Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (169)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    29-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Darwin's Cathedral, D.S. Wilson
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    David Sloan WILSON, Darwin’s Cathedral, 268 pp., Univ. Chicago Press, 2002, $ 14 (geen Nederlandse vertaling gevonden).

    Ik heb de euvele moed gehad om een boek te kopen van David Sloan Wilson. Ik was nochtans gewaarschuwd: orthodoxe sociobiologen zijn het grotendeels oneens met zijn stellingen. Laten we de twee even kort tegenover elkaar stellen.

    De gangbare opvatting, prominent vertegenwoordigd door Richard Dawkins, is die van de selfish genes, de zelfzuchtige genen. De basisregel voor alle leven is in leven blijven en het eigen leven of dat van de soort voortzetten. Onze genen zijn op dat doel gericht en wij, als persoon, zijn een belichaming van dat ideaal. Vertrekkend van die stelling kan men proberen om alle biologisch leven te verklaren en dat lukt ook vrij goed. Het is de grondregel van het Darwinisme en er is nog geen betere verklaring gevonden voor het biologisch leven op aarde zoals het nu bestaat in al zijn vormen.

    D. S. Wilson stemt ermee in dat dit inderdaad een grondregel is, maar dat die niet beperkt mag worden tot het niveau van de genen. Niet alles kan verklaard worden op basis van de overlevingsdrang van de genen alleen. Een eerste hoger niveau is dat van het organisme, bijvoorbeeld een plant, een dier of en vooral, een mens. Een mens is niet de slaaf van zijn genen. Met grosso modo hetzelfde genetisch materiaal kan men tot zeer verschillende resultaten komen. Een tweede stap is om ook groepen als organismen te beschouwen, bijvoorbeeld een zwerm bijen en vooral, een groep mensen.

    Wilson zegt dat men rekening moet houden met individuen en groepen om bijvoorbeeld de huidige maatschappij te verklaren. Hij is het niet eens met Dawkins, die alles terugbrengt tot de ene, genetische basiswet. Waar Dawkins stelt dat de genen maar één wet kennen, namelijk overleven, beweert Wilson dat er een evolutionair voordeel is voor personen of groepen die de samenwerking bevorderen, dat zij dus een grotere overlevingskans hebben en zich dus beter zullen voortplanten en in de competitie met andere groepen meer kans hebben om te overwinnen.

    Ook Dawkins erkent dat samenwerking vaak, misschien zelfs meestal voordelig is. Maar hij ziet dat nog altijd genetisch: men zal samenwerken met die personen die genetisch het sterkst verwant zijn, in de eerste plaats de eigen kinderen, maar ook de ouders en de broers en zussen, de ooms en tantes, de neven en nichten enzovoort, en wel precies in de mate van de genetische verwantschap. Waar het gaat om samenwerking met (genetisch) vreemden, zal men een houding aannemen die het best verklaard wordt door de speltheorie (game theory): men vertrekt van een welwillende houding, maar reageert op de reactie van de andere precies zoals de andere reageerde op de eigen welwillende reactie. Voorbeeld: twee leeuwen vinden een prooi; ze kunnen erom vechten of ze samen verorberen. De meest voordelige houding voor beiden is, op termijn: samen verorberen, zelfs samen jagen. Maar als de ene leeuw niet wil delen, is het beter om de volgende keer ook te weigeren.

    Wilson zegt dat we niet op het genetisch niveau mogen blijven om alles te verklaren. Een individu is niet absoluut afhankelijk van zijn genen, kan erop reageren, kan zich verzetten. Voorbeeld: een christelijke martelaar in een Romeins circus. Wat heeft die eraan om zich gewillig te laten opeten door de leeuwen? Volgens Dawkins zou elke vezel van zijn wezen zich moeten verzetten tegen het aanstormende gevaar: zelfbehoud! En toch zijn er verslagen, hoewel niet altijd zeer betrouwbare, van dergelijke serene martelaars. Overtuigender is het verhaal van pater Kolbe, die in Auschwitz de plaats innam van een andere man die geselecteerd was om omgebracht te worden. Hij onderging de martelingen lijdzaam en ging inderdaad zijn dood zingend tegemoet.

    Ook op het niveau van de groep is het volgens Wilson duidelijk dat er gevallen kunnen zijn waar het voordeliger is voor het individu om niet zelfzuchtig te handelen. Groepen die samenwerken, doen het beter dan ‘groepen’ van individualisten of egoïsten. Als je lid bent van zo’n groep, verbeter je je eigen kansen, maar je moet wel eerst afstand doen van je (genetische) drang naar zelfbehoud.

    Wilson is een voorstander van de multilevel selection theory. Natuurlijke selectie speelt, zeker voor mensen, niet enkel op genetisch niveau, maar ook op het niveau van het individu en het groepsniveau.

    Ik heb ook altijd aangevoeld dat een puur genetisch Darwinisme misschien niet afdoende is om alle aspecten van onze moderne maatschappij te verklaren. Met de homo sapiens is de wereld grondig veranderd. De mens kan nadenken, plannen, afwegen. Hij kan rekening houden met omstandigheden. Hij kan plezier uitstellen, kan lijden verdragen om een ander doel te bereiken. De mens is essentieel een wezen dat altijd in een of andere vorm van gemeenschap leeft. De mens is sapiens geworden door in groep te gaan leven, als individu zou dat nooit gelukt zijn. Het is evident dat enkel de pure overlevingsdrang niet alle menselijk gedrag kan verklaren. Er is meer uitleg nodig, toepassingen van die regel, uitzonderingen daarop enzovoort.

    De vraag is echter welke mechanismen er dan wel spelen, als het niet de genetische zijn. Want dit is het grote voordeel van Darwin-Dawkins: men kan aantonen hoe het fysisch werkt, in de praktijk, al honderdduizenden jaren. Het bestaan van de genen is onbetwist en ook het systeem van gedifferentieerde voortplanting en natuurlijke selectie is algemeen aanvaard. Maar hoe gaat de ‘selectie’ en de ‘evolutie’ in zijn werk als die niet genetisch is? Dat kan kan alleen cultureel zijn, maatschappelijk, in de beschaving. Tot nog toe is echter niemand erin geslaagd om de complexe bewegingen binnen onze samenleving en in de loop van de geschiedenis op een positiefwetenschappelijke basis te beschrijven, laat staan dat men er wetten zou voor hebben opgesteld die ook maar enige voorspellende waarde hebben. Ik heb bij Wilson nergens zelfs maar een poging gezien om dergelijke wetten voor te stellen. Hij beperkt zich ertoe om het genetische niveau als enige verklaring af te wijzen en aandacht te vragen voor wat zich op de hogere niveaus afspeelt.

    Ook hij geeft geen sluitende verklaring voor het gedrag van de christelijke martelaars. In dit boek heeft hij het uitdrukkelijk over godsdienst als een groepsverschijnsel. Godsdienst maakt een groep krachtiger, omdat het de mensen aanzet tot samenwerking, onder meer door hen te verbinden rond een bepaald mythisch verhaal. Hij geeft daarvan voorbeelden, maar men kan er ook andere vinden, waar een dergelijke godsdienst leidde tot gezamenlijke zelfmoord. Er zijn veel meer godsdiensten verdwenen dan er nu bestaan.

    Mijn indruk na lezing van dit boek is er een van frustratie. Het is niet altijd gemakkelijk om de redeneringen van Wilson te volgen, je hebt er meestal geen idee van waar hij naartoe wil en wanneer hij dan plots verregaande conclusies trekt, heb je niet de indruk dat het voorgaande voldoende argumenten inhoudt voor die krasse gevolgtrekkingen. Soms heb ik hem betrapt op drogredeneringen of verdraaiing van de feiten of de geschiedenis. Zijn voorbeelden zijn dikwijls misleidend, soms absurd en evident onjuist of perfect anders te verklaren. Maar het meest vervelende is dat je met zijn conclusies nergens heen kunt. Wat hij zegt over godsdienst zal geen enkele gelovige bevredigen en geen enkele atheïst geruststellen. De mechanismen die hij lijkt te veronderstellen in de omgang van de mensen als individuen en in groep zijn allesbehalve duidelijk en ontberen elke fysiologische, psychologische en filosofische basis.

    Dit boek is goed geschreven en mooi uitgegeven; het geeft de indruk zeer wetenschappelijk te zijn, met talloze citaten, verwijzingen en voetnoten uit de meest eminente literatuur. Maar ik ben er niet gerust in. D. S. Wilson heeft ongetwijfeld zeer goed gezien dat wij de geschiedenis van de beschaafde mensheid niet volledig kunnen verklaren op basis van onze genetische drang naar zelfbehoud alleen. Zijn stelling dat wij de verdere verklaring moeten zoeken op een hoger niveau, dat van de mens als individu en als groep is verre van origineel, zelfs banaal. Wat hij over die hogere niveaus te vertellen heeft, is grotendeels onsamenhangend en maakt niemand wijzer. Het gedrag van de leden van een groep kan mijn inziens nog altijd veel beter verklaard worden als een toepassing van de drang naar individueel zelfbehoud dan als de weldoende maar mysterieuze groepsgeest die Wilson meent te ontwaren.

    Mensen zijn individuen, denken als individuen, handelen als individuen, planten zich voort als individuen, leven samen als individuen. Er is geen enkele aanduiding dat dit niet zo zou zijn. Ik hou mijn hart vast voor elke theorie dat wij iets anders zouden zijn dan individuen. Wij hebben al genoeg voorbeelden gehad, vooral in de geschiedenis van de 20ste eeuw, van wat er gebeurt als men de mens niet meer als een individu beschouwt maar als een onbetekenend onderdeel van een groter geheel of een groter verhaal.

    Professor D. S. Wilson is een geleerde mystificateur, denk ik.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    28-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedichtendag 2010
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een gedacht is geen gedicht

    dichten is niet zomaar woorden schrijven

    zonder denken, al dan niet verlicht

    kan van dichten niet veel overblijven.


    Het is niet omdat ze op rijm staan

    dat gedachten een gedicht zijn

    of dat ze keurig in de maat gaan

    anders zou dat wel verplicht zijn.


    Soms voelen we de vreemde behoefte

    om onze regels wat korter te maken

    maar wie het ooit beproefde

    weet: ook dat zal het verschil niet maken.


    Dichten is gedachten verdichten

    de woorden helderder brengen

    zodat ze de lezer verlichten

    of verplichten een stille traan plengen.


    Dichten is naar binnen kijken

    in eigen hart en dat van de dingen

    dat kan een vreemde toestand lijken

    zoals dagdromen of woordeloos zingen.


    Dichten is gedachten  dichter schrijven dan gewoon

    moeite doen om uit de band te springen

    en te spreken op ongewone toon

    over verlangens en herinneringen.


    Vandaag is het gedichtendag

    dat vieren we met deze coupletten

    niet met een tricolore of leeuwenvlag

    maar met deze verzonnen kwartetten.


    Geen zielenroerselen of angstschreeuwen

    gewoon deze kleine vingeroefening

    geen klotsende baren of krijsende meeuwen

    enkel deze broze woordenwisseling.


    Toch wil ik zo bij je binnen komen

    je prozaïsche taken ernstig verstoren

    plaats maken voor koele winterdromen

    en het rozevingerig ochtendgloren.


    Ik probeer je kwansuis af te leiden

    van het ritme van lege dagen

    en je stiekem in te wijden

    in een weliger welbehagen.


    Ik beken het, ik wil je verleiden

    versieren met gekunstelde taal

    ik wil je van jezelf bevrijden

    verzin voor jou een beeldverhaal.


    Ik wil als dichter dichter bij je zijn

    je omarmen en fluisteren in je oor

    woorden van wonne en minnepijn

    en dromen dat ik aldoor bij je hoor.


    Ik wil even je hele aandacht vragen

    je even bij me houden

    je schuwe blik even doen vertragen

    even, heel even van je houden.



    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    26-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Léonard-kruispunt
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wat God gescheiden heeft, mag de mens niet verbinden.

    Dat is de boodschap die Mgr. Léonard, de nieuwbenoemde aartsbisschop van Mechelen-Brussel en primaat van België, ons met mediatieke bravoure brengt. In elk interview tast men hem opnieuw in het kruis over zijn opvattingen betreffende de menselijke seksualiteit. Steevast is zijn antwoord: seksualiteit dient voor de voortplanting, dat is de essentie ervan. Wie dus de seksualiteit voor iets anders aanwendt, wijkt af van de ‘natuurlijke’ functie van de seksualiteit.

    Het is verbazingwekkend hoe simplistisch een ogenschijnlijk intelligente man als deze priester Gods kan zijn. Het reduceren van de seksualiteit tot voortplanting is niet alleen een verschrikkelijke verarming van dit wondere aspect van onze menselijkheid, het is biologisch gezien ook goed fout. Seksualiteit is, dat moet toch ook deze man inzien, zo wereldvreemd is hij toch niet, veel ruimer dan de voortplantingsdaad? Anders kunnen we ons evengoed beperken tot het bezwangeren en zich laten bezwangeren, bij voorkeur via kunstmatige inseminatie, zoals bij het vee.

    Nee, het is duidelijk: mensen zijn door en door seksuele wezens, van hun geboorte tot hun dood, elke dag, elk uur van hun leven. Een seksuele moraal zoals die van de officiële katholieke kerk, die enkel over de voortplanting spreekt, heeft het strikt gesproken enkel over die zeer zeldzame gelegenheden waarbij seks ook leidt tot bevruchting en tot een nieuwe mens. Dat is dan een periode van slechts enkele jaren in het leven van een mens en in die periode een totale duur van, zeg maar, een half uurtje of zo, alles samen? Je ziet zelf wat er allemaal daarbuiten valt: zowat heel ons leven.

    Wat zegt de kerk over de rest van de tijd? Niets: seks voor of buiten het huwelijk is verboden; seks binnen of buiten het huwelijk die niet op de voortplanting gericht is, is verboden; seks die niet tot voortplanting kan leiden, bijvoorbeeld tussen mensen van hetzelfde geslacht, is verboden; zelfs seks met een impotente partner is verboden, dat is trouwens de enige aanvaardbare reden voor een kerkelijke echtscheiding.

    De kerk sluit zich daarmee af van de dagelijkse praktijk van álle mensen. Er is niemand, niemand die zich helemaal aan de strikte leer van de kerk houdt, altijd en overal, ook Mgr. Léonard niet, want naar zijn eigen zeggen zijn wij allen zondaars en hijzelf, nog steeds in zijn eigen woorden, de grootste. Maar zij sluit zich daarmee wel op een spectaculaire manier af van specifieke groepen van mensen: ouders die zelf het moment en de omvang van hun kinderwens willen bepalen; jongeren voor het huwelijk en andere ongehuwden; al de mensen die seksueel actief zijn buiten het huwelijk; homo’s, lesbiennes en biseksuelen. Ook hier vrees ik dat de verzameling van deze groepen ongeveer de hele mensheid omvat.

    Binnen het geheel van wat wij seksualiteit noemen, is de voortplantingsdaad slechts een detail. Een belangrijk detail, dat wel, maar toch niet meer dan dat, zowel in de tijd gezien als in het geheel van het emotioneel leven. Verliefdheid is zeker zo intens, genegenheid evenzeer, maar ook verlangen, begeerte, erotiek, herinnering, wanhoop, onzekerheid, jaloersheid… Ach, hoe is het toch mogelijk dat iemand dat allemaal over het hoofd ziet? Onze hele beschaving, onze cultuur draait rond de verhouding tussen mensen, mannen en vrouwen, in een ondoorgrondelijke veelheid van daden en gevoelens. Wat zou onze literatuur, onze kunst, onze samenleving zijn zonder seksualiteit?

    Mgr. Léonard heeft in zijn goed voorbereid antwoord op de cruciale vragen ook een etymologisch element ingelast. Dat deed me natuurlijk de oren spitsen. Seksualiteit is volgens hem afgeleid van het Latijnse werkwoord secare, snijden, splitsen, scheiden. Dat mag dan al zo zijn, of ze mogen dan al beide teruggaan op een zelfde stam ‘sec’ met die betekenis. Maar de zaak is veel complexer dan dat. Bovendien is een etymologische verklaring, hoe wetenschappelijk die ook moge lijken, niet meer dan een fiorituur, een spielerei en dus zeker geen absolute verklaringsgrond.

    Etymologisch is seks niet wat de mensen scheidt, zoals Léonard meent, maar wat ze ónderscheidt. God heeft de mensen niet gescheiden in twee soorten, hij heeft de menselijke soort onderscheiden en dat op veel meer manieren dan alleen het fysisch seksueel onderscheid van man en vrouw. Wij hebben niet alleen toevallig verschillende genitaliën, wij zijn anders mens als man en als vrouw.

    Anders gezegd: de menselijke soort is geëvolueerd, zoals een groot gedeelte van het leven op aarde, als een soort waarbij de voortplanting gebeurt door de vereniging van de vrouwelijke eicel en de mannelijke zaadcel. Dat heeft niets met scheiden, uiteenhalen, verwijderen te maken, maar alles met samenvoegen, verbinden, verenigen. Seksualiteit is wat mensen met elkaar verbindt, niet wat hen scheidt. Al te lang heeft de kerk zich ingespannen om de seksen zoveel mogelijk uit elkaar te houden, tenzij het niet anders kon, namelijk voor de strikte voortplanting. Dat er duizend andere redenen zijn voor mensen om elkaar te omarmen, samen te zijn, ook seksueel, daar heeft de kerk nooit oog voor gehad, integendeel, dat heeft ze steeds ontkend en als zondig bestreden uit alle macht.

    Niets is meer essentieel voor de menselijke soort dan haar voortplanting. Zonder voortplanting sterft de mensheid op zeer korte tijd uit. De evolutie heeft dat zeer goed ingezien en doet er alles aan opdat de mens zich zou voortplanten, zowel bij de man als bij de vrouw. Dat is wat wij onder seksualiteit verstaan: dat wondere geheel van ontelbare en grotendeels onbewuste elementen die maken dat wij ons graag voortplanten, dat wij maar moeilijk aan de drang kunnen weerstaan, dat seksualiteit ons hele leven en de hele samenleving doordringt. Het zit ons letterlijk in het bloed, of correcter: in de genen en bovendien hebben wij er ons hele bestaan op gebouwd.

    We moeten dat zien als een kenmerk van de menselijke soort, dat aanwezig is in al de individuele mensen, maar dan op een individueel verschillende manier, zoals trouwens alle andere kenmerken. Seksualiteit is veelomvattend en uiterst divers in zijn mogelijke vormen en belevingen. Er zijn geen twee mensen die eender zijn, er zijn er ook geen twee die hun seksualiteit op precies dezelfde manier ervaren of vorm geven. Zeker, er zijn grote lijnen, maar er zijn ook enorm veel afwijkingen. Er zijn duidelijke voorkeuren en taboes, maar er zijn massaal veel alternatieven en zelfs perversies en seksuele misdrijven.

    Zoals elk ander gedrag moet in een samenleving ook de seksualiteit geregeld worden. Die regels worden door elke samenleving opgesteld, gebaseerd op wat mensen doen, wat ze goed vinden en wat niet. Er zijn maar weinig dingen die door iedereen en altijd afgewezen worden in de seksualiteit. Incest is er een van. Ik schreef daarover vroeger al, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=341

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=382

    De voortplanting is essentieel voor het overleven van de soort, maar dat wil niet zeggen dat wij niets anders te doen hebben dan ons voortplanten, noch dat elk van ons zich zou moeten voortplanten. Het gaat om de soort, niet om het individu. Trouwens, bij de voortplanting ‘overleeft’ het individu niet echt: onze kinderen zijn geen kopieën van onszelf, op geen enkele manier; genetisch is het een mix van de chromosomen van de beide partners en het is niet te voorspellen welke kenmerken dominant zullen blijken te zijn. Bovendien: wat elk kind zelf maakt van het materiaal dat het genetisch heeft meegekregen, is nog veel minder voorspelbaar. Het is dus onzin om de mens te herleiden tot een voortplantingsmachine, dat is zelfs bij de meest primitieve volkeren niet zo. De mens is geen dekstier en geen konijn.

    Het leven van de mens wordt niet uitsluitend bepaald door zijn voortplantingsdrang en die drang wordt niet op een obsessionele en strikt biologische manier beleefd. De aantrekkingskracht tussen partners is gericht op een totaalbeleving, niet zomaar op snelle seks. Wij hebben rond de voortplanting een hele beschaving gebouwd, een complexe samenleving. Wie dat miskent, miskent de essentie van het mens-zijn en herleid de mens tot een bronstig beest.

    Ik wou het ook nog even hebben over de houding van de kerk, zoals zonder aarzeling of pudeur verwoord door Mgr. Léonard, tegenover echtscheiding. Hij steunt zich daarbij op Matteus, hoofdstuk 19. Ik citeer de evangelietekst hier voor u:

    19

    1 Nadat Jezus deze rede had uitgesproken, verliet hij Galilea en ging hij langs de overkant van de Jordaan naar Judea. 2 Grote massa’s mensen volgden hem, en hij genas hen ter plekke. 3 Toen kwamen er farizeeën op hem af om hem op de proef te stellen. Ze vroegen: ‘Mag een man zijn vrouw om willekeurig welke reden verstoten?’ 4 Hij zei: ‘Hebt u niet gelezen dat de schepper de mens bij het begin mannelijk en vrouwelijk heeft gemaakt?’ 5 En hij vervolgde: ‘Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één worden; 6 ze zijn dan niet langer twee, maar één. Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden.’ 7 Toen vroegen ze hem: ‘Waarom heeft Mozes dan voorgeschreven haar een scheidingsbrief te geven en haar zo te verstoten?’ 8 Hij antwoordde: ‘Omdat u harteloos en koppig bent, daarom heeft Mozes u toegestaan uw vrouw te verstoten. Maar dat is niet vanaf het begin zo geweest. 9 Ik zeg u: wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt overspel, tenzij er sprake was van een ongeoorloofde verbintenis.’

