Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (169)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    30-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het wonder van het leven

    Ik houd niet op me te verwonderen en te verbazen over het leven op aarde. Hoe meer ik erover lees, hoe dieper ik erover nadenk, hoe groter mijn ontzag wordt.

    Neem nu de voortplanting. Wij staan er niet vaak bij stil, maar is het in feite geen mirakel dat wijzelf en alle leven om ons heen wel sterven als individu, maar het leven kunnen doorgeven aan onze kinderen? Wetenschappers en gelovigen stellen zich vragen over het ontstaan van het leven, maar schenken veel minder aandacht aan het feit dat er niet alleen leven is, maar dat het leven zich ook in stand houdt door de voortplanting, wat in feite zeker zo verbazingwekkend is.

    Ook de Bijbel komt daar niet uit: de eerste mens is geschapen als een eeuwig, onsterfelijk wezen. Pas na de zondeval ontdekt het de seksualiteit en de voortplanting. Vreemd, bizar zelfs. Wij kunnen ons immers geen leven voorstellen dat zich niet noodzakelijkerwijze ook voortplant. Wat zou de zin zijn van leven indien het alleen maar leeft om te leven en dan te sterven? Als er geen voortplanting is, zoals in de tuin van Eden, dan moest de mens wel onsterfelijk zijn, anders heeft de schepping inderdaad geen zin, moest God voortdurend opnieuw beginnen.

    Nee, zo is het niet gegaan, dat hadden zelfs de meest primitieve mensen door: het leven is een voortdurende cyclus van leven en sterven en zich voortplanten, zowel voor de mens als voor de dieren en de planten. Dat is voor mij het wonder van het leven, veel meer dan het ontstaan ervan: dat het in staat is om het leven in leven te houden.




    Het was Darwin die zich als een van de eersten afvroeg waar de grote verscheidenheid van het leven op aarde vandaan kwam. Hij zag verschillen maar vooral gelijkenissen. Zo bracht hij vele uren door in de Londense Zoo, gefascineerd door het gedrag van een van de apen in hun kooi, zo verschillend van de mens en toch zo gelijkend. Stilaan groeide het besef dat er geen uniek Bijbels scheppingsmoment was geweest, waarop alle soorten, inclusief de mens, tegelijk gemaakt werden uit het niets. De samenhang in verscheidenheid van de schepping wees op een evolutie, op een gemeenschappelijke afkomst en oorsprong.

    Alle leven had ten minste één kenmerk gemeen: de voortplanting. Daarin lag het mysterie, dat had hij goed begrepen. Maar de voortplanting, bij de dieren maar vooral bij de mens, was een taboe, vooral voor de godsdienst en dus wist men zo goed als niets over voortplanting en seksualiteit, tenzij wat men uit de praktijk had begrepen. Zo legde men voor 1870 nooit het verband tussen de maandstonden van de vrouw en haar vruchtbaarheid; men dacht dat ze gewoon elke maand een teveel aan bloed loosde, zoals men trouwens ook bij mannen voortdurend aderlatingen deed als een gezondheidskuur of remedie tegen allerlei kwalen. Wetenschappelijk onderzoek in dat domein was verboden, men mocht amper over voortplanting spreken en zeker niet in het openbaar, laat staan op school of zelfs aan de universiteit.

    Voor de godsdienst is voortplanting en seksualiteit onbegrijpelijk, en dus zondig. Paulus predikte het celibaat, in afwachting van de wederkomst van Christus en het einde van deze wereld. Maar dat einde kwam niet en de wederkomst werd steeds uitgesteld, tot ze een verre droom was, een mythe, een verhaal, een sprookje. En voortplanting en seksualiteit kwamen steeds meer op het voorplan. Niet dat de praktijk ervan ooit in vraag gesteld was: de mens was en is een uiterst actief seksueel wezen. In feite draait heel ons leven rond seks en voortplanting en alles wat ermee samenhangt, wij zijn niet alleen seksueel actief, we zijn seksueel in al wat we denken en doen en laten.

    Darwin beschikte niet over de wetenschappelijke gegevens, maar hij had een intuïtie, een ingeving gegroeid uit zijn jarenlange observaties van de natuur, tijdens zijn grote reis met de Beagle en daarna in Engeland. Alles draaide rond de voortplanting, daar lag de sleutel. Hij zag dat mens en dier zich seksueel voortplant en dat niet alleen het leven zo voortgezet wordt, maar het leven zoals het is in degene die zich voortplant: uit een mens wordt een mens geboren, geen aap of geen vogel en ook geen Neanderthaler. Kinderen lijken uiterlijk op hun beide ouders, maar verschillen ook. Voortplanting levert geen identieke kopieën op van de ouders, ook niet bij de dieren. Er moet dus ergens een systeem zijn, waarbij het leven zelf wordt voortgezet, maar waarbij ook de individuele kenmerken van de ouders worden overgedragen, enigszins, gedeeltelijk, soms, op een of andere manier, en gecombineerd, want een kind lijkt zowel op zijn vader als zijn moeder, soms zelfs op een grootouder.

    Het was pas in de twintigste eeuw dat men de geheimen van de erfelijkheid en de genetica ontsluierde. Het leven op aarde wordt voortgezet van ouder op kind, bij alle leven op aarde. Maar er is meer: de kenmerken van de soort en zelfs de kenmerken van het individu worden meegegeven met elk kind, elke welp, elk zaadje. Dat gebeurt niet volmaakt. Vooreerst is er bij de seksuele voortplanting altijd een combinatie van de kenmerken van de beide ouders, waarbij sommige sterk of dominant zijn en andere zwak of recessief, zodat het globale resultaat altijd onvoorspelbaar is en nooit twee keer hetzelfde. Maar elke nieuwe voortplanting is ook telkens weer een uitdaging: er kan zoveel verkeerd gaan, dat weet elke ouder. De eerste vraag die elke moeder stelt en waarmee elke vader zit: is het gezond?

    Dat is het vertrekpunt van Darwin geweest. Bij de voortplanting gebeurt er van alles en wat er gebeurt, bepaalt het resultaat. Er zijn prachtige exemplaren binnen elke soort en er zijn helaas ook misbaksels. Er zijn zoveel verschillen, op elk gebied en die bepalen in grote mate de levenskansen van het individu. De meest geschikte exemplaren hebben de beste kansen om het langst te leven en om zich het meest succesvol voort te planten. De individuele kenmerken van deze exemplaren zullen zich dus verspreiden in de bevolking, de minder goede kenmerken zullen stilaan aan belang inboeten of zelfs verdwijnen. Dat is het principe waarmee de diversiteit van het leven op aarde kan verklaard worden: het leven dat door zijn genetische kenmerken het best aangepast is aan de omstandigheden, heeft de beste overlevingskansen en bepaalt zo de toekomst. Dat is natuurlijke selectie.

    Als je het leven bekijkt, niet als iets dat allemaal tegelijk is ontstaan, amper vierduizend jaar geleden, in de waardij van één enkele week, maar iets dat over een periode van miljoenen jaren is ontwikkeld, generatie na generatie, zich telkens onvolmaakt voortplantend en vechtend om te overleven, dan krijg je een natuurlijke selectie die leidt tot de heerlijke diversiteit van het leven op aarde zoals het nu is. De natuur heeft een evolutie doorgemaakt van het meest eenvoudige begin tot de onbeschrijflijke complexiteit die we vandaag stilaan doorgronden. Ook dat is een bron van eindeloze verwondering: niet alleen is er leven, het plant zich niet alleen voort: het is ook zo complex dat het voor ons nog grotendeels mysterieus is. Met al onze kennis zijn wij niet in staat om iets te produceren dat zo complex is als wat wij voortbrengen in de simpele, bijna banale biologische act van de voortplanting: een mens…

    Mensen leven in gemeenschap. We zijn met zeven miljard, we leven dicht opeengepakt. Zelfs als we moeite doen, kunnen we elkaar niet ontlopen. We hebben elkaar nodig, we kunnen niet zonder elkaar. Maar samenleven is niet eenvoudig, want we zijn allemaal verschillend. En we zijn allemaal gedreven door dezelfde drang om te overleven en om ons voort te planten. We vechten allemaal voor ons eigen vel, ons eigen plaatsje, voor een partner, voor kinderen. De anderen zijn zowel onze concurrenten als onze bondgenoten.

    Zoals het in een lichaam kan verkeerd gaan op vele manieren, zo kan het ook in een samenleving wel eens mislopen. Ik vraag me dikwijls af hoe het toch mogelijk was en is dat het zo verschrikkelijk fout kan gaan tussen mensen, vroeger en nu. Ik denk aan de vele oorlogen en vervolgingen, aan al de mensen die geen natuurlijke dood gestorven zijn, maar vielen door de hand van hun broeders. Misschien stel ik mijn verwachtingen onredelijk hoog. Als we het over individuele mensen hebben, weten we dat die niet volmaakt zijn, op geen enkel gebied. Dat aanvaarden we, noodgedwongen, we kunnen niet anders. Hoe zou het samenleven van mensen dan volmaakt kunnen zijn? Nochtans is dat wat we verwachten en voortdurend eisen.

    Misschien moet ik nog beter leren inzien dat dit een vermetele verwachting is. Zelfs als we proberen om er het beste van te maken, kan het nog serieus verkeerd aflopen. En we weten dat niet iedereen altijd met de meest nobele intenties bezield is, ook wij niet. Het is wellicht meer waarschijnlijk dat er iets fout gaat dan dat alles vanzelf perfect verloopt. Misschien mogen we al blij zijn als het al bij al nog meevalt, zoals we ook al tevreden zijn als het met ons lichaam nogal goed gaat, als we geen zware ziekten meemaken of geen armen of benen breken, als we ons niet teveel zorgen maken.

    Als mensen in hun lichaam getroffen worden, dan vinden we dat erg. Een jonge moeder die bezwijkt aan kanker, een man die dood neervalt in de fleur van zijn leven, een kind dat niet levensvatbaar is: het treft ons diep, maar we weten dat het kan gebeuren, dat het gebeurt en niet alleen ver van ons bed.

    Zo moet ik, moeten wij allen ook over de samenleving denken. Droogte en hongersnood in Afrika, maar ook moord en verkrachting en uitbuiting en corruptie, niet alleen in Afrika maar overal ter wereld. Niet dat we dat moeten aanvaarden in de zin van het goed te keuren of erin te berusten, integendeel: we moeten het bestrijden zoals we ook kanker en hart- en vaatziekten en genetische afwijkingen bestrijden. Zal er ooit een tijd komen dat de mens, elke mens vrij is van alle lichamelijk lijden? Dat ogenblik lijkt nog zeer veraf, het is nu zelfs nauwelijks denkbaar. Misschien zijn de kwalen van de maatschappij net zo onvermijdelijk. We doen er in alle geval goed aan om niet al te optimistisch te zijn: de hemel op aarde is niet voor morgen.

    Dat betekent dat er werk aan de winkel is. Veel werk.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    29-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.een flatgebouw zo breed als een haar

    Op verzoek van de vzw De maakbare mens las ik van Michael Madeja, De kortste route door het brein, Atlas-Amsterdam/Antwerpen, 2011, 239 blz., pocket, € 17,95.




    Het is een vertaling van een publicatie die in 2010 in het Duits verscheen. Dat brengt ons bij een eerste reeks van bedenkingen. De vertaler heeft zijn best gedaan, maar af en toe schemert het Duits toch hinderlijk door en af en toe slaat hij de bal deerlijk mis en wordt de betekenis enkel duidelijk als je het Nederlands terug naar het Duits vertaalt. De zeer beperkte en dus nutteloze bibliografie vermeldt enkele Duitse werken, aangevuld met drie Nederlandse websites. Men had met weinig moeite een eigen bescheiden Nederlandstalige bibliografie kunnen samenstellen.

    De auteur stelt zich nadrukkelijk tot doel een boek te schrijven dat voor iedereen toegankelijk is. Hij wil daarom geen wetenschappelijk jargon gebruiken en geen moeilijke woorden. Dat is lovenswaardig, maar gemakkelijker gezegd dan gedaan. Een van de methoden die hij daarvoor gebruikt is deze: hij vervangt alle moeilijke woorden door een omschrijving en plaatst daarbij een verwijzing naar een lijst met moeilijke woorden met uitleg die zich achteraan in het boek bevindt. Dat lijkt een goed idee, maar het werkt niet. Als je het over een preganglionair neuron hebt, dan kan je dat wel omschrijven als ‘een zenuwcel van het zenuwstelsel dat organen aanstuurt en vooral in het ruggenmerg en de hersenstam ligt en ook zintuiglijke informatie van de inwendige organen ontvangt’. Maar je kan onmogelijk elke keer dat je over dat soort neuronen spreekt die hele omschrijving gebruiken. Dus kort je dat af tot ‘deze zenuwcel’, maar dan weet de lezer na enkele regels niet meer over welk soort zenuwcel je het hebt, er zijn immers verscheidene soorten. In veel gevallen is het veel eenvoudiger om de correcte term te gebruiken, bijvoorbeeld het ingeburgerde synaps, in plaats van het algemene en daardoor verwarrende ‘contactpunt’. Dendriet lijkt me ook handiger dan zenuwceluitloper, ionkanaal is duidelijker dan ‘lichaampje’ en zo zijn er talloze voorbeelden. De dingen hebben nu eenmaal een naam en het is beter om zich die namen eigen te maken.

    Een goed bedoelde poging om wetenschap meer toegankelijk te maken kan zo mislukken door een obsessief vermijden van de geëigende termen. Overigens slaagt de auteur er niet in om zijn nefast systeem vol te houden: al op de derde bladzijde gebruikt hij de term ‘gliacel’ zonder die uit te leggen en enkele bladzijden verder heeft hij het over de dwarslaesie en haar gevolgen, eveneens zonder uitleg. Het komt mij voor dat de auteur eerst een boek heeft geschreven met al de technische termen en vervolgens al die termen een voor een heeft opgezocht, ze verplaatst naar de lijst achteraan en ze dan in de tekst ‘omschreven’ in eenvoudige woorden. Dat is één manier om te vulgariseren, maar het is een bedenkelijke. Geef mij maar Gould, Dawkins, Dennett, Pinker. Die onderschatten tenminste de lezer niet en brengen hem en haar zo tot een hoger niveau van begrijpen en inzicht.

    Een tweede methode bij het vulgariseren is het werken met voorbeelden uit het dagelijkse leven, analogieën noemt de auteur ze. Zo vergelijkt hij de werking van een zenuwcel herhaaldelijk met een biertent. Op zich een goed idee, ware het niet dat vergelijkingen niet altijd opgaan en zo kom je tot ongerijmdheden: waarom zou de portier de dronken klanten willen binnen houden en de dorstige buiten? Je mag ook niet te ver gaan als je vergelijkingen maakt, anders wordt het een allegorie en weet de lezer helemaal niet meer waarover je het hebt in de realiteit als je de details van de biertent uitvoerig beschrijft. Veel voorbeelden zijn duidelijk achteraf nogal kunstmatig aan de tekst toegevoegd, als een afterthougth, omdat dit nu eenmaal de afspraak was, maar hebben nauwelijks enige verduidelijkende waarde: ‘Bewustwording kan je derhalve vergelijken met de gezangen en kreten van supporters tijdens een voetbalwedstrijd, die altijd ook buiten het stadion zijn te horen als een van de supportersgroepen een lied of yell aanheft, maar waarvan je daarentegen niets hoort zolang iedereen met zijn buurman over de wedstrijd praat.’ Excuseer?

    Het grootste probleem met de concrete voorbeelden uit onze leefwereld is dat die over mensen gaan en mensen hebben bedoelingen, redenen om iets te doen of te laten, terwijl de processen in ons lichaam die helemaal niet hebben. Door voortdurend met menselijke voorbeelden te werken, geeft de auteur de indruk dat onze zenuwcellen en andere delen van ons lichaam eveneens met dergelijke drijfveren behept zijn, en dat is natuurlijk niet het geval. Uitdrukking als: de ondergang van de zenuwcellen… of: de hersenen proberen greep te krijgen op deze zieke zenuwcellen… zijn misplaatst en misleidend. Je kan fysische verschijnselen niet zinvol beschrijven als menselijke daden of gebeurtenissen. Vroeg of laat loopt dat fout. Dat is het gevaar met personifiëren.

    Een derde systeempje is het gebruik van vergelijkingen om de omvang van iets aan te duiden. Ik besef dat het soms moeilijk is om zeer grote of zeer kleine afmetingen of hoeveelheden adequaat te omschrijven, maar als je een vergelijking maakt moet ze verhelderend zijn en als het even kan het liefst ook begrijpelijk. Als je het aantal zenuwcellen in onze hersenen schat op tien tot honderd miljard, dan helpt het nauwelijks als je dat omschrijft als ‘enkele honderdduizenden volle voetbalstadions, uitverkochte popconcerten of steden’. Eén vol voetbalstadion &c., dat kan je je nog voorstellen, maar honderdduizend? Helemaal onbegrijpelijk is dit: ‘Wanneer je een zenuwceluitloper zou uitvergroten tot een flatgebouw, zou hij nog altijd veel dunner zijn dan een haar’. Een flatgebouw dunner dan een haar?

