mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
26-06-2013
Topprestaties, onbehagen en liefde
We hebben het allemaal wel eens moeilijk. Soms weten we heel
goed waarom dat zo is, soms ook niet. Een onbestemd onbehagen kan ons plots
overvallen, dat ons te neer drukt en dat allerlei ongemak en pijn veroorzaakt. Dat
verschijnsel is heel verspreid en er is al veel over geschreven. Men noemt dat
de ziekte van de moderne mens, en men wijst allerlei typische kenmerken van
onze moderne tijd aan als de oorzaak ervan: de individualisering en de
vereenzaming, de hoge werkdruk, het wegvallen van de zingeving, de
ongodsdienstigheid, de media, de luxueuze levensstijl en de druk die daaruit
voortvloeit om die te realiseren Meer dan de helft van de mensen die door de
controleartsen van de Christelijke Mutualiteit arbeidsongeschikt verklaard worden,
lijden aan psychologische kwalen.
Dat zal allemaal wel zo zijn, maar ik betwijfel dat alleen
onze tijd zou gekenmerkt zijn door dat onbehagen en zijn gevolgen. Ik ben oud
genoeg om te weten dat het zestig jaar geleden niet anders was, en ik heb
genoeg boeken gelezen om te weten dat het ook honderd, vijfhonderd, duizend en
zelfs tienduizend jaar geleden niet anders was.
Leven is nu eenmaal niet eenvoudig. Wij moeten van alles
doen om gewoon maar in leven te blijven, dat vraagt inspanningen, het kost
moeite. Wij zijn voortdurend in situaties die ons uitdagen en er is geen enkele
reden waarom wij zonder meer in staat zouden zijn om al die uitdagingen het
hoofd te bieden. De ene dag gaat het al beter dan de andere, en de ene persoon
slaagt er beter in dan de andere. Maar wij zijn geneigd om ervan uit te gaan
dat iedereen optimaal kan en dus moet functioneren, en dat elk tekortschieten
fout is.
Dat is natuurlijk onzin, en de oorzaak van heel wat
frustraties. Neem nu de sport. Wie tot de hoogste prestaties in staat is, krijgt
de hoogste lof en verdient ook het meest geld. Terwijl het toch zo is dat alle
mensen verschillend zijn en dat sommigen door hun aanleg nu eenmaal meer kunnen
dan anderen. Vanzelfsprekend spelen er ook andere factoren mee, zoals training
en begeleiding, voeding en motivatie. Daardoor kan men grenzen verleggen, maar
ten koste van wat? Als je de meeste sportlui bekijkt, zijn dat nog nauwelijks normale
mensen, zowel wat hun lichaam betreft als hun verstandelijke vermogens en de
manier waarop ze beide gebruiken. Het regime dat sportlui zich opleggen, is
vaak onmenselijk. Ze pieken, ze houden het maar een bepaalde tijd van het
jaar en een korte tijd in hun leven vol.
Zo is het ook in het gewone leven. Met enorme
krachtinspanningen komen sommigen tot uitzonderlijke prestaties, maar meestal
moeten we het met veel minder doen. Als we dan die geringere prestaties
voortdurend gaan vergelijken met wat er mogelijk is onder de beste of
geforceerde omstandigheden, dan ontstaat er een spanning tussen het
verwachtingspatroon en de realiteit. De hiërarchische oversten stellen hoge
verwachtingen in hun medewerkers, en als die daaraan niet beantwoorden, dan presteren
ze ondermaats, met alle gevolgen van dien. Ook die medewerkers gaan dat dan als
een falen ervaren, terwijl ze in feite misschien wel op het toppunt van hun
kunnen presteren. Het is dus best mogelijk dat iemand al doet wat hij of zij
kan, maar toch tekortschiet. Het kan niet anders dan dat wij in dergelijke
situaties, waarin wij ons allen voortdurend bevinden, zwaar gefrustreerd
geraken en dat wij lichamelijk en mentaal reageren op die toestand van
onbehagen. Wij verzetten ons bewust of onbewust, in een poging om onszelf te
beschermen tegen de noodlottige spiraal van de overbelasting van onze
mogelijkheden. We worden ziek.
Maar ook dat is geen oplossing: wie de druk niet aankan en dus
ziek en arbeidsongeschikt wordt, wordt meteen beschouwd als minderwaardig, een
mislukkeling. Een op tien Belgen lijdt aan depressie. Dat zijn de officiële
cijfers voor zowat alle geïndustrialiseerde landen. Maar dat wil niet zeggen
dat het in de andere landen minder zou zijn: er is daar evenveel werkverlet, maar
men plakt er andere namen op, of men registreert het niet. Depressief zijn, of
een van de vele andere psychische, psychosomatische of fysieke aandoeningen
waaraan wij lijden, wordt steeds als een falen gezien, als een tekort, iets
waaraan men zich schuldig maakt. De arbeidsongeschikte persoon beantwoordt niet
aan de verwachtingen, voldoet niet, is dus slecht. Men schiet tekort als
persoon en dat wordt zo beleefd door de persoon zelf en door de anderen.
Er valt niets te veranderen aan het feit dat niet iedereen
tot alles in staat is, of anders gezegd: dat niemand volmaakt is. Maar we
kunnen wel iets doen aan de verwachtingspatronen en aan de eisen die men stelt,
voor zichzelf en voor de anderen, en ook aan de manier waarop we omgaan met mensen
die er niet in slagen om volmaakt te zijn in de situatie waarin zij zich
bevinden. Al te vaak gaat men ervan uit dat men zoveel mogelijk de mensen moet
uitdagen, dat men van hen het beste en het hoogste moet verwachten, dat men hen
moet dwingen om hun grenzen te verleggen. Heel onze maatschappij lijkt daarop
gebouwd. Honderdduizenden, ja miljoenen mensen zitten urenlang te kijken hoe
topatleten inderdaad hun grenzen verleggen. Al de media-aandacht gaat naar
dergelijke evenementen. Niemand heeft ook maar enige belangstelling met het
doordeweekse werk waarmee de meesten van ons hun hele leven vullen. Daar is
ergens iets dat niet klopt.
Het kan anders. Er zijn steeds mensen geweest die dat hebben
aangevoeld en ook uitgesproken hebben. Ook vandaag zijn er tendensen in onze
samenleving die andere waarden benadrukken dan topprestaties, grenzen verleggen
en mateloze groei. Het is echter een minderheid, die maar weinig vermag tegen
de economische en politieke machtsstructuren.
Maar we hoeven niet te wachten tot een of andere beweging
van indignados of anti-globalisten
voldoende macht verwerft om er iets aan te doen. Die dag komt er misschien
nooit, misschien is dat niet eens mogelijk, dat leert ons althans de
geschiedenis. We kunnen ook klein beginnen, met onszelf, en hoe wij met
onszelf, met anderen en met de natuur omgaan op een aandachtige, liefdevolle
manier.
Marius Engelbrecht, De
onttovering van de waanzin. Hoe het psychologische mensbeeld het magische
verdrong, Athenaeum Pollak & Van Gennep, Amsterdam, 2013, 367 blz.,
bibliografie, index, illustraties, paperback 22,50, Ebook 15,95.
We hebben hier te maken met een herwerking van een proefschrift
waarop de auteur in 2011 promoveerde. Niet dat dit op enige manier negatief zou
afstralen op dit boek, integendeel. Het is vlot leesbaar en (bijna) alle
referenties zijn naar de eindnoten verwezen. Het thema is zonder meer boeiend
en belangrijk: hoe keek men vroeger tegen de waanzin aan, en hoe zijn wij tot
onze huidige inzichten en opinies daarover gekomen?
