Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (170)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    09-07-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
    Gedeelde angsten. Kleine sociologie van maatschappelijke onzekerheid. Rudi Laermans
    Angst is een emotie, en dat lijkt in eerste instantie een individuele aangelegenheid. De mens leeft tussen hoop en vrees in een complexe omgeving. Men kan dat benaderen vanuit de psychologie, en desgevallend behandelen met psychotherapie. Rudi Laermans doceert sociologie in Leuven, en hij bekijkt de angst veeleer als een maatschappelijk verschijnsel, zoals blijkt uit de titel. Niemand ontsnapt helemaal aan de onzekerheid, die dus een maatschappelijk verschijnsel is, zoals de angst niet enkel individueel is, maar ook een gemeenschappelijk menselijk verschijnsel. Bovendien is het maatschappelijk samenleven zelf medeoorzaak van onzekerheid en dus van angst.
    In zijn beschrijving van dit indringende aspect van ons mens-zijn voert de auteur ons langs verscheidene vormen die deze angst kan aannemen, niet zozeer als pathologische afwijkingen, maar als kenmerken van ons gewone bestaan. Vanzelfsprekend put hij daarvoor uit het dagelijkse leven van de individuele mens van vandaag, en onvermijdelijk leunt hij dan aan bij de psychologie, maar zijn insteek is veeleer wat elk van de aspecten van de angst voor gevolgen heeft in de maatschappij, en wat voor gevolgen de maatschappij heeft voor deze vormen van angst.
    Hij heeft het achtereenvolgens over smetvrees, waarbij de heersende covid-19 pandemie vanzelfsprekend ruim aan bod komt; faalangst, vooral ten gevolge van het uiterst competitieve neoliberalisme; controleangst, in de zin van angst om de controle te verliezen, zoals tegenover de onmiskenbare dreiging die uitgaat van de klimaatveranderingen; vrijheidsangst, die hij vooral situeert in de meer onzekere relatievormen van onze tijd; statusangst, wegens de economische en sociale onzekerheid; en angstcultuur en angstpolitiek, waarin onder meer de rol van de media in het verspreiden en uitvergroten van de angst ter sprake komt, bijvoorbeeld bij terreurdreiging, evenals het inspelen van populistische politieke partijen op reële maar vooral op vermeende of aangeprate angsten. In een laatste hoofdstuk reikt de auteur dan enkele remedies aan tegen onze angsten, en daarbij treedt naast het vertrouwen uiteraard de hoop naar voren, het emotionele tegendeel van de vrees, dat door het hele essay heen wat op de achtergrond bleef bij het focussen op de angst zelf.
    Dit boek-essay vindt zijn oorsprong in een schrijfopdracht van de Nacht van de Sociologie 2021, een ambitieus evenement in Rotterdam, met lezingen, debatten en theater.
    Het essay is bij uitstek de gelegenheid voor een auteur om naast het loutere uiteenzetten van een idee tevens uit te pakken met de eigen eruditie, belezenheid en taalvaardigheid. Daaraan ontbreekt het hier allerminst. Er zijn honderd bibliografische noten, in minuscule lettergrootte opeen gepropt op zeven drukke bladzijden. De auteur vervlecht in zijn betoog geestige anekdoten, puntige woordspelingen, sprekende uit het leven gegrepen voorbeelden en leuke terzijdes. De taal is essayistisch, dat wil hier zeggen enigszins gekunsteld, zelfs ietwat gemaakt hoogdravend en geleerd. Dat blijkt vooral uit een wat ten minste on-Vlaamse voorkeur voor bastaardwoorden in plaats van hun normale en oerdegelijke Nederlandse equivalent (committeren, memoreren, seconderen (?), effectueren, adresseren, dependentie, changeren, modificatie, supportéren, protegeren, courage, bravoure, grossieren, satureren, besognes, amplificeren, abdiceren, fêteren, corrumperen, prevaleren, prefereren, protegeren, offreren, precariseren, flankeren, majoriteit, fiducie; soms naeen: modificeert, exploiteert, decimeert, liquideert); voor complexe en abstracte substantieven (contemporaniteit, precariteit, detraditionalisering, risicocompetentie, expertweten, culturalisering, genderemancipatie, ideaaltypische kartering, securitisering, dalingsmaatschappij, verliessocialisatie, mogelijkheidscontainers), en dito werkwoorden (tertiariseren, transnationaliseren), en leenwoorden uit vele talen (liquid fear, in a nutshell, facit, Gestimmtsein, de-skilling ). Ook althans voor mij onbekende uitdrukkingen duiken weleens op: in regie nemen (?), zich van iets loszingen, evenals neologismen en ongebruikelijke woorden (verontzekeren, ont-liberaliseren, desolidariseren, verstatelijken) en gewaagde metaforen (behapbare waaier, aangedikte ecologische voetafdruk, in het luchtledige fietsen, ajuinvormige samenleving, oude handen). Het verdubbelen van woorden is een andere hebbelijkheid: angstangst, geïndividualiseerd individu, onder-onder-onder-beslissingen).
    Het gevolg van dat nogal geaffecteerde taalgebruik is een allicht onbedoelde maar reële afstandelijkheid: de auteur zondert zich daardoor als waarnemer vanop eenzame elitaire hoogte af van de gewone burger en de maatschappij die hij waarneemt en beschrijft, en zo meteen ook van de lezer. De talrijke rake en betekenisvolle inzichten van de auteur verliezen aan kracht door een taalgebruik dat niet meteen blaakt van empathie met de angstige mens. Het blijft dan vaak bij badineren in hogere sferen voor een geleerd publiek, veeleer dan de betrokken en doorleefde aanklacht die men over dit onderwerp zou mogen verwachten.
    Het valt ook op dat, in tegenstelling tot andere sociologische analyses, alle ondersteunende data en alle cijfermateriaal ontbreken. Gelukkig misschien, althans voor de leesbaarheid, maar af en toe zou het toch interessant zijn om te weten over hoeveel mensen het gaat, bijvoorbeeld wanneer de auteur beweert dat de middenklasse gekrompen is.
    Dit boek-essay blijft zeker de moeite waard omwille van het actuele en prangende onderwerp, dat deskundig en met flair uitgespit en geduid wordt door een meer dan competente auteur. Door de bijzondere taal en stijl plaatst het zich wellicht in een even bijzonder marktsegment van lezers die zich niet gemakkelijk laten afschrikken door enige improviserende taalvirtuositeit (blz. 71).

    Categorie:samenleving
    02-05-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De waanzin van het kwaad

    De waanzin van het kwaad

     

    Ik ben geboren in januari 1946, dus enkele maanden na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Uit mijn prilste kinderjaren heb ik enkele concrete herinneringen overgehouden aan de nasleep van deze verschrikkelijke gebeurtenis: een zwarte lamp in de kroonluchter op de slaapkamer van mijn ouders, waar mijn kinderbedje stond, omwille van de verplichte verduistering. Een ingestorte brug over het Leiken, een verbindingskanaaltje naar het grotere Schipdonkkanaal in Eeklo, waar ik geboren ben. Als het ware met de moedermelk heb ik sterke gevoelens van afkeer meegekregen voor ‘den Duits’ en die zijn nadien versterkt door de vele verhalen, mondeling en in de pers en de literatuur, over de misdaden van het Nazisme. Ik herinner me dat we in de lagere school een fototentoonstelling zijn gaan bezoeken in het stadhuis over de Holocaust. Ook de vele filmbeelden, historische en fictionele, maakten een diepe indruk op mij sinds mijn kindertijd, en het heeft ook nadien niet ontbroken aan beeld- en documentatiemateriaal, tot op de dag van vandaag, over die onzalige periode. Ik heb er een overdreven aversie aan over gehouden van Duitsland, en ik heb dat land slechts één keer bezocht, en dat was een uiterst pijnlijke ervaring, louter omwille van dat bezwaard verleden. Mijn levensgezellin (°1942) is door die historische periode gefascineerd: ze heeft daarrond een hele biblio- en videotheek verzameld, en volgt ijverig de talrijke televisie-uitzendingen daarover. Ik houd me daarbij meestal afzijdig: de nagespeelde docudrama’s overtuigen zelden, en er is altijd de twijfel over de historische juistheid. Maar het is de gruwel van de oorspronkelijke beelden en getuigenissen die me tegenhoudt: ik kan dat emotioneel niet aan. En ik begrijp vooral niet hoe mensen tot dergelijke onmenselijke misdaden in staat kunnen zijn.

    Er zijn vanzelfsprekend talrijke verklaringen, zowel voor de oorlog zelf als voor de vele concrete aspecten ervan. Maar het ontging mij steeds waarom een land een ander land aanviel. Ook in de geschiedenislessen, tot aan de universiteit, bleef me dat een raadsel, en ik kan me niet herinneren dat iemand daar ooit is blijven bij stilstaan, laat staan een verklaring ervoor gegeven heeft. Ik las met verbijstering Barbara Tuchmans A Distant Mirror. The Calamitous 14th Century, in het Nederlands terecht verschenen onder de titel ‘de waanzinnige veertiende eeuw’. Dat lijkt inderdaad de beste, of de enige verklaring, ook voor figuren als Hitler en Stalin, en voor alle grootschalig menselijk kwaad in de wereld: waanzin, zoals die van de legendarische Roeland. Een verklaring die er geen is, overigens, een negatieve verklaring, want door iets als waanzin te bestempelen geven we toe dat we er geen verklaring voor hebben, dat er geen verklaring voor is. Hitler en Stalin worden dan psychopaten en/of sociopaten, zoals ordinaire seriemoordenaars.

    Er zijn echter bepaalde elementen in het Nazisme die bij mij stilaan het vermoeden hebben doen rijzen dat dit slechts een deel van het verhaal is. Duistland onder het Nazisme was voor de oorlog al zo goed als compleet bankroet, dat blijkt uit talrijke studies die de hele geschiedenis van het ‘derde rijk’ economisch proberen te duiden. Het was onmogelijk om de roekeloze enorme leningen die het land had aangegaan ooit terug te betalen. De megalomane doelstellingen en de grootse maar ijdele beloften van welvaart kon de politiek noch de economie ooit waarmaken in een ook maar enigszins democratische rechtsstaat. En dus moest het autoritaire regime de rijkdom, die het eerst uitzichtloos geleend had in binnen- en buitenland, ergens anders halen. De oorlogen van het Nazisme waren in de eerste plaats onafwendbare veroveringsoorlogen. Enkel door andere landen te overweldigen en te plunderen kon men de totale instorting van het eigen land proberen te vermijden. Dat is precies wat er gebeurde. De veroverde landen werden ingeschakeld in de oorlogseconomie en in het in stand houden van Duitsland. De plaatselijke bevolking werd op grote schaal uitgemoord of verdreven, en moest als Lebensraum plaats maken voor Duitse emigranten. Wie overbleef, werd veroordeeld tot dwangarbeid. De grondstoffen werden geplunderd, evenals de goudreserves en het kunstpatrimonium, en alles dat ook maar enige waarde had. Ook in eigen land werden alle ongewenste leden van de bevolking met een nietsontziende brutaliteit afgezonderd, beroofd en uitgemoord.

    Het Nazisme noemde zichzelf het Herrenvolk. Dat is niet zomaar een hoogmoedige eretitel die ze zichzelf toe-eigenden. Het is een vertaling van hun racistische ideologie: alleen zij zijn de heren, al de anderen zijn slechts knechten, of nog minder: untermenschen, een lagere soort. De oorlog was nodig om Duitsland te redden. Duitsland en de Duitsers zouden de wereld met geweld aan zich onderwerpen, en dan over de overwonnen volkeren heersen zoals meesters over hun slaven. Ze zouden nooit meer hoeven te werken, en toch welvarend, machtig en groot zijn. Dat is de eeuwige imperialistische droom van een duizendjarig rijk die Hitler, overigens een onbenullige figuur, koesterde.

    Geen waanzin dus: it’s the economy, stupid! Het is des mensen om dergelijke dromen te koesteren, dat leert ons de geschiedenis. En ook vandaag is dat grotendeels de drijfveer van vele mensen. Het is vrij normaal dat men het zo goed mogelijk wil hebben, en dat men daarvoor tegelijk zo weinig mogelijk inspanningen moet leveren. Maar niet iedereen gaat daarvoor bedriegen, stelen, branden en moorden. Niet iedereen is totaal gewetenloos in het nastreven van macht, rijkdom en aanzien. Niet iedereen heeft wereldwijde ambities. Wat Hitler deed, ligt in de aard van elke mens, maar dan op de meest perverse manier. Hijzelf was daardoor inderdaad waanzinnig, maar de oorlogen die hij voerde waren slechts de voortzetting, zij het op een veel grotere schaal en met een nog ongekende wreedheid, van alle oorlogen die ooit gevoerd zijn, van elke diefstal, elke verkrachting, elk machtsmisbruik, elke moord die ooit iemand pleegde sinds Homo zogezegd sapiens werd. Het is enkel voor de redelijk nadenkende mens dat dergelijk gedrag en dergelijke gebeurtenissen pure onbegrijpelijke waanzin lijken. De grond van de zaak is het vals spelen: zichzelf niet in stand houden en doen floreren door het inzetten van eigen kracht en talent, maar door anderen daarvoor te laten opdraaien. Waarom werken als ik rijk kan worden door te stelen, te liegen en te bedriegen, en anderen aan mij te onderwerpen? Het kan een goede overlevingsstrategie lijken, en tot op de dag van vandaag zijn er mensen en regimes die er zo over denken. Maar zoals Richard Dawkins aangetoond heeft, is ‘cheating’ evolutionair een slechte spelstrategie. Wanneer iedereen valsspeelt, heeft niemand daar nog voordeel bij en wordt de wereld zoals Hobbes die beschrijft, de oorlog van allen tegen allen. Bovendien worden valsspelers snel herkend, de mens heeft daarvoor genetisch een fijne neus ontwikkeld. Bedriegers worden ooit ontmaskerd, zelfs een keizer zonder kleren. Ook dat leert ons de geschiedenis: violenta nemo imperia continuit diu (Seneca, Troades), gewelddadige overheersing houdt niemand lang vol. Het buitensporige geweld dat Hitler van meet af aan aangewend heeft, is zijn ondergang geworden, zoals het altijd gaat.

    De waanzin van een aanvoerder kan weliswaar enorme gevolgen hebben voor een land, en zelfs voor de hele wereld, maar zelden is dat de werkelijke oorzaak van de misdaden die onder hun leiding begaan worden. Pure waanzin leidt veeleer tot zelfvernietiging. Misdaden worden begaan om vele redenen, maar hebben meestal een meer voor de hand liggende feitelijke basis, namelijk het zich onrechtmatig toe-eigenen van rijkdom en macht, ten koste van anderen. Hebzucht en machtswellust. Mensliches, Allzumensliches (Nietzsche).


    Categorie:samenleving
    06-03-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving

    Jozef kard. De Kesel, Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving, Halewijn, Antwerpen, 119 blz., hardcover, € 17,50

    Met belangstelling had ik uitgekeken naar het boek, eigenlijk een essay, van kardinaal Jozef De Kesel, aartsbisschop van Mechelen-Brussel, het hoofd van de katholieke Kerk in België, over geloof en godsdienst in onze seculiere samenleving. Zoals de titel aangeeft, is de auteur zich wel bewust van het feit dat onze samenleving niet meer als religieus kan omschreven worden. In het eerste gedeelte wil hij deze nieuwe situatie proberen te begrijpen. In zijn analyse gaat hij terug naar het ontstaan van het christendom en schetst hij hoe de religieuze christelijke cultuur die in de laatste eeuwen van de antieke wereld tot stand kwam in het Westen. In die wereld werd de vraag niet gesteld naar de plaats van de godsdienst en de Kerk in de samenleving: de godsdienst bepaalde de samenleving, die bestuurd werd door een dominante, autocratische alliantie van vorst en paus. Daarin is pas verandering gekomen aan het begin van de moderniteit. In de 16de eeuw werd de Kerk en de hele westerse wereld verscheurd door schisma’s en verwoestende godsdienstoorlogen. Het einde van de religieuze eenheid van het christendom was een belangrijke breuk met een lang verleden; voor het eerst werd het unieke christendom in vraag gesteld en ontstonden er verscheidene en tegenstrijdige christelijke Kerken. Pas in 1648 kwam er een voorlopig einde aan de gruwel van de godsdienstoorlogen, en werd principieel erkend dat de godsdienstige overtuiging een persoonlijke kwestie was. Maar ook al in de Renaissance waren de eerste grondslagen gelegd voor de moderniteit, vooral onder invloed van de herontdekking van de klassieke oudheid. De grote ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied van de 16de eeuw gaven een verdere belangrijke impuls aan die beweging, doordat ze verklaringen boden voor de verschijnselen zonder een beroep te doen op een God.

    Van meet af aan benadrukt de auteur herhaaldelijk dat de Kerk zich ten gevolge van deze ontwikkelingen in een crisissituatie bevindt, en hij windt daar geen doekjes om. Hij ziet dat evenmin als een levensbedreigend gevaar, maar veeleer als een gelegenheid om terug te keren naar de oorspronkelijke en ware roeping van het christendom en van elke godsdienst, namelijk om weer ‘het zout der aarde’ te zijn, de stem van God in de wereld die de mens oproept tot een liefdevolle persoonlijke relatie met het opperwezen.

    Wat we hier lezen, en nog wel van de hand van het hoofd van de Kerk in België en een vooraanstaande Romeinse kardinaal getuigt van een merkwaardige bescheidenheid, een uitzonderlijk relativeringsvermogen, met terloops zelfs erkenning van begane vergissingen, en een opvallende verdraagzaamheid. Zelfs in het tweede, meer theologische gedeelte, zijn er maar weinig uitspraken waarachter men zich niet zonder meer kan scharen. De katholieke Kerk wordt voorgesteld en opgeroepen om een religieuze vereniging te zijn, die op grond van het recht op vrije meningsuiting haar boodschap tot de wereld richt, niet zozeer door verkondiging, maar vooral door haar voorbeeldig gedrag. Hier is geen sprake meer van het infame compelle intrare van de ooit zo triomfantelijke Kerk. Een opgedrongen geloof is waardeloos, zo heet het nu. De joodse gelovigen hoeven niet eens bekeerd te worden, en dat geldt eveneens voor de moslims; zij behoren immers allen tot dezelfde religieuze familie.

    Wanneer de auteur echter dieper ingaat op de moderniteit, dat wil zeggen de toestand na het einde van de christelijke theocratie, en met name de situatie op onze dagen, stuiten we enkele minder tolerante, en eerlijk gezegd ook minder begrijpelijke standpunten en uitspraken. De uitvoerige historische theologische en ideologische analyse van de theocratie, of de religieuze cultuur, staat in schril contrast met wat de auteur over de seculiere maatschappij weet te vertellen. In feite beperkt hij zich ertoe vast te stellen dat de hegemonie van de Kerk en de alliantie met het burgerlijke gezag verbroken is. Deze bevrijding van de mens houdt volgens hem echter het gevaar in van een blind dogmatisch secularisme, zonder besef van de eigen grenzen van de moderniteit, waarbij de mens geen enkele instantie buiten zichzelf verdraagt (blz. 42). Hij aanvaardt wel dat het niet de religieuze wetten zijn die de samenleving regeren, maar ‘hoe legitiem en noodzakelijk deze seculiere cultuur ook is, ze is niet de instantie die zin geeft aan het leven noch aan onze inzet in de samenleving. Juist dan wordt ze ideologie die zich aan heel de samenleving wil opleggen. Ze is niet zelf een levensbeschouwing. (…) Ze kan zichzelf niet profileren als de pensée unique voor heel de samenleving. Ze kan niet in de plaats komen van de religie als een soort civiele religie.’

    De auteur lijkt hier twee fundamenteel verschillende zaken door elkaar te halen. De moderniteit, de seculiere cultuur mag inderdaad, zoals hij schrijft, niet de rol overnemen van de religieuze cultuur, maar dat is ook niet wat daarmee bedoeld wordt. De cultuur zonder de hegemonie van de godsdienst is een totaal andere, niet-totalitaire cultuur, gebaseerd op universele vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid. Het gezag in de maatschappij is op die fundamenteel democratische principes gesteund. Dat is alles. Binnen die maatschappij bestaat uitdrukkelijk ook de godsdienstvrijheid, die zowel het bestaan van godsdiensten aanvaardt als de vrije persoonlijke keuze voor een of andere godsdienst of voor een niet-godsdienstige levenshouding. De seculiere cultuur is niet, zoals de auteur stelt, een unieke ideologie. En dus vergist hij zich ten gronde wanneer hij stelt dat zij de hele cultuur niet kan bepalen en structureren. (blz. 42) Met de hedendaagse Westerse seculiere cultuur wordt niet een combattief atheïsme en antiklerikalisme bedoeld. ‘De moderniteit moet de eerste zijn om de pluraliteit en de vrijheid van de burger en van elke menselijke persoon te eerbiedigen en te garanderen.’ (blz. 43) Dat onderschrijft elke rechtgeaarde vrijzinnige humanist, en zelfs deze rabiate atheïst en antiklerikaal.