    Laten we het dan maar over de inhoud hebben. De auteur beoogt een korte inleiding te geven in de vorm en de werking van onze hersenen. Hij doet dat in de eerste hoofdstukken, het taaiste deel van het boek, door tot in het kleinste detail de chemische en elektrische processen uit de doeken te doen die zich afspelen in de zenuwcellen van onze hersenen. Mede door het obstinaat gebruik van vulgariserende algemene termen in plaats van de wetenschappelijke is dit een nodeloos wollige, vage en onduidelijke zaak geworden. Bovendien stel je je als lezer voortdurend de vraag: nou en? Je doet dan al heel wat moeite om te begrijpen wat er staat en dan blijkt al die uitleg verder weinig of geen belang te hebben voor wat volgt. De auteur heeft te weinig oog gehad voor het feit dat zelfs geïnteresseerde leken maar weinig belangstelling kunnen opbrengen voor de kleinste details van de fysische processen die zich in ons lichaam afspelen. Wat heb je eraan te weten dat het allemaal draait om een ionenpomp en het evenwicht tussen natrium en kalium? Op zich is dat wellicht best fascinerend, maar alleen als de informatie die je krijgt nadien ook nuttig is, als ze je helpt om het groter geheel beter te begrijpen, als ze leidt tot die aha-erlebnis waar de auteur zo op uit is, maar die hij zelden kan veroorzaken.

    Ook in de volgende delen, die handelen over de input en de output van de hersenen, krijgen we wel een algemene en nog steeds vage beschrijving van de chemische en elektrische processen die zich daar afspelen, zodat we enig inzicht krijgen in het hoe, maar we blijven op onze honger over het waarom en waartoe. Neem nu de uitleg over de reflexbeweging. Daarvan zegt de auteur dat ze meestal vanuit het ruggenmerg worden aangestuurd. Vervolgens beschrijft hij uitvoerig welke weg de signalen volgen, maar het is wederom een droge beschrijving van de fysische processen, terwijl wij in feite vooral geïnteresseerd zijn in de redenen voor die processen. Je trekt je hand terug van een hete plaat. Wat is daarin de meest pregnante kwestie? Het feit dat je dat doet, om te vermijden dat je je ernstig verbrandt. Het lijkt me belangrijk te weten hoe dat in zijn werk gaat en waarom dat zo werkt, steeds in functie van het verschijnsel zelf. De auteur slaagt er niet in om die sense of urgency mee te geven, het is allemaal veel te droog en saai voorgesteld, als een reis door het lichaam met een miniatuurduikboot: je ziet van alles aan jou voorbijgaan, maar de tocht door het lichaam wordt een bevreemdend, irreëel landschap, het verliest zijn zin, zijn belang, zijn leven.

    Het wordt niet veel beter in de volgende hoofdstukken. Die handelen over de permanente veranderingen die onze hersenen ondergaan, over het bewustzijn, het denken, taal, slaap en emoties, over de belangrijkste hersenaandoeningen. Er is ook een kort hoofdstukje over de methoden van het hersenonderzoek. Telkens weer heb ik me de bedenking gemaakt dat de auteur veel meer bezig is met het menselijk lichaam dan met het lichaam van de mens. De belangstelling die de gemiddelde lezer kan opbrengen voor de natuurwetenschappelijke aspecten van de werking van ons lichaam is op zich al gering. Wanneer we dan, zoals in deze laatste hoofdstukken, voortdurend te horen krijgen dat men over die processen eigenlijk zo goed als niets weet, dan wordt het natuurlijk moeilijk om de aandacht gaande te houden.

    Neem nu ‘taal’. De auteur noemt het een van de grootste prestaties van het menselijk brein, maar wijdt er amper twee korte bladzijden aan, waarin hij hoofdzakelijk aangeeft waar het proces zich afspeelt, maar niets zegt over hoe dat gebeurt en helemaal het stilzwijgen bewaart over het belangrijkste aspect van taal, namelijk hoe wij elkaar begrijpen: hoe gaat het in onze hersenen van fysische processen naar betekenis voor de betrokken mens? That is the question!

    Wat we hier te lezen krijgen over Alzheimer, epilepsie, beroerte, Parkinson en MS is zo elementair dat het overbodig is. Er is ook nauwelijks aandacht voor de betrokken mens en helemaal niet voor zijn omgeving, wel voor de maatschappelijke kost…

    De luttele bladzijden over het klinisch hersenonderzoek zijn even teleurstellend. Het is niet meer dan een appendix omwille van de volledigheid.

    Al bij al heeft de auteur veel te veel aandacht voor het aspect van onze hersenen dat het minst interessant is: het zuiver natuurkundige. Akkoord, het is nuttig om daarover eens iets te lezen en ik geef toe dat ik, dank zij mijn volgehouden inspanningen en voortdurend raadplegen van de lange lijst met technische termen (44 bladzijden!), toch een en ander heb bijgeleerd. Maar het had zoveel beter gekund!

    Nog enkele opmerkingen.

    Voor een pocket van zeer bescheiden omvang is 17,95 euro een woekerprijs. Voor nauwelijks enkele euro’s meer kocht ik Jonathan Israel’s majestueuze Democratic Enlightenment, stevig ingebonden, mooie stofwikkel, meer dan 1000 bladzijden voortreffelijke druk, geïllustreerd… Mijn voorspelling is dat je dit bescheiden pocketje binnen het jaar bij de Slegte vindt voor een prikje.

    Ook het Nederlands van de vertaler heeft me vaak geïrriteerd. Om te beginnen gebruikt hij nergens wat men inclusieve taal noemt: hij heeft het enkel over hij, hem, zijn en nooit over zij en haar. In deze tijd is dat storend en onbegrijpelijk. We moeten daarin niet overdrijven, maar in de meeste gevallen kan je het eenzijdig mannelijke gemakkelijk vermijden, zonder te vervallen in het weinig fraaie hij/zij. Maar wat me werkelijk de stuipen op het lijf gejaagd heeft is de onhebbelijke voorkeur van de vertaler voor deze ronduit stuntelige constructie: ‘de in de wetenschap vaak op plastische wijze aangeduide term…’ in plaats van: de term die de wetenschap vaak plastisch aanduidt… Je kan dat ter afwisseling af en toe eens doen, maar de vertaler doet het te pas en vooral te onpas, op elke bladzijde, soms zelfs twee keer in één zin: ‘De verwerking door de hersenen van de uit de lichtopnemende cellen afkomstige informatie leidt dus pas tot een scherpe en ‘gekleurde’ waarneming van het door het oog opgenomen beeld.’ Wie kan deze zin na één enkele lezing begrijpen? Dat heet dan vulgarisatie…


    Besluit.

    Wie over de hersenen meer wil weten, vooral hoe wij ze gebruiken, kan zoveel beter terecht bij Antonio Damasio en Patricia Churchland, om slechts die te noemen. Daar kan men ook een benadering aantreffen van onze kennis van de hersenen en hun functie vanuit evolutionair standpunt, iets wat in dit boek totaal en onbegrijpelijk ontbreekt. De bouw zelf van onze hersenen en de vergelijking met die van onze verre voorouders en die van de dieren toont overduidelijk aan dat ons brein geëvolueerd is in een voortdurende aanpassing aan de omgeving. Onze hersenen zijn zoals ze nu zijn, zowel fysisch als in het gebruik, omdat ze zo geworden zijn, als een instrument van de mens in concrete situaties. Die ononderbroken aanpassing heeft haar sporen nagelaten en kan ons verklaringen aanreiken voor de mens van vandaag. De auteur heeft dit cruciaal aspect tot onze schade en zijn schande jammerlijk verwaarloosd.

    Al bij al is dit een boekje dat zijn vulgariserende bedoelingen helaas niet kan waarmaken.

     


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    26-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Datum

    Dit moet me toch even van het hart. Enkele dagen geleden ontvingen we een mail met een lijstje van komende afspraken. Als onderwerp kreeg de mail dit mee: data’s.

    Voor iemand die zeven jaar Latijn heeft gestudeerd is dat een gruwel. Ik heb dan de neiging om te zeggen dat het niet data’s is, maar datassens.

    Ik verklaar me nader. De meeste mensen weten natuurlijk wel dat het om het Latijnse maar volledig ingeburgerde woord datum gaat. Oorspronkelijk betekent het: gegeven, van het werkwoord dare, geven. Hoe komen we dan bij onze betekenis van datum, de aanduiding van de dag? Dat ging zo: op brieven en officiële documenten schreef men in het Romeinse rijk en nog lang daarna bijvoorbeeld: datum a.d. IIa Kal. Oct. Of: gegeven op de tweede dag voor de Kalenden van oktober. Wij zien dat in vele talen nog bij wetteksten en besluiten van de overheid: gegeven of uitgevaardigd op… Omdat het woord datum altijd verscheen vlak voor de dagaanduiding, ging men vrij snel dat woord, dat in feite niets te maken heeft met welke dag van het jaar het is, gebruiken als woord voor die dagaanduiding. Vandaar datum, date (F), date (E) enzovoort.

    Wij hebben het Latijnse woord in zijn oorspronkelijke vorm behouden. Voor het meervoud kunnen we dan twee richtingen uit: ofwel een –s toevoegen, zoals gebruikelijk bij leenwoorden uit het Latijn: collega’s, examens, museums. Bij sommige van die woorden kunnen we ook het Latijnse meervoud gebruiken: collegae, musea en dus ook data. Het Latijnse meervoud van examen is examina, maar ‘examens’ is zo sterk ingeburgerd dat het wat al te pedant is om nog de Latijnse vorm te gebruiken.

    Zo, dat is duidelijk. Museum, museums of musea. Datum, datums of data. Het is al te gek om data, in de betekenis van datums, nog een extra meervouds-s mee te geven en er het afschuwelijke ‘data’s’ van te maken. We weten immers pertinent zeker dat data meervoud is, we zullen nooit data zeggen als we datum bedoelen. Een datum, twee datums of twee data.

    Er is ook een andere betekenis van data, die teruggaat op de oorspronkelijke betekenis van ‘gegeven’. We gebruiken het woord, zoals in andere moderne talen voor bijvoorbeeld wetenschappelijke gegevens: de data, de gegevens. Dat is altijd meervoud, in het enkelvoud heeft ‘datum’ niet die specifieke betekenis van ‘een gegeven’.

    Gisteren zag ik op een Franse website het woord MEDIAS en weer steigerde mijn taalgevoel. Hoe kan dat nou! Het is hetzelfde verhaal: het Latijnse woord medium, middel heeft als meervoud media en zo gebruiken we het ook, we spreken van ‘de media’. Dat is eigenlijk een afkorting van het Engelse mass media, de grote communicatiemiddelen. Aanvankelijk spraken wij in het Nederlands ook voluit van massamedia: radio, televisie, de pers en daarna ook de ‘moderne’ media (afgekort), zoals de sociale netwerken Facebook, Twitter en dergelijke. In het Nederlands gebruiken we terecht alleen ‘media’; we kunnen niet spreken van ‘een medium’ als we het bijvoorbeeld over TV hebben, we moeten dan een omschrijving gebruiken: een van de media. Een medium is iets uit de paranormale wereld, een meestal frauduleus persoon die als tussenpersoon fungeert om zogezegd contact te maken met overleden familieleden.

    Het Frans heeft de term mass media eveneens overgenomen uit het Engels en ook afgekort tot media. Maar omdat het een veelgebruikt woord is, heeft men officieel beslist om het woord te verfransen, eerst een beetje en vervolgens helemaal. Dat maakt dat men het mag gebruiken als een leenwoord en dan schrijft men les media. Maar dat leest niet vlot, want zonder accent blijft de e muet, dof: meudia, zoiets. Dus zette men er een accent op: les média. Voor het gesproken Frans is dat perfect, maar het oog wil ook wat: in het Frans hebben de woorden in het meervoud normaal een –s, ook als die niet uitgesproken wordt: un homme, des hommes. Dus besliste men uiteindelijk dat ook les médias correct is. Als men het woord dan als titel gebruikt op een website, is het terecht MEDIAS, men is niet verplicht om een accent te plaatsen op een hoofdletter, al kan het wel: MÉDIAS. Maar het blijft een vloek voor elke rechtgeaarde latinist, met of zonder accent. Foei!

     

    Gedenk dus, o mens dat datum enkelvoud is

    En dat het meervoud datums of data

    maar nooit data’s, datassen of datassens is.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    25-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Godsdienst verklaard, Pascal Boyer

    Pascal Boyer, Religion explained. The human instincts that fashion gods, spirits and ancestors, William Heinnemann (sic)-London, 2001, x + 430 pp., notes, bibliography, index; soft cover. Je kan deze uitgave tweedehands kopen voor minder dan vier euro. Er is een Amerikaanse uitgave bij Basic Books met een andere ondertitel: The evolutionary foundations of religious belief, gebonden € 31 en als paperback € 13 maar in beide vormen tweedehands en zelfs nieuw te vinden bij Amazon voor ongeveer de helft van de prijs. Er is een Nederlandse vertaling: Godsdienst verklaard: de oorsprong van ons godsdienstig denken, De Bezige Bij, 2002, 462 pp., paperback, 14 x 22 cm, tweedehands te koop, onder meer bij Bol.com en In ’t Profijtelijk Boeksken, ongeveer € 14.

    Pascal Boyer is als cognitief antropoloog verbonden aan de Washington University, St. Louis. Hij is karig met informatie over zijn geboortedatum en (Franse) afkomst, als je meer over zijn carrière en publicaties wil weten kan je terecht op zijn homepage. Er zijn Wikipedia-bijdragen over hem in het Engels en het Nederlands.

    Van bij de eerste bladzijden al wist ik dat dit boek als het ware voor mij geschreven was. Ik ben immers al sinds mijn prilste jeugd op zoek naar een verklaring voor het verschijnsel godsdienst, omdat de hele bedoening zo totaal en evident ongeloofwaardig, vergezocht, irrationeel, nutteloos en zelfs schadelijk lijkt als men er even bij stilstaat. Hoe is het mogelijk, heb ik niet opgehouden mij af te vragen tot op de dag van vandaag, dat verstandige mensen zich met dergelijke onzin bezig houden? Hoe is het mogelijk dat men in deze tijd – maar niet minder in vroegere tijden – een dergelijk liturgisch circus blijft opvoeren en bijwonen? Waarom (b)lijken mensen die je voor het overige niets kan wijsmaken zo klakkeloos de klinkklare nonsens te geloven die de christelijke maar ook andere geloofsvormen hen voorhouden?

    Er zijn al heel veel auteurs geweest, sinds de oudheid maar vooral sinds ongeveer 1650 en dan ononderbroken tot aan de explosie van de laatste jaren, die zich daarover druk gemaakt hebben en die aangetoond hebben hoe dwaas allerlei aspecten van godsdiensten zijn en hoe nefast voor de maatschappij. Het roemruchte boek van de vermaarde professor Richard Dawkins, The God Delusion, waarvan de titel zwak vertaald is als ‘God als misvatting’, is daarvan een heerlijk en onmisbaar voorbeeld. Zolang er nog godsdienst is, zullen er dergelijke boeken (moeten) blijven verschijnen. Maar daarmee is het verschijnsel godsdienst nog niet verklaard: waarom inderdaad is er ooit godsdienst ontstaan, waar komt die vreemde godsidee vandaan, hoe komt het dat bijvoorbeeld het christendom gedurende tweeduizend jaar de hele Westerse wereld en grote gebieden daarbuiten heeft overheerst en zo ingrijpend onze cultuur heeft getekend?

    Men kan dat proberen te verklaren vanuit het christendom zelf, wijzend op de rol die het gespeeld heeft voor mens en maatschappij. Maar dat legt nog altijd niet uit hoe het begonnen is, hoe het kon beginnen, noch hoe het zo onwaarschijnlijk lang heeft standgehouden. Dat te verklaren is wat professor Boyer zich hier tot doel stelt. Hij doet dat als antropoloog, dat wil zeggen dat hij zich richt op het menselijk en maatschappelijk sociaal verschijnsel godsdienst, bij primitieve stammen overal ter wereld maar ook in de grote wereldgodsdiensten. Hij vraagt zich daarbij niet af of de God of de goden of de engelen, duivels, heiligen, de geesten van voorouders of mythische stamvaders, de heksen en wat er nog allemaal bedacht en verzonnen is in godsdiensten in werkelijkheid ook bestaan, of er een metafysische werkelijkheid is of niet. Hij bestudeert het merkwaardige universele verschijnsel godsdienst in zijn vele vormen en probeert de aanwezigheid ervan te verklaren.

    Hij is een ‘cognitief’ antropoloog en dat vraagt misschien toch een woordje uitleg, omdat dit onderscheid wel degelijk belang heeft voor zijn onderzoek. Cognitief is afgeleid van het Latijnse werkwoord cognoscere, kennen. Je herkent er het Griekse gnosis in, kennis. De cognitieve wetenschap is de vrij recente interdisciplinaire studie van de menselijke kennis in al haar aspecten. Wat is kennis, wat doet ze, hoe werkt ze? Hoe wordt kennis verwerkt en waar? Hoe verhoudt zij zich tot het gedrag van mens en dier? Is zoiets als artificiële intelligentie (AI) mogelijk? Kan een computer ‘weten’? Zowel de psychologie als de neurologie, filosofie, antropologie, linguïstiek, sociologie, pedagogie en nog enkele andere domeinen van de wetenschap houden zich daarmee de laatste vijftig jaar zeer intensief bezig.