    10 Hierop zeiden zijn leerlingen: ‘Als het met de verhouding tussen man en vrouw zo gesteld is, kun je maar beter niet trouwen.’ 11 Hij zei tegen hen: ‘Niet iedereen kan deze kwestie begrijpen, alleen degenen aan wie het gegeven is: 12 er zijn mannen die niet trouwen omdat ze onvruchtbaar geboren werden, andere omdat ze door mensen onvruchtbaar gemaakt zijn, en er zijn mannen die niet trouwen omdat ze zichzelf onvruchtbaar gemaakt hebben met het oog op het koninkrijk van de hemel. Laat wie bij machte is dit te begrijpen het begrijpen!’

    Uit de hele context is duidelijk dat het hier gaat om een discussie over wetten. De Farizeeën citeren de Joodse wet, die inderdaad in de praktijk nogal vrij omging met het verstoten van echtgenotes. Zij wisten heel goed dat dit gebruik van de Mozaïsche wet betwistbaar was, dat het een smoes was die Joodse mannen gebruikten om uit de echt te scheiden, om welke reden dan ook. Niet dat iedereen dat zomaar deed, maar ongetwijfeld gebeurde het toen net zo goed en net zo frequent als nu. Jezus legt de vinger op de wonde: het is omdat de man harteloos (lees: uitgekeken) en koppig (lees: verliefd) is dat hij zijn vrouw verstoot voor een andere. De wet dient alleen maar om dat te legitimeren. Het is dus feitelijk een misbruik, want het goddelijk gebod, dat prioriteit heeft op de wet, is evident: mensenkinderen zullen hun ouders verlaten en zich aan een partner binden; voor de meesten onder hen is dat een partner van het andere geslacht en uit die gemeenschap kunnen kinderen geboren worden, dat is zo genetisch bepaald.

    Dat is de basisregel voor de menselijke soort. Wie die te goeder trouw aangegane verbintenis eenzijdig en brutaal beëindigt en dus contractbreuk pleegt, handelt niet correct. Maar het gebeurt nu eenmaal, zo is de mens, daar is niets aan te doen, dat wist men toen ook al, dat blijkt overduidelijk uit de reactie van de leerlingen: als je niet mag scheiden, wie zal er dan nog willen trouwen? Beter van gewoon samen te wonen!

    En dus waren er voorzieningen in de Joodse wet, bijvoorbeeld de scheidingsbrief, die de verstoten vrouw kon gebruiken om haar onschuld en eventueel haar potentiële vruchtbaarheid te bewijzen. In onze tijd doen wij het net zo. Het huwelijk is in principe een verbintenis op lange termijn. Wie ze eenzijdig verbreekt, is verplicht om de andere partner schadeloos te stellen en moet ook blijven bijdragen in de kosten van het onderhoud van de eventuele kinderen. Indien twee partners in onderling overleg beslissen uiteen te gaan, regelen zij hun zaken op een correcte manier voor de notaris en de rechtbank. Lees wat ik daarover schreef, kik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=109139.

    Dat zijn de termen van de discussie. Wat doen we dan met dat ene zinnetje: wat God verbonden heeft, zal de mens niet scheiden? Dat is wat de kerk steeds inroept om zich tegen echtscheiding te verzetten.

    Vooreerst staat er duidelijk: ‘wat God verenigd heeft’; man en vrouw zijn seksueel onderscheiden van elkaar om zich te verenigen en zo voor nakomelingen te zorgen. Dat is de biologische, genetisch vastgelegde basisregel. Een man die de ene vrouw zomaar verstoot voor een andere, zondigt tegen die basisregel, tenzij zijn eerste vrouw onvruchtbaar is of in het geval van overspel door de vrouw. Dat is een zeer algemeen verspreide wet.

    Toch waren en zijn er in elke samenleving ook regels die rekening hielden met het mislukken van een huwelijk. Mensen zijn niet altijd heel wijs of vooruitziend wanneer ze hun partner kiezen: als de staart staat, zit het verstand inderdaad in de kloten. Er waren dus altijd voorzieningen om op een billijke manier een einde te maken aan huwelijkscontracten; dat de mannen daarbij wel eens het laken naar zich trokken, zal niemand verwonderen, al is het niet goed te praten.

    In onze moderne tijd zijn die kwesties vrij goed geregeld, ook voor de vrouw.

    Wij beschikken nu ook over zeer efficiënte en veilige voorbehoedsmiddelen. Dat heeft ertoe geleid dat seks nu ook mogelijk is zonder voortplanting. Voor heel wat mensen heeft dat de termen van de discussie grondig veranderd. Het is nu mogelijk dat partners seks hebben om andere redenen dan de voortplanting, bijvoorbeeld als een zeer intieme en intense manier om hun wederzijdse gevoelens te uiten en genietend te beleven, ook zonder het oog op een huwelijk of samenleven. Dat was vroeger ook al zo, maar toen was er steeds het risico op ongewenste zwangerschap. Ik weet niet of er nu meer mensen op die manier hun seksualiteit beleven, maar het is in alle geval een buitengewoon goede zaak dat zij dat kunnen zonder dat er kinderen moeten geboren worden die niet gewenst, ja, zelfs verwenst zijn.

    Het Evangelie zegt ook een beetje geheimzinnig dat niet iedereen moet huwen: wie onvruchtbaar is ten gevolge van een defect van de natuur, wie onvruchtbaar gemaakt is, door castratie bijvoorbeeld. Maar er is ook een derde categorie: zij die zichzelf onvruchtbaar gemaakt hebben omwille van het rijk Gods. Nogmaals wordt beklemtoond dat dit iets is dat niet iedereen kan begrijpen en dat is volkomen terecht.

    Het valt op dat alleen deze laatste tekst enkel bij Matteus voorkomt, dus niet bij de twee andere synoptische evangelisten, Lukas en Marcus. Dat is veeleer uitzonderlijk. Technisch exegetisch gezien is het dus een beetje een vreemde, misschien zelfs verdachte, later toegevoegde tekst. Anderzijds is het niet ongebruikelijk in godsdiensten dat eunuchen tot de priesterlijke klasse behoren, noch dat eunuchen een bijzonder plaats bekleden in de maatschappij. Er is echter aan deze tekst een bijzondere moeilijkheid verbonden. Het gaat immers niet om mensen die fysisch onvruchtbaar zijn zoals eunuchen of castraten, maar om personen die zichzelf zo gemaakt hebben ‘omwille van het koninkrijk Gods’. Wij mogen veronderstellen dat zij zichzelf niet letterlijk gecastreerd hebben, al is dat wel hier en daar gebeurd in het vroege christendom.

    Het grote probleem is, dat mensen die zich voornemen onvruchtbaar te zijn, dat daarom nog niet zijn in de praktijk. Dat is de vloek van het verplicht priesterlijk celibaat: men blijft vruchtbaar; meer nog: vruchtbaarheid is een vereiste om priester te mogen worden. Meteen zien we de gevaren: men blijft een seksueel wezen, men kan zijn mening herzien, men kan zondigen, men kan kinderen verwekken. Priesters van alle tijden hebben dat dan ook gedaan, waar een wil is, is een weg, en de geest is gewillig maar het vlees is zwak. Lees nog eens na wat ik schreef over het celibaat, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=326591.

    En ook wat ik schreef over seksueel misbruik door priesters, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=141243.

    We moeten deze uitspraken van het Evangelie over het onvruchtbaar zijn omwille van het Rijk Gods zien in verband met het vervolg van de tekst van Matteus 19 over het Koninkrijk Gods en die is wel helemaal synoptisch, quasi woord voor woord aanwezig in de drie evangelies. Daarin benadrukt Jezus dat men zich grote opofferingen moet getroosten om het rijk Gods binnen te gaan: men moet werkelijk alles opgeven. Het duidelijkst en onmenselijkst staat dat in Lukas 14, 26-27, een van de teksten die door priesters en aartsbisschoppen ongetwijfeld het minst letterlijk wordt geciteerd: 26‘Wie mij volgt, maar niet breekt met zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja zelfs met zijn eigen leven, kan niet mijn leerling zijn.27Wie niet zijn kruis draagt en mij op mijn weg volgt, kan niet mijn leerling zijn. Dit is de erg eufemistische versie van de Nieuwe Bijbelvertaling. In alle andere versies is het werkwoord ‘haten’, in de Griekse tekst misei (zoals in misantropie en misogynie, mensen- en vrouwenhaat), in de Latijnse odit, veel duidelijker kan het niet zijn.

    Het ziet ernaar uit dat Jezus vraagt dat men ook de seksualiteit opgeeft om hem te volgen, dat zijn volgelingen dus zichzelf ‘onvruchtbaar maken’, zoals ze ook alle andere wereldse bezittingen opgeven. In ruil zullen ze wat ze verlaten hebben honderdvoud ontvangen en het eeuwig leven verwerven. Dat wordt geïllustreerd in de parabelen die de deze tekst omringen. Merkwaardig is dat voortdurend, ook bij Lukas, die formule herhaald wordt: niet iedereen kan dit begrijpen, wie oren heeft om te horen die zal het verstaan. Het lijkt wel een soort van signaal, dat toegevoegd is om te zeggen: neem dit niet letterlijk, begrijp het niet verkeerd.

    Dat is anders wel precies wat de kerk gedaan heeft: het celibaat is een verplichting, tot op vandaag, voor priesters en religieuzen, de echte dienaars en volgelingen van Jezus. De anderen, die het niet verstaan, zijn zondaars. Een zeer groot gedeelte van Jezus boodschap, het Evangelie, bestaat precies daarin: men moet alles opgeven en hem volgen. Waarheen en waarom, dat is veel minder duidelijk.

    Zijn we afgedwaald? Geenszins.

    De kerk heeft deze teksten aangegrepen om het monogame en onverbrekelijke huwelijk als de enig mogelijke samenlevingsvorm op te leggen aan iedereen. Wie toch scheidt, om welke reden dan ook, mag niet opnieuw in het huwelijk treden, ook niet wie buiten zijn of haar schuld verlaten is of wie zijn vrouw of man verstoten heeft omwille van overspel. De kerk roept dezelfde tekst in om elke vorm van seksualiteit onder seksgenoten te verbieden. En ook het verplichte priestercelibaat is erop gesteund.

    Nog los van de vraag of het verstandig is om voor dergelijke belangrijke maatschappelijke kwesties nu nog altijd uitsluitend te steunen op een zogenaamd heilige tekst, waarvan de ontstaansgeschiedenis allesbehalve duidelijk is en die overigens geen enkele objectieve autoriteit heeft, is het waarlijk waanzin om die beslissingen te steunen op een al te letterlijke en uiterst eenzijdige interpretatie van zeer twijfelachtige en ambigue passages van teksten die op zichzelf al een bedenkelijke pedigree hebben.

    Het is dan ook niet verwonderlijk dat in grote delen van het christendom de priesters wel mogen huwen; dat men homoseksuelen erkent voor wat ze zijn en hen zelfs toelaat tot het ambt; dat echtscheiding als een persoonlijke aangelegenheid aanvaard wordt waarover de religie zich niet hoort uit te spreken; dat men seksualiteit als een positieve waarde aanziet, ook buiten de voortplanting en het huwelijk.

    Dat is helaas niet het standpunt van Mgr. Léonard, of zal ik zeggen de heer Léonard, want mon seigneur is hij echt niet. Een dienaar des Heren zou zich er overigens moeten voor hoeden om de titel van zijn meester te usurperen: de knecht zal niet meer zijn dan de meester (Joh. 13, 16). Wij moeten ons ervan bewust zijn dat wat hij zegt niet de Waarheid is, maar slechts zijn kleine waarheid, zijn bedenkelijke interpretatie, die slechts gedeeld wordt door een beperkt aantal gelijkgezinden van dezelfde leeftijd, ook binnen de kerk. Het gezag waarmee hij zich bekleed acht, is zoals het Evangelie zegt ‘niet van deze wereld’, wij hoeven er dus niet van wakker te liggen, buiten deze wereld is er immers niets.

    We mogen er wel verontwaardigd over zijn, of zwaar teleurgesteld, samen met vele christenen binnen de kerk. Op deze man rust een loodzware verantwoordelijkheid. De allesbehalve blijde boodschap die hij brengt is een ontgoocheling en zelfs een belediging voor talloze mensen. Het vernietigende en hardvochtig oordeel dat hij zo welsprekend uitspreekt over zijn medemensen is verschrikkelijk, hoe hij zich ook draait en keert in zijn gladde bewoordingen. De mensen hebben maar al te goed door wat hij werkelijk bedoelt. Zoals Lukas (17, 1-4) zegt:

    1 Tegen zijn leerlingen zei hij: ‘Het is onvermijdelijk dat er mensen ten val worden gebracht, alleen: wee degene die daarvoor verantwoordelijk is! 2 Het zou beter voor hem zijn als hij met een molensteen om zijn nek in zee werd geworpen dan dat hij ook maar een van deze geringen ten val zou brengen. 3 Let dus goed op jezelf!

    Indien een van je broeders of zusters zondigt, spreek die dan ernstig toe; en als ze berouw hebben, vergeef hun. 4 En als ze zevenmaal op een dag tegen je zondigen en zevenmaal naar je terugkeren en zeggen: “Ik heb berouw,” dan moet je hun vergeven.’

    Nog erger zal het vergaan wie zevenmaal per dag van op de kansel en voor de camera volkomen onschuldigen er ten onrechte van beticht dat ze zondigen en eist dat ze zevenmaal zeven keer berouw moeten tonen en vergeving vragen aan een medemens die zich in mateloos aanmatigende trots boven hen heeft verheven.

    Wat de mens bindt, zal geen God scheiden, laat staan zijn knecht.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    25-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dmitri Sjostakovitsj, balletmuziek
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975) heeft in zijn leven als componist werkelijk alle genres beoefend en telkens met hetzelfde verbazend gemak en met veel succes. Hij schreef ook balletmuziek:

    Op. 22: Het gouden tijdperk, in drie akten (1929-1930)

    Op. 27: The Bout, in drie akten (1930-1931)

    Op. 39: De klare stroom, in drie akten (1934-1935)

    Dit zijn vroege werken, uit de periode dat de jonge Sjostakovitsj erg geïnteresseerd was in de hedendaagse westerse componisten zoals Hindemith, Berg en Schoenberg.

    ‘Het gouden tijdperk’ gaat over een voetbalploeg uit de Sovjet-Unie die een reis maakt naar een decadent Westers land. Dit is wat de componist er zelf over zei: Mijn belangrijkste bedoeling met dit ballet was het contrast belichten tussen de culturen van de twee landen. Ik ging als volgt te werk: de West-Europese dansen ademen een geest uit van de ontaarde erotiek die zo kenmerkend is voor de hedendaagse bourgeoiscultuur. De Sovjetdansen daarentegen probeerde ik te doordringen van de gezonde elementen van de sport en de gymnastiek. Maar wat Shostakovitsj zei voor de pers moet je altijd met een korreltje zout nemen; hij was zich altijd zeer goed bewust dat elke uitspraak door de KGB nauwkeurig zou onderzocht worden op haar politieke correctheid. Als je naar de muziek luistert, dan is het duidelijk dat de componist blijkbaar veel plezier heeft gehad in het imiteren van de westerse decadentie en dat zijn uitbeelding van het Sovjetideaal van fysiek en psychisch gezonde arbeiderskinderen een beetje gechargeerd is en dus veeleer komisch overkomt. Ironie was zijn geliefkoosde vorm van humor, of was het sarcasme? Precies die dubbele bodems maken zijn muziek altijd boeiend.

    Maar ook de autoriteiten hadden snel door dat Sjostakovitsj hen meer dan een beetje belachelijk aan het maken was en grepen snel in. Veel voorstellingen zijn er niet geweest. De zogenaamde parodie op de westerse muziek was maar al te geslaagd naar de zin van de Sovjets.

    Shostakovitsj heeft van dit ballet, dat meer dan twee uur duurt, later een korte orkestsuite gemaakt en dat is de versie die wij het best kennen. Er is echter ook een volledige uitvoering van de balletmuziek en die is zeer de moeite. Verwacht je aan een rumoerige score, met veel toeters en bellen, ook letterlijk.

    ‘De Bout’ is eveneens een erg lang werk: tweeënhalf uur, drie bedrijven, zeven scènes. Het verhaal speelt zich af in een Sovjetfabriek. Een van de arbeiders, Lyonka, is liever lui dan moe en heeft meestal ook een glaasje op. Hij laat zich graag inspireren door het bedenkelijke voorbeeld van de lokale priester, ook al een dronkaard en door de domme en aartsluie leden van de parochie. Hij laat zich erg gemakkelijk verleiden door een sinistere en gevaarlijke antisovjet agent om mee te doen aan een plan om door sabotage de fabriek lam te leggen. Dat moet gebeuren door een stevige stalen bout in een van de machines te gooien. Pas op het allerlaatste moment slagen de Jonge Communisten erin om het complot te verijdelen. Ook hier is de muziek van Sjostakovitsj heel kleurrijk en levendig, het lijkt wel alsof hij een tv-cartoon voor ogen had zoals we die nu kennen. Hij haalt werkelijk alles uit de kast en parodieert zowel de klassieke als de populaire muziek op een briljante manier. Dat we ons in een fabriek bevinden, dat zullen we geweten hebben: voortdurend hoor je in de muziek het lawaai van de hamers en de machines. Hij steekt ook vrolijk de draak met de arbeiders, hun opzichters en de directie, de kerkgangers.

    Ondanks dat alles was ‘De bout’ geen succes en werd snel van de affiche genomen. Sjostakovitsj heeft de muziek gerecycleerd, in een orkestsuite zoals voor zijn eerste ballet, maar de meest geslaagde onderdelen van ‘De Bout’ duiken later ook op in allerlei andere stukken van zijn hand.

    Zo komen we aan wat de laatste balletmuziek zou zijn die Sjostakovitsj schreef, ‘De klare stroom’. Dat hij het genre vaarwel zegde, ligt niet aan hem, maar aan de kritiek die Stalin had op dit ballet. Nochtans had onze componist erg zijn best gedaan, op zijn manier, natuurlijk. Het verhaal is gesitueerd op een collectieve boerderij. Aantrekkelijke jonge danseressen huppelen over de scène met in hun armen enorme aardappelen, het resultaat van een fabelachtige oogst die gevierd wordt door opgewekte en gelukkige jonge Sovjetboeren.

    Naar verluidt had Stalin zelf om zo’n stuk gevraagd. Er was namelijk een groot probleem met de aardappelenoogst in Oekraïne en het gerucht ging (volkomen terecht trouwens) dat Stalin met opzet die oogst had laten mislukken om zo een hongersnood te veroorzaken die miljoenen doden zou eisen in 1932-33. Niemand mocht daarover spreken, maar er werd druk gefluisterd, natuurlijk. Stalin deed al wat hij kon om dat te onderdrukken, onder meer met een mediacampagne die de lof zong van het landelijk leven en van de successen van de Sovjetlandbouw.

    Sjostakovitsj heeft de opdracht die hij had gekregen nogal letterlijk uitgevoerd. Het moest een vrolijk stuk worden, maar hij heeft er een billenkletser van gemaakt, een vaudeville van grappen en grollen, verkleedpartijen, travestie, circusnummers, wilde dansen, uitdagende flirtpartijen, romantische rendez-vous enzovoort. De choreograaf liet de stoere en ernstige sovjetboeren op pointes rondhuppelen, er was zelfs een scène met een hond die op een fiets rondreed en dat was nog niet eerder vertoond…

    Het werd een formidabel succes, zowel voor de vlotte muziek als voor de hilarische choreografie. Na de eerste uitverkochte voorstellingen in Leningrad (nu weer Sint-Petersburg, zelfs in het Russisch) waren de componist, de regisseur en de choreograaf in de wolken: ze waren ervan overtuigd dat ze een echte ommekeer hadden veroorzaakt in het Russische balletleven, de toekomst lag voor hen open.

    Het heeft niet mogen zijn. Toen de productie naar Moskou verhuisde, kwam op een avond Stalin zelf ook eens kijken naar dat ballet waarover iedereen sprak. Hij verdacht Sjostakovitsj er al langer van dat hij eigenlijk een spotter was die de hele Sovjetideologie en ook Vadertje Stalin zelf parodieerde en die indruk werd alleen maar versterkt door wat hij te zien en te horen kreeg. De gevolgen waren niet om te lachen. De opvoeringen werden onmiddellijk gestopt, de muziek verboden. Een van de librettoschrijvers werd verbannen naar de goelag en verdween daar spoorloos. De briljante choreograaf Lopukhov, een leerling van Fokine kreeg een permanent werkverbod. Hij dankte zijn leven waarschijnlijk aan zijn zus Lydia, een ballerina die gehuwd was met de beroemde Britse economist John Maynard Keynes. Sjostakovitsj had zijn les nu wel geleerd, hij heeft nadien nooit meer voor het ballet geschreven. Stiekem hergebruikte hij de beste stukken van de balletmuziek, nog maar eens voor een kortere orkestsuite maar ook als onderdeel van later symfonisch werk.

    ‘Het jonge meisje en de hooligan’ is een samenraapsel uit 1962 van muziek uit ‘De bout’, ‘De klare stroom’, een cellosonate, de filmmuziek voor ‘De horzel’ en de suites die op de balletmuziek gemaakt waren.

