Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (170)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    29-01-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Homoseksualiteit

    Over (homo-)seksualiteit

    Wij genieten het uitzonderlijke voorrecht te kunnen leven in een omgeving die niet alleen gekenmerkt wordt door grote welstand, maar tevens door een benijdenswaardige vrijheid van mening en van het recht om die te uiten. Deze vrijheid is ongemeen belangrijk. Zoals Spinoza al met nadruk stelde, is ze niet alleen volstrekt verenigbaar met het vredig en eerbiedig samenleven in de staat, maar heeft het opheffen van die vrijheid zelfs tot gevolg dat de vrede en de eerbied in de staat zelf opgeheven worden (TTP, titelpagina).

    Men zou daaruit kunnen afleiden dat de vrijheid om te denken wat men wil en te zeggen en te schrijven wat men denkt een absolute stelregel is. De uitzondering bevestigt ook in dit geval de regel: wanneer meningsuitingen in feite neerkomen op daden, moeten ze als daden beschouwd en beoordeeld worden. Aanzetten tot geweld, onder welke vorm dan ook, is zo’n uitzondering. Dat is zeker het geval wanneer dat gebeurt door bepaalde mensen in een verkeerd daglicht te plaatsen en hen valselijk te beschuldigen.

    Er is ook de zogenaamde haatspraak, die in onze wetgeving concrete vorm heeft gekregen in de antiracismewet, de antidiscriminatiewet en de genderwet. Er zijn drie criteria voor de strafbaarheid van overtredingen: er moet aangezet worden om actie te ondernemen; het moet gaan om een bewuste oproep tot een bepaald gedrag; de feiten moet zich voordoen in welbepaalde omstandigheden: in het publiek, of in aanwezigheid van de beledigde persoon en een getuige; wanneer het in geschriften gebeurt, moeten ze eveneens publiek zijn, of verstuurd naar verscheidene personen.

    Dat is allemaal erg algemeen. Maar het is belangrijk en nuttig die essentiële achtergrondinformatie in gedachten te houden wanneer we het over concrete toepassingen hebben.

    Een zo’n kwestie is sinds mensenheugenis het voorwerp van discussie, namelijk de menselijke seksualiteit. Enerzijds kunnen we er niet naast kijken dat mensen hun seksualiteit altijd al op de meest diverse manieren beleefd hebben: al wat ook maar enigszins mogelijk is, en zelfs heel wat dat gemeenlijk voor onmogelijk gehouden werd, is ongetwijfeld al eens door mensen geprobeerd, en dat zal ook zo doorgaan in de verdere evolutie van de mensheid. Anderzijds hebben diezelfde mensen altijd al gemeend grenzen te moeten stellen aan de seksuele omgang. Dat die grenzen zeer verschillend zijn in bepaalde beschavingen en in bepaalde periodes weten we onderhand ook al. Sommige regels lijken verantwoord omdat ze zware negatieve gevolgen trachten te vermijden. Zo heeft men al vroeg vastgesteld dat voortplanting onder nauwste bloedverwanten het risico op lichamelijke en mentale aandoeningen bij het nageslacht aanzienlijk verhoogt. Het monogame huwelijk is zo wijdverbreid dat daarvoor wel goede redenen voorhanden moeten zijn, en bijgevolg zijn er ook altijd al wetten geweest die deze samenlevingsvorm beschermen en de bestraffing van de overtreding vooropstellen, al was het maar als ontrading.

    Daarnaast zijn talrijke vormen van seksualiteit in bepaalde culturen, in bepaalde tijden en al dan niet officieel, toegelaten of oogluikend geduld, zoals knapenliefde, tempel- en andere mannelijke, vrouwelijke en kinderprostitutie, religieuze en andere orgieën, homoseksualiteit, om maar die te noemen. Maar evengoed zijn sommige daarvan, of zelfs alle, onder gelijksoortige omstandigheden streng verboden en bestraft. Dat is in onze westerse beschaving zeker het geval met homoseksualiteit, vooral onder invloed van het christendom. De bijbelse argumenten die men traditioneel inroept om de homoseksualiteit te verbieden, wegen niet zwaar en de betekenis van de weinige citaten uit de joodse geschriften wordt terecht in twijfel getrokken. In de evangelies wordt daarover niets gezegd. In de zogenaamde brieven van Paulus wel, maar zonder enige argumentatie. Paulus’ opvattingen over (onder meer!) seksualiteit en zondigheid in het algemeen worden heden ten dage als ten minste bedenkelijk beschouwd. Niettemin hebben ze ervoor gezorgd dat er een ware hetze ontketend werd tegen homoseksualiteit en tegen mensen die hun seksualiteit op deze manier beleefden. Die uiterst strenge verboden zijn allengs overal opgenomen in de burgerlijke wetgeving, en houden in vele landen stand tot op onze dagen. Maar zelfs in de landen waar men, mede op basis van de Universele verklaring van de rechten van de mens, discriminatie op grond van seksuele geaardheid verbiedt, en zelfs homoseksuele relaties en contracten wettelijk erkent, is deze discriminatie verre van verdwenen in de toepassing van de wet, en is ten minste een deel van het publiek nog steeds argwanend of ronduit afkerig tegenover deze seksuele geaardheid.

    Hoewel het laatste woord daarover niet gezegd is, aanvaardt men nu echter vrij algemeen dat het wel degelijk gaat om een seksuele geaardheid, veeleer dan om een vrije keuze die men maakt, of om een ziekte, of een afwijking, of een abnormale beleving van de seksualiteit. Het ook door Kerken uitentreuren aangehaalde argument dat seksualiteit enkel toegelaten kan zijn wanneer ze gericht is op haar ‘natuurlijke’ doel, namelijk de voortplanting, heeft nooit steekgehouden: ook in het huwelijk is de seksualiteit slechts in enkele zeldzame gevallen op dat doel gericht, zeker in een cultuur waarin geboortebeperking algemeen ingeburgerd is.

    Zoals gezegd, blijven de meningen evenwel verdeeld. Homoseksualiteit blijft de gemoederen beroeren. Ook hier in Vlaanderen en in zelfs in wat men intellectuele kringen noemt, zijn homoseksuele personen nog steeds ‘anders’, en ervaren zij heel vaak nog dat zij anders bekeken en behandeld worden. Dat zij zich tegen deze ternauwernood verdoken en vaak manifeste discriminatie verzetten, hoeft ons niet te verbazen, en niet te verontrusten. Bedenk dat zonder hun volgehouden inspanningen en hun strijd voor erkenning onze maatschappij zeker nog veel langer en sterker extreem homofoob zou gebleven zijn.

    Wanneer hun strijd voor erkenning zelfs onder welwillende en verstandige mensen nog lang niet ten einde is, wat moeten we dan denken van de even verbeten als onverantwoorde en ongegronde uiterst negatieve houding die zowel extreemrechtse als islamitische personen, organisaties en zelfs regeringen nog steeds, en zelfs in toenemende mate tegenover hen aannemen? Zij worden in talrijke landen nog steeds met de doodstraf bedreigd, en in nog meer landen de facto tot in hun fundamentele burgerrechten gediscrimineerd.

    Me dunkt dat een begripsvolle en welwillende houding dan ook aangewezen is wanneer de verenigingen en organisaties die zich inzetten voor de gelijkberechtiging van homoseksuele personen manifestaties organiseren om hun terechte verzuchtingen of zelfs maar hun bestaan onder de aandacht te brengen. Recentelijk is de zogenaamde regenboogvlag zowat het symbool geworden van de homobeweging, al was die vlag al bij de Inca’s bekend, en is hij ook het symbool van de vredesbeweging. De homobeweging heeft zich ingespannen om die vlag ook op openbare gebouwen te laten wapperen bij speciale gelegenheden, zoals op 17 mei, de internationale dag tegen homofobie. Bij enkele geïsoleerde incidenten hebben vandalen dergelijke vlaggen verwijderd en zelfs verbrand of verscheurd.

    Wanneer iemand dan meent te moeten stellen dat men er beter aan doet zich te onthouden van dergelijke manifestaties omdat ze deze reacties uitlokken, dan lijkt dat veeleer een geval van blaming the victim, de schuld leggen bij de slachtoffers. De baldadigheden zijn inderdaad niet veroorzaakt door de compleet onschuldige, niet-bedreigende en louter symbolische acties van de lhbti+-gemeenschap en hun sympathisanten, maar door de vooringenomenheid en de opgefokte haatgevoelens van onwetenden en fundamentalistische heethoofden. Het strookt niet met de waarheid dat de inderdaad vaak heftige en gewelddadige reacties tegen homoseksualiteit binnen bepaalde groepen te wijten zou zijn aan enige provocatie door de homobewegingen. De virulente homohaat was daar immers al veel langer duidelijk en openlijk aanwezig. Het getuigt dan ook van een ernstig gebrek aan inzicht, zo al niet van intellectuele oneerlijkheid, te stellen dat ‘het regenboogactivisme contraproductief is en in strijd met de gewetensvrijheid’ (J. Slembrouck in De Morgen, 23 mei 2022).