    Het zal daarbij duidelijk zijn dat al deze disciplines een grote belangstelling aan de dag leggen voor de evolutie van het menselijk (en dierlijk) brein. Vanaf het ogenblik dat men eindelijk afstapte van de waanidee (the God delusion) dat God de mens geschapen heeft zoals hij nu is en inzag dat het veeleer gaat om een zeer lange evolutie van het biologisch leven op aarde, waarbij de mens (slechts) een van de vormen is die het leven heeft aangenomen, een laat en uiterst gecompliceerd wezen, dat zich vooral onderscheidt door de vorm en de relatieve omvang van zijn hersenen en door het gebruik dat dit wezen ervan maakt; vanaf dat ogenblik, zeg ik, is het evident dat dit brein zich ontwikkeld heeft in een specifieke context en dat het daarvan ook de duidelijke sporen zal dragen. Zoals ook de rest van ons lichaam geëvolueerd is tot de zeer specifieke vorm die het vandaag heeft, zo ook onze hersenen, ons brein.

    Vandaar dat men ‘cognitief’ heel vaak in een adem vermeld vindt met ‘evolutionair’ en dat is ook het geval bij Pascal Boyer. Hij behoort tot of leunt aan bij de belangrijke groep van evolutionaire psychologen waarvan ook Steven Pinker, E.O. Wilson, Jerome Barkow, Leda Cosmides, Sarah Blaffer Hrdy, Matt Ridley, John Tooby, Robert Trivers, D.S. Wilson behoren, om slechts enkele van de meest bekende te noemen. Hij zal dus bij het zoeken naar verklaringen voor het menselijk gedrag en meer bepaald het religieus aspect daarvan, vooral aandacht hebben voor de evolutie van dat gedrag en het situeren in de algemene ontwikkeling van het menselijk verstand vanaf de vroegste stadia, toen de mens zich stilaan ging onderscheiden van de andere humanoïde diersoorten en zich organiseerde in samenlevingsmodellen.

    Al die geleerde uitleg zou je haast doen vermoeden dat dit een onleesbaar ingewikkeld, moeilijk en saai boek is geworden. Lieve lezers: niets is minder waar! Pascal Boyer schrijft een heerlijk, bijwijlen sappig Engels (hij heeft ook lang in Cambridge gewerkt) en hij heeft dit boek helemaal niet geschreven voor specialisten, al zullen die er ook zeker hun voordeel mee doen, maar voor mij en voor jou, geïnteresseerde leken met een ruime belangstelling. Bovendien slaagt hij erin om van het begin tot het einde een opgewekte, meeslepende taal en stijl te hanteren en zijn betoog te verluchten met talloze sprekende voorbeelden uit zijn antropologisch onderzoek in Afrika, Azië en Zuid-Amerika, maar ook uit onze contreien. Hij doet dat vaak op een ietwat ingehouden geamuseerd-luchtige manier, tongue in cheek Britse humor gecombineerd met Franse esprit en ontwapenende Amerikaanse ironie. Ik heb herhaaldelijk zitten schateren en kon het niet laten om Lut dan mee te laten genieten van nog maar eens een schitterende beschrijving of een hilarisch understatement of speels innuendo. Dit is genieten! Ik hoop dat de Nederlandse vertaling die typische intonatie heeft kunnen behouden.




    Ik heb dus op een uiterst aangename en boeiende manier veel geleerd van dit boek. Ik zal hier geen poging doen om het samen te vatten, dat is onmogelijk. Ik wil enkel nog wijzen op enkele aspecten die me bij het lezen en verwerken zijn opgevallen.

    Zo herhaalt de auteur voortdurend, aan de hand van concrete voorbeelden, hoe weinig rationeel wij met godsdienst omgaan. In dat domein aanvaarden wij allerlei ongerijmdheden die wij zelfs in de meest populaire vormen van cultuur zoals literatuur, theater niet zouden gedogen. Bovendien lijken we vast te houden aan die typisch godsdienstige ‘waarheden’ zonder er veel over na te denken of er lang bij stil te staan. Toch een voorbeeld daarvan: een bepaalde stam in Afrika gelooft zeer sterk in de werkzame aanwezigheid van de geesten van hun afgestorvenen. Maar wanneer antropologen hen daarover vragen stellen, zelfs de meest eenvoudige en voor de hand liggende, kijken ze de vraagstellers onbegrijpend aan en kunnen ze slechts de meest vage en antwoorden verzinnen, waarbij ze elkaar voortdurend tegenspreken. Wij kunnen hetzelfde vaststellen bij overtuigde christenen: niet alleen weten ze vrijwel niets over de belangrijkste elementen van hun geloof, ze houden er daarover ook heel specifieke eigen meningen op na, die niet zelden totaal verschillend zijn van die van het geloofsgenoten.

    Godsdienst behoort duidelijk niet tot het wetenschappelijk kennen, alle inspanningen van de theologie, de theodicee (de redelijke verklaring van het geloof) en de zogenaamde godsdienstfilosofie ten spijt. Godsdienst behoort tot het domein van de fantasie, van de verbeelding, van de primitieve verhalen. Dit lijkt misschien evident, maar het is wel in tegenspraak met alles wat godsdiensten verkondigen. Zelfs voor een overtuigd atheïst als ik was dit nog altijd een verrassende en ontnuchterende conclusie, waarvoor ik de auteur blijvend dankbaar ben.

    Godsdienst heeft ook slechts een oppervlakkige reële impact op het dagelijks leven. Wij mogen ons niet laten verleiden door allerlei zichtbare rituelen, bij primitieve volkeren of in onze moderne wereld. Als de paus een land bezoekt, komen daar miljoenen mensen op af en allerlei gezagsdragers verdringen zich om zijn ring te kussen of hem met militaire eer te ontvangen als een bevriend staatshoofd. Wanneer dat circus weer voorbij is, schenkt niemand ook maar enigszins aandacht aan wat die paus te vertellen heeft en gaat men ongestoord verder met het gewone leven. Primitieve stammen (als die er nog zijn…) en devote beoefenaars van de kerkelijke rituelen (als die er nog zijn, zowel de devote beoefenaars als de rituelen…) zijn ook heel gewone mensen, die zich in het dagelijkse leven meestal net zo realistisch gedragen als hun minder religieuze medemensen. Het was ook vroeger al zo: na de mis trok iedereen naar het dorpscafé, religieuze feesten waren ook altijd volkse kermissen.

    Waarom, o waarom toch lezen wij geen boeken als dit? Waarom verzwijgt men ze? Wat hier te lezen staat, zou elke jongere moeten te horen krijgen op school, in plaats van de flauwe kul die ze nu naar verluidt krijgen, zowel in de godsdienstles als in de lessen niet-confessionele zedenleer. Voor elke volwassene is deze zinnige uitleg een bevestiging van wat hij of zij zelf ook al lang aanvoelt. Voor elke senior die opgegroeid is in die turbulente periode rond het midden van de twintigste eeuw is dit een lang verbeide opluchting: eindelijk weten we waarom (sommige) mensen zich zo gemakkelijk laten verleiden door het religieuze gedachtegoed. En eindelijk weten we allen dat hoewel godsdienst zo evident lijkt, er in feite geen enkele goede reden is waarom we er ook maar één ogenblik echt zouden in geloven.

    Ik kan dit knappe boek niet genoeg aanbevelen. Dit moet je echt lezen. Het is een verrukking voor de geest en het zal voor altijd je kijk op het godsdienstige veranderen, ten goede, wel te verstaan.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    23-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ronnie

    Je ziet iemand een nagel in de muur kloppen en plots gebeurt het: hij slaat op zijn duim! Aaaaai! En nog enkele krachtwoorden. En je eigen reactie? Je maakt onbewust een geluid alsof je zelf op je vinger had geklopt, je schudt je hand alsof die getroffen was, je kijkt om je heen en trekt een bedenkelijk gezicht.

    Als je nog niet wist wat empathie was, dan weet je het nu: het vermogen om je in te leven in de gedachten en gevoelens van iemand anders. Het is een spontane reactie waarbij we ons onwillekeurig in de plaats stellen van de andere en als het ware zelf de pijn voelen die hij of zij voelt. We staan er niet bij stil, maar dat is in feite een vreemde reactie. Wij voelen immers helemaal geen fysieke pijn als iemand anders op zijn vinger klopt. Maar we kunnen niet anders dan zo reageren. Zelfs als we zoiets zien op de televisie hebben we die reactie, het hoeft niet eens in het echt te zijn, zo sterk is ons empathisch gevoel. Wij beelden ons voortdurend en onweerstaanbaar in hoe het zou zijn als ons zou overkomen wat wij bij anderen zien gebeuren. We proberen voortdurend te weten wat er omgaat in de mensen in onze omgeving en we zijn daar bijzonder goed in. Dat maakt het samenleven doenbaar.

    Probeer je nu even in te beelden dat het niet zo zou zijn.

    Je zoontje klopt met een hamer op zijn vingers en schreeuwt het uit: je staat erbij en je kijkt ernaar, maar het doet je niets. Je ziet voor je ogen een verkeersongeluk gebeuren en je rijdt gewoon verder alsof er niets aan de hand is. Je bekijkt de tv-beelden van de hongersnood in Somalië en je bent niet geschokt door het beeld van uitgemergelde stervende kinderen.

    We kunnen het ons werkelijk niet voorstellen. Hoe kan iemand zo onmenselijk zijn!

    Empathie is menselijk, het is een vereiste voor het mens-zijn. Het is ons aangeboren, het is algemeen menselijk. Het zit in onze genen. Dat is letterlijk zo: de mens is zo geëvolueerd dat in elke nieuwe mens die geboren wordt, dat empathisch vermogen ingeplant aanwezig is. Dat komt omdat de mens al heel vroeg is gaan samenleven in kleinere groepen: de familie, de clan, het dorp… Samenleven veronderstelt dat je rekening houdt met de andere. Mensen die omwille van hun genetisch profiel toevallig heel gevoelig waren voor het leed en het plezier van anderen hadden dus een evolutionair voordeel: zij waren meer geschikt om samen te leven. Bij de voortplanting waren het dus de mensen met dat genetisch kenmerk die de beste kansen hadden. Na honderdduizend jaar natuurlijke selectie is empathie een genetisch kenmerk van De Mens.

    Wil dat ook zeggen dat iedereen empathisch is, of even empathisch? Evident niet. Ons genetisch materiaal is een zaak, maar wat we ermee doen is iets anders. We hebben allemaal een neus en een reukzin, maar er zijn allerlei neuzen en de reukzin is bij de ene duidelijk beter ontwikkeld dan bij anderen. Je hebt zelfs mensen die niets ruiken, wegens een genetisch defect of een fysiek letsel. Je kan je natuurlijke begaafdheden ontwikkelen door oefening, zoals een muzikant of een schilder, of je kan ze verwaarlozen of negeren.

    Een mens is ook geen automaat. Wij zijn geen slachtoffers van ons genetisch materiaal. Wij hebben ook elk onze persoonlijke geschiedenis en die speelt een even belangrijke rol als onze genen. Wij worden geboren in een gezin, in een dorp of stad, in een land, op een bepaald ogenblik. Wij maken van alles mee en dat bepaalt in grote maten wie wij zijn, wat onze natuurlijke aanleg ook is.

    Het is dus een samenspel van vele factoren, genetische zowel als die uit onze persoonlijke geschiedenis. Zowel in het ene als in het andere geval kan er behoorlijk wat fout gaan.

    Mensen planten zich voort en geven aan elk nieuw exemplaar al de genetische informatie mee die nodig is om er een complete moderne mens van te maken. Het specifieke resultaat van miljoenen jaren menselijke evolutie wordt integraal doorgegeven. Elk kind heeft van bij de conceptie al de informatie in zijn cellen voor zijn verdere evolutie, er hoeft niets meer aan toegevoegd te worden. De foetus zal zich zelfstandig ontwikkelen, zonder enige nieuwe genetische inbreng van de moeder; die zorgt wel voor de voeding en kan op die manier wel een invloed hebben, door ondervoeding of door alcoholgebruik, roken, drugs of medicatie, of zelfs stress. Maar bij de overdracht van het genetisch materiaal kan het ook goed fout gaan. Een aanzienlijk aantal bevruchte eicellen wordt nooit voldragen precies omdat de juiste genetische informatie niet aanwezig is. Ook bij voldragen zwangerschappen zijn er afwijkingen: geen twee kinderen zijn identiek, ze verschillen allemaal en geen klein beetje. Dat kunnen opvallende maar onschuldige afwijkingen zijn, zoals blauwe ogen, ros haar of flaporen, het resultaat van erfelijke eigenschappen. Soms zijn het echte defecten: er ontbreekt een arm of een voet, een kind wordt blind of doof geboren, met een hazenlip, een open rug of het syndroom van Down.

    Het is ook mogelijk dat er defecten zijn in het genetisch materiaal die niet meteen lichamelijk merkbaar zijn. Autistische kinderen zien er niet anders uit dan andere. De afwijking die wel degelijk genetisch en lichamelijk is, bijvoorbeeld in de hersenen, blijkt pas wanneer ze opgroeien, uit hun gedragingen. En zo zijn er talrijke genetisch bepaalde zogenaamd mentale afwijkingen. Vroeger dacht men dat die op een of andere manier in onze ‘geest’ aanwezig waren. Nu weten wij dat het gaat om defecten in onze hersenen. Dat maakt het mogelijk om sommige van die defecten ongedaan te maken of hun invloed te beperken, door chirurgische ingrepen of door medicatie, therapieën en begeleiding.

    Er zijn ook defecten in de hersenen die nooit tot uiting komen. Ik zei het al, wij zijn niet het willoze slachtoffer van ons genetisch materiaal, of toch niet altijd. Het syndroom van Down heb je of je hebt het niet, maar het kan ook zijn dat je wel een ernstige afwijking hebt in je hersenen, maar dat je daar zelf geen weet van hebt en dat ook niemand anders dat merkt. Twee personen kunnen dezelfde afwijking hebben, terwijl ze toch maar manifest wordt in een van de twee gevallen.



    Men heeft vastgesteld dat psychopaten een heel specifieke hersenstructuur vertonen. Maar ook anderen hebben dat zelfde genetisch kenmerk, terwijl ze een volmaakt normaal leven leiden. Hoe komt dat? Uit onderzoek is gebleken dat het de persoonlijke levensomstandigheden zijn die daarvoor bepalend zijn. Iemand die geboren is met de typische genetische kenmerken van psychopathie, maar die opgroeit in een voorspoedig en gelukkig gezin, met liefde omringd, met ruime ontwikkelingskansen, die geen tegenslagen heeft, geen dramatische ervaringen meemaakt, heeft zeer weinig kans om ooit te ontdekken dat hij of zij eigenlijk genetische ‘voorbestemd’ is om een psychopaat te zijn. De afwijking in de hersenen zal nooit vastgesteld worden, tenzij bij een toevallige screening van de hersenen. Iemand met dezelfde kenmerken, maar die al in de moederschoot de nadelige invloed van zijn omgeving moest ondergaan, die nadien in een disfunctioneel gezin terechtkomt, mishandeld wordt en seksueel misbruikt en geen kansen krijgt, die heeft een grote kans om psychopathisch gedrag te vertonen, dat heeft men vastgesteld door uitvoerig onderzoek bij misdadigers.

    De twee factoren moeten dus aanwezig zijn, de genetische afwijking en de persoonlijke levensomstandigheden, om bepaalde gedragingen te veroorzaken.

    Het kan zijn dat er een defect is bij de overdracht van het genetisch materiaal dat de empathie veroorzaakt. We weten niet precies waar en hoe dat gebeurt, we kunnen alleen maar achteraf vaststellen uit iemands gedragingen dat hij of zij geen ‘normale’ empathie vertoont. Het is zelfs mogelijk dat de afwijking onmogelijk fysisch kan vastgesteld worden, zelfs niet door een gedetailleerde hersenscan met de meest geavanceerde medische apparatuur. Hoe dan ook, er zijn personen die een lager empathisch vermogen hebben dan anderen. Men kan dat voorstellen als een curve die gaat van zeer uitgesproken over normaal tot vrijwel volledig afwezig, van nul tot tien bijvoorbeeld. Psychologen kunnen dat onderzoeken aan de hand van nauwkeurige experimenten, die echter slechts een statistische nauwkeurigheid en voorspelbaarheid hebben.

    Het is niet gemakkelijk om ons een persoon voor te stellen met een dergelijk totaal gebrek aan inlevingsvermogen. Wat doet dat met een baby, met een peuter, een puber, een volwassene? Wat als daar nog allerlei negatieve omgevingselementen bijkomen?

    Enerzijds hebben we dus een ‘normale’ mens, iemand die niet opvalt, er is voor de rest immers niets aan de hand, de persoon kan intelligent zijn, charmant, behulpzaam, artistiek begaafd of goed in wiskunde, noem maar op. Alleen in bepaalde omstandigheden zal men misschien iets merken, maar dat is zelfs helemaal niet zeker. We moeten immers bedenken dat de persoon in kwestie er zich niet van bewust is dat hij of zij iets mist, of toch niet precies wat. Voor hem of haar is de eigen persoonlijkheid normaal, wij hebben de sterke neiging om te denken dat het de anderen zijn die ‘anders’ zijn. Iemand zonder empathie kan zich niet eens voorstellen wat dat is, zoals je aan een blinde niet kan uitleggen wat zien is en kleur en perspectief en licht…

    Zo iemand zal zich zo goed en zo kwaad als het gaat aanpassen aan zijn omgeving, zal proberen om zich te conformeren, aan de verwachtingen te beantwoorden, zoals wij dat allemaal doen. Maar het zal in dat geval niet gemakkelijk zijn. Waar een normale mens in zijn persoonlijke ontwikkeling geholpen wordt door zijn emoties, vooral zijn empathie, moet de emotioneel gehandicapte persoon voortdurend imiteren en alles veinzen. Als iedereen spontaan medelijden vertoont met het slachtoffer van een ongeval of natuurramp, moet Ronnie, laten we hem even zo noemen, goed opletten wanneer ze dat doen, hoe dat gebeurt, welke gelaatsuitdrukking men gebruikt, wat men zegt en dan hetzelfde doen. Hij weet niet wat afgrijzen is, hij wordt niet misselijk bij het zien van bloed, hij heeft geen bepaalde gevoelens als hij een mes vast neemt of een bijl of een pistool. Hij moet voortdurend faken en weet dat hij op elk moment door de mand kan vallen. Zo iemand wordt heel gauw erg goed in het doen alsof.