    ‘De dromers’, in vier akten (1975) is ook zo’n verzameling, aangevuld met origineel werk, waarvoor Sjostakovitsj samenwerkte met leerlingen en vrienden.

    Men kan zich afvragen wat er van een muzikaal talent als Sjostakovitsj zou geworden zijn indien hij niet stelselmatig zou gedwarsboomd, bedreigd en gehinderd zijn door de partijbonzen, indien hij vrij en ongebonden had kunnen leven in het westen. We zullen het antwoord nooit weten. Zeker is dat wij hem nu vooral appreciëren voor de nauwelijks verholen parodie en kritiek die hij in zijn muziek wist te verwerken, ook toen dat levensgevaarlijk was. Zijn balletmuziek, in haar oorspronkelijke versie, geeft ons waarschijnlijk een goede indruk van wat hij kon en van wat hij echt graag deed. Het is helaas pas heel recentelijk dat zijn balletten weer opgevoerd worden, in Rusland en elders, in de originele vorm, overigens telkens met groot succes. Het zijn moderne repertoirestukken geworden, al zijn ze bijna honderd jaar oud. Jammer dat Sjostakovitsj het niet meer heeft mogen meemaken, hij zou stilletjes zitten glunderen hebben…


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    24-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Elektra van Richard Strauss
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Gisteren, 23 januari 2010 was er op Canvas een opname te horen vanuit de Munt in Brussel van
    Elektra, de opera van Richard Strauss op een libretto van Hugo van Hofmannsthal die in 1909 in Dresden voor het eerst opgevoerd is. Er zijn nog opvoeringen de komende dagen. De prijzen voor de beste plaatsen lopen wel op tot meer dan 100 euro.

    Enige tijd geleden was er op Mezzo al een uitvoering te zien én te horen. Dat was toen indrukwekkend, ik heb gefascineerd zitten kijken en luisteren en ik ben er nog dagen nadien een beetje niet goed van geweest. Ik ben vertrouwd met het klassieke verhaal en ook met Strauss’ muziek, maar ik had de opera nog nooit in haar geheel opgevoerd gezien. Het was een overdonderende ervaring, zelfs op het TV-scherm. Nadien heb ik nog wat nagelezen, onder meer in een uitstekend programmaboekje van een opvoering in de Nederlandse opera uit 2000, dat ik voor enkele euro kocht bij De Slegte.

    De uitvoering op Mezzo was die van mei 2005 in het Teatro degli Arcimboldi, de standplaats van de Scala van Milaan tijdens de restauratie van het échte Scala-operahuis, met in de drie hoofdrollen Felicity Palmer (Clytaemnestra), Deborah Polaski (Electra) en Anne Schwanewilms (Chrysothemis), dirigent was Semyon Bychkov. Ik heb vruchteloos gezocht naar de DVD-gegevens, maar aangezien alle recensies van deze opvoering uitzonderlijk lovend waren, is het onwaarschijnlijk dat ze niet op DVD zou verschenen zijn of nog verschijnen; dat Mezzo ze al op TV kon brengen, kan daarvan als een sterke aanduiding gelden. Als je dus naar een uitstekende uitvoering uitkijkt, laat je platenzaak dan voor jou zoeken naar deze, al zijn er natuurlijk ook andere, bijvoorbeeld die met Eva Marton, Brigitte Fassbänder en Cheryl Studer op Arthaus, met Claudio Abbado en de Weense Staatsopera uit 1989.

    Mag ik even je geheugen opfrissen over het verhaal? Agamemnoon is bij zijn terugkeer van de oorlog in Troje vermoord door zijn vrouw Clytaemnestra en haar minnaar Aigisthos. Zijn dochter Elektra zint op wraak voor de moord op haar vader en probeert daarin haar zus Chrysothemis te betrekken. Zij hebben hun hoop gesteld op Orestes, hun broer, die door hun moeder verbannen is. Wanneer die na vele jaren toch terugkomt, doodt hij zijn moeder en haar minnaar.

    Richard Strauss werkte voor deze opera, die volgde op zijn succesvolle Salomé (1905), weer samen met Hugo van Hofmannsthal, die net een Elektra-toneelstuk had geschreven, dat op Strauss een diepe indruk had gemaakt. Aanvankelijk was de kritiek niet erg mals voor de muziek van Strauss, maar sinds vele jaren is Elektra een veel opgevoerd en bewonderd meesterwerk.

    Het is een opera in één act, dus zonder pauze en zonder toneelwisselingen en ze duurt ongeveer een uur en 45 minuten. Bij de aanvang zien we Elektra die ronddwaalt in de gangen en de trappen van het paleis, een koningsdochter vernederd tot een slavin, bespot door de andere dienstmaagden, op één na, die daarvoor beschimpt en geslagen wordt. Als ze alleen achterblijft, brengt ze zich haar vermoorde vader weer voor de geest; zij zal slechts rust vinden als haar broer Orestes bij zijn terugkeer hun moeder zal doden. Chrysothemis, haar jongere zuster, wil het verleden achter zich laten en het paleis ontvluchten om een nieuw leven te beginnen; zij vraagt Elektra haar wraakgevoelens op te geven en haar te helpen, maar tevergeefs.

    Dan verschijnt de ouder wordende koningin, Clytaemnestra. Zij wordt gekweld door slapeloosheid en nachtmerries en klaagt haar nood bij Elektra. Die maakt van de gelegenheid gebruik om haar nog meer schrik aan te jagen met de dreiging van de terugkeer van Orestes, die wraak zal nemen. Het enige offerdier dat een einde kan maken aan haar dromen, zo zegt ze aan haar moeder, is Clytaemnestra zelf. Er komt een einde aan de panische angst van de koningin wanneer haar dienaressen haar iets in het oor fluisteren, zonder dat Elektra het hoort: Orestes is dood, dat hebben twee boodschappers gezegd. Lachend gaat ze naar haar vertrekken.

    Chrysothemis komt met het nieuws over Orestes’ dood bij Elektra. Ook Aigisthos wordt op de hoogte gebracht. Elektra beseft dat zij nu zelf moet instaan voor het ombrengen van haar moeder en haar medeplichtige minnaar. Zij vraagt Chrysothemis haar bij te staan, maar die schreeuwt haar onmacht uit. Vastbesloten graaft Elektra de bijl op waarmee Agamemnoon vermoord is en die ze al die tijd heeft bewaard.

    Dan ontwaart ze een vreemdeling. Het is een van de boodschappers, maar al gauw blijkt dat het Orestes zelf is: hij maakt zich bekend wanneer de vermeende slavin zijn zus Elektra blijkt te zijn. Dan gaat hij het paleis in met zijn helper en Elektra hoort de doodskreet van haar moeder. Wanneer Aigisthos thuiskomt, lokt Elektra hem naar binnen en ook hij zal sterven. Na de strijd worden de lijken naar buiten gebracht. Elektra danst een waanzinnige dodendans en valt stervend neer.

    Hofmannsthal en Strauss brengen dit klassieke drama in een tijdloze zetting, met teksten die teruggaan op Sophocles’ treurspel van -415, maar in een taal die volkomen origineel en modern is en met muziek die de kritiek, zelfs na de gedurfde Salomé, als totaal onaanvaardbare nieuwlichterij en ‘lawaai’ bestempelde. Wat in het klassieke Griekenland nog een mannendrama was, met Agamemnoon, Aigisthos en Orestes als hoofdfiguren, is hier een tragedie van vrijwel hysterische vrouwenfiguren, waarbij enkel Chrysothemis een contrasterende rol van enige normaliteit biedt.

    Ik zal niet zeggen dat dit een gemakkelijke opera is, zeker niet als je niet vertrouwd bent met de muziek van Richard Strauss uit zijn vroege en middenperiode. Maar ik kan je wel verzekeren dat als je de moeite doet om je ervoor open te stellen, je een overweldigende en onvergetelijke dramatische en muzikale ervaring rijker zal zijn.



    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    23-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jennifer Michael Hecht: Doubt. A History
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Jennifer Michael HECHT, Doubt. A History. The Great Doubters and Their Legacy of Innovation from Socrates and Jesus to Thomas Jefferson and Emily Dickinson, xxi + 551 pp., notes, bibliography, index, HarperOne, 2003, 2004 (paperback), $ 16,99, ongeveer € 16 (Proxis).

    Ik herinnerde me de auteur als een van de dichters die regelmatig in The New Yorker aan bod kwam. Dat zette me ertoe aan om dit boek van haar aan te kopen: een dichter zal vast wel goed schrijven en dat is al heel wat. Maar Jennifer Hecht (1965) is een historica van opleiding met nu al drie ernstige boeken op haar naam. Doubt was het eerste. Zoals de titel aangeeft, is het een geschiedenis van de twijfel door de eeuwen en over de continenten heen. Men moet die twijfel hoofdzakelijk verstaan als twijfel aan en kritiek op de gevestigde godsdiensten.

    Ik was er al lang van overtuigd dat er altijd en overal al mensen geweest zijn die het niet eens waren met de godsdienst van hun tijd. Dat is niet moeilijk te verstaan, het tegendeel zou ons moeten verbazen. Wat de godsdiensten, alle godsdiensten, gemeen hebben, is dat ze uitgaan van het bestaan van een andere dimensie dan wat wij hier op de wereld waarnemen. Dat kan vele vormen aannemen, maar het is steeds een wereld die geen redelijke basis heeft, die niet rationeel te verantwoorden valt. Van de gelovigen wordt een extra inspanning verwacht, namelijk dat zij ‘geloven’. Zij moeten aanvaarden wat andere mensen, priesters, hen voorhouden. Om indruk te maken, om overtuigend te zijn beroepen die priesters zich op een rechtstreeks contact van uit die andere dimensie met onze wereld: de openbaring. Een goddelijk wezen maakt zich kenbaar aan de mens.

    Je hoeft niet gestudeerd te hebben om aan een dergelijke constructie te twijfelen, vandaag niet maar ook drieduizend jaar geleden niet. Een simpele pottenbakker of een eenvoudige huisvrouw ergens in Egypte, duizend jaar voor onze jaartelling, moest integendeel een niet geringe inspanning doen om zelfs maar een klein gedeelte te geloven van al wat de priesters bedachten. Godsdienst ontstaat niet bij de gewone mens, maar bij een elitaire klasse. Dat is nu zo en dat was altijd al zo. Wat de gemiddelde middeleeuwer over het christendom wist, kon je op een heel klein stukje perkament schrijven, als je al kon schrijven en als je perkament had. Godsdienst is iets dat wordt aangeleerd, onderwezen, voorgehouden, opgelegd. Neem die opleiding weg en de godsdienst verdwijnt, dat weten de leiders van de godsdiensten maar al te goed. Het is met godsdienst zoals met frisdrank: als je er geen reclame voor maakt, dan verkoopt je product niet.

    Mensen zoals ik, die opgegroeid zijn binnen de katholieke zuil, hebben geen idee van de diversiteit van de godsdiensten. Wat wij weten over de hedendaagse Islam, het Protestantisme, de Orthodoxen, het Boeddhisme, Taoïsme, Hindoeïsme enzovoort kan je op een sigarettenvloeitje schrijven. Wat wij weten over de vroegste geschiedenis van de godsdiensten, hoe ze ontstaan zijn en hoe ze geëvolueerd zijn, is nihil, zero. Wij hebben daarover geen informatie gekregen, of enkel wat oppervlakkige en vertekende gegevens. Voor een katholiek was een protestant een baarlijke duivel, al de anderen waren ofwel ketters ofwel heidenen.

    Nog erger was het gesteld met wat wij konden vernemen over ongelovigen, over mensen die ernstige twijfels hadden over wat de godsdienst, in ons geval de katholieke kerk, ons voorhield. Het is zeer lang zo geweest dat er geen plaats was op deze wereld voor dergelijke twijfelaars: wie betrapt werd op het uiten van die twijfel, op het stellen van vervelende vragen, werd uit de weg geruimd, het liefst op een spectaculaire manier: langdurige en wreedaardige marteling en gruwelijke publieke terechtstelling, nog veel erger dan de zwaarste misdadigers. Met dat risico voor ogen is het veeleer verwonderlijk dat er ook maar iemand lucht heeft gegeven aan zijn of haar twijfels.

    En toch is dat gebeurd, altijd en overal. Het is de grote verdienste van dit boek en deze auteur dat zij ons op een boeiende, vanzelfsprekende, objectieve, serene, ernstige manier laten kennismaken met deze mensen.

    Het overzicht begint in wat wij traditioneel de bakermat van onze beschaving noemen: Hellas, Griekenland en later Rome, het centrum van de westerse beschaving tussen -600 en het jaar 100 van onze tijdrekening. Het is een verhaal dat velen van ons enigszins kennen: wie heeft er niet gehoord van de Cynici, de Sceptici, de Stoïcijnen, Epicurus, Democritus, Lucretius enzovoort?

    Maar ongeveer in dezelfde periode speelde zich een gelijksoortig verhaal af in die andere pijler van onze hedendaagse cultuur, het Jodendom en dat is een geschiedenis die wij veel minder kennen, om niet te zeggen helemaal niet. Het Oude Testament is voor ons een solide, homogene brok geschiedenis, het continue verhaal van een volk en zijn God. Joden zijn in onze ogen intrinsiek religieuze wezens, Abraham verschilt niet van Mozes, Isaac of Jacob, Genesis niet van de Psalmen, Job of Prediker. De auteur brengt bij dat beeld grondige correcties aan, gebaseerd op een aandachtige maar eerbiedige lezing van de Bijbel.

    Nog gelijktijdig daarmee ontstond in Azië het Boeddhisme, dat niet begon als een godsdienst, maar als een beweging gegrond op de twijfel. Ook nu nog neemt men aan dat het Boeddhisme geen godsdienst is in de zin van het christendom en de Islam. Ook hier is het commentaar van de auteur verhelderend en in de meeste gevallen zelfs onthullend: dit is interessante en belangwekkende informatie die wij helemaal niet kennen.

    Het volgende aandachtspunt is het Romeinse Keizerrijk, van rond -50 tot ongeveer het jaar 200. Dit is het hoogtepunt van de Romeinse beschaving en het is ongemeen interessant om te vernemen hoe men in die periode, die in onze klassieke humanioraopleiding zes jaar lang in het middelpunt van de belangstelling stond, dacht over goden, godsdienst, de grote levensvragen en ethiek. Het zijn vragen die niet gesteld werden in onze schooltijd: wij lazen wel Cicero, maar niet zijn De natura deorum… Nochtans is dat enerzijds een uitstekende samenvatting van de godsdienstige opvattingen van de Grieks-Romeins oudheid, maar tevens een basistekst voor ontelbare latere benaderingen van goden en godsdienst, tot op onze dagen. Ook van Lucretius, een tijdgenoot van Cicero, lazen wij omzeggens niets, maar hij is een even belangrijke auteur en filosoof; helaas stroken zijn opvattingen niet met het latere christendom en dus werd hij met overduidelijk opzet verwaarloosd in onze opleiding, tot aan de universiteit toe. Keizer Marcus Aurelius (121-180) is op onze dagen weer in: zijn Meditationes worden nu gelezen op managementopleidingen en door zoekers naar gebruiksklare recepten voor persoonlijk welbehagen. Men vergeet daarbij graag dat Marcus Aurelius nergens over goden of God spreekt.

    De eerste achthonderd jaren van onze tijdrekening waren een woelige tijd. Het Jodendom was toen al aan zijn expansie begonnen, lang voor de Diaspora. Het was een van de vele godsdiensten van de Hellenistische beschaving. Op zijn beurt was Israel veranderd in de confrontatie met de filosofische en godsdienstige bewegingen in de naburige landen en in de landen waar veel Joden hun toevlucht en hun fortuin hadden gezocht. Jeruzalem was, net zoals andere belangrijke steden, een kosmopolitisch trefpunt van vele strekkingen en allesbehalve een strikt Joods getto. Het is in die context dat het optreden van Jezus gesitueerd moet worden. De auteur gaat niet in op de vraag naar het historisch bestaan van Jezus, maar gaat ervan uit dat er een dergelijke figuur geweest is. Het was iemand die zich afzette tegen allerlei geldende religieuze en mythologische opvattingen uit zijn omgeving. Het was een zeer lokale figuur, zo onbelangrijk dat hij in geen enkel geschiedkundig werk vermeld wordt voor meer dan honderd jaar na zijn vermoedelijke of vermeende dood.

    Daarin kwam pas verandering met Paulus. De dood en de verrijzenis van Christus werden de kern van een nieuw geloof, dat brak met de voorschriften van het Judaïsme waaruit het geboren was. Er werd een totaal nieuw begrip gecreëerd: geloof. Voordien was godsdienst vooral een kwestie van doen: men nam deel aan rituelen en gebruiken, men had bepaalde devoties. Voor Paulus was dat ten enen male onvoldoende: wie wil gered worden, wie eeuwig wil leven, die moet geloven, die moet zelf, persoonlijk en zonder twijfel overtuigd zijn. Niet de Joodse wet is van kracht, maar het geloof in de reddende kracht van Christus. In de geschiedenis van de twijfel is Paulus het epitome toonbeeld van het tegendeel van de twijfel: het blind en onvoorwaardelijk geloof.

    Deze draad werd opgepikt door Plotinus (ong. 204-270), die de filosofie van Plato en Aristoteles interpreteerde (en deerlijk vervormde) vanuit dit christelijk standpunt. De twijfels die eigen waren aan het Griekse filosofisch denken werden in het Neoplatonisme grondig verdonkeremaand.

    In den beginne was het christendom in Rome nog een vrij onaanzienlijke en suspecte sekte. Daarin kwam pas verandering met keizer Constantijn, die zich na 313 aansloot en het christendom gebruikte om de keizerlijke macht uit te breiden en te consolideren: één God, één Keizer. In het oosten van het Romeinse rijk waren er andere godsdiensten, die allerlei invloeden trachtten te verwerken, uit het Griekse en Joodse verleden, uit het Boeddhisme en Hindoeïsme en uit lokale variaties. Gnosticisme is een verzamelnaam voor een beweging, aanvankelijk binnen het ruimere christendom, waarbij leden van de elite en de priesters een mystieke kennis betrachtten of voorwendden, die een rechtstreeks contact met God en het Heilige mogelijk maakte. Het was het begin van alle latere mystieke bewegingen, waarin de twijfel wordt toegepast op de gelovige zelf: het quasi-onvermogen van de mens om tot de ware godskennis te komen, de vertwijfeling, de lange donkere nacht van de ziel, op zoek naar de elusieve, onbereikbare extase van de vereniging met God.

    Augustinus (354-430) begon als grote twijfelaar, maar eindigde zo mogelijk als een nog groter gelover dan Paulus zelf. In scherpe tegenstelling met Augustinus staat de figuur van Hypatia, een vrouwelijke filosoof in Alexandrië, rond 400. Zij werd door een bende christelijke hooligans op barbaarse wijze gelyncht. Het was een teken des tijds. In 529 verbood de christelijke keizer Justinianus elke vorm van heidendom, sloot de Griekse filosofische scholen die ononderbroken hadden bestaan sinds achthonderd jaar. Dat betekende het einde van elke openlijke twijfel. De donkerste tijden van de middeleeuwen waren aangebroken.

    Een van de mooiste en meest originele beelden van dit boek staat in het zesde hoofdstuk. Daar neemt de auteur zich voor om de evolutie en de verspreiding van de twijfel te schetsen in de periode van 800 tot 1400 in het gebied rond de Middellandse zee. Zij ziet daarin een beweging die de wijzers van het uurwerk volgt, zowel in de tijd als geografisch. Met de opkomst van het allesoverheersend christendom in het westen en later ook in het Oost-Romeinse rijk, werd alle twijfel daar verbannen; samen met de geschriften van de grote twijfelaars van de oudheid vond die een toevlucht meer naar het oosten, in Syrië en Perzië. Later zou de Islam die erfenis met zich meenemen op zijn veroveringstochten en die via Noord-Afrika weer introduceren in het Moorse Spanje en vandaar naar de rest van Europa. Het is een prachtig en zeer accuraat beeld.

    Wat de auteur ons vertelt over de twijfel in de vroege Moslimwereld staat in scherp contrast met wat wij daarover weten (niets) en denken (dat er geen twijfel was). De net opgevolgde aartsbisschop van Mechelen-Brussel, kardinaal Danneels liet zich ooit ontvallen dat de Islam wellicht nog een Verlichting zou ondergaan, zoals het Westen. De waarheid is dat die Islam-Verlichting zich afgespeeld heeft lang voor de Westerse, namelijk vanaf de negende eeuw! En net zoals de veel latere westerse was ze gestoeld op de filosofische teksten van de Grieks-Romeinse oudheid, die hier bij ons verdwenen waren en die de Arabieren voor ons hebben bewaard. Ook hier is de informatie die de auteur ons aanreikt verrassend, onontgonnen terrein voor elk van ons. Helaas heeft ook die beweging haar slachtoffers en martelaars gekend.

    Bij de Joden die terechtgekomen waren in het Moorse Spanje ontstond dan weer een Joodse renaissance, met als belangrijkste figuur Maimonides, de auteur van de ‘Gids voor de verbijsterden’.

    Vanaf de 11de eeuw kwam er een opleving in het westen, een periode die we wat smalend de Scholastiek noemen. Toch was het een echte herwaardering van de rede, door haar de toepassing op het geloof. Albertus Magnus, Zeger van Brabant en vooral Thomas van Aquino waren de grote figuren. Hun stellingen waren controversieel genoeg voor een publieke veroordeling in 1277. Ook hier (over)leefde de twijfel.