    Het is goed dat we ons afvragen waar die aversie tegen homoseksualiteit en homoseksuelen vandaan komt. Onmiskenbaar heeft dat te maken met de eeuwenoude kerkelijke en burgerlijke veroordeling, waardoor mensen zodanig geïndoctrineerd raken dat ze homoseksualiteit als een intrinsiek kwaad gaan beschouwen zijn, zonder zich ook maar een ogenblik af te vragen waarom dat zo zou zijn, of waarom ze dat denken. Dat zijn vooral mensen die überhaupt niet gewoon zijn om zelfstandig na te denken en veeleer de gevestigde opvattingen delen van de groep waartoe ze behoren, zeker indien dat een fanatieke religieuze gemeenschap is. Wanneer men evenwel nagaat waarom die groepen of godsdiensten homoseksualiteit veroordelen, blijkt dat de aangehaalde argumenten in feite neerkomen op apodictische uitspraken: omdat God het niet wil! Wij weten dat God geen uitspraken doet, tenzij door de mond van zijn vertegenwoordigers op aarde. Dat betekent dat het veeleer deze priesterkaste is die deze opvatting eropna houdt. En dan rijst weer de vraag: waarom?

    In het vroege christendom was de verwachting naar de imminente terugkeer van de Messias zeer hooggespannen. Dat kan een invloed gehad hebben op de negatieve ingesteldheid tegenover seksualiteit en voortplanting: het eeuwige leven was immers nabij. Daarnaast werd ook de ‘zuiverheid van geest’ benadrukt, en het leven volgens het geloof, dat zich niet bepaald met de seksualiteit inliet, en die van langsommeer als onrein beschouwde. Dat kwam vooral tot uiting in de voorkeur die al door Paulus was uitgesproken voor de verheven algehele seksuele onthechting voor wie dat aankon, en het dulden van seksualiteit voor wie te zwak was om zich te verzetten tegen de ‘lusten van het vlees’. Het (veel latere!) verplichte priestercelibaat, dat de katholieke Kerk nog steeds volhoudt, is daarvan de meest bekende uitdrukking.

    Er lijkt weinig twijfel over te bestaan dat men deze houding moet situeren in de machtsstructuur van de Kerk. Enerzijds is het veel gemakkelijker om hiërarchisch gezag uit te oefenen over vrijgestelde celibatairen dan over gehuwde mensen, die immers andere belangen en bezigheden hebben, zoals een gezin en een beroep. Anderzijds kan een gezag zichzelf slechts opwerpen, vestigen en in stand houden wanneer aan de onderdanen regels opgelegd worden en de overtredingen gesanctioneerd worden. Door een zo essentieel aspect van het menselijk leven, namelijk de relatievorming en de seksualiteit, aan banden te leggen, verwerft men een formidabele greep op de leden van de Kerk, en door de alliantie met het burgerlijk gezag ook op de bevolking in het algemeen.

    Maar die mis- en ontkenning van de seksualiteit verklaart niet meteen, en niet volledig de even manifeste en zelfs absolute afwijzing van de homoseksualiteit door de Kerk en door de burgerlijke overheid. Waar de heteroseksualiteit als normaal beschouwd werd, of toch geduld (omdat het niet denkbaar is dat ze helemaal zou verboden worden voor de hele bevolking), zolang ze binnen de vastgelegde grenzen bleef, waren er geen grenzen waarbinnen homoseksualiteit toegelaten of zelfs maar enigszins geduld werd, al bestond die natuurlijk wel, en niet het minst onder de celibataire geestelijkheid.

    Misschien moeten we daar wel zoeken naar de diepere gronden voor die furieuze kerkelijke veroordeling van de homoseksualiteit. De seculiere en reguliere geestelijken moesten de celibaatsverplichting onderhouden, en wij weten hoe moeilijk ze het daarmee altijd al gehad hebben: in bijna alle gevallen was het niet meer dan het niet openlijk samenwonen als gehuwden, en vaak zelfs niet eens dat. Door een verbod op heteroseksualiteit, en dan vooral op het verwekken van kinderen (en dus echtgenoten en erfgenamen) was men aangewezen op niet-reproductieve vormen van seksualiteit, zoals manuele, orale, interfemorale en anale seks, en laat dat nu juist de vormen van seksuele handelingen zijn die onder homoseksuelen gangbaar zijn. Bovendien leefden mannen en vrouwen streng gescheiden samen in grote kloostergemeenschappen, waar naast masturbatie enkel homo-erotische seksualiteit mogelijk was.

    In het licht van de schandalen die vooral de jongste tientallen jaren aan het licht gekomen zijn over het seksuele misbruik van kinderen door priesters en religieuzen, past het hier tevens te vermelden dat ook dat zeker ten dele moet verklaard worden vanuit de onnatuurlijke en onhoudbare celibaatsverplichting. Ook daar gaat het meestal om homoseksuele, zij het vooral pederastische contacten. Dat was ook in de Kerk algemeen geweten (aangezien zovelen zich eraan schuldig maakten en nog meer er het slachtoffer van waren, en het dus zelden verborgen kon blijven), en dus moest daarop een streng verbod uitgevaardigd worden. Maar omdat het onvoorstelbaar was dat men dat verbod zou beperken tot de priesters en religieuzen, en dus toegeven dat het daar hard nodig was, maakte men er een algemeen verbod van op homoseksualiteit. En zoals wel vaker veroordeelt men bij anderen precies die zwakheden en overtredingen waaraan men zich zelf schuldig maakt. Homoseksualiteit was dus veeleer een binnenkerkelijk dan een maatschappelijk probleem, hoewel men van hogerhand liever had dat priesters en religieuzen er homoseksuele en zelfs pedofiele relaties op na hielden, omdat die niet tot hinderlijke publieke zwangerschappen konden leiden. De strenge bestraffing trof uitsluitend de homoseksuelen onder de leken, hoewel het daar vrijwel uitsluitend om contacten met wederzijdse toestemming ging. De kerkelijke homoseksuelen konden hun activiteiten jarenlang ongestraft voortzetten, ook wanneer die vrij algemeen bekend waren, in die mate zelfs dat de katholieke seminaries een toevluchtsoord werden, niet alleen voor homo’s, maar helaas ook voor pedofielen. De katholieke Kerk was immers altijd al, en tot op vandaag zeer actief in het onderwijs en de jeugdzorg, en deed ook voor de liturgie een beroep op jonge kinderen, die daardoor in een uiterst bedreigende situatie belandden, zoals blijkt uit ontelbare getuigenissen.

    De kerkelijke en de burgerlijke overheden hebben hun greep op het seksueel verkeer onder de mensen altijd verdedigd vanuit het argument dat zonder die wettelijke beteugeling de samenleving in een wellustige chaos zou ontaarden, waarbij iedereen zomaar met iedereen seks kon hebben, de afkomst van de kinderen compleet onnaspeurbaar zou zijn, en de mensen alleen nog aan seks zouden denken, en al hun andere verplichtingen, en niet het minst die tegenover de kerkelijke en de burgerlijke overheid, zouden verwaarlozen. Dat dit een bijzonder doorzichtig en waardeloos argument was, moge blijken uit het feit dat in primitieve gemeenschappen waar er geen uitgewerkt gezag aanwezig was, die toestanden zich helemaal niet voordeden, zowel als uit het feit dat wanneer zowel het kerkelijke als het burgerlijke gezag zijn invloed op het privéleven van het individu grotendeels heeft ingeboet, de beschaving evenmin ten onder is gegaan in een Apocalyps van wellust.

    Tegenstanders van homoseksualiteit gaan vaak uit van een sterk gevoel van bedreiging. Door homoseksualiteit toe te laten of zelfs maar te dulden, vreest men dat meer kinderen, jongeren en volwassenen zich ertoe aangetrokken zullen voelen. En dus verbiedt men niet alleen de homoseksualiteit, maar zelfs om erover te spreken of te schrijven. Dat is onlangs nog gebleken in Hongarije en in Polen, maar het is nog altijd de algemene houding in talrijke staten, zoals het overigens tot voor zeer kort ook overal ter wereld was. Het valt te betwijfelen of deze vrees gegrond is. Enerzijds lijkt homoseksualiteit in de eerste plaats een geaardheid, en niet een aangeworven voorkeur waartoe men overgehaald kan worden. Het aantal homoseksuelen is niet opvallend in opmars in de landen waar men niet meer ervoor vervolgd wordt. Allicht is het zo dat homoseksuelen zich daar vrijer voelen om hun geaardheid te uiten en te beleven, maar dat betekent nog niet dat hetero’s zich daardoor plots aangetrokken zouden gaan voelen tot partners van hetzelfde geslacht, daarvoor is er geen enkel bewijs.