    Maar diep in zichzelf weet hij na enige tijd dat er iets aan de hand is. Hij speelt het spel wel en is er zelfs heel goed in. Wat de anderen onbewust doen, doet hij bewust en dat geeft hem een voordeel: hij kent al de truken en past ze moeiteloos toe op zijn nietsvermoedende omgeving, hij is een handige misleider, een eersteklas manipulator. Hij kan zich uitstekend voordoen voor wat hij niet is. Maar hij kan daarmee uiteindelijk geen vrede nemen. Hij wil ook zichzelf zijn, zoals hij echt is, zonder faken. En zonder empathie. Maar dat kan niet, dat is maatschappelijk onaanvaardbaar, asociaal. En dus moet het in het verborgene. Ronnie ontwikkelt naast zijn innemende verschijning en zijn normaal professioneel en sociaal leven een alternatief bestaan, waarin hij echt zichzelf kan zijn, zonder al de leugens waartoe de maatschappij hem verplicht. Hij wil de grenzen verkennen van een leven zonder empathie.

    Ronnie is overdag een brave leraar en een goede huisvader, een geliefde figuur in de plaatselijke verenigingen. Maar ’s nachts als de wereld slaapt is hij rusteloos en gaat hij op pad. Ongehinderd door de normale menselijke scrupules en remmingen en tezelfdertijd gedreven door alle andere menselijke driften en verlangens dwaalt hij rond op zoek naar bevrediging. Er is een eerste incident, aarzelend nog, onzeker. Als dat ongemerkt en dus onbestraft blijft, wordt hij stoutmoediger. Zijn jarenlange ervaring als misleider en manipulator komt hem nu goed van pas. Het wordt een spannend, opwindend en verslavend spel. Hij slaagt erin om zijn intense tweede leven verborgen te houden voor iedereen. Het is vooral seksueel geweld dat hem ophitst en bevredigt. Hij gaat daarin steeds verder en op een keer overschrijdt hij even moeiteloos de laatste grens als ooit de eerste.

    Moeiteloos, zeg ik. Ronnie heeft immers geen gevoelens die hem ervan zouden weerhouden om iemand seksueel te misbruiken, fysiek of mentaal pijn te doen of zelfs te vermoorden, noch schuldgevoelens achteraf die hem zouden kunnen bewegen om niet opnieuw te beginnen. Weet hij dan niet dat het niet mag? Natuurlijk wel. Hij leeft in een maatschappij met wetten, regels, afspraken, gewoonten en taboes. Hij is intelligent en weet wat van hem verwacht wordt en overdag volgt hij de regels feilloos. Maar hij doet het zonder overtuiging, als een spel, theater. Het is niet zijn echte leven, hij doet maar alsof. Hij heeft een ander leven, waarin die regels niet gelden, waarin ze zinloos zijn, omdat ze geen indruk maken op hem. Wij deinzen terug voor geweld omdat we de pijn van onze slachtoffers voelen. Hij voelt die niet. Het is niet dat hij die gevoelens verdringt of ontkent, nee: hij heeft ze gewoon niet, zoals een blinde niet kan zien, een dove niet kan horen. Dat is zijn schuld niet, hij kan er niets aan doen. Hij kan zich zelfs niet voorstellen hoe het is om die gevoelens te hebben. Voor hem is weten dat iets verboden is echt geen gegronde reden om het niet te doen. In zijn abnormaliteit staat hij boven de wetten van het normale.

    Bovendien voelt hij zich fataal gedreven door wat hij heeft meegemaakt sinds zijn prilste jeugd. Het ontluikende gevoel van totaal anders te zijn. De ontelbare incidenten, de strijd om aanvaard te worden zoals hij is, de hopeloze pogingen om zich aan te passen, om te zijn zoals de anderen. De vernederingen, de lijfstraffen, het misbruikt worden, het harteloze brutale geweld, de afwezigheid van vriendschap en liefde en tederheid. Dat is niet weg te denken. Dat is altijd bij je.

    Op een dag is Ronnie dan toch opgepakt. Hij heeft snel bekend, alles. Of toch bijna. Het stond in alle kranten, de tv-zenders brachten het nieuws in al zijn gruwelijkheid. En vandaag begint zijn proces.

    Ik stel me vragen. Men bestempelt hem als een lustmoordenaar en op een of andere manier stoort en kwetst me dat. Men behandelt hem alsof hij inderdaad een doodgewone vriendelijke leraar is, die daarnaast ook moordt en verkracht. Ik kan niet uit het oog verliezen dat Ronald Janssen geen ‘normale’ man is, maar iemand met enerzijds een ongemeen ernstig genetisch emotioneel defect en anderzijds met een gewelddadig verleden dat in combinatie met dat defect in vrijwel alle gevallen leidt tot de afschuwelijke misdaden die hij heeft begaan.

    Is hij dan onschuldig? Natuurlijk niet: hij heeft het gedaan, daar is geen twijfel aan, het is bewezen en er is zijn bekentenis. Verdient hij dan geen straf? Natuurlijk wel: de maatschappij moet zich beschermen tegen dergelijke misdaden en de dader definitief uit de samenleving verwijderen. Wist hij niet wat hij deed? Wist hij niet dat het verkeerd was? Natuurlijk wel. Wel dan?

    Ik blijf met vragen zitten. Zou hij die misdaden ook begaan hebben indien hij een normaal empathisch vermogen zou gehad hebben? En een gelukkige jeugd? Kan iemand zoals hij anders handelen dan hij gedaan heeft? Ik weet het niet, maar ik denk van niet. Het forensisch psychologisch onderzoek van dergelijke misdadigers wijst in die richting. We moeten vaststellen dat alle criminele psychopaten zowel een typische genetisch bepaalde hersenstructuur vertonen en daarnaast ook een sterk traumatische negatieve persoonlijkheidsontwikkeling hebben doorgemaakt. Betekent dat ook dat alle personen met deze kenmerken noodzakelijk en onvermijdelijk criminele psychopaten moeten worden? Ik weet het niet, de statistieken zijn wat ze zijn; het is niet mogelijk om de hele wereld te testen om te zien of er hier of daar toch geen mensen zijn met al de kenmerken van de psychopaat maar die het in de praktijk toch niet geworden zijn.

    Wij weten niet hoe het is om op te groeien en te leven zonder empathie en met een geschiedenis als slachtoffer van pijn en geweld en vernedering. Wij weten niet of een mens zich ooit kan onttrekken aan die onheilspellende omstandigheden, of het mogelijk is om vanuit die hel op eigen kracht of met de steun van anderen de weg te vinden naar normale menselijke emoties en rationaliteit en zo naar normale menselijke verhoudingen. We weten niet eens wie die mensen zijn, we kunnen jarenlang naast hen leven zonder enig vermoeden.

    Het besef dat Ronnie, Ronald Janssen geen ‘normale’ mens is, doet me nadenken over wat normaal zijn betekent, over wat het betekent om mens te zijn, normaal of niet.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    21-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eiland

    No man is an island…

    Klik even hier voor een tekst die daarover gaat.

    Maar ik wou het vandaag over dat woord hebben: island en over ons Nederlandse woord eiland, dat net eender klinkt en dezelfde betekenis heeft. Laten we maar daarmee beginnen. Ei-land, dat zijn de twee delen. Ei of ij of ie of ee en uiteindelijk a of aa: dat betekent water, meestal een stroom of rivier in vroeg Germaanse talen. Een eiland is dus een stuk land in het water, zo simpel is het. Island is op dezelfde manier gevormd. Maar naast island heb je in het Engels ook isle, dat ook eiland betekent, zoals in the British Isles. Dat heeft echter etymologisch niets met island te maken, maar alles met het Latijn voor eiland: insula, een begrensd stuk land, bijvoorbeeld door water, zoals Insula Brittania, maar ook een deel van een woning, een appartement of flat in een groter gebouw. Insula heeft dan de ‘n’ verloren, werd isula en zo in het Italiaans isola. In het Frans viel er gaandeweg nog meer weg en kregen we ‘isla’, ‘isle’ en dan het huidige île. In het Engels bleef de ‘s’ behouden in de geschreven taal, maar zoals in het Frans ook niet in het gesproken isle (zeg aail).

    De Franse (maar ooit Vlaamse) stad Lille begon waarschijnlijk als een eiland in de rivier, à l’île dus; in het Nederlands is het nog altijd Rijsel, ooit ‘ter iessel’, waarbij het Vlaams het oude Franse woord ‘isle’ overnam als ‘iessel’. In het West-Vlaams is de ij altijd ie, we moeten dus eigenlijk ‘riessel’ zeggen in plaats van Rijsel.

    In het Duits zeggen we Insel, ook overgenomen uit het Latijn, maar er is nog een oud woord eiland, dat nog gebruikt wordt voor een klein eiland.

    In het Spaans is het isla, nog korter dan het Italiaans isola.


    Vreemd, maar het Nederlands blijkt als enige het eigen ‘eiland’ behouden te hebben, de anderen hebben het Latijnse leenwoord overgenomen. Zou het kunnen dat de rafelige kust van de Noordzee daarmee te maken heeft gehad? Die gedachte lijkt bevestiging te vinden als we verder naar het noorden gaan. In het Deens is een eiland Ø, meervoud Oër, zoals in de naam van de Faeröer Eilanden (Faer zijn schapen). Ø is dan een vorm van a, zoals ons ‘ei’, maar zonder ons ‘land’. In het Noors is het Øy, zoals in het recentelijk berucht geworden Utøya, letterlijk het verste of uit-eiland van de drie in de fjord.

    No man is an island.



    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    15-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het geloof in de Middeleeuwen

    Wij stellen ons de Middeleeuwen voor als duistere tijden, the Dark Ages. Het is een lange periode, die loopt vanaf het einde van het Romeinse Rijk, rond 476, toen de laatste Romeinse keizer aftrad, tot laat in de vijftiende eeuw. Als einddatum neemt men vaak de val van Constantinopel in 1453 of de ontdekking van Amerika in 1492. Ruim duizend jaar dus, de helft van de christelijke jaartelling. Dat is al een eerste aanwijzing dat het geen goed idee is om die periode te beschouwen als een homogeen geheel, zonder aanzienlijke veranderingen. De wereld zag er echt wel anders uit toen Columbus Amerika ontdekte dan toen de Germanen de laatste overblijfsels van het Romeinse Rijk opdoekten.

    De Middeleeuwen gelden nog steeds als de christelijke periode bij uitstek. Heel Europa werd gekerstend en andere godsdiensten bestreden, verdreven en zoveel als mogelijk uitgeroeid. Rome was het centrum van de beschaving en de macht, het christendom werd een wereldgodsdienst, met een goed uitgewerkte filosofische en theologische basis en een stevige organisatie. Ketterijen werden in de kiem gesmoord of manu militari de kop ingedrukt. De wereldse macht van de kerk bereikte een hoogtepunt. De kunst stond helemaal in dienst van de kerk en de verbreiding van het geloof. Kerken, kathedralen en kloosters verrezen overal en vormden de centra van de cultuur.

    En toch…

    Zelfs voor de niet gespecialiseerde moderne mens is het duidelijk dat er in die lange periode onvermijdelijk ook minder ‘christelijke’ dingen gebeurd moeten zijn.

    Laten we beginnen bij het begin. Rond 500 was Europa nog verre van helemaal gekerstend. In Hongarije bijvoorbeeld gebeurde dat pas rond 1100. En waar het christendom dan toch doorgedrongen was, moeten we ons er meestal niet al te veel van voorstellen. De minimale vereisten om christen te zijn waren uiterst beperkt: gedoopt zijn, het Onzevader en in het beste geval het Credo kunnen opzeggen (beide in het Latijn, waarvan men geen woord verstond), kerkelijk begraven worden. We mogen ons dus de christelijke Middeleeuwen zeker niet inbeelden zoals het naoorlogse Vlaanderen was rond 1950, met overvolle kerken op zondag, christelijke scholen, mutualiteit, vakbond, werkgeversorganisatie, politieke partij, sociale en vrijetijdsorganisaties, jeugdbewegingen enzovoort. En met duizenden priesters en mannelijke en vrouwelijke kloosterlingen, met talrijke seminaries en theologica waar jonge aspirant-religieuzen een lange en degelijke filosofische en theologische opleiding kregen voor ze als parochiepriester of missionaris werden ingezet.

    Godsdienst, in casu het christendom was voor de middeleeuwse mens meestal echt geen prioriteit. Men was vooral bezig met leven en overleven, een dagelijks gevecht op de rand van de armoede, ziekte, hongersnood, oorlog en epidemieën. Voor de gewone mens was godsdienst een randverschijnsel. Men wist er vrijwel niets over, maar men sloot zich min of meer gewillig of schoorvoetend aan bij wat de kerk met de nodige druk organiseerde. Pas rond 1200 werd de verplichting algemeen om één keer per jaar te biechten en te communie te gaan, maar zeker niet iedereen deed dat, niet in 1200 en niet in 1500.

    De kerk probeerde om de maatschappij haar morele regels op te leggen. Wanneer die overeenkwamen met wat men in alle maatschappijen overal ter wereld en vanouds als elementaire regels aanvaardde, was er natuurlijk geen probleem: gij zult niet doden of ander geweld plegen, niet stelen of bedrog plegen, geen valse verklaringen afleggen, geen overspel plegen of incest of seksueel geweld. Veel moeilijker was het om de mensen te overtuigen van andere regels of principes: het verbod om te werken op zondag en op de steeds langer wordende lijst van kerkelijke feestdagen; de verplichting tot vasten en vlees derven tijdens lange perioden van het jaar; het verbod op seksueel contact en het sluiten van huwelijken tijdens die periodes; de soms zeer zware boetes voor zonden die men biechtte; de kerkelijke belastingen bovenop die van de koning en de adel; de onmenselijke behandeling van ongedoopte kinderen.

    Er was in de Middeleeuwen erg weinig kennis van zelfs de meest elementaire geloofsartikelen. Bovendien was het weinige dat men wist nog sterk verweven met allerlei magische gebruiken en opvattingen, die de kerk wel bestreed maar nooit helemaal uitgeroeid kreeg. En ten slotte was er gedurende die hele lange periode steeds een veelheid van opvattingen over allerlei onderwerpen en dus zeker ook over het christendom. Er waren opvattingen die afweken van de officiële kerkelijke leer, maar die algemeen aanvaard werden, bijvoorbeeld de armoede van de bedelmonniken. Andere vonden geen genade, zoals de tweegodenleer van de Katharen. Er is dus geen sprake van een middeleeuwse eensgezindheid, zelfs niet over de principes zelf van het christendom, zoals de goddelijkheid van Christus, de verrijzenis, het leven na de dood, de hel, de hemel en het vagevuur, de aflaten, de vergeving van de zonden, het verplichte celibaat van de priester, het primaatschap van de paus…

    Die veelheid van zeer uiteenlopende opvattingen was er zowel binnen als buiten de kerk. In tegenstelling tot wat wij onnadenkend aannemen, waren er in die hele periode wel degelijk mensen die de kerkelijk leer en opvattingen wel kenden, maar die er bewust afstand van namen. Het gaat dus niet over al de mensen die af en toe een loopje namen met de kerkelijke verplichtingen, zoals de ontelbare overspelige mannen en vrouwen, maar om individuen die nadrukkelijk verklaarden dat zijn het niet eens waren met wat de kerk voorhield en die zich nadrukkelijk buiten de gemeenschap van de gelovigen plaatsten. Dat waren heel eenvoudige mensen die bijvoorbeeld geen geloof hechtten aan de realis presentia, het veranderen van brood en wijn door de priester in het lichaam en bloed van Christus, of die in de verkoop van aflaten niets anders zagen dan winstbejag van de kerk en haar bedienaars. Het konden ook intellectuelen zijn die zich verzetten tegen een al te letterlijke interpretatie van de Bijbel, of religieus en sociaal bewogen hervormers die aanstoot namen aan de pronkerige wereldlijke macht van de kerk.

    Over dat alles las ik van John H. Arnold, Belief and Unbelief in Medieval Europe, viii + 320 pp., Hodder Arnold-London, 2005, soft cover, nieuw ong. € 26.



    Ik kocht mijn exemplaar tweedehands via eBay voor ongeveer € 20 maar bij ontvangst bleek het in een veel minder puike staat te zijn dan aangekondigd. Na protest kreeg ik vlot een reductie met 50%; altijd opletten dus en niet aarzelen om te reclameren. Bij een vriendelijke gepensioneerde drukker in de buurt liet ik (gratis) het erg beduimelde en van vieze ezelsoren voorziene exemplaar vakkundig minimaal bijsnijden en nu ziet het er weer convenabel uit.

    Het is een boek waarin heel veel informatie is verwerkt over een periode die voor de meesten van ons inderdaad een Dark Age is. Het weinige dat we erover weten, komt maar zelden overeen met de werkelijkheid, zoals herhaaldelijk blijkt bij lezing. Historici zijn in het verleden blijkbaar al te vaak voortgegaan op de eigen ideeën en veel minder op de sporen en getuigenissen uit de tijd zelf. In die zin is dit boek een ogenopener, zeker voor mensen zoals ik die voortdurend op zoek zijn naar kritische geesten uit het verleden, naar mensen die het niet eens waren met de opvattingen of de gedragingen van de kerk en andere gezagsdragers.