De inleiding is een knappe situering van de
problematiek die het beste doet verwachten voor de rest van het boek. Helaas
maakt de auteur de beloftes niet helemaal waar. In de opeenvolgende
hoofdstukken en hun onderdelen gaat hij vooral in Engeland op zoek naar wat men
vooral in de periode 1550-1700 dacht over waanzin, maar ook over denken, de
ziel en godsdienst. Hij doet dat zeer gedetailleerd en brengt ons zo in contact
met auteurs die voor de meesten onder ons volslagen onbekend zijn en die zoals
de auteur opmerkt ook in hun tijd snel vergeten werden. Daarin is een eerste
teleurstelling gelegen. Loont het werkelijk de moeite om dergelijke auteurs aan
de vergetelheid te onttrekken en zo uitvoerig in te gaan op hun opvattingen,
tot en met de beschrijving van allerlei fantastische en esoterische
beschrijvingen die op geen enkele anatomische studie of ernstige filosofie gebaseerd
waren? De auteur spreekt over funderende en niet-funderende theorieën.
Copernicus en Darwin rekent hij terecht tot de eerste soort; helaas zijn
ongeveer alle auteurs die hij hier honderden bladzijden lang aan het woord laat
zonder meer in de twee categorie onder te brengen.
Een tweede tegenvaller overkomt de lezer slechts
langzaamaan. Aanvankelijk lees je nog met enige aandacht de abstruse beschrijvingen
van de werking van de geest en de ziel in het lichaam als rudimentaire pogingen
om een complexe realiteit te verklaren, in afwachting van het moment waarop die
stilaan overgaan in een meer geloofwaardige uiteenzetting over de verhouding
tussen lichaam en geest, die ook de sleutel moet zijn voor een goed begrip van
wat waanzin is en hoe men ermee kan en moet omgaan. Maar het blijft afwachten,
er komt geen conclusie. De auteur toetst de 17de-eeuwse opvattingen
niet aan onze kennis van vandaag. Hij geeft (of heeft) geen ijkpunt, iets
waarmee hij de positieve en negatieve kanten van een voorbijgestreefd systeem
kan vergelijken en beoordelen. Men zou dat kunnen zien als een open manier om
aan geschiedschrijving te doen, waarbij men enkel de zaken beschrijft zoals ze
destijds waren, zonder ze in te kleuren met onze huidige begrippen. Dat soort
geschiedschrijving is echter steriel, niemand heeft daar veel aan, het is niet
relevant. Wij willen wel weten hoe het vroeger was, maar dan vooral om te weten
hoe het nu is, en waarom we nu meer weten dan toen, en hoe dat gekomen is, en
wat het voordeel is van onze huidige opvattingen. Historia magistra vitae (Cicero).
Ik ben dus het hele boek door aan het wachten geweest
op dat ijkpunt, maar het is er niet gekomen. Op geen enkel ogenblik heeft de
auteur duidelijk gemaakt wat wij nu weten over deze problematiek. Dat heeft hem
verhinderd om de ingenomen stellingen van de auteurs die hij aanhaalt duidelijk
voor te stellen. Hij komt niet voorbij de beperkingen die zij hadden. Zo komen
we op geen enkel ogenblik in de buurt van een duidelijk onderscheid tussen het
denken als zingeving en de werking van de hersenen, of het herleiden van
waanvoorstellingen tot producten van de (verstoorde of beschadigde) mentale
vermogens van (vooral) onze hersenen. Steeds blijft het frustrerend onduidelijk
of er een geestelijke materie bestaat of niet.
De reden daarvoor wordt pas in de allerlaatste
bladzijden duidelijk. Daar blijkt dat de auteur ook zelf die onduidelijkheid wenst
aan te houden. Hij pleit voor een soort van geestesverruiming, waarin plaats is
voor spirituele realiteiten die niet waarneembaar zijn bij een louter
(Westerse) rationele benadering. Hij verwijst daarvoor naar een enkele
Indiaas-Amerikaanse auteur.
Terwijl die fundamentele filosofische en psychologische
onduidelijkheid zich gaandeweg manifesteerde, viel mij de afwezigheid op van
twee bronnen. Wat de beschrijving van de waanzin in het Engeland van de 16de
en 17de eeuw betreft ontbreekt het uitstekende werk van Robin
Briggs, Witches & Neighbours. The
Social and Cultural Context of European Witchcraft (1966), dat ook in het
Nederlands vertaald is. Daarin vinden we een verklaringsschema voor de
heksenvervolging die gebaseerd is op een nauwkeurige analyse van de processen.
Dit staat in schril contrast met de methode van onze auteur, die zich baseert
op commentaren en strijdschriften uit die tijd. Daardoor laat hij zich
meeslepen in de retoriek van de auteurs die hij bestudeert, en heeft geen oog
voor de functie die deze geschriften hadden. Zo interpreteert hij kritiekloos enkele
vermeende autobiografische beschrijvingen van waanzin als authentieke
getuigenissen, terwijl het niets anders zijn dan klassieke voorbeelden van
religieuze bekeringsverhalen, bedoeld om goedgelovige personen te misleiden.
Een tweede afwezige is Spinoza, die door zijn
tijdgenoten en in de daarop volgende eeuwen steeds als de allerbelangrijkste
vertegenwoordiger is gezien van het atheïsme, een filosofie die strijdig was
met de magische én de religieuze opvattingen. Hij wordt even vermeld (blz.
233-35), maar op een manier die duidelijk aantoont dat de auteur geen idee
heeft van wat Spinoza voorstaat: Er was nog slechts één substantie en dat was
de materiële. Zo cru heb ik het nog maar zelden gelezen, en het verbaast me
dat dit in 2013 nog zo kan gesteld worden door verstandige mensen. Het is
precies in de rijke benadering van de beide noodzakelijke aspecten van de ene
substantie, de uitgebreidheid en het denken, dat de auteur een stevige basis
had kunnen vinden voor zijn onderzoek en interpretatie.
Wat dus een interessante studie had kunnen worden van
de veranderende opvattingen over de ziel, het verstand en de waanzin en hoe wij
tot onze huidige opvattingen gekomen zijn, is hoofdzakelijk blijven steken in
een al te slaafse presentatie van de vergezochte en weinig inspirerende
opvattingen van een aantal randfiguren uit de Engelse context; de aanwezigheid
van heel wat interessante historische gegevens kan dit euvel helaas niet
goedmaken. De auteur is zich ervan bewust dat er een grote verandering heeft
plaatsgevonden, maar hij weet ze niet te plaatsen en niet te duiden. Hij heeft
geen afdoende verklaring voor het verschijnsel van de heksenvervolging, noch
voor de revolutionofthemind (Jonathan Israel) die zich heeft
voorgedaan rond het midden van de 17de eeuw. Het echt jammere is dat
hij de voor de hand liggende verklaringen bewust uit de weg gegaan is, op grond
van zijn persoonlijke warrige (para-)psychologische en (pseudo-)filosofische
opvattingen, die hij venijnig in de staart van zijn betoog meent te moeten
aanprijzen. Wegens die ernstige methodologische tekorten zal dit werk hooguit lezers
aanspreken die zijn warrigheid delen.
Categorie:historisch Tags:levensbeschouwing
23-06-2013
Siebrand en Hiemstra, Voetangels & Klemtonen
Heine Siebrand en Yvonne Hiemstra, Voetangels & Klemtonen, Uitgeverij Pagina 3, 2013, 151 blz., hardcover,
18,95
Dit is een fraai uitgegeven boekje, keurig ingebonden
met een heuse kneep (maar niet genaaid en zonder kapitaalbandjes), scherp
gedrukt op glanzend papier en met een bladspiegel die ruimte laat aan het wit,
om zo het zwart te laten ademen.