    Overigens blijft het zo dat seksualiteit een uiterst complexe aangelegenheid is, zoals trouwens de meeste andere aspecten van ons mens-zijn. We hebben het wel over seksualiteit, maar wat daarmee precies bedoeld wordt in elke context waarin het ter sprake gebracht wordt, is allerminst duidelijk. In rechtbanken bespreekt men seksuele daden, zoals penetratie, en zelfs de diepte daarvan, alsof het een exacte wetenschap is. Men spreekt van homo’s en hetero’s, maar we beseffen maar al te goed dat er meer schakeringen zijn in dat brede spectrum. We spreken over seksualiteit alsof we er alles over weten, maar we beschikken over weinig statistieken, en de statistieken die we hebben blijken weinig betrouwbaar, omdat het nu eenmaal lastig is om mensen te overhalen al hun seksuele contacten en activiteiten te turven. We weten dat seksualiteit een belangrijke plaats inneemt in het leven van de mensen, maar de meesten onder ons hebben geen flauw idee van wat de anderen zoal doen of laten, en hoe vaak, of hoe zelden, en met wie of wat, en wat precies, en hoe, en wat ze daarbij ervaren en voelen. We weten dat we gedurende ons leven onze seksualiteit op allerlei manieren aanvoelen en beleven, van bij het prilste ontwaken ervan tot ze stilaan verpietert en zelfs verdwijnt. Over veel van die belevenissen praten we niet, zelfs niet met onszelf. We hebben geen nood aan pseudowetenschappelijke psychoanalyses om te beseffen dat deze weinig rationele benadering van onze seksualiteit aanleiding kan geven tot mentale conflicten en diepe trauma’s, zowel bij onszelf als bij onze gewillige of onwillige partners.

    Deze verdoezelende houding hebben we te danken, of liever: moeten we wijten aan de eeuwenlange seksuele beteugeling die het gezag heeft uitgevoerd, dat wil zeggen aan het oordeel dat sommige mensen over hun medemensen hebben geveld, aan wat de ene mens aan de andere verboden, toegestaan en opgelegd heeft, zonder dat daarvoor een goede reden of zelfs enige aanleiding was. Gelukkig lijkt er stilaan iets te veranderen, althans in de meest beschaafde landen, waar men inziet dat het gezag, en de gezagsdragers, zich niet dienen in te laten met het privéleven van hun landgenoten, zeker niet op seksueel gebied, zolang er geen rechtvaardige wetten overtreden worden en er geen aanwijsbare slachtoffers zijn.

    Daarom ten slotte dit Bijbelwoord: “Oordeel niet en u zult niet geoordeeld worden; veroordeel niet en u zult niet veroordeeld worden; laat los en u zult losgelaten worden. Geef en aan u zal gegeven worden: een goede, vastgedrukte, geschudde, overlopende maat zal men u in de schoot geven, want met dezelfde maat waarmee u meet, zal er bij u ook gemeten worden.” (Lukas 6:37-38).


    Categorie:samenleving
    23-01-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)

    Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude, Parijs: Kimé, 2021, ISBN 978 2 38072 009 9

     

    Onder deze titel gaat een verzameling schuil van wetenschappelijke studies (in het Frans, voor alle duidelijkheid) over het begrip multitudo bij Spinoza (1632-1677).  De redacteurs zijn de Vlaamse Sonja Lavaert (VUB) en de coryfee van de Franse Spinoza-studies in Lyon, Pierre-François Moreau. Onder de auteurs treffen we, naast de redacteurs, enkele andere zeer bekende namen uit Spinoza-kringen aan zoals Laurent Bove, Chantal Jaquet en zelfs Antonio Negri, naast meer aankomende internationale medewerkers. Het niveau is dan ook opvallend hoog, wat de onvoorbereide lezer allicht weleens voor enkele problemen zal plaatsen. Sommige auteurs bieden een zelfstandig betoog aan rond het zeker in Frankrijk veelbesproken thema van de multitude, anderen bloemlezen Spinoza zelf en rijgen hoofdzakelijk representatieve citaten en parafrasen van zijn werken aaneen. Deze laatste methode is zeker niet te versmaden, maar zal bij wie vertrouwd is met het werk van Spinoza wellicht de neiging opwekken om dergelijke passages over te slaan; het belang van dergelijke artikels is voor hen dan misschien veeleer beperkt, terwijl zij die Spinoza alleen van horen zeggen kennen, en dat is ongetwijfeld de overgrote meerderheid, precies daarin hun gading zullen vinden. Alle teksten munten uit door hun literaire kwaliteiten: de Franse helderheid komt het verstaan van soms complexe redeneringen gelukkig ten goede.

    Inhoudelijk zijn de verschillende benaderingen van het belangrijke en rijke thema grotendeels complementair en zonder storende overlapping, en bestrijken vrijwel het volledige veld van de mogelijke interpretaties en duidingen. Bovendien zijn er interessante en uiterst relevante verwijzingen naar onze samenleving van vandaag, waarbij herhaaldelijk blijkt dat Spinoza niet zomaar een randfiguur is uit geschiedenis van de filosofie met een louter historische betekenis, maar veeleer de denker die niet alleen aan de basis ligt van de moderniteit, maar daarvan tevens de meest vooraanstaande vertegenwoordiger is, die talrijke latere denkers, vanaf de libertins érudits, over de grote filosofen van de Verlichting en vrijwel alle latere periodes en strekkingen in de wijsbegeerte tot op onze dagen, zonder veel moeite in de schaduw zet door de originaliteit en radicaliteit van zijn rigoureuze redeneringen over de meest fundamentele kwesties die de mens beroeren.

    Een dergelijke kwestie is het behandelde thema van de multitudo zeker en vast. Bedoeld is in het algemeen elke groepering van mensen, en meer specifiek onder meer het plebs als de meerderheid van de mensen die uitgesloten zijn van de uitoefening van en invloed op de macht, of het vulgus als de ongeschoolde en onbemiddelde onderlaag van de bevolking, maar ook de irrationele, opgezweepte massa als een veelkoppige draak die met onstuitbare en onbeheersbare revolutionaire kracht elk staatsbestel en alle machthebbers voortdurend bedreigt en vrees aanjaagt, of de gemakkelijk te beïnvloeden slachtoffers van populistische politici, of nog de zwijgende meerderheid in elk staatsbestel. Het is vanaf het begin van de filosofie en dus van het nadenken over de mens voor iedereen duidelijk dat de mens weliswaar een individu is, maar tevens een sociaal wezen. No man is an island (Donne): niemand is ooit alleen, zelfs de vrijwillige afzondering van Thoreau bij Walden Pond was verre van eenzaam of een toonbeeld van zelfvoorziening. Primitieve volksstammen tonen ten overvloede aan dat de mens slechts kan overleven en ten volle tot bloei komen samen met anderen; de ergste straf is daar, en ook in vroege beschavingen, veelbetekenend de verbanning.

    Het samenleven van individuen is evenwel niet louter de mogelijkheidsvoorwaarde voor de emancipatie van de mens, het geeft anderzijds altijd en overal aanleiding tot conflicten, aangezien elk individu, en elke groep, die in die zin als een individu kan beschouwd worden, zich in de eerste plaats bekommert om de eigen instandhouding, en zo in concurrentie komt met elk ander individu en met elke andere groep die hetzelfde nastreeft, zeker wanneer de beschikbare middelen en natuurlijke rijkdommen schaars en moeilijk te verwerven en te bewaren zijn. De mens heeft met het dier gemeen dat het individuele overleven en de instandhouding van de soort eerst komt: Erst kommt das Fressen, dann komt die Moral (Brecht). Het is pas in een tweede beweging dat de mens, dankzij het rationele denken waartoe ons geëvolueerd brein in staat is, leert in te zien dat niets nuttiger is voor de mens dan de mens die zich door de rede laat leiden (Spinoza). Het eigenbelang wordt het best gediend, en de macht van het individu is het grootst, door eensgezindheid binnen een grotere gemeenschap.

    Een groep mag dan al in sommige opzichten als een individu beschouwd worden, het blijft evenwel een verzameling van individuen die hun autonomie bewaren, ook wanneer zij zich, tijdelijk en steeds voorwaardelijk, schikken naar algemene regels en wetten die zij zelf overeengekomen zijn, of die door een hogere gezagsinstantie opgelegd zijn. De vormen die de verhouding tussen individu en maatschappij aanneemt, vormen de geschiedenis van de mens en van de mensheid. De absolute vrijheid is veeleer de algemene onvrijheid van de anarchie, waarin het individu ten onder gaat in het geweld van de ‘oorlog van allen tegen allen’ (Hobbes). De absolute onderwerping van het individu aan zijn gelijken is strijdig met het absolute beginsel van het zelfbehoud, en kan enkel met het absoluut geweld van de dictatuur betracht worden, maar is nooit een lang leven beschoren: violenta nemo imperia continuit diu (Seneca): niemand heeft een gewelddadige heerschappij lang in stand gehouden.

    Ongetwijfeld zijn alle mensen niet gelijk: ‘Ik ben als iedereen: anders dan de anderen’ (Paul Claes). Meer nog: alle mensen zijn verschillend, van de ruwweg 120 miljard mensen die er ooit geweest zijn, waren er geen twee identiek, nog afgezien van de omstandigheden waarin ze leefden. De verschillen zijn bovendien zeer aanzienlijk en betekenisvol, bijvoorbeeld al tussen man en vrouw. Het ligt voor de hand dat aanvankelijk vooral de fysieke kracht in veel gevallen de doorslag zal geven in de omgang met elkaar, al was het maar bij het voorzien in de elementaire behoeften: eten en drinken en beschutting tegen de elementen en tegen de bedreiging van vijandige mensen en dieren. Maar ook andere menselijke eigenschappen zullen meespelen, zoals karaktertrekken en intelligentie, die evenzeer de machtsverhoudingen kunnen beïnvloeden of zelfs bepalen. Het is dus niet verrassend dat er in een maatschappij mensen zijn die het gezag over anderen kunnen verwerven en dat bovendien ook ambiëren, en het is niet abnormaal dat er voor het behoorlijk functioneren van een groep of samenleving leiders nodig zijn.

