Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (166)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    31-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.300.000

    E

    lke keer als een lezer een pagina opent van mijn Kroniek, tikt de teller op de server van Seniorennet dat aan: page views, noemt men dat. Sinds ik met mijn blog begon in januari 2006 zijn er dat al ongeveer 300.000, de tellers verschillen van mening over het precieze moment waarop die kaap genomen wordt. Een gelegenheid om even stil te staan en te mijmeren.

    Wat mij destijds onder meer aantrok, was het nieuwe medium. Plots zag ik een droom in vervulling gaan: schrijven en publiceren! Maar dan zonder het bewerkelijke en dure en milieubelastende drukwerk. Ik schrijf nu wat ik wil, wanneer ik wil, enkel beperkt door mijn eigen mogelijkheden. Iedereen die dat wil, kan me lezen en het kost ook hen geen cent. Er moeten geen boeken gedrukt worden, geen bomen sneuvelen, geen boekenrekken volgestouwd. Het enige drukwerk dat moet gebeuren is de druk op een knop. Brave New World!

    Dat technologisch hoogstandje, waarvoor ik Seniorennet graag mijn dank betuig, brengt me naadloos bij een filosofisch adagium, hoe kan het anders. Het is Ockhams snoeimes, zijn razor. Die gaat zo: non sunt multiplicanda entia praeter necessitatem. Vrij vertaald luidt dat: je moet niet meer zaken maken dan nodig. Op mijn concreet geval toegepast, klopt het perfect: ik schrijf mijn teksten eenmaal, zet ze op de server en iedereen kan ze lezen. Het is niet nodig om ze eindeloos te vermenigvuldigen. Het is een principe dat ik ook altijd heb toegepast toen ik in de administratie werkte: beperk het aantal exemplaren van de gegevens, vermenigvuldig ze niet nodeloos. Stuur de uitnodigingen, bijlagen en verslagen van de vergaderingen niet op papier naar iedereen: zet ze op het net waar iedereen ze kan lezen. Sla identieke gegevens niet ettelijke keren op: bewaar ze op één plaats en laat ze gebruiken door iedereen die er behoefte aan heeft. Als je dan een gegeven moet wijzigen, dan doe je dat op één plaats en het verandert overal.







    Ockhams snoeimes is niet alleen een gezond administratief principe, je kan het overal toepassen. Maak het niet ingewikkelder dan nodig, de eenvoudigste uitleg is meestal de enige goede. Om de beweging van de hemellichamen te verklaren had men voor Copernicus ongelooflijk complexe theorieën uitgedacht. Tot de brave man op zeker ogenblik dacht: en als nu eens niet de aarde maar de zon in het centrum stond? Meteen viel alles op zijn plaats en kon Newton alles precies berekenen. Ook zo voor Darwin. Wij zagen de evolutie wel voor onze ogen, maar we hadden er geen verklaring voor. We zagen allerlei verbanden, maar niet wat alles verbond. En dus maakten we de wildste veronderstellingen, zoals een God die recentelijk alles ineens had geschapen zoals het nu was. En als er nu eens geen God was? Door het overbodige weg te laten, kom je tot de essentie.







    Ik heb me de voorbije maanden intens verdiept in de figuur van Uriël da Costa. Een eerste resultaat van die fascinatie hebben jullie hier al kunnen lezen, er volgt nog een bibliografie en de vertaling van zijn ‘testament’. Bij mijn opzoekingen heb ik voortdurend nuttig gebruik kunnen maken van Ockhams snoeimes. Ik stelde keer op keer vast dat men de zaken veel ingewikkelder maakte dan ze waren, en zo meer moeilijkheden creëerde dan men er oploste. De waarheid is meestal veel eenvoudiger dan de leugen. Om een onwaarheid te verklaren, moet men zich in duizend bochten wringen en eindeloze loze veronderstellingen maken. Als we dat niet doen, dan moeten we soms toegeven dat we iets niet weten. Dat is echter vaak meer verhelderend dan ingewikkelde constructies, gebouwd op los zand.