    De vergissing van de kardinaal is duidelijk. Hij schrijft aan de seculiere cultuur zaken toe die haar ten enenmale vreemd zijn, en hij ontzegt haar kenmerken die haar fundamenteel eigen zijn. ‘Maar als het gaat om de vraag naar de zin van mijn vrijheid, laat die cultuur mij op mijn honger. (…) Het gaat om de vraag wat ik met mijn leven doe. (…) Op die vraag heeft een seculiere cultuur geen antwoord. (blz. 44) De auteur meent dat een seculiere cultuur louter de individuele vrijheid en zelfontplooiing voorstaat, zonder rekening te houden met de anderen. ‘Het is de vraag van Kaïn: ben ik dan mijn broeders hoeder?’ Van de seculiere mens een Kaïn maken, dat hadden we niet zien aankomen. Ook de beminnelijkheid heeft blijkbaar haar grenzen. ‘Het is wat onze cultuur en de toekomst van onze samenleving zo bedreigt: een individualistische levensvisie en de globalisering van de onverschilligheid. Op de vraag naar wat ik moet doen, waarvoor en voor wie ik me engageer en dus de vraag naar de zin van mijn vrijheid en mijn doen en laten, bestaan geen rationele noch wetenschappelijke antwoorden. (…) Het zijn keuzes en engagementen waartoe de moderne cultuur zelf mij niet inspireert of motiveert.’ (blz. 46-47)

    Blijkbaar is de auteur niet vertrouwd met de geschiedenis en de ideologie van de moderniteit, het erudiete libertinisme, de Verlichting, en de moderne vrijzinnigheid, niet alleen hier in Vlaanderen, maar over de hele Westerse wereld. Hij ziet niet in dat men lang voor het christendom een goed mens kon zijn, en dat dit ook na het christendom en zonder enige religie evengoed of zelfs nog beter mogelijk is. Hij geeft wel toe dat het christendom, en ook de islam, niet zonder fouten zijn, maar hij ziet dat als randverschijnselen, die niets afdoen aan de intrinsieke zaligmakende kracht van godsdiensten. Het is op zijn minst een historisch weerlegbare en ideologisch betwistbare stellingname. Hij blijft bij zijn opinie dat de seculiere cultuur antireligieus is. Dat is echter niet de betekenis van seculier, noch van vrijzinnig, noch van humanistisch, en dat zou hij hoeven te weten.

    Maar hij vervolgt hardnekkig: ‘Toch is het de vraag of een secularistische cultuur en mentaliteit niet juist de ware vooruitgang en ontwikkeling van de mens in de weg staat, juist in datgene wat ons tot mens maakt. (sic, blz. 47) Hij beschuldigt de seculiere cultuur ervan dat ze de religie wil terugdringen tot ‘een puur facultatief verschijnsel, alleen zinvol voor het privébestaan van de burger, zonder verdere maatschappelijke of culturele relevantie…’ (ibid.) (…) ‘geloof behoort tot de vrije meningsuiting. Alleen hebben religieuze overtuigingen, zo wordt gesteld (sic), geen maatschappelijke relevantie. Uiteraard kunnen ze betekenis hebben voor het privéleven van de burger, maar niet voor de samenleving als zodanig. Ze hebben geen maatschappelijke betekenis en ze hebben zich ook niet te mengen in het maatschappelijke en publieke debat.’ Men zal zich terecht afvragen door wie of waar dat zo ‘gesteld’ is. De waarheid gebiedt te stellen dat veeleer het omgekeerde het geval is geweest. Niemand ontzegt de Kerk het recht om haar mening naar voren te brengen, wel het recht om die op te leggen aan de hele maatschappij, zoals dat millennia lang het geval is geweest.

    Toegegeven, er is één korte paragraaf waarin de kardinaal tot bezinning en tot zijn zinnen lijkt te komen. ‘Hier wordt niet beweerd dat godsdiensten de enige bron van zin en motivatie zouden zijn.’ (blz. 49) Maar dat is wel degelijk wat hij in de vorige bladzijden uitdrukkelijk en letterlijk zegt. En hij voegt er, uitzonderlijk nijdig aan toe: ‘Dat zou men misschien maar al te graag hebben: dat de Kerk zich alleen bezighoudt met haar zogenaamde eigen religieuze zaken’. Dat lijkt me een veeleer een intentieproces dan een terecht verwijt, en het werpt helaas een ietwat paranoïde schaduw op dit betoog van de kardinaal. Dat blijkt ook uit een andere sneer: ‘Er wordt daarbij nog altijd uitgegaan van de nu toch wel gedateerde gedachte dat een wereld zonder godsdiensten de beste garantie is voor emancipatie en vooruitgang. Na wat in de 20ste eeuw gebeurd is in Duitsland onder het naziregime en in Rusland en China onder marxistische regimes zou men beter moeten weten.’ Vooreerst, en ik herhaal het, houdt het secularisme de godsdienstvrijheid in als een universeel mensenrecht; en vervolgens waren zowel het nazisme als het Russische en het Chinese communisme schoolvoorbeelden van wat een godsdienst is. De vergelijking van het secularisme met deze aberraties is beledigend en kwetsend.

    Over het algemeen staat de auteur niet verwonderlijk maar wel bewonderenswaardig gunstig tegenover andere godsdiensten, inzonderheid die van het Boek, het jodendom en de islam. Over het gevaar van het extremistische en gewelddadige islamisme zegt hij: ‘Uiteraard is dat gevaar reëel en het zou na de vele aanslagen onverantwoord zijn dat te ontkennen. Maar het is evenzeer onverantwoord om de islam en de moslimgelovigen met dit extremisme en dit geweld te identificeren.’ (blz. 52) Het is een merkwaardige en riskante redenering. Men kan immers terecht de vraag stellen of dat geweld, en dat van de andere godsdiensten, inclusief het eigen christendom, waarnaar de auteur in dezelfde passage verwijst, hetzelfde zou (geweest) zijn zonder die godsdiensten. Maar dan komt de aap uit de mouw: als we de islam daarom zouden privatiseren en marginaliseren, zouden we daarmee ook het christendom viseren. Deze onzalige redenering verleidt de kardinaal echter tot een nog meer gewaagde en bevreemdende gedachte. ‘Net daarom is het onverstandig om religie te privatiseren en op die manier met name ook het christendom te marginaliseren en te neutraliseren. (…) Maar vooral omdat deze tendens tot privatisering, zeker als hij zich algemeen en systematisch doorzet, op religieus gebied een leegte creëert die hoe dan ook gevuld zal worden. Dat is wel het laatst waarvoor we moeten zorgen: dat de islam als enige religieuze mogelijkheid overblijft in een voor de rest volkomen secularistische cultuur.’ (blz. 54-5)

    Hier worden de foute redeneringen nog overtroffen door vuige verdachtmakingen. Als immers de vermeende tendens om de godsdiensten actief te gaan neutraliseren, die zoals gezegd echter niet op rekening van de seculiere cultuur mag geschreven worden, en dus veeleer een waanidee van de auteur is, zich algemeen doorzet, is ook de islam daarvan het slachtoffer, en verdwijnt die evengoed als het christendom. De laatste zin van de geciteerde passage is echter ronduit beledigend voor de islam, en spreekt alles tegen wat Jozef De Kesel in dit boekje over de islam zegt: hij waarschuwt ervoor dat door het christendom te neutraliseren de islam zou triomferen, en hij verklaart zonder meer dat dit zowat het ergste is dat er zou kunnen gebeuren. Waarvan akte. Hij gaat overigens in dezelfde lijn door op dezelfde en de volgende bladzijde.

    Sprekend is ook dat wanneer aangedrongen wordt op onderlinge verdraagzaamheid in de verscheidenheid van overtuigingen, enkel de islam, het christendom en het jodendom vermeldenswaard blijken. Hij geeft nogmaals blijk van zijn benepen visie over levenshoudingen en overtuigingen: enkel de godsdiensten houden zich daarmee bezig. Humanisten, vrijzinnigen en atheïsten hebben daarmee niets te maken, hebben niets te bieden, het zijn slechts egoïsten en onverschilligen. Ze worden in dit boekje dan ook nadrukkelijke ‘gemarginaliseerd en geneutraliseerd’.

    Bij het tweede, theologische gedeelte willen we niet te lang blijven stilstaan. Over het algemeen lijkt de auteur een progressief katholiek geloof en een bescheiden Kerk voor te staan. Voor niet-gelovigen zullen deze bladzijden weliswaar bevreemdend zijn in hun vaak mystieke bewoordingen. Bijvoorbeeld de hele retoriek van zonde en verlossing zal de meeste personen, zelfs gelovigen, tegen de borst stuiten.

    Vaak ook zal men zich vragen stellen bij de universalistische bedoelingen van God en zijn Kerk (‘het christelijke geloof neigt er uit zichzelf toe de religie te worden van iedereen’ (, blz. 78), die in het verleden immers aanleiding gegeven hebben tot zoveel materieel en moreel onheil op grote schaal. Dat erkent de auteur, maar hij beweert dan, toch enigszins verrassend: ‘Gedurende eeuwen heeft het christendom hier in het Westen de status gehad van culturele religie. Maar dat is niet haar vanzelfsprekende status. Het zijn historische omstandigheden die daartoe geleid hebben. Vanzelfsprekend is eerder een seculiere samenleving (mijn cursivering). Het is normaal dat de kerk niet het geheel van de bevolking vertegenwoordigt. Het zou haar geloofwaardigheid zeer aantasten als ze dat in de huidige situatie zou nastreven.’ (blz. 83) Maar wanneer hij vervolgens de joden en de moslims noemt als een teken van Gods heil buiten de Kerk, en daarin zelfs diegenen betrekt die ‘zonder schuld God niet kennen en leven volgens hun geweten’, sluit hij meteen toch bewust of onbewust vrijzinnigen, humanisten en atheïsten uit, die God wel kennen maar niet erkennen. Zij behoren blijkbaar niet tot de ‘allen’ waarvan gezegd wordt dat ze ‘niet zonder Gods genade leven en dat Gods voorzienigheid hen helpt in alles wat nodig is voor hun heil en redding.’ (blz. 83-4) ‘De Kerk is niet geroepen om stilaan zelf de wereld te worden en de ganse samenleving in haar schoot op te nemen’. Mysterieus is dan echter de theologisch belangrijke stelling dat ‘het samenvallen van Kerk en wereld geen historische, maar een eschatologische werkelijkheid.’ (blz. 87) We zien aldus een duidelijke tweespalt tussen passages die afwisselend pleiten voor een bescheiden en een universele Kerk. Het vermoeden rijst dat deze gespletenheid het innerlijk conflict verraadt tussen de eigen overtuiging van de auteur en wat hij als kerkvorst kan, mag en moet zeggen; tenzij er door verscheidene personen aan deze tekst zou gewerkt zijn, wat in de regel gebeurt met kerkelijke documenten.

    We hebben dus te maken met een uiterst complexe tekst. Enerzijds is er een eenvoudige gelovige aan het woord, en wat hij over zijn persoonlijk geloof getuigt, is niet alleen geloofwaardig, maar voorbeeldig. Mochten alle gelovigen maar zo eerlijk, genuanceerd, bescheiden en liefdevol spreken en handelen! Anderzijds worden ons geloofsinhouden voorgehouden waarbij we ofwel de wenkbrauwen fronsen ofwel de schouders ophalen. Maar ten gronde spreekt hier een auteur die een zo merkwaardige opvatting blijkt te hebben over secularisme dat het nauwelijks te geloven valt dat die uit onwetendheid voortkomt, en dus rijst er meer dan een vermoeden van vooringenomenheid en zelfs van intellectuele oneerlijkheid. Het is namelijk onmogelijk dat iemand als Jozef De Kesel geen weet heeft van de andere traditie, die adelbrieven heeft die veel ouder en nobeler zijn dan die van het christendom. Hij kent die ongetwijfeld, al was het maar omdat zijn Kerk die altijd met alle middelen en met kennis van zaken bestreden heeft, zoals hijzelf hier en daar toegeeft. Het is dan ook onbegrijpelijk dat terwijl hij meestal zo genuanceerd, en met vanzelfsprekend evenveel kennis van zaken liefdevol schrijft over geloof en godsdienst, hij herhaaldelijk op een dergelijke opzichtig eenzijdige manier ongenadig te keer gaat tegen de seculiere samenleving. Omdat wij hem terecht bewonderen om zijn oprechte beminnelijkheid en welwillende medemenselijkheid, stoort zijn kwalijke blinde vlek voor het historische en ideologische belang van het vrijzinnige humanisme ons des te meer. Hij vergist zich zo schromelijk over de ware aard van de seculiere samenleving, die hij onterecht bedoelingen toeschrijft die ze absoluut niet heeft. Hij zondigt aldus op dezelfde manier als al diegenen die menen dat ze hun eigen zaak slechts succesvol kunnen verdedigen en redden door het creëren van een fictieve vijand. Jammer.

     

     


    Categorie:samenleving
    04-03-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Godsdienst en wapengeweld

    Het oor van Malchus: godsdienst en wapengeweld.

    In een Bijbelse passage (Mt 26, 47-56) verdedigt Petrus zijn meester met het zwaard wanneer die dreigt gevangengenomen te worden door een gewapende bende dienaren van de hogepriester. Maar Jezus wijst hem terecht: wie met het zwaard omgaat, zal door het zwaard vergaan. Dat Jezus vervolgens Malchus’ afgehouwen oor genezen zou hebben, vermeldt enkel Lukas in een overigens betwiste passage.

    Het christendom heeft die uitspraak van zijn legendarische stichter niet ter harte genomen. Toen het een wereldgodsdienst werd, onderging het onvermijdelijk deze ijzeren wet: godsdiensten kunnen niet standhouden zonder wereldlijke macht en wapengeweld. Godsdiensten berusten immers op leugens en vergissingen, en zelfs eenvoudige mensen komen tot die conclusie, waarna ze het absolute gezag van hun Kerk aanvechten of hun geloof opgeven. Wanneer de Kerk de gelovigen niet meer kan overtuigen, moet men hen tot gehoorzaamheid dwingen, en uiteindelijk is dat enkel mogelijk met geweld: boetedoeningen, lijfstraffen, marteling en ten slotte: de doodstraf, niet omdat men een misdaad heeft begaan, maar omdat men kerkelijke regels heeft overtreden.

    Indien men de indruk heeft dat ik het nu heb over lang vervlogen tijden, dan spreken talrijke recente gebeurtenissen dat overtuigend tegen. Godsdiensten worden nog steeds met geweld opgelegd en in stand gehouden, en dan vooral de islam. Het zou echter een fundamentele vergissing zijn om de godsdienst als het doel te beschouwen van het middel, het geweld. Het gaat immers altijd enkel om de macht. Er zijn altijd mensen die de macht willen grijpen, die anderen aan zich willen onderwerpen, om allerlei voor de hand liggende redenen, maar ten gronde omdat zij heerszuchtig zijn. Iedereen wil zo aangenaam mogelijk leven, maar niet iedereen wil de anderen daarvoor laten opdraaien. Sommige mensen wel, en die kennen geen grenzen, ze gaan over lijken. Men kan mensen aan zich onderwerpen door hen te overtuigen, hetzij met goede argumenten, hetzij met leugens en bedrog, maar geweld heeft steeds het laatste woord. Heerszuchtige mensen hebben altijd al ingezien dat godsdienst een uitstekend middel is om het gezag te doen gelden, zeker bij eenvoudige, goedgelovige mensen. De combinatie van wapengeweld of militaire macht met een godsdienst is altijd al een bijzonder succesrijke onderneming gebleken. Mensen leven op hoop en angst. Angst voor geweld, hoop op beterschap. Dictators gebruiken angst, godsdiensten de hoop en angst. Burgerlijke machthebbers steunen uiteindelijk op de dreiging met allerlei vormen van geweld om de mensen te doen gehoorzamen aan hun wetten, godsdiensten overtuigen de mensen om te doen wat hun opgelegd wordt. In beide gevallen gaat het om de uitoefening van de macht. Maar een godsdienst is machteloos indien die niet beschikt over afdoende middelen om de gelovigen tot onderdanigheid te dwingen.

    De taliban in Afghanistan zijn een goed voorbeeld van deze problematiek. We mogen ons echter niet laten misleiden door hun retoriek: het gaat hun echt niet om de godsdienst, om de islam, het gaat om de macht. Ook hier zijn het heerszuchtige lieden die anderen aan zich willen onderwerpen, en ze gebruiken daarvoor alle middelen, zowel het wapengeweld als de godsdienst. Beide zijn middelen, geen doel, het doel is uitsluitend de macht, met al haar voordelen. Wie aan de macht is, hoeft niet meer te werken, beschikt over alle voordelen, kan zich alles permitteren. Dat is wat die lui drijft. Geloof me vrij, ze geloven net zomin in het godsdienstige verhaal als ikzelf, zeker niet de mensen aan de top. Het rabiate religieuze fanatisme is meer iets voor zeer simpele lieden, zoals elk fundamentalisme.

    In de grond is er niets verkeerd met ambitie en zelfs met een gezonde dosis heerszucht: in een samenleving zijn er leiders nodig, mensen die het voortouw nemen en die beslissingen nemen en uitvoeren die voor iedereen gelden. Maar dan hebben we het wel over een democratisch staatsbestel, waarin de beslissingen gezamenlijk genomen worden door de meerderheid van de verkozen vertegenwoordigers van het volk, en niet door de willekeur van gewapende terroristen en ‘door God’ gekozen geestelijke leiders. We hebben het over rationele beslissingen, en niet over oekazes en idiote en funeste religieuze voorschriften. We hebben het over mensenrechten, en niet over de rechteloosheid van een geterroriseerde bevolking. De bedoeling van geweldenaars is mensen aan zich te onderwerpen. De bedoeling van de democratie is de vrijheid van de burgers.

    Afghanistan is sinds tientallen jaren, zo niet eeuwen, een schoolvoorbeeld van hoe het niet moet. Er is geen enkele verdedigbare reden waarom vreemde grootmachten of bondgenootschappen daar de dienst zouden gaan uitmaken. Het Afghaanse volk heeft recht op autonoom zelfbestuur over het eigen grondgebied. Andere staten beslissen dan maar hoe ze omgaan met zijn leiders en welke plaats het land kan innemen in de internationale politiek en economie. Er zijn in de wereld nog altijd dictaturen en theocratieën, of we dat graag hebben of niet. Het ware beter dat die er niet waren, maar het heeft, zo leert ons de geschiedenis, geen enkele zin om dictaturen en fundamentalistische staten gewapenderhand omver te willen werpen.

    Men zal me ongetwijfeld wijzen op de Tweede Wereldoorlog. Had men de Nazi’s dan moeten laten begaan? Natuurlijk niet: elk land heeft het recht om het eigen territorium en de onafhankelijkheid met alle geoorloofde middelen te verdedigen. Het wordt echter bedenkelijk wanneer men daarbij bondgenootschappen afsluit. Zolang de U.S.A. niet rechtstreeks aangevallen werd door Duitsland, mochten zij in feite Duitsland de oorlog niet verklaren, en dat hebben ze aanvankelijk ook niet gedaan. Het is pas toen er sprake was van ‘de geallieerden’ dat zij in de oorlog in Europa betrokken raakten. Bij dergelijke allianties en internationale bondgenootschappen kan men veel vragen stellen. Op die manier immers kan een land militair ingrijpen in een land waardoor het niet aangevallen werd. Wanneer dat in Hongarije gebeurde door de Sovjet-Unie, sprak iedereen hier daar schande van. Maar niet toen de U.S.A. ingreep op tal van plaatsen over heel de wereld, zonder aangevallen te zijn, zoals in Korea, of Irak. Het Westen veroordeelde het Warschaupact van het communistische Oostblok, maar zag helemaal geen graten in de tegenpool daarvan, de NATO. Kleine en grote landen kunnen worden meegesleurd in een machine infernale van verdragen en bondgenootschappen, zoals bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Het alternatief, namelijk elk land overlaten aan zijn eigen mogelijkheden om zich te verdedigen, lijkt niet echt erger, maar stelt kleine landen wel bloot aan de overmacht van staten die over een groter militair apparaat, of zelfs maar een grotere economie beschikken. De geschiedenis leert ons dat kleine staten hoe dan ook altijd het onderspit delven: als ze al niet gewapenderhand veroverd worden, worden ze gekoloniseerd of komen ze in de ‘invloedssfeer’ van een groter land, zoals West-Europa na de Tweede Wereldoorlog onder de U.S.A., of Cuba van Castro onder de U.S.S.R.