    Anderzijds is het blijkbaar onvermijdelijk dat die leidinggevende figuren naast de macht ook materieel voordeel krijgen of grijpen uit hun functie. En niet elke leider is een Cincinnatus en keert na volbrachte taak als dictator terug naar de ploeg. Er ontstaan dus leidende families die zich daardoor verrijken, en daarnaast ook families die rijk zijn en daardoor aanspraak maken op deelname aan de macht, en mede door het erfrecht en nepotisme, ook rijk en machtig blijven. Ongelijkheid is onweerlegbaar een vast kenmerk van de samenleving, en aangezien melior est conditio possidentis, wie iets in handen heeft is in de betere positie, zullen degenen die macht en rijkdom in handen hebben dat met alle middelen proberen te behouden. Nochtans is elk individu geneigd om zichzelf (ten minste!) als een gelijke te beschouwen van alle anderen, en niet ten onrechte overigens. Want er zijn geen mensen die van nature, of door een of andere bovennatuurlijke beschikking beter zijn dan andere, dat blijkt zowel uit ons aanvoelen als uit het gezond verstand. De machtigen betwisten dat dan weer even vanzelfsprekend.

    Dat zijn grosso modo de elementen van de discussie. Spinoza heeft zich in twee voortreffelijke werken uitgesproken over de vormen van samenleving van individuen. In de Theologisch-staatkundige verhandeling bespreekt hij vooral de theocratie, of de rol van de godsdienst en de clerus in de maatschappij. Dat was een brandende kwestie was in de 17de eeuw, waarin de gruwelijke godsdienstoorlogen nog niet beslecht waren, en inzonderheid in de Nederlandse Verenigde Provinciën, die zich maar net hadden vrijgemaakt van de Spaanse en katholieke overheersing. In de postuum gepubliceerde Staatkundige verhandeling bespreekt hij dan de andere staatsvormen: de monarchie, de aristocratie en de democratie; deze laatste bleef onafgewerkt, hetzij door zijn vroegtijdige dood, hetzij omdat hij bij zijn omschrijving van de andere twee al voldoende gewezen had op hun democratisch deficit, dat onafwendbaar tot hun ondergang of aanpassing leidt. Beide werken zijn door mij vertaald uit het Latijn en voorzien van uitvoerige toelichtingen (Uitgeverij Wereldbibliotheek voor de Staatkundige verhandeling, Uitgeverij Coriarius voor de Theologisch-staatkundige verhandeling).

    Na de inkleding door de redacteurs gaat P.-F. Moreau dieper in op de vraag of een bevolking(sgroep) het recht heeft om te revolteren tegen legitiem gezag, en om welke redenen. Spinoza heeft namelijk enerzijds op grond van concrete voorbeelden benadrukt dat men misschien wel een dictator kan uitschakelen, maar dat daarmee de dictatuur niet verdwenen is, en zo ogenschijnlijk gepleit tegen dergelijke gewelddadige revoluties, maar anderzijds geeft hij grif toe dat een volk en zelfs individuen zowel het recht hebben om te protesteren tegen bestaande wetten waarvan zij menen dat ze onrechtvaardig zijn, als zich te ontdoen van machthebbers die zich niet wijden aan het algemene welzijn.

    Sonja Lavaert onderzoekt in welke mate Spinoza aanleunt of gebruikt maakt van de ideeën ter zake van Machiavelli en van enkele tijd- en geestgenoten, en concludeert dat zijn standpunten zowel genuanceerder als radicaler en filosofisch beter onderbouwd zijn.

    Laurent Bove maakt het belangrijke historische en sociaal-politieke onderscheid tussen de noties van ‘onderdaan’ en ‘burger’, wat in de geschiedenis van onze westerse beschaving een uiterst voorname rol heeft gespeeld.

    De steeds voortreffelijke Chantal Jaquet analyseert het begrip van (burgerlijke) ongehoorzaamheid aan de hand van wat Spinoza in de Staatkundige verhandeling zegt over de ‘staat van oorlog’ tussen onderdanen en het gezag.

    D. Athanasakis bekijkt de verhouding tussen het individu en de ‘multitude’, een thema dat verdere uitwerking vindt in de bijdrage van Tilman Reitz over de subjectieve individuele rechten en de gemeenschappelijke macht, een kwestie die Spinoza in zijn hele oeuvre voortdurend van alle kanten uitwerkt en benadrukt.

    Blanche Gramusset Piquois heeft het over de weerstand tegen de assimilatie van ‘vreemde’ elementen in de samenleving, en wat Spinoza’s uitspraken ter zake kunnen betekenen voor onze huidige samenleving.

    A. Mbome probeert de relevante teksten van de beide verhandelingen te duiden aan de hand van de Ethica, het hoofdwerk van Spinoza.

    J.-L. Lantoine wijdt zijn bijdrage aan de vaak hevige emoties die het mensenhart beroeren en die hen niet zelden ertoe aanzetten om de gelijkheid die ze voor zichzelf opeisen, toch onredelijk aan anderen te ontzeggen. Mensen kunnen zich als eender of vergelijkbaar beschouwen, zonder zich daarom als gelijken te zien, en omgekeerd. Het is de bekende beschrijving van deze emoties in het derde en vierde deel van de Ethica die aan de basis ligt van zijn onderzoek.

    De laatste twee bijdragen, enerzijds een artikel van Vittorio Morfino en anderzijds een interview van de beide redacteurs, draaien om de notoire Antonio Negri, door velen als een autoriteit beschouwd over de marxistische Spinoza-literatuur.

    De paperback is zeer verzorgd en aantrekkelijk uitgegeven door Kimé in Parijs. Zelfs de voetnoten blijven vrij goed leesbaar. Er is een beperkte maar degelijke bibliografie en namenindex.

     

     


    Categorie:ex libris
    20-01-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)

    Winfried Schröder, Atheismus. Fünf Einwände und eine Frage. Felix Meiner Verlag, 2021, ISBN 9783787339570

    Wanneer een autoriteit in het filosofische vakgebied van de geschiedenis van het atheïsme zoals prof. Dr. Winfried Schröder (Universiteit Marburg) zich waagt aan een boek-essay over dat atheïsme, bestemd voor een breder publiek, dan zou het niet enkel vermetel, maar zelfs uiterst dwaas zijn dat ongemerkt te laten voorbijgaan. Aangezien er zeer ten onrechte geen vertalingen in zicht zijn, loont het dan zelfs de moeite om het in het Duits te lezen, ook al is dat niet je eerste, of zelfs je tweede taal. Dat is het grote voordeel van een andere Germaanse taal voor Nederlandstaligen: je verstaat er al veel van als je gewoon je Nederlandse taalgevoel volgt, net zoals Franstaligen minder moeite hebben met Spaans en Italiaans. Professor Schröder is gepromoveerd op zijn onderzoek naar de oorsprongen van het atheïsme, een werk dat nadien aanzienlijk herwerkt gepubliceerd is in 1998 en aangevuld heruitgegeven in 2012, en ondertussen zowat de bijbel (!) is geworden van iedereen die met het atheïsme en zijn geschiedenis begaan is. Hij is tevens de auteur van een lange reeks artikelen in tijdschriften en verzamelwerken, evenals verscheidene monografieën en tekstuitgaven. Helaas zijn veel van die laatste werken erg prijzig, zeg maar onbetaalbaar duur. Dit korte boekje, amper 107 bladzijden tekst, aangevuld met noten, een ruime bibliografie en een namenregister, wordt nu aangeboden voor € 16,90, met gratis bezorging bij Amazon.

    Schröder heeft over het atheïsme een rigoureuze methodologie ontwikkeld, waaraan hij stug vasthoudt. Hij is geen voorstander van de nochtans plausibele theorie dat er een ononderbroken atheïsme is geweest, uiteraard van toen er nog geen sprake was van God of godsdienst, en van in de oudheid tot op onze dagen. Hij ontkent uiteraard niet dat er altijd al afwijkende meningen zijn geweest en verzet tegen de gevestigde opvattingen, maar hij wenst de term atheïsme te reserveren voor een specifieke, nauwkeurig omschreven opvatting over God. Dat is vanzelfsprekend niet alleen zijn goed recht, maar zelfs een zoal niet noodzakelijk, dan toch aanzienlijk verhelderend onderscheid, dat hem bovendien toelaat de kritiek op dat atheïsme vanuit het theïsme overtuigend te pareren en te weerleggen.