Ik vrees dat het toezenden van een recensie-exemplaar
aan de H-VV, de Vlaamse Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging, op een vergissing
berust. Het gaat immers om een publicatie van de Nederlandse Vrijzinnigheid, en
dat is iets anders dan de Vlaamse. Nog een voorbeeld van hoe twee landen
gescheiden kunnen zijn door een gemeenschappelijke taal. In Nederland gaat het
om een strekking binnen het protestantisme, dus een christelijke beweging,
terwijl in Vlaanderen vrijzinnig synoniem is met onchristelijk, ongelovig en
zelfs antiklerikaal. De twee vrijzinnigheden hebben, hoe kan het ook anders,
toch met elkaar te maken. Binnen het protestantisme is de vrijzinnigheid
evident de meest vrijzinnige in de Vlaamse betekenis: het minst dogmatisch,
Bijbels, kerkelijk, gestructureerd, hiërarchisch opgedeeld en klerikaal, het
meest modern en rationeel. Wat dat precies betekent, weten ook de meeste
dergelijke vrijzinnigen blijkbaar niet zo goed, en het lezen van dit boekje zal
hen noch ons daarover veel wijzer maken. Mij komt het voor dat een vrijzinnig
protestantisme een stap is in de richting van de echte vrijzinnigheid. Het
protestantisme heeft in Nederland historisch veel meer terrein verloren dan het
katholicisme, maar het had natuurlijk ook veel meer terrein te verliezen.
Het gaat hier om een bakers dozen (bakkersdozijn staat niet in Van Dale) teksten,
dertien dus, al dan niet bedoeld om, zoals in de bakkerij, in alle geval twaalf
gave te hebben. Stilistisch behoren ze tot de predicatie, ze zijn dus bedoeld
als lezingen tijdens de viering, of zijn daarop allicht gebaseerd. De beide
auteurs wensen het uitdrukkelijk in hun collegiale midden te laten wie precies
wat heeft geschreven, maar hier en daar verraden persoonlijke noten wel om wie
van de twee het gaat.
Op blz. 134 citeert de auteur een toehoorder van een
preek: Ik heb intens genoten en ik heb er veel aan gehad, maar ik kan hem niet
direct navertellen. Dat laatste geldt ook voor deze lezer. Je leest deze vlot
geschreven teksten zonder al te veel moeite en zonder gestoord te worden door
uitspraken die doen steigeren, maar veel meer dan een vaag vermoeden van wat nu
eigenlijk de bedoeling was, blijft er niet over.
De taal is modern, met (te) veel modieuze mediatieke
woorden, soms in slecht Engels. Men richt zich tot moderne mensen, maar met een
boodschap die erg dubbelzinnig is. De auteurs bepleiten een terugkeer naar het
Bijbelse, het evangelische, het oorspronkelijke, mystieke, poëtische,
onzegbare van het geloof of de religie, maar zij beseffen dat in hun
Vrijzinnige gemeenten de stemming meestendeels anders is. Vechten tegen de
bierkaai, dus. Het probleem is echter dat het zeer moeilijk is om tegenover
elke vorm van vrijzinnigheid een boodschap te stellen die het rationele schuwt
of verwerpt of verwijst naar iets dat het rationele overstijgt. Rationaliteit en
transcendentie zijn moeilijk te verzoenen.
De auteurs geven echter de indruk dat wie het
transcendente verwerpt, zich meteen afwendt van dimensies van het bestaan als
poëzie, zingeving en zelfs samenleving en ethiek. Daarin ligt mijns inziens hun
vergissing. Zij zoeken God in de wereld, waar hij tot uiting zou komen in de
natuurbeleving, in de poëtische ervaring, in het zich verbonden voelen, maar
ook in de individuele mystieke belevenis. De uitdrukking ten diepste komt in
bijna elke lezing voor. Enerzijds is het vanzelfsprekend ook voor een
ongelovige zonder meer mogelijk om zich daardoor te laten beroeren; anderzijds
weten de auteurs nergens precies te zeggen wat zij met dat ten diepste
bedoelen, en dat is teleurstellend. Voor de lezer lijkt het een uitnodiging om
grenzen te overschrijden die de auteurs nogal boudweg trekken, maar die niet
aan een realiteit beantwoorden. Zij verdedigen verhalen, ook Bijbelse, als een
noodzaak voor zingeving, een vereiste voor het overleven zelf, een remedie
tegen de angst en de vertwijfeling van het zinloze ongelovig bestaan. Zij lijken
zelfs hier en daar in het midden te laten of dat verhaal enige waarheidswaarde
hoeft te hebben: misschien volstaat het dat het verhaal werkt, dat het troost
en verlicht, dat het efficiënt is, zoals de genade, of de predicatie.
Ik was verrast om hier herhaaldelijk Spinoza tegen te
komen, tot ik in de biografie van Heine Siebrand las dat hij gepromoveerd is op
een proefschrift over deze radicale filosoof. Toch heb ik niet de indruk dat Spinoza
een drijvende kracht is achter wat we hier te lezen krijgen. Veel meer dan een
vaag pantheïsme neemt men niet van hem over, en daarmee doet men de
ontstellende en overweldigende kracht van zijn radicaal atheïsme hopeloos tekort.
Samenvattend kan men zeggen dat deze preken licht
verteerbaar zijn en misschien wel bij heel wat mensen, ook ongelovigen, een
zekere welwillende aandacht zullen opwekken. Maar verwacht er niet teveel van.
Ten diepste blijf je op je honger, zoals te verwachten. Het is immers niet in
mystieke ervaringen, noch in de openbaring van Oude of Nieuwe Testamenten, noch
in de literatuur of schwärmerische natuurervaringen
dat men de ultieme waarheid moet zoeken over de mens, de Natuur en het
Universum. De mens heeft misschien wel behoefte aan verhalen, maar dan vooral
als verwoording van waarheden, niet als taalspel rond ficties. Verhalen die de
waarheid en de harde realiteit verhullen of verbloemen hebben al te lang onze
samenleving gedomineerd en geteisterd. Laten we veeleer luisteren naar hen die
al die tijd die verhalen hebben ontluisterd en ons er fijntjes op gewezen
hebben dat de nieuwe kleren van de keizer niet kunnen verbergen dat hij rillend
in zijn blootje staat.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
18-06-2013
meikever
Het weer is plotseling omgeslagen, het is lekker warm en
heel vochtig buiten. Ik drink een tas rozenbottel op het tuinterras en kijk,
wat komt daar aangevlogen? Een meikever voorwaar. Hij landt op de trappen en
ligt daar op zijn rug, met zijn pootjes hulpeloos trappelend in de lucht. Ik
neem hem voorzichtig op en toon hem aan Lut. Ook zij is blij verrast als een
kind. Dan ga ik weer naar buiten en laat de meikever opstijgen van op mijn
uitgestrekte hand
Ik herinner me de meikevers uit mijn jeugd. Oudere jongens
wezen me de weg: een meidoornhaag langs de Slag, een zandweg aan de
Zuidmoerstraat in Eeklo met enkele huizen en veel tuinen en landbouwgrond. Als
je aan de haag schudde, vielen de meikevers eruit. Veel succes heb ik nooit
gehad. Ik kreeg eens een kever van een buurjongen, in een stekkedoosje van
Union Match. Er waren jongens die een draad bonden aan een van de pootjes van
zon kever en hem dan lieten vliegen zoals je een hond uitlaat.
Daarnet voelde ik de pootjes krieuwelen op de huid van mijn
hand zoals, wat, zestig jaar geleden? Ongelooflijk hoe die herinneringen ons
bijblijven en ons moeiteloos terugvoeren naar de tijd en de omgeving van toen.
Ongeveer alles is veranderd sindsdien. Alleen die meikever is eender, al is het
natuurlijk een andere.
En ik? Zo anders, maar nog altijd dezelfde.