    Er is slechts één alternatief, en dat is de democratie. Waar een ware democratie bestaat, heerst vrede, zo simpel is het. Maar ook gevestigde democratische landen kunnen vergissingen begaan, bijvoorbeeld door zich te laten meeslepen in onzalige avonturen van het bondgenootschap waartoe ze behoren. België heeft niets verloren in de landen waar het militair optreedt in NAVO-verband, zoals Afghanistan of het Midden-Oosten, noch toentertijd in Rwanda; Nederland had niets verloren in Srebrenica.

    We zullen het met Afghanistan moeten doen zoals het er nu uitdraait als de westerse troepen er eindelijk weg zijn, zoals we het met de U.S.A. onder Trump moesten stellen, en met Belarus of Wit-Rusland onder Loekasjenko, en met Rusland onder Poetin, enzovoort. We moeten blijven dromen van een wereldwijde democratie en daarvoor ook ijveren, maar enkel met democratische middelen.

    Als atheïst treed ik de boodschap bij dat wie met het zwaard omgaat door het zwaard zal vergaan. Geweld roept geweld op. Maar ook de godsdiensten, niet het minst de christelijke, gaan in dezen niet vrijuit. Petrus droeg blijkbaar een zwaard, en na hem ook Paulus, zoals op het schitterende schilderij van Rubens; hij voerde al het zwaard als vervolger van de eerste christenen, maar zijn figuurlijke zwaard (gladium spiritus, het zwaard van de geest, Ef. 6, 17) was des te meer verwoestend. Het is zijn wrede doctrine die het christendom en onze hele beschaving heeft getekend, veeleer dan de zachtmoedigheid van het evangelie (dat hij overigens niet kende, aangezien hij het nergens vermeldt).

     

     


    Categorie:samenleving
    07-01-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?

    De grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?

    De zogenaamde neutraliteit van de staat staat centraal in de heftige discussies die op onze dagen gevoerd worden, zowel in politieke controverses als in ideologische disputen. Dat doet althans bij sommigen de vraag oprijzen naar de grond van de zaak: waarop berust die neutraliteit van de staat die door de verdedigers ervan als evident en onbetwistbaar wordt beschouwd?

    Het antwoord is veeleer ontnuchterend. De Grondwet spreekt nergens expliciet over neutraliteit. Wat staat er dan wel in over deze aangelegenheid? Het is belangrijk in deze context op te merken dat de Grondwet het niet heeft over de Kerk of Kerken, maar over ‘de eredienst en de niet-confessionele levensbeschouwing’.

    Art. 19 handelt over de godsdienstvrijheid. De vrijheid van eredienst in strikte zin wordt beschermd: men is vrij in de keuze, en vrij om die keuze te herzien. Het gaat daarbij niet zozeer om de geloofsovertuigingen en ideologische opvattingen, maar om de uiterlijke en openlijke manifestatie daarvan. Die vrije openbare uitoefening wordt door de Grondwet gewaarborgd. Art. 26 bepaalt evenwel dat voor dergelijke manifestaties in open lucht, op straten en pleinen, de politiewetten van kracht blijven. Art. 20 waarborgt de vrijheid van meningsuiting, en het is duidelijk dat ook de vrijheid van eredienst daarmee te maken heeft. Maar hetzelfde artikel bepaalt dat de godsdienstvrijheid niet het plegen van misdrijven inhoudt tijdens de uitoefening van deze vrijheid. De godsdienstvrijheid is niet alleen positief geformuleerd als een keuzevrijheid, maar ook negatief, als het verbod om mensen te dwingen tot een of ander geloof of levensbeschouwing.

    Art. 21 bepaalt de godsdienstvrijheden inhoudelijk: de godsdiensten zijn vrij om zich te organiseren zoals zij dat wensen: zij stellen zelf de bedienaars van de eredienst aan, die ook vrij met hun oversten, ook buitenlandse, kunnen overleggen; de teksten van de kerkelijke overheden mogen gepubliceerd worden, maar wel binnen de gebruikelijke normen van de drukpers en de publicatie. De Grondwet erkent dus het bestaan van ‘Kerken’, naast de individuele godsdienstvrijheid die iedereen heeft. Dat houdt in dat de Staat zich niet zal mengen in interne kerkelijke aangelegenheden en theologische kwesties, tenzij wanneer die een weerslag hebben op de samenleving.

    Art. 181 regelt de financiering van de erediensten. Men gaat er daarbij vanuit dat de staatsbezoldiging verantwoord wordt door het maatschappelijke nut van de bedienaars van de erediensten en de leken-consulenten. Dit is een algemene bepaling, maar in de praktijk wordt een onderscheid gemaakt tussen erkende en niet-erkende godsdiensten. De erkenning lijkt te maken te hebben met het minimale aantal ‘gelovigen’ dat een eredienst heeft. Naast de bezoldiging door de staat zijn er nog andere voordelen, zoals de huisvesting van de bedienaars en het onderhoud van de gebouwen voor de eredienst.

    In de Grondwet komt de scheiding van Kerk en Staat niet expliciet ter sprake. Men is bij het opstellen ervan evenwel uitgegaan van een volledige en absolute scheiding, die echter in de praktijk niet is gerealiseerd. De erkenning door de Staat van erediensten op zich, en de bezoldiging en andere vergoedingen voor de bedienaars getuigen daarvan in negatieve zin, het ontbreken van een echte staatsgodsdienst in positieve zin (al is de katholieke godsdienst dat lang geweest voor heel veel mensen).

    Daarmee moeten we het in feite doen wat de Grondwet betreft. Alle andere bepalingen zijn toevoegingen en interpretaties, die aanleiding geven tot betwistingen tot bij de hoogste rechtsinstanties, en in concrete gevallen niet zelden tot uiteenlopende beslissingen aanleiding geven. Dat geldt in de eerste plaats voor het zogenaamde neutraliteitsbeginsel, dat in feite een bepaling is voor de handelingen gesteld door ambtenaren van de staat. De Raad van State stelt het in een advies zo: ‘in een democratische rechtsstaat dient de overheid neutraal te zijn, omdat zij de overheid is van en voor alle burgers en omdat zij deze in beginsel gelijk dient te behandelen zonder te discrimineren op grond van hun religie, hun levensbeschouwing of hun voorkeur voor een gemeenschap of partij. Om die reden mag dan ook van de overheidsbeambten worden verwacht dat ook zij zich in de uitoefening van hun functie ten aanzien van de burgers strikt houden aan deze neutraliteit en aan het beginsel van de benuttingsgelijkheid.’

    Het gaat hier duidelijk om de gelijke behandeling van alle burgers door de ambtenaren, die zich neutraal moeten opstellen tegenover hen. Maar het advies gaat verder: ‘Het beginsel van onpartijdigheid is geschonden van zodra een schijn van onpartijdigheid legitieme twijfels laat rijzen over de bekwaamheid van de ambtenaar om zijn taak in volledige onpartijdigheid uit te voeren.’

    En dan begint het debat. Wanneer is er sprake van onpartijdigheid? En vooral: van een schijn van onpartijdigheid? Is elke schijn van onpartijdigheid voldoende? En is elke schijn van onpartijdigheid terecht? En wie zal daarover oordelen? Zijn er algemene regels, of moet men elk geval afzonderlijk voorleggen aan de Raad van State?

    Zo zien we hoe de kwestie van de scheiding van Kerk en Staat waarvan de Grondwet uitgaat, verglijdt tot de neutraliteit van de overheid in haar betrekkingen met de burgers, en tot het recht van elke burger om op grond van een schijn van partijdigheid een klacht in te dienen wegens discriminatie.

    Al deze juridische discussies ten spijt, kan men zich ook vragen stellen over de filosofische gronden van de scheiding van Kerk en Staat, en de consequenties daarvan voor de concrete gevallen waarover de jongste jaren zo gepalaverd en geruzied wordt. Waarom Kerk en Staat scheiden? Omdat het twee verschillende en in belangrijke mate tegengestelde levensbeschouwingen zijn. Kerken zijn theocratieën, waarbij Kerk en Staat samenvallen en de kerkelijke hiërarchie het bestuur van de staat in handen heeft. De democratische rechtsstaat daarentegen berust op een democratische grondwet, een adequate en algemene volksvertegenwoordiging als wetgevende macht, en een onafhankelijke rechterlijke macht. In een dergelijke democratische staat kunnen Kerken actief zijn, maar zij mogen zich niet inlaten met de taken die voorbehouden zijn aan de staat: de wetgeving, de rechtspraak, de ordehandhaving, het onderwijs enzovoort. Dat is de kern van de zaak, en daarop moeten we voortdurend bedacht zijn, want de Kerken zijn er vanuit hun theocratische ideologie steeds op uit om de staat uit te schakelen en zelf de macht volledig in handen te nemen.

    Dat de neutraliteit van de staat geen absoluut principe is, blijkt ten overvloede uit het feit dat dit principe uitdrukkelijk niet van toepassing is op de hoogste staatsinstellingen, namelijk de parlementen, en dat op alle niveaus. Wij zien daar hoe de democratie precies door de absolute vrijheid van mening gewaarborgd wordt. En omgekeerd zien we hoe een opgelegde absolute neutraliteit veeleer een kenmerk is van totalitaire staten. Een dergelijke afgedwongen neutraliteit heeft in vele gevallen zelfs een averechts effect. De uiterlijke neutraliteit van bijvoorbeeld de politie en leger in uniform of gevechtskledij en van rechters en advocaten in vol ornaat roept bij eenvoudige mensen immers veelal spontaan veeleer een zwaar vermoeden dan louter een schijn van partijdigheid op. Het doel van de staat is de vrijheid van de burgers (Spinoza). De staat moet democratisch zijn, niet neutraal, wat dat overigens ook moge wezen.

    Dat is wat de Verlichting beoogde: individuele en dus collectieve vrijheid van alle burgers, fundamentele gelijkheid in rechten van alle personen, en solidariteit in de samenleving. De Verlichting verzette zich daarmee tegen de erfelijke absolute macht van de monarchie en de voorrechten van de adellijke aristocratie en van de clerus, tegen de ongelijkheid in de toepassing van de wetten, en tegen de uitbuiting van het gewone volk door de hogere klassen. De vermeende neutraliteit van de staat was wel de minste van de zorgen van de revolutionairen in 1789.

    Het gaat vandaag dus niet in de eerste plaats om de schijn van partijdigheid van de ambtenaren, of de neutraliteit van de overheid in haar betrekkingen met de burgers, en al zeker niet om een utopische neutraliteit van de staat, wat slechts een ver afgeleid beginsel, zo al niet een onzinnig verzinsel blijkt te zijn, waarvoor concrete juridische en degelijke filosofische argumenten deerlijk ontbreken of tekortschieten, en dat onze aandacht afleidt van de grondbeginselen zelf en van de ware problemen. Wij moeten ons derhalve integendeel inzetten voor de grond van de zaak, namelijk de democratische rechtsstaat, en ons verdedigen tegen de politieke aanmatigingen van de Kerken, inzonderheid de Islam, die ons staatsbestel en ons rechtssysteem ondermijnen en op termijn willen omverwerpen. Wie daarover bezorgd is, zal zich niet vergapen aan hoofddoeken en andere bijkomstigheden, maar oog hebben voor belangrijker zaken.

    De scheiding van Kerk en Staat is ongetwijfeld meer gediend met de afschaffing van de erkenning van godsdiensten door de staat, van de bijhorende wedden en privileges van de bedienaars van de eredienst (en dus ook van de leken-consulenten), met de herziening van de eertijds afgedwongen zogenaamde vrijheid van onderwijs, die neerkomt op de volledige staatssubsidiëring van het zogenaamd vrije, maar in feite katholieke onderwijs, en met de opheffing van de ideologische privileges van de katholieke zorginstellingen. En terwijl men daarmee bezig is, kan men misschien ook even denken aan die andere anomalie, namelijk het voortbestaan van een erfelijk koningshuis in onze democratie.


    Categorie:samenleving
    05-12-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De persoon en de functie.
    Mensen die een functie bekleden, hebben nogal de neiging om zich met die functie te vereenzelvigen. Een politieagent wordt een politieagent in alle doen en laten, ook buiten het dienstverband. De voorbeelden zijn oneindig, omdat zowat elke functie aanleiding geeft tot deze identificering. Dat heeft zijn goede kanten, maar ook kwalijke. Het is goed dat men de eigen functie ernstig neemt, dat men zich erin inleeft, dat de functie iets wordt dat men is. Overigens heeft dat ook maatschappelijke voordelen voor de betrokkene: aan een functie is meestal ook enig aanzien verbonden, dat men niet heeft zonder die functie. Een dergelijke identificering is dan ook te verkiezen boven een al te afstandelijke en vrijblijvende houding, waarbij de functie slechts een taak is die men louter uitvoert omdat men ervoor betaald wordt. Dat leidt er immers weleens toe dat men zich veeleer ervan afmaakt. De identificering houdt evenwel het onmiskenbare gevaar in dat men werkelijk de functie wordt, en alleen nog denkt en handelt vanuit de functie, en niet meer als een autonoom individu. De functie wordt immers omschreven en gedefinieerd en ook gesanctioneerd door een hoger gezag. In extreme gevallen leidt dat tot de ontmenselijking van de persoon die een opgelegde functie uitoefent, zoals in de vernietigingskampen van het naziregime.
    Het moet echter niet tot dergelijke extremen komen om toch goed fout te zijn. We zien een dergelijke verenging van het individu tot een functie ook in andere, minder gruwelijke, maar daarom nog niet totaal onbelangrijke maatschappelijke contexten. Ik denk daarbij concreet aan de kwestie die in de media en ook op deze blogpagina's recentelijk ter sprake is gekomen, en die de politieke wereld in ons land en ver daarbuiten uitermate beroert: het samenleven van mensen met een herkenbare verschillende achtergrond. Het valt telkens weer op dat men in deze discussie steevast de individuele personen herleidt tot een bepaalde meer algemene identiteit: man, vrouw of nog iets anders, christen, moslim, wit, niet-wit, autochtoon, allochtoon, burger, ambtenaar, leraar, leerling, extreemrechts of -links enzovoort. De beoordeling gebeurt dan bijna uitsluitend vanuit dat ene etiket dat men opgespeld krijgt. Dat men daarnaast nog allerlei andere kenmerken heeft, en dat elke persoon veel complexer is dan onder één etiket kan gevat worden, verliest men daarbij al te gemakkelijk uit het oog.
    Zo is er de categorie 'burger', die te pas en te onpas ingeroepen wordt. Voortbouwend op de regel dat alle burgers van een land gelijk zijn voor de wet, meent men dan alle individuen te moeten verplichten om volkomen te beantwoorden aan dat begrip, en wel zoals men het zelf ingevuld wil zien. Extreemrechts vindt dat in Vlaanderen alleen Vlamingen thuishoren, en dat alle migranten dus de plicht hebben om zich aan te passen aan dat burgermodel, of anders maar moeten vertrekken, of zelfs verwijderd worden. Maar ook verdedigers van een grotere verscheidenheid bezondigen zich weleens aan een dergelijke bedenkelijke houding, bijvoorbeeld wanneer zij eisen dat religieuze kentekens, zoals een hoofddoek, verboden worden voor ambtenaren, leraren in het gemeenschapsonderwijs en voor leerlingen in die koepel wanneer zij in de klas zijn. Men geeft dan aan een uiterlijk teken een overdreven belang en herleidt het individu tot de drager ervan. Iemand met een keppeltje, een hoofddoek, een veelkleurige sjerp, een kruisbeeld, een speldje met de Vlaamse Leeuw enzovoort is alleen nog dat, en wordt daarop beoordeeld.
    Op grond van de vereiste neutraliteit van de ambtenaar, eist men dan dat de staat dergelijke zaken voor hen verbiedt. We moeten ons echter altijd bewust blijven van de reden waarom de neutraliteit van de ambtenaar en van de staat zo belangrijk is. In deze context gaat het om de scheiding van Kerk en staat, een verworvenheid van de Verlichting die al door Spinoza glansrijk verdedigd werd. De staat hoeft zich niet te mengen in theologische disputen, noch een of andere godsdienst als staatsgodsdienst te propageren, of te verbieden. Daartegenover staat dat de Kerken zich niet mengen in het staatsbestel. De neutraliteit van de ambtenaar beperkt zich tot deze context. Er is geen enkele reden om de staat of de ambtenaren te verplichten tot een absolute neutraliteit, en dat is ook niet mogelijk. De beoogde neutraliteit is dus geen doel op zich, noch een vastgelegde norm, maar een streefdoel in het kader van een algemene regel, namelijk de scheiding van Kerk en staat. Zolang die niet in het gedrang komt, is er voldoende neutraliteit.
    De discussies over wat die neutraliteit in de praktijk inhoudt, lopen echter hoog op. Dat is best vreemd. Ik ben 75 geworden en heb in mijn hele leven, waarvan ik veertig jaar als ambtenaar doorbracht, nog nooit enig probleem gehad met gelijk welke uiterlijke verschijning van een ambtenaar. Met hun karakter en hebbelijkheden daarentegen … Ambtenaren worden geacht zich neutraal op te stellen. Me dunkt dat dit evengoed mogelijk is met een keppeltje op, met een hoofddoek, een kruisbeeld en een speldje met de Vlaamse Leeuw, het fakkelsymbool van de georganiseerde vrijzinnigheid, als zonder. Onze maatschappij is multicultureel in vele opzichten, op de ene plaats al meer dan op de andere weliswaar, maar toch vrijwel overal. Dat is een gegeven, en we kunnen er maar beter mee leren leven, want het zal niet meer weggaan en veeleer nog toenemen dan uitsterven. Als we om ons heen kijken, ook over de landsgrenzen, stellen we vast dat allerlei groepen hun identiteit ten minste gedeeltelijk behouden, en dat alle dure pogingen om te komen tot de homogene groepen die men in het verleden zogezegd had, op weinig of niets uitdraaien. Zogezegd homogeen, want ook honderd of vijftig jaar geleden was die homogeniteit bijvoorbeeld in Vlaanderen grotendeels denkbeeldig; er waren toen allicht minder migranten, maar de verscheidenheid onder de Vlamingen was een harde realiteit, al was het maar omwille van de verregaande verzuiling.
    Het blijkt dus weinig zin te hebben te 'eisen' dat de staat de uiterlijke neutraliteit afdwingt bij haar ambtenaren. Zeker, dat uiterlijk zal weleens enige invloed hebben op sommige gebruikers van overheidsdiensten, maar dat is nu ook al zo. Sommige mensen verkiezen een man boven een vrouw, een oudere persoon boven een jongere, een baardloze boven een gebaarde, een vrouw met een prominente boezem of juist niet. Door alle ambtenaren te ontdoen van alle zaken die de neutraliteit ook maar enigszins zouden kunnen in het gedrang brengen, maak je geen betere ambtenaren, maar wel een hele groep ontevreden en gefrustreerde ambtenaren, en ontzeg je de facto de toegang tot de ambtenarij aan mensen die vasthouden aan bepaalde kenmerken. De mensheid is divers en dat zie je. Waarom zou je die diversiteit bannen bij de ambtenaren? Ze worden er niet minder divers om, en een nurk blijft een nurk, een feeks een feeks.
    Hoe ver kan je overigens gaan bij het verbieden van uiterlijke kenmerken om die inhoudelijke neutraliteit te vrijwaren (alsof dat al het geval zou zijn)? Geen hoofddoek, geen keppeltje, geen kruisteken, geen Leeuwen of Hanen of Irissen, geen fakkeltjes, geen LGBT-kleuren. Geen tatoeëringen, geen juwelen, geen decolletés, geen minijurken, hotpants, strakke jeans? Geen pijpenkrullen (voor mannen!), geen dreadlocks, geen hanenkam? Maar wel alle huidskleuren, alsof sommige gebruikers en politici daar helaas géén problemen zouden mee hebben. En wat met het taalgebruik? Mag dialect? Of een accent? Mag iemand stotteren? Wat is de uiterlijke neutraliteit die men wil bereiken? Alle abtenaren in uniform, of met een boerka? De vervanging van alle loketten door automaten?
    Wat mij betreft mag de ambtenarij er net zo uitzien als de rest van de samenleving, aangezien ze in wezen ook net zo is. En elke ambtenaar mag eruitzien zoals die is of er wenst uit te zien. Misschien draagt dat bij tot het vermijden van overdreven identificering met hun functie, en blijven ze ondanks hun functie toch altijd een autonoom persoon, die oog heeft voor de persoon die ze voor zich hebben, hoe die er ook uitziet. Het is veel belangrijker dat elke ambtenaar een zelfstandig denkend en handelend mens blijft, die verder kijkt dan wat de functie vereist en oplegt of verbiedt. Dat zou ertoe kunnen bijdragen dat ambtenaren wat menselijker zijn en minder zweren bij strikte naleving van de letter van het reglement. Zo vermijdt men uiteindelijk eveneens dat er 'neutrale' ambtenaren zijn die ter verontschuldiging van hun wandaden Befehl ist Befehl inroepen en elke persoonlijke verantwoordelijkheid en schuld voor hun misdaden afwijzen.
    Het belang van allerlei uiterlijke kentekenen wordt in de felle discussies even fel overdreven. In bijna alle gevallen zijn ze vrij onopvallend of weinig uitzonderlijk, en op zich niet aanstootgevend of strafbaar. Ook voor degenen die ervan gebruik maken, zijn ze zelden essentieel, maar gewoon een keuze die men maakt. Veeleer dan te verbieden, zou men beter aan die verscheidenheid, die er hoe dan ook toch is, leren wennen. Als het vanzelfsprekend wordt dat ook een ambtenaar uiting mag geven aan de eigen cultuur, godsdienst of overtuiging, zolang de dienstverlening correct verloopt, zal de samenleving uiteindelijk leefbaar kunnen zijn. Het is juist door het afdwingen van een uiterlijke neutraliteit dat men uiterlijke kentekenen belangrijker maakt dan de kwaliteit van de dienstverlening, en dat men mensen herleidt tot de kentekenen die ze verkiezen te gebruiken. Zo stopt men mensen in hokjes veeleer dan ze te betrekken in de samenleving als volwaardige burgers.
    Het valt me op dat de mensen die het vaakst en het luidst hun stem verheffen in dit debat niet zelden precies het soort van ambtenaren zijn die zich vereenzelvigen met hun functie, en nog enkel vanuit hun functie denken, en gaandeweg blind geworden zijn voor zowel de wereld om hen heen, als voor de elementaire redelijkheid zelf. De scheiding van Kerk en staat lijkt me niet meteen in groot gevaar doordat een ambtenaar zelfs bij het uitoefenen van het ambt een of ander cultureel of religieus teken draagt. En de samenleving is veel meer gebaat met verregaande verdraagzaamheid dan met overdreven regelneverij.