    Wie het ‘testament’ van Uriël da Costa leest, stuit op allerlei moeilijkheden, contradicties, onverklaarbare gegevens, verwarde verhalen, onlogische redeneringen, stijlbreuken enzovoort. Men kan dan proberen om die een voor een op te helderen aan de hand van veronderstellingen of historische gegevens, maar dat blijkt een onmogelijke opgave voor elk van de auteurs die ik daarover gelezen heb, en dat is ondertussen al een hele reeks, en niet van de minste. Mijn spontane conclusie is dan: en als deze tekst nu eens niet van Uriël da Costa is?

    Plots vallen omzeggens alle moeilijkheden dan weg, omdat je de tekst niet meer in een keurslijf dwingt waarin hij niet past. Wij weten dat da Costa in Hamburg heeft verbleven, misschien zelfs meer dan zeven jaar, maar daarover zegt hij niets. Waarom? Wij kunnen allerlei veronderstellingen maken, maar we weten het niet. Zijn verhaal over zijn bekering tot het jodendom klopt niet, wij hebben bewijzen in de hand die zijn versie van de feiten tegenspreken. Waarom liegt hij? Wat hij vertelt over zijn conflicten met de rabbijnen is tendentieus en zelfs onjuist. Waarom? Hoe is het dan wel gegaan? Om op al die vragen te antwoorden, moeten we duizend veronderstellingen maken, die we nooit kunnen bewijzen.

    Laten we dus gewoon zeggen: de tekst is wat hij is; als hij niet te verklaren is wanneer we aannemen dat hij van Uriël da Costa is, laten we dan eens aanvaarden dat we niet weten van wie hij is. Misschien leidt ons dat zelfs naar de echte auteur. Op die manier heeft Copernicus ook ontdekt dat de zon het centrum en de drijvende kracht van ons zonnestelsel is, en niet de aarde. Zo heeft ook Darwin ontdekt dat niet een Scheppende God de wereld heeft gemaakt, maar dat de wereld zichzelf voortdurend maakt. Door onze oude zekerheden met Ockhams snoeimes te bewerken, kunnen we de verborgen waarheden ontdekken die alles zoveel duidelijker maken.






    Ik eindig met een toepassing uit de internationale actualiteit. Damascus was ooit het centrum van onze beschaving. Vandaag vernielen mensen daar hun eigen land en moorden elkaar uit. Waarom? Niemand die het weet, en wat men erover vertelt, doet er niet toe. Als we naar de essentie zouden kijken, dan zouden we zien dat het een gebied is met een heerlijk historisch verleden, waar mensen steeds hebben kunnen samenleven in vrede en onze beschaving een van haar meest sublieme hoogtepunten heeft bereikt, een streek waar het goed wonen is, waar alles voorhanden is om gelukkig te zijn. Wat is dan het probleem? Waarom gaat alles daar zo verschrikkelijk verkeerd?

    Omdat sommige mensen macht hebben over anderen: militaire macht, structurele staatsmacht, financiële macht, religieuze macht, de macht van de arrogantie en de onverdraagzaamheid. Omdat sommige mensen willen bepalen wat andere mensen mogen en moeten doen. De verhalen die ze verzinnen om hun gedrag te verantwoorden, kloppen niet, of ze nu religieus zijn, ideologisch of banale machtswellust. Ze vertrekken van een beeld van mens en maatschappij dat totaal vertekend is en onbegrijpelijk voor elk weldenkend mens. Ook hier zou Ockhams snoeimes nuttig werk kunnen verrichten, om ons terug te brengen bij de essentie: wij zijn allemaal evenwaardige mensen en de beste manier om iets te maken van ons korte leven is: vreedzaam samenleven en samenwerken.

    Het is eigen aan oudere mensen om zich te bezinnen; ze hebben er ook de tijd voor. Ik neem mij voor om de rest van mijn leven nog meer te proberen om me vooral bezig te houden met het essentiële, en mijn tijd niet te verdoen aan het banale. Misschien is dat een gedachte waar ook anderen iets aan hebben.