Categorie:natuur Tags:natuur
14-06-2013
Evolutie, cultuur en betekenis - Tom Uytterhoeven
Tom Uytterhoeven, Evolutie,
cultuur en betekenis, Garant Antwerpen-Apeldoorn, 2011, 167 blz., 19
Tom Uytterhoeven is docent RZL (Religie, zingeving en
levensbeschouwing) en Rooms-katholieke godsdienst aan de bacheloropleiding
leraar lager onderwijs van de Lessius Hogeschool Mechelen. Hij werkte zelf ook
tien jaar in het lager onderwijs en behaalde in 2011 als werkstudent het
diploma van Master in de Gespecialiseerde studies in de Godgeleerdheid en de
godsdienstwetenschappen aan de KU Leuven. Dit boek moeten we helemaal in het
licht van deze gegevens plaatsen, zowel in zijn wordingsgeschiedenis als zijn
opzet en uitwerking.
Enkele hoofdstukken, zo geeft de auteur in zijn inleiding
aan, zijn gebaseerd op papers die hij schreef als een onderdeel van zijn
opleiding. Het geheel is een herwerking van zijn masterproef, die op zijn beurt
de basis vormde voor zijn colleges Godsdienst aan de Lessius Hogeschool. De
auteur situeert zich daarmee in een bepaalde context, zoals ook ten overvloede
blijkt uit zijn voetnoten. Die verwijzen in ruime mate naar zijn Leuvense
theologieprofessoren en zelfs enkele van hun voorgangers.
De auteur beweert dat hij in dialoog gaat met Daniel Dennett.
Dat is echter slechts gedeeltelijk zo. Het beeld dat hij schetst van de
filosofische inzichten van Dennett is onvolledig, oppervlakkig en dus zeer
vertekend. Ofwel heeft hij Dennett niet goed begrepen, ofwel stelt hij hem
bewust anders voor dan hij is. Ik weet niet goed welke van de twee
veronderstellingen de meest kwalijke is. Ik vrees echter dat we de redenen voor
de onvolkomenheden van dit boek hoofdzakelijk moeten zoeken in de haast waarmee
de auteur gemeend heeft zijn onvoldragen ideeën in boekvorm te moeten gieten,
naar eigen zeggen op uitnodiging van de uitgever, maar die heeft wellicht
hoofdzakelijk gedacht aan de studenten die zich dit boek als handboek zullen
aanschaffen bij de colleges, zoals ook al het geval was bij enkele boeken die
herhaaldelijk in de voetnoten verschijnen.
Hoe afhankelijk de auteur is van zijn bronnen, blijkt uit de
uitvoerige en zeer talrijke citaten en voetnoten van een al bij al beperkt
aantal boeken. Sommige hoofdstukken zijn niet meer dan een haastige en erg
letterlijke samenvatting van die boeken, die zelf samenvattingen zijn van
andere. Veelal ontbreekt elke kritische ingesteldheid tegenover de geciteerde meningen,
behalve wanneer het over Dennett gaat, of Richard Dawkins.
Wanneer een beginnend docent het in zijn eerste publicatie opneemt
tegen zwaargewichten als Dennett en Dawkins, speelt hij een wedstrijd die hij
op voorhand al verloren heeft. Het baat daarbij niet dat hij zijn kritiek
ontleent aan andere auteurs die meer academisch gewicht in de schaal werpen dan
hijzelf. Hun argumenten zijn immers enkel in bepaalde kringen, waartoe de
auteur zich nadrukkelijk bekent, aanvaard. In wetenschappelijke middens is het
inroepen van het transcendente vandaag als het hijsen van de witte vlag,
waarmee men aangeeft dat men zich rücksichtsloss heeft overgegeven aan God.
Van een dialoog met Dennett is er dan ook geen sprake. In
grote delen van het boek komt de evolutieleer nauwelijks aan bod, maar worden
de traditionele christelijke opvattingen enthousiast toegelicht, zij het op
dezelfde onkritische en oppervlakkige manier waarmee hij ook vijandige
auteurs benadert. Hier en daar betrekt hij ook literaire bronnen in zijn theologische
argumentatie, wat soms tot bedenkelijke resultaten leidt.
Voor deze auteur is de katholieke godsdienst voorwaar geen verzonnen
verhaal dat door zijn bedienaars verteld wordt met een duidelijk doel, namelijk
het eigen belang en het verwerven van wereldlijke macht, maar een
heilsboodschap, gebaseerd op historische feiten: Jezus Christus, de apostelen,
de kerkvaders, de kerkelijke tradities en dogmas, die allen een uiting zijn
van de liefde van God voor zijn schepselen. Op geen enkel ogenblik neemt hij
zelfs maar in overweging dat het om een verhaal zou gaan, in het beste geval
zelfs met een oorbaar doel, namelijk het humaniseren van de samenleving. Het
bestaan van het transcendente en van een persoonlijke God is voor hem een
vaststaand feit. Tja, dan wordt elke dialoog natuurlijk zeer moeilijk. En
aangezien het mislukken van die dialoog uiteraard niet aan zichzelf kan liggen,
moet die wel veroorzaakt zijn door de verkeerde inzichten van Dennett, die
daartoe een aantal uitspraken of ideeën toegedicht wordt, die de verbazing
opwekken van al wie Dennett gelezen heeft.
Dit is een boek dat voor eigen parochie preekt. Het is,
zoals de cursussen RZL in het katholiek hoger onderwijs in Vlaanderen, pure
apologetiek, zeg maar indoctrinatie onder een pseudowetenschappelijk kleedje,
dat in dit geval zo kort is uitgevallen dat de auteur vaak met de billen bloot
staat.
Komt daar nog bij dat hij zich bezondigt aan al de typisch
Vlaamse taalfouten, die zo gemakkelijk te vermijden zijn. Doorheen in plaats
van door heen; het soms tot in het lachwekkende uit elkaar halen van waar- en
op &c; best in plaats van het best; korte termijn-denken in plaats van
kortetermijndenken of korte-termijndenken. Hier en daar is een voetnoot niet
nagelezen (337!), of is een zin onbegrijpelijk: Nik wordt zelfs verliefd op
elkaar. (blz. 122)
Belangrijke en frequent gebruikte begrippen blijven
onverklaard, zoals transcendentie, of wat de mens overstijgt, genade,
zondigheid &c, terwijl andere gebruikt worden zonder enig inzicht, zoals de
Verlichting (blz. 92 vv.). Werken, auteurs en ideeën worden buiten hun context en
los van de argumentatie geciteerd en zijn hier en daar niet meer dan name-dropping om indruk te maken.
Misschien zou men zich erover moeten verheugen dat Darwin,
Dennett en Dawkins ter sprake gebracht worden in een milieu waar dat helaas al
te weinig gebeurt. Als het echter op deze eenzijdige manier gebeurt, is het wellicht
beter dat men het houdt bij de christelijke klassiekers en de officiële dogmas.
Onze auteur heeft zich blijkbaar laten verleiden door een
commercieel geïnspireerd aanbod van een uitgever om een tekst te publiceren die
daartoe nog niet rijp was.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
07-06-2013
Pascal Smet of Pieter Wispelwey?
Ik hou van muziek. Dat is een vaststelling. Ik merk dat muziek
altijd een diepe indruk maakt op mij en dat ik er intens van geniet. Ik heb
behoefte aan muziek, altijd en overal, zoveel mogelijk, zo goed mogelijk. Alle
soorten muziek, maar de ene heb ik wel liever dan de andere, in het algemeen of
naar gelang de omstandigheden.
Muziek is uiterst divers: er is het ritme, het tempo, de toonhoogte
van de klanken, en de melodie die gevormd met deze elementen; maar ook het
timbre van het instrument en de combinatie van verschillende instrumenten. Met
beperkte of zeer uitgebreide middelen maken wij zeer verscheiden vormen van muziek.
De mogelijkheden zijn quasi oneindig.
Het is echter niet alleen, of niet zozeer, die
onuitputtelijke mogelijkheid om steeds nieuwe, nog ongehoorde muziek te maken
die ons aanspreekt. Er zijn muziekstukken die we graag horen en herhaaldelijk
herbeluisteren, niet alleen in steeds nieuwe interpretaties, maar ook in één
bepaalde interpretatie, via muziekopnames, waarvan er al een ontelbaar aantal
zijn.