    Categorie:samenleving
    03-05-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vrijheid van mening genuanceerd?

    Absolute vrijheid van mening?

    Spinoza (1632-1677) stelde al dat men in de staat vrij moet zijn om te denken wat men wil en om te zeggen wat men denkt. Dat kan toegelaten worden zonder gevaar voor de staat, en het verbieden ervan betekent de ondergang van de staat.

    Toch zijn er belangrijke nuanceringen. Wanneer woorden daden worden, en gevaarlijke daden, zoals het oproepen tot geweld, of mensen valselijk betichten, is dat nog steeds het uiten van een mening, maar kan en moet dat toch verboden worden. Voor het overige zijn er weinig meningen die door de staat moeten verboden of veroordeeld worden. Zo hebben verstandige lieden ernstige twijfels en bezwaren gehad tegen het vervolgen van het Vlaams Blok wegens racisme. Niet dat ze het eens waren met die mening, verre van, maar ze meenden dat ook dat onder de vrijheid van mening valt, zolang men niet oproept tot geweld.

    Recentelijk gaan er evenwel luide stemmen op die verder gaan, veel verder zelfs. Allerlei mensen klagen allerlei misstanden aan, en wie hen daarin niet volgt, wordt scherp veroordeeld en uitgesloten of gecanceld. Dan stelt zich een probleem: wat met de vrijheid van mening, als die verschilt van die van de aanklagers? Zelfs indien het om terechte aanklachten gaat, moet iedereen toch vrij blijven om die bij te treden, al dan niet belangrijk te vinden, en zelfs te ontkennen of tegen te spreken? Het is toch niet omdat men niet achter Black lives matter staat, dat men een racist is in de opvattingen die men heeft, en nog minder dat men zich schuldig maakt aan daden die getuigen van racisme? Het is toch niet omdat men zich niet geroepen voelt om Me Too te beamen dat men verkrachting zou goedkeuren, laat staan dat men een verkrachter zou zijn? Het onderscheid tussen gedachten en woorden enerzijds, en daden anderzijds is hier essentieel.

    Vrijheid van mening moet dus zeer ruim geïnterpreteerd worden. Dat brengt mee dat men niet alleen zeer tolerant moet zijn tegenover andere opvattingen, het impliceert eveneens dat elke opvatting aan bod moet kunnen komen in een open maatschappij, en in het gesprek tussen burgers. Het betekent evenwel vanzelfsprekend niet dat iedereen gelijk heeft, en het is geen legitimering van ongelijk. Dat is een misverstand dat dezer dagen opmerkelijk vaak de kop opsteekt. Vanuit een verkeerd begrepen tolerantiebegrip verkondigt men dat als iedereen recht heeft op een eigen mening, alle meningen evenwaardig zijn.

    En dat gaat zeer ver. Dat is bijvoorbeeld gebleken in de discussies over het corona-vaccin. Van hoog tot laag, van de platste discussie onder onnadenkende personen tot in de academische controverses, worden uiterst tegenstrijdige meningen verkondigd. Vooral dat laatste wordt als een argument ingeroepen om te beweren dat er geen één waarheid is, maar vele waarheden, en dat iedereen inderdaad mag denken wat men wil en zeggen wat men denkt. Deze algemene regel heeft evenwel niets te maken met de waarheid op zich. Dan gaat het erom of het vaccin werkzaam is of niet, en of het beter is het te gebruiken, zelfs wanneer het niet altijd, volledig en zonder bijwerkingen is; en of dat zo is, is niet afhankelijk van de mening die men daarover heeft.

    Wanneer men op rationele gronden kan aantonen dat iets waar is, kan en mag men daarover nog altijd van mening verschillen, maar dat betekent niet dat het tegenovergestelde ook waar is. De waarheid heeft haar rechten, zegt men. Maar dan begint de discussie! Wat zijn die rationele gronden, en wat is de waarde van een rationeel argument? En zijn er geen rationele gronden voor tegengestelde opvattingen? Vooral met dat laatste is er inderdaad een probleem. Wanneer is een bewijs afdoende en uitsluitend? En is het niet juist een bewijs van intelligentie dat men elke uitspraak en elk onderzoeksresultaat steeds weer in vraag stelt?

    Ja en neen. Men kan ook het licht van de zon ontkennen, natuurlijk. We mogen niet vervallen in een absoluut relativisme, wat neerkomt op nihilisme: er zijn geen waarheden meer. Een gezond scepticisme houdt niet in dat men geen enkele vaste waarheid meer aanvaardt.

    We zien echter vaak dat precies mensen die er een bepaalde afwijkende mening op na houden op grond van bedenkelijke argumenten, zich verontwaardigd beroepen op hun vrijheid van mening, en niet zelden dat absoluut scepticisme aankleven, en de anderen beschuldigen van machtsmisbruik en het ontkennen van de rechten van de verdrukte minderheid. Toegegeven, de meerderheid heeft niet altijd gelijk en de stem van enkelingen en minderheden is noodzakelijk in elk debat. Maar er zijn grenzen.

    Welke grenzen, dan? In de eerste plaats is er de objectiviteit. Over heel veel zaken kan men het eens zijn wanneer men over de juiste informatie beschikt, en op onze dagen is dat enerzijds veel gemakkelijker dan ooit, omdat er nog nooit zoveel informatie ter beschikking is geweest, maar anderzijds ook steeds moeilijker, omdat steeds meer informatie en meningen worden aangeboden. Toch kan men vaak door een eenvoudige controle nakijken of de informatie berust op objectieve gegevens, of de cijfers kloppen: fact checking. Van sommige personen weet men na een tijdje of ze enige geloofwaardigheid hebben, of gewoon om het even wat zeggen en herhalen, als dat in hun kraam past.

    Vervolgens is er de rationaliteit. Er bestaat zoiets als zindelijk nadenken, soms zegt men logisch nadenken, maar dat heeft een kwalijke reputatie, als zou de logica elke waardering voor het gevoel missen. Twee plus twee is vier, er is oorzaak en gevolg, de aarde draait om de zon, je kan een euro geen twee keer uitgeven. Van heel wat zaken kan men met absolute zekerheid aantonen dat ze onjuist zijn. Dat betekent niet dat de verdedigers daarvan hun stem niet meer mogen verheffen, maar het plaatst hen natuurlijk wel in een moeilijk te verdedigen positie. Wie zich uitdrukkelijk afzet tegen wat evident waar is, of met klem verdedigt wat evident onwaar is, en wie beweert dat er geen waarheden meer zijn, heeft nog steeds het recht op vrije meningsuiting, maar moet er rekening mee houden dat men dan niet meer serieus genomen wordt. En het baat niet om dan verontwaardigd te gaan doen en de anderen te beschuldigen van onverdraagzaamheid, dat maakt het immers  alleen maar erger. Het roept namelijk nog meer terechte afkeuring op, en het maakt de betrokkene zelf blind voor wat op goede gronden als waar mag worden aangenomen.

    Ten slotte is er nog de waarschijnlijkheid. Het is bijvoorbeeld inderdaad in principe mogelijk dat die flamboyante dokter of die ene dierenarts gelijk hebben wanneer ze het bestaan van het virus of de gevaren ervan ontkennen, maar het is onwaarschijnlijk dat al de andere artsen en alle onderzoekers en alle controlerende instanties zich vergissen wanneer ze beweren dat het vaccin werkzaam en veilig is, en het niet vaccineren tot massale sterfte zou leiden. En dat men dan niet naar Copernicus of Galilei verwijze, die als enigen stelden dat de zon niet om de aarde draait: hun stelling was net de meer waarschijnlijke, en die van de theologen totaal onwaarschijnlijk, ongegrond en onwetenschappelijk.

    Het is voor ons niet altijd gemakkelijk, zelfs onmogelijk om van alles de ware toedracht te kennen. We moeten ons echter hoeden voor een overdreven scepticisme tegenover elke opvatting, alsof er helemaal geen zekerheden meer zijn. We moeten ernstig zelf proberen om die ware toedracht te achterhalen. Veelal zullen we dat niet zelf helemaal kunnen naspeuren, en zullen we te rade moeten gaan bij betrouwbare en gezaghebbende bronnen. Ook dan nog kan er soms twijfel blijven bestaan en dat is gezond. Maar gelukkig is ook nog zoiets als gezond verstand.

     


    Categorie:samenleving
    26-10-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme

    Antiklerikalisme

    De woorden die we gebruiken hebben hun belang. Het is met onze woorden dat we iets duidelijk maken, onze mening te kennen geven. Wanneer we woorden niet correct gebruiken, of niet de juiste woorden gebruiken, lopen we gevaar verkeerd begrepen worden. En ik heb het nu niet over banale woorden, zoals duimspijker of punaise, maar om woorden die ertoe doen.

    Terrorisme is altijd al aanwezig geweest in onze samenleving, het behoort tot de geschiedenis van het mensdom. Ontegensprekelijk is het ook in onze recente geschiedenis nadrukkelijk aanwezig. Van Dale omschrijft het als ‘(het plegen van) gewelddaden (individuele of collectieve aanslagen, gijzelingen, verwoestingen) ter demoralisering van de bevolking om een politiek doel te bereiken’. Met dergelijk terrorisme hebben ook wij tijdens ons leven al te maken gehad. Vaak was het echter niet duidelijk welk politiek doel de terroristen beoogden. Het was evident dat het aanslagen waren op de gevestigde macht en orde. Maar welke verandering wenste men teweeg te brengen? Onvermijdelijk komen we dan terecht bij de islam. Het valt immers niet te ontkennen dat de daders vaak met deze godsdienst in verband te brengen zijn, of zelf dat verband opeisen. De vraag is dan evenwel of het gaat om politieke doeleinden. Een godsdienst is immers in principe geen politiek systeem. Maar daar wringt het schoentje. Een bepaald politiek systeem maakt namelijk dat onderscheid niet tussen Kerk en Staat: de theocratie. En dus kan men terrorisme gebruiken als een middel om een theocratie te vestigen, en zijn dergelijke misdaden ‘terrorisme’.

    Ik meen dat het belangrijk is dat wij althans dat onderscheid tussen Kerk en Staat wel blijven maken. Onze beschaving is moeizaam en langzaam geëvolueerd in die richting, en vandaag is die scheiding goed merkbaar in de meest moderne staten. Niet toevallig zijn dat ook de staten waarin de godsdienst gemarginaliseerd is, en nog slechts een heel beperkt aantal mensen actief godsdienstig zijn. Die strijd tegen de invloed van de Kerk in de samenleving noemt men antiklerikalisme; klerikalisme is het opeisen door de geestelijkheid van meer macht dan haar rechtens toekomt. In een theocratisch bestel heeft de geestelijkheid alle macht, of eist die althans op, en ze beroept zich daarbij op een Opperwezen of God, en op diens openbaringen. De Joodse staat (die van het Oude Testament) was een theocratie, en ook de opvolgers ervan, het christendom en de islam, zijn theocratieën. Er is echter altijd al een tegenbeweging geweest die zich verzette tegen elk theocratisch bestel. Het alternatief was dan aanvankelijk een monarchie of een aristocratie, maar stilaan won het aloude idee van de democratie aan belang en invloed, en vandaag is die democratie, met strikte scheiding van Kerk en Staat, de norm in talrijke staten.

    Theocratie is in feite een misleidende benaming. Het is immers niet ‘god’ (theos) die heerst, maar de bedienaars van de eredienst, de priesters, de clerici. Vandaar dat men veeleer moet spreken van een hiërocratie (van hiereus, priester), of van een klerikaal bewind. Net zoals in alle andere staatsvormen gaat het om gewone mensen die zich de macht toe-eigenen, of verkozen worden om de macht uit te oefenen. Het enige verschil is dat men zich in een theocratie beroept op een Opperwezen en een Openbaring. In werkelijkheid is er echter geen opperwezen, en dus ook geen openbaring, het zijn gewoon verzinsels en waanideeën van machtsgeile mensen. Een theocratie is dus niets anders dan volksmisleiding, en als dusdanig verwerpelijk: het volk verdient beter. Bovendien hebben de theocratieën allemaal een bijzonder kwalijke reputatie, vooral op het gebied van het respect voor de mensenrechten. Er is dus geen enkele reden om voor een theocratie te kiezen, en talloze redenen om ons ertegen te verzetten. Dat hebben we gedaan met het jodendom (helaas vaak op een al te wrede manier) en met het christendom (op democratische wijze); waarom zouden we hetzelfde niet doen met de islam? Het is onze intellectuele en morele plicht om dat te doen.

    Dat betekent echter niet dat men de moslims (M/V/&c) moet veroordelen of hen verhinderen hun godsdienst te beoefenen, tenzij zij erop uit zijn om een theocratie te vestigen, als allesoverheersende staat, of als een staat in de staat. Wij moeten de scheiding van Kerk en Staat te allen prijze verdedigen. De godsdiensten mogen bestaan als een organisatie van mensen, maar zij mogen zich, net zoals alle andere organisaties, geen rechten toe-eigenen die hun niet toekomen, zoals het strafrecht, het huwelijksrecht, het onderwijs, de gezondheidszorg, de economie, de wetenschap &c. Godsdienst is een private kwestie, die men individueel of collectief beoefent, maar gescheiden van het staatsbestel. Antiklerikalisme is derhalve de enige verantwoorde houding tegenover de godsdiensten.

    In het licht van deze redeneringen kan men zich dan een opinie vormen over allerlei vormen van geweld, zoals onlangs nog de gruwelijke moord op een Franse leraar. Men heeft dat een daad van terreur genoemd, een terroristische aanslag. In feite beantwoordt dat niet aan de definitie van terrorisme, noch van aanslag. Het gaat om een moord op religieuze gronden, en dat noemt men een rituele moord. De dader had immers geen politieke bedoelingen, en wou ook geen angstpsychose veroorzaken. Hij voerde gewoon de straf uit die door de islam-geestelijken uitgesproken wordt voor het beledigen van hun god of zijn profeet. Dat is een vorm van klerikalisme: de islam eigent zich het recht toe om te oordelen over daden van anderen, daders te veroordelen en de straf uit te voeren, of te laten of doen uitvoeren. Deze rechten komen echter enkel de staat toe, en zolang we niet in een theocratie leven, heeft de geestelijkheid deze rechten niet. Daarom moeten we deze daad veroordelen, niet als een terroristische aanslag, maar als een overtreding van de staatswetten, in dit geval op louter religieuze gronden. Moord is onder alle omstandigheden een uiterst zware overtreding, en een rituele moord is dat niet minder, de godsdienstige redenen vormen geen verzachtende omstandigheid. Men kan de vraag stellen of het een verzwarende omstandigheid is, maar het antwoord daarop is niet meteen duidelijk. Waarom zou de religieuze motivering een verzwarende omstandigheid zijn? Misschien omdat het niet alleen een aanslag is op het leven van één persoon, maar een klerikale daad, en dus een aanslag op ons staatsbestel en ons rechtssysteem. Door deze rituele moord vecht de dader en de islam-geestelijkheid het alleenrecht aan van het burgerlijke bewind om overtredingen te bestraffen, en betwist men de scheiding van Kerk en Staat, een van de belangrijkste pijlers van onze democratie. Reden genoeg om aan deze daad meer aandacht te besteden dan aan een van de vele andere moorden die elke dag begaan worden om allerlei redenen. Dat gebeurt bijvoorbeeld door het slachtoffer te eren. Het kan ook door ons te bezinnen over de fundamentele principes van onze samenleving.

    Antiklerikalisme is niet zomaar ‘tegen de pastoors zijn’. Het is opkomen voor de strikte scheiding van Kerk en Staat, ter beveiliging van zowel de Staat als de Kerken. De Staat kan niet dulden dat een Kerk zich rechten toe-eigent die haar rechtens niet toekomen en moet daartegen streng en krachtdadig optreden. Anderzijds moet de Staat het recht erkennen en respecteren van Kerken om zich te organiseren en de eredienst te beoefenen, zolang die Kerken de strikte scheiding van Kerk en Staat erkennen en respecteren. Godsdiensten kunnen door hun vieringen een meerwaarde betekenen en een niet te verwaarlozen bijdrage leveren tot gemeenschapsvorming. Allerlei strikte geboden en verboden, die geen enkele intrinsieke betekenis of zaligmakende waarde hebben, zoals rituele verminking, voedselwetten, kledingvoorschriften, pelgrimages, dagelijkse riten en rituelen, zijn daarentegen uitsluitend bedoeld voor sektarische groepsvorming, of het tegen elkaar opzetten van mensen.

    Het (willen) vestigen van een theocratisch regime of van een autonome theocratie binnen het staatsbestel is een fundamentele bedreiging voor de democratie die op geen enkele manier geduld of goedgepraat kan of mag worden. De islam heeft ontegensprekelijk deze bedoeling. De conclusie ligt dan ook voor de hand. Zolang wij niet bereid zijn dat onder ogen te zien en de nodige maatregelen te nemen, zullen wij het gewillig slachtoffer blijven van rituele moorden en aanslagen vanuit religieuze overtuigingen. Pas wanneer de islam zich openlijk en ondubbelzinnig uitspreekt tegen elke vorm van theocratie, kan deze godsdienst aanvaard worden in een democratische samenleving. Men beweert dat er tekenen zijn in die richting. De tekenen in de tegengestelde richting zijn evenwel zo gruwelijk overtuigend, dat enig scepticisme redelijker lijkt dan het al te haastig en ondoordacht optimisme en het gedoogbeleid dat in bepaalde kringen van de intelligentsia en de media bon ton is. Het gaat om het fundament zelf van onze beschaving, dat mag men nooit uit het oog verliezen, en elke luchthartigheid of argeloosheid is dan totaal ongepast.

     


    Categorie:samenleving
    12-10-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Gele gevaar

    Het gele gevaar.