    Dat is de insteek van dit boek-essay. De vijf ‘Einwände’ (bezwaren, argumenten) die verdedigers van het bestaan van God bijna altijd maken, kunnen slechts terdege ontkracht en beantwoord worden indien men van meet af aan precies aangeeft wat met atheïsme bedoeld wordt. Dat is in zijn interpretatie het ontkennen van zijn tegendeel, namelijk het theïsme, een opvatting die al bij Plato vaste vorm heeft gekregen en ook vandaag nog het onderwerp is van vaak heftige debatten en controversen. Schröder spreekt van een ‘Standard-theismus’: er is een transcendente of bovennatuurlijke oorzaak of schepper van al wat is, die het hele universum bestiert, een persoonlijke God, die almachtig is, oneindig goed, alwetend en voorzienig. Daartegenover plaatst hij de opvatting die precies dat, en uitsluitend dat ontkent. Het is dus een filosofisch debat op rationele gronden, zowel aan de kant van de ontkenners als van de verdedigers van een dergelijk theïsme: ook de ‘gelovigen’ gebruiken in dezen enkel rationele argumenten, in wat men de filosofische, rationele of natuurlijke theologie noemt, of de rationele verklaring van het geloof, of de metafysica, dus zonder een beroep te doen op elementen van geloof en openbaring. Andere discussies, over andere geloofsinhouden, zoals de goddelijkheid van Christus, de Drievuldigheid, het laatste oordeel, de onsterfelijkheid van de ziel en de verrijzenis, zijn evident mogelijk, maar vallen buiten het bestek van dit essay. Het beperkt zich, zoals gezegd, tot de gebruikelijke bezwaren tegen het atheïsme stricto sensu.

    Men kan dan een onderscheid maken tussen een positief atheïsme, waarbij ontkend wordt dat er God of goden zijn. Wanneer er enkel sprake is van de afwezigheid van het idee van een of meerdere goden, noemt men dat negatief atheïsme; dat laatste is op zich evenwel strikt genomen geen filosofisch standpunt. Onze auteur laat het atheïsme een concrete aanvang nemen met de eerste geschriften waarin de ontkenning en weerlegging expliciet aanwezig is van het bestaan van een God zoals hoger gedefinieerd. Dat situeert zich aantoonbaar in het midden van de 17de eeuw. Voordien waren er zeker wel al afwijkende meningen, maar kon er moeilijk sprake zijn van een algehele ontkenning van vooral de God van de schepping, omdat men voor hem noch een wetenschappelijk, noch een filosofisch alternatief had. Pas met Spinoza is dat laatste het geval, voor het eerste moeten we, ook volgens Dawkins, misschien wel wachten tot Darwins evolutietheorie en de bewijzen daarvoor bij de ontdekking van het DNA.

    Een van de veelgehoorde opmerkingen die men ook vandaag vanuit theïstische kant maakt tegen het atheïsme, is dat het ‘slechts’ een overtuiging is, een dogmatisch geloof, dat zodoende geen hogere waarheidsaanspraken kan maken dan het theïsme. In het beste geval is er dan sprake van een patstelling tussen de spelers, waarbij ze beiden elkaar ervan beschuldigen hun stelling niet te kunnen bewijzen. Men kan dan nog ten hoogste een agnosticisme verdedigen: men kan het bestaan van God niet bewijzen, noch bewijzen dat hij niet bestaat (hoofdstuk 1). Vervolgens verwijt men het atheïsme dat het een bot materialisme is, en elke mentale realiteit ontkent (2). De theïsten wijzen verder heel nadrukkelijk op de ordening van het universum, die volgens hen onmogelijk is zonder een scheppende en algoede God. De auteur gaat uitvoerig in op dat argument. Hij verlegt daarbij de bewijslast naar degenen die de meest gewichtige aanspraak maken, namelijk zij die beweren dat er een dergelijke God is; dat is immers de meer onwaarschijnlijke veronderstelling (3). Het vierde hoofdstuk behandelt de ongemeen belangrijke kwestie van de moraal. Een van de meest zware aantijgingen tegen atheïsten is immers dat zij onveranderlijk en onverbeterlijk amoreel of immoreel zouden zijn. De auteur wijst erop dat zelfs in de theologie de vestiging van de morele normen op een absoluut almachtige God voor ernstige problemen zorgt: hoe kunnen absolute normen ingesteld worden door een (goddelijke) persoon die volkomen willekeurig kan handelen en boven alle wetten verheven is? Het laatste, maar niet het minste bezwaar van het theïsme is dan dat de God zoals gedefinieerd een voorbijgestreefd begrip is. Maar zowel wanneer men nagaat wat de Kerk zegt over haar God als wanneer men allerlei alternatieve godsvoorstellingen onder ogen neemt, blijkt het onmogelijk zich te onttrekken aan deze definitie zonder de essentie van het theïsme prijs te geven.

    Naast deze vijf bezwaren tegen het atheïsme en hun grondige analyse en weerlegging, is er ook nog een vraag: is het atheïsme een zwaktebod, meer nog, een veel armoedigere ingesteldheid dan het verrijkende theïsme? Is het ontkennen of opgeven van God altijd een verlies? Hier gaat het niet meer zozeer om een louter theoretische filosofische discussie, maar om de waarde en de waardigheid van tegengestelde levensopvattingen. Een veelgehoord argument is dan dat gelovigen in deze wereld een houvast hebben aan een God, en troost vinden in de gedachte aan een hiernamaals, waarbij de goeden uiteindelijk toch beloond zullen worden voor hun afzweren van het kwaad, en de anderen hun verdiende loon zullen krijgen voor hun al dan niet vermeende misdaden. Daartegenover staat dat het wegvallen van geloofsdwang en onverdraagzaamheid als een echt bevrijding ervaren wordt. Ten gronde echter kan de rationele theologie geen argumenten aanbrengen voor dergelijke aanspraken; zij is ten hoogste in staat om rationele ‘bewijzen’ te formuleren voor het bestaan van de theïstische Godsfiguur. Alle andere veronderstellingen, zowel over het goddelijk ingrijpen in deze wereld als over de goddelijke vergelding van goed en kwaad, zijn gebaseerd op openbaring en kerkelijke verkondiging, en die zijn zeer verscheiden, en zeker niet beperkt tot het eurocentrische christendom. De fundamentele attributen van God zijn overigens onverenigbaar met het houvast en de troost die men ermee verbindt. Dat blijkt onder meer uit de hachelijke kwestie van de predestinatie en het determinisme dat inherent is aan deze attributen, en de typische christelijke genadeleer. Ook de opvattingen over onsterfelijkheid en hemel, hel en vagevuur doorstaan de kritiek niet, ook niet die van christelijke theologen, noch die van gewone gelovigen.

    In deze recensie kunnen vanzelfsprekend niet alle aspecten van de behandelde thematiek vermeld, laat staan geduid worden. De redeneringen en argumenten van prof. dr. Schröder zijn voorbeelden van logische samenhang en methodologische zindelijkheid. Je kan er zelfs de spreekwoordelijke speld niet tussenkrijgen, en dat draagt in niet geringe mate bij tot de leesbaarheid en de zelden geziene overtuigingskracht die ervan uitgaat. Daarmee bewijst hij grote diensten aan allen die op zoek zijn naar argumenten voor hun eigen atheïstische overtuiging, en vaak het antwoord schuldig moeten blijven op de goedkope argumenten van de verdedigers van het Godsbestaan, van het geloof en van de Kerk. Een mens voelt zich inderdaad gesterkt wanneer de conclusies waartoe men gekomen is, vaak met vallen en opstaan, en niet zonder veel tegenkanting van de overheersende omgeving, gestaafd worden met een zo hoogstaand betoog van een zo onverdachte bron. Overtuigde theïsten zullen er goed aan doen zich terdege te bezinnen over de briljant aangebrachte argumenten tegen hun aantijgingen en hun vooringenomen standpunten.

    Een eerste aanvullende gedachte die ik persoonlijk durf te maken, heeft te maken met de strenge methodologische afgrenzing van het debat tot de strijd tussen dat ‘Standardtheismus’ en het daaraan beantwoordende atheïsme. Zeker, atheïsme mag niet verward worden met antiklerikalisme, onorthodoxie, vrijdenken of humanisme, maar er is ontegenzeglijk een verband tussen die verscheidene aspecten. Wanneer men het bestaan van God ontkent, komt men meteen in het vaarwater van hen die dat verkondigen en propageren, en daaraan allerlei consequenties verbinden, die ze aan iedereen willen opleggen. Het positieve atheïsme is een filosofische stellingname, maar het heeft belangrijke consequenties voor de persoon die ze moedig voorstaat. Het debat wordt niet alleen in academische kringen en in geleerde boeken gevoerd, maar ook op straat, in het politieke en maatschappelijke debat, en niet zelden in de huiskamer.

    Een tweede gedachte sluit daarbij aan. Ook het theïsme is meer dan een (vrijblijvende) filosofische (veronder)stelling. Het is niet uit de hemel komen gevallen. Het is onlosmakelijk verbonden met het verschijnsel godsdienst, zowel in zijn oorsprong als zijn uitwerking. En godsdienst is (ten minste ook) een louter menselijk maatschappelijk verschijnsel, het is een manier waarop sommige mensen zeggenschap opeisen over andere mensen, en de voordelen genieten van de machtspositie die ze aldus verwerven, en waarbij het verzinsel God slechts een middel is om dat doel te bereiken.

    Wij kunnen alleen maar hopen dat dit meesterlijke boek-essay een ruime verspreiding mag vinden, hetzij in deze Duitse versie, hetzij in vertalingen in verscheidene talen die het zonder enige twijfel verdient.


    Categorie:God of geen god?
    10-01-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12

    Ego à volonté in Privé-domein (2)

    Hugo D’hertefelt
    Hasselt, april-mei 2021

    De auteurs

    Even herhalen voor wie het eerste deel heeft gemist.
    Privé-domein is een boekenreeks met egodocumenten van de Nederlandse uitgeverij Arbeiderspers. Sinds de start in 1966 verschenen 314 titels, bijeen geschreven door ongeveer 240 auteurs, want een groot aantal heeft meer dan één boek in de reeks. Enkele auteurs hebben zelfs vijf of meer titels.