Er zijn maar weinig vormen van muziek die me niet liggen.
Als ik probeer te verwoorden waarom ik iets niet graag hoor, dan heb ik daar
moeite mee, maar ik weet wel perfect wanneer het zo is. Het begrip banaal
verwoordt het misschien nog het best, maar wat maakt iets banaal? Ik denk
daarbij aan allerlei populaire muziek, maar niet alle populaire muziek is
banaal natuurlijk. Misschien is het vooral de combinatie van oppervlakkige
deuntjes met onnozele teksten die me het minst bekoort. Voor het overige sta ik
open voor alle vormen van muziek, tot de meest bizarre.
Ik moest daaraan denken toen ik nog maar eens naar het
avondnieuws en een politiek duidingprogramma keek. Ontstellend hoe de mensen
daar hun eigen opvattingen hardnekkig verdedigen en alle andere opvattingen als
totaal onaanvaardbaar verwerpen.
Neem nu de onderwijshervorming die men in Vlaanderen meent
te moeten doorvoeren. Sinds mensenheugenis kiest men een bepaalde richting bij
de aanvang van het secundair onderwijs, op de leeftijd van twaalf jaar,
grotendeels op basis van de intellectuele capaciteiten van de leerlingen. De
jongeren zitten dan samen in de klas met de groep die voor een bepaalde
richting gekozen heeft, en binnen die richting voor nog een verdere
onderverdeling. Bijvoorbeeld: algemeen secundair onderwijs, richting Latijn en
Grieks. De huidige minister wil dat die keuze later valt en dat men dus in de
eerste twee jaar zoveel mogelijk een homogeen pakket aanbiedt aan alle leerlingen,
wat ook hun begaafdheid is, zoals nu het geval is in het lager onderwijs. Op de
keper beschouwd, komt het dus neer op het uitbreiden van het lager onderwijs
met twee jaar en het inkorten van het secundair onderwijs, dat dan maar vier
jaar zou duren.
Ik wil het hier niet hebben over de voor- en nadelen die
deze twee systemen ongetwijfeld hebben. Dat is een kwestie die eigenlijk het
best door pedagogen onderzocht en toegelicht wordt. Helaas blijkt dat geen
oplossing te bieden: de meningen zijn ook bij de specialisten verdeeld. Wat mij
opvalt, is de heftigheid waarmee de tegenstanders tekeergaan. Hun eigen idee is
vanzelfsprekend en alleenzaligmakend, de ideeën van de anderen zijn idioot en
onbespreekbaar.
Het gebeurt maar zelden dat verstandige mensen totaal idiote
voorstellen doen over dergelijke belangrijke onderwerpen. Akkoord, men heeft
zich in het verleden ook wel al eens vergist in onderwijszaken. Zo herinneren
wij ons het beruchte VSO in Vlaanderen, het Vernieuwd Secundair Onderwijs van
1970. Het heeft niet lang geduurd voor men de nadelen en het utopisch karakter
van die hervorming inzag, om nog te zwijgen van de hoge koste ervan, en na
allerlei aanpassingen in de richting van de vorige toestand is men in 1988 ook
officieel overgestapt naar een ander systeem, waarbij de vernieuwingen
grotendeels ongedaan gemaakt werden.
Hebben wij grote nadelen ondervonden van die episode? Is de
kwaliteit van het onderwijs er aanzienlijk op achteruit gegaan? Zijn er grote maatschappelijke
gevolgen geweest? Ach, wie zal het zeggen? Jongeren zijn jongeren en de
menselijke intelligentie is wat ze is en de rechtstreekse invloed daarop van de
ene of de andere onderwijsvorm is zeer relatief. Jongeren zijn ongeveer even
ontwikkeld overal ter wereld, zoals ook de volwassenen. Er is niet één land
waar iedereen super intelligent is, of super dom. Als er verschillen zijn, dan
zijn die vooral tussen de mensen onderling, en die hebben waarschijnlijk meer
te maken met individuele kenmerken waarop wij weinig vat hebben. Onderwijs is
belangrijk, maar er zijn in de wereld ontelbare vormen van onderwijs, met
grotendeels vergelijkbare resultaten in vergelijkbare omstandigheden.
Er lijkt dus maar heel weinig reden te zijn om een bepaald
systeem radicaal in vraag te stellen en het ingrijpend structureel te
veranderen. Men heeft dat al eerder geprobeerd, en het resultaat was verre van
indrukwekkend. Het zijn niet de structuren die belangrijk zijn, maar de kwaliteit
van het onderwijs, en die hangt vrijwel volledig af van de leerkrachten. Als we
dus de kwaliteit van het onderwijs willen verbeteren, dan zal dat het best gebeuren
door te werken aan de kwaliteit van de leerkrachten. Wat men zelf niet heeft,
kan men niet doorgeven.
In deze en andere politieke en maatschappelijke debatten
staan de tegenstanders lijnrecht tegenover elkaar en geven ze geen duimbreed
toe. Wat een verschil met de muziek! Daar is het precies de enorme
verscheidenheid die zo aantrekkelijk is. Ik moet niet kiezen voor een periode,
een stijl, een soort, een instrument, een uitvoerder of een uitvoering: iedereen
mag doen wat hij of zij het beste acht en iedereen kan van alles genieten. Als
Pieter Wispelwey om een of andere reden plots de cellosuites van Bach wil
spelen op een oud instrument en de la afstemt op 395 Hz in plaats van de
gebruikelijke 440 Hz, dus bijna een volle toon lager, dan is dat een
belangrijke ingreep, maar al bij al met relatief gevolg. Alle tonen zijn dan eveneens
lager, maar de intervallen blijven gelijk. Je hoort dus dezelfde melodie,
alleen iets lager. Wie geen absoluut gehoor heeft, zal dat nauwelijks merken.
Is deze (derde) versie van Wispelwey nu beter of slechter dan zijn vorige en
dan alle andere? Wie zal het zeggen? Er is immers niet één goede versie, er
zijn er, gelukkig, en tot ons groot genoegen, talloze waarvan we kunnen
genieten.
Een moslima met hoofddoek of zonder? Iedereen samen in de
klas of snel differentiëren? Een koning of een president? Kernenergie of windmolens?
Twee maand zomervakantie of zes weken? IJs met of zonder slagroom? Ach, wat
maakt het tenslotte uit... Quid ad
aeternitatem, zei Augustinus: wat betekent het in het licht van de
eeuwigheid? Hebben we echt niet beter te doen dan met elkaar twisten over uiteindelijk
onbelangrijke zaken?
Ik denk dat ik die nieuwe Wispelwey-interpretatie toch maar
eens in huis haal.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
02-06-2013
Herbetovering van de wereld - Michael Löwy
Michael Löwy, Herbetovering
van de wereld. Romantische wortels van linkse denkers, Leuven, 2013, 200 blz.
Samenstelling en vertaling: Johny Lenaerts. Uitgegeven door Socialisme 21,
Grenzeloos en Uitgavefonds Ernest Mandel. Woord vooraf: Ludo Abicht Jan Willem
Stutje.
Michael Löwy (°1938) is in 1938 geboren in Brazilië uit
Weense joodse ouders. Hij woont sinds 1969 in Parijs, waar hij een academische
loopbaan volgde bij het CNRS en de École des Hautes Études en Sciences Sociales.
Hij schreef vooral over Walter Benjamin, Franz Kafka en over joodse maatschappijkritische
denkers. Dit boek is een verzameling van teksten uit zijn werk, daterend van 1979
tot 2010.
De essays behandelen achtereenvolgens Lukács, Kafka, Rosa
Luxemburg, Péguy, Buber, Landauer, Mariategui, Walter Benjamin, Adorno en
Bloch, het Surrealisme en Guy Debord. Ze belichten, zoals de ondertitel
aangeeft, de romantische aspecten van het denken van deze figuren.