    Heel lang geleden, toen racisme nog moest uitgevonden worden als een misdaad, sprak men van het gele gevaar. Nooit goed geweten wat men daarmee precies bedoelde. Dan kwam Mao en het Rode boekje van de Culturele revolutie. En nu is er weer een ander China. Ik moest daaraan denken toen ik onlangs op zoek ging naar lijmklemmen, die ik wou gebruiken om een boek open te houden op mijn leesstandaard bij mijn vertaalwerk aan de PC. Het aanbod bij enkele doe-het-zelfzaken in de buurt was beperkt en de prijzen niet echt overtuigend; dan maar gaan kijken bij Amazon en daar is het la mer à boire, l’embarras du choix, die Qual der Wahl, spoilt for choice. Ik liet me verleiden door een aanbod voor zes klemmen voor € 6,69, verzendkosten inbegrepen. Ik aarzelde wel even, maar dan viel ik terug op de elementaire gedragsregel die ik van jongs af aan geleerd heb: als het maar zes euro kost, kunt ge maar voor zes euro gekloot zijn. Het enige nadeel leek dat de levering enkele weken zou uitblijven. Een dag of zo later kwam er echter al een bevestiging: de verzending was gebeurd. Ik ging dus af en toe eens kijken of er geen pakje aan de voordeur lag, maar nee, niets. Dan maar eens nakijken op Amazon, en daar bleek dat ik die lijmklemmen in China had besteld.

    Het doet je toch even nadenken. Plots stel je vast dat je aan het meewerken bent aan een economisch verschijnsel dat wellicht meer gevolgen heeft dan je vermoedt. Moeten we niet veeleer lokaal kopen? De lokale industrie en handel steunen? Maar zo eenvoudig is het niet. Als ik lijmklemmen ga kopen in een doe-het-zelfzaak, zijn ze daar twee keer zo duur, en deskundig advies is daar schaars, en de keuze is gering. Bovendien komen ook die ook uit China, wat maakt het dan nog uit?

    Zo ver is het dus gekomen. Het kost mij minder geld en moeite om lijmklemmen of wat dan ook in China te laten maken en naar hier bij mij thuis te laten vervoeren dan voor elke andere oplossing. Ik heb geen zinvolle andere keus, dit is de wereld waarin we terechtgekomen zijn. Ik troost me met de gedachte dat ik de leesstandaard zelf ineen getimmerd heb met enkele plankjes die ik nog liggen had; ik heb de verleiding weerstaan om er een te kopen in China; het zag er nochtans heel mooi uit, met klemmen en al, en voor geen geld thuis geleverd.


    Categorie:samenleving
    09-08-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Studentendoop, of moord.

    Een doop is een initiatierite. Men wordt geïnitieerd, dat wil zeggen ingewijd in een groep. Die opname wordt uiterlijke vormgegeven in handelingen en formules, zodat de gebeurtenis voor de nieuw ingewijde en voor de gemeenschap bevestigd wordt. Het lijkt een gebruik te zijn van alle tijden. Blijkbaar zijn er mensen die behoefte hebben aan het deel uitmaken van een groep, en anderzijds mensen die zich geroepen voelen om een groep op te richten en te leiden. Men wordt dus lid vanuit twee verschillende noden: enerzijds het opgaan in een grotere groep om niet alleen te zijn, anderzijds het leiderschap. Veel levende wezens, en ook de mensen, vertonen de neiging om samenwerkingsverbanden aan te gaan met hun soortgenoten. De voordelen daarvan zijn duidelijk. Men kan taken gemakkelijker gezamenlijk uitvoeren, taakverdeling leidt tot nuttige specialisatie, een groep is meer beveiligd tegen aanvallen van buiten uit enzovoort. Zo ontstaan niet alleen gemeenschappen, maar ook beschaving.

    Maar samenleven is enkel mogelijk als er bepaalde afspraken gemaakt worden, anders is het gewoon het recht van de sterkste dat geldt, en dat is geen samenleving. Er moet dus een zekere organisatie zijn. Sommige mensen zijn ‘sterker’ dan anderen, op een of ander gebied: fysiek, intellectueel, emotioneel… Op dergelijke mensen doet men vaak een beroep om leidende functies op te nemen in de samenleving, omdat hun bijzondere eigenschappen dan de hele gemeenschap ten goede kunnen komen. In ruil kent men aan deze mensen bepaalde voordelen toe, om hen te belonen voor de meerwaarde die ze betekenen. Zo ontstaan er bepaalde leidende functies en ambten, en die oefenen een aantrekkingskracht uit op ambitieuze mensen, enerzijds om de materiële voordelen die ze meebrengen, maar anderzijds ook omdat het leiding geven, macht hebben over anderen, door sommigen blijkbaar als begeerlijk ervaren wordt. Dat noemt men met een beladen woord machtswellust. En die ambitie leeft niet alleen bij uitzonderlijk begaafde mensen, ze komt voor bij om het even wie. Wanneer de ambitie groter is dan de mogelijkheden waarover men beschikt, geeft dat aanleiding tot problemen: sommige mensen nemen dan posities in die ze in feite niet aankunnen.

    Groeperingen zijn er op alle niveaus. De Verenigde Naties zal wel de grootste organisatie zijn, het gezin allicht de kleinste. Daartussen is er een onoverzienbaar aantal grotere en kleinere elkaar overlappende groepen. Mensen maken daarvan deel uit, soms door hun eigen keuzes, soms door de omstandigheden: men wordt geboren in een gezin, een ruimere familie, een stad of gemeente, een land, een taalgroep, een cultuur, een godsdienst… Al deze groepen hebben een bepaalde structuur of organisatie, al dan niet geformaliseerd. Tradities, al dan niet op grond van reële waarden, spelen daarbij een grote rol. De essentie van een groep is een zekere eenstemmigheid onder de leden, een bereidheid om de groep in stand te houden voor een bepaald doel. Die eensgezindheid heeft altijd een inhoud en een vorm. Men behoort tot een groep omdat men bepaalde ideeën en/of kenmerken deelt. Zo zijn uiterlijke ‘raciale’ verschillen eeuwenlang bepalend geweest onder de mensen, en dat is nog altijd zo. Ook godsdiensten zijn sterke groepen, die zich tegen elkaar afzetten. Typisch voor een groep is inderdaad dat men zich van anderen onderscheidt, bijna steeds door uiterlijk vertoon: klederdracht, versieringen, taalgebruik, muziek, voedsel, en rituelen. Rituelen zijn handelingen die op een bepaalde manier verricht worden, zowel functionele handelingen zoals eten en drinken, vergaderen, elkaar begroeten enzovoort, als specifieke handelingen die geen andere functie hebben dan het creëren van een identiteit. Denk bijvoorbeeld aan de mannelijke besnijdenis bij bepaalde volkeren of groepen; dat is niet functioneel (behalve in heel beperkte medische situaties), maar wordt door de groep beschouwd als een essentieel kenmerk. Ook allerlei soorten van uniformen behoren daartoe, evenals vlaggen en andere symbolen.

    Groepen hebben een organisatie nodig om te overleven. Er blijken slechts een gering aantal manieren te zijn om een groep samen te houden, zo leert ons de geschiedenis. De oudste vorm lijkt de monarchie te zijn, waarbij een enkele persoon alle macht in handen heeft; men kan dat ook een dictatuur noemen. De theocratie of hiërocratie, zoals het jodendom, het christendom en de islam, zijn in feite vormen van dictatuur. Wanneer de groep echter talrijker wordt, is het vrijwel onmogelijk voor één persoon om alles zelf te doen en te beslissen. De leider omringt zich dan met getrouwen; eerder zijn dat trawanten die gekozen worden omdat ze fysiek sterker zijn: een knokploeg die de bevelen van de leider doet naleven. Dat is echter een gevaarlijke situatie: krachtige leden van die pretorianen komen gemakkelijk in de verleiding om hun keizer af te zetten en zijn rol over te nemen. Om dat gevaar te vermijden, kan een monarch ook een beroep doen op burgers die zich onderscheiden hebben door hun succes in de samenleving, en hun een functie te geven in het bestuur. Dan spreekt men van een aristocratisch bestel. De macht van de vorst is dan al enigszins beperkt, of wordt louter ceremonieel. Maar naarmate de samenleving groeit en de leden welstellender en mondiger worden, willen die meer inspraak. Wanneer zoveel mogelijk burgers actief deelnemen in het beslissingsproces, spreken we van een democratie. In onze moderne samenleving, met zeven miljard mensen, kan niet elke persoon zelf rechtstreeks helpen beslissen. Daarom werkt men met verkozen vertegenwoordigers.

    Deze lange algemene inleiding vond ik nodig om zinvol te kunnen spreken over een randverschijnsel in onze samenleving, namelijk de initiatieriten die ik in het begin vermeldde en die inderdaad nog steeds bestaan, en deel uitmaken van een zeer lange traditie. Christenen denken dan aan doopsel, vormsel en eucharistie. De huidige kinderdoop is een zwakke afspiegeling van een meer ingrijpend ritueel dat aanvankelijk met volwassenen gebeurde. Maar vrijwel elke groep heeft een dergelijk initiatieritueel. Dat van de vrijmetselaars, de loge, is wellicht met opzet berucht, allicht echter ten onrechte. Recentelijk kwam, nogmaals, het doopritueel bij bepaalde studentenclubs aan de universiteit in het nieuws, en wel op een schokkende manier, door de moord – anders kan ik het niet noemen – op een ‘schacht’, zo noemt men een eerstejaars, in de Leuvense club Reuzegom. Er loopt een gerechtelijk onderzoek, en de universiteit zelf reageerde eerst krachtig, maar kwam dan op haar beslissing terug om nog slechts een symbolische ‘straf’ op te leggen. Nu de gruwelijke details van de marteling en de moord aan het licht en in het nieuws komen, reageert ook een (al bij al zeer beperkt) aantal leden van de universiteit geschokt, en het academisch bestuur wil nu de studentendopen ‘hervormen’.

    Het is goed om de feiten te kaderen in wat ik hierboven uitlegde. Een studentenclub was oorspronkelijk allicht een manier waarop jongeren die voor het eerst uit hun gezinssituatie gerukt waren en min of meer zelfstandig gingen leven in een vreemde stad, zich verenigden tegen hun eenzaamheid en kwetsbaarheid, vaak op regionale basis. Nieuwe leden konden zo leren uit de ervaring van oudere. Maar in de loop van de tijd verwerden sommige clubs tot uiterst bedenkelijke instellingen. Het ging niet meer om een samenwerkingsverband van studenten, maar louter nog om het organiseren van allerlei feestelijke activiteiten, waarbij overdadig alcoholverbruik de regel was: boemelen, noemde men dat. De leden van de groep moesten ingewijd worden, ontgroend, in die context, voor ze het uniform mochten dragen, de studentenpet. Die ontgroening bestaat ook sinds lange tijd in anderen groepen, zoals het leger, en lijkt typisch voor de overgang naar de volwassenheid. De kenmerkende gewelddadigheid is niet alleen verontrustend, maar ook vrijwel onbegrijpelijk, zeker in onze moderne samenleving. Waarom moet iemand beledigd, onteerd, vernederd, mentaal en fysiek mishandeld worden om lid te mogen worden van de groep? Het is geen test, want iedereen slaagt. Er wordt ook niet getest op kwaliteiten die de groep bepalen, tenzij misschien het drinkvermogen. Het is een leeg ritueel, een onzalige traditie. Typisch is dat niet de leiding de doop uitvoert, maar een schachtenmeester, een soort beul, die daartoe gekozen wordt wegens diens geschiktheid voor dat soort werk. Een voormalig slachtoffer wordt dan dader, en zo wordt de schandelijke traditie voortgezet, onnadenkend, niemand die nog weet waarom men dergelijke zaken nog doet, en niemand die het eigenlijk nog echt wil, maar het blijft wel gebeuren. Het is een uitwas, een aberratie, een perverse voortzetting van een volledig uit de hand gelopen initiatierite, die niets meer te maken heeft met het studentenleven. Dergelijke studentenclubs zijn geen democratische instellingen, en horen niet thuis aan een universiteit die naam waardig. Het zijn geen functionele groeperingen of organisaties, want niet gericht op enig maatschappelijk doel. Het zijn in feite parodieën van groepen, waarvan ze de structuren na-apen en sommige voorbijgestreefde gebruiken en tradities fanatiek in ere houden, zonder enige inhoudelijke relevantie.

    De houding van de Leuvense universiteit tegenover studentendopen is gekenmerkt door haar typische angst om de studentenaantallen. Men weet dat een jaar aan de ‘unief’ voor veel jongeren een gedroomde bekroning is van de middelbare school, vooral dan voor het uitgangsleven en de ontmoeting met anderen, ook seksueel, weg van huis. En dus legt men de studenten zo weinig mogelijk in de weg. Men heeft ze immers nodig voor de subsidiëring en voor de faam. Voor de aantrekkingskracht van een universiteit is het aanwezige uitgangsleven van zeer groot belang. Zo wordt de eerste dag van het academiejaar al feestelijk ingezet, dat wil zeggen met luide muziek en veel drank, tot laat in de nacht, en zo gaat het door, tot aan de examens, en niemand die daaraan iets wil veranderen. Als een grote universiteit plots een ‘nuchtere’ academische instelling zou worden, zou ze ongetwijfeld haar eigen doodsvonnis tekenen.

    Er zijn in de loop der eeuwen en ook recentelijk af en toe stemmen opgegaan tegen studentendopen, cantussen, karnaval, presesverkiezingen en andere traditionele festiviteiten onder studenten, maar zonder enig resultaat. Meer nog, typische boemelaars en clubleiders hebben het ver geschopt aan de universiteit, tot de hoogste posities toe, en houden de tradities actief in stand, ook lang nadat ze er zelf bij betrokken waren. Het was verbijsterend dat de Leuvense universiteit heel snel zwichtte voor ik weet niet welke argumentering van Reuzegom en vrede nam met een lachwekkende taakstraf en een ‘opstel’ als straf voor de moord op een medestudent. Nu wil men (eindelijk) dat de dopen anders verlopen. Maar de bevoegdheid van de universiteit in dezen is veeleer beperkt. Er staat niets in de reglementen, behalve dat van de studenten verwacht wordt dat ze blijk geven van eerbied van de menselijke persoon. Dat is zolang ik weet, en ik heb bijna veertig jaar aan de K.U. Leuven gewerkt, nooit een reden geweest om tegen wie dan ook op te treden, en het zou me sterk verbazen indien dat plots zou veranderen. Wat men nu wil, is tot vrijwillige afspraken komen met de studentenclubs. Dat is al eerder gebeurd, en het resultaat kennen we nu. Men zal ook nu de clubs niet willen of kunnen verplichten om de overeenkomst te ondertekenen of na te leven, en er zullen in de reglementen geen specifieke sancties opgenomen worden, de zeer vage en algemene bepalingen zullen zogezegd volstaan om te bestraffen in extreme gevallen. We hebben gezien waartoe dat in het verleden en ook nu weer geleid heeft.

    De universiteit bestaat grotendeels uit zeer vreesachtige mensen. Professoren zijn feitelijk overgeleverd aan de welwillendheid van de studenten: men heeft hen nodig, en men is bang hen ontevreden te stellen en hen uiteindelijk te verliezen: zelfs een geringe afname van de studentenaantallen wordt binnen de universiteit als een drama beschouwd, niet alleen wegens de financiële weerslag, maar vooral omwille van het imago. De universiteit moet in de eerste plaats studentvriendelijk zijn. De rest is bijzaak, want geen studenten, geen geld, en dus geen universiteit.

    Zo komt het dat men zelfs niet optreedt tegen wat nog altijd als de grootste misdaad beschouwd wordt: moord. Corruptio optimi pessima. Als men zelfs aan de universiteit, waar onze intellectuele elite en onze toekomstige leiders gevormd worden, zo lichtvaardig oordeelt over een zo zware misdaad, is het einde zoek.

     


    Categorie:samenleving
    23-05-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vergif uitademen

    Lang geleden vertelde iemand me een grapje dat zelfs toen al waarschijnlijk enkel in katholieke middens kon gesmaakt worden: de engelen zijn ontstaan uit de gemeenschap van de heiligen, de duivels uit de handelingen van de apostelen. Het is een dubbele woordspeling: de gemeenschap van de heiligen is een term uit de apostolische geloofsbelijdenis, het Credo; reeds in de 4de eeuw werd dat element erin opgenomen, maar de gedachte is al aanwezig in het Nieuwe Testament: de gelovigen vormen een heilsgemeenschap; daarvan maken niet alleen de levende gelovigen deel uit, maar ook alle vroom gestorven gelovigen, ook degenen die nog enige tijd in het vagevuur moeten worden gelouterd. Maar ‘gemeenschap hebben’ betekent natuurlijk geslachtelijke gemeenschap, seks en voortplanting. Dan zouden de heiligen in de hemel samen engeltjes voortgebracht hebben… Engeltjesmakers dus. Dat had vroeger wel een andere betekenis.  Door de handelingen van de apostelen zijn de duivels ontstaan; die ‘handelingen’ zijn dan allicht een allusie op alle vormen van verboden seks: masturbatie, overspel, omgang met publieke vrouwen, homoseksualiteit, pedofilie… De apostelen, of priesters, mogen namelijk geen gemeenschap hebben en zijn dus aangewezen op niet-reproductieve vormen van seks. De ‘Handelingen van de Apostelen’ zijn anderzijds een onderdeel van het Nieuwe Testament, waarin het wedervaren van de eerste Kerk wordt verhaald.

    Tot zover het grapje dat nu vanzelfsprekend niet meer aanspreekt, omdat men de allusies niet meer begrijpt en men zelfs de gebruikte termen niet meer kent.

    In die Handelingen staat ook de bekende passage over die eerste christengemeenschap, waarin gezegd wordt dat zij, toen ze zich hadden afgescheiden van hun Joodse medemensen, ‘alles in gemeenschap hadden’: ‘De menigte die het geloof had aangenomen, was één van hart en één van ziel en er was niemand die iets van zijn bezittingen zijn eigendom noemde; integendeel, zij bezaten alles gemeenschappelijk.’ (Hand. 4, 32) ‘Er was geen enkele noodlijdende onder hen, omdat allen die landerijen of huizen bezaten, deze verkochten en de opbrengst ervan meebrachten om aan de voeten van de apostelen neer te leggen. Aan ieder werd daarvan uitgedeeld naar zijn behoefte.’ (4, 34-35) Daarin zien we al het begin van wat later het christelijke ideaal zou worden: de hele wereld onder kerkelijk gezag, de theocratie of beter: de hiërocratie.

    Maar reeds van meet af aan waren er moeilijkheden. ‘Nu was er een man, Ananias genaamd, die in overleg met zijn vrouw Saffira een stuk grond verkocht. Met haar medeweten hield hij echter iets van die opbrengst achter en bracht slechts een gedeelte mee om het aan de voeten van de apostelen neer te leggen.’ (Hand. 5, 1-2) De reactie van Petrus was ontstellend. ‘”Gij hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God.” Bij het horen van deze woorden viel Ananias neer en stierf. Een grote vrees maakte zich meester van allen die dat vernamen. De jonge mannen stonden op en wikkelden hem in doeken. Ze droegen hem naar buiten en begroeven hem. Een uur of drie later kwam zijn vrouw binnen, zonder iets van het gebeurde te weten. Petrus richtte zich tot haar met de vraag: “zeg me of ge het land voor zoveel verkocht hebt?” Zij antwoordde: “Ja, voor zoveel.” Toen sprak Petrus tot haar: “(…) Ik hoor de voetstappen van hen die uw man begraven hebben al bij de deur en nu zullen zij ook u wegdragen.” Terstond viel zij aan zijn voeten neer en stierf. (…) Een grote vrees maakte zich van de hele Kerk meester en van allen die het vernamen.’ (Hand. 5, 4-11)

    Uit de tekst en de context blijkt duidelijk dat we hier niet te maken hebben met een objectief relaas over een historische gebeurtenis – al is een dergelijk voorval niet echt ongerijmd – maar met een ‘stichtelijk verhaal’, een al dan niet op feiten gebaseerde tekst, opgesteld om de lezers ervan te imponeren en hen zo aan te zetten om bepaalde zaken te doen en andere niet te doen. Het was de bedoeling van de auteur(s) om de christenen te dwingen hun wereldlijke bezittingen af te staan aan de Kerk, en die eis werd kracht bijgezet met een afschuwwekkend voorbeeld: wie zelfs maar een gedeelte achterhield, zou door de kerkelijke overheid, die alles weet, ter verantwoording worden geroepen en vreselijk gestraft. Een dergelijk verhaal was blijkbaar nodig om iedereen te overtuigen.