    Dank aan de lieve lezers en lezeressen die hier zoveel bladzijden hebben aangeklikt. Wie weet is er toch af en toe iets blijven hangen?

     

    Karel


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    30-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de legende van Uriël da Costa

    De naam van Uriël da Costa zal vandaag slechts weinigen bekend in de oren klinken. Ik kwam hem enkele malen tegen in mijn lectuur over Spinoza. Jonathan Israel vermeldt hem terloops in zijn Radical Enlightenment. Steven Nadler wijdt er enkele bladzijden aan in zijn biografie van Spinoza (blz. 66-73) en in zijn Spinoza’s Heresy (blz. 165-173). Yirmiahu Yovel behandelt deze figuur in zijn Spinoza and Other Heretics (blz. 42-51). Antonio Damasio schrijft over hem in zijn Looking for Spinoza (p. 240-45), maar steunt zich (helaas) op een hedendaagse levensbeschrijving in romanvorm.

    Het was echter een kort essay van Wim Klever (Een nieuwe Spinoza, blz. 93-96) dat mijn aandacht vestigde op het feit dat het zogenaamde ‘testament’ van da Costa niet in het Nederlands voorhanden was. Dat leek ook mij na lezing van het inspirerende essay van Wim Klever zo’n onterechte lacune dat ik mij onmiddellijk aan het werk zette en die Latijnse tekst in het Nederlands vertaalde, in de hoop daarmee bij te dragen tot de bekendmaking van deze interessante figuur uit de eerste helft van de zeventiende eeuw in onze contreien.

    Wie was Uriël da Costa?

    Rond 1585 werd hij geboren in Porto, Portugal, de zoon van een gegoede joodse familie die gedwongen tot het christendom ‘bekeerd’ was. Hij studeerde canoniek recht aan de universiteit van Coimbra, zonder een diploma te behalen. Na de dood van zijn vader emigreerde hij, ondanks het verbod, rond 1615 naar Amsterdam en vervolgens naar Hamburg, waar hij actief was als handelaar, vooral met Portugal. In 1624 had hij een probleem met het gerecht in Amsterdam, maar werd vrijgelaten bij gebrek aan bewijs. Bij zijn aankomst in Amsterdam was hij toegetreden tot de joodse gemeenschap en ook in Hamburg maakte hij er deel van uit. Tijdens zijn leven zou hij herhaaldelijk in botsing komen met de joodse gemeenten, wat tot tweemaal toe leidde tot een excommunicatie. Aanleiding voor de conflicten waren onder meer zijn geschriften: een lijst van vragen over de toepassing van de joodse wet (1616) en een boek waarin hij de joodse gebruiken vergelijkt met de oorspronkelijke wet van Mozes (1624). De laatste verzoening met de Amsterdamse joodse gemeenschap vereiste een vernederende boetedoening; hij zou dat slecht verwerkt hebben en de hand aan zichzelf geslagen hebben in 1640. Hij liet een testament na, waarin hij afrekent met het jodendom, maar ook met alle andere openbaringsgodsdiensten en waarin hij pleit voor een natuurlijke godsdienst, die elke mens in zichzelf kan ontdekken met behulp van de rede. Daardoor wordt hij gezien als een voorloper van Spinoza en van de Verlichting, een tragische held die door een fanatieke en intolerante joodse gemeenschap gepest en vervolgd werd, en zelfmoord pleegde omdat hij zijn verlichte idealen niet kon opgeven.

    Ik heb intussen nog enkele ander werken over da Costa gelezen en ook een Engelse, twee Franse en twee Nederlandse vertalingen van zijn testament. Het valt me daarbij steeds weer op dat men heel vrij omspringt met zowel de historische gegevens als met de overgeleverde teksten. Alle auteurs hebben de neiging om de feiten zeer vrij te interpreteren en ze zonder enige aanwijsbare reden anders voor te stellen dan ze beschreven staan. De bestaande vertalingen van het testament die ik heb geraadpleegd zijn verre van nauwgezet gebeurd. Zij spreken elkaar herhaaldelijk tegen; ofwel is de oorspronkelijke tekst dan ambigu, ofwel heeft ten minste een van de vertalers zich vergist. Er zijn ook opvallende hiaten.