Vooreerst een woord over de vertaling. Die is over het
algemeen zeer behoorlijk, maar er zijn tal van kleine onvolkomenheden, die mits
aandachtig na te lezen gemakkelijk hadden kunnen vermeden worden. Hier en daar heeft
de vertaler onvoldoende moeite gedaan om typisch Franse tournures of zinsconstructies
om te zetten in even typisch Nederlandse. Slechts een enkele keer levert dat
vrijwel onverstaanbare zinsneden op.
Michael Löwy is zonder enige twijfel een bijzonder
scherpzinnig en erudiet auteur. Hij slaagt erin om op een beknopte maar heldere
wijze de figuren en hun ideeën zo te presenteren dat de lezer althans de indruk
heeft dat hij de essentie ervan begrepen heeft, een niet geringe verdienste.
Gaandeweg maakt Löwy duidelijk wat hij bedoelt met romantisch
en de Romantiek, en wat zijn figuren ermee bedoelen en wat ze er niet mee
bedoelen. Daaruit blijkt dat men niet kan spreken van één klare en duidelijke
betekenis van die termen, maar dat het gaat om een niet onaanzienlijk aantal elementen
die in verschillende combinaties voorkomen bij auteurs en critici, en waarvan
sommige ook aanwezig zijn in definities van andere termen en begrippen, zelfs
van fenomenen die men gewoonlijk als tegengesteld ziet aan de Romantiek,
bijvoorbeeld de Verlichting.
Zo is het mogelijk dat sommigen in hun romantisch verzet
tegen het rationalisme van de Verlichting toch de religie afzweren, die anderen
als een essentieel element zien van de Romantiek. Het is goed om voortdurend te
blijven beseffen dat dergelijke algemene termen slechts op een benaderende
manier de werkelijkheid benoemen en geenszins als eenduidige, elkaar
uitsluitende definities kunnen gehanteerd worden.
Wie niet vertrouwd is met de geschiedenis van het ontstaan
van het socialisme vindt hier ruimschoots zijn gading. Af en toe gaat de auteur
ietwat te snel over bepaalde verwijzingen naar namen en begrippen heen, maar
dan volstaat een snelle blik op bijvoorbeeld Wikipedia om meteen weer mee te
zijn.
De titel herbetovering van de wereld verwijst naar Max
Webers dictum Entzauberung der Welt,
een onttovering die men toeschrijft aan een rationalistische ingesteldheid, een
typisch kenmerk van het Verlicht denken, en vooral aan de kapitalistische
wereldvisie die daarvan het gevolg is. Dit is echter een zeer simplistische
voorstelling van de zaken, die in de verscheidene bijdragen niet altijd
voldoende genuanceerd wordt in hoofde van de besproken figuren.
Dat de Verlichting het belang van de rede benadrukt,
daarover kunnen we het wel eens zijn. Dat die rationaliteit lijnrecht zou
leiden naar een kapitalistische economie waarin geen plaats meer is voor hogere
waarden en gevoelens en waarin enkel nog winstbejag telt, is een al te haastige
conclusie. Men kan immers op grond van dezelfde rationaliteit evengoed uitkomen
bij een antiglobalistische, ecologische en radicaal democratische ideologische
instelling. Omgekeerd kan men de uitwassen van het brutale kapitalisme evengoed
of zelfs met veel meer reden op de rekening schrijven van de uiterst irrationele
machtswellust en een totaal gebrek aan toekomstvisie, die vreemd zijn aan het
Verlichtingsdenken.
Deze onduidelijkheid, of dubbelzinnigheid, vergezelt ons
door de hele reeks van de essays heen. De betovering van de Romantiek en dus
ook de herbetovering die het socialisme stelt tegenover de onttovering van
het kapitalistisch systeem, zijn aanvechtbare principes. Zo is de romantische
nostalgie naar vroegere tijdperken, zoals de Middeleeuwen, niet meer dan dat:
een ongegrond ophemelen van een toestand waarvan men de onmiskenbare gore details
zedig verzwijgt: geen van de besproken auteurs zou vrede nemen met de concrete maatschappelijke
omstandigheden van die tijd, noch met het bedenkelijke beschavingspeil inzake
gezondheidszorg (denk aan de pestepidemieën) en elementair comfort (denk aan de
hygiënische omstandigheden), noch met de voortdurende oorlogsdreiging en andere
vormen van brutaal geweld. Met hun revolutionaire opvattingen en hun gewoonte
om die ongezouten naar voren te brengen, zouden ze het waarschijnlijk niet lang
uitgehouden hebben in een tijd die ze nochtans als utopisch voorbeeld stellen
tegenover het kapitalisme van hun eigen tijd.
We moeten ons ernstig de vraag stellen of het wel zo goed is
dat men betoverd is, zoals dat inderdaad in de door het christendom
overheerste middeleeuwen en een flink stuk van de moderne tijd het geval was in
brede lagen van de bevolking, een toestand die ook vandaag nog verre van
voorbij is. Betovering wil immers zeggen dat men denkt en handelt vanuit ideeën
die door iemand anders met list of met geweld zijn opgedrongen aan
nietsvermoedende of machteloze slachtoffers. Wie betoverd is, is niet meer bij
machte om zelfstandig te denken. Men denkt en handelt vanuit een waan, niet
vanuit een correcte inschatting van de waarheid. Dat is de essentie van het
christendom: een verhaal dat geen enkele objectieve, ontologische waarheidswaarde
heeft, maar dat de mens desondanks in staat moet stellen om het in dit
tranendal uit te houden, hoofdzakelijk in de hoop op een louter ideëel rechtvaardig
oordeel op het einde der tijden en een even onrealistische eeuwige zaligheid
voor de uitverkorenen, bij wie eenieder zich vanzelfsprekend meent te mogen
rekenen.
Dit is inderdaad wat de Verlichting ontkent en bestrijdt. De
mens is perfect in staat om zonder die betovering deugdzaam te leven en hier en
nu een zinvol leven te leiden, zonder enig vooruitzicht op een leven na de
dood. Dat is niet alleen de waarheid, het is ook een beter verhaal dan het al
te doorzichtige christelijke, dat bovendien ontkracht wordt door de schandelijke
levenswandel, de rijkdom en de wereldlijke macht van de kerk. Die verlichte
levenshouding hoeft het helemaal niet te ontbreken aan het enthousiasme en de
heilige verontwaardiging die de auteurs al te exclusief toeschrijven aan de romantische
ingesteldheid, zowel die van de voorbije gouden eeuwen als die van de ijle utopische
dromen van het socialisme.
Het enthousiasme en het engagement dat de verlichte geest
kenmerkt, is niet geringer dan dat van betoverde geesten, integendeel zelfs,
omdat het berust op ware inzichten en niet op verdachte mythische verhalen, en
niet gecompromitteerd is door de levenswandel van de tovenaars en de
goedgelovigheid van de betoverden. Verlicht denken is iedereen gegeven, omdat
wij allen over een verstand beschikken. Betovering berust of zelfbegoocheling,
maar veel vaker op propagandatechnieken van berekenende, machtsgeile strebers
met dictatoriale trekken en zonder enige scrupule. In geen van beide gevallen
is er ook maar de minste garantie op waarheid en eerlijkheid. Voor elke
welmenende mens is de keuze dan gauw gemaakt.
Dit is een boeiende, verhelderende en zeer informatieve
verzameling van essays, die op een evenwichtige, beredeneerde en duidelijke
manier toelichting geven bij een problematiek die vooral de twintigste eeuw op
een bijzonder gewelddadige manier heeft doordrongen, maar die ook vandaag nog tot
de kern behoort van de vragen waarmee onze samenleving elke dag worstelt: wat
is de taak van de staat? Wat zijn de rechten en de plichten van het individu?
Wat is de functie van de gemeenschap?