    Er waren ongetwijfeld toen al hier en daar stemmen die opgingen, zowel tegen de inhaligheid en de machtswellust van de Kerk, als tegen dergelijke fantastische verhalen. Men begon zich vragen te stellen over al de wonderbaarlijke tussenkomsten van de apostelen, en zelfs van Christus. Dergelijke verhalen kende men immers als sinds de oudheid, zowel in de Griekse, Romeinse als de Oosterse middens. Sommigen gingen zo ver dat ze meenden dat al die wonderen en mirakelen in feite natuurlijke oorzaken hadden. Zo zou de bekende doortocht door de Rietzee na de uittocht uit Egypte mogelijk zijn gemaakt door de kracht van de wind, zoals inderdaad blijkt uit Exodus 14, 21. Van Petrus wordt gezegd dat men de zieken op straat legde, in de hoop dat als hij voorbijkwam, tenminste zijn schaduw op hen zou vallen. (Hand 5, 15). Men leidde daaruit af dat er ook daar een natuurlijke oorzaak was. Schaduw heeft immers gevolgen: een plant in de schaduw gedijt niet, maar als men uit de felle zon kan blijven is schaduw weldadig. En zo heeft men ook een natuurlijke oorzaak gezocht voor de dood van Ananias en Saffira. P. Pomponazzi schrijft in zijn De incantationibus (1520-1556) dat Petrus’ schaduw inderdaad een natuurlijke oorzaak is, en ook de dood van Ananias en Saffira is geen mirakel. Hij vergelijkt het uitspreken van de vervloeking eerst met het gesis van slangen, dat voldoende is om dieren (van angst) te doen sterven; vervolgens zegt hij dat mensen die een vervloeking uitspreken vanuit een heftige inbeelding, vergif uitademen (venenum expirant), een idee dat blijkbaar destijds enige geloofwaardigheid had. Ananias en Saffira stierven dus ofwel door de angst die Petrus’ woorden hun inboezemden, of door het vergif dat hij uitademde in zijn razende woede.

    Daaraan moest ik denken nu blijkt dat het erg gevaarlijke corona-virus bijna uitsluitend overgedragen wordt door onze uitademing: ook wij ademen nu letterlijk vergif uit, als het virus ons te pakken heeft. De wetenschap heeft de virussen pas eind 19de eeuw ontdekt, en pas in het midden van de 20ste eeuw werden er vaccins gemaakt om ze te bestrijden. Dat is geen eenvoudige opgave, zelfs niet voor de uiterst geavanceerde medisch wetenschap van vandaag. Maar we weten nu snel dat een ziekte, zoals die ontstaan in Wuhan in China, van virologische oorsprong is, en zo moet bestreden worden. Er is niets geheimzinnigs aan een virologische infectie. Alleen blijkt het moeilijk om ze te bestrijden, om allerlei redenen die eveneens volledig verklaarbaar (zullen blijken te) zijn. Tweeduizend jaar geleden was dat niet zo: men had toen die wetenschappelijke kennis nog niet, en dus werden ziekten, en ook de genezing, toegeschreven aan allerlei zaken, tot de meest onwaarschijnlijke. Maar ook vandaag nog zoeken mensen naar andere verklaringen dan de voor de hand liggende. Denk maar aan al de complottheorieën over het ontstaan van het COVID-19 virus, en over de alternatieve manieren om het te bestrijden. Typisch dat een wetenschap-ontkenner als Trump publiekelijk verklaart dat hij pillen slikt die door de medische wereld op basis van uitvoerige testen als niet-werkzaam beoordeeld zijn, en dat Bolsonaro nog altijd het virus zelf ontkent. In Zuid-Afrika ontkende president Mbeki jarenlang dat AIDS veroorzaakt wordt door HIV. Ten minste een deel van de Getuigen van Jehova weigeren bloedtransfusies.

    Het is dus al een stap vooruit als mensen op zoek gaan naar een redelijke verklaring voor een ziekte of het plotse overlijden van iemand, naar een natuurlijke oorzaak in plaats van ‘een straf van God’, of boze geesten, of vervloekingen van priesters of heksen. Maar telkens weer zien we dat de wetenschap niet iedereen kan overtuigen. Men weet nu, na tientallen jaren ervaring, dat de vaccins tegen de jaarlijkse griepepidemieën uitstekend werken en talloze ziekten en overlijdens voorkomen. Maar toch weigeren veel mensen, ook in de medische wereld, zich te laten vaccineren. Het staat vast dat men geen griep kan krijgen door het vaccin, en ook dat de bijwerkingen vrij uitzonderlijk en steeds mild zijn. Wel kan men nog griep krijgen als men gevaccineerd is, het vaccin garandeert geen 100 % succes. Toch beweert iedereen die het vaccin weigert dat ze ooit doodziek geweest zijn door een vaccinatie, of toch iemand kennen die dat heeft voorgehad. Het is dus waarschijnlijk dat er ook nu weer mensen zullen zijn die weigeren zich te laten vaccineren tegen COVID-19, als en wanneer dat vaccin beschikbaar wordt.

    COVID-19 is een ramp voor onze hoogtechnologische beschaving omdat er geen medicijn is, en er nog geen vaccin is. Dan is de enige manier om een pandemie nog enigszins in te perken de verspreiding, die via de luchtwegen gaat, te verhinderen of toch te beperken. Anderzijds moeten we de symptomen met alle mogelijke middelen bestrijden, in de ergste gevallen door intensieve medische zorgen. Maar omdat we in feite geen verweer hebben, komen we emotioneel weer in de situatie van de mens in vroegere beschavingen. Onze rationaliteit moet dan plaats ruimen voor meer primitieve afweerreacties, zoals totale ontkenning en zelfs agressiviteit en uitdagend risicogedrag: als we er toch niets kunnen aan doen, dan doen we alsof het er niet is, wat er verder ook moge gebeuren. Of men gaat de informatie selectief benaderen, met een voorkeur voor zelfbevestigende gegevens: er vallen niet meer doden dan bij de jaarlijkse griep, in rust- en verzorgingsinstellingen sterven er uiteraard meer mensen, er sterven meer mensen van honger, of in het verkeer, het zijn alleen zieke ouderlingen die eraan sterven, en die gingen toch al dood, het aantal doden valt eigenlijk nog mee…

    In tijden als deze is er ook een sluipend gevaar op politiek en maatschappelijk vlak. Om een dergelijke crisis aan te pakken is een sterke leider nodig, een centraal gezag, uitzonderlijke maatregelen, met strenge hand toegepast. Met andere woorden: een dictatuur. Dat is een zware vergissing. Wanneer men immers alle macht in één persoon centraliseert, loopt men evident het gevaar dat die persoon niet de juiste maatregelen neemt. Een democratisch proces, gebaseerd op wetenschappelijk advies, is allicht omslachtiger, maar de kans dat men zo tot een optimale aanpak komt, is oneindig veel groter, al was het maar omdat meer mensen nu eenmaal meer weten dan één. En ja, wetenschappers zijn het vaak onderling oneens en kunnen weleens tegengestelde adviezen geven, maar over de grond van de zaak zijn ze het altijd eens, namelijk dat de wetenschappelijke methode meer garanties biedt dan een onwetenschappelijke aanpak.

    Dat deze gezondheidscrisis onze maatschappelijk leven grondig verstoord heeft, is overduidelijk. Dat we de lockdown-maatregelen niet eindeloos kunnen volhouden, zelfs niet tot er een vaccin is, wordt elke dag duidelijker. Bij elke versoepeling verhoogt het risico op nieuwe slachtoffers. Maar zoals bij alle andere risico’s, zoals die van het verkeer, het klimaat en de energie, zijn we blijkbaar bereid om die te lopen. Een leven zonder risico’s is niet leefbaar, zelfs niet denkbaar. Zo zal het allicht ook nu weer verlopen. De stranden en andere zomerse vakantieoorden wenken al, we denken alweer aan skiën, straks. We zijn een vermetele soort, zoveel is zeker.


    Categorie:samenleving
    04-03-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Socialisme, toen en nu

    We hebben nu, begin maart 2020, wel al een Vlaamse regering, maar nog geen Belgische, en het ziet er niet naar uit dat die er gemakkelijk zal komen. Los van de vraag of het federale België nog bestuurbaar is nu de ideologische en politieke verschillen tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel zo verschillend zijn, rijst meer en meer ook de vraag naar de ideologische verschillen tussen de partijen onderling. De traditionele partijen zijn naar de achtergrond verdreven en hebben het moeilijk, ze halen nog amper tien procent van de stemmen. Is hun gedachtengoed niet meer aantrekkelijk? Bij een ‘christelijke’ partij is dat niet verwonderlijk: ook de christenen vormen een kleine minderheid. Maar wat dan met de socialisten? Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw was het socialisme een belangrijke maatschappelijke en politieke beweging en bleef dat meer dan een eeuw lang. Is er in onze moderne maatschappij geen plaats meer voor het socialisme, of geen behoefte?

    Als je je afvraagt waar het socialisme voor staat, dan is het niet gemakkelijk om dat te weten te komen. Op de website van de Spa, de Vlaamse socialisten, is het even zoeken naar een politiek manifest. Eens je dat gevonden hebt, moet je een weg banen door een lang betoog, het resultaat van een partijcongres, waarin allerlei uiteenlopende zaken een plaats moesten krijgen. De harde kern van het socialisme is daarin nog moeilijk terug te vinden, en wellicht was dat ook de bedoeling.

    Laten we toch eens proberen. Het uitgangspunt moet wel geweest zijn dat sommige lieden in het Europa van rond 1850 getroffen waren door de grote maatschappelijke verschillen tussen de burgers. Die verschillen waren er vanzelfsprekend altijd wel al, en ook daarvoor waren er mensen die zich daartegen verzetten, maar pas vanaf 1850 werd dat ook een politiek probleem: men wou via de politiek verandering brengen in de bestaande toestand, en meer bepaald de welvaart verbeteren van het grootste gedeelte van de burgers, die nu in vaak erbarmelijke omstandigheden moesten leven en werken. Een moeilijkheid daarbij was dat toen zelfs in democratische regimes het stemrecht, de basis van de politieke macht, zeer beperkt was. En zelfs wanneer daarin geleidelijk verandering kwam, zorgde het tweekamersysteem er nog voor dat de rijken in de senaat de voorstellen van de volksvertegenwoordigers konden tegenhouden.

    De fundamentele vraag blijft echter hoe en in hoever de politiek ingrijpt in het maatschappelijke leven. Het zijn dan de politici en de ambtenaren van het overheidsapparaat die beslissen over wat er gebeurt en hoe het gebeurt. En daar ligt het kalf gebonden, natuurlijk. Waarom zouden politici en ambtenaren het best weten wat goed is? Die beslissingen worden getroffen vanuit een bepaalde ideologie. De vraag is echter of de beslissingen van de overheid daarom ook beter zijn voor de gemeenschap. De experimenten van socialisme en communisme in de twintigste eeuw waren bepaald niet positief. Miljoenen mensen hebben er het leven bij gelaten, en de levensstandaard van de geringsten is er niet bijzonder op vooruit gegaan.

    Vandaag zegt de Vlaamse socialistische partij dat de ondernemers noodzakelijk zijn. Maar tegelijk zegt ze dat de overheid erop moet toezien dat de rijken niet te rijk worden ten koste van de werkende klasse, of zoiets.

    De toestand is echter sinds 1850 grondig veranderd. De macht berustte toen nog bijna uitsluitend bij de monarchie, de landadel en de Kerk. Door de industrialisering kwam daarin verandering. Meer ondernemers konden vrij snel welstellend en zelfs zeer rijk worden, en wensten die situatie ook politiek te gebruiken om hun belangen te verdedigen. Daartegen kwam dan verzet van politici die zich inzetten voor de arbeiders. Door het invoeren van het algemeen stemrecht zijn alle burgers vertegenwoordigd in een democratisch parlement. Ondertussen is de monarchie in een democratie een anachronisme, met een nog louter ceremoniële maar duurbetaalde functie. Er is geen echte landadel meer. De Kerk heeft afgedaan als machtsinstrument.

    Iedereen krijgt nu een behoorlijke opleiding en ook vele andere voorzieningen zijn voor iedereen toegankelijk. Iedereen kan proberen zich waar te maken in de wereld. Ontegensprekelijk slagen sommigen daar beter in dan anderen, maar bijna steeds lijkt dat vooral hun eigen verdienste te zijn. De vraag is dan of de overheid nog het recht heeft om op grote schaal in te grijpen in het leven van de burgers. De vrees blijkt nog steeds te bestaan dat indien men de burgers volledig vrijlaat, zij daarvan misbruik zullen maken om zich buitensporig te verrijken en daarbij geen rekening te houden met de anderen en met het algemeen welzijn. Dat getuigt van een erg pessimistische visie op de mens. Overigens, indien het al zo zou zijn dat de burgers niet te vertrouwen zijn als men hun de vrije hand laat, waarom zou dat dan niet het geval zijn voor de politici en de ambtenaren, dus de overheid? Dat is immers precies wat we zien in dictaturen en totalitaire staten.

    Wij kunnen ons in Vlaanderen niet voorstellen dat de burger volkomen vrij zou zijn. Er zijn zoveel wetten en reglementen op alle niveaus, regionaal, nationaal, Europees, ja zelfs universeel, dat absolute vrijheid zelfs niet meer denkbaar is. Wat wel gebeurt, is dat handige mensen ondanks de opgelegde regels toch erin slagen zich op te werken, niet zelden door de vele verboden en geboden te omzeilen.

    Men kan het nut niet ontkennen van een zekere regelgeving in een complexe maatschappij. Zo spreken we af om in sommige landen rechts te rijden, in enkele andere links, om chaos te vermijden. Maar de regelgeving gaat veel verder dan dat. Het volstaat het verkeersreglement erop na te slaan. Niemand is in staat om dat helemaal te kennen en toe te passen. En dat is zo voor alle domeinen van het maatschappelijk leven. Alles wordt geregeld, alles moet worden gerapporteerd, alles wordt gecontroleerd. Veel ondernemende mensen klagen aan dat ze meer tijd moeten besteden aan administratie dan aan hun echte werk. En zelfs hoogopgeleiden hebben het vaak moeilijk om hun weg te vinden in de doolhof van reglementen. Zwakkere burgers beginnen er zelfs niet aan en missen zo niet zelden waar ze recht op hebben.

    Het overheidsbeslag is zeer groot. Dat wil zeggen dat de overheid veel belastingen heft op de burgers. Met dat geld zorgt ze dan voor het openbaar domein, voor het publieke nut: wegen en openbaar vervoer, onderwijs, ziekenhuizen, sociale zekerheid, justitie, noem maar op. Het idee is veraf dat deze zaken ook door privaat initiatief zouden kunnen verzorgd worden. En je kan geen enkele ambtenaar ervan overtuigen dat dit ook goed zou kunnen gebeuren zonder de voorschriften en het toezicht van de overheid. Anderzijds lijkt niemand echt tevreden over de manier waarop de overheid de zaken aanpakt, en klaagt iedereen over de hoge kosten van een vaak vierkant draaiende overheidsadministratie.

    Het socialisme verdedigt nochtans de ingrijpende rol van de politiek en de ambtenarij in ons leven. Ze gaan ervan uit dat de overheid zal handelen ten gunste van het algemeen belang, in tegenstelling met de individuele burgers, die enkel aan zichzelf denken. En het algemeen belang is in hun ogen een maatschappij waarin de ongelijkheid minimaal is. Dat wil men dan bereiken door enerzijds de personen die actief zijn op de arbeidsmarkt een behoorlijk loon te laten verdienen en hen te laten werken onder menswaardige omstandigheden, en anderzijds door de herverdeling van de inkomsten: met de belastingen worden sociale voordelen toegekend aan alle burgers, ook de niet actieven. De rijken, die uiteraard hoger belast worden, betalen dus mee voor de minder begoeden. Zo wordt het echter minder aantrekkelijk om te proberen rijk te worden: op een bepaald ogenblik gaat het grootste gedeelte van je winst naar de staat, terwijl je zelf minder gebruikt maakt van alle sociale en andere voordelen die de staat aanbiedt aan iedereen, zoals openbaar vervoer enzovoort.

    Het is duidelijk dat een systeem waarbij de staat voor alles zorgt veeleer aanzet tot een houding waarbij men passief alle heil van de staat verwacht, en een systeem waarbij men zelf moet instaan voor wat men verwerft veeleer aanzet tot initiatief en activiteit. In dat laatste systeem gaat een land of regio erop vooruit. In het andere systeem is een zekere lethargie onvermijdelijk. Dat is menselijk, al te menselijk.

    In Wallonië kiezen de politici voor een socialistisch model. Dat heeft ongetwijfeld historische redenen, maar het blijkt ook deel uit te maken van de politieke zeden. Men lijkt ervan overtuigd dat met een sterke overheid de burger, en dan vooral de kleine man, het beter zal hebben. De werkelijkheid is echter anders. Het is veeleer in Vlaanderen, waar men huiverachtig staat tegenover staatsinmenging en overheidsbeslag, en waar men de vrijheid en het persoonlijk initiatief van de burger belangrijker acht, dat het op alle gebied beter gaat, ook voor de minst begoede en de meest kansarme medeburgers. Dat zou tot nadenken moeten stemmen in Wallonië, maar dat zien we niet gebeuren. Men houdt vast aan een subsidiërende overheid, maar de financiering daarvan moet wel komen van de solidariteit van het rijkere Vlaanderen. Dat zorgt dan weer voor wrevel aan Vlaamse kant.

    Het is deze fundamentele tegenstelling die ervoor zorgt dat het vormen van een federale regering aartsmoeilijk of zelfs onmogelijk wordt. Vlaanderen wil niet langer opdraaien voor de keuzes die men in Wallonië maakt, en dringt aan op een verdere staatshervorming en grotere autonomie voor de gewesten en gemeenschappen. Wallonië beseft dat het zijn huidige levensstandaard niet kan behouden wanneer het daar zelf moet instaan, en weigert krampachtig maar pertinent elke verdere stap in de staatshervorming. De toestand is uitzichtloos. Iedereen ziet in dat het zo niet kan doorgaan, maar de Waalse politici proberen zo lang mogelijk de splitsing die er uiteindelijk toch moet komen uit te stellen, en weigeren een andere ideologie en andere economische principes te overwegen, of het Vlaamse voorbeeld te volgen. Ondertussen groeit het ongenoegen en krijgen populistische zweeppartijen een omvang waarvan de vroegere traditionele partijen alleen maar kunnen van dromen. Ondertussen verliezen we allen samen onze tijd en onze energie in onderlinge twisten, terwijl het hoognodig is dat we onze belangen in een snel veranderende wereld veiligstellen.

    Er is niemand die een absolute vrijheid predikt, op geen enkel gebied, behalve de vrijheid om te denken wat men wil en te zeggen wat men denkt. Het is duidelijk dat men in een complexe samenleving over heel wat zaken afspraken moet maken, en het ligt voor de hand dat de overheid daarin een rol kan spelen. We moeten er echter op toezien dat die rol niet groter is dan noodzakelijk. Dat is het voortreffelijke subsidiariteitsbeginsel: wat perfect op een lager niveau kan geregeld worden, moet je niet aan een hoger niveau toevertrouwen.

    En om af te sluiten: het doel van de staat is de vrijheid van de burgers (finis ergo Reipublicae revera libertas est, Spinoza, Tractatus theologico-politicus, XX).


    Categorie:samenleving
    27-10-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.digitale revolutie: weerstations

     Zowat twintig jaar geleden moet het geweest zijn dat ik me voor het eerst een weerstation aanschafte. Het was een eenvoudig toestelletje, met een LCD, een groengrijs scherm met zwarte stencil-letters. Datum en uur waren radio-gestuurd vanaf een centrum in Duitsland. De binnen- en buitentemperatuur werden fysiek gemeten, de buitentemperatuur middels een apart toestelletje. Er was ook een symbool dat het weer aangaf: een zon of wolken, en een vooruitzicht als het zou gaan regenen, onweren of sneeuwen. Beide toestellen werkten op niet-oplaadbare batterijen die vrij lang meegaan. Ik was daar zo opgetogen over, dat ik in de loop der jaren nog twee dergelijke apparaten aanschafte, wanneer die ergens goedkoop aangeboden werden. De nieuwe toestellen bieden nog meer informatie aan, zoals de luchtdruk en de luchtvochtigheidsgraad binnen en buiten, zons- en maansopgang en ondergang, de maanfase, de voorbije minimum- en maximumtemperatuur.  Die toestellen moeten ingesteld worden op de plaats waar je ze gebruikt. Er staat er nu een bij mijn leesplek voor overdag, een bij mijn leesplek voor de avond, en een op mijn schrijftafel.