    Ik heb me voorgenomen om in alles wat ik hier schrijf over Uriël da Costa steeds de grootst mogelijke getrouwheid in acht te nemen aan de beschikbare bronnen. De feiten zal ik weergeven zoals ze vermeld staan, zonder ze op te smukken of vrij te interpreteren. Men moet immers een duidelijk onderscheid maken tussen historisch onderzoek en literaire fictie.

    Bij de vertaling van het ‘testament’ heb ik geprobeerd om zo dicht bij de Latijnse tekst (Gebhardt 1922) te blijven als mogelijk is zonder het Nederlands geweld aan te doen. Ik heb dus geen hertaling gemaakt, maar een omzetting naar het Nederlands van een Latijnse tekst, als een soort van hulpmiddel om die tekst te begrijpen. Het is en blijft een vertaling, het is geen nieuwe, zelfstandige idiomatische Nederlandse tekst. Het is een zo getrouw mogelijke omzetting van het ‘testament’ van Uriël da Costa, zoals het ons is overgeleverd.

    Wellicht is het zijn dramatische dood die Uriël da Costa enige bekendheid heeft gegeven. Na een jarenlang conflict met de Portugese Joodse gemeente van Amsterdam zou hij zichzelf het leven benomen hebben in april 1640. Wij hebben voor dit feit echter geen officiële bewijsstukken: geen overlijdensbericht, geen graf, geen ooggetuigen. Kort na zijn dood verscheen in 1644 in Hamburg Judaismus oder Judenthumb van de hand van de Lutheraanse dominee Johann Müller, met daarin slechts enkele regels: …dass er Anno 1640 im Monat April sich selber entleibet und ein klägliches Schreiben hinter sich gelassen welches mir zu handen kommen… Vervolgens citeert hij enkele regels uit dat document, dat in het Latijn gesteld is (blz. 71-72). En verder: …dass er ihm solches im Herzen gezogen und ihm selber des leben genommen inmassen Er solches in einer Schrift entdecket die Er für seinem Tode verfertigt und hernach auf sein Tisch bei seinem todten Körper gefunden worden (blz. 1415). Dat is alles.

    Pas veel later vinden we een tweede, veel uitgebreidere versie van de hand van Philip van Limborch (1633-1712). In de inleiding van zijn boek De Veritate Religionis Christianae Amica Collatio cum Erudito Judaeo beschrijft hij hoe hij bij het drukklaar maken van zijn tekst per toeval op een manuscript stuitte dat daar al lang lag zonder dat hij het had opgemerkt. Het gaat om dezelfde tekst die Müller vermeldt. Van Limborch doet beter: hij besluit de hele tekst te publiceren als een aanhangsel van zijn boek, met een confutatio, een weerlegging van zijn hand.

    Het Latijnse manuscript dat van Limborch vermeldt, is niet het document dat men op de tafel naast het lijk van da Costa heeft gevonden. Het is een kopie die volgens van Limborch door een belangrijk Amsterdams inwoner bezorgd was aan Simon Episcopius, zijn oudoom, waar hij het geruime tijd na diens dood vond tussen zijn papieren. Het is bewaard gebleven en berust in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Het is aannemelijk te veronderstellen dat het niet alleen een kopie is, maar ook een vertaling en dat het oorspronkelijke document in het Portugees gesteld was, zoals alle andere geschriften die aan da Costa toegewezen worden.

    Uit Müllers commentaar kunnen we niet opmaken of hij meende dat hij het manuscript van da Costa zelf in handen had of een kopie of vertaling. Het citaat wijkt op enkele plaatsen af van de tekst die van Limborch publiceert en ook van het manuscript waarop die zich steunde voor zijn publicatie. Ik heb niet kunnen achterhalen of het document dat Müller in handen had, ook bewaard is gebleven. Op basis van die beide korte citaten in zijn boek kunnen we in feite niet met zekerheid zeggen of hij het hele document bezat, dan wel enkele uittreksels. Hij zegt ook niet hoe het bij hem is terechtgekomen. Hij vermeldt de beide boeken, die van Semuel da Silva (1623) en het lang zoek geraakte Exame van Uriel Jurista Hebraeus (1624) en identificeert die laatste met de auteur van het ‘testament’.