    Wanneer ik dit boek vergelijk met dat van Thomas Keith dat ik hier enkele dagen geleden besprak en dat grotendeels handelt over dezelfde problematiek, maar dan in de twee eeuwen volgend op de Middeleeuwen, de premoderne tijd, dan vallen er enkele duidelijke verschillen op.

    Vooreerst op praktisch vlak. Dit is een soft cover van vrij groot formaat, geen paperback. De bladzijden zijn dus groter, de letter ook, de druk uitstekend, het papier glanzend wit. Een nadeel was dan weer de bladspiegel: 19 x 12 cm, dat is een echt lettertapijt! Bovendien zijn er maar heel weinig ondertitels of tussenkopjes die de tekst een beetje verluchten. De alinea’s en paragrafen zijn eindeloos lang uitgesponnen. Dat maakt het lezen er absoluut niet gemakkelijker op. Wanneer gaan drukkers en uitgevers eens een beetje rekening houden met het comfort en zelfs de gezondheid van hun klanten, de lezers? Ik weet het wel: in een optimale lay-out zou dit boek wellicht ten minste honderd bladzijden meer tellen. Maar werken als dit kennen slechts een relatief beperkte oplage, zodat er niet noodzakelijk ettelijke hectaren regenwoud hoeven voor te sneuvelen. Of misschien moet ik toch maar eens overschakelen naar een e-book reader, een Kindle of zo? Maar dat terzijde.

    Het belangrijkste verschil met het boek van Keith Thomas vinden we echter in de taal en stijl. Er liggen meer dan dertig jaar tussen beide boeken en in die tijd is de wereld heel sterk veranderd. Professor Arnold lardeert zijn taal met hedendaagse uitdrukkingen, maar dat klinkt af en toe heel raar in combinatie met de periode waarover hij schrijft, de Middeleeuwen. Hij heeft ook een meer opgewekte stijl, met enkele vaste tournures die na een tijdje gaan irriteren. Geef mij dan maar de rustige, rijke en vertrouwenwekkende verteltrant van professor Thomas, die nooit verveelt, zelfs niet na 800 bladzijden. Maar misschien is dat wel een kwestie van smaak.

    Een Nederlandse vertaling heb ik niet gevonden, jammer, want dit is best een leerzaam en belangrijk boek. De eerste vijf hoofdstukken handelen op een onbevangen maar ook onbevooroordeelde manier over het geloof in de Middeleeuwen en zijn ook voor overtuigde gelovigen volkomen aanvaardbaar. Pas in het laatste hoofdstuk komt het ‘unbelief’ uit de titel echt expliciet ter sprake, maar dan nog op een uiterst delicate, voorzichtige en evenwichtige manier, die niemand zal ergeren, in tegendeel. Op dat inhoudelijk belangrijke punt sluit de auteur goed aan bij Keith Thomas. Hij kan zich geen beter gezelschap voorstellen.


    Categorie:historisch
    Tags:godsdienst, atheïsme
    14-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Politici: idealisten of poenscheppers?

    Men wil ons laten geloven dat politici nobele idealisten zijn die zich zonder enige berekening opofferen om onzelfzuchtig het land te dienen. Juist. En Sinterklaas bestaat echt en rijdt in december met een wit paard over de daken.

    Onze Vlaamse politici wijzen graag met een beschuldigende vinger naar de Mobutu’s, Kabila’s en Kagame’s van deze wereld: corrupte uitbuiters van hun eigen volk met vette bankrekeningen in het buitenland. Maar is het ooit anders? Wie hier bij ons in de politiek gaat, is uit op een goed betaalde baan. In het parlement voeren zij (slecht) theater op, in de regering doet men wat de partij beslist vanuit electorale berekening. Het eigenlijke denkwerk gebeurt door de medewerkers, door vet betaalde studies en door peperdure ingehuurde specialisten.

    België maakt een constitutionele crisis door. Vlaanderen is op vele punten al een onafhankelijke staat en wil verder gaan op die weg, ongehinderd door arrogante Franstalige Brusselaars en mismeesterde Walen. Helaas, het lukt maar niet, we zitten in een impasse. We slagen er niet meer in om een nationale regering te vormen en we verzuimen het om een gesprek te beginnen tussen de gemeenschappen over de boedelscheiding. De Franstalige minderheid weet dat ze daarbij niets te winnen heeft en alles te verliezen. Wat vermogen een miljoen Brusselaars en 3,5 miljoen Walen tegen 6 miljoen Vlamingen in een echte federale staat? Ze hebben enkel iets te betekenen zolang we een unitaire staat zijn, waarin ze van alles de helft kunnen opeisen en hun nefaste politieke beslissingen kunnen opdringen aan de meerderheid van een bevolking die hen niet verkozen heeft.

    Stilaan beginnen de Vlaamse politici in te zien dat het einde nabij is. De coryfeeën, de ‘leiders’, de grote stemmenkanonnen verlaten als ratten het zinkende schip en zoeken wanhopig een uitweg, het liefst zo goed mogelijk betaald. Ze worden PR-man voor de Belgische Brouwers, CEO van de katholieke zorgsector, provinciegouverneur, Europarlementslid, lid van de Europese Commissie, president van de Europese Unie en nu ook vicepresident van de OESO, een functie waarvan we het bestaan nooit vermoed hebben en die wel speciaal geschapen lijkt om voormalige nationale politici op te vangen, zoals honderden andere wazige maar lucratieve functies. Denk aan het voorzitterschap van de NATO, van de Eurozone, van het IMF, om nog te zwijgen over de vele postjes bij de UNO en zijn onderdelen. Dat het om goed betaalde postjes gaat moge blijken uit het feit dat sommigen zelfs (onder enige druk van het publiek) een afscheidspremie van 300.000 euro kunnen weigeren. Een nationale derderangs figuur kan het tot president van Europa brengen, met een jaarlijkse wedde van een half miljoen euro. Leterme krijgt nu ook zijn 'bekroning' (zie foto).



    Politici zijn mensen. Er zitten wellicht enkele idealisten bij, maar die leren het gauw af. Daarna gaat het om geld, macht, aanzien. En seks, blijkbaar. Zoals bij iedereen. Laten we dus niet meer doen alsof: niks idealisten, niks opofferen. Gewone mensen zoals jij en ik. In het beste geval. In het slechtste: ordinaire poenscheppers.

    Het ziet er niet goed uit voor België. Des te beter voor Vlaanderen!


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    12-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geen morzel gronds!

    Wij zijn zo vriendelijk geweest, lang geleden, om aan de Franstaligen die in de Vlaamse randgemeenten rond Brussel kwamen wonen, tijdelijk enkele faciliteiten toe te kennen: op hun verzoek zouden we hen de officiële Nederlandstalige teksten, zoals kiesbrieven, ook in het Frans bezorgen. Tijdelijk, weliswaar, tot ze voldoende Nederlands zouden geleerd hebben om te begrijpen wat er op een kiesbrief staat. Dat kan niet erg moeilijk zijn en dus dachten we dat die faciliteiten hooguit enkele maanden zouden duren. Of misschien enkele jaren.

    We hebben ons vergist. Die Franstaligen waren helemaal niet van plan om Nederlands te leren. Ze eisen het recht op om eentalig Franstalig te zijn, waar ook in België. De faciliteitengemeenten zijn intussen sterk verfranst, in sommige gemeenten stemt meer dan 80% voor Franstalige lijsten. Er is geen sprake meer van uitdovende faciliteiten, men eist nu de aanhechting van die zes Vlaamse gemeenten bij Brussel. Men wil met andere woorden de taalgrens aanpassen.

    Als we een louter pragmatisch standpunt innemen, dan volgen we de unanieme Franstalige politici en geven we die zes gemeenten op. Voor elke rechtgeaarde Vlaming is dat echter ondenkbaar. Toen we destijds de taalgrens vastgelegd hebben, hebben we al veel water in onze wijn moeten doen, alleen maar om de grenzen van ons grondgebied veilig te stellen voor verdere verfransing. Door flagrant misbruik van ons vertrouwen is die er tersluiks toch gekomen. En nu wil men dat officieel maken. De Franstalige Brusselaars willen zes Vlaamse gemeenten annexeren.

    Dat kan niet, nu niet meer. We hebben lijdzaam toegezien hoe men ons in de loop van de geschiedenis steeds weer geschoffeerd en beroofd heeft, maar vandaag is Vlaanderen de facto een zelfstandige, welvarende en zelfbewuste staat. Niemand kan ons nog een morzel gronds ontfutselen, zeker de Franstalige Brusselaars niet, die ons al zo lang misprijzen en vernederen, terwijl ze slechts een kleine minderheid uitmaken in het gefedereerde België.




    Er is een politiek akkoord in de maak waarbij wij ons recht op zelfbestuur, ook in Halle en Vilvoorde, zullen moeten betalen door de trouweloze Franstalige Brusselaars gelijk te geven: Vlaams grondgebied afstaan en hun arrogante eisen inwilligen.

    Ik wil hier een voorspelling doen: wie een dergelijk akkoord goedkeurt, ondergraaft de fundamenten van de Belgische staat, of wat daarvan overblijft.

    Bij de vorige regeringsonderhandelingen heb ik voorspeld: ofwel hebben we een regering, maar geen staatshervorming, ofwel een staatshervorming, maar dan komt er geen regering. Vandaag is het zo: hebben we geen regering en ook geen staatshervorming.

    Ik herhaal mijn voorspelling: als de onderhandelaars tot een staatshervorming komen die zij allen aanvaarden, zal die in de praktijk onwerkzaam zijn en zal een regering die daarop gebouwd is, het niet lang uithouden, net zoals de vorige. Indien ze erin slagen een regering te vormen, dan zal dat er een zijn die geen echte staatshervorming tot stand brengt.

    In beide gevallen blijven we met de problemen zitten en radicaliseren we de Vlaamse bevolking, tot de enige Vlaamse partij de volstrekte meerderheid heeft en eindelijk doet wat moet: België splitsen en Brussel en de randgemeenten terug Vlaams maken.

    Nie pleuën! Vlaanderen, let op uw zaak!


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    11-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.9/11 in perspectief

    Vandaag is het tien jaar geleden dat er in de Verenigde Staten van Amerika aanslagen gepleegd werden op het Pentagon en op de Twin Towers van het World Trade Center. In de aanloop naar de herdenking zijn al de hele vorige week alle nieuws- en duidingprogramma’s daaraan gewijd. Deze morgen nog hoorde ik op de radio de gebeurtenissen van toen omschrijven als het begin van een nieuw hoofdstuk in de wereldgeschiedenis. De commentaren van tien jaar geleden en die van vandaag hebben één gemeenschappelijk kenmerk: ze zijn schromelijk overdreven.

    Want laten we eerlijk zijn. Het aantal slachtoffers op Amerikaanse bodem schat men op ongeveer drieduizend. De materiële schade was zeer aanzienlijk. Dat is natuurlijk verschrikkelijk. Maar als we dat vergelijken met wat er gebeurd is in de nasleep van die aanslagen, dan verandert het perspectief toch enigszins.

    Er zijn in Irak sinds het begin van het conflict al 4474 Amerikaanse militairen gesneuveld. Officieel zijn er 33.143 militaire gewonden, van wie velen zeer ernstig. Het werkelijke aantal gewonden bij het leger ligt waarschijnlijk rond de 100.000.

    Het aantal gedode Irakezen schat men op anderhalf miljoen.

    In Afghanistan zijn er al bijna drieduizend militairen van de coalitie gesneuveld. Bij de burgerbevolking vielen ten minste tienduizend dodelijke slachtoffers.

    Over de materiële schade in die beide landen zullen we het niet hebben, maar ze is zeker vele keren groter dan de schade van de aanslagen in Amerika, zelfs als we rekening houden met de plaatselijke levensstandaard.

    De kosten voor de Amerikaanse belastingsbetaler van de militaire interventies sinds 11 september 2001 belopen vier biljoen dollar. Om duidelijk te maken hoeveel dat is, moeten we even het verschil uitleggen tussen de benaming voor grote getallen in Amerika en Groot-Brittannië enerzijds en Europa anderzijds. Bij ons gaat het als volgt: miljoen, miljard, biljoen, triljoen, waarbij er telkens drie nullen bijkomen. De Angelsaksische reeks is million, billion, trillion, quadrillion, quintillion. Reporters en luisteraars doen er dus goed aan om goed op te letten bij het vertalen van grote bedragen in dollars. In het Engels is de kost van de oorlogen four trillion dollars,  maar dat is in het Nederlands ‘slechts’ vier biljoen dollar, 4.000.000.000.000 dollar.

    9/11 was een belangrijke gebeurtenis. Het zijn echter vooral de gevolgen van de aanslag die wereldwijd ingrijpend zijn geweest in mensenlevens en materiële schade, veel meer dan de directe consequenties van de aanslagen zelf. Voor die gevolgen zijn niet de daders verantwoordelijk, maar zij of wij die erop gereageerd hebben. Irak had niets te maken met de aanslagen. Al Qaida is internationaal actief en mag niet vereenzelvigd worden met de Taliban, al zijn er natuurlijk wel banden tussen de twee.

    De aanslag was voor de daders niet het begin van een oorlog tussen de Islam en het Westen, maar een terroristische aanslag zoals allerlei organisaties die overal ter wereld plegen en helaas wellicht zullen blijven plegen. Zelfs de meest drastische veiligheidsmaatregelen, die de Verenigde Staten van Amerika bijna in een politiestaat naar Sovjet-model dreigden te veranderen, zijn niet afdoende om dergelijke aanslagen te verhinderen. Als wij zien met welk gemak de 9/11 aanslagen konden voorbereid en uitgevoerd worden in Amerika zelf, dan moeten we toegeven dat zoiets ook nu nog steeds mogelijk is en mogelijk zal blijven. In Irak en op verscheidene andere plaatsen zijn er elke dag mensen die zichzelf opblazen en zoveel mogelijk onschuldige omstanders ombrengen. Wij slagen er niet in om dat te verhinderen, omdat we ons concentreren op het onderscheppen van de daders, in plaats van ons af te vragen wat de oorzaken zijn van die onmenselijke daden.

    Dat is ook de fout die Amerika en zijn bondgenoten maken. Wij (want wij zijn er ook bij, helaas!) zien al wie niet met ons is als vijanden die moeten uitgeroeid worden, of toch zeker ontwapend of anders onschadelijk gemaakt. Wij beseffen niet dat het probleem niet de wapens zijn (die we overigens zelf fabriceren en verkopen), maar de gedachten, de ideeën van de mensen die de aanslagen plannen en plegen. Wij moeten ons afvragen waarom ze dat doen. Indien er goede of begrijpelijke redenen zouden zijn, bijvoorbeeld een al te grote kloof tussen rijk en arm, dan moeten we aan die oorzaken werken. Indien het om ideologische of religieuze motieven gaat, moeten we hen proberen te overtuigen dat de redenen ongegrond of vals zijn, ofwel een samenlevingsmodel vinden waarin ideologisch en religieus anders gemotiveerde groepen toch vreedzaam naast elkaar kunnen leven.

    Er zullen altijd mensen met een zieke geest zijn die de maatschappij belagen, zoals onlangs nog in Noorwegen. Het ideologisch terrorisme dat wij sinds de Tweede Wereldoorlog meemaken, is een ander verschijnsel. De aanvallers van 9/11 waren niet geestesziek.



    Wij moeten dat proberen te begrijpen en erop reageren met een minimum aan geweld en maatregelen die onze eigen vrijheid inperken. De echte antwoorden zijn van economische, sociale, ideologische en religieuze aard.

    Luister vandaag naar de grote verklaringen, lees de commentaren. Je zal vaststellen dat die een gans ander verhaal vertellen. Stel je dan eens deze eenvoudige vraag: waarom?

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    09-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de buigings-e

    In mijn tekst van gisteren staat te lezen: “…het onvermijdelijke en onherroepelijke verlies.” Ik had eerst geschreven: ‘onvermijdelijk’ en ‘onherroepelijk’, dus zonder –e. Die toegevoegde –e noemt men de buigings-e, het woord met de buigingsuitgang is de verbogen vorm, daarzonder is het de onverbogen vorm.

    Bij de spellingcontrole van Word kreeg ik gisteren de boodschap dat ‘onvermijdelijk’ niet de juiste verbuiging gebruikt was. Ik liet me pramen en gehoorzaamde braaf. Achteraf bedacht ik dat ik die tik op de vingers niet gekregen had voor ‘onherroepelijk’. Er stond dus aanvankelijk te lezen: ‘het onvermijdelijke en onherroepelijk verlies’ en dat kan natuurlijk niet. Dus heb ik het deze morgen veranderd. De beide woorden staan er nu in hun verbogen vorm.

    En toch aarzelde ik nog. Hoe moet het nu, verbogen of niet? De Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) is duidelijk: er moet een buigings-e staan, want ‘verlies’ is een het-woord en ‘onvermijdelijk’ wordt voorafgegaan door het lidwoord. De spellingcontrole had dus gelijk. En ongelijk, want ze had me ook moeten wijzen op het feit dat ik ‘onherroepelijk’ onverbogen had geschreven. Maar ja: een computerprogramma is geen mens, zijn vermogen tot redeneren is beperkt; er staat geen lidwoord voor het woord, dus kreeg ik geen waarschuwing. Het programma houdt er geen rekening mee dat je in het Nederlands adjectieven kan opstapelen, gescheiden door een komma of door ‘en’. In dat geval hoef je het lidwoord niet te herhalen. Altijd blijven opletten bij automatische spellingcontrole dus; niet blindelings toepassen, je eigen verstand gebruiken.