Categorie:samenleving Tags:levensbeschouwing
01-06-2013
de utopie van Martin Buber
Toen de kwestie van een terugkeer van de Joden naar hun historisch
vaderland concreet ter sprake kwam, al geruime tijd voor het einde van de
Tweede Wereldoorlog, stelde zich onvermijdelijk de vraag naar wat er moest
gebeuren met de bevolking die zich daar sinds de Diaspora gevestigd had. Wij
weten hoe dit probleem onopgelost is gebleven tot op de dag van vandaag, en dat
het oorzaak is van locale en internationale spanningen en van steeds weer
oplaaiende bloedige conflicten.
Martin Buber (Wenen, 8 februari 1878 Jeruzalem, 13 juni
1965) was een zionist, dat wil zeggen dat hij pleitte voor die terugkeer naar het
land van de historische oorsprong van het Joodse volk; zijn opvattingen weken
echter in belangrijke mate af van wat men meer algemeen als het zionisme is
gaan interpreteren, omdat hij pleitte voor een gemeenschappelijke
Arabisch-Joodse staat. De beide bevolkingsgroepen zouden daarin gezamenlijk
deelnemen aan het bestuur van het land, zonder dat een van beide de andere zou
onderdrukken. Voor de Joden zou het volstaan dat zij hun religieuze eigenheid konden
belijden en dat ze konden leven in het land waar ze als volk ontstaan waren.
Zijn opvattingen hebben het niet gehaald. Wij kunnen ons
evenwel afvragen of dat is omdat ze niet haalbaar waren, dan wel omdat men zijn
wijze raad in de wind geslagen heeft en andere, even weinig haalbare ideeën
heeft verdedigd en die met geweld heeft proberen te realiseren, met de bekende
gevolgen. Was Bubers idee utopisch?
Het hangt ervan af wat men met utopisch bedoelt. Gewoonlijk
interpreteert men dat als dagdromen, verlangen naar iets dat niet realiseerbaar
is. Maar men kan het woord evengoed gebruiken om aan te geven dat iets nog niet
gerealiseerd is, dat het nog nergens voorkomt (oe-topos in het Grieks), maar dat het wel best mogelijk is en
wellicht zelfs de beste oplossing, wat in het Grieks eu-topos zou zijn, de goede plaats, de plaats waar alles volmaakt
goed is. Bij Thomas More is het beide: een gedroomd eiland waar alles
voorbeeldig is, als een spiegel voor een maatschappij waar heel wat dingen niet
zijn zoals ze zouden kunnen of moeten zijn.
Alles hangt natuurlijk af van de argumenten die men kan
aanvoeren ten gunste van die volmaakte(re) toestand. Wat is goed en wat niet?
Wat zijn de normen? En wie bepaalt wat juist en verkeerd is?
Mensen zijn altijd geneigd om hun eigen nut of voordeel na
te streven. Wie daarbij niet veel nadenkt, komt tot zeer primaire principes:
het belangrijkste voor een levend wezen is dat het zelf in leven blijft. Dat is
immers de basisvoorwaarde voor alle verdere discussies. Indien een regeling
meebrengt dat ik dood ga, is het heel moeilijk om dat als een goede oplossing
voor mij uit te leggen, zeg nu zelf.
Maar stel dat twee schipbreukelingen op een onbewoond eiland
aanspoelen en daar één brood vinden. Zowel de ene als de andere kan vanuit de
pure overlevingsdrang aanspraak maken op het hele brood. Om dat te bekomen, zal
het echter nodig zijn de andere te verhinderen zijn absolute aanspraak te laten
gelden. Er is dan slechts één oplossing: een gevecht tot de dood. Maar voor
beiden is ook het overleven essentieel. Dat kan, mits ze nadenken, leiden tot
een gesprek in plaats van een gevecht, met als waarschijnlijke uitkomst dat ze
het brood verdelen.
Dat is precies wat Buber voorstelde: een dialoog tussen de
beide partijen met het oog op het verdelen van de macht. Dat is ook wat wij in
onze moderne maatschappij als principe aanvaarden: iedereen heeft het recht op
leven en op nog een heel aantal fundamentele mensenrechten. Wanneer daarover
betwisting is, dan praten we met elkaar, veeleer dan te vechten. Komen we er
niet uit, dan leggen we de kwestie voor aan een hogere instantie, die we zelf
met dat doel hebben aangesteld. We leggen ons neer bij de logische beslissing die
geveld wordt, ook als die in ons nadeel is. Het alternatief is immers geweld,
en dan is het geen kwestie meer van wie gelijk heeft, maar van wie de
overwinning behaalt, met welke middelen dan ook.
Wij zien dat in heel wat gevallen mensen toch kiezen voor geweld.
Zij beroepen zich daarvoor op andere principes dan logisch nadenken of algemeen
aanvaarde rechtsgronden. In het geval van het zionisme zoals de Arabieren dat
interpreteren, hebben de Joden het alleenrecht op het hele gebied dat zij ooit in
zijn ruimste vorm als hun vaderland beschouwden, wat er nadien ook mee gebeurd
is. Dat heeft geleid tot het verdrijven met alle middelen, ook bruut geweld,
van de Palestijnen uit gebieden waarop de staat Israel aanspraak maakt. Er is
geen sprake van een dialoog, de aanspraken van Israel zijn onbespreekbaar, het
is een heilig voorvaderlijk recht. Maar dat is ook zo voor de Palestijnen,
natuurlijk. En aangezien geen van beiden zich wil neerleggen bij een arbitrage
door een internationale instantie (zoals de Verenigde Naties), of die
beslissingen naast zich neerleggen, en aangezien de hele wereld over die
kwestie hopeloos verdeeld blijft en men aan beide kampen wapens blijft leveren,
is de kans dat er ooit vrede komt zo goed als onbestaande.
Wij blijken als mensheid niet in staat om alle conflicten op
vreedzame wijze op te lossen. Daarvan zijn de voorbeelden legio, zowel tussen
staten als tussen personen. Elke dag stelt zich de vraag naar het samenleven
van zeven miljard mensen met elkaar. Hoewel het evident is dat dialoog en
verdeling de beste oplossing is in alle gevallen, zijn we daartoe in heel veel
gevallen niet bereid. We verkiezen dan oplossingen die, zoals we uit de
geschiedenis ten overvloede kunnen leren, voor beide partijen en voor heel veel
onschuldige anderen veel slechtere gevolgen hebben dan een verdeling in
dialoog.
Men zou daaruit kunnen afleiden dat wat Buber voorstelde,
namelijk het vreedzaam samenleven van twee, of meer, partijen in één land,
onmogelijk is. Als we dat wat ruimer zien dan het Palestijns-Israëlisch conflict,
zou dat betekenen dat het samenleven van diverse groepen in grotere verbanden onvermijdelijk
leidt tot onoplosbare conflicten. Dat is echter niet wat wij zien. De Verenigde
Staten van Amerika is zon groter verband, en sinds de Burgeroorlog van 1861-65
is daar niet meer gevochten tussen de staten onderling, terwijl de
tegenstellingen tussen die staten en de diverse bevolkingsgroepen zeer aanzienlijk
zijn, vaak niet minder aanzienlijk dan die tussen landen die met elkaar in een blijkbaar
onoplosbaar conflict gewikkeld zijn. Er zijn andere voorbeelden, op kleinere
schaal, van hetzelfde fenomeen. Anderzijds is het even onmiskenbaar dat
gemeenschappen, hetzij in hetzelfde land, hetzij in naburige landen, hetzij duizenden
kilometers van elkaar verwijderd, voor erfvijanden doorgaan, vaak zonder dat
men nog goed weet waarom.
Het gaat dan om historische situaties uit een ver of recent
verleden, om principes als nationaliteit, ras, huidskleur, sociale status,
rijkdom en, niet te vergeten, godsdienst. In het pas onafhankelijke India
konden moslims en hindoes het niet eens worden en dus heeft men het land
gesplitst en geprobeerd om twee religieus homogene landen te maken. Ierland was
katholiek, Engeland anglicaans en dus zijn er altijd al conflicten geweest
tussen die twee landen. We kunnen zo een hele rij van conflicten aflopen.