    Vanaf het zevende hoofdstuk komen we op meer vertrouwd domein: de periode van 1400 tot 1600, de tijd van de Renaissance, maar ook van de Inquisitie. Maar de auteur vestigt eerst onze aandacht nog even op de twijfel die opdook in het Oosten, vooral in China en in Japan, waar het Zen-Boeddhisme tot grote bloei kwam. Pas dan wendt zij zich tot de verbazingwekkende vernieuwing van de Renaissance. Petrarca sprak al van ‘een God die je nooit gekend hebt’ in 1345. Het was het hernieuwd contact met de kunst, de literatuur en de filosofie van de oudheid dat aanleiding gaf tot de fantastische bloei van de beschaving in Europa. Met die oudheid kwam ook de twijfel weer op een legitieme wijze aan bod, als een deel van de rijke erfenis. In 1473 werd Lucretius weer gedrukt, pas twintig jaar na de eerste gedrukte Bijbel. Pietro Pomponazzi (1462-1524) was de wellicht eerste echte ‘officiële’ ongelovige. Hij wond er geen doekjes om in zijn boeken: de ziel was niet onsterfelijk, mirakels waren onmogelijk, openbaring ook; moraal was perfect mogelijk zonder de dreiging van uit de hemel en het vooruitzicht van de hel. Geesten waren het resultaat van natuurverschijnselen en de menselijke verbeelding. Engels en duivels bestonden niet echt. Bezetenheid was gewoon een ziekte. Ondanks dat alles kon Pomponazzi dit alles ongestraft verkondigen als universiteitsprofessor in Padua en Bologna en publiceren in zijn boeken. Erasmus kon zich permitteren om de draak te steken met zowel bijgeloof als de meer ‘rustieke’ aspecten van het geloof zelf en mocht rustig de vele misbruiken in de kerk aanklagen. Met Luther was het wel anders. Zijn fel verzet tegen die zelfde misbruiken leverde hem veroordelingen op door Rome. Het was enkel door de bescherming van plaatselijke wereldlijke vorsten, die zich wat graag tegen de wereldlijke macht van Rome verzetten, dat hij kon overleven en zijn grote Reformatie op gang brengen. Dit was ook de tijd van Copernicus’ grote omwenteling en van Rabelais, de ebulliënte, scatologische satirist voor wie niets of niemand heilig was.

    Als we even afstand nemen van de regelrechte misdaden van de Inquisitie, dan kunnen we in de processen-verbaal van de ontelbare processen de overduidelijke sporen lezen van de religieuze twijfels en het ongeloof die leefden in alle lagen van de bevolking en dus niet alleen bij de bekende figuren als Giordano Bruno of Vanini, die beiden het leven lieten op de brandstapel.

    Montaigne is ook een grote naam. Maar ik was verrast door zijn data: 1533-1592. Ik dacht dat hij veel later geleefd had; verwarde ik hem met Montesquieu (1689-1755)? Of is het zijn moderniteit die me op het verkeerde been zette? Zijn motto Que sais-je? kennen we van de handige Franstalige brochures, een encyclopedie in duizend afleveringen. Het is de lijfspreuk van elke twijfelaar. Over Pierre Charron schreef ik hier zelf al, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=498689.

    Veel van wat de auteur hier nog vermeldt, vond ik al meer uitvoerig beschreven in de twee monumentale werken van Jonathan Israel, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=402130.

    Het achtste hoofdstuk begint met het Cogito, ergo sum van Descartes en gaat verder met Galileo en Spinoza, Hobbes, Pascal, Newton, Bayle, Gassendi, de Engelse Deïsten, Voltaire, Diderot, Helvétius, en zeer uitvoerig ook Hume. Ook die heeft J. Israel grondiger belicht. Maar de bijdragen over Benjamin Franklin, Thomas Paine, Thomas Jefferson en John Adams waren dan weer nieuw voor mij. Dat is ook zo voor Moses Mendelssohn, de grootvader van de componist. Hij schreef onder meer een essay, op uitnodiging van een Berlijnse krant, over de vraag: wat is Aufklärung? I. Kant antwoordde eveneens op die uitnodiging, zijn tekst vertaalde ik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=379904.

    In de periode 1800 tot 1900 mag de twijfel en het ongeloof eindelijk zichzelf zijn: auteurs kunnen zich ‘outen’ als vrijdenker zonder het gevaar te lopen om op de brandstapel te eindigen. En dat ‘outen’ doen ze uitvoerig en ongeremd, zelfs enthousiast, overal in Europa maar ook in Amerika. Het vrijdenken is gelegitimeerd, men kan er zelfs reclame voor maken, men kan het verkondigen zoals men voor de godsdienst deed. Men kan de wetgeving laten aanpassen, de eerste sporen van een scheiding van kerk en staat. Vrijdenkers associëren zich met bevrijdingsbewegingen: tegen de slavernij, voor het stemrecht voor de vrouw. Schopenhauer (1788-1860) kon een stap verder gaan dan Kant: het was niet meer nodig om God als een wit konijn uit een toverhoed te voorschijn te toveren om de moraal te redden. Godsdienst is overbodig.

    Ook de wetenschap is een bron van twijfel. Marie Curie was de dochter van een vrijdenker, haar man Pierre was dat ook en zij zelf was niet praktiserend. Godsdienst speelde geen rol meer in de wetenschap. Dat was al veel eerder begonnen, maar het werd pas menens met Charles Lyell en met zijn leerling Charles Darwin. Zoals Darwin zelf had gevreesd, was zijn theorie dodelijk voor elk religieus wereldbeeld. Niet God heeft de wereld en de mens geschapen, de wereld heeft zichzelf gemaakt en ook de mens.

    Ook dichters en andere schrijvers sloten zich aan bij de nieuwe manier van denken. Percy Byssche Shelley (1792-1822) was daarin zo belangrijk dat ik begonnen ben aan de vertaling van zijn jeugdwerk Queen Mab, klik hier voor een eerste aflevering: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=541850. George Elliot (eigenlijk Marian Evans) vertaalde Feuerbach in het Engels. Emily Dickinson uitte haar twijfel en haar vrijheid van denken in talloze gedichten.

    Vanaf 1900 dringt het ongeloof door in de staatsstructuren met een daadwerkelijke scheiding van kerk en staat, zoals in Frankrijk in 1905. In die periode was Lenin ervan overtuigd dat de godsdienst zou verdwijnen indien de mensen voldoende te eten en te lezen zouden krijgen. Marxisme is materialisme, ook daarin is geen plaats voor religieuze principes of begrippen. Na de revolutie van 1917 werd al te brutaal drastisch korte metten gemaakt met alle vormen van godsdienst in Rusland. In Turkije was het Kemal Ataturk die vanaf 1923 van het land een moderne westerse staat probeerde te maken. Hij was een man zonder godsdienst, hij noemde het superstitie, bijgeloof en kon het enkel als dusdanig tolereren, zolang het niet in tegenspraak was met het gezond verstand, de rede, of niet opriep tot het beperken van de vrijheid van de medemens. Minder dan honderd jaar later gaat Turkije wellicht weer de andere weg op. Ook in Italië en in Japan verving het nationalisme de religie, of probeerde dat toch. In Nazi-Duitsland en in de Sovjet-Unie werd de staatsideologie een echte godsdienst, in China ook onder Mao vanaf 1935. In Amerika was men openlijk atheïstisch: de uitvinder Thomas Edison, maar ook leidende figuren van de Harlem Renaissance in het New York van de 20’s, zoals Hubert Harrison en W.E.B. Dubois. Ook de anarchisten waren atheïsten, evenals de voorvechters van vrouwenemancipatie, geboorteregeling en het recht op abortus. Mark Twain (eigenlijk Samuel Clemens), de schepper van Tom Sawyer en Huckleberry Finn, was een overtuigd en uiterst scherp atheïst en antiklerikaal. Hij voorspelde in 1906 dat men zelfs in 2006 zijn meest agressieve teksten niet zou durven publiceren. Hij heeft ongelijk gekregen, maar men heeft toch tot 1996 moeten wachten op een uitgave.

    In 1926 was er in Tennessee het roemruchte Scopes Monkey Process, bekend van de film met Spencer Tracy in 1960. De fundamentalisten wonnen het proces over het doceren van de evolutieleer, maar de publieke opinie koos de zijde van de verdediging, niet die van de onzin van de aanklagers. H.L. Mencken, de auteur van Treatise on the Gods bracht kritisch verslag uit en beïnvloedde de publieke opinie in die zin. Vandaag stelt dezelfde vraag zich nog steeds in dat onbegrijpelijke land, de nauwelijks Verenigde Staten van Amerika.

    Ook Einsteins relativiteitstheorie werd terecht en vooral ook door de kerken aangevoeld als een aanslag op het religieus wereldbeeld. Einstein liet er overigens geen twijfel over bestaan dat hij niet geloofde in de God van die gevestigde godsdiensten, noch in de onsterfelijke ziel of het hiernamaals. Over Freuds atheïsme schreef ik hier al uitvoerig: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=98184

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=82783

    Nog meer bekend als atheïst is de invloedrijke filosoof en publieke figuur Bertrand Russell, niet in het minst door zijn Why I am not a Christian (1927). Iedereen citeert dat ene zinnetje van Ludwig Wittgenstein, die uiterst bevreemdende filosoof: waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen. Veel beter kan men de twijfel en de kritiek op de godsdienst niet samenvatten. Van Sartre vatte ik L’existentialisme est un humanisme samen, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=95832

    Camus’ Le mythe de Sisyphe besprak ik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=80

    Van Elie Wiesel citeer ik hier met grote schroom uit zijn ‘Nacht’ (1958, La nuit). Hij beschrijft het ophangen van twee volwassenen en een kind in Auschwitz:

    Daarna begon het defilé. De twee volwassenen leefden niet meer. Hun tong hing dik en blauw uit hun mond. Maar het derde koord bewoog nog: het kind, dat te licht was, leefde nog…

    Meer dan een halfuur bleef hij hangen tussen leven en dood, kronkelend voor onze ogen. En wij moesten hem recht in het gezicht kijken. Toen ik langs hem liep leefde hij nog. Zijn tong was nog rood, zijn ogen waren nog niet gebroken.

    Achter mij hoorde ik dezelfde man vragen: ‘Waar is God toch?’

    En in me hoorde ik een stem die antwoordde: ‘Waar Hij is? Daar hangt hij, aan de galg…’

    Die avond smaakte de soep naar lijken. (blz. 88).

    In de V.S. reageerde men op de Koude Oorlog met een religieuze revival. De strijd ging toen met de goddeloze, atheïstische Sovjet-Unie. Het nationaal motto veranderde van E pluribus unum (één uit vele) in In God We Trust. In 1955 werd de wet gestemd die bepaalde dat het motto moest verschijnen op alle bankbiljetten en munten. In 1956 werd aan de Pledge of Allegiance toegevoegd … one Nation under God. Twijfel aan God was plots weer een incivieke daad.

    In de laatste bladzijden brengt de auteur ons onder meer de gebeurtenissen rond Salman Rushdie en zijn Satanic Verses (1988) in herinnering. De Islam van Khomeini was in opmars en is dat nog steeds. Maar dat belette Ibn al-Rawandi niet om in 2000 zijn Islamic Mysticism: A Secular Perspective te publiceren, noch Ibn Warraq zijn Why I Am Not A Muslim (1995); beide namen zijn geladen pseudoniemen, maar de twijfel is niet dood in de Islam, hoe gevaarlijk die ook is.

    In de Conclusion brengt Jennifer Michael Hecht de grote lijnen van haar indrukwekkend betoog samen. Ze bespreekt kort de kwestie van de naamgeving: atheïst, agnosticus, ongelovige, gelovige. Daarna vat ze haar uiteenzetting bondig samen, een tekst die men ook als zelfstandig betoog kan lezen, zonder het boek, maar die voor de lezer aan het einde van de 500 bladzijden alles weer fris voor de geest haalt.

    Dit is een schitterend en beklijvend boek, geschreven in een stijl en geest die herinnert aan die van die andere eminente wetenschappers en uitgesproken atheïsten Dawkins en Dennett, maar ook verwant aan Jonathan Israel, naar wie ze opmerkelijk nergens verwijst, hoewel zijn eerste deel van Enlightenment al in 2001 verschenen was. Toch is het een zeer persoonlijk werk, met een eigen benadering. Het is vooral haar weidse horizon, zowel in de tijd als geografisch, die de kracht uitmaakt van haar opzet. Zij brengt elementen samen op een manier zoals dit nog nooit gebeurd is, bij mijn weten. En ze doet dat op een overtuigende, meeslepende manier.

    Ik heb geen Nederlandse vertaling gevonden van Jennifer Michael Hecht. Jammer. Meteen weet ik weer waarom ik zoveel in het Engels lees en zo weinig in het Nederlands.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    20-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Frederic Chopin, 1810-1849
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Kanonnen bedolven onder bloemen

    Dat is wat Robert Schumann zei over Frédéric Chopin. Hij had het daarbij over de twee kenmerken van Chopins muziek: uit zijn piano klonk nu eens de meest stormachtige passie en revolutionaire explosie, dan weer, vaak zelfs in hetzelfde muziekstuk, de verfijnde zangerigheid en smachtende, gepijnigde vertwijfeling van de diep ontroerde maar steeds elegante romanticus.

    Het beeld dat ons voor ogen komt is dat van een salon in Parijs, ten huize van een van de vele edellieden of rijke burgers die de Franse revolutie van 1798 hadden overleefd, die met Napoleon gedroomd hadden van een Frans keizerrijk dat zich zou uitstrekken van Zuid-Amerika tot aan Sint-Petersburg, van Noorwegen tot Egypte, die bij Waterloo door Engeland, Duitsland en Rusland op hun plaats gezet waren en daarna nooit meer de leiding zouden nemen in de politiek, de economie of de kunst.

    Het is avond, en enkele tientallen jonge mannen en pronte dames zijn bijeen gekomen in een met moeite onderhouden klein kasteeltje aan de rand van Parijs. Hun koetsiers wachten buiten in de kou of beneden in de keuken. De lange zijden jurken van de dames slepen over het marmer en de exotische tapijten. De mannen zijn in zwarte pakken, met hoge zijden hoeden, elegante wandelstokken met zilveren of ivoren dierenkoppen. Zware dieprode gordijnen zijn voor de ramen getrokken en dempen de gefluisterde gesprekken. In het midden van het grote salon staat een enorme vleugelpiano van het laatste model, het deksel omhoog. Willekeurig daaromheen zetels en banken met talloze donzen kussens in dieprode en gouden kleuren, eiken stoelen met groenlederen zitting en bronzen nagels, Arabische poefs en kameelzadels, grote en kleine oosterse tapijten, bijenwassen kaarsen op sierlijke kleine tafeltjes en aan de met damast en zijde en grote schilderijen beklede wanden, enkele grote kristallen luchters aan het beschilderde plafond. Er wordt champagne geserveerd en madeleines.

    Dan komt een kleine, tenger gebouwde jongeman naar binnen, samen met de gastvrouw en enkele vrienden. Hij is lijkbleek, met lang, donker rossig haar, een hoog voorhoofd, grijsblauwe glinsterende ogen, een lange, scherpe neus, een flauwe glimlach om zijn lippen, zijn smalle schouders lichtjes gebogen. Hij draagt een donkerrood fluwelen pak, met daarover een brede cape. Met een vloeiend gebaar maakt hij de mantel los, de gastvrouw neemt die met een elegante buiging aan.

    Dan neemt hij plaats aan de vleugel. Na het opgewonden geroezemoes bij zijn aankomst wordt het plots doodstil in het salon, de laatste zenuwachtige kuchjes worden in wit oplichtende zakdoeken gesmoord, iedereen houdt nerveus de adem in. Het lijkt een eeuwigheid te duren, de pianist, nog slechts een jongen, zit ineengeschrompeld voor de prachtige vleugel, de ogen gesloten, de handen levenloos op de knieën. Zelfs de vogels in de tuin zwijgen in de vallende avond. Met een nauwelijks merkbare beweging is een van de slanke witte handen naar de toetsen gegleden er klinkt een aarzelend akkoord, een tedere melodie van een nocturne kronkelt naar omhoog, dan naar beneden, amper hoorbaar, verstild, ingehouden, van een eindeloze tederheid. Gefascineerd luistert het mondaine publiek, de dames vergeten hun waaiers, de heren hun dunne sigaren, alle blikken zijn op de kleine muzikant gericht. En plots versnelt het ritme, de linkerhand legt met krachtige lage akkoorden nieuwe accenten, een meeslepende heldere melodie ontspint zich uit de nevelen van het begin, de beide kinderhanden spelen met verbluffend gemak de steeds snellere verrassende bewegingen, naar een climax die steeds weer uitgesteld wordt. En dan stopt plots de melodie, een smachtende noot blijft seconden lang geladen hangen in de ijle stilte, de linkerhand zweeft hoog in de lucht, zweet parelt op het glanzende voorhoofd, dan dreunen de beide handen op de lage toetsen, het slotakkoord verbrijzelt de spanning in een klaterend applaus. Mannenstemmen roepen bravo met van emotie overslaande stem, de dames wissen de tranen uit hun ogen en poederen hun witte wangen, een zwangere vrouw wordt met vlugzout weer bijgebracht..

    Het is niet meer van onze tijd, denk je dan. Maar dat is een vergissing. Nog steeds speelt men Chopin op dergelijke avonden, en nog steeds is de verrukking algemeen. En intussen is België 175 geworden.

    Frédéric Chopin werd geboren in 1810, tweehonderd jaar geleden en hij haalde zijn grootste successen toen België geboren werd. De kannonnen van de revolutie die Schumann in zijn muziek hoorde en die de meesten onder ons ook al eens gehoord hebben op een concert, een recital of op de radio of cd, die kannonnen waren er ook echt.

    In 1812 leed Napoleons grande armée de nederlaag bij de terugtocht uit Rusland, verslagen door de generaal Janvier en Février, zoals de tsaar smalend zei. In 1813 vechten de Amerikanen en de Engelsen om Canada en sluiten in Gent (of all places) een vredesverdrag. In hetzelfde jaar verslaan Rusland, Oostenrijk en Pruisen Napoleon. In Nederland komt de koning aan de macht en wordt later ook even koning van België. In 1815 wordt Napoleon definitief verslagen bij Waterloo. Ook in Frankrijk en Spanje komen er weer koningen op de troon. Polen wordt voor een groot deel Russisch, Noord-Italië Oostenrijks. Al die rare beslissingen leiden snel daarna tot nieuw kanongebulder. In 1819 bevrijdt Simon Bolivar Colombia van de Spaanse overheersing, Mexico en Peru volgens snel daarna, Brazilië maakt zich onafhankelijk van Portugal in 1821 en Griekenland maakt zich dan los van de Turken. Bolivia wordt zelfstandig.

    In 1830, zoals wij allemaal wel weten, is het helemaal prijs. In België komt de burgerij na een opwindende operavoorstelling (De stomme vrouw van Portici) op straat tegen de ‘Hollandse’ koning ‘wij-willen-Willem-weg’. Ook in Duitsland en Polen zijn er bloedige opstanden. Duizenden ontvluchten hun vaderland. Het type van de nationalistische revolutionaire Poolse bommenmaker en politieke moordenaar met de sjofele kledij en de verwilderde haren zal nog vele jaren nadien opduiken in literatuur en film (met de Polonaises van Chopin als begeleiding, natuurlijk).

    Frédéric werd geboren in Warschau. Zijn vader was een Fransman uit de Vogezen, die in zijn jeugd zijn geluk was gaan zoeken in Polen, waar hij bij een landeigenaar als leraar aan de kost kwam; hij huwde een Poolse. De jonge Frédéric groeide op in de beschaafde hogere kringen van de Poolse hoofdstad. Hij kreeg zijn eerste pianolessen al zeer vroeg van een … vioolspeler, maar een begaafd leraar, blijkbaar, want men zei dat bij hem zelfs een ezel zou leren pianospelen.

    Zijn eerste gedrukte compositie, een Polonaise, verscheen toen hij zeven was. Op zijn achtste speelde hij al publieke concerten. Hij trad zelfs op voor de Tsaar, wat er toch op wijst dat hij toen al uitzonderlijk goed moest geweest zijn. Bij zijn vader op school had hij meer belangstelling voor kattenkwaad dan voor de les. Toen hij twaalf was, vond zijn pianoleraar dat hij hem niets meer kon leren. Dat was de laatste keer dat Chopin een pianoleraar had: de rest deed hij zelf. Zijn ouders stonden erop dat hij toch een goede algemene opvoeding kreeg: van zijn 13 tot zijn 16 het Lyceum, daarna drie jaar Conservatorium. Ondertussen was hij de beste pianist van de stad; maar hij was veel ziek en afwezig, had weinig belangstelling voor het klassieke muziekonderricht en de verplichte oefeningen. Zijn eindbeoordeling was simpel: Szopen, Friderik (zo schreef men dat in Polen): muzikaal genie.

    Hij was 18 toen hij smoorverliefd werd op een jonge operazangeres. Hij was wég van haar en dat zou nog lang zo blijven, maar dat belette hem niet ook naar ander vrouwelijk schoon te kijken en dat zou ook altijd zo blijven. Hij reisde naar Berlijn en Wenen voor optredens en studie. Over zijn toekomst was hij onzeker: wat zou hij met zijn talent beginnen? Kon hij van de muziek leven in Polen? Hij haatte toen al concerten voor een groot publiek, waarschijnlijk omdat hij als wonderkind zo vroeg voor volle zalen had moeten optreden, ook een artieste als Maria Joao Pirès klaagt daarover nu nog.