    In Vlaanderen gebruiken wij, meen ik, de verbogen vorm niet bij een het-woord. Zeker niet in de gesproken taal: het lekker eten, het onherroepelijk verlies. Vandaar dat ik en ongetwijfeld vele andere Vlamingen (en misschien ook Nederlanders?) de neiging hebben om ook in de geschreven taal de onverbogen vorm te gebruiken. Helemaal zinloos is dit niet, want de ANS geeft toe dat bij het-woorden in heel wat gevallen de onverbogen vorm moet gebruikt worden, onder meer hier:

    “De onverbogen vorm (zonder sjwa) treedt op in de volgende gevallen:

    [A]  Bij attributief, als bijvoeglijke voorbepaling, gebruikte adjectieven, in combinatie met een het-woord (zoals het bier, het kind, het boek ) in het enkelvoud, wanneer het adjectief niet voorafgegaan wordt door een ander woord of wanneer het adjectief voorafgegaan wordt door: een ('n), geen, één, genoeg, veel, weinig, wat, een beetje, ieder, elk, enig, menig, zeker, een dergelijk, zulk een, wat een, wat voor een, welk , bijv.:

    oud ijzer, fijn zand, lauw bier, een aardig kind, geen leuk kind, genoeg wit papier, veel wit papier, weinig wit papier, wat wit papier, ieder mooi plaatje, elk groot bed, menig lastig parket, zo'n onaangenaam gevoel, zulk een oud gebouw, zulk oud hout.”

    Zo schreef ik vroeger altijd ‘het Oud Testament, het Nieuw Testament’ en zo stond het ook in de studiegids van de Leuvense Universiteit, totdat een jonge Vlaamse exegeet die enige tijd in Nederland had gedoceerd me erop wees dat de verbogen vorm hier verplicht was. Achteraf gezien vraag ik me af of hij helemaal gelijk had (meestal had hij dat immers niet…): moet in de titel van een college ‘Nieuw Testament: de Synoptische Evangeliën’ de verbogen vorm gebruikt worden? Er gaat immers geen lidwoord vooraf…

    Mijn taalgevoel zegt me dus dat de onverbogen vorm correct is bij het-woorden, of er nu een lidwoord voorafgaat of niet. De ANS zegt dat ik ongelijk heb. Wat nu? Ik denk dat ik op mijn leeftijd mijn informeel spraakgebruik niet meer zal veranderen. Ik zal dus blijven zeggen: het Oud Testament, het onherroepelijk verlies. Maar ik ben wel bereid om gevolg te geven aan de vingerwijzingen van de spellingcontrole en in mijn schrijftaal de regels van de ANS toe te passen. Als er af en toe toch ergens een onterecht onverbogen vormpje binnensluipt, hoop ik te mogen rekenen op de welwillende toegeeflijkheid en vergevingsgezindheid van mijn taalgevoelige lieve lezers.

     

     


    Categorie:literatuur
    Tags:taal
    08-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Weemoed
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Enkele dagen geleden kon je hier het beeldverhaal volgen van de Deux pénitents van Anne Cornil in onze tuin. De poëtische tekst die ik schreef voor de onthulling eindigde met een oproep om onze overledenen te gedenken. Ik meen inderdaad dat het goed is dat wij ons de mensen blijven herinneren die ons ooit dierbaar waren. Maar waarom is dat goed?

    Laten we duidelijk zijn: de doden zelf hebben er niets aan dat wij aan hen denken. Dat is een harde gedachte, maar we kunnen er niet om heen. Zoals de sneeuwman verdwijnt bij het dooien, is een dode (zelfde etymologie) iemand die er niet meer is. Zij zijn niet meer, op geen enkele manier. Alleen hun nagedachtenis blijft over, maar dat is niet iets van hen, maar iets dat wij doen: het zijn wij die hen gedenken. Wij kunnen hen zo voor ons aanwezig stellen, maar we weten het maar al te goed: zij zijn er niet echt, het zijn ‘maar’ herinneringen, fantasieën soms. Het is iets dat zich afspeelt in ons geheugen, in onze verbeelding, in onze gedachten.

    Dat hoeft ons niet te verwonderen, vooral als we het hebben over mensen die ons tijdens hun leven erg nabij waren, met wie we intens samenleefden. Zij waren toen belangrijk voor ons, zij waren zeer aanwezig, ze bepaalden mee ons doen en laten, ons geluk en ons verdriet. Wij waren materieel en emotioneel sterk met hen verbonden. Wij hadden hen nodig. Wanneer zij er dan plots of zelfs na lange tijd niet meer zijn, komt er wel een bruusk einde aan hun bestaan en aan hun fysieke aanwezigheid, maar niet meteen aan onze emoties. Het voorwerp van die gevoelens is verdwenen en dat schept een probleem, want het overlijden is op zich geen reden om anders over hen te denken: indien ze nog in leven waren, dan zouden we ze nog steeds graag zien. Indien ze terug levend zouden kunnen worden, zou ons dat heel gelukkig maken.

    Daarom is het goed dat wij hen gedenken, het is goed voor ons dat we ons bezinnen, dat we ruimte laten voor onze gevoelens, dat we ons proberen te verzoenen met het onvermijdelijke en onherroepelijke verlies, met de blijvende afwezigheid.

    We moeten er leren mee leven dat onze geliefden er niet meer zijn. Dat noemen we rouwen. Het is een proces dat een leven lang duurt, maar dat vooral in het begin uiterst moeilijk kan zijn. We willen hen nog even graag zien, maar ze zijn er niet meer, wij blijven alleen achter. We hebben geen gezamenlijke toekomst meer, we moeten verder zonder hen. Er is een einde gekomen aan het verhaal dat we samen beleefden.

    Dat wij aan onze overledenen denken op allerlei manieren, dat wij vaak nog intens met hen bezig zijn in onze gedachten en zelfs in onze gedragingen, dat heeft mensen vanouds aangezet om aan de overledenen een of andere vorm van nabestaan toe te schrijven. Men zegt dat ze ergens heen gegaan zijn, naar een ander land, aan de andere kant van een rivier, in de onderwereld, of in een heerlijk land, waar ze voor altijd genieten van al wat goed was hier op aarde: de eeuwige jachtvelden. Het is een schimmig soort van bestaan, een schaduw wie ze waren, zonder materiële behoeften of ziekte en honger of dorst.

    Vooral het christendom heeft dat sterk altijd aangemoedigd: de dood is niet het einde maar het begin van een nieuw leven in hemelse heerlijkheid. Of eeuwige verdoemenis in de hel. Maar dat de overledenen voortleven, daaraan mogen we niet twijfelen. Het is de kern van het christelijk geloof. Jezus is voor ons gestorven, maar hij is opgestaan uit het graf, hij is waarlijk verrezen, hij leeft voort na zijn dood, hij heeft zijn leerlingen en vele anderen ontmoet en is na veertig dagen voor de ogen van vele omstanders ten hemel opgestegen. Hij is ons voorgegaan, door zijn tussenkomst kunnen wij er ook op rekenen dat wij niet helemaal zullen sterven. Onze overledenen bestaan nog echt, in de hemel, of de hel, of het vagevuur, of ergens tussenin, in afwachting van het Laatste oordeel, maar ze zijn er, niemand verdwijnt in het niets. We blijven bestaan.

    Niet alleen Jezus is ons voorgegaan, ook Maria, de apostelen en de vele heiligen, voorbeeldige mensen, martelaren die de kerk erkent en waarvan zij zeker is dat zij nu al in de hemel zijn. Het zijn bijzondere doden, die we eren om wat ze ooit waren en die in de hemel voor ons tussenbeide kunnen komen bij God. Wij kunnen door ons gebed tot hen en door onze devotie voor hen, bekomen dat zij ten beste spreken voor ons, dat God ons genadig zal zijn om hunnentwille. Het is een krachtig beeld van de christelijke zekerheid van het voortbestaan na de dood: de heiligen zijn in staat om God te beïnvloeden in wat hij hier op aarde laat gebeuren of verhindert. De doden bepalen zo mee wat er hier gebeurt, zoals God zelf ook de hele wereld in zijn hand houdt.

    Voor de gelovigen is dat een realiteit, ze geloven echt dat het zo is, niet op een of andere abstracte of symbolische manier, nee, het is werkelijk zo. Het is niet door ons gebed of onze devotie dat we er beter van worden, nee: wij kunnen Maria en de heiligen door ons gebed, onze bedevaart, door afbeeldingen te maken en er kaarsen voor te branden, door liederen te zingen echt beïnvloeden en zij kunnen dan God vragen om ons beter te behandelen dan hij zou doen als we dat allemaal niet zouden doen. Een beter argument voor het leven na de dood kan er niet zijn. De heiligen zijn er, wij kunnen op hen een beroep doen voor concrete zaken. Als de heiligen zo machtig zijn na hun dood, dan zullen ook wij na onze dood voortleven, misschien niet meteen als heiligen, maar dan toch op een meer bescheiden manier deel hebbend aan de eeuwige zaligheid, uiteindelijk.

    Voor de moderne mens is die zekerheid zo goed als volledig weggevallen. De meeste mensen twijfelen zelfs niet meer: de doden leven niet op die manier voort. Zij hebben geen enkel contact meer met de levenden, omdat zij niet meer bestaan als zelfstandige ‘personen’. Als men hen nog enig bestaan toeschrijft, dan is het zeer vaag, symbolisch, mythisch. Maar over het algemeen spreken wij over onze overledenen vanuit onze herinnering en vanuit de gevoelens die wij nu hebben tegenover hen, zoals ze toen waren; zij worden niet ouder dan toen ze stierven. Wij dragen hen mee in ons leven, zij zijn aanwezig in onze gedachten.

    Maar we bedoelen dat helemaal niet letterlijk, het gaat niet om een manier waarop zij werkelijk aanwezig zijn bij ons, maar om een manier waarop wij hen voor ons aanwezig stellen in onze gedachten. Wij geven hen, zoals tijdens hun leven, een emotionele plaats in ons denken en ons doen, ook al is er van hen uiteindelijk niets materieels overgebleven, ook al zijn zij zelf er op geen enkele manier meer, als actieve personen die een invloed kunnen uitoefenen op hun omgeving. Met hun lichaam is ook hun denken en voelen verdwenen, van het biologisch wezen dat zij waren is er niets meer over, ook niets spiritueels of geestelijks, geen ziel, niets. Zij zijn echt niet meer, aan hun tijdelijk bestaan is voor hen een volledig einde gekomen op het ogenblik van hun dood.

    Voor hen, maar niet voor ons. Wij zijn in staat, zo lang als we leven, om ons hen te herinneren. Wij, niet zij, zijn bij machte om met onze verstandelijke en emotionele vermogens de grenzen van tijd en ruimte moeiteloos te overschrijden.

    Het is een manier van denken die steeds aanwezig is geweest in wat wij nu de mens noemen, een dier dat zich ontwikkeld heeft tot het merkwaardige wezen dat wij nu niet meer dierlijk durven noemen, maar dat net zoals alle dieren gegroeid is uit de materie waaruit onze wereld bestaat. Een belangrijk keerpunt in die ontwikkeling was de manier waarop de primitieve mens omging met de lichamen van de afgestorvenen. Men eerde de nagedachtenis van de dierbaren, men gaf uitdrukking aan zijn verdriet door zorgvuldig met hun dode lichaam om te gaan, door het te wassen, te zalven en het een laatste rustplaats te geven, vergezeld van voorwerpen en offergaven, door het graf binnenin te versieren, door de plaats te markeren met een grafheuvel of een zerk. Het zou echter overdreven zijn om aan die rituelen een andere betekenis te geven dan de uitdrukking van eerbied en verdriet. Begrafenisrituelen hebben niet minder zin voor wie niet gelooft in een hiernamaals. Zorgzaam omgaan met het lichaam van onze dierbaren en hen blijven gedenken blijft zinvol als we aanvaarden dat voor hen het leven echt helemaal en definitief voorbij is, of als we niet helemaal zeker zijn dat er iets is na de dood.

    De herinnering aan onze geliefden kan soms uiterst acuut zijn, overweldigend, met een concrete overtuigingskracht die ons totaal overstuur maakt. Soms lijkt het of ze er echt zijn, alsof ze ons toespreken of zwijgend aanstaren of ons verwijtend de rug toekeren. Het gebeurt dat wij hen aanspreken en hen zo voor ons oproepen. Het zijn heel normale menselijke verschijnselen, er is niets uitzonderlijks of vreemds aan. Het zou pas vreemd zijn indien we onze overledenen meteen zouden vergeten, zomaar, van de ene dag op de andere, vanaf het ogenblik van hun dood. Zo gaat het niet, of we dat willen of niet. Wij blijven met hen verbonden in diepe genegenheid. En zoals tijdens hun leven, gebeurt dat vooral aanvankelijk op een relationele manier, in een dialoog, een gesprek, een speciale manier van samenzijn, gesteund op de herinnering aan het materiële, lichamelijke bij elkaar zijn. We hoeven daar geen spoken of geesten in te zien: het is de normale manier waarop wij met ons verstand en onze emoties omgaan met de nagedachtenis aan onze overledenen.

    Zoals ook alle andere, minder ingrijpende en uitdagende herinneringen is ook het ‘weerzien’ van overledenen een verrijking van ons eigen leven. Maar het is goed dat we bij dergelijke ontstellende en verwarrende ervaringen steeds voor ogen houden dat wat wij meemaken zich enkel en alleen afspeelt in onze verstandelijke en emotionele vermogens, in onze hersenen, louter op basis van de overvloed aan gevoelsgeladen herinneringen die daar reeds prominent of latent aanwezig is, dus zonder enige reële, spookachtige of bovennatuurlijke tussenkomst van buitenaf.

    Door het raam zie ik in de tuin de twee ingetogen, treurende gestalten staan, een blijvende herinnering aan onze dierbaren. De regen kleurt de blauwgrijze steen met donkere lijnen van trage tranen. Weemoed vervult ons hart. Ooit zullen deze pleurants de plaats aanduiden waar wij begraven liggen, voor wie ons kende een herinnering aan wie wij ooit waren, voor allen een memento mori: denk eraan, eens zal je sterven.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    07-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ondergang van de magische wereld, Keith Thomas

    Een van de meest geciteerde werken in alles wat ik de laatste jaren gelezen heb, is zonder enige twijfel Keith Thomas, Religion and the Decline of Magic. Studies in Popular Belief in Sixteenth- and Seventeenth-Century England, Weidenfeld & Nicolson, London, 1971. Ik las een goedkope herdruk door Penguin, 1991, xx + 853 pp., ongeveer € 15, maar ik raad lezers die (terecht) geïnteresseerd zijn in de originele Engelse tekst aan om op zoek te gaan naar een gebonden exemplaar, want 800 bladzijden kleine lettertjes is een marteling voor de ogen. Ik ben zeer verheugd hier te kunnen vermelden dat er ook een Nederlandse vertaling is, De Ondergang van de magische wereld. Godsdienst en magie in Engeland, 1500/1700 door Keith Thomas, Agon, 1989. Ik vond verscheidene exemplaren in de catalogus van de openbare bibliotheken van Vlaams-Brabant, dus kijk het eens na in jouw bibliotheek; er zijn nog tweedehandse exemplaren in omloop, bij Antiqbook en ook bij bol.com.



    Ik had de lectuur al enkele keren uitgesteld, maar ben er dan toch maar aan begonnen en al na enkele
    bladzijden wist ik dat ik dit veel eerder had moeten doen, enkele jaren geleden toen ik het kocht, maar beter nog in 1971 toen het voor het eerst verscheen. Het had toen mijn leven grondig kunnen veranderen. Maar het heeft geen zin om daarom te treuren, ons verleden kunnen we niet veranderen. Maar wel het inzicht in het verleden, zowel dat van onszelf als meer in het algemeen. Het is van uit het besef dat dit een belangrijk boek is, dat in staat is om iemands leven indringend te beïnvloeden, dat ik deze tekst schrijf, in de hoop dat ik zo misschien iemand ertoe breng om het te lezen, zodat hij of zij de vruchten ervan kan plukken, in het beste geval op een jongere leeftijd dan ikzelf. Dat het mogelijk is om ook de geschiedenis in het algemeen te herbekijken en te herschrijven, daarvan is dit boek een schitterend voorbeeld.

    De auteur, Keith Thomas (1933-) was/is een prominent professor geschiedenis in Oxford. Hij schreef nog twee andere merkwaardige boeken, waarover later ongetwijfeld meer. Met dit werk heeft hij de toon gezet voor een nuchtere, zakelijke benadering van twee intrinsiek vluchtige en met vele emoties beladen onderwerpen: godsdienst en magie. Hij bekijkt de talrijke en verscheidene aspecten van deze thematiek en hun concrete vormgeving zonder enige vooringenomenheid, als menselijke verschijnselen. Op geen enkel moment laat hij zich verleiden om uitspraken te doen over de echtheid, de waarachtigheid van magie of godsdienst. Het heeft voor hem geen enkel belang of er een God is, hij beperkt zich tot wat mensen daarover denken, zeggen en schrijven, hoe ze dat beleven, hoe ze dat gestalte geven in hun leven en in hun leefomgeving, hoe ze ermee omgaan, hoe dat evolueert onder invloed van de omstandigheden en welke maatschappelijke en culturele gevolgen dat heeft voor henzelf en voor anderen. Met magie gaat hij op dezelfde ernstige, respectvolle maar totaal onthechte manier om. Ook hier geen oordeel over de werkzaamheid van magische praktijken, maar een grondige objectieve studie van dit vreemd maar reëel verschijnsel in al zijn vormen.