    Het lijvige boek (1500 blz.) van Müller is een soort van christelijke antisemitische encyclopedie; mogelijks heeft iemand die wist dat hij daaraan werkte hem een bericht gestuurd over een schandaal dat in de Amsterdamse joodse gemeente was voorgevallen.

    Van Limborch geeft heel wat meer details over de dood van da Costa. Er is sprake van een mislukte aanslag met een pistool door Uriël op een familielid, waarna hij een tweede pistool grijpt en zichzelf dodelijk verwondt. Hij vermeldt echter niet waar hij die informatie vandaan haalt, rond 1687, dus bijna vijftig jaar na de feiten. In het zogenaamde testament schrijft da Costa nergens expliciet dat hij een einde zal maken aan zijn leven; het is geen echte, haastig geschreven afscheidsbrief, maar veeleer een breedvoerig uitgewerkte afrekening met zijn vijanden, onder de vorm van een autobiografische schets.

    Het verbaast me dat bijna alle auteurs van levensbeschrijvingen van Uriël da Costa zo vlot over zijn leven en dood schrijven, met allerlei gruwelijke details, terwijl de gegevens waarover wij beschikken zo beperkt en onzeker zijn.

    Het Latijnse manuscript is door twee verschillende personen geschreven, met aantekeningen van nog drie anderen, geen van allen is met zekerheid gekend. De datering is onzeker. Sommige auteurs verwerpen het hele document als een vervalsing, een fictieve literaire biografie veeleer dan een autobiografie. Anderen nemen aan dat het grotendeels door da Costa kan geschreven zijn, maar dat er zeker toevoegingen en weglatingen zijn geweest door jood-onvriendelijke derden.

    Het is mogelijk dat de zelfdoding van Uriël da Costa, indien zij werkelijk heeft plaatsgehad, in de joodse gemeenschap en daarbuiten indruk heeft gemaakt en als een mondeling verhaal is bewaard gebleven en later op schrift is gesteld. Het is mogelijk dat het manuscript enig verband heeft met Uriël da Costa zelf. Maar we moeten bescheiden blijven en toegeven dat we het niet weten, dat we niet met zekerheid kunnen zeggen wat er precies gebeurd is en wie wat geschreven heeft. Dat besef moet ons weerhouden om ons te buiten te gaan aan dichterlijke vrijheden, al te zelfzekere uitspraken en ongegronde veronderstellingen.

    Verscheidene bronnen, onder anderen Müller, vermelden een boek dat Uriël da Costa zou geschreven hebben in het Portugees en gepubliceerd in Amsterdam in 1624: ‘Een onderzoek van de tradities van de Farizeeën, vergeleken met de Geschreven Wet.’ Het ‘testament’ vermeldt een dergelijk boek en ook dat het door het stadsbestuur was in beslag genomen na een aanklacht; het spreekt ook van een boete van driehonderd florijnen. Men heeft een vermelding gevonden van een vrijlating van Uriël uit de gevangenis in 1624, maar daarbij is geen sprake van het boek, noch van de boete. Er staat alleen dat twee broers van Uriël zich borg stellen: indien hij niet beantwoordt aan een oproep om voor het gerecht te verschijnen, zullen zij een som van 1200 florijnen moeten betalen. Volgens de wettelijke voorschriften van die tijd betekent dit dat hij is vrijgelaten bij gebrek aan bewijs. Wat de aanklacht was, weten we niet.