    In 1830 was het dan beslist: hij zou naar de muzikale hoofdsteden trekken en daar zijn geluk zoeken. Over het vertrek uit Polen zijn er ontroerende verhalen, over afscheidsconcerten voor de intieme vrienden, over de brieven van Constance, samengebonden met een lint, die hij steeds op zijn hart zou dragen, over de vrienden die langs de weg stonden om hem een afscheidsconcert te geven en zelfs een beker met Poolse aarde, die hem nooit zou verlaten en die zelfs in zijn graf zou gestrooid worden… Een maand later breekt in Warschau de opstand tegen de Russen uit. Hij springt in een koets om mee de wapens te gaan opnemen. Maar nog onderweg beseft hij dat hij daar echt niet het type voor is, als muzikant en met zijn zwakke gezondheid. Vertwijfeld laat hij de koets rechtsomkeer maken, terug naar Wenen, met bittere tranen om de hoogste nood van zijn vaderland; ook dat zou een blijvende invloed op zijn gemoed en zijn muziek hebben.

    Zijn eerste bestemming was dus Wenen, dé hoofdstad van die tijd. Maar in 1831 trekt hij verder, met Londen als bestemming. Onderweg verneemt hij de val van Warschau en hij gaat bijna ten onder in een grote crisis van diepe vertwijfeling en wanhoop, die hij ook aan de piano uitschreeuwt in de zogenaamde revolutie-études. Op 11 september komt hij aan in Parijs. Hij heeft goede aanbevelingen bij en komt al snel in contact met grote namen: Cherubini, Rossini, Liszt, Mendelssohn, Berlioz, Balzac, Heine, Meyerbeer. En dan schreef Schumann in een belangrijk tijdschrift: hoeden af, heren, een genie! Chopin was niet eens onder de indruk, maar zijn naam was wel gemaakt.

    In de volgende jaren werd hij de lieveling van het Parijse publiek en trad privé en als pianoleraar op voor al wat naam, faam of geld (zoals de Rothschilds...) had. Hij bewoog zich zonder complexen in de hoogste kringen en liet zich daarvoor ook royaal betalen. Hij begon zich te kleden en te gedragen als een echte dandy, met de duurste kostuums, gelakte laarzen, gedurfde hoeden, de fijnste parfums. Hij nam bedienden aan en had zijn eigen koets om zich naar de mondaine cafés te laten rijden, waar hij volop genoot van het beste dat Parijs in die tijd aan spijs en drank te bieden had. Aan zijn vrouwelijke ‘klanten’ zond hij dure bloemen en geschenken. Slechts af en toe trad hij ook op voor het grote publiek, vooral met eigen werk, telkens voor uitverkochte zalen,  in zijn hele leven zouden dat niet meer dan dertig concerten zijn. Zijn roem was gebouwd op de privé recitals. Er waren dus veel meer mensen die over hem spraken dan er waren die hem ook echt gehoord hadden.

    Ondertussen onderhoudt hij de beste betrekkingen met andere populaire componisten zoals Liszt en ook Bellini, de operacomponist. Met Bellini heeft hij die uitgesproken zangerigheid gemeen: men zei dat hij de eerste was om de piano te laten zingen als een mens: het was geen kaal iel tokkelinstrument meer zoals een pianoforte, maar een warme, krachtige vleugel, die noten secondenlang kon aanhouden en melodieën kon opbouwen die de luisteraar urenlang konden boeien. Toch mag men daarbij niet denken aan de moderne instrumenten die wij nu kennen; daarvoor waren de Pleyels van die tijd toch te licht, maar daardoor ook zeer helder.

    In 1836 verloofde hij zich in het geheim met een jonge, ook artistiek begaafde Poolse gravin. Hij had haar het jaar daarvoor leren kennen, en het was (weer) de grote liefde. Maar haar vader weigerde zijn toestemming, zo ging dat toen nog en ze moest een graaf huwen. Weer was hij de wanhoop nabij. En ondertussen was zijn gezondheid erop achteruit gegaan: hij begon bloed te spuwen, tbc, zo meende men later, de meest ‘romantische’ van de ziekten, die hem ook in diepe depressies dompelde. Incognito reisde hij naar Londen en speelde er als onbekende op de nieuwe Broadwood vleugels: hij werd natuurlijk prompt erkend. Hij was fel onder de indruk van het machtige Londen van die tijd, de hoofdstad van het Imperium, maar Parijs was zijn natuurlijk habitat.

    Daar werd hij aangezocht door een eigenaardige vrouw, die als George Sand boeken schreef en er ook erg mannelijk uitzag. Men sprak in de salons al gauw van mevrouw Chopin en meneer Sand. Chopin viel uiteindelijk voor haar agressieve charmes en zij waren nu meestal samen. Zij trokken naar Mallorca, voor zijn gezondheid en voor die van haar zoon uit een eerder huwelijk. Maar na de zonneschijn kwam de regen, het werd een débacle. Maar zijn gekwelde lichaam en al even getormenteerde geest waren geen hinderpaal voor zijn scheppingsdrang. Eindeloze uren sleet hij hoestend aan de piano, steeds weer zijn melodieën polijstend, steeds weer die ene nooit zoekend, steeds weer veranderend, om de volgende dag te moeten vaststellen dat wat hij na uren zoeken als laatste versie had genoteerd exact hetzelfde was als wat hij twee dagen te voeren al had ‘ontdekt’.

    Chopin was ook een gewiekst zakenman, dat bleek vooral uit zijn contacten met de uitgevers van zijn werk. Hij liet zich nog steeds uitstekend betalen voor zijn lessen en zijn recitals, maar zijn vast inkomen moest toch komen van de publicatie van zijn stukken en daarvoor was hij een keiharde onderhandelaar. Het taaltje dat hij in zijn brieven over de uitgevers gebruikt is allesbehalve politiek correct, zeker niet als het over Joden gaat.

    Van 1838 tot 1845 was er een periode van betrekkelijke rust. Hij schreef stukken die onmiddellijk bij het grote publiek geliefd werden, zowel in Frankrijk als daarbuiten. Hij gaf volop les en kon daarvoor vragen wat hij wou. Hij concentreerde zich daarbij op zijn eigen werk maar ook op de andere grootmeesters: Clementi, Beethoven, Bach, Scarlatti, Mozart, maar weinig Schubert, verrassend genoeg, of Schumann, Liszt of Mendelssohn. Zijn relatie met George Sand en haar beide kinderen was op haar best.

    Maar het bleef niet duren. Voor zijn ziekte was er toen nog geen genezing en het verval was onherroepelijk. Dat leidde tot spanningen in het gezin, hij verloor de steun van George en ook haar kinderen maakten hem het leven zuur. Dat zette dan een domper op zijn scheppingskracht, wat weer tot diepe ontgoocheling, wanhoop, woede-uitbarstingen en depressie aanleiding gaf.

    In 1848 gaf hij zijn laatste concert in de Salle Pleyel, die uitverkocht was, natuurlijk. Het was een triomf, al schreef een krant dat het makkelijker was om het laaiende enthousiasme van het publiek te beschrijven dan om het te verklaren… Het was altijd al heidens moeilijk geweest om de vinger te leggen op de eigen stijl van Chopin, op het mysterie van zijn aanslag, van zijn stijl, de betovering van zijn composities. Hij probeerde zich nog staande te houden zonder George Sand. Hij reisde naar Engeland en Schotland, gesponsord door twee oudere dames, maar voor hem werd het een teleurstelling. Hij kon toen al niet meer lopen, moest de trappen op gedragen worden. Zijn laatste optreden was voor Poolse emigranten in Londen. Hij speelde maar enkele stukken, kon niet meer. Terug in Parijs moet hij bijna voortdurend in bed blijven. Hij lijdt verschrikkelijk in de laatste fase van de ziekte. Hij sterft op 16 oktober 1849. Hij is niet eens 40 jaar oud.

    Dit is een ietwat stereotiep romantisch verhaal geworden, over een uitzonderlijk begaafde Poolse pianist die de wereld en alle vrouwenharten veroverde en jong stierf aan tbc. Het zou zelfs een erg sentimenteel verhaal kunnen geweest zijn en die zijn er over Chopin ook wel geschreven, ook al tijdens zijn leven, hij heeft daartoe ook zelf wel aanleiding gegeven. Maar niet met zijn muziek! Zelfs zijn naaste concurrenten lieten zich niet verleiden om hem dit verwijt te maken. Zijn muziek is het toppunt van de romantiek maar er is geen spoor van kitsch, van leeg sentiment, van overgevoeligheid, van zoeterigheid of flauwe lieflijkheid. Hij wist als geen ander wat je technisch met een piano kon doen, haalde kleuren en klanken die men nog nooit eerder gehoord had uit zijn instrument. Maar hij was ook een geniaal muzikant, die grondig op de hoogte was van de muziek voor zijn tijd en wat rondom hem gebeurde, die daarop voortbouwde op een hoogste eigen manier, maar met een uitzonderlijk deskundige artistieke onderbouw die hem behoedde voor het zoeken naar gemakkelijk succes, ook al kon hij dat bij zijn precieus publiek maar al te gemakkelijk krijgen. Hij was een genie, een rasmuzikant, een gedreven zoeker naar de perfectie, en ontdekkingsreiziger naar nieuwe muzikale horizonten, een mens zoals er maar weinig geleefd hebben, en wat een leven!

    En wat een erfenis heeft hij ons gelaten. Ik verzeker het u: wat ook uw stemming is, hoe moe je ook bent, of hoe uitgelaten, of hoe droef: zet wat Chopin op, ga erbij zitten en verheug je op de blik die je gegund wordt op de eeuwigheid.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    17-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Elckerlyc
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Ik heb me gestoten.

    Ik weet niet waar of wanneer, maar plots merkte ik een kleine wonde op mijn duim, net beneden de nagel, niet meer dan een schrammetje, een klein stukje huid, een vliesje bijna, dat er half af geschaafd was en aan een kant nog een beetje vast hing. Het bloedde nauwelijks en deed ook bijna geen pijn, ik had het niet eens gemerkt toen het gebeurde. Dan even tanden op elkaar, de onderkaak een beetje vooruit om de pijn letterlijk te verbijten en hop, het stukje loshangende huid is eraf. Nu bloedt het een beetje, je voelt een nijpende, prikkelende irritatie. Even later is het wondje al droog, je voelt nog enkel de pijn wanneer je met de zere plek tegen iets aan stoot of als je je handen wast. Over enkele dagen is zelfs het litteken verdwenen.

    Litteken: een mooi woord, met een mooie pedigree. Lit-teken, maar wat is dat lit- ? We vinden het terug in lichaam, daar is het lic- en dat is de juiste vorm, de –t komt er door attractie of assimilatie met de t- van ‘teken’. Lic zien we ook in lijk, dat was vroeger gewoon een lichaam of vlees, pas later werd het een dood lichaam. Er is ook likdoorn, wat wij hier bij ons zo beeldend een eksteroog noemen, een clavus, letterlijk een nagel, ook niet mis als benaming voor die puntige, pijnlijke vereelting op je teen. Een doorn in het vlees dus, likdoorn.

    We kennen ook Elckerlyc, het middeleeuws theaterstuk. Elkerlyc is Middelnederlands voor ‘iedereen’, misschien is dat ook elker-lic, elk lichaam, everybody, dus iedereen? Of is het zoals in iegelijk, ieder-gelijk, iedereen?

    Het tweede deel van lichaam, -haam dus, betekent oorspronkelijk omhulsel, later meer bepaald een gareel voor paarden. Je vindt het terug in hemd en hemel, het omhullend uitspansel.

    Lic-haam: het vleselijk omhulsel van onszelf.

    Sommige wonden, zoals het schrammetje op mijn duim, laten geen sporen na, geen littekens. Andere draag je mee voor het leven. Die diepe jaap in je knie toen je viel met je eerste ‘grote’ fiets; die witte lijn op je vinger van toen je met een scherp mes een punt maakte aan een stok en plots uitschoot; de vage halfverheven onregelmatige naden die je herinneren aan enkele operaties. Het lichaam herstelt zich, maar niet van alles. Zelfs wanneer het zichzelf regenereert om de zoveel jaren, recreëert het zelfs de merkstenen die het had opgericht voor zijn ergste agressies.

    Er zijn ook andere wonden. Ook die merk je niet meteen, maar ze zijn er wel. Je ziet alleen de sporen: je voelt je wat onwennig, geïrriteerd, prikkelbaar. Je weet niet waarom en je werkt het uit op je omgeving. We hebben geleerd om elkaar dan enige ruimte te geven, om niet meteen te reageren. We gunnen elkaar de tijd om zelf te ontdekken dat we uit onze gewone doen zijn, dat er iets is. Maar het mag niet te lang duren, dan vragen we: is er iets?

    Stilaan rijst dan wel het besef en meestal weten we meteen ook waar en wanneer, waaraan we ons gestoten hebben. De herinnering doet de pijn even oplaaien, de wrevel ook, en de spijt.

    De wonden van onze ziel genezen vanzelf, de tijd heelt alle wonden. Zelfs de scherpste pijn bij het verlies van geliefden slijt in de loop van de jaren, gelukkig maar. Ook ons innerlijk lichaam, ons bewustzijn, ons emotioneel ik herstelt zich. De wonden worden stilaan littekens, aanwezige sporen van oud verdriet en verborgen smart. Ook dat dragen we met ons mee, het verdwijnt nooit helemaal. Gekwetst zijn we van binnen en getekend, onmerkbaar, tenzij voor de meest liefdevolle ogen.



    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    16-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen....when I'm sixty-four?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    16 januari 2010, vandaag ben ik 64. Dat wil zeggen dat ik al 64 jaar geleefd heb. Ik ben, zoals we dat vroeger in Eeklo heel precies zeiden, op mijn vijfenzestigste. Ik begin dus aan mijn 65ste levensjaar.

    Hoe dan ook, tijd om even de balans op te maken.

    Officieel ben ik met pensioen gegaan op 16 januari 2006. Ik werkte toen al een jaar of zo halftijds, in een poging om de overgang naar het einde van mijn loopbaan wat te versoepelen. Dat is toen wonderwel gelukt. In die voorbereidende periode had ik meer vrije tijd en toen ben ik terug beginnen lezen en schrijven. Dat heeft dan weer geleid tot mijn blog, mijn eigen website, onder de titel ‘Kroniek’.

    Het is vandaag dan ook een beetje de verjaardag van mijn website, ze bestaat nu vier jaar, of 1461 dagen. In die tijd heb ik 747 teksten geschreven en hier gepubliceerd, dat is iets meer dan één op twee dagen, of een om de andere dag. Die teksten worden goed gelezen: meer dan 148.000 keer bekeek iemand ten minste één tekst. Het aantal bezoekers is meer dan 118.000. In de categorie cultuur op Seniorennet sta ik daarmee vaak op kop in de rangschikking. In de algemene statistiek prijk ik dezer dagen op de 75ste plaats, dat is niet kwaad als je bedenkt dat er meer dan 17.000 blogs zijn en dat die van mij niet bepaald de populaire toer opgaat. Mijn ‘Kroniek’ is een belangrijk stuk van mijn leven, ik besteed er elke dag ettelijke uren aan.

    Ik heb nog meer redenen tot tevredenheid. 

    Ik geniet met volle teugen, zoals dat heet, van mijn vrijheid. Ik hoef me voor niets of niemand meer in te houden of in te spannen, ik kan doen en laten wat ik wil, wanneer ik dat wil. Dat is een heerlijk gevoel. Ik heb nooit kunnen vermoeden dat ik dat nog zou mogen beleven. Toen ik nog actief was aan de universiteit, was ik zeer onvrij, dat besef ik nu. Als je elke dag je uren klopt en je probeert dat een beetje goed te doen, dan schiet er niet veel energie meer over voor iets anders, zelfs niet om nog veel te lezen: de laatste jaren voor mijn pensioen viel ik meestal in slaap na het zevenuurjoernaal, soms nog ervoor. Bovendien doe je vanuit je beroepssituatie automatisch aan zelfcensuur; je vereenzelvigt je sterk met het instituut waarvan je deel uitmaakt, bewust maar nog veel meer onbewust.

    Ik heb nogal nadrukkelijk de deur achter mij dichtgetrokken, toen ik ermee stopte. Ik onderhoud geen contacten meer met vrienden, kennissen en de talrijke collega’s met wie ik bijna veertig jaar heb samengewerkt. Dat was aanvankelijk niet gemakkelijk, je valt terug op jezelf. Maar dat gaf me precies de gelegenheid om mij te gaan bezinnen op wie ik nu eigenlijk was, wat ik wou, wat ik wist…

    Ik heb waarschijnlijk meer dan driehonderd boeken gelezen in de voorbije vier jaar, in het begin ook wat ontspanningsliteratuur, maar allengs meer non-fiction, vooral filosofie, ontwikkelingspsychologie en sociobiologie, geschiedenis.

    Mijn belangstelling voor het religieuze dateert van mijn aller-prilste jeugd, mijn diepe twijfels eveneens. Ook daarover wou ik duidelijkheid toen ik tijd had om me erin te verdiepen. Dat bracht me vrij snel bij het atheïsme en de literatuur daarover die plotseling overal verscheen. Dat was mijn Damascus-moment. Ik wist toen dat ik eindelijk thuisgekomen was, ikhad  een wereldbeeld gevonden  dat me volledig bevredigde. Niet dat daarmee alle twijfels verdwenen waren, verre van daar. Maar ik weet nu dat ik niet gelovig ben. Dat is  mijn vertrekpunt en ik voel me daar goed bij. Ik bekijk de dingen op een grondig andere manier, ongedwongen en dat is een verrijkend en open perspectief. Ik weet dat ik een nietig deeltje ben van het universum en dat mijn tijd beperkt is. Maar dat maakt het ook zo boeiend: ik weet dat er alleen maar dit leven is, het is mijn enige kans, binnenkort is er niets meer, dan is het aan anderen. Maar die ene kans grijp ik met beide handen aan, mens zijn is onvoorstelbaar fascinerend.

    Met het ouder worden had ik me, zeker na mijn vijftigste, stilaan meer en meer teruggetrokken uit de wereld. Die evolutie heeft zich doorgezet. Feesten, recepties, bijeenkomsten, reizen, uitstapjes, museumbezoek, concerten, tentoonstellingen, film, theater: het is niet aan mij besteed, ik hou er gewoon niet van, ik doe het niet graag, ik heb er zelfs een hekel aan. Ik ben een huismus. Ik ben graag thuis.

    Gelukkig heb ik een levensgezellin, Lut die me daarin grotendeels bijtreedt, zij het minder fanatiek. Alleen zou ik het niet aankunnen, ik ben geen eenzaat, ik heb haar aanwezigheid echt nodig. Ze brengt het beste in mij naar boven en moedigt me woordeloos aan om steeds verder te gaan en vol te houden. Samen proberen we zinvol te leven, met intense aandacht voor wat belangrijk is en zonder veel behoefte aan wat dat niet is. Lut volgt de teken- en schilderklas in de Werchterse kunstacademie en schildert ook thuis. Met Nieuwjaar zei ze: voor mij mag het nieuwe jaar gerust zijn zoals het oude… Is dat niet mooi? Het betekent dat we gelukkig zijn…

    We hebben bescheiden noden en wensen. We gaan zelden uit eten en dan zeker niet duur. We roken niet en ik drink ook geen alcohol, Lut drinkt graag een glas witte wijn af en toe. Frisdrank drinken we nooit: water van de kraan is mij genoeg. We snoepen weinig: peperkoek en speculaas, een stukje pure chocolade bij de koffie na het middageten, decaf voor mij. Ik kook, eenvoudige gerechten, veel vis en groenten, weinig vlees. Brood bak ik zelf in een broodmachine, ik wissel nogal af in de samenstelling van het deeg.

    Dure kledij of schoenen kopen we niet, we zijn zelfs content met spullen uit de kringloopwinkel, of anders uit de solden. Ook de kapper zal niet rijk worden van ons. De tweedehand gekochte auto doet het nog goed, al is ie meer dan tien jaar oud, met 180.000 km op de teller.

    We lezen allebei heel veel. We halen onze boeken in de bibliotheek maar we kopen er ook veel, vaak tweedehands of in de goedkope boekhandel. Vroeger kocht ik ‘nogal wat’ postuurtjes, maar dat is fel verminderd sinds de laatste reorganisatie van onze boekenrekken, alles staat immers vol…

    Klassieke muziek hoor je bij ons de hele dag. Meestal de radio, Klara in de namiddag, Musiq3 in de voormiddag, Mezzo ’s avonds, cd’s en dvd’s tussendoor. We kopen nog weinig bij, we hebben een gevarieerde verzameling. We kijken zo weinig mogelijk tv: het avondnieuws, soms een documentaire. Series volgen we niet, spelletjes of zogezegd humoristische programma’s evenmin. Op BBC kijk ik naar de Antiques Roadshow en University Challenge, zelfs Top Gear, soms ook QI. ‘Tussen kunst en kitsch’ kan me ook bekoren. Op Mezzo zijn er heerlijke concerten.

    We genieten vooral van wat we hebben. We hebben niets tekort. We doen ons pensioen op, er schiet niet veel over op het einde van de maand. We hebben allebei een spaarpotje, het grootste gedeelte van onze groepsverzekering die uitbetaald werd bij ons afscheid aan de universiteit. We hebben dat risicovrij belegd, met een bescheiden vaste interest, elk jaar dikt dat wat aan, maar het zullen wellicht onze nazaten zijn die daar later goed zullen mee zijn. Voor ons is het niet meer dan het bekende appeltje voor de dorst.