    Toen de eerste tablets uitkwamen, kocht ik er ook een, een Sony Android, omdat die een heel goed scherm had volgens de recensies, en die gebruik ik nog altijd elke dag, onder meer voor de buienradar, om mijn dagelijkse wandeling met Toby, onze harrier beagle, te plannen.

    De voorbije nacht zijn we overgegaan naar het winteruur, misschien voor het laatst? De radio-gestuurde klokken en alle computers, tablets en smartphones in huis hebben zich automatisch aangepast aan het nieuwe uur, zij het met wat vertraging voor de oudere toestellen. Luts fitbit moest even gepord worden met de app op de smartphone. Andere elektrische klokken werden met de hand bijgesteld. En ook de analoge, mechanische klokken, door ze een uur stil te leggen. Met dat alles ben je toch al gauw een uurtje bezig.

    Toen bedacht ik plots dat er waarschijnlijk wel een app moet zijn voor een weerstation, en ja hoor, even klikken en downloaden naar de tablet, en klaar. Mooi in kleur, heel duidelijk en overzichtelijk.

    In feite worden mijn oude weerstations nu overbodig. Dat bespaart me toch een aantal batterijtjes. Bovendien is de informatie accurater: de luchtdruk en de luchtvochtigheid verschillen soms aanzienlijk op de drie toestellen, en ook de buitentemperatuur. De binnentemperatuur ontbreekt op de app, en dat is iets dat me al lang verbaast: waarom heeft een tablet en een smartphone geen ingebouwde thermometer? Dat kan geen geld kosten. Maar wacht even… misschien kan een smartphone dat toch? Even googelen, en inderdaad: in een smartphone zit altijd een thermometer, namelijk om de interne temperatuur in het oog te houden, vooral van de batterij, om ongelukken te voorkomen. En via die thermometer kan men ook de temperatuur in de kamer berekenen. Downloaden, en ziezo: 21,8 °, met wat onopvallende reclame erbij. Nu nog een weerstation vinden dat ook de kamertemperatuur aangeeft?

    Als je erover nadenkt – wat we meestal niet doen – is er wel een verschil tussen een fysieke meting van de buitentemperatuur middels een apart, lokaal apparaat en de gegevens daarover die je via een app krijgt. Bij de app gebeurt dat op basis van algemene waarnemingen door het KMI of andere instellingen, en het is het resultaat van een berekening op basis van steekproeven. Dat is geen bezwaar: een dergelijke berekening is wellicht accurater dan het eenvoudige toestelletje dat je zelf koopt en ergens zomaar buiten installeert. Ik weet niet hoe mijn oudere weerstations de luchtdruk en luchtvochtigheid berekenen: zitten er hygrometers en barometers in, of krijgen ze die informatie met de datum en uur via radiogolven? Maar ook daarvoor ben ik geneigd veeleer de informatie van de weerdienst te vertrouwen dan de eigen apparatuur. Er is dus een fundamentele verschuiving gebeurd: we meten niet meer zelf alle gegevens; men doet dat ergens centraal, en stelt die informatie dan gratis (met reclame) beschikbaar op toestellen die een onoverzienbaar aantal mogelijkheden hebben, zoals een smartphone of tablet of smartwatch. Binnenkort heeft iedereen zo’n smartwatch die alles kan, inclusief telefoneren, via een extra scherm met toetsenbord, of helemaal spraak-gestuurd. Dat betekent het einde van alle telefoons, mechanische en elektronische klokken en uurwerken, weerstations, thermometers, hygrometers en barometers, bloeddrukmeters en hartmonitors, chronometers, wekkers, timers, draagbare radio’s en ga zo maar door. Met één toestel heb je alle informatie aan je vingertippen, of gewoon voor je ogen met een smartbril. De ontwikkelingen gaan razendsnel, omdat digitaal veel meer mogelijk is dan analoog en mechanisch. Sommige bankverrichtingen zijn nu al ogenblikkelijk: vergelijk dat eens met pakweg twintig jaar geleden? Of honderd?

    Ook op het gebied van het muziek beluisteren is er een dergelijke revolutie bezig, maar dat is voor een volgende keer.


    Categorie:samenleving
    12-09-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Facebook

    Het leek een leuk idee, Facebook. Na enkele jaren alles gezien te hebben dat vrienden, kennissen en onbekenden me bewust of onbewust toestuurden, heb ik voor een aantal ‘vrienden’ de informatiekraan dichtgedraaid: we zijn nog wel vrienden, maar ik volg hen niet meer, omdat ik hun berichten niet interessant vind en je nu eenmaal niet alles kan lezen. Een ander aspect van Facebook is het aanbod aan spectaculaire en aangrijpende beelden en video’s. Je blijft er met verbazing naar kijken, soms met tranen in de ogen. Maar de laatste tijd bekijk ik die zaken wat argwanender. Van sommige video’s zie je meteen dat ze in scène gezet zijn. Bij andere is dat minder duidelijk. Zo was er eentje over een klein reptiel dat gered was uit een zwembad en met veel moeite gereanimeerd werd. Leuk, maar even later was er een gelijksoortig filmpje, maar nu met een eekhoorntje dat gered werd op identiek dezelfde manier. Dan denk je: hé, dat heb ik nog gezien, en je begint je af te vragen of men niet eerst die beestjes half verdronken heeft om dan een filmpje te kunnen maken over hun redding. En als het niet lukt, gewoon nog eens proberen tot je een filmpje hebt dat miljoenen views en likes krijgt. Zo ook met herten die met hun gewei vastgeraakt zijn, dieren die uit kolkende rivieren gered worden of door het ijs gezakt zijn, verwaarloosde honden die miraculeus herstellen enzovoort. Deze morgen was er eentje over een kerel die een scam, een telefoonoplichter van antwoord diende. Het leek echt, maar dan dacht ik aan die andere kerel die naar een school belde om een schooluniform te vragen en zich voordeed als een vierjarige peuter.

    Met andere woorden: wat is er echt op FB en wat is fictie? Zijn de honderdjarigen die een like vragen wel honderd? Zijn de chemo-kinderen wel ziek? Zit Jan met de pet wel degelijk aan de Azurenkust? Is die zonsondergang wel op Santorini, en is tante Julia echt daar? Is nonkel Edmond echt de Ventoux opgereden? Is dat echt het bord van die verre vriend in dat leuke restaurantje? Is dat wel dezelfde hond? Misschien wel, maar het probleem is dat je het onmogelijk echt kan weten. Facebook of Fakebook?

    De vraag is dan enerzijds: heeft het belang? Zo’n redding van een dier is echt wel spannend om te bekijken, zelfs als het opgezet spel is. Maar anderzijds: hoe ver zal men nog gaan? Hoeveel dieren moeten er sneuvelen voor enkele minuten FB-vermaak of YouTube-sensatie? Filmpjes maken is een industrie geworden waar mensen grof geld mee verdienen. En: waar zijn we in hemelsnaam mee bezig, zowel wij die naar die filmpjes en foto’s zitten te kijken, als zij die ze maken? Hebben we echt niets anders en beters te doen? Tijd voor bezinning over mijn Facebook-activiteiten dus. Er zijn interessante aspecten aan, maar er is ook massaal rommel aanwezig en het is niet gemakkelijk die te vermijden.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij, samenleving
    11-09-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De heilsstaat is niet voor morgen.

    Er gaat bijna geen dag voorbij dat er in de media geen bericht verschijnt over schrijnende toestanden in de zorgsector. Er zijn te lange wachtlijsten voor zowat alle voorzieningen. Veel zorgbehoevenden van jong tot oud vallen tussen de mazen van het vangnet. De zorgverstrekkers zijn zwaar overbevraagd. Nochtans spendeert de staat miljarden: het beschikbaar Belgisch budget gezondheidszorg alleen al is in 2016 ruim 23 miljard euro. Het budget sociale bescherming bedraagt ruim 50 miljard. Als je dat verdeelt over 10 miljoen Belgen betekent dat 7.300 euro per persoon. De staat betaalt dus enorme sommen aan onze zorg. Wij menen dat wij recht hebben op die subsidies. We vinden het maar normaal dat de staat voor ons zorgt. Dat we daar uiteindelijk zelf voor betalen via de belastingen, daar staan we niet bij stil. Toch kan men zich de vraag stellen of we alle zorg van de overheid moeten verwachten. Zijn staatsinstellingen of instellingen die bijna uitsluitend gefinancierd worden met staatssubsidies het best geschikt om zorgen te verstrekken? Moeten we met al onze problemen naar een of andere staats- of gesubsidieerde instelling? Kan de verzorgingsstaat al onze problemen oplossen? Mogen we van de staat verwachten of eisen dat die alle problemen voorkomt of oplost?

    Het is duidelijk dat we nog niet in die sociale heilsstaat leven. Maar zowat alle politieke partijen en alle belangengroepen lijken ervan uit te gaan dat de maatschappij slechts dan optimaal zal functioneren wanneer er voor elk probleem een oplossing voorhanden is, en er dus uiteindelijk alleen nog maar volmaakt gelukkige mensen zijn, die in optimale omstandigheden leven op alle gebied. Of anders gezegd: dat men alleen gelukkig kan zijn als men onbezorgd in optimale omstandigheden leeft, en dat men noodzakelijkerwijs ongelukkig is als dat niet het geval is.

    Of we ooit die hemel op aarde zullen realiseren, is uiterst twijfelachtig als we voortgaan op de huidige toestand. We zijn zo ver verwijderd van dat ideaal dat het niet realistisch lijkt te verwachten dat we het ooit zullen bereiken. We maken grote vooruitgang op sommige gebieden, maar natuurrampen veroorzaken nog altijd enorme schade en veel menselijk leed, om nog te zwijgen van de eindeloze gewapende conflicten overal ter wereld. Opiniemakers willen ons doen geloven dat er voor alles een oplossing is als we hun (tegenstrijdige) raad opvolgen. Men creëert zo de verwachting dat het ideaal wel degelijk bereikbaar is en dat de huidige toestand slecht is omdat men niet genoeg inspanningen levert of niet de juiste maatregelen treft. Dat zorgt voor een chronisch ongenoegen bij zowat iedereen, waarbij iedereen beschuldigend de andere als verantwoordelijke aanwijst voor de onrechtvaardige bestaande toestanden. Vooral de linkse ideologieën spannen daarin de kroon. Het is nooit genoeg, het is nooit goed. Wie weinig heeft, moet meer krijgen en dat moet uiteraard komen van wie te veel heeft. Iedereen moet een menswaardig bestaan leiden, en het is de overheid die dat moet garanderen. Dat leidt uiteindelijk tot communisme, waarbij alle inkomsten van de burgers doorgestort worden aan de staat, die instaat voor alle voorzieningen. Wij hebben gezien tot welke wantoestanden dat leidt, in de Sovjet-Unie en andere communistische experimenten. Het probleem met het communisme en het socialisme is dat uiteindelijk toch iemand moet bepalen hoe het werk en de middelen verdeeld worden, en de personen die dat gezag in handen hebben zijn nog altijd mensen die zich kunnen vergissen. Als er een volmaakt communistisch systeem zou bestaan waarin niemand ooit een verkeerde beslissing neemt, dan zou dat inderdaad de heilsstaat opleveren. Maar ook dat is een utopie, iets dat nergens bestaat en ook niet kan bestaan. Een utopie is een gedachte-experiment, geen blauwdruk voor een reële maatschappij.

    Enkele voorzichtige conclusies. Laten we een gezond scepticisme aan de dag leggen tegenover politici en ideologen die de hemel op aarde beloven: als het zo eenvoudig was om dat te realiseren, dan was het al lang gebeurd. Laten we niet te gauw denken dat de huidige toestand ‘onaanvaardbaar’ is: meestal kunnen we niet anders dan die aanvaarden, en proberen om die beter te maken. Laten we niet te veel rekenen op de overheid: als we zelf een probleem aanpakken, hoeven we niet te betalen om het door een dure instelling te laten oplossen. Laten we niet te gauw denken dat er voor alles een voor de hand liggende oplossing is: het samenleven van zeven miljard mensen is geen simpele zaak. Laten we naast rechtvaardigheid vooral ook onze vrijheid nastreven: wie alleen maar doet wat anderen voorschrijven, maakt zich afhankelijk van die anderen voor de realisatie van het eigen welzijn en welbehagen. Sapere aude! Durf zelf na te denken.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij, samenleving
    17-07-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het boerkini-verbod en de filosoof

    Si tacuisses, philosophus mansisses (cf. Boëthius,  De consolatione philosophiae, II, 7, 21)

    In de krant las ik een interview met iemand die zich filosoof noemt. Hij maakt zich sterk dat het boerkini-verbod verwerpelijk is op filosofische gronden. Hij steunt zich daarbij op het onderscheid tussen morele normen en praktische voorschriften. Morele normen zijn algemeen geldend, praktische voorschriften kan men naar believen aanpassen. Met het dragen van een boerkini overtreedt men geen enkele morele norm, en dus is dat altijd en overal toegelaten, tenzij het om praktische redenen verboden wordt. Hij ziet echter geen enkele praktische reden om dat te verbieden, dus moet het toegelaten worden.

    Kijk, dat is nu een van de redenen waarom filosofen zo’n slechte reputatie hebben. Iedereen ziet onmiddellijk in dat er iets schort aan die redenering, ook al weet men niet meteen waar ze precies fout loopt. Laten we de kwestie eens van naderbij bekijken.

    Onze filosoof heeft vanzelfsprekend gelijk wanneer hij stelt dat het dragen van een boerkini op zich niet strijdig is met enige algemene morele norm. Maar dan doet hij alsof een boerkini niets anders is dan de talloze andere modeverschijnselen, of een individuele uitdrukking is van iemands persoonlijkheid. Dat is het niet. Het is iets dat religieuze betweters bedacht hebben en als regel opgelegd hebben aan (alleen) vrouwelijke gelovigen die wensen te baden. Het is dus een religieus voorschrift, een morele norm die verplicht moet nageleefd worden, op straffe van vervolging. Stellen dat gelovigen die verplichting vrijwillig op zich nemen is geen argument: het blijft een morele norm, en geen praktische regel. Het dragen van een boerkini bij het baden maakt deel uit van het geheel van de religieuze wetgeving, en van persoonlijke vrijheid is daarbij geen sprake. De religieuze wetten hebben een absolute geldigheid, en wie daaraan twijfelt, moet maar eens gaan kijken in een land waar die wetten rigoureus toegepast, gecontroleerd en geïmplementeerd worden; of eens gaan wandelen in een wijk van onze grootsteden waar de islam hoogtij viert.

    Afbeeldingsresultaat voor boerkini zwembad

    Waar onze filosoof zich vingers in zijn beide ogen steekt, is in zijn blindheid voor de obsceniteit van banale zogenaamd religieuze voorschriften. Hij zou de eerste moeten zijn om aan te klagen dat sommige mensen anderen verplichten om zich op een bepaalde manier te vertonen op straffe van zonde. Hoe men zich kleedt, is inderdaad een praktische zaak, en geen religieuze. Religie moet zich bezighouden met de morele kwaliteiten van de mens, niet met wat ze eten en hoe ze zich kleden. Voor alle mensen geldt de universele regel van vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Dat een vrouw zich niet naakt of schaars gekleed mag vertonen, of haar hoofdhaar niet mag laten zien, dat heeft niets te maken met godsdienstigheid, maar alles met de machtswellust van religieuze fanaten en fundamentalisten. Als filosoof zou men daarop moeten wijzen, en die algemene norm van vrijheid, gelijkheid en solidariteit verdedigen, veeleer dan een kledingsvoorschrift te vergoelijken waarvoor geen enkel ernstig religieus argument voorhanden is. Er zijn immers godsdiensten die de naaktheid verheerlijken. Hoe kan het dan iets zijn dat intrinsiek kwaad is? En als naaktheid geen morele normen overtreedt, waarom moet het dan verboden worden?

    Er zijn weliswaar publieke fatsoensnormen, maar ook die zijn niet absoluut. Niemand zal hier bij ons helemaal naakt over de straat gaan lopen, maar men neemt helemaal geen aanstoot aan naaktheid in bijvoorbeeld de sauna of de jacuzzi, en op het strand is er nog maar heel weinig dat verhuld wordt. De christelijke preutsheid van amper vijftig jaar geleden heeft plaats gemaakt voor een zorgeloze cultuur van open lichamelijkheid. Wie zich daarbij niet goed voelt, hoeft daar niet aan mee te doen, maar er is niemand meer die zal aanvaarden dat men die vrijheid van kleding verbiedt. Wanneer er dan een godsdienst is zoals de islam die deze vrijheid ontneemt aan haar vrouwelijke gelovigen, moeten wij ons daartegen krachtig verzetten, omdat het een inbreuk is op de universele waarden van vrijheid, gelijkheid en solidariteit.

    Om het heel scherp te stellen: indien onze filosoof zich in een zwembad zou vertonen in een boerkini of een alles omhullend pak, dan zou men dat moeten tolereren als een uiting van zijn persoonlijke vrijheid. Wanneer moslima’s dat doen omdat ze anders niet mogen baden, moeten we dat veroordelen en zelfs verbieden, en wel om filosofische redenen, als een inbreuk op hun persoonlijke vrijheid en gelijkheid.

    Vandaar dat mooie Latijnse citaat. Toen iemand vroeg: ‘Zie je dan niet dat ik een filosoof ben?’, kreeg die als antwoord: ‘Als je je mond gehouden had…’

    Zo ook onze man uit de krant. Op grond van zijn opleiding en zijn beroep had hij voor een filosoof kunnen doorgaan. Had hij maar gezwegen!


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij, samenleving
    02-02-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De wraak van Jan met de pet

    De presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten zijn aandachtig gevolgd, ook hier in Vlaanderen., door de media en de sociale media. Elke dag worden we overspoeld met berichten over Trump. Het is me wat teveel geworden, en ik heb afgehaakt op Facebook. Ik probeer ook het avondnieuws te vermijden, maar dat is moeilijk omdat Lut graag kijkt, al dommelt ze daarbij vaak in…

    Er is iets merkwaardigs aan de hand in de politiek. Ik heb altijd de indruk gehad dat de mensen politici verkozen omdat ze hen bewonderden om hun kwaliteiten: hun intelligentie, hun talenten. Politici waren bekwame personen, die zinvolle zaken zeiden en verstandige zaken deden, zoals van hen verwacht werd. Men werd niet verkozen om een eigen agenda door te drukken, maar om het land op een goede manier te besturen, de juiste beslissingen te nemen, ook als die onaangename gevolgen hadden, zoals het verhogen van de belastingen of het verlagen van uitkeringen wanneer dat noodzakelijk was.

    Het was ook vroeger al duidelijk dat niet iedereen die beslissingen van de politici kon waarderen. De eenvoudige kiezers konden maar weinig begrip opbrengen voor maatregelen die nadelig waren voor hen, of die ze als dusdanig interpreteerden. Ze hadden weinig oog voor het staatsbelang, en dachten in de eerste plaats aan zichzelf. Diezelfde eenvoudige mensen hadden evenmin belangstelling voor hogere ethische waarden of voor kunst en cultuur. Ze waren vooral uit op het bevredigen van hun primaire behoeften, en wel op hun eigen manier. Dat is nog altijd zo.

    Daar waar vroeger de politici behoorden tot de ‘betere klasse’ en de politiek dus veeleer geïnspireerd was door hogere waarden, is daarin stilaan een kentering gekomen. Sommige politici zijn bewust de grote massa van de eenvoudige mensen gaan aanspreken in hun eigen taal en zijn gaan inspelen op de vooringenomenheden en vooroordelen van de eenvoudige mensen. Dat is populisme. Het kan dan zijn dat die politici de vrij primitieve opvattingen van de massa delen, maar het is evengoed mogelijk dat zij die alleen maar handig uitbuiten om verkozen te raken.