    Het boek van Uriël Jurista Hebraeus staat eveneens vermeld in de Index van verboden boeken, gepubliceerd in Madrid in 1632. In 1728 wordt in Amsterdam een exemplaar beschreven in een verkoopscatalogus van een joodse bibliotheek. In zijn ‘testament’ licht da Costa de complexe ontstaansgeschiedenis van het boek toe: hoe nog voor de publicatie van zijn boek een joodse arts uit Hamburg, Semuel da Silva zelf in 1623 een boek liet verschijnen, De immortalitate animarum, een refutatie van da Costa’s opvattingen, wat hem veel last berokkende. In dat boek staan immers drie hoofdstukken afgedrukt die naar het zeggen van da Silva deel uitmaken van het boek dat da Costa wou laten verschijnen. Daarop besloot hij een ander boek te schrijven te zijner verdediging. De publicatie daarvan, bij dezelfde uitgever, leidde, steeds volgens het ’testament’, tot zijn veroordeling. Niemand heeft echter ooit het boek gezien, tot in of rond 1989 H.P. Salomon een exemplaar vond in de Koninklijke bibliotheek van Kopenhagen, wellicht het enige bestaande, en het publiceerde.

    Aan Uriël da Costa schrijft men nog een andere, eerdere tekst toe: Propostas contra a tradicião. Hij zou die in Hamburg hebben geschreven rond 1616 en de tekst zou (door hem?) zijn voorgelegd aan de joodse gemeente in Venetië. Wij zijn daarvan op de hoogte door het antwoord dat uit Venetië kwam, in een brief van de hand van rabbijn Leon Modena, in 1618. Een oorspronkelijke tekst van da Costa is niet bewaard. Er is een reconstructie op grond van een geschrift in het Hebreeuws van Modena, Magen va-Tzinnah (Schild en beukelaar, ed. A. Geiger, 1857 op basis van een manuscript, Bodleian 2786), waarin die uitvoerig ingaat op de vragen van ‘een verwarde en domme persoon die toen in Hamburg woonde en die in 1616 die vragen voorlegde’. Een tweede bron is een manuscript, in het Portugees, dat sommigen voor een kopie hebben gehouden van het oorspronkelijke document van da Costa. Het is van de hand van Mozes Raphael d’Aguilar en is in feite een gedeeltelijke vertaling van de Hebreeuwse tekst van Leon Modena. Conclusie: de Propostas zijn niet van da Costa, maar van Leon Modena.

    Er was een vermoeden dat de kritische jood uit Hamburg Uriël da Costa was, maar geen bewijs daarvoor. Uit archiefstukken heeft men kunnen aantonen dat Uriël zeker in Hamburg woonde in die periode, zij het onder de schuilnaam van Adam Romez, die in andere documenten als alias van Uriël da Costa is gevonden. Er zijn duidelijke overeenkomsten tussen de kwesties die Modena behandelt in zijn latere (maar niet gedateerde…) Schild en beukelaar en die in het eerste deel van da Costa’s Onderzoek van de tradities van 1624. Da Silva’s citaten uit het ongepubliceerde boek van da Costa en het tweede deel van het Onderzoek handelen daarentegen over de onsterfelijkheid van de ziel.

    Kunnen wij dan aannemen dat het Uriël da Costa was die reeds in 1616, kort na zijn vlucht uit Portugal en aankomst in Amsterdam eind april 1615, bezwaren maakte tegen sommige gebruiken en voorschriften van de joodse gemeente in Hamburg? De bewijzen van zijn aanwezigheid in Hamburg zijn geen afdoende argumenten voor een identificatie van de verwarde en domme persoon die Modena vermeldt in zijn brief van 18 augustus 1618 met Uriël da Costa. De Propostas zijn niet van zijn hand, maar zo goed als letterlijk overgenomen uit Modena’s Magen va-Tzinnah, via d’Aguilar.