    Het huis waarin we wonen voldoet op alle punten. We hebben er wat kosten aan gedaan, maar we zijn nu hopelijk voor een aantal jaren goed. Ik poets op maandagmorgen, dan beweeg ik toch een beetje… Lut doet de was, strijken doen we allebei. De tuin is dan weer Luts domein, daar leeft ze zich uit, al klaagt ze wel eens dat het wat veel wordt.

    Ziedaar, beste blogvrienden, een State of the Union op mijn 64ste verjaardag. Ik dank jullie allen voor de belangstelling, vooral de trouwe lezers en lezeressen die me af en toe ook een mailtje sturen met commentaar. Ik hoop dat ik jullie nog vaak mag verwelkomen en dat wat je hier leest genade mag vinden in uw ogen.

    Vriendelijke groet,


    Karel


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    14-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.No man is an island

    No man is an island, entire of itself; every man is a piece of the continent, a part of the main. If a clod be washed away by the sea, Europe is the less, as well as if a promontory were, as well as if a manor of thy friend's or of thine own were: any man's death diminishes me, because I am involved in mankind, and therefore never send to know for whom the bell tolls; it tolls for thee. (from John Donne, Meditation XVII, 1623)

    Een mens is geen eiland, geheel op zichzelf. Elke mens is een stuk van het continent, een deel van het geheel. Als een kluit aarde door de zee wordt weggespoeld, is Europa verminderd, evenzeer als wanneer het om een heel voorgebergte gaat, of het landhuis van een vriend of van jezelf. De dood van elke mens vermindert mij, want ik ben in de mensheid betrokken. Daarom, als de klok luidt, laat dan niet vragen voor wie ze luidt: ze luidt voor jou.


    Bij een afscheid.

    Het gebeurt, dat mensen elkaar ontmoeten.

    Bij de eerste oogopslag weet je meteen of je elkaar in de ogen zal kijken, of wegkijken en je weg verder zetten. Niemand weet wat het is dat ons aanzet tot die interesse of onverschilligheid. Ons lichaam zendt spontaan signalen uit die wij niet beheersen, die wij niet bewust kunnen sturen, maar die door de andere moeiteloos worden opgepikt. Het kan het begin zijn van een ontmoeting, hoe kortstondig ook.

    Banaal is zo’n moment nooit. Het raakt je ongewild, verrassend overrompelend in je hele wezen. Het opent een wereld van onvermoede mogelijkheden die als een wijds landschap voor je openbreken als onder de zon die de glijdende schaduw van de wolken verdrijft. De ontmoeting met de andere is het verbreken van de eenzaamheid en eenzaam zijn we allen, altijd.

    Wat daarna gebeurt, daar heb je op dat moment geen weet van. Je hebt jezelf opengesteld, hoop is ontloken en met de hoop ook verlangen. Misschien zie je elkaar nooit meer terug. Misschien wissel je enkel die ene blik, meer niet. Soms doet de gelegenheid zich voor om elkaar beter te leren kennen. Dat gaat dan met horten en stoten, wij zijn niet gewoon om spontaan open en eerlijk of zelfs maar vriendelijk te zijn met elkaar. Wij aarzelen, twijfelen, onhandig en verward. We doen ons anders voor dan we zijn en haten onszelf daarvoor: nee, zo hadden we het niet bedoeld, nee, dat wou ik net niet zeggen, nee… Stilaan vinden we de woorden, de golflengte, de taal die we zullen spreken, de wereld waarin we ons samen zullen bewegen. Wij zijn gevoelig voor elkaars boodschappen, we reageren welwillend en delicaat, maar ontwapenend openhartig en gul.

    Het gebeurt, dat mensen elkaar verlaten.

    Soms merken we, dat we ons hebben vergist. Het begint met een toevallige opmerking, over iets onbelangrijks, maar die ons opvalt, bijblijft, doet fronsen, meewarig. Je doet nog alsof je het niet gehoord hebt, maar het heeft je wel degelijk geraakt. Je hebt gemerkt dat je zorg niet gedeeld is, dat de andere iets anders aanvoelt dan jij. Het doet je op je hoede zijn. Er verandert niet onmiddellijk iets in je contacten, maar wel in je gedachten. Je bent niet meer spontaan, de argwaan groeit. Onbewust zend je dan zelf signalen uit, die de andere opmerkt, die je meteen ontkent en ontkracht: nee, er is niets aan de hand, natuurlijk niet! Waarom denk je dat?

    Maar op een dag merk je dat er meer is, of juist minder. Het moment de grâce is voorbij, de begoocheling is verbroken, disenchantment is ingezet. Je verwachtingen zijn niet ingelost, de hoop op een intens en blijvend zorgeloos verblijdend contact is vervlogen. Je past niet bij elkaar, je bent te verschillend en niet bereid of in staat om te veranderen.

    Het gebeurt, dat mensen elkaar kwetsen.

    Wij mensen hebben er geen verstand van om elkaar openhartig tegemoet te treden, maar nog minder weten we hoe we van elkaar afscheid moeten nemen. Dat doen we nog veel onhandiger en dan kwetsen we elkaar onvermijdelijk. We vermijden elkaar bewust, we kijken niet meer blij gespannen uit naar het volgende contact. We zeggen of schrijven iets dat we heel erg menen, maar dat we stuntelig of juist heel nadrukkelijk verwoorden, zonder kans op een wederwoord. Dat lokt een reactie uit en wrevel, soms woede en verwijten. Dan kwetsen we elkaar, zonder het echt te willen, maar ongenadig hard. We leggen alle schuld bij de andere, daar voelen we ons beter bij, dat vermindert onze eigen pijn. Zo beperken we de schade bij onszelf, ten koste van de andere.

    Partir, c’est mourir un peu. Achtergelaten worden, verstoten, uitgesloten, doet nog meer pijn.

    Hoe vaak ontmoet je iemand op je levenspad? Hoe vaak ga je door dat heerlijk, ellendig proces van leren kennen en het dan weer afleren? Hoe vaak zeg je goeie dag en hoe vaak vaarwel? Elke echte ontmoeting is een verrijking, elk afscheid een verarming. Bij elk verlaten verlies je een stuk van jezelf. No man is an island… Elke mens die uit mijn leven verdwijnt, kwetst me diep, want ik ben betrokken in de mensheid. Ik houd van elke mens en wil dat elke mens ook van mij houdt. Maar als het einde gekomen is en de klok luidt, als het tijd is om voorgoed afscheid te nemen, dan vraag je niet wie er begraven wordt, je weet: het is een stuk van jezelf.





    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    13-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dmitri Sjostakovitsj, strijkkwartet nr. 2
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik ben sinds vele jaren een ardent bewonderaar van de muziek van Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975). Eind 2006, honderd jaar na zijn geboorte, vatte ik hier het plan op om de componist en zijn muziek wat meer onder de aandacht te brengen van mijn lezers.

    Dit was de eerste stap, klik hier:http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=171

    Enkele dagen later bracht ik verslag uit over de opvoering van de opera ‘Lady Macbeth van Mtsensk’, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=175

    Nog een dag later presenteerde ik het Eerste Strijkkwartet, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=176.

    Het was toen mijn bedoeling om ook de andere strijkkwartetten een voor een te bespreken, alle vijftien. We zijn nu meer dan drie jaar verder en het is pas nu dat ik jullie het tweede strijkkwartet kan voorstellen. Het is voorwaar geen simpele opdracht, zo blijkt, misschien wat te hoog gegrepen voor een ongeschoolde muziekliefhebber als ik. Ik hoop dat je er toch wat aan hebt, maar vooral dat het je zal aanzetten om deze muziek eens te beluisteren, niet zomaar op de achtergrond, maar met veel aandacht, in alle rust en open concentratie. Het is, dat beloof ik je, een onvergetelijke belevenis.

    Het tweede strijkkwartet, opus 68, van Dmitri Sjostakovitsj is van 1944, dus zes jaar na het eerste. Het is een veel substantiëler, langer werk: ongeveer 48 minuten tegenover minder dan een kwartier voor het eerste, dat in vergelijking wel een vingeroefening lijkt. Het is alsof de componist nu wou laten zien dat hij wel degelijk het genre aankon zoals het onder zijn talrijke en illustere voorgangers was uitgegroeid tot zijn klassieke vorm. Het is echter het enige kwartet dat het klassieke schema min of meer getrouw volgt.

    Het kwartet begint met een allegro in de sonatetraditie, inclusief de herhaling van de expositie, iets dat we enkel in het vijfde nog zullen aantreffen. Het tweede deel is dan de verwachte trage beweging, het derde een scherzo en het vierde, de finale is een thema met variaties.

    Dit zijn de titels van de delen:

    Ouverture, moderato, 8’15”

    Recitatief en Romance, adagio, 12’48”

    Wals, allegro, 15’34”

    Thema met variaties, 11’24”.

    De Ouverture begint met een krachtig thema, helder en sonoor uiteengezet door de eerste viool. Het klinkt als een fanfare en doet zo sterk denken aan de Janáček van de Simfonietta en van de twee strijkkwartetten, ‘Kreuzer Sonata’ (1923) en ‘Intieme brieven’ (1928). We horen ook duidelijke symfonische echo’s: Shostakovitsj’ sombere, wanhopige achtste oorlogssymfonie is van 1943, de kortere, gewrongen en ambigue vredessymfonie, de negende van 1945. Lyrische en ritmische passages wisselen elkaar af, nog geaccentueerd door een duidelijk onderscheid tussen luidere en meer ingehouden frasen.

    De tweede, langzame beweging begint en eindigt met een lang uitgesponnen elegisch vioolrecitatief van een bijna liturgische zangerigheid, met joodse en Tzigane-reminiscenties. De andere drie instrumenten zijn daar gereduceerd tot een gezamenlijk ondersteunend orgelpedaal. In het middendeel, de romance, krijgen we een even weemoedige melodie, stemmig vertolkt door de vier instrumenten.

    De wals van de derde beweging, het scherzo, is er een zoals je die niet bij Strauss hoort. Van enige scherts of uitgelatenheid is hier geen sprake. Na een rustig en zoekend begin gaat het snel naar een frenetiek hoogtepunt, een danse macabre zoals we die zo vaak horen bij de componist in deze periode, met de viool op de voorgrond en de drie partners in een obstinaat pizzicato. De instrumenten spelen hier in sordino, maar dat belet hen niet tot dubbel forte te gaan op het hoogtepunt, waar het heftige, diabolische walsritme het meest uitgesproken is. Dan gaat het weer over naar een rustiger tempo en de melodie wordt even kalm en gedempt neergezet als ze vetrokken is.

    De finale is een ononderbroken reeks van variaties op een thema, in la klein, vetrekkend van een uiteenzetting van het thema in een stemmig adagio. Dan komt elk van de instrumenten solo aan de beurt, beginnend met de altviool. De versnellende opbouw in repetitieve stappen naar een gezamenlijk briljant hoogtepunt, zo typisch voor de componist en zo genoeglijk herkenbaar, doet ook hier weer uiterst symfonisch aan; het is verbluffend hoe vier solisten erin slagen om moeiteloos de ambiance te creëren van een veel uitgebreider ensemble en een veel ambitieuzer compositie dan dit ‘eenvoudig’ strijkkwartet. Het einde is een weidse, zelfzekere, resolute bevestiging van het beginthema.

    Het Tweede Strijkkwartet neemt duidelijk afstand van de gruwel, de horror en de uitzichtloze vertwijfeling van de werken uit de oorlogstijd, toen de totale ondergang nabij was en elke hoop op overleven, laat staan overwinning, onmogelijk veraf leek. Maar er is geen sprake van enig triomfalisme. Sjostakovitsj had daartoe ook geen enkele reden. Hij was zich zeer bewust van de betrekkelijkheid van een overwinning van Stalins star en onverbiddelijk moordzuchtig communisme op het even misdadig genocidaal Naziregime. Ook de levensomstandigheden in de Sovjet-Unie in 1944 waren uiterst bar. Het mag een wonder heten dat iemand ertoe komt om in die omstandigheden muziek te componeren.

    Sjostakovitsj schreef deze muziek toen hij 38 was, in 1944. Ze is ongeveer zo oud als ik nu zelf ben, ik ben geboren in 1946. Ik leerde ze kennen en appreciëren in de late jaren ’70 van de vorige eeuw en heb ze sindsdien vaak beluisterd, maar meestal toch met verscheidene jaren tussentijd. Ik herken ze wel, dat is ook niet zo moeilijk met Sjostakovitsj, maar ik ken ze niet van buiten, zoals de symfonieën en concerto’s van Beethoven of Mozart, die ook veel vaker op de radio en in de concertzaal te horen zijn.

    Het is moderne muziek, maar niet zo onwennig of zelfs afschrikkend als andere 20ste-eeuwse muziek voor en na Sjostakovitsj. Er is iets aangrijpend persoonlijks aan, maar tevens iets dat zeer klassiek is, dat herinnert aan de late Beethoven, bijvoorbeeld en dat dus volkomen vertrouwd in de oren klinkt. En toch is het persoonlijke overheersend, meen ik. Het lijkt wel of de componist, die een uitmuntend musicoloog was, doelbewust en met grote kennis van zaken de grenzen opzocht van de traditie en vervolgens de wijde wateren opzocht van het experiment, maar zonder ooit de kust uit het oog te verliezen.

    Zijn interpretatie van het strijkkwartet, een genre dat het toppunt van zijn roem en erkenning kende rond 1800, is zowel een voortzetting van de hoogtepunten die toen bereikt waren als een totale ommekeer ervan. Haydn en Mozart en zelfs Beethoven en Schubert componeerden aanvankelijk voor amateurs, huiskamermuziek. Hun later werk was van een veel hoger niveau en moeilijkheidsgraad, maar was nog steeds gericht op een publiek van elitaire liefhebbers. Bij Sjostakovitsj is het commentaar op de gebeurtenissen in zijn eigen leven en op de stormachtige en destructieve maatschappelijke omstandigheden de diepere drijfveer voor zijn composities. Hoe zou je in de Sovjet-Unie in 1944 nog kunnen schrijven zoals Haydn en Mozart in het mondaine aristocratisch milieu van Wenen rond 1800? Het was een onvoorstelbaar andere, desolate, rauwe en verscheurde wereld.

    Dat is wat wij vandaag, als pijnlijk bewuste erfgenamen van de waanzin van de twintigste eeuw, hier ook horen en dat is wat ons aantrekt in alles wat Sjostakovitsj ooit geschreven heeft, maar zelden zo aangrijpend en zo overtuigend als in zijn kwartetten.



    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    12-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.etymon: dito
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    etymon: dito

     

    Er zijn van die woorden… je leest of gebruikt ze misschien niet elke dag, maar toch duiken ze steeds weer op. Je begrijpt ze wel, maar waar komen ze vandaan? En wat betekenen ze precies?

    Dito is zo’n woord. Je vindt het vaak samen met idem: idem dito. Bedoeld is: ook zoveel, van het zelfde, nog eens, hier ook, van hetzelfde laken een broek…

    Dito komt uit het Italiaans, zegt Van Dale, het is het verleden deelwoord van dire, zeggen. Een wantrouwige of nieuwsgierige geest als de mijne zegt dan: ah, ja? en gaat dat dan opzoeken in een Italiaans woordenboek. En nog een. En nog een ander, en wat dacht je?

    Ditto staat niet in Italiaanse woordenboeken.

    Toevallig hoorde ik op de radio de aankondiging van een Italiaans muziekstuk, sonate nummer zoveel, detta la tedesca; ik begreep dat als: bijgenaamd de Duitse. Detta is dan zoals het Franse dit, dite, genaamd, genoemd. Maar als detta (v) of detto (m) het verleden deelwoord is van dire, en de Italiaanse woordenboeken zijn daarover wel unaniem, wat is ditto dan?

    Misschien is er iets met de dubbele t. In het Nederlands is het inderdaad dito, met één t. Maar in het Italiaans is dat een vinger… Mysterie.

    Dan maar wat verder gezocht. Uiteindelijk vind ik toch ergens een verwijzing: ditto is een Toscaanse dialectvorm voor detto, we spreken over rond 1600, toen het Italiaans nog niet zo uniform was als nu. Het woordje sloop toen binnen in verscheidene Europese talen, omdat het zo kort, welluidend en handig was.

    Waarom het Nederlands er dan dito van gemaakt heeft? Allicht omdat men het met één t net zo goed uitsprak als met twee. In het Engels bleef het ditto, want dito zou ‘daaitow’ geworden zijn…

    Dito is ook de naam voor het teken dat we gebruiken om te zeggen dat iets moet herhaald worden: " .

     

    En weet je wat een dittografie is?

    Het is het antoniem (het tegenovergestelde) van een haplografie.

    Als we weten dat ditto ‘hetzelfde’ betekent, dan komen we bij: dubbel-schrijven, en inderdaad, een dittografie is een schrijf- of typefout, waarbij een letter, een deel van een woord of nog meer ten onrechte herhaald wordt: loppen in plaats van lopen. En een haplografie is dan het omgekeerde: maar één letter schrijven waar er twee horen: topen in plaats van toppen.

    Dergelijke fouten kwamen heel veel voor bij het met de hand overschrijven van bijbelteksten en klassieke en andere teksten in de Middeleeuwen. Even wegkijken van het origineel en je hebt het zitten… Abraham wordt dan Abrahabraham, Methusalem wordt Methusamethusalem, of Methalem. Of men springt in de originele tekst van de ene plaats die op een bepaald woord eindigt naar een andere die net zo eindigt (dat is dan een homoioteleuton), en men laat de tekst die ertussen staat weg. Ook dat noemt men soms een haplografie.

    Een bekende moderne typefout die ook ik om de haverklap bega, is de verkeerde letter twee keer typen: hhar in plaats van haar. Dat is dan eigenlijk een dittohaplografie, neem ik aan, want je schrijft ten onrechte de h dubbel en ten onrechte de a enkel.

     

    Maar waarom is dittografie in het Nederlands (en in het Frans, Engels, Duits…) met twee t’s? Dat is een lang verhaal, maar ik zal het heel kort houden, ik krijg medelijden met mijn lezers…

    Dittografie is namelijk meer dan waarschijnlijk niet afgeleid van het Italiaanse detto/ditto, maar van het Grieks… Daar betekent het adjectief dis ‘tweemaal’; het bijwoord is dissoos of dittoos.

    Van Dale is het daarmee niet eens, die houdt het bij het Italiaanse ditto, maar dat verklaart de dubbele t niet, die zou toch moeten verdwenen zijn zoals in dito zelf…

    Duitse, Engelse en Franse woordenboeken geven (met enige moeite, maar we zijn hardnekkig, nietwaar…) allemaal de andere uitleg, dus we zullen maar aannemen dat die gelijk hebben en een brief schrijven naar Van Dale.

    Er is ook een (Franse) uitleg die teruggrijpt naar het Griekse diktuon, visnet, maar dat lijkt wel vergezocht.


    Categorie:etymologie
    11-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Queen Mab, Percy Byssche Shelley
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Percy Byssche Shelley (1792-1822) was een Brits romantisch dichter. Hij leidde een stormachtig leven. Zijn eerste echtgenote, Harriet, een eenvoudig schoolmeisje, was amper 16 toen ze samen wegliepen; hij was 19. Hij verliet haar na drie jaar en zij verdronk zich in Hyde Park in 1816. Ianthe was hun dochtertje.

    Queen Mab is een jeugdwerk, geschreven toen Shelley amper 18 was. Ik heb het vermetele plan opgevat om het hele werk en de bijhorende aantekeningen voor u te vertalen. Op de vertaling staat copyright.

    Dit is een eerste aflevering.

    De dichter staat bij het levenloze lichaam van zijn geliefde.


    Koningin Mab

    Een filosofisch gedicht met aantekeningen

    Ecrasez l’infame! (Voltaire, Correspondence)

    Avia Pieridum peragro loca, nullius ante

    trita solo; iuvat integros accedere fontes;

    atque haurire: juvatque novos decerpere flores

    …

    Unde prius nulli velarint tempora musae.

    Primum quod magnis doceo de reubus; et arctis

    religionum animos nodis exsolvere pergo.

    (Lucretius, liber iv)

    Dos pou stoo, kai kosmon kinèsoo. (Archimedes)



    Vermorzel de infame!


    Ik doorloop ongebaande domeinen van de muzen; van geen een tevoren

    betreden grond; behaaglijk is het om ongerepte bronnen aan te boren

    en er diep van te drinken: behaaglijk om nieuwe bloemen te plukken

    (om voor mijn hoofd een uitzonderlijke lauwerkrans te vlechten)

    uit streken van waaruit de Muzen nog nimmer iemand de slapen sierden.

    Vooreerst omdat ik uitleg geef over machtige dingen; en omdat ik

    vervolgens de geesten bevrijd van de boeien van de religie.

    (Lucretius, De rerum natura, I, 926-932)


    Geef mij een plaats om te staan, en ik beweeg de wereld.


    Aan Harriet *****

    Wiens liefde is het die de wereld doorglanst

    en de giftige pijl van zijn misprijzen afweert?

    Van wie de warme en lieve lof,

    het zoetste loon der deugd?


    Onder wiens blikken herleefde mijn ziel,

    en werd rijper in waarheid en waardige moed?

    Van wie de ogen waarin ik zo graag staarde,

    en daarom de mens nog meer beminde?


    Harriet! de jouwe; jij was mijn puurder gemoed;

    jij was de inspiratie van mijn lied;

    van jou zijn deze vroege wilde bloemen

    al heb ik ze aaneengeregen.