    We zien dus een verschuiving in de manier van politiek bedrijven, en verschuivingen in de politieke agenda. De politiek is niet meer in de eerste plaats gericht op het staatsbelang, of het algemeen belang, en gebaseerd op hogere waarden, maar op de verwachtingen van het kiezerspubliek, op de eenvoudige opvattingen van de massa. Die eenvoudige, gewone mensen zijn het beu hoogopgeleide intellectuelen te verkiezen die het land regeren vanuit hun hoogstaande principes. Ze willen van hun democratische macht gebruik maken om politici te verkiezen die hun eigen opvattingen verdedigen, hoe eenvoudig of primitief of vooringenomen of bevooroordeeld die ook zijn. Als zij bijvoorbeeld racistische gevoelens koesteren, of minder overheidsinmenging willen, of minder belastingen, en meer ruimte voor volksvermaak, stemmen ze voor politici die daarop inspelen.Dat is de wraak van Jan met de pet, de opgestoken middenvinger van de gewone kiezers naar het staatsbelang en de hogere waarden. Men verwacht van de politici dat ze doen wat de massa wenst, en niet noodzakelijk wat ethisch verantwoord is, of wetenschappelijk onderbouwd, of goed op langere termijn, of noodzakelijk in de gegeven omstandigheden. Men is kortzichtig, emotioneel, onnadenkend, agressief, radicaal, eenzijdig, vooringenomen.

    Afbeeldingsresultaat voor trump

    Ik zie het hier bij ons nog niet gebeuren dat een toppoliticus (M/V/…) de verkiezingsperiode ingaat met een knalrode pet op het hoofd. Dat is echter wat Trump gedaan heeft. Jan met de pet als presidentskandidaat. Een politicus die zegt wat de gewone kiezers denken, die hun wensen ter harte neemt, die hun programma uitvoert, die hun belooft wat ze verlangen. Die inspeelt op hun meest primitieve gevoelens, en gebruik maakt van hun onwetendheid en kortzichtigheid. Die er niet voor terugdeinst om hun misvattingen te bevestigen met halve waarheden en hele leugens.

    Men reageert nu in meer beschaafde middens op de verkiezing van Trump. Het is nuttig daarbij te bedenken dat Trump spreekt namens de massa. Het is de massa die nu aan de macht is, de eenvoudige, primitieve kiezer die de meerderheid uitmaakt van onze wereld. Dat Trump daarmee zijn persoonlijke ambities waarmaakt, is een andere kwestie: hij is een populist die regeert bij de gratie van de massa. De geschiedenis heeft ons geleerd dat dergelijke politici kenmerken vertonen van grootheidswaanzin en mentale instabiliteit, en dus hebben we reden om bezorgd te zijn, zeer bezorgd zelfs, op korte termijn. Op langere termijn moeten we ons vragen stellen over de massa van de eenvoudige mensen en hoe we hun opvattingen en hun verwachtingen naar een hoger peil kunnen tillen.

    Er is immers niets mis met het democratisch principe van het algemeen stemrecht. Maar we moeten er wel rekening mee houden dat de massa van de kiezers niet gekenmerkt wordt door haar belangstelling voor wat waar en goed is, maar zich spontaan laat leiden door wat zij als waar en goed ziet. Het komt er dus op aan de eventuele kloof tussen die twee zo klein mogelijk te maken.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    03-11-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geen visum voor vluchtelingen?

    Geen visum voor vluchtelingen?

    Ik maak me zorgen over de manier waarop met onze gevoelens gespeeld wordt in de zaak van de Syrische familie die een visum aangevraagd heeft om te ontsnappen aan de gruwel in Aleppo. Een advocate heeft die kwestie aangegrepen en er een juridische discussie van gemaakt. Men stelt het nu voor alsof de bevoegde minister de wet overtreedt door geen visum toe te kennen en zich dus bewust hardvochtig opstelt tegenover dat evident schrijnend menselijk leed. Bij mijn weten is dat echter niet het geval. De minister handelt niet vanuit zijn persoonlijke gevoelens tegenover die familie, maar als een minister in functie, die een bepaalde politiek moet uitvoeren die in de regering overeengekomen is. Daar is immers beslist dat men de instroom van vluchtelingen geordend wil laten verlopen en overrompelingen moet vermijden zoals enige tijd geleden.

    Indien elke buitenlandse burger die bij de Belgische ambassade van dat land een visum aanvraagt dat automatisch toegekend zou moeten krijgen, staan er de volgende dag duizenden in dichte drommen aan te schuiven en krijgen we weer situaties waarbij de instroom veel groter is dan onze capaciteit om die op te vangen. Een visum voor België is niet bedoeld om vluchtelingen op te vangen, maar om buitenlanders toe te laten zich naar hier te begeven met een welomschreven doel, bijvoorbeeld om hier op vakantie te komen, of om hier een baan aan te nemen, of hier te komen studeren enzovoort. Personen die naar hier willen immigreren, moeten een andere procedure volgen. Vluchtelingen forceren de zaak door zich zonder de nodige papieren naar hier te begeven en de administratie zo te dwingen hen op te nemen. In veel gevallen blijkt dat zij niet voldoen aan de vereisten om erkend te worden als politiek vluchtelingen en wordt de aanvraag geweigerd.

    Men stelt het nu voor als zou die familie wel als vluchtelingen erkend worden indien zij zich op illegale en dus risicovolle manier naar hier zouden begeven. Dat is niet noodzakelijk zo: het is goed mogelijk dat zij zouden geweigerd worden. De afspraak binnen Europa en met de landen rond Syrië is immers dat men in de eerste plaats moet vluchten naar een buurland, in afwachting van een verbetering van de situatie. Zo heeft men ook geprobeerd de onmogelijke situatie in Griekenland op te lossen, namelijk door te bepalen dat de Syrische vluchtelingen door Turkije moeten opgenomen worden, in plaats van in gammele bootjes de Middellandse Zee over te steken. En blijkbaar werkt die politieke beslissing toch enigszins.

    Waar ik mij echt zorgen over maak is dat een advocaat een legitieme beslissing van het hoogste gezag in het land, namelijk het parlement, de wetgevende macht, en de regering, de uitvoerende macht, kan aanvechten voor de rechtbank. De beslissingen over hoe wij als land omgaan met het probleem van de vluchtelingen wordt immers niet genomen door de rechterlijke macht. Het zijn niet de rechters die beslissen of een visum toegekend wordt, maar de minister. Ik ken de grond niet van de utspraak van de rechter in kwestie, maar die kan enkel zijn dat die bepaalde rechter van oordeel is dat de minister in dit ene geval een wet overtreden of niet nageleefd heeft. Als de minister dat al gedaan heeft, is dat enkel omdat hij een politieke beslissing van het parlement uitvoert namens de regering, en dus terecht het hoger staatsbelang dient. Als dusdanig staat hij boven de gewone wetten. Het is immers de wetgevende macht die de inhoud van de wetten bepaalt en het is de uitvoerende macht die ze toepast. Als men dus de beslissing van de minister wil aanvechten, dan moet dat uitsluitend gebeuren in het parlement en moet men de politieke beslissingen in verband met de opvang van vluchtelingen daar herzien, en niet via een of andere rechterlijke uitspraak.

    Men kan met andere woorden een minister niet voor de rechter slepen omwille van een politiek meningsverschil. Dat kan enkel indien een minister een wet overtreden heeft die voor iedereen geldt, bijvoorbeeld door een moord te begaan of iemand te verkrachten. In dat geval kan men die minister afzetten en de parlementaire onschendbaarheid ontnemen en berechten volgens de gebruikelijke procedures.

    Dat is voor mij de kern van de zaak. De behandeling van vluchtelingen is een politieke kwestie, geen juridische. Die advocate maakt misbruik van de wet, ze gebruikt juridische procedures om een politieke kwestie te forceren. In dit geval aarzel ik niet om de minister bij te treden in zijn verzet, om louter principiële redenen. Het is goed dat we ons in dergelijke discussies niet laten meeslepen door onze emoties. Het gaat immers niet om het lot van deze ene familie, maar om de manier waarop wij als land en als burgers omgaan met de zeer reële en schrijnende situaties die gecreëerd worden door de waanzin van de oorlog in Syrië, het zoveelste slagveld waar de grootmachten elkaar bestrijden en waar religieus fanatisme mensen opzweept tot haat en geweld.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    18-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Parijs: het vendel moet marcheren.

    Er is over ‘Parijs’ al zo veel gezegd en geschreven, dat ik aarzel om mijn bescheiden stem te laten weerklinken in dat meerstemmig koor. Wat kan ik nog toevoegen aan al de zelfzekere analyses van experts en tooghangers allerhande?

    Misschien toch dit. Als ik probeer te verstaan waarom dergelijke zaken gebeuren, heb ik zo goed als niets aan al dat gepraat in de media: ik word er niet wijzer van, ik blijf zitten met die prangende vraag: waarom doen mensen zoiets?

    En dan denk ik aan dat schokkende maar uitzonderlijk verhelderende boek van Barbara Wertheim Tuchman, A Distant Mirror. The Calamitous 14th Century, in het Nederlands ‘De waanzinnige Veertiende Eeuw.’ Wat ik daarvan steeds onthouden heb, is dat er altijd wel mensen zullen zijn die in staat zijn om geweld te gebruiken, en ook altijd andere mensen die hen daarvoor willen betalen.

    Als filosofen spreken over ‘de mens’, dan doen ze alsof alle mensen eender zijn, en vanuit filosofisch standpunt is dat ook wel zo, maar alle mensen zijn verre van eender, het volstaat dat men om zich heen kijkt en ook de nochtans vaak onbetrouwbare media volgt, om vast te stellen dat mensen tot de meest uiteenlopende zaken in staat zijn. Zoals ik vroeger al eens zei: al wat men zich kan voorstellen dat een mens doet, wordt ooit wel ergens gedaan door iemand, en zoals we ook nu weer zien, zelfs heel wat onvoorstelbare zaken.

    Ik bedoel daarmee niet dat er fundamentele verschillen zijn tussen de mensen; op dat punt volg ik de terechte opvattingen van de filosofie. Maar naast de filosofie is er de psychologie en die leert ons dat, zoals Euripides het al zei, hoewel er veel vreselijke zaken zijn, er niets vreselijker is dan de mens. Onder bepaalde omstandigheden is iedereen ongeveer tot alles in staat, zo stellen we vast als we naar de geschiedenis kijken. En sommige mensen zijn om verschillende redenen, zowel van genetische aard als vanuit hun persoonlijke levensgeschiedenis en hun Sitz im Leben in staat tot uitersten die anderen zich inderdaad zelfs niet kunnen voorstellen.

    Het is dus van immens belang dat men uitkijkt met het scheppen van die omstandigheden. Als men een christelijke kruistocht onderneemt naar Jeruzalem in de laatste jaren van de elfde eeuw, creëert men omstandigheden waarin zelfs gewone mensen vreselijke daden stellen die ze anders nooit zouden in hun hoofd halen. Als men Irak binnenvalt in de eerste jaren van de eenentwintigste eeuw, is dat niet anders.

    Als men dergelijke omstandigheden creëert, met welk doel dan ook, moet men beseffen dat er mensen zullen zijn die in die omstandigheden alle grenzen van de menselijkheid achter zich zullen laten. Dat is altijd al zo geweest en het zal ongetwijfeld nog een tijdje zo blijven. In elke maatschappij zijn er mensen die enkel een gelegenheid nodig hebben om over te gaan tot de meest gruwelijke daden, alleen, maar niet zelden ook in groep. Het komt er dus op aan die mensen niet in verleiding te brengen en hen die gelegenheden niet te bieden, en hen er zeker niet toe aan te zetten en hen ervoor te betalen en te prijzen en hen een hemelse zaligheid te beloven waarvan iedereen weet dat ze er niet is.

    Dat zouden alle gesjeesde wereldverbeteraars moeten beseffen, die hun onmacht om hun onrealistische en vaak zelfs absurde idealen te realiseren compenseren met het prediken van haat tegen iedereen die hun heilsstaat in de weg staat. Als men aan eenvoudige mensen wijsmaakt dat er simpele oplossingen zijn voor al hun zorgen en problemen en dat het volstaat het geld te grijpen waar het is, zal men altijd mensen hebben die dat letterlijk nemen, mensen die het geduld en de bescheidenheid missen om zich door gestage inspanningen een plekje op aarde te verwerven waar men ongestoord kan genieten van de simpele genoegens van het leven, en zich dus met geweld meester maken van datgene waar anderen een leven lang voor werken.

    ‘Het vendel moet marcheren, want Vlaanderen (of Syrië, of Rome, of Amerika, of de Islam, of Parijs, Libanon, Afghanistan &c.) is in nood. Sint-Joris, geef ons kleren, geef ons soldij en brood. Dat wij geen koude lijden, geef ons de boer zijn wijn, zijn wolhemd en zijn duiten, dat kan geen zonde zijn. Marcheer, landsknecht, marcheer!’

    O, ja, Sint-Joris, vergeet vooral ook niet voor vrouwen te zorgen, veel jonge vrouwen, want zonder seks kan een landsknecht niet marcheren, hoor!


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    01-09-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Asiel

    Vijf jaar geleden was er in België ook een crisis met asielzoekers en andere immigranten. Klik hier om te lezen wat ik toen schreef.

    Dezer dagen staan er weer duizend mensen aan de gebouwen van Fedasil. Hetzelfde beeld in de andere West-Europese landen. Waar komen ze vandaan? Uit conflictgebieden, en die zijn talrijk. Uit gebieden waar het om een of andere reden slecht gaat. Maar er zijn ook mensen bij die gewoon op zoek zijn naar een plek om te leven en menen dat ze hier betere kansen hebben.

    Wat doen we ermee?

    De grondvraag is of we er iets moeten aan doen. Men zou immers kunnen zeggen dat iedereen vrij is om te komen en te gaan waar men wil. Maar dat is niet zo: alle landen hebben regels voor hun burgers en ook voor inwijking. Maatschappijen zijn georganiseerd, dat is de essentie van een maatschappij: regels afspreken voor het samenleven. En dus kan men niet zomaar ergens binnenvallen. Binnen de Europese (Schengen-) Unie kan dat wel en ik neem aan dat er ook in andere staten met meerdere nationaliteiten zoals de V.S., Rusland, India en China min of meer vrij verkeer van personen en goederen is. Maar die supranationale gemeenschappen hebben buitengrenzen en er is een neiging om die steeds strenger te bewaken, ook fysiek, want eens men binnen is, kan men zich vrij verplaatsen binnen het hele gebied van die unie. Dat is dus de vraag: wat doen we met mensen die vragen om binnengelaten te worden of die zich op een of andere manier toegang verschaffen?

    Een eerste regel is dat in een georganiseerde maatschappij iedereen geregistreerd wordt en een identiteitskaart krijgt. In de V.S. en Groot-Brittannië ligt dat gevoelig, maar ook daar is er wel enige vorm van centrale registratie. Bij ons is dat tot in de puntjes geregeld: je mag zelfs de straat niet op zonder je identiteitskaart. Vandaar dat men illegaal in het land is zolang men niet geregistreerd is en een of ander statuut heeft. Illegalen mogen opgepakt worden en worden dan het land uitgezet, althans in principe.

    Ofwel krijgt men een statuut, ofwel krijgt men dat niet. In dat laatste geval krijgt men het bevel het grondgebied te verlaten. Soms wordt men ergens opgesloten en na verloop van tijd op een vliegtuig gezet. Als men wel een statuut krijgt, moet de staat voor jou zorgen, zoals voor andere burgers. Of toch ongeveer: je krijgt dan bed-bad-brood, zo heet dat nu. De bedoeling is dat je uiteindelijk integreert en burgerrechten krijgt.

    De vraag is dan: wie krijgt een statuut, en wie niet? In principe aanvaarden wij geen economische vluchtelingen of gelukzoekers, tenzij die een economische meerwaarde betekenen: een Indische verpleger of computerspecialiste zal gemakkelijker aanvaard worden dan een Somalische analfabeet. We maken een uitzondering voor asielzoekers: mensen die hun land ontvlucht zijn omdat ze er niet veilig meer zijn. En daar beginnen de problemen: er is zoveel onveiligheid in de wereld dat er voortdurend enorme vluchtelingenstromen ontstaan, die tot ware volksverhuizingen uitgroeien, vooral naar buurlanden van conflictgebieden, met een sterke doorstroming naar naburige landen.

    Als het aantal asielzoekers beperkt blijft, zijn er weinig mensen die daar om malen. Wanneer er duizend staan te wachten bij Fedasil en er duizenden opvangplaatsen moeten gecreëerd worden, wordt iedereen onrustig en komt zelf het principe in het gedrang. Dan blijkt dat wij maar akkoord gaan met het principe zolang we er geen overlast van hebben. Men zou het ook anders kunnen stellen: we geven geen moer om dat principe zolang we er geen last van hebben en als we er last van hebben, is het rap gedaan met dat vermeend principe. Dan gaat men zoeken om te ontsnappen aan de regels die men opgesteld heeft om het principe te implementeren, louter en alleen omdat er teveel kandidaten zijn. Vreemd principe, denk je dan.

    Wat is die overlast die we hebben van een teveel aan asielzoekers? Het zet de administratie onder druk: die is immers niet voorzien op zoveel mensen aan de deur. Er moet opvang gecreëerd worden en dat is een probleem: het kost geld en niet iedereen wil een opvangcentrum in de achtertuin of voor de stoep. De budgetten worden dus ontoereikend en in een periode van budgettaire schaarste is dat een probleem: als de burger voortdurend moet inleveren, is solidariteit vaak ver zoek, zeker met asielzoekers en andere immigranten. Dat zijn reële problemen, zowel praktisch als politiek. De kruik gaat maar zo lang te water tot ze breekt.

    Er is ook de kwestie van het racisme. De instroom van een aanzienlijk aantal herkenbare vreemdelingen wordt nog steeds door heel wat mensen aangevoeld als iets ongewoons en zelfs als een bedreiging. Ik neem aan dat een niet onaanzienlijk deel van onze bevolking dat nog steeds zo aanvoelt. Wij zijn nog altijd niet gewoon om te leven in een open multiculturele samenleving. Bevolkingsgroepen hebben de neiging om samen te troepen en zo een deel van hun identiteit te bewaren. Een echte, doorgedreven integratie is veeleer de uitzondering dan de regel. Men wordt wel Belg en Vlaming, maar men blijft herkenbaar allochtoon op vele domeinen. En hoe herkenbaarder men is, hoe moeilijker de acceptatie en de integratie. Een Roemeense vrouw die met een Vlaming trouwde en vlekkeloos Nederlands spreekt, is onherkenbaar als allochtoon en heeft dus in principe geen problemen van racistische aard. Een Somalische analfabeet daarentegen… Dat is eveneens een realiteit. Als je als autochtone Vlaming voor je kind moet kiezen tussen een school met niets dan herkenbare allochtonen en een zonder of met slechts een beperkt aantal, dan is die keuze snel gemaakt, stellen we vast. Het gaat daarbij slechts gedeeltelijk om de huidskleur en andere lichamelijke kenmerken, al spelen die wel een rol, natuurlijk. Maar men stapt gemakkelijker over die eerste drempel heen wanneer men vaststelt dat die persoon bijvoorbeeld goed onze taal spreekt en zich min of meer gedraagt zoals wij gewoon zijn van andere medeburgers (en dat laat al heel wat variatie toe).

    Wat is dus echt het probleem?

    Het financiële probleem is mijns inziens een onecht probleem: als we zien hoeveel we uitgeven aan het leger, kunnen we het budget voor immigranten gerust een aantal keren verdubbelen. Onze maatschappij gaat heus niet ten onder aan de immigranten, ook niet als ze niet zo heel goed integreren.

    Het politiek probleem is in feite ook een onecht probleem: wij verkiezen politici en stemmen op partijen waarvan we denken dat ze met de instroom van migranten zullen omgaan zoals wij dat willen. We hebben dus de politici die we verdienen.

    Het echt probleem is dus of wij openstaan voor herkenbare immigranten, of wij bereid zijn te leven in een maatschappij met een toenemend aantal personen van vreemde origine, die zich niet steeds zodanig willen integreren dat ze, op hun uiterlijk na, onherkenbaar zijn als allochtonen. We doen dat al beter dan vroeger, het went dus enigszins, al was het maar omdat het onafwendbaar en onomkeerbaar is. Maar als we mogen voortgaan op wat er gebeurt in andere landen waar dat fenomeen al langer bezig is, zullen er wellicht altijd wat spanningen blijven bestaan.

    Wij zijn mensen, wij zijn niet volmaakt. We denken niet altijd redelijk, we laten ons vaak leiden door indrukken en we nemen gemakkelijker opinies over dan zelf na te denken. We hebben tijd nodig om te wennen aan nieuwe situaties. Dat is nu eenmaal zo. Maar we mogen daarin niet berusten: stilaan gaan we inzien dat veranderingen nieuwe kansen scheppen. Een zeer divers samengestelde maatschappij is veeleer een rijkdom dan een bedreiging, op voorwaarde dat het een echte samenleving is, vrij, vredelievend, rechtvaardig en solidair.

    Laten we een poging doen om daarover na te denken bij de beelden die ons nu dagelijks overrompelen.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!