    Wie zijn de ‘lievelingen’?

    Elias Canetti
    De absolute topper met negen titels is Elias Canetti. Zijn autobiografie omvat drie delen met in de titel telkens een verwijzing naar een zintuig. Het eerste deel, De behouden tong, gaat over zijn prille jeugd met de traumatische ervaring van de dood van zijn vader toen hij zes was en de beladen relatie met zijn moeder daarna. In De fakkel in het oor vertelt hij over zijn studietijd in Frankfurt, Wenen en Berlijn. Hij leert politici en kunstenaars kennen, leest bibliotheken bij elkaar, ontmoet meisjes en ten slotte zijn toekomstige vrouw. In Het ogenspel is hij terug in Wenen en vastbesloten schrijver te worden. Hij heeft al een zekere literaire reputatie omdat zijn roman Het Martyrium in manuscriptvorm onder intimi circuleert. Party tijdens de blitz had het vierde deel van zijn autobiografie moeten worden, maar dat is er niet van gekomen. Het bevat zijn herinneringen aandebewogen jaren in Engeland tijdens en na de Tweede Wereldoorlog.
    Canetti heeft heel zijn leven aantekeningen gemaakt. Zijn nalatenschap omvat meer dan tienduizend handgeschreven bladzijden. Daar zijn vijf delen mee gevuld in Privé-domein. Het zijn korte teksten, meestal bespiegelingen afgewisseld met aforismen. Hij begon er mee in 1942 als uitlaatklep toen hij worstelde met zijn levenswerk Massa en macht.
    Enkele ‘proevertjes’.

    Iemand zoeken die men niet wil vinden.’
    ‘Jij hebt onder dieren geen enkele vriend. Noem je dat leven?’
    ‘Een leer kan zo waar zijn dat met hem daarvoor verwerpt.’
    (Uit
    Het geheime hart van het uurwerk)

    ‘Fransen: ze gaan zitten eten alsof het het eeuwige leven is.’
    ‘Hij leert maar en hij leert maar en kan niets vergeten, de aartsdomoor.’
    (Uit Het pantheon van de vergeten dingen)

    Paul Léautaud
    Privé-domein is geïnspireerd op diens Journal particulier, in Frankrijk lange tijd onder de toonbank verkocht omwille van de erotische inhoud. Léautaud noteerde zowat alles wat hij deed en rondom zich zag gebeuren. Zijn Journal littéraire verscheen in negentien delen. Daarin fileerde hij het Franse literaire wereldje van de eerste helft van de vorige eeuw. Hij haatte aanstellerij en velen waren beducht voor zijn oordeel. Dat is hem niet in dank afgenomen, want in de officiële Franse literatuurgeschiedenis heeft hij een weinig gerespecteerde plaats gekregen. Het in Privé-domein verschenen Literair dagboek 1893-1921 bevat slechts een kleine selectie uit de dagboeken van die periode.
    Onvoltooid verleden tijd en Lichtzinnige herinneringen zijn pogingen om zelf ‘literatuur’ te schrijven. Van zijn Particulier dagboek verschenen drie delen in de reeks. Het zijn openhartige beschrijvingen van zijn liefdesrelaties, met alles erop en eraan. Een van de vrouwen is madame Gayssac, die hij de Gesel noemt omwille van de ‘incompatibilité des humeurs’, maar waar hij niet los van kan omdat ze zo goed is in bed.
    Al die werken verschenen in de eerste twintig jaar van de reeks. Tenslotte komt in 2009 nog een zevende titel, Brieven aan mijn moeder. Ze hebben mekaar in twintig jaar niet gezien; de briefwisseling begint in een stemming van euforie, maar algauw volgt een definitieve breuk. 

    Konstantin Paustovskij
    Zo rommelig het werk van Paul Léautaud in Privé-domein, zo samenhangend dat van Paustovskij. Tussen 1967 en 1984 verschijnen zes delen over de geschiedenis van zijn leven, samen ongeveer tweeduizend vlot leesbare bladzijden dankzij Paustovskij’s heldere en directe stijl, maar ook dankzij het knappe vertaalwerk van Wim Hartog. Paustovskij schrijft niet alleen over de vaak spectaculaire gebeurtenissen die hij meemaakt, maar heeft ook warme aandacht voor mensen en natuur.

    Geboren in 1892 maakt Paustovskij tijdens zijn eerste vijfentwintig jaren de tsaristische tijd en de Eerste Wereldoorlog mee. Daarover gaan Verre jaren en Onrustige jeugd. De Russische revolutie maakt hij drie keer mee: in Moskou in 1917, in Kiev in 1919 en in Odessa in 1920 waar hij het verschrikkelijke hongerjaar 1920-1921 beleeft. Daarover vertelt hij in Begin van een onbekend tijdperk en De tijd van de grote verwachtingen. De titels zeggen al veel. Tot dan is er in de vier delen een geleidelijke opbouw van spanning en van chaos, want het zijn turbulente tijden. In het vijfde deel is er een zekere ontspanning want in De sprong naar het Zuiden trekt hij naar de Kaukasus en daar ‘verschraalt de humor onder geen enkele omstandigheid’. In het Boek der omzwervingen, ten slotte, vertelt hij over zijn journalistiek werk en bezoekt hij vrienden en schrijvers, wat boeiende portretten oplevert.  

    In 1987 verschijnt een zevende titel, De gouden roos. Literaire herinneringen, een bundel met aantekeningen over schrijven, schrijvers en persoonlijke ervaringen met mensen en boeken.

    Alexander I. Herzen
    Vera Artamonovna, toe, vertel nog eens, hoe de Fransen Moskou binnenkwamen, dat vroeg de kleine Alexander aan zijn kinderjuffrouw. Het is de eerste zin van de tweeduizend bladzijden memoires van Alexander Herzen, geboren in 1812, kort voor Napoleon met zijn troepen Moskou binnentrok en het in brand stak.

    De vijf delen van zijn memoires verschijnen in Privé-domein tussen 1983 en 1988. Niet met raadselachtige titels als die van Canetti maar gewoon Feiten en gedachten en dan telkens een periode van zijn leven erachter: 1812-1838 voor zijn kinderjaren, universiteit, gevangenschap en verbanning, 1838-1847 voor zijn tijd in Vladimir, Moskou, Petersburg en Novgorod, 1847-1852 voor zijn definitieve emigratie naar West-Europa met reizen naar Italië en verblijf in Parijs, 1852-1864 voor zijn verblijf in Engeland en 1864-1868 voor zijn herinneringen aan ‘Russische schaduwen’.

    Het geheel van de Privé-domein-reeks mocht van omslagontwerper Kees Kelfkens geen portrettengalerij worden, maar voor de memoires van Herzen is daar een terechte uitzondering op gemaakt. De illustratie op elke omslag is een ets, gravure, schilderij of foto van de steeds ouder wordende auteur. Sober, mooi en toepasselijk.
    Elk deel is ruim voorzien van aantekeningen, bezorgd door vertaler Charles B. Timmer. Hij schreef ook een essay over deze Russische auteur, Herzen in gesprek met zichzelf. Timmer vindt dat Alexander Herzen hetzelfde vertegenwoordigt voor het tsaristische Rusland van de negentiende eeuw als de dissidenten in de Sovjet-Unie van de twintigste eeuw (na Stalin dan wel, want voordien kregen ze gewoon geen kans om dissident te zijn). Op literair vlak is hij voor de negentiende eeuw wat Paustovskij was voor de twintigste.

    Hoe komt Privé-domein aan zijn auteurs?

    Door de vertaal-en uitgaverechten te kopen van de boeken die in het buitenland reeds zijn verschenen, neem ik aan. Of door uitleningen van auteurs die in fondsen van andere Nederlandse uitgevers zitten. Zo kon de Arbeiderspers Graham Greene en Annie Salomons van uitgeverij Bert Bakker krijgen en Johan Polak stond Canetti af. Dit is naar het schijnt heel ongewoon in uitgeversland. In Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten gebeurt het niet zo gauw. Maar ook in Nederland verloopt het niet altijd van een leien dakje. Het duurt tot 2003 vooraleer A.F.Th. van der Heijden in de reeks verschijnt en Renate Rubinstein komt er pas in 2020 in, lang na haar dood.

    De Nederlandse en Vlaamse auteurs uit het eigen fonds, dat is gemakkelijk. Jeroen Brouwers, Gerrit Komrij, Louis Paul Boon, Arthur Japin, Ilja Leonard Pfeijffer en Koos van Zomeren hebben allemaal twee titels in de reeks. Maarten ’t Hart zelfs drie. Hij heeft dan ook gesmeekt om erbij te mogen zijn. In een gesprek met redacteur Martin Ros bekent hij:

    ‘Wel heb ik er al heel lang naar verlangd om ook met een boek in de reeks te zijn omdat ik het zo’n mooie serie vind. En daar fondsauteurs als Brouwers en Komrij mij al waren voorgegaan (en zij waren toch ook maar veertigers!) leek me dat ik ook maar eens in de reeks vertegenwoordigd moest zijn’.