    Druk deze liefdesgelofte aan uw boezem

    en weet, ook al verloopt de tijd en gaan de jaren heen,

    elk bloempje dat mijn hart vergaart

    is jou toegewijd.



    Koningin Mab

    I

    Hoe wonderbaar de Dood,

    Dood en haar broeder Slaap!

    De ene, bleek als gindse tanende maan

    met lippen van luguber blauw;

    de andere rozig als de morgen,

    getroond op de golven van de oceaan

    die over de wereld bloost;

    en toch zijn beide overweldigend wonderbaar!


    Heeft dan de sombere Macht

    die heerst over de rottende graven

    bezit genomen van haar zondevrije ziel?

    Moet dat uiterlijk, dat zijns gelijke niet kent,

    dat liefde en bewondering niet zien kan

    zonder een hart dat klopt en azuren aderen

    die zich als stromen door een veld van sneeuw slingeren;

    die lieflijke contouren, helder

    als ademend marmer, moet dat vergaan?

    Moet de rottende asem

    niets overlaten van deze hemelse aanblik

    dan walgelijke ruïne?

    Niets anders sparen dan een somber thema

    om lichthartig op te moraliseren?

    Of is het slechts een zoete sluimer

    sluipend over de zintuigen

    en die de ademtocht van de rozige morgen

    dra naar de duisternis verjaagt?

    Zal Ianthe weer ontwaken

    en vreugde brengen aan mijn trouwe

    en slapeloze wake, klaar om licht, leven en verrukking

    te plukken van haar glimlach?


    Ja! zij zal weer ontwaken

    al zijn haar glanzende leden nu bewegingloos

    en zwijgen haar zoete lippen

    die eens welsprekend genoeg ademden

    om de razernij van een tijger te sussen

    of het ijzige hart van een overweldiger te ontdooien.

    Haar dauwvochtige ogen zijn geloken

    de ragfijne oogleden verhullen nauwelijks

    de donkerblauwe oogbollen daaronder.

    Daar slaapt ze als een baby in dons

    haar gouden lokken omschemeren

    de trotse ongerepte boezem

    kronkelend als de ranken van klimop

    rond een marmeren kolom.




    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    08-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de valse banaliteit van de moordenaar
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Terwijl wij elk uur gespannen de turbulente verdere ontwikkelingen volgen van de dubbele moord in een dorp hier in het Hageland, woedt in de media een strijd over de berichtgeving daarover.

    Twee dingen vallen me daarbij op.

    Enerzijds is er een felle reactie van het gerecht, justitie, de politie en de advocatuur tegen de vermeende sensatiezucht van de media. Men haalt alle argumenten boven om de onschuld staande te houden van de verdachte, niet alleen tot bewijs van het tegendeel, maar tot de uiteindelijke veroordeling door een rechter.

    Dat is een zeer merkwaardige redenering, ook al is ze juridisch gezien natuurlijk juist: pas wanneer de rechter een vonnis heeft geveld, is de zaak definitief afgesloten. Maar dat is enkel strikt juridisch gezien zo. Men kan van de maatschappij in het algemeen en van de pers in het bijzonder niet verwachten dat zij het engelengeduld opbrengen om de soms uiterst lange rechtsgang af te wachten voor zij een oordeel vellen op basis van de informatie die voorligt.

    De schuld van de dader ligt vast van op het ogenblik van de misdaad. Dat is het fait primitif waarvan we met zijn allen moeten vertrekken. Dat een dader onschuldig zou zijn tot hij veroordeeld is, is onzin. Zijn schuld begint bij het plegen van de daad.

    Het is natuurlijk evident dat er een ernstig proces moet zijn, maar dat is in dit geval en in de meeste andere niet meer dan een bevestiging van wat de gemeenschap én justitie en de politie al lang weten. Wanneer de onderzoekers massaal en publiekelijk, voor het oog van de camera’s binnenvallen bij een verdachte, dan doen zij dat hopelijk niet zonder zeer zware aanwijzingen, om niet te zeggen bewijzen. Men kan het de pers en het publiek niet kwalijk nemen dat zij uit dergelijke spectaculaire acties hun conclusies trekken, voorbarig of niet. Wat de pers weet, is medegedeeld of gelekt door de onderzoekers, door het gerecht zelf. Pers en publiek gaan voort op de informatie de ze krijgen, ze vinden die niet zomaar uit.

    Het is hypocriet om dan, zoals een bekende advocaat, te stellen dat elke verdachte onschuldig is, zolang hij niet veroordeeld is. Het is ronduit schandalig om ermee te dreigen dat, omdat het publiek zelf al spontaan conclusies getrokken heeft nog voor het proces, de dader geen eerlijk proces meer kan krijgen. Als dat waar zou zijn, wat was dan de zin van het proces tegen de Nazi-leiders? Van de processen tegen de leiders van genociden en misdaden tegen de mensheid? Moest Hitler, indien hij was gevangen genomen, vrijuit gaan omdat hij geen eerlijk proces kon krijgen? Laten we alstublieft een klein beetje ernstig blijven, al was het maar uit respect voor de slachtoffers.

    Ik heb ook ernstige, ja fundamentele bezwaren tegen veel gehoorde uitspraken als: in elke mens schuilt een moordenaar; je brave buurman, ja elke mens kan een psychopathische seriemoordenaar zijn.

    Men begaat daar een zeer zware denkfout. Wat mensen met kennis van zaken als meester Jef Vermassen zeggen, is immers iets helemaal anders.

    Het profiel van een psychopathische moordenaar is inderdaad banaal. Het zijn vrijwel steeds onopvallende figuren, die een vrij normaal maatschappelijk leven leiden. Het zijn geen macho’s of Hells Angels, geen Lombroso-types, geen monsters van Frankenstein, geen marginalen. Je kan aan hun lichaamsverschijning of aan hun leefgewoonten niet zien dat ze in staat zijn tot zware misdaden.

    Maar dat wil absoluut niet zeggen dat iedereen die er een beetje onopvallend uitziet en een min of meer teruggetrokken leven leidt, meteen verdacht is en een potentiële moordenaar! Dat zou wat moois zijn, want beantwoorden wij niet bijna allemaal aan die omschrijving: onopvallend, vrij teruggetrokken, een normaal maatschappelijk leven leidend? Laten we de zaken niet op hun kop zetten: psychopaten vallen niet op, maar niet alle onopvallende mensen zijn psychopaten!

    Het is uitdrukkelijk en evident niet zo dat elk van onze buren een psychopathische moordenaar kan zijn! Tot ons groot geluk zijn dat allemaal doodbrave mensen, net zoals wij. Psychopathische moordenaars zijn de uitzondering, de aller-zeldzaamste uitzondering!

    Het is dan ook totaal onjuist dat er in elke mens een moordenaar schuilt, dat is precies de denkfout: als moordenaars gewone mensen zijn, dan kunnen gewone mensen moordenaars zijn; wij zijn allemaal gewone mensen, dus we zijn allemaal potentiële moordenaars! Laten we wel wezen, dat is onzin. Gewone mensen zijn precies dat: gewone mensen, dus geen psychopaten. Moordenaars zijn zeer ongewone mensen, maar die zich voordoen als gewone mensen. Dat is een enorm verschil, toch? Laat je dus niets wijsmaken: bijna geen enkele mens is zelfs onder de meest uitzonderlijke omstandigheden in staat om een moord te plegen. Er is niemand die zomaar begint te moorden, als een gewone, normale mens. Moord behoort niet tot het normaal menselijk gedrag. Wij zijn niet allemaal psychopaten die zich normaal voordoen, wij ZIJN normaal, of toch redelijk normaal, of normaal genoeg. Wij hebben niet allemaal een duivel in ons, klaar om los te breken bij de minste provocatie, de stoppen slaan niet bij iedereen door.

    Er is dus geen reden tot paniek, lieve mensen. Wij mogen nog geloven in de goedheid van de mens. Het is niet omdat één man op een nacht een afschuwelijke misdaad begaat, dat wij plots allemaal beschaamd de hand in eigen boezem moeten steken, in het eigen schuldige hart moeten kijken of in dichte drommen naar de psychiater moeten hollen om eventuele moordzuchtige gedachten te laten weg analyseren.

    Als je dan toch de media wil volgen over deze tragische, schokkende zaak, hoed je dan voor dit soort van valse redeneringen.

    Uw onopvallende, rustige, ietwat teruggetrokken maar al bij al vrij normale buurman,


    Karel



    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    07-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Racisme en neokolonialisme in Europa en in ons hart
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Racisme en neo-kolonialisme, dat is wat de Congolese regering verwijt aan de Europese commissaris voor ontwikkelingssamenwerking, onze nationale Karel De Gucht. De Gucht blijft daarmee in zijn rol van criticaster op onze voormalige kolonie, die hij ook als buitenlandminister con gusto op zich nam. Het lijkt wel of hij nog snel eventjes geprofiteerd heeft van zijn huidige functie, die hij heeft geërfd van zijn even flamboyante en uitgesproken voorganger, Louis Michel. Binnenkort krijgt De Gucht de portefeuille van handel. Misschien is dat wel de reden waarom Congo zo korzelig reageert. De ontwikkelingshulp van de Europese Commissie is geen kattenpis, maar de regulerende rol van de Commissie in de wereldhandel is van nog veel groter belang. De Gucht kan in zijn aanstaande functie Congo veel harder raken dan in zijn huidige tijdelijke. Dat weet men in Kin’ maar al te goed.

    Ik kreeg van een bevriende collega-blogger een kettingmail toegestuurd. Daarin zou de Franse premier Fillon zogezegd uitspraken doen over de Franse allochtonen, asielzoekers en immigranten. Mijn argwaan was groot, ik kon niet geloven dat om het even welke premier, zelfs om het even welke politieke figuur zoiets zou debiteren. Een snelle Google maakte duidelijk dat het om een canard gaat, een vervalsing, die al carrière gemaakt heeft in Canada en Australië in de voorbije jaren. Ik heb mijn collega daarop attent gemaakt en hij heeft zijn correspondenten meteen gewaarschuwd dat het helemaal niet gaat om een tekst van Fillon. Het is gewoon een kwaadwillige, brutaal racistische tekst. Als je die dus in je brievenbus krijgt: niet doorsturen! Meteen de prullenmand in.

    Enige tijd geleden had ik een ongelukkig dispuut met een penvriend. Het ging om een geval van ontwikkelingssteun, maar in het algemeen ook om wat wij kunnen of zelfs moeten doen voor de mensen in Congo en hoe we dat het best doen. Ook in dat concreet geval kon er, in mijn opinie, sprake zijn van een minder dan correcte en betuttelende inmenging. Ik meende dat ik dat aan mijn pennenvriend moest duidelijk maken, zelfs als dat niet in goede aarde zou vallen en eventueel zelfs het einde zou betekenen van onze correspondentie.

    Ik heb zelf vele jaren gefunctioneerd als bursar van de Theologische Faculteit in Leuven. Ik stond in voor het verzamelen en het beheer van financiële middelen voor het beurzenfonds en voor het selecteren van de kandidaten, het uitbetalen van de studiebeurzen en de financiële begeleiding van de bursalen. In die rol heb ik, met schade en schande, veel bijgeleerd, meen ik, over ontwikkelingssamenwerking. Ik heb mezelf vaak betrapt op racistische trekjes. Het is blijkbaar zeer moeilijk om als ‘schenker’ een neutrale, objectieve houding te bewaren tegen de personen die afhankelijk zijn van je gulheid en welwillendheid. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt. A dog does not bite the hand that feeds it. Het gevaar van betutteling, paternalisme, racisme en kolonialisme is zeer reëel, bijna onvermijdelijk.

    Wanneer ik daarop terugkijk, dan weet ik dat ik ernstige fouten heb gemaakt op dat punt en dat ik dat toen eigenlijk ook al wist. Ik kan dus niet zeggen dat ik onwetend gezondigd heb. Ik was me altijd ten minste vaag en soms zeer pijnlijk concreet bewust van mijn menselijke tekortkomingen en de moreel bedenkelijke manier waarop ik mijn functie uitoefende. Het heeft me ook doen nadenken over het systeem van dergelijke hulpverlening. Op termijn heeft me dat voor goed genezen van elke neiging om in te grijpen, op welke manier dan ook, in andere landen, inzonderheid de zogenaamde ontwikkelingslanden. Vandaag ken ik geen enkel systeem, geen enkele organisatie, geen enkele persoon aan wie ik zonder aarzelen nog mijn steun, moreel of financieel, zou geven.

    Dat lijkt hardvochtig (een vreemd woord is dat, niet? Hard-vochtig… Het is een overblijfsel uit de antieke en middeleeuwse, voorwetenschappelijke geneeskunde, toen alles wat zich in het lichaam afspeelde, gebaseerd was op de lichaamsvochten).

    Toch wil ik dat standpunt verdedigen.

    Wij hebben niets te zoeken in die landen. Al wat wij daar al gedaan hebben, heeft waarschijnlijk meer kwaad dan goed gedaan. Zelfs het concrete goede dat individuele mensen en sommige organisaties daar ooit gedaan hebben en nog doen, kan niet ontsnappen aan de kwalijke verdenking van paternalisme, kolonialisme en ja, racisme. Wij beschouwen die ‘landen’ als onderontwikkeld en de mensen eveneens. Het is vrijwel onmogelijk voor ons, hier en nu, met ons verleden en onze rijkdom, om daar anders over te denken, om die landen en die mensen te behandelen als werkelijk en volkomen onze gelijken, laat staan onze vrienden. Zolang we daarin niet slagen, moeten we ons kies onthouden van alle denigrerend commentaar en van alle zogenaamde liefdadigheid en nutteloze, schadelijke steun.

    De enige samenwerking die ik nog enigszins kan begrijpen is de economische. Maar ook op dat punt zijn de gevaren ontstellend groot. Hoe kunnen wij ooit een eerlijke handel opzetten met die landen? Hoe kunnen wij elke uitbuiting vermijden? Wij zijn daar tot op vandaag nog nooit in geslaagd, ons palmares is vernietigend. Elke nieuwe reportage maakt het pijnlijk duidelijk: zelfs onze bestbedoelde inspanningen lopen meestal totaal faliekant af, voor ons, maar nog veel meer voor de betrokken ‘onderontwikkelden’.

    Ik pleit dus voor een zeer grote terughoudendheid, voor een absoluut respect voor de politieke autonomie van de betrokken staten, hoe precair en suspect die ook is; voor een uiterst voorzichtige economische samenwerking, gebaseerd op een controleerbare zakelijke evenwaardigheid die veel verder gaat dan de huidige fair trade doekjes voor het bloeden en de nefaste Sinterklaassubsidies.

    Ik pleit vooral voor een compromisloos, oprecht en spontaan aanvaarden van de onvoorwaardelijke gelijkwaardigheid van de mensen uit de ontwikkelingslanden. Dat is de basis van al het andere. Pas als wij erin slagen om die mensen recht in de ogen te kijken en weten dat wij ons niets te verwijten hebben, is een nieuwe samenwerking mogelijk.

    Maar voor het zo ver is, valt er nog een lange weg af te leggen. Eerlijke verhoudingen met de ‘onderontwikkelden’ betekenen immers onvermijdelijk dat er een einde komt aan de eeuwenlange uitbuiting en verslaving. Zolang wij niet bereid zijn om een zeer substantieel deel van onze rijkdom af te staan en het met veel minder te doen, zullen wij hen nooit als evenwaardige partners kunnen behandelen en zij ons evenmin.

    Vriendschap, liefde is slechts mogelijk tussen mensen die weten dat zij werkelijk elkaars gelijken zijn.

    Ik weet niet of we daar ooit zullen in slagen. We hebben, me dunkt, niet eens de eerste stappen in de goede richting gezet, in de politiek of in ons hart.




    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    06-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrijheid en evolutie, Daniel C. Dennett
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Daniel C. Dennett, Freedom Evolves, 347 pp., bibliography, index, Penguin Books, 2003, £ 9,9

    Vooreerst een waarschuwing: Penguins zijn niet duur en steeds verzorgd uitgegeven, maar… ze zijn meestal gezet uit een te kleine letter en dat maakt zeker het lezen van een ernstige filosofische tekst moeilijker dan nodig of wenselijk. Koop dus de hardcover, op die paar euro zal het ook wel niet aankomen, zeker? Op eBay of Amazon vind je die wel voor ongeveer dezelfde prijs. Vraag me niet waarom ik dan toch die paperback gekocht heb…

    Er is ook een Nederlandse vertaling: De evolutie van de vrije wil, Amsterdam, Contact, 2004, ISBN 90-254-1749-3

    Daniel Dennett behoort tot die beperkte groep van auteurs voor wie ik een diepe bewondering heb. Zij zijn in staat om moeilijke materie op een bevattelijke, zelfs aantrekkelijke en boeiende manier te presenteren. Eens je er een beetje de slag van weg hebt, bieden ze een ongekend intellectueel genot. Bovendien stimuleren ze je al tijdens het lezen om zelf ook te gaan nadenken, om voorbeelden te zoeken in je eigen leven, om wat je leest ook toe te passen. Dat is een niet geringe verdienste.

    Ik las dit boek aansluitend bij dat van Antony Flew, die een van zijn hoofdstukken aan hetzelfde onderwerp wijdde, klik hier voor mijn bespreking: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=524203.

    In elke discussie over de vrije wil van de mens komt men voor het probleem te staan van de wetten die het heelal beheersen. Hoe meer we over onze wereld te weten komen, hoe verder de wetenschap vordert, hoe meer mysteries er opgelost worden, zo veel te meer gaat men zich vragen stellen over de mens, die een deel is van die wereld. De wetenschap toont aan dat alles onderworpen is aan wetmatigheden. Is dat ook het geval voor de mens?

    Dit is niet zomaar een filosofische vraag, ze heeft ook consequenties. Als wij mensen niet vrij zijn, maar voorbestemd om machteloos de wetten van de wereld te ondergaan, dan komt ook onze verantwoordelijkheid in het gedrang. Ik kon niet anders, ik moest wel, ik werd gedwongen door de omstandigheden, het was sterker dan mezelf.

    Dennett legt geduldig uit dat dit niet de juiste vraagstelling is. Jazeker, de wetten van de wetenschap zijn onveranderlijk. Alles heeft een oorzaak en een gevolg. Niets gebeurt zonder reden. Maar als we even om ons heen kijken, dan weten we dat het niet zo simpel is als dat.

    Als je op een bal schopt, dan vliegt die weg. De wetten van de fysica zijn hierop van toepassing. Simpel. Maar bij Standard en bij de Rode Duivels weten ze dat niet elke bal die je naar het doel schopt ook in de netten belandt. De wetten van de fysica zijn onverminderd van toepassing op alles wat in het voetbal gebeurt, niets ontsnapt eraan, er is geen enkel element van onzekerheid mee gemoeid. En toch is het resultaat van elke wedstrijd onvoorspelbaar (tenzij er Chinese belangen in het spel zijn).

    Zelfs in uiterst simpele omstandigheden kan je nooit zeker zijn van de afloop. Strafschoppen, bijvoorbeeld. De bal ligt op de stip, een man achter de bal, een man op de doellijn. Hoe moeilijk kan dat zijn? En toch wil niemand (al) zijn geld verwedden op het resultaat. De wetten van de fysica volstaan met andere woorden niet om het resultaat te voorspellen.

    En waarom niet?

    Om helemaal voorspelbaar te zijn, moeten de fysische processen uiterst eenvoudig zijn, zoals in de les fysica. Als je water verwarmt, dan kookt het op 100 graden. Als je een loden balletje laat vallen, dan doet het er altijd even lang of kort over om op de grond te vallen. Maar onze wereld is geen laboratorium, de omstandigheden zijn nooit ideaal, nooit helemaal dezelfde. Denk aan de strafschop: er kan zoveel verkeerd gaan! Als we die strafschop helemaal tot op het bot zouden ontleden, met vertraagde beelden en met duizend sensoren, lichtmeters, fotocellen en wat nog meer, dan zouden we precies kunnen aantonen waarom de bal over het doel ging, of gestopt werd, of in de netten belandde. De wetten van de fysica volstaan om (achteraf) alle details van die gebeurtenis te verklaren, al zou dat veel tijd, geld en moeite vragen. Maar wij twijfelen er niet aan dat het zo is. Er is geen duivel mee gemoeid, geen boosaardige krachten, geen geluk, geen mysterieuze kracht of invloed.

    Je ziet het probleem: enerzijds volledige doorzichtigheid en toepassing van de wetten van de fysica; anderzijds absolute onvoorspelbaarheid.

    Het probleem is echter niet onoplosbaar. Het ligt hem allemaal in de complexiteit van de gebeurtenissen. Eenvoudige processen zijn voorspelbaar, maar hoe groter de complexiteit, hoe minder voorspelbaar. Neem het voorbeeld van het loden balletje dat we in het laboratorium van een helling laten rollen en vervolgens op de tafel laten vallen. Stel dat we het balletje hebben laten aanmaken met de grootst mogelijke precisie, de kleinst mogelijke afwijking. Stel dat de tafel volmaakt effen is. Wat gaat het balletje doen? Het valt, botst enkele keren en ligt dan stil. Het is mogelijk, als er werkelijk geen enkele afwijking is, dat het balletje ter plaatse stuitert, dat het dus op dezelfde plaats blijft botsen en op die zelfde plaats blijft liggen. Er is geen reden waarom het dat niet zou doen. Het is dus mogelijk en zelfs waarschijnlijk. Maar zeker kunnen we niet zijn, want bij de allerkleinste afwijking van het balletje, de tafel, de lucht, de temperatuur, de magnetische omstandigheden en wat nog allemaal, zal het balletje niet recht naar omhoog stuiteren, maar een beetje zus of zo en zo zal het totaal onvoorspelbaar zijn waar het uiteindelijk zal stilvallen.