We hoeven echter niet verder te kijken dan België en
Nederland. Onze streken zijn opgedeeld in landen volgens allerlei principes,
zoals de taal, de godsdienst en de territoriale aanspraken van dictatoriale
vorsten. De spanningen zijn echter gebleven. Vlaanderen voelt zich verbonden
met Nederland, maar is ervan gescheiden door een niet zo heel lange
geschiedenis, dezelfde korte geschiedenis die ons verbindt met Wallonië,
waarvan we ons gescheiden weten door een taal, een cultuur, een economisch en
een politiek bestel.
De vraag is dan wat landen en volkeren bindt en wat hen
scheidt, en of dat enig belang heeft. Of het met andere woorden mogelijk is dat
verschillende mensen en verschillende groepen van mensen vreedzaam met elkaar
kunnen samenleven in een en hetzelfde land of, als we verder nadenken, in een
globale samenlevingsstructuur die uiteindelijk de hele wereld omvat.
Laten we klein beginnen. Vlaanderen noch Nederland kan men
onmogelijk als erg homogeen bestempelen. Er zijn grote verschillen op talloze
punten tussen de autochtone bewoners en er is een belangrijke, zij het regionaal
geconcentreerde aanwezigheid van allochtone inwoners, die ook onderling zeer
verscheiden zijn. Wij zijn gedoemd om samen te leven. Geen enkele politieke
partij pleit (nog) voor een terugkeer van alle allochtonen, maar zelfs als dat toch
mogelijk zou zijn, zou dat helemaal niet betekenen dat er een grotere
eensgezindheid zou ontstaan onder de autochtone bevolking.
Samenleven van op eindeloos veel punten zeer verschillende
mensen blijkt dus mogelijk te zijn zonder dat ze elkaar omwille van hun
verschillen de kop inslaan. Het is echter mijn stellige indruk dat dit enkel
mogelijk is wanneer er ofwel voldoende welvaart is om voor iedereen een vrij
hoog bestaansminimum te garanderen, ofwel ongeveer iedereen in hetzelfde
schuitje zit van uitzichtloze armoede. De discussies die men voert in Vlaanderen
beperken zich meestal tot niet-essentiële kwesties, zoals het recht van
moslimvrouwen om een hoofddoek te dragen in bepaalde omstandigheden. Er is eten
en drinken genoeg voor iedereen, we hoeven niet te vechten om te overleven,
gelukkig maar, er is genoeg voor iedereen. Die welvaart maakt het mogelijk dat
men zichzelf en de anderen ziet als individuen met eigen, verschillende
kenmerken, veeleer dan als identieke soortgenoten. Men voelt zich verwant men
anderen, maar men is zich evengoed bewust van de fundamentele verschillen.
Maar er zijn grenzen. Niet zozeer staats- of taalgrenzen,
maar grenzen aan de solidariteit. Wij hebben een beschaving uitgebouwd die
gebaseerd is op solidariteit, op samenwerking ten bate van iedereen. In
principe verwelkomen we iedereen die aan dat project loyaal wil meewerken. Ik
zeg wel: in principe, want er zijn grenzen, of drempels. Zo hebben wij het
moeilijk met immigranten die naar hier komen om te genieten van voordelen
waarvoor zij of hun voorouders niet gewerkt hebben. Zij zijn aangetrokken door
onze hoge levensstandaard, maar hebben die niet mee gerealiseerd. Dat is waar,
tot op zekere hoogte. Maar eens ze hier zijn, helpen ze mee de samenleving
maken tot wat ze is; als we eerlijk zijn, moeten we toegeven dat we het zonder
hen niet kunnen stellen. Je hoort nog heel zelden zeggen dat ze onze jobs komen
stelen, want de jobs die zij invullen, wil geen van ons nog doen.
De vraag is dan weer in welke mate wij (mogen) verlangen dat
zij zich aanpassen, en daarmee zijn we terug bij ons uitgangspunt: kunnen
mensen en groepen van mensen die onderling zeer verschillend zijn toch
vreedzaam samenleven?
Mensen hebben, zoals de meeste dieren, de natuurlijke neiging
om samen te leven, bij voorkeur met soortgenoten. Maar wat is een soortgenoot?
Ik voel me meer verwant met een Amerikaanse liberale atheïst dan met een extreemrechtse
Vlaamse christelijke fundamentalist. Voor mij is huidskleur een esthetische kwestie,
ik voel me veeleer aangetrokken tot kleurlingen allerhande dan dat hun huidsleur
mij zou afstoten. Idem voor exotisch klederdrachten of vreemde talen en
godsdienstige gebruiken. Dat zijn voor mij drempels die ik moeiteloos neem. Ik
heb het moeilijk met heel ander kwesties, en veel anderen met mij. Ik heb het
dan over de economische solidariteit en haar politieke invulling.
Wanneer een vreemdeling zich aanbiedt in een gemeenschap
en daarin gelijkelijk deelt in de lasten en de lusten, zal uiteindelijk vrijwel
niemand daarom malen. Maar onze overlevingsdrang maakt ons uiterst gevoelig
voor bedriegers die profiteren, die het spel vals spelen, die veel meer uit het
systeem halen dan ze erin steken. Let wel, ik zeg niet dat vreemdelingen, of
vooral vreemdelingen dat doen. Dat is een kwestie die men met objectieve statistische
gegevens moet bekijken, en ik ben nog nooit overtuigd geweest door argumenten
in die richting. Het maakt voor ons niet uit wie of wat de profiteur is, maar
we verdragen ze slecht.
Wie als vreemdeling niet profiteert maar zich eerlijk inzet
voor de maatschappij, heeft het recht om zich voor het overige dezelfde
vrijheden te veroorloven die wij voor onszelf vanzelfsprekend vinden, binnen de
perken die wij ook onszelf opgelegd hebben en die wij in redelijke wetten
hebben vastgelegd, maar die wij zelf ook voortdurend overtreden.
Zolang het dragen van een hoofddoek niet bij wet verboden is
(en ik zie geen enkele reden om dat aan wie dan ook te verbieden), mag iedereen
die dat wil een hoofddoek dragen. Wij hebben het nogal gemakkelijk over de
moslims die hun vrouwen geen gelijke rechten zouden toekennen. Vraag gelijk
welke feministe eens of zij vindt dat wij dat in onze wetgeving of in de
praktijk dan wel doen. Of dat het christendom een lichtend voorbeeld van
verdraagzaamheid en gelijkberechtiging is.
Meer dan driehonderd miljoen Amerikanen, meer dan een half
miljard Europeanen, meer dan een miljard Indiërs, meer dan een miljard Chinezen
leven samen in politieke verbanden zonder elkaar uit te moorden. Minder dan
acht miljoen inwoners van Israel (75% joden, 20% Arabieren) slagen daar niet
in, evenmin als de dertig miljoen Irakezen.
Ik probeer tot een besluit te komen. Het is bewezen dat
mensen min of meer vreedzaam met elkaar kunnen samenleven in zelfs zeer grote
verbanden ondanks aanzienlijke verschillen op vrijwel alle belangrijke punten. Het
is even duidelijk dat men mensen die zich niet inzetten voor de maatschappij
waarin zij leven, zal stigmatiseren en uitsluiten, en wel in de mate dat zij
zich onttrekken aan hun verantwoordelijkheden, los van alle andere individuele
of collectieve kenmerken. Waar men mensen discrimineert om andere redenen dan
die maatschappelijke betrokkenheid, gebeurt dat steeds ten onrechte, op
niet-rationele gronden.
Toegepast op Vlaanderen wil dat zeggen dat wanneer de
Franssprekenden niet meer op een onaanvaardbare en provocerende manier zouden profiteren
van België, onze communautaire problemen meteen opgelost zijn.