    Hij kreeg nummer 100 en nog twee titels extra (om van zijn gezeur af te zijn?). Boudewijn Büch is niet aan twee titels geraakt, hoewel hij een eigen fondsauteur was. Zijn dagboek Een boekenkast op reis. Persoonlijke kroniek 1998 kwam uit in 1999, maar drie jaar later overleed hij, drieënvijftig jaar oud.

    Internationaal, maar overwegend Europees

    Internationaal, jawel, maar toch overwegend een Europese club. Slechts een twintigtal auteurs is van buiten Europa. En dan nog. Nabokov, Singer, Sorokin hebben Europese roots, maar zijn geëmigreerd naar de Verenigde Staten. Omgekeerd, Julien Green was een Amerikaan, maar schreef in het Frans. Dat deed Claire Goll ook, hoewel ze van herkomst Duitse was.

    Het is niet gemakkelijk om sommige auteurs een nationale identiteit te geven. Klasseren is moeilijk als de werkelijkheid zich niet in vakjes laat dwingen. Paul Léautaud is een Fransman, Konstantin Paustovskij een Rus, Maarten ’t Hart een Nederlander, Thomas Mann een Duitser. Maar Canetti? Geboren in het Bulgaarse Roestsjoek (nu Roese), schooljaren in Manchester, hogere studies in Wenen, Frankfurt en Berlijn, afwisselend wonend op al die plaatsen maar ook in Engeland en Zwitserland waar hij uiteindelijk in Zürich overlijdt en begraven ligt. Een Europeaan die in het Duits schrijft.

    De diversiteit binnen Europa is nu ook weer niet zó groot. Nederlanders, Fransen en Russen maken samen meer dan de helft van de auteurs uit. De laatste jaren is er een toename van Nederlandse auteurs. Onder de eerste vijftig titels tel ik er zes, onder de laatste vijftig is dat bijna de helft. De Fransen zijn nog even sterk vertegenwoordigd als in het begin, maar het aandeel van Russen en Duitsschrijvenden neemt af.

    ‘Kleur’ is beperkt in de club. Een zwarte Amerikaanse, een Nederlandse Surinamer met Indiaanse roots, een naar Groot-Brittannië geëmigreerde eilander van de Caraïben, een in Den Haag opgegroeide Nederlander met een Nederlands-Indische vader en twee Japanners.  Dat is het zowat, voor zover ik er zicht op heb.

    Hoe zit het met de Vlamingen? Louis Paul Boon, Paul de Wispelaere, Luuk Gruwez en Julien Weverbergh zijn samen goed voor zes titels. Maar zijn Benno Barnard en Jeroen Brouwers geen halve Vlamingen? Barnard schrijft in Uitgesteld paradijs toch onder meer over zijn jeugd in Brussel. En Brouwers heeft het over Mijn Vlaamse jaren en woont ondertussen opnieuw al lange tijd in Vlaanderen, in het Limburgse Lanaken meer bepaald.

    Genoeg chauvinisme en identitair geneuzel. Lees wat de in Jeruzalem geboren Palestijn Edward W. Said te zeggen heeft over zijn identiteit in Ontheemd. Een jeugd in het Midden-Oosten (zowel zijn vader als zijn moeder waren opgegroeid met flarden Engelse en/of Amerikaanse invloeden die ze doorgaven aan hun zoon)

    ‘Het kostte me zo’n vijftig jaar om een beetje te wennen aan, of beter gezegd, om wat minder onwennig te staan tegenover ‘Edward’ die vreemde Engelse voornaam die op zo een gespannen voet stond met de onmiskenbaar Arabische achternaam Said, die daaraan was vastgeplakt. …
    Iedere plaats waar ik woonde – Jeruzalem, Cairo, Libanon, de Verenigde Staten – had een ingewikkeld dicht net van waarden dat zeer bepalend was voor mijn opvoeding, voor de vorming van mijn identiteit en voor mijn bewustzijn van mijzelf en van anderen.’

    Uit welke tijd?

    Er liggen meer dan driehonderdzestig jaren tussen de oudste en de jongste auteur.  

    De oudste is Padre António Vieira, een jezuïetenpater, geboren in 1608 in Lissabon. Al heel jong verhuist hij naar Salvador Bahia in Brazilië. Daar maakt hij als jonge novice de bezetting door de Hollanders mee. Een natte hel bevat brieven en preken waarin hij fel uithaalt naar de Hollandse ketters. Behalve priester is hij diplomaat, filosoof, theoloog, historicus, adviseur van de koning van Portugal, gerenommeerd prediker, verdediger van de joden, bestrijder van de inquisitie, lansbreker voor de indianen en nog een en ander.

    De jongste is Arnon Grunberg, geboren in 1971. Hij zit in de reeks met het brievenboek Aan nederlagen geen gebrek. De titel zegt genoeg. Via brieven volg je het begin van zijn carrière die niet gespeend is van tegenslagen. Uiteindelijk komt alles goed met het verschijnen van zijn debuutroman Blauwe maandagen.

    Ouderdomsdeken van de nog levenden is Julien Weverbergh, sinds vorig jaar negentig. Cees Nooteboom en Jeroen Brouwers zijn tachtigers, zo ook de Française Danièle Sallenave. Samen met Grunberg, dit jaar vijftig, zijn Onno Blom en Ilja Leonard Pfeijffer, al iets langer vijftig, de ‘jongere ouderen’ (of zijn het ‘oudere jongeren’? Even checken bij Koot en Bie).

    Ongeveer de helft van alle Privé-domein-auteurs is geboren in de negentiende eeuw, maar de meesten in het laatste kwartaal, zodat ze een groot deel van de twintigste eeuw hebben meegemaakt. Samen met de negentig auteurs die na 1900 zijn geboren zijn ze voor ons als lezer redelijk ‘dichtbij’.

    De zeventiende en de achttiende eeuw liggen wat verder weg, maar ze leveren enkele interessante figuren zoals de Engelse ambtenaar Samuel Pepys, die op 1 januari 1660 aan een dagboek begint, hij is dan zevenentwintig. Negen jaar lang schrijft hij nauwkeurig op wat hij doet, in een geheimschrift dat pas in het begin van de negentiende eeuw wordt ontcijferd. Hij beschrijft letterlijk alles wat hij meemaakt, van zijn moeilijke stoelgang tot wat de koning tegen hem als ambtenaar aan het Navy Office zegt. Pepys’ Dagboek van een puritein toont wat verborgen moest blijven: een bon vivant die houdt van smakelijk eten, vrouwen, muziek, theater en zoveel meer. Maar je leert ook heel wat over de maatschappij van toen. 

    Dat doe je ook met de Memoires van Louis de Rouvray, hertog van Saint-Simon die leefde in de tijd van Lodewijk XIV en bijna een leven lang aan het hof vertoefde. ’s Nachts schreef de dwerg (hij was nogal klein van stuk) alles op wat hij rondom zich waarnam en hekelde hij de zwakheden, de ijdelheid en de ambitie.

    De Nederlandse Belle van Zuylen maakte Lodewijk XIV niet mee, maar wel de tijd erna met de Verlichting op volle toeren. Zij was van oorsprong een Nederlandse, maar het heeft lang geduurd voor men dat in Nederland door had, want door haar huwelijk was ze Madame de Charrière geworden en haar brieven schreef ze in het Frans. Rebels en beminnelijk is de titel van haar brievenboek. Waarom rebels? Omdat ze haar stand compromitteerde met hand- en spandiensten aan de Franse Revolutie die ze op haar negenenvijftigste meemaakte. De uitwassen ervan zinden haar echter niet:

    ‘Zoals uit naam der vrijheid men ons nu tiranniseert, zo, in naam van een goede god, verbrandde de moederkerk ons eertijds en hing ons op.
    … Wij blijven bedrogenen, dwaas, leugenachtig en wreed.’

    In hetzelfde jaar geboren als Belle van Zuylen is Louis Sébastien Mercier, de eerste columnist, om zo te zeggen, want hij werd wereldberoemd in Europa en daarbuiten met zijn Tableau de Paris, een twaalfdelig boekwerk met 1050 hoofdstukjes over de meest uiteenlopende onderwerpen waarvan er 72 zijn opgenomen in Niemand ontbijt meer met een glas wijn. Een van de acteurs in zijn toneelstukken typeerde de veelschrijver aldus:

    ‘Hij is de Franse auteur die de grootste bijdrage aan de bevordering van de papierhandel heeft geleverd’.

    Schrijver, jawel, maar mag het iets meer zijn?