    Je ziet dat zelfs onder zeer gecontroleerde omstandigheden eenvoudige proefopstellingen geen voorspelbaar resultaat hebben. En toch twijfelen we er geen ogenblik aan dat er voor elke afwijking een goede, fysische reden is.

    Als dat al het geval is voor dergelijke eenvoudige en gecontroleerde opstellingen, hoe veel te meer dan voor wat we het reële leven noemen?

    Biljarten is ook een spel met ballen, maar is het niet precies de onvoorspelbaarheid van het resultaat van het aanstoten van de ballen die het spel zo fascinerend maakt? Ook hier aarzelen we geen seconde om te zeggen dat alles strikt de wetten van de fysica volgt, maar de omstandigheden zijn zo complex dat we op geen enkel moment zeker kunnen zijn van de afloop. Een van de belangrijkste elementen in deze ‘proefopstelling’ is de mens, dat is duidelijk. Als ik biljart, dan is de kans dat ik punten haal zeer gering. Als een kampioen speelt, dan is het voorspelbaar dat hij beter zal doen dan ik: zijn kundigheid maakt het verschil. Hij is onderworpen aan de wetten van de fysica, maar hij kan op die louter fysische gebeurtenissen een invloed uitoefenen. Het is hoe hij de keu hanteert, waar hij de bal raakt en hoe, hoe hard of zacht en zo verder.

    In de reële wereld zijn de processen zeer complex. Het is zelfs vrijwel onmogelijk om ze allemaal te onderkennen of zelfs waar te nemen. Wij weten niet, of bijna niet, wat er gebeurt diep onder het aardoppervlak. Aardbevingen zijn zo goed als onvoorspelbaar. En toch weten we dat ook daar enkel de wetten van de fysica aan het werk zijn. We zoeken geen verklaringen in het gedrag van de mensen die daar wonen, noch bij de goden die ze aanbidden of beledigen, zoals in het Oude Testament. De complexiteit van de omstandigheden, de onbeheersbaarheid van de natuurkrachten, dat maakt dat er natuurrampen zijn die we niet kunnen voorspellen of verhinderen.

    Is er dan sprake van toeval?

    Ja en neen. Als je met toeval bedoelt dat men de precieze oorzaak niet kan aanwijzen, maar dat ze er wel degelijk is, of toch een hele reeks van omstandigheden die allemaal samen de oorzaak zijn, dan is dat toeval, ja. Maar als je bedoelt dat er een element van toeval schuilt in de wetmatigheden van de wereld, neen, dan niet. Er zijn geen afwijkingen van de wetten van de wetenschap, ook al hebben we nog niet al die wetten helemaal doorgrond. Wat wij toeval noemen is enkel het gevolg van de complexiteit van de situaties. Het lijkt toeval, maar het is het niet.

    Want stel eens dat er echt toeval was: dat het loden balletje halverwege even bleef hangen en dan toch maar viel; dat je met je keu los door de biljartbal zou stoten; dat de strafschopbal even voor de doelman bleef hangen om vervolgens tussen zijn benen te verdwijnen.

    Als we echt met toeval rekening zouden moeten houden, dan was de lol er toch af? Nu kunnen we sakkeren op de arme speler die een strafschop mist en juichen om de doelman die er weer een stopt. Als er toeval is, dan zeg je gewoon: tja, toeval hé? De spelers konden er niets aan doen, het is gewoon zo… Geen mens die nog naar een voetbalwedstrijd gaat kijken, wedden?

    Hetzelfde met een persoonlijke God, die een eigen wil heeft en ingrijpt in de wereld. Als die er voor zorgt dat er dingen gebeuren, ook tegen de wetten van de wetenschap in, dan is er alleen nog chaos: je kan je aan alles verwachten, je kan nergens meer op rekenen. Mirakels zijn mogelijk, je kan je God om bijstand smeken… De spelers bidden vooraf om een overwinning, God verhoort hun gebed, zelfs als ze slecht spelen. Wat moeten de toeschouwers daar van maken? Een onverklaarbaar spektakel, tot ze ’s anderendaags in de krant lezen: smeekgebed van aalmoezenier in kleedkamer verhoord, derdeklasser wint onverwacht van de leider in de ereklasse! Kom, nou…

    Als je een geldstuk omhoog gooit, is het kruis of munt. Simpel. Als je met de dobbelstenen gooit, is de kans om een bepaald resultaat te halen zeer verschillend: klik hier voor meer uitleg: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=186. Je hebt één kans op zes dat je een zeven gooit, maar slecht één kans op 36 dat je twee of twaalf gooit. Als je iemand een kaart laat trekken, is er één kans op 52 dat zij een bepaalde kaart trekt, de kans dat zij tweemaal na elkaar dezelfde kaart trekt…

    Als twee ouders samen een kind maken, dan weten ze niet of het een jongen of een meisje zal zijn. Broers en zussen lijken vaak helemaal niet op elkaar, enkel eeneiige tweelingen doen dat. Het is zonder meer duidelijk dat niemand ook maar enigszins verwacht dat dezelfde ouders identieke kinderen zouden maken, zelfs niet als dat tezelfdertijd gebeurt, bij twee-eiige tweelingen; er is niemand die niet verwacht dat eeneiige tweelingen identiek zijn. Maar niemand zal eraan denken om dat gewoon toeval te noemen. Wij weten dat er goede redenen voor zijn, al kennen we de details niet en zeker niet op voorhand. Het is niet omdat er wetmatigheden zijn dat alles voorspelbaar zou zijn.

    We hebben het vooral gehad over min of meer statische omstandigheden, waarbij de meeste elementen vastlagen. Maar zo zit onze wereld niet ineen. We zijn met zeven miljard mensen op een enorme aardkloot. Dat brengt een onvoorstelbaar aantal onvoorspelbare omstandigheden mee. Want mensen zijn geen loden balletjes, geen biljartballen, geen voetbal, geen bomen, geen dieren. De mens, homo sapiens is, als gevolg van een lange Darwiniaanse evolutie, uitzonderlijk goed in staat om op omstandigheden te reageren. ‘We’ kunnen een kromme bal in de winkelhaak doen belanden, of voor open doel blunderen. We kunnen de omstandigheden correct inschatten of niet.

    Wij zijn niet het krachteloze slachtoffer van de omstandigheden, wij kunnen erop reageren, wij grijpen in in ons eigen bestaan, in dat van anderen en in de wereld. We doen dat veel beter dan andere levende organismen, omdat wij beschikken over een hoog ontwikkeld verstand, gekoppeld aan een goed ontwikkeld lichaam met goede zintuigen. Dat laat ons toe om zelf voor een groot gedeelte te bepalen hoe het ons vergaat. Wij kunnen schuilen voor het gure weer of het trotseren met aangepaste kledij. Wij kunnen onze honger stillen, we kunnen voorraden aanleggen, we kunnen moeilijkheden voorzien en ze omzeilen. We kunnen een partner kiezen die ons genegenheid schenkt en desgevallend kinderen.

    Wij leven in een wereld die draait volgens onveranderlijke wetten, we rekenen erop dat het zo is. Ook wij zelf zijn aan die wetten onderworpen, maar niet helemaal. Wij kunnen niets doen dat tegen die wetten indruist, maar de complexiteit van de omstandigheden, gecombineerd met onze verstandelijke vermogens, maakt dat wij de wereld niet lijdzaam moeten ondergaan.

    En toch zijn wij niets anders dan een deel van die materiële wereld en dus ook zelf helemaal onderworpen aan de wetten van oorzaak en gevolg. Biologie is ook een natuurwetenschap zoals fysica, maar elke fysicus en elke bioloog zal beamen dat biologie veel complexer is dan welk fysisch vraagstuk dan ook. Als wij een mens bekijken, dan is die het resultaat van al wat eraan voorafgaat. Het is bijvoorbeeld zo dat elk van onze persoonlijke voorouders geleefd heeft tot hij of zij in staat was om zich voort te planten en dat ook ten minste één keer heeft gedaan. Dat is evident, achteraf gezien, maar hun kansen op overleving en voortplanting waren dat absoluut niet. Wij stammen elk af van een zeer uitzonderlijke lange reeks superieure overlevers en succesvolle voortplanters, anders waren we er niet.

    Van elke mens kunnen we zo de volledige geschiedenis bedenken, tot aan de Big Bang desnoods. Dat verleidt sommigen ertoe om te stellen dat de mens, elke mens volledig voorspelbaar is, dat het niet anders kan dan dat hij of zij er is en zoals hij of zij is. Voor elk gevolg was er een oorzaak, voor elke oorzaak een gevolg, nergens was er een mogelijkheid om daaraan te ontsnappen.

    Ook dat is waar en niet waar. We zijn zoals we zijn omdat de omstandigheden dat zo bepaald hebben. Maar op talloze momenten in elk van onze geschiedenissen had het helemaal anders kunnen gaan. We hadden er ook niet kunnen zijn, het is zelfs hoogst uitzonderlijk dat we er zijn, dat er überhaupt mensen zijn. We hadden er ook helemaal anders kunnen uitzien. We moeten ook hier heel duidelijk het onderscheid maken tussen de wetmatigheid die er zekerlijk is en het resultaat daarvan. Het is immers niet zo dat een bepaald resultaat slechts door één enkele set van omstandigheden kan veroorzaakt worden. Als een voetvalploeg verliest van een andere, dan is dat het gevolg van al de omstandigheden, maar dat ene resultaat, het verliezen kan op talloze manieren: 1-0, 2-0 etc., met elf spelers of met tien etc., etc. Het is ook niet zo dat een bepaalde set van omstandigheden noodzakelijk hetzelfde gevolg moet hebben: niet alle omstandigheden wegen altijd even zwaar. Men zou zelfs kunnen zeggen dat het vrijwel onmogelijk is dat identiek dezelfde omstandigheden, werkelijk identiek, zich tweemaal kunnen voordoen, de kans daarop is infinitesimaal klein.

    Wat is dan uiteindelijk de vrijheid van de mens?

    Het is een vrijheid binnen beperkingen. Wij kunnen niet om het even wat, we zijn gebonden aan de wereld waarin we leven, het resultaat van een voorgeschiedenis en een evolutie. We willen ook niet om het even wat, ook dat hangt af van wie we zijn. We hebben onszelf niet gemaakt, we moeten roeien met de riemen die we hebben. Maar we zijn wel in staat om te reageren op omstandigheden, om het beste of het slechtste te maken van de kaarten die ons toebedeeld zijn.

    Het is niet zo dat wij op elk moment om het even wat kunnen doen of laten, dat is een louter theoretische veronderstelling die niets met de praktijk te maken heeft. Wat we doen en laten hangt af van wie we zijn en wie we zijn is wat we geworden zijn. In die evolutie van het mensdom en van elke mens zijn er talloze momenten geweest waarop de toekomst de ene richting uitkon of de andere.

    Als individu ben ik het resultaat van de grote evolutie en ook van mijn eigen persoonlijke ontwikkeling, die ik voor een aanzienlijk gedeelte zelf heb gekozen. De keuzes die ik gemaakt heb, waren gesteund op wat ik op dat moment belangrijk achtte, bewust of onbewust. Zeker, ik was sterk beïnvloed door mijn voorgeschiedenis, voor een deel zelfs zo goed als voorbepaald, maar toch waren het mijn eigen keuzes, het resultaat lag niet van tevoren vast.

    Dat is de vrijheid die we hebben, om met kennis van zaken te kiezen uit mogelijkheden, of om mogelijkheden bij te creëren, of om keuzes te ontwijken. Het is geen theoretische vrijheid, maar een zeer praktische, een zeer concrete en ze bepaalt wie ik ben.

    Er is dus geen sprake van determinisme. De wetten van de wetenschap zijn onverkort van toepassing op de hele wereld, ook op de mens. Maar binnen die wetten is er een werkelijk oneindige mogelijkheid aan variatie en wat er in de praktijk gebeurt of niet gebeurt, hangt af van ontelbare factoren. In onze mensenwereld is de complexiteit uiterst groot, omdat de mens zo’n complex wezen is en in staat om actief in te grijpen in zijn bestaan.

    Maar er kan ook geen sprake zijn van indeterminisme, van een wereldvreemd element van louter toeval of van goddelijke genade en straf of een andere onverklaarbare willekeurige kracht. Er is geen behoefte, zoals Laplace aan Napoleon zei, aan dergelijke hypothesen. De wereld blijft draaien en op de wereld ontwikkelt zich het leven, allemaal volgens de wetenschappelijke wetten. Onze vrijheid speelt zich daarbinnen af.

    Die vrijheid is de basis van elke moraal. Enkel wanneer wij binnen betrouwbare wetmatigheden zelf keuzes kunnen maken, wanneer wij als complex persoon op onze eigen manier inspelen op de omstandigheden, zijn wij ook verantwoordelijk voor onze daden.

    Dit bewustzijn, namelijk dat wij zelf de volle verantwoordelijkheid dragen voor onze keuzes, maakt ons waarlijk tot mens.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    05-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.nulla dies sine linea
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Nulla dies sine linea.

    Geen dag zonder lijn, in het Nederlands, maar wat bedoelen we daarmee? Druggebruikers zullen daar wellicht hun eigen mening over hebben, maar de oorspronkelijke betekenis is: geen dag zonder een lijn te trekken, als kunstenaar, zonder een tekening te maken dus.

    De uitdrukking schrijft men toe aan Apelles, een beroemd schilder uit de vierde eeuw voor het jaar 1, maar van zijn werk is niets overgebleven en ook niet van zijn uitspraken. De afbeelding hierbij van een muurschildering in Pompeï zou op een schilderij van hem gebaseerd zijn. De oudste klassieke bron is Plinius (23-79): Apelli fuit alioqui perpetua consuetudo numquam tam occupatum diem agendi, ut non lineam ducendo exerceret artem, quod ab eo in proverbium venit: ‘Appelles had inderdaad de gewoonte om nooit een dag door te brengen, zelfs als hij het heel druk had, zonder zijn kunst te beoefenen door een of ander te tekenen en zo is dat een spreekwoord geworden’.

    Als spreekwoord heeft het een ruimere betekenis dan de anekdote over Apelles, natuurlijk. De boodschap is dat, als je zo’n goeie tekenaar wil worden als Apelles, je elke dag moet oefenen. Als zelfs hij dat deed, dan…

    Je kan dat gerust nog uitbreiden. Niet alleen tekenaars moeten elke dag oefenen, dat is zo voor iedere kunstenaar. Nog meer algemeen kan je stellen dat zonder oefening men niets bereikt. Fabricando fit faber: al doende leert men.

    In het Oost-Romeinse rijk en vooral in de hoofdstad Constantinopel, was het klassieke erfgoed veel beter bewaard dan in het westen. Onze spreuk duikt daar in het Grieks op in een collectie van voorschriften en gezegden van Arsenius, rond 1250.

    In de Renaissance was er een hernieuwde belangstelling voor de klassieke oudheid, onder meer door het hernieuwd contact met het oosten na de val van Constantinopel in 1453, toen de stad Istamboel werd (Istamboel is een verbastering van de Griekse uitdrukking eis tein polin, naar de stad, of zoals ze in Antwerpen zeggen: ’t stad).

    Geleerden verzamelden toen met veel ijver en plezier Griekse maar vooral Latijnse spreuken en gezegden en zelfs gewoon maar citaten van klassieke auteurs en maakte daar adagia van, stichtende spreuken. Ons gezegde Nulla dies sine linea vinden we terug bij Polydorus Vergilius en ook bij zijn tijdgenoot Erasmus (†1536), die de negatieve vorm verkiest: nullam hodie lineam duxi, ik heb vandaag geen lijn getrokken, ik heb vandaag niets geschreven. Diem perdidi: ik heb een dag verloren! Die woorden legt Suetonius keizer Titus in de mond; die zou dat gezegd hebben als er een dag was voorbijgegaan zonder dat hij iets goeds had gedaan voor iemand.

    Als ik er even over nadenk, dan kan ik mij nauwelijks dag herinneren dat ik niet geschreven heb. Als ambtenaar aan de universiteit schrijf je bijna de hele dag, dat moeten vele duizenden teksten geweest zijn, brieven, verslagen, voorstellen, werkdocumenten, lijsten en overzichten allerhande, notities… Maar het virus sloeg bij mij al heel vroeg toe, ik schreef al verhaaltjes in de lagere school; later in mijn puberteit langere verhalen en vele brieven, aan echte en ingebeelde geliefden. Ik had toen ook al schriftjes en mappen met allerlei teksten. Aan de universiteit schreven we onze vingers krom bij proffen die geen ‘cursus’ hadden. Ik schreef toen ook poëzie en literaire vertalingen: Aristophanes, Sappho, Ovidius… Sinds ik op pensioen ben heb ik mijn blog, met nu al 740 teksten. Daarnaast vul ik elk jaar wel een schriftje met aantekeningen, bedenkingen en overpeinzingen die nadien al dan niet hun weg vinden in blogteksten. Sommige ontboezemingen zijn echter zo persoonlijk dat ze veilig opgeborgen blijven in die schriftjes, misschien voor na mijn dood, daar denk ik soms aan als ik zit te schrijven: wie zal dit ooit lezen?

    Nulla dies sine linea, het kon het motto zijn voor mijn blog, zelfs voor mijn leven.




    Categorie:spreekwoorden
    Tags:spreekwoorden
    04-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedicht en omgedicht: W.B. Yeats The Second Coming
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Sinds vele jaren kom ik her en der dit citaat tegen: 

    Things fall apart, the center cannot hold, mere anarchy is loosed upon the world, 

    soms in die vorm, soms slechts een van de drie zinsneden, soms de eerste twee, soms de laatste. Schrijvers, dichters, politiekers en filosofen, beschavingspessimisten en religieuze leiders, ze vinden er allemaal hun gading in, vooral in de centrale enigmatische wanhopige noodkreet: the center cannot hold.

    Google zegt je meteen wie de auteur is, en seconden later heb je ook de hele tekst en context. Je vindt de Engelse tekst hieronder.
    Ik heb ook nu weer voor een eigen vertaling gezorgd, waarin ik geprobeerd heb trouw te blijven aan het bevreemdende, hallucinante poëtisch materiaal en de eigenzinnige, soms archaische taal van de dichter.

    De datum, 1920 is betekenisvol. Yeats was nog aan het nahuiveren van de verschrikkingen van de oorlog en zag om zich heen de beschaving in diepe crisis, de ineenstorting van het traditionele wereldbestel en de eerste stappen van een drastisch nieuwe maatschappij, met allerlei nieuwe politieke, sociale en religieuze systemen die de mensheid moesten redden van een onafwendbaar cataclysme. Uit de ruines van het oude Egypte zag hij een nieuwe messias opstaan, die het tijdsgewricht zou keren, een nieuwe orde zou instellen.

    Yeats overleed in 1939. Hij heeft met zijn laatste levensadem ook die ijdele hoop zien verzwinden.

     

     

     

    Yeats, William Butler, 1865-1939, Irish poet & dramatist

     

    The Second Coming (1920)

     

    TURNING and turning in the widening gyre

    The falcon cannot hear the falconer;

    Things fall apart; the centre cannot hold;

    Mere anarchy is loosed upon the world,

    The blood-dimmed tide is loosed, and everywhere

    The ceremony of innocence is drowned;

    The best lack all conviction, while the worst

    Are full of passionate intensity.

     

    Surely some revelation is at hand;

    Surely the Second Coming is at hand.

    The Second Coming! Hardly are those words out

    When a vast image out of Spiritus Mundi

    Troubles my sight: somewhere in sands of the desert

    A shape with lion body and the head of a man,

    A gaze blank and pitiless as the sun,

    Is moving its slow thighs, while all about it

    Reel shadows of the indignant desert birds.

    The darkness drops again; but now I know

    That twenty centuries of stony sleep

    Were vexed to nightmare by a rocking cradle,

    And what rough beast, its hour come round at last,

    Slouches towards Bethlehem to be born?

     

    Draaiend, draaiend in wijdere wieling,

    aanhoort de valk niet meer de valkenier;

    alles valt uiteen, het centrum houdt geen stand;

    aan loutere anarchie gaat de wereld te loor,

    het bloedvertroebelde tij is geloosd en wijd en zijd

    wordt ongerepte wijding driest verdronken;

    de besten missen mateloos moed, dewijl

    van intense passie d’allerbarsten barsten.

     

    Voorwaar, openbaring is op handen,

    de heilands wederkomst voorwaar op handen.

    Wederkomst! Maar amper is dat woord gevallen

    of uit de wereldgeest komt een weids tafereel

    mijn ogen verontrusten: verloren in het zand der blakte

    een bleke gedaante, leeuwenlijf en mensenkanis,

    de blik blank en als de blakende zon zonder mededogen,

    trekt danig traag de dijen teweeg, terwijl daaromtrent alom

    gebelgde schaduwvogels duizelen in de verlaten ruigte.

    Dan daalt het duister weer neer; maar nu weet ik:

    het wiegen van de kribbe heeft twintig eeuwen stenen slaap

    tergend gewekt tot een bijstere nachtmerrie.

    Nu kwam haar uur ten langen leste weerom rond, en kromlijnig

    kruipt met reuzenschreden schromelijk de ruige rups

    naarstig ruiend richting Bethlehem,

    haar nakende geboorte tegemoet.

     

    © Karel D’huyvetters 2006


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!