    Het is deze bewonderenswaardige objectiviteit die dit boek tegelijk zo ongemeen belangrijk en zo boeiend maakt. Dit is geen debat over christelijk geloof en ongeloof, noch over zin of onzin van magie, waarin de auteur stelling neemt voor of tegen en zijn overtuiging probeert te staven met allerlei argumenten en voorbeelden uit de geschiedenis. Indien hij dat had gedaan, dan had hij onvermijdelijk een selectie moeten maken uit de historische gegevens, waarbij hij wat in zijn kraam paste naar voren bracht en aan wat niet met zijn opvattingen overeenkwam, stilzwijgend voorbijging. Dit is niet wat professor Thomas heeft gedaan, gelukkig maar. Hij presenteert ons de gegevens zoals hij die aantreft, zelfs als ze elkaar lijken tegen te spreken, met open blik en probeert dan om ze te verklaren, zo goed en zo kwaad als dat kan, gezien de afstand die ons van de beschreven periode scheidt. Herhaaldelijk maakt hij daarbij gebruik van de verworvenheden van de moderne antropologie, bijvoorbeeld de studie van de magie bij primitieve Afrikaanse stammen, die verrassende gelijkenissen blootlegt met wat hij vindt in de voormoderne tijd in Engeland.

    Het is een lijvig boek geworden, met vele honderden voetnoten die verwijzen naar de bronnen of die bijkomende informatie geven voor wie niet vertrouwd is met de details van de geschiedenis; de index alleen al omvat meer dan vijftig bladzijden, twee kolommen per blad. Dat mag echter niemand afschrikken: het boek leest als een roman! Professor Thomas is een meesterlijk verteller, zijn historische objectiviteit is geen aanleiding tot gortdroge opsommingen of abstracte bespiegelingen. Aan de hand van sprekende voorbeelden uit het dagelijkse leven van de kleine man en vrouw schetst hij een levendig beeld van een periode die wij niet genoeg kennen en die nochtans van grote betekenis is geweest voor het ontstaan van onze moderne wereld: de voormoderne tijd, gaande van rond 1500 tot rond 1700. De Renaissance in volle bloei, maar ontsierd door godsdiensttwisten en –oorlogen, de Reformatie en de Contrareformatie die Europa en ook onze Nederlanden voorgoed verdeelden. De opkomst van de wetenschappen en van de burgerij, de ontdekking van de Nieuwe Wereld, het begin van het kolonialisme.

    In Engeland was de tweede helft van de zeventiende eeuw een revolutionaire tijd, meer dan honderd jaar voor de Franse revolutie. Wij weten er veel te weinig over en af en toe moet je een en ander opzoeken, dit boek is geschreven met een Brits publiek voor ogen, niet specifiek voor een ‘continental’ of Europees publiek, daar was in 1971 nog geen sprake van.

    Het viel mij bij het lezen dan wel weer op dat magie niet streekgebonden is: de Britse voorbeelden die de auteur aanhaalt, vinden we allemaal terug in onze folklore, zelfs tot op vandaag. Met dertien aan tafel is ook bij ons geen goed idee; professor Thomas ziet de oorsprong in het Laatste avondmaal, waar de dertiende evident de verrader Judas was. Zo zijn er vele verhelderende anekdotes en typische gebruiken die ook bij Vlaamse en Nederlandse (en vele andere Europese) lezers belletjes zullen doen rinkelen. Is er dan toch een Europese cultuur? Evident! Behoort Groot-Brittannië dan toch tot Europa? Waar zou het anders bij behoren!?

    Wat kan ik nog meer zeggen? Professor Keith Thomas is een uitzonderlijk verstandig man. Op elke pagina staat ten minste één diepe gedachte, een verrassend inzicht, een scherpe analyse, een gelukkige synthese, naast de ontelbare frisse voorbeelden. Dit is een ander soort geschiedschrijving dan we gewoon zijn. De personages die we ontmoeten zijn geen aangeklede poppen, het zijn mensen van vlees en bloed. Dat komt omdat de auteur erin slaagt om ons in gedachten te verplaatsen naar de tijd van toen, maar dan met onze kennis van nu. Wij worden zo tijdgenoten, wat ons begrip voor de mensen van toen grondig verandert.

    Ik begrijp nu waarom dit boek zo vaak geciteerd wordt en ik hoop dat ik dat voor jullie een beetje heb kunnen duidelijk maken. Het is een belangrijk boek, dat je inzicht in de geschiedenis van de voormoderne tijd voor altijd zal veranderen. Het is ook een zeer vlot leesbaar werk dat iedereen aankan. Niet aarzelen dus.


    Categorie:historisch
    Tags:geschiedenis
    05-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.als 't God belieft

    Elke mens is een individu. Er is zoveel kans op verschil in al de mogelijke aspecten van ons mens-zijn, dat het niet slechts onwaarschijnlijk maar werkelijk totaal uitgesloten is dat we een volmaakte kopie van onszelf tegen het lijf zouden lopen. De verschillen kunnen aanzienlijk zijn: een volwassen mens kan bijvoorbeeld 40 kilogram wegen, maar ook 240… De gedachten en opinies van mensen lopen eveneens enorm uiteen. Er zijn fanatieke moslims en vrijzinnige humanisten, om maar twee duidelijk onderscheiden types te noemen.

    Het is vooral over de ideologische verschillen dat ik het wou hebben. Zoals we mensen naar hun uiterlijke kenmerken kunnen indelen (man en vrouw, ‘blanken’, ‘negers’, ‘chinezen’ en andere algemene categorieën), doen we dat ook voor andere, minder zichtbare kenmerken. Een daarvan is: gelovig of niet-gelovig. Het is een onderscheid dat mij al heel mijn leven bezighoudt en dat de jongste vijf jaar aanleiding is geweest voor veel nadenken, lezen en opzoeken en dat, tot frustratie van sommige lezers, ook heel vaak hier in mijn Kroniek aan bod is gekomen.

    In mijn katholieke jeugd was er van dat onderscheid aanvankelijk geen sprake: iedereen was gelovig. Dat was althans de geldende opvatting binnen de katholieke zuil. Het was de houding die ons werd bijgebracht van kindsbeen af: geloof is evident. Slechts heel langzaam en toevallig drong het tot ons door dat er mensen waren die niet binnen de katholieke zuil leefden, dat er andere zuilen waren. Het beeld dat ons van die mensen werd opgehangen was ook evident: zij waren de vijand, het waren slechte mensen.

    Die indeling van de maatschappij was duidelijk afgelijnd: je had de gelovigen en de ongelovigen. Het was een zwart-wit tegenstelling, een kwestie van ja of neen. Je was het een of het ander. Er was geen plaats voor twijfel. Je bleef ook het een of het ander: zeldzaam en bijzonder gehaat waren de figuren die van kamp wisselden, de kazakkeerders, de overlopers, de verraders.

    Nochtans was de grond voor dat onderscheid, zoals voor alle andere overigens, niet zo evident. Gelovigen en ongelovigen ontmoetten elkaar af en toe toch, bijvoorbeeld op de wekelijkse markt, op publieke feesten of op sportmanifestaties. Niet alles was verzuild, er waren nog aspecten van het leven die eraan ontsnapten; niet veel, maar toch. En dan bleek dat die zo gediaboliseerde anderen niet zo erg veel van ons verschilden. Ze gingen niet naar de mis, maar voor de rest bleken het heel gewone mensen te zijn, die evengoed kerstmis vierden als wij, en Sinterklaas kwam ook bij hen langs. De andere zuilen bleken een kopie te zijn van de onze, met identieke verenigingen en identieke scholen en ziekenhuizen.

    Voor een kind was het verwarrend: waarom die andere zuilen, die parallelle scholen en jeugdbewegingen? Wat was het verschil? Wat was dat gelovig zijn dat ons scheidde? Waarom waren zij niet gelovig? Hoe kon het dat zij niet gelovig waren en toch niet door God gestraft werden, dat ze leefden zoals wij, met niet minder geluk en niet meer ongeluk? Dat we hen in feite niets te verwijten hadden, behalve dat ze ‘niet geloofden’? Ik heb het altijd een vreemde zaak gevonden, maar ik heb er toen nooit lang (genoeg) bij stilgestaan, ook niet toen ik volwassen werd en binnen de katholieke zuil mijn leven opbouwde. Op geen enkel ogenblik heb ik overwogen om uit die verzuiling te stappen. Ik stelde me ook geen vragen over de fundering van de eigen zuil en de verschillen met de andere: je behoorde tot een groep omdat je daarin geboren was, niet op grond van een bewuste beslissing.

    Toen ik op pensioen ging, op mijn zestigste, is dat veranderd. Ik meen dat het een met het ander te maken had. Ik kreeg nu een staatspensioen, ik werd niet meer betaald door een katholieke werkgever. Ik voelde me nu niet meer zo gebonden of verzuild, ik, was een vrij man. Samen met de onbeperkte vrije tijd gaf me de gelegenheid om mij te bezinnen over die verzuiling, over haar oorzaken en haar redenen van bestaan, over het gelovig zijn.

    Ik vroeg me af wat mijn eigen geloof was en moest al gauw vaststellen dat het onbestaande was. Ik wist relatief weinig over het christelijk geloof en hoe meer ik erover bijleerde door intensieve lectuur, hoe minder christelijk ik wou zijn. Ik ontdekte de verborgen geschiedenis van het atheïsme en ging me daarin verdiepen. Ik stelde me duidelijk op buiten de katholieke zuil en manifesteerde me bewust als atheïst.

    Vrijwel onmiddellijk stelde ik vast dat je daarmee in een soort van niemandsland terechtkomt: je voelt je niet meer thuis in de katholieke zuil en je bent daar ook niet meer welkom. Waarheen nu? Vijf jaar later moet ik hier bekennen dat ik het niet weet. Ik heb contact gezocht bij de georganiseerde humanistische vrijzinnigheid in Vlaanderen, maar dat was een grote teleurstelling over de hele lijn. Was het omwille van mijn katholieke achtergrond, of omwille van mijn karakter en persoonlijkheid, ik weet het niet, maar al mijn pogingen om daar aansluiting te vinden bij gelijkgezinden zijn deerlijk mislukt. Ik kan niet anders dan vaststellen dat mijn plaats niet daar is.

    Ik heb ook geen zin om bij een van de andere zuilen te gaan aankloppen, de socialistische of de liberale. Ik ben een van de vele Vlamingen die zich niet meer thuis voelen in een zuil. Wij verkiezen een open maatschappij, waarin de dienstverlening aan de burger niet verloopt langs ideologische lijnen. Het zwembad is er voor iedereen, de bibliotheek ook, de ziekteverzekering, de uitkering van de werkloosheidsvergoedingen, de openbare diensten.

    Het onderscheid tussen de burgers dat vroeger zo belangrijk was, namelijk of zij gelovig zijn of niet, is vandaag bijna helemaal weggevallen. Het doet er niet meer toe, het maakt niets meer uit. Zelfs binnen de katholieke zuil is het geloof zo goed als verdwenen. Men vernoemt het niet meer, bijvoorbeeld binnen de christendemocratische partij of binnen de machtige christelijke vakbond of de ermee samenhangende christelijke mutualiteit. Zelfs de Leuvense katholieke universiteit bezint zich openlijk over de K in haar naam en over haar katholiek karakter.

    Op grond van de boeken die ik lees, begin ik me meer en meer de vraag te stellen of de tijden echt veranderd zijn. Zou het echt zo zijn dat wij, moderne mensen, ons als eersten gedistantieerd hebben van het onderscheid tussen geloof en ongeloof? Zijn wij massaal ongelovig geworden, terwijl onze voorouders massaal gelovig waren?

    Ik denk het niet. Ik ben veeleer de mening toegedaan dat het onderscheid tussen geloof en ongeloof nooit zo duidelijk en betekenisvol is geweest als men ons heeft willen doen geloven.

    Wanneer men zegt dat Vlaanderen vroeger helemaal katholiek was, dan moeten we dat sterk nuanceren. Enerzijds zijn er altijd andersdenkenden geweest, niet alleen individuen maar ook mensen die zich daartoe verenigden. Anderzijds kunnen we ons vragen stellen bij het katholieke karakter binnen de eigen zuil. Wat wist een Vlaamse katholiek van zijn godsdienst? Waarin bestond zijn katholiciteit? Wat was zijn geloof? En vooral: waarin verschilde hij van de niet-gelovigen? Voor de gewone man en vrouw en hun kinderen is het antwoord: vrijwel niets. De meeste mensen leefden hun leven zonder stil te staan bij de grond van de zaak. Het geloof was niet hun drijfveer, hun motivering. Het was veeleer een algemeen maatschappelijk en cultureel kader, met talrijke verwijzingen naar het geloof en met een algemeen religieus taalgebruik, zoals het frequente ‘als ’t God belieft’. Maar dat was allemaal heel oppervlakkig, een manier van doen en van zeggen, een gemeenschappelijke cultuur veeleer dan een bewuste en geïnformeerde persoonlijke keuze of overtuiging.

    Wij zien dat vandaag nog bij voetbalsterren die een kruisteken maken als ze het veld betreden of als ze een goal gescoord hebben. Het is een gebaar, een ritueel dat ze gebruiken om uitdrukking te geven aan hun emoties van het moment. Heeft dat kruisteken een religieuze betekenis? We zouden het hen moeten vragen, maar ik meen van niet. Het is iets dat ze gezien hebben en dat ze nabootsen, zoals de blik en de vinger naar de wolken om iemand te gedenken die net overleden is, of de wiegende armen voor een pasgeboren baby. Usain Bolt heeft een gans ander en origineel repertoire, met zijn bekende blitse overwinningspose. Niemand zal daarin iets religieus zien en ik ben ervan overtuigd dat de vele kruistekens van onze sportlui evenmin uitdrukking zijn van diepreligieuze gevoelens of overtuigingen.

    Zo was het vroeger ook. Men heeft ons altijd voorgehouden dat de Middeleeuwen christelijk waren en dat waren ze ook, ze waren bijvoorbeeld niet boeddhistisch. Maar wat wist de ongeletterde Middeleeuwer van zijn christelijk geloof? Wat kon het hem schelen? Het was een cultureel kader, maar het was niet bepalend voor wat men dacht en deed. In de woelige 14de eeuw was men vooral bezig met overleven, niet met ideologieën en religie. Zeker, ook toen waren er enkele mensen die zich bezig hielden met geloofszaken en met filosofische bespiegelingen, maar dat was een zeer, zeer kleine minderheid en dat is vandaag nog altijd zo.

    Ik besluit daaruit dat geloof een marginaal verschijnsel was en is, iets waarvan niemand wakker ligt, iets heel vaags en dat uiteindelijk onbelangrijk is. Een familielid dat onlangs overleed is in zijn hele volwassen leven nooit naar de zondagsmis geweest, maar heeft op zijn sterfbed wel het viaticum toegediend gekregen van de parochiepriester. Toen ik hem daarover sprak kort voor zijn dood, noemde hij het een nostalgische aansluiting met zijn katholieke opvoeding, een ritueel dat hem en zijn gezin verenigde op een emotioneel aangrijpend moment. Zij gingen dankbaar in op het aanbod van de pastoor omdat ze geen ander ritueel kenden, omdat ze niet de moeite deden of in staat waren om er zelf iets van te maken, of er niet aan gedacht hadden een beroep te doen op een vrijzinnige consulent.

    Ik ken niemand, werkelijk niemand die zo intens met geloof en ongeloof bezig is als ikzelf. Ik ben een hoge uitzondering, dat ervaar ik telkens wanneer ik met anderen daarover praat. Dat bewijst mijn stelling: geloof is niet essentieel, het is marginaal, een randverschijnsel. Mensen zijn daar niet mee bezig, ze hebben het te druk met hun leven. En zo is dat altijd al geweest en zo zal het ook wel blijven. De meeste mensen zijn niet bewust en overtuigd gelovig of ongelovig, maar onverschillig tegenover die problematiek. Het zijn marginale uitzonderingen die kiezen voor de uitersten: godsdienst of actief atheïsme en antiklerikalisme.

    Laten we dus heel voorzichtig zijn als we het hebben over de invloed van het geloof op de maatschappij en op het individu, vroeger en nu, of dat nu over het christendom gaat, de Islam, het Boeddhisme, Hindoeïsme, Taoïsme of wat dan ook. We mogen ons niet laten imponeren door de vele en indrukwekkende uiterlijke tekenen, de kathedralen, kerken, tempels en kloosters, de bedevaartsoorden, de bibliotheken vol theologische en godvruchtige geschriften, de gebruiken en rituelen, het taalgebruik, de christelijke zuil in de maatschappij. Het is allemaal veel minder diepgaand dan men zou vermoeden, het heeft inhoudelijk allemaal veel minder te betekenen dan men denkt en zegt.

    Mijn reactie is dan: laten we ernstig wezen en de rol van de godsdienst terugbrengen tot redelijke proporties, in overeenstemming met het werkelijke belang ervan. Gisteren was ik de hele dag aanwezig op de kunstmarkt in Tremelo, in de schaduw van de kerktoren. Om de haverklap werden we overdonderd door het fanatieke gelui van de kerkklokken die het begin of het einde van de mis aankondigden, elektronisch aangestuurd, zonder dat er een mens aan te pas kwam en met zo goed als niemand die de kerk binnenging.