    De meeste auteurs in Privé-domein zijn/waren schrijver en beoefen(d)en een of meerdere verschillende genres van de ‘schone letteren’. Maar ze deden/doen vaak nog wat meer dan alleen maar schrijven. Strindberg was ook kunstschilder en fotograaf. De Engelse schrijver Anthony Trollope was hoofdinspecteur bij de posterijen in Ierland en heeft in een aantal Engelse koloniën de postdienst georganiseerd.
    Pablo Neruda was professioneel diplomaat, net zoals de Schotse schrijver Norman Douglas, die daarnaast ook amateurwetenschapper was én hedonist (!). De dichter W.B. Yeats was Iers senator. De Nederlands Surinaamse schrijver Albert Helman was ook een tijdje politicus én verzetsstrijder tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Franse schrijver, diplomaat, avonturier en dandy Paul Morand ging niet in het verzet, maar collaboreerde met het Vichyregime, kwam daardoor in opspraak na de oorlog en moest uitwijken naar Zwitserland. Pas in 1968 stond De Gaulle toe dat hij zou toetreden tot de Académie Française.
    Jean Cocteau was dichter, roman- en toneelschrijver, ontwerper en filmmaker. De titel van zijn boek liegt er niet om, Dagboek van een duizendkunstenaar. Er zijn er nog die niet voor één gat te vangen zijn. De Fransman Félix Nadar schrijft Toen ik fotograaf was, maar op Wikipedia lees je dat hij ook tekenaar, journalist, ballonvaarder én schrijver was. De Duitser Harry Graaf Kessler, nog zo’n veelzijdige figuur, was politiek actief in de Weimarrepubliek als diplomaat en pacifist, maar ook kunstverzamelaar, museumdirecteur, schrijver en publicist.

    Niet iedereen was zó veelzijdig. Italo Svevo, gewoon een zakenman, Alfred Döblin een arts, net als Slauerhoff en Victor Segalen. Die laatste was toch ook archeoloog en etnoloog. Maarten ’t Hart is etholoog (studie gedrag van dieren). Hij promoveerde op een proefschrift over het doorkruipgedrag van de driedoornige stekelbaars.

    En Leopardi? Die had meer dan genoeg aan zijn volledige naam, want die luidde (even adem happen): Graaf Giacomo Taldegardo Francesco di Sales Saverio Pietro Leopardi.

    Niet alleen schrijvers

    De schrijvers, welk genre ze ook beoefenen, vormen de grootste groep, zoveel is zeker.  Maar er zijn auteurs voor wie de letteren niet hun hoofdbezigheid was of is.
    Er zijn musici, beeldende kunstenaars, filosofen, enkele politieke figuren en wetenschappers.

    Zo’n wetenschapper is de Nederlandse historicus Jacques Presser. Hij zit in de reeks met een boek over zijn jeugdjaren, maar het is interessant om te weten dat hij als historicus in de jaren vijftig van de vorige eeuw het begrip egodocument in het Nederlands introduceerde. Hij had aandacht voor het persoonlijke element in de geschiedenis, de anekdote, de persoonlijke getuigenissen zoals neergeschreven in dagboeken, brieven, (politieke) memoires, herinneringen en autobiografieën. Precies waar Privé-domein voor staat!

    De ‘politiek’ in brede zin is vertegenwoordigd door Michael Bakoenin en Lodewijk Napoleon.

    Bakoenins biecht verschijnt in 1976, verjaardagsjaar van zijn overlijden in 1876. Het is de eerste complete Nederlandse vertaling geredigeerd en ingeleid door Arthur Lehning. Opgezet als een biecht aan tsaar Nikolaas I verhaalt Bakoenin zijn revolutionaire activiteiten. Na de Russische revolutie ontdekt men in de tsaristische geheime archieven een manuscript met in de marge commentaar, die is ook in de Nederlandse vertaling opgenomen.  

    Lodewijk Napoleon was een jongere broer van keizer Napoleon I en de vader van de latere keizer Napoleon III. In 1806 stelt Napoleon I hem aan als koning van Holland. Tegen de instructies van zijn broer in probeert hij een eigen koers te varen en op te komen voor de belangen van het Koninkrijk Holland. Dat leidt tot conflicten en in 1810 moet hij aftreden. In Gedenkschriften geeft hij een inkijk in zijn regeerperiode en zijn lastige positie.

    Vrouwen

    De helft van de wereldbevolking maar een minderheid in schrijversland. Zo ook in Privé-domein. Twee dingen vallen op.
    Weinig vrouwen hebben meer dan één titel. Alma Mahler is de enige met twee eigen werken. Anna Achmatova heeft één eigen werk, in het andere vertelt Lidija Tsjoekovskaja over haar. George Sand deelt haar twee brievenboeken met respectievelijk Alfred de Musset en Gustave Flaubert.

    Weinig Nederlandse vrouwen. Slechts drie in de eerste vijftig jaar van de reeks. Na 2016 tel ik er vijf. Goed zo. Daar is Laurie Langenbach bij, mij niet bekend, wellicht omdat ze vrij jong is gestorven en daardoor niet de Nederlandse Virginia Woolf is geworden, wat Heere Heeresma voor mogelijk hield. De nog levende Anna Enquist is er bij met Een tuin in de winter, een relaas over haar vriendschap met de dichter Gerrit Kouwenaar.

    Ook nog in leven is de tachtigjarige Franse schrijfster Danièle Sallenave. Zij werd in 2011 verkozen tot lid van de Académie Française. Die eer is Colette niet gegund, maar haar literaire status is in Frankrijk onbetwist, getuige de vier kloeke delen in de prestigieuze Pléiade-reeks. Haar tachtigste verjaardag was een nationale gebeurtenis en in 1954 kreeg zij als eerste vrouw een staatsbegrafenis in Frankrijk.

    Wie geen staatsbegrafenis kreeg voor haar prestatie was Beryl Markham. Zij vloog in haar eentje als eerste de Atlantische Oceaan over van oost naar west om bij de landing met een uitgevallen motor in een moeras terecht te komen. Ongetwijfeld de meest avontuurlijke van heel het pak Privé-domein-vrouwen (én -mannen?).

    In het prille begin van de reeks wisten de redacteuren niet goed op welke literaire poot ze zouden dansen. Met Léautaud als inspiratiebron kon het ook de triviale kant op. Daar zorgden meisje van lichte zeden Majbritt Morrison en onderwereldkoningin Zoe Progl voor. Maar algauw koos de redactie voor het serieuze werk van bekende(re) figuren. Als vrouwen waren dat dan bijvoorbeeld de Nederlandse Annie Romein-Verschoor met Omzien in verwondering, de eveneens Nederlandse van herkomst maar Frans schrijvende Belle van Zuylen, de Engelse Virginia Woolf en de Duits-Franse Claire Goll.

    Over die laatste valt een en ander te vertellen. Ze zou ‘vrouw van’ kunnen genoemd worden, want ze nam de kunstenaarsnaam van haar tweede man aan, de dichter Yvan Goll. Maar dat is haar onrecht aandoen. Ze publiceerde samen met haar man enkele dichtbundels in het Frans, maar schreef ook veel eigen werk: romans, verhalen, gedichten en het autobiografische Alles is ijdelheid dat in Privé-domein is opgenomen. Een ongelooflijke aantal beroemdheden passeert de revue in haar memoires. ‘Een schrijvend scheermes’ noemde het Algemeen Dagblad haar na het verschijnen van dat boek, want ze is niet mals voor sommige ‘groten’ van de literatuur (nietwaar, James Joyce?). Haar man was naar het schijnt een rokkenjager, maar zij kon er ook wat van. Veel minnaars en veel adoratie, maar weinig genoegens in bed, schrijft ze, want pas als ze 76 is leert ze van een twintigjarige jongen wat de liefde is en dat je als vrouw niet noodzakelijk moet ‘onder’ liggen.
    Maar beste lezeressen, denk niet dat ze een feministe was, want ondanks haar zeer onafhankelijke aard vond ze de man superieur aan de vrouw.

    Twee auteurs, hoewel sterke persoonlijkheden, zijn wel ‘de vrouw van’.
    Sofia Tolstoj was zestien jaar jonger dan de beroemde schrijver en er achtenveertig jaar mee getrouwd. Zij was zelf actief als schrijver maar ‘mijn lot was het een dienstverlenende factor te zijn voor een schrijvende man’, troostte ze zichzelf. En dus pende ze zijn geschriften netjes over en verdroeg ze zijn woedeaanvallen zo goed en zo kwaad als het kon, evenals zijn seksuele veeleisendheid waar zij, preuts en puriteins als ze was, moeite mee had.  

    Anna Dostojevskaja was de tweede vrouw van de beroemde schrijver en vijfentwintig jaar jonger. Zij was bij hem in dienst gekomen als stenografe op haar twintigste. Hij was toen al enkele jaren weduwnaar. Haar belang voor Dostojevski’s schrijverschap is niet te onderschatten, want ze zorgde voor een ordelijk leven en ze hielp hem van zijn gokverslaving af. Tussen 1911 en 1916, vijfendertig jaar na zijn dood, schreef zij haar Herinneringen op.  

    Andere Russische vrouwelijke auteurs zijn de grote dichteressen van de eerste helft van de twintigste eeuw. In zijn ode aan de poëzie Iedereen dichter (Lannoo, 2018) wijdt de dichter Ivo van Strijtem mooie paragrafen aan Anna Achmatova en Marina Tsvetajeva. Mij totaal niet bekend is Zinaida Hippius, een andere Russische dichteres. Ivo van Strijtem vermeldt haar niet in zijn boek en ook in zijn poëzielezingen heb ik hem er nooit over horen spreken. Wellicht omdat ze tot de symbolisten behoort en die poëzie ligt hem niet, denk ik.

    Is ‘t gedaan?

    Voorlopig wel, hoewel er nog veel valt te vertellen over de Privé-domein-boeken en -schrijvers. Misschien iets voor later. Tot dan?


    Categorie:literatuur


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!