    Dat is wat me ergert en af en toe zelfs wanhopig maakt: waarom? Waarom? Toen ik enkele mensen op de kunstmarkt daarover aansprak, vond ik niemand die kerkelijk was, niemand die wist waarom de klokken luidden om 14.30 uur op een zondagnamiddag, maar ook niemand die daarbij stilstond: zo was het nu eenmaal, men haalde de schouders op en deed verder waarmee men bezig was. Niemand vond het een probleem, niemand had oog voor de verregaande arrogantie van het lawaaierige minutenlang aanhoudende klokkengelui door een instelling die zo goed als niemand vertegenwoordigt en die zelfs op de zeldzame kerkgangers geen diepgaande invloed heeft. Maar als in onze steden de muezzin van op de minaret de moslims oproept tot het gebed, dan vinden we dat ongehoord. Zie je wat ik bedoel?

    Ik heb me in de herfst van mijn leven tot doel gesteld om voor mezelf en voor wie het wil horen of lezen, uit te maken wat de werkelijke rol en betekenis van godsdienst is voor de mensheid, vroeger, nu en in de toekomst. Ik doe dat van uit een diepgewortelde overtuiging dat het niet alleen even goed kan zonder godsdienst, maar dat we zelfs beter af zijn zonder, dat godsdienst de mens ervan weerhoudt om zichzelf ten volle te ontdekken en te ontplooien. Het is voor een individu als ik een ambitieus programma. Ik wil het toch blijven proberen, binnen de perken van mijn mogelijkheden, maar met mijn volle overtuiging en met inzet van al mijn krachten, in woord en daad. Ik meen dat het een nobele en nodige taak is, een die mijn totaal engagement volledig verantwoordt. Ik besef maar al te goed dat het een eenzame strijd is, maar ik voel me gesterkt door de talrijke gelijksoortige inspanningen die we vandaag overal ter wereld merken en door het stichtend voorbeeld van zovelen in de rijke historische traditie van het ongeloof.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    01-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ludo Milis' afrekening met Jan Schuermans

    Een boekenliefhebber zoekt en vindt overal boeken. Openbare bibliotheken liquideren bijna constant werken uit hun collecties. Dat kan bijvoorbeeld zijn wegens plaatsgebrek, een probleem waarvoor ik veel begrip heb. De gezamenlijke boekenschat van Lut en mij strekt zich uit over vele meters en telt wellicht meer dan zevenduizend exemplaren. Er is in ons huis geen muur meer vrij voor nog een boekenkast of –plank. We zijn nu in de situatie dat we enkel nog nieuwe boeken kunnen in huis halen als we andere verwijderen. Maar een boekenliefhebber doet node afstand van zijn boeken, ook al weet hij dat hij ze nooit zal lezen. Dat openbare bibliotheken dus afstand doen van bepaalde werken om nieuwe te kunnen plaatsen, dat begrijp ik best.

    We mogen ons wel vragen stellen bij de keuzes die men daarbij maakt. Uitleenstatistieken zijn handig, maar is het gerechtvaardigd om enkel op basis daarvan werken te verwijderen die op zich waardevol zijn? Mag men zich uitsluitend laten leiden door de populariteit van een boek bij het grote publiek? Ik meen van niet, maar hoe kunnen we dat corrigeren? Wat maakt een boek dat niemand leest toch waardevol genoeg om het te behouden? Openbare bibliotheken zullen zich beroepen op hun functie als ontleenbibliotheek en de bewaarfunctie afschuiven op wetenschappelijke bibliotheken. Zij vergeten daarbij dat ook die te kampen hebben met dezelfde ruimtenoden en eveneens een keuze moeten maken in wat zij nog kunnen bewaren voor het nageslacht. Niet alles kan bewaard worden. Er zullen ooit boeken zijn, er zijn er misschien nu al, waardevol of niet, die niet meer bestaan, zelfs niet in een of andere verwijzing of in het geheugen van een lezer. Boeken waarvan het laatste bestaande exemplaar nonchalant is vernietigd. Een hallucinante gedachte!

    Hoe dan ook meen ik dat openbare bibliotheken op een of andere manier een waardeoordeel zouden moeten inbouwen bij het afvoeren van boeken, zo niet dreigt een waardevol patrimonium onvermijdelijk verloren te gaan. Zo heb ik persoonlijk meegemaakt dat de Nederlandse vertaling van het geniale boek van Paul Hazard, La crise de la conscience européenne naar de vergeethoek verbannen werd omdat het originele werk van 1935 dateert en wellicht ook omwille van de titel: De crisis van het Europese denken (Agon, 1990). Ikzelf zou zonder enige scrupules het verzameld werk van bijvoorbeeld Jef Geeraerts voor recyclage beschikbaar stellen om Hazard te redden, maar mijn mening wordt ongetwijfeld door geen enkele plaatselijke bibliothecaris gedeeld of ook maar enigszins geapprecieerd. Geeraerts, Aspe: die worden gelezen, Hazard niet, dus… En hoe kan een bibliothecaris weten dat Hazard geniaal is? In tegenstelling tot wat men zou denken, lezen niet alle bibliothecarissen boeken, noch hebben ze allen een uitgebreide algemene culturele bagage die hen zou behoeden voor al was het maar de meest flagrante barbaarsheden.

    Boekenliefhebbers zijn er dus als de kippen bij als er weer eens boeken afgevoerd worden in openbare bibliotheken, je kan er pareltjes vinden, vaak in uitstekende staat, gratis en voor niets, misschien ben je zelfs de eerste lezer. Zo nam ik enige tijd geleden een boekje mee dat me alleen al door zijn titel aansprak: Ludo Milis, De indiscrete charme van Jan Schuermans, pastoor van Ename (1645-1655), Hadewych, Antwerpen-Baarn, 1994, 157 blz., paperback.

    Ludo Milis (1940) was hoogleraar geschiedenis aan de Gentse Universiteit. Hij schreef hiermee geen roman, zelfs geen historische, maar veeleer een historische schets, een reconstructie van een gebeurtenis aan de hand van de bronnen. In de eerste plaats is dat een dossier in de archieven van het Mechelse aartsbisdom over de hoofdfiguur, pastoor Jan Schuermans, betreffende klachten bij de kerkelijke overheid over zijn gedrag. Daarnaast consulteerde de auteur in allerlei andere archieven documenten uit die tijd voor aanvullende informatie. Hij steunt zich verder op de bestaande literatuur over deze soms verwarde periode in onze geschiedenis.

    Het verhaal is schokkend in zijn banaliteit. De jonge pastoor wordt ervan beschuldigd een kind verwekt te hebben bij de dienstmeid van een bevriend gezin. Het kind sterft kort na de geboorte. De pastoor ontkent de beschuldigingen maar ontvlucht zijn parochie uit vrees voor een gerechtelijke vervolging. Er komt een vorm van kerkelijk proces, maar de aartsbisschop herstelt de pastoor in zijn functie.


    Dat is het, in een notendop. Professor Milis licht de gebeurtenissen toe aan de hand van de stukken die ons zijn overgeleverd en waarin hij inzage heeft gehad. Herhaaldelijk stelt hij vast dat bepaalde elementen ontbreken, dat er voor sommige vaststaande feiten geen concrete bewijzen zijn (zoals voor de priesterwijding van de pastoor, toch geen onbelangrijk detail). Aan het eind van het boekje stelt hij dat hij bewust geen verder onderzoek heeft gedaan naar wat er met de pastoor gebeurd is na de verhaalde feiten: hij gunt hem de eeuwige rust.

    Als bijlage krijgen we enkele stukken uit het dossier. Er zijn ook 180 kortere en langere eindnoten, evenals een aantal zwart/wit illustraties. De typografie is verzorgd, de letter goed leesbaar.

    Voor een boek dat nog geen twintig jaar oud is, vind ik het toch nogal ouderwets. De auteur was toen amper 54, in de fleur van zijn leven, geen ouderling. Toch schrijft hij zoals ik veronderstel dat mijn of zijn grootvader moet geschreven hebben. Heeft hij zich laten beïnvloeden door de documenten waarin hij zich ongetwijfeld (of hopelijk?) gedurende geruime tijd heeft verdiept? Het zou interessant zijn om andere publicaties van zijn hand daarop na te slaan. Ik vermoed echter dat dit zijn eigen stijl is, helaas. Een zekere stunteligheid, een gebrek aan elegantie, de totale afwezigheid van humor, het valt op in elke paragraaf, op elke bladzijde. Daarbij komt een werkelijk ongepaste neiging tot ongegronde verdachtmaking, geformuleerd in retorische uitroepen en verontwaardigde invectieven. Vanaf de eerste bladzijden is hij overtuigd van de schuld van de pastoor, nog voor hij één getuigenis naar voren brengt. Hij voert het onderzoek à charge, niet à decharge. Hij heeft op geen enkel ogenblik ook maar enige twijfel over de ernst en de echtheid van de verscheidene tenlasteleggingen, noch heeft hij anderzijds oog voor de getuigenissen die de pastoor ondersteunen of voor de argumenten die voor hem pleiten. Professor Milis is overtuigd van de wandaden van de dronkenlap en vrouwenloper die volgens hem de pastoor van Ename was en voert een niet-aflatend eenzijdig requisitoir tegen hem.

    Het is precies deze eenzijdigheid die het boekje zo ongenietbaar maakt. Indien de auteur de kwestie zakelijk en onpartijdig had naar voren gebracht, zonder vooringenomenheid, dan zou de lezer op basis van het beschikbare materiaal met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot de innerlijke overtuiging gekomen zijn dat de pastoor zich wellicht of vrijwel zeker schuldig had gemaakt aan de feiten die hem worden aangewreven. Door echter vanaf het eerste ogenblik uit te gaan van die schuld, nog voor de argumenten gehoord zijn en door zijn onvermurwbaar vasthouden aan die schuld bij het interpreteren van de gebeurtenissen, ontneemt de auteur zichzelf elke geloofwaardigheid en dwingt hij de lezer, hoe ongaarne ook, om de pastoor het voordeel van de twijfel te gunnen dat professor Milis, als aanklager van het openbaar ministerie, hem zo deerlijk ontzegt.

    Wij verwachten terecht van elk historicus en zeker van professoren dat zij neutraal zijn, objectief, onpartijdig. Het is niet aan hen om veroordelingen uit te spreken, zelfs niet indien zij innerlijk overtuigd zijn van de schuld van een van de partijen, tenzij de bewijzen overduidelijk zijn en de feiten dus bewezen mogen geacht worden.

    Of dat het geval is voor de aantijgingen tegen Jan Schuermans, dat is allerminst duidelijk. Er ontbreken belangrijke stukken in het dossier. Het onderzoek is niet evenwichtig gevoerd, toen niet en nu niet. Er zijn vermoedens, zelfs aanwijzingen, maar in de tijd voor het DNA-onderzoek moet men voor het vaderschapsonderzoek uiteindelijk voortgaan op het woord en wederwoord van de betrokkenen. Die spreken elkaar in dit geval tegen. We moeten dus concluderen, zoals de aartsbisschop ongetwijfeld heeft gedaan, dat de schuld derhalve niet bewezen is, precies omdat ze niet bewezen kon worden.

    Professor Milis heeft een ander standpunt ingenomen. Dat siert hem niet. Ik waag me niet aan veronderstellingen over zijn motieven. Om welke reden hij er ook voor gekozen heeft om tegenover de pastoor van Ename een zo uitgesproken beschuldigende houding aan te nemen, daar waar het zo evident is dat er zo lang na de feiten niets met zekerheid te bewijzen valt, daar hebben wij het raden naar. Maar dat brengt ons geen stap verder: zelfs indien wij op nog andere gronden zouden achterhalen dat die vooringenomenheid systematisch is geweest en gebaseerd op bijvoorbeeld levensbeschouwelijke voorkeuren of ideologische verschillen, dan nog zouden wij geen enkele grond hebben om ons oordeel over de pastoor in kwestie bij te stellen. Het ongelijk van de aanklager is geen argument voor de onschuld van de beschuldigde, net zoals zijn schuld niet bewezen wordt door het tekortschieten van zijn verdediging.

    De feiten zijn wat ze zijn en het is aan de historici om ze te achterhalen. Indien dat niet mogelijk is, moet men zich daarbij neerleggen en zich niet te buiten gaan aan welke veronderstellingen dan ook. Het is niet voldoende dat de pastoor een kind verwekt heeft, men moet ook kunnen bewijzen dat hij dat gedaan heeft. Als hij wel degelijk dat kind verwekt heeft, maar hij ontkent en men kan het niet bewijzen, dan is dat jammer, maar dat geeft ons geen vrijgeleide om hem toch te beschuldigen op basis van ons al dan niet terecht aanvoelen van zijn schuld.

    In het Gentse studentenblad Schamper verscheen ooit een artikeltje over roddels onder studenten over de echte of vermeende amoureuze escapades van enkele professoren en assistenten. Ook professor Milis was het slachtoffer van een dergelijke roddel: hij zou een affaire gehad hebben met de vrouw van een collega, die hem daarop zelfs fysiek belaagd zou hebben. Tengevolge daarvan zouden de twee rivalen bij de herverdeling van de kantoorruimten zo ver mogelijk uit elkaar gehuisvest zijn. Het zijn maar roddels in een studentenblad, maar verscheidene elementen uit het dossier Schuermans wegen echt niet zwaarder dan dat. Professor Milis zou terecht zeer verontwaardigd zijn indien men aan dergelijke wellicht ongegronde aantijgingen zoveel aandacht zou geschonken hebben als hij heeft gedaan in het geval van de pastoor van Ename.

    Met een dergelijk pamflet, gehuld in de vorm van ernstig historisch onderzoek, heeft professor Milis de historische wetenschap geen diensten bewezen. Wanneer de coryfeeën van de kennis zich laten verleiden tot verregaande eenzijdigheid en manifeste vooringenomenheid, wanneer zij hun wetenschappelijk discours doorspekken met verdachtmakingen, innuendo’s, insinuaties, ongegronde morele veroordelingen en ongeoorloofde feitelijke conclusies, dan past het om te spreken van corruptio optimi pessima: het tekortschieten van de besten is het slechtste.

    Lieve lezer, je bent wellicht enigszins verbaasd wanneer deze atheïst de verdediging op zich neemt van een allesbehalve onbesproken pastoor. Ik heb, dat is geweten, weinig sympathie voor die kaste. Maar ik weiger mee te doen aan een historische lynchpartij, 350 jaar na de feiten. De waarheid is mij meer waard dan mijn antipathieën.

    De laatste paragraag van het boek van Ludo Milis luidt als volgt:

    ‘Naar wat met Jan Schuermans

    in de periode na Ename gebeurde,

    is met opzet niet gezocht.

    We gunnen hem de eeuwige rust.’

     

    Dat is niet alleen onwetenschappelijk en uitdagend hypocriet, het is vooral oneerlijk. Schuermans krijgt, in tegenstelling met zijn beschuldigers, in het boekje van Milis niet eens de kans om door zijn later gedrag aan te tonen dat de beschuldigingen aan zijn adres ongegrond waren, of zelfs maar dat hij op rijpere leeftijd berouw heeft gehad voor wat hij op vrij jonge leeftijd zou gedaan hebben. Ludo Milis gunt hem helemaal de eeuwige rust niet. Door zijn ondoordachte verdachtmakingen in dit boekje heeft hij voor eeuwig een smet gelegd op het leven en de nagedachtenis van pastoor en mens Jan Schuermans. Indien ik mij daaraan zou schuldig gemaakt hebben, zou zelfs mijn tijdelijke rust hier op aarde ernstig in het gedrang komen. Voortgaande op dit boekje, vermoed ik echter dat Ludo Milis daar geen last van heeft.

    Om af te sluiten: door dit boekje uit de openbare bibliotheek van Wezemaal te weren, heeft de betrokken bibliothecaris zijn of haar doel ten enenmale gemist. Veeleer dan definitief aan de aandacht van de lezers onttrokken te worden, is het integendeel onverwacht onder de aandacht van althans deze lezer en meteen ook van andere gebracht, wat wellicht anders niet zou zijn gebeurd. Zonder de brutale desaffectatie zou dit boekje nog jaren een sluimerend bestaan gesleten hebben ergens op een stoffige boekenplank in de bibliotheek, min of meer terecht ongelezen, onbesproken, nukkig in zichzelf gekeerd, vervuld van zijn eigen ongelijk, gloriërend in zijn ultieme onbenulligheid, het onbeduidend product van de kleine kwade trouw van een man in wie onze maatschappij ooit haar hoop had gesteld en aan wie ze ruime middelen heeft toebedeeld om zijn talenten te ontwikkelen ten bate van de gemeenschap.

    Door zijn veroordeling heeft dit boekje een nieuwe kans gekregen. Ik heb die kans met beide handen aangegrepen om het op zijn waarde te schatten en het te licht te bevinden. Het moge nu in vrede rusten op mijn boekenplank, tot mijn erfgenamen het prijsgeven aan de vergetelheid of de finale destructie.

    Dat geeft me een idee voor wanneer ik doodga: crematie met als combustibel materiaal al de ongelezen boeken uit mijn bibliotheek en, als dat niet genoeg zou zijn, wat ik fervent verhoop, al mijn boeken die niemand wil erven en die men zelfs aan een opkoper van oude boeken niet gratis kwijt kan. Dat zullen er zeker meer dan genoeg zijn…


    Categorie:historisch
    Tags:geschiedenis


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!