    Laten we nu ook eens de documenten bekijken van zijn excommunicatie. Wat Hamburg en Venetië betreft: de brief van Modena van 1618 is geen herem, maar een poging tot verzoening met een lichte dreiging tot uitsluiting bij hardnekkig volhouden van de dwalingen. Vervolgens is er de excommunicatie, vermeld in het ‘testament’, die zou gevolgd zijn op zijn kritiek, geuit kort na zijn aankomst in Amsterdam. Wij weten echter dat hij bij zijn aankomst in Amsterdam meer dan waarschijnlijk vrijwel onmiddellijk is doorgereisd naar Hamburg, waar hij in 1623 nog aanwezig was, of althans vermeld wordt; in 1627 verklaart hij in Utrecht dat hij in Hamburg handel heeft gedreven. Er is geen tekst voorhanden van een herem vóór die van 1623. Ik heb vergeefs gezocht naar een bevestiging van een herem door Modena in Venetië en Hamburg, die door de meeste auteurs plechtig vermeld wordt. De enige aanduiding van een dergelijke excommunicatie staat in de tekst van de excommunicatie in Amsterdam in 1623.

    De tekst van de herem van 1623 verwijst inderdaad naar een eerdere veroordeling als ketter en excommunicatie in Hamburg en Venetië, maar dat lijkt mij geen afdoende bewijs voor een identificatie; elke Hamburgse ketter werd in de regel (ook) door Venetië veroordeeld. Het is ook vreemd dat deze herem een zekere Uriël Abadat (of Abadot) betreft. Niemand heeft kunnen uitleggen wat die naam betekent, hij komt nergens anders voor. Wij kunnen dus niet met zekerheid zeggen dat deze twee Uriëls dezelfde persoon zijn, Uriël is immers een frequent voorkomende joodse naam.

    De aanklacht die volgde op de publicatie van zijn boek in 1624 gebeurde volgens het ‘testament’ bij de burgerlijke rechtbank. Indien hij reeds geëxcommuniceerd was in 1618, met bevestiging voor Amsterdam in 1623, dan bleef hij dat; een nieuwe veroordeling was dan niet nodig, er is er ook geen vermeld.

    Steven Nadler (1999, 2008) heeft het over een tweede herem, in 1633. Ik weet niet waarop hij die datum baseert, de eindnoot zegt enkel dat wij de tekst niet hebben. Ik neem aan dat hij zich geïnspireerd heeft op het ‘testament’ en op de vermeende sterfdatum (1640 -7=1633). In het ‘testament’ is inderdaad sprake van een tweede veroordeling, volgend op de verzoening en de daaropvolgende verklikking door zijn neef. Wij weten niet wanneer dit zou gebeurd zijn, alleen het ‘testament’ getuigt hierover. Daarop volgden zeven jaar van uitstoting, een tweede verzoening met de dramatische onderwerping en geseling. Ook deze datum kennen we niet. Zijn sterfatum is ons niet officieel bekend, er is alleen Müller: 1640. Anderen geven 1647 aan.

    De zo uitvoerig beschreven spectaculaire bestraffing die bij de verzoeningsprocedure hoorde, roept vragen op. Zij staat vermeld in het ‘Boek van Sententies’ van de Portugese joodse gemeenschap, niet over da Costa, maar over Abraham Mendes, beschuldigd van bigamie in 1639. Ze staat ook beschreven in enkele obscure joodse en niet-joodse bronnen, terwijl de rituele voorschriften van de joden steeds uitblinken door hun duidelijkheid en detail en hun universele toepasselijkheid. De voorschriften voor de juridische malkut, de rituele geseling, zijn uiterst streng en kunnen slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden worden toegepast, volgens sommige joodse bronnen zelfs nooit. Ten tijde van da Costa kon een dergelijke geseling, indien uitgesproken, enkel louter symbolisch uitgevoerd worden, omdat de joodse gemeenten geen bevoegdheid hadden om lijfstraffen toe te passen. Bovendien was het ondenkbaar dat men die geseling zou uitvoeren in de synagoge. Er zijn overtuigende aanwijzingen dat de beschrijving ten minste gedeeltelijk steunt, bijvoorbeeld voor de ‘vertrappeling’, op antisemitische geschriften uit die tijd. In latere bewerkingen voor het theater krijgt het slachtoffer een zware deur op zich en loopt de congregatie zo over hem. Wij hebben dus ernstige redenen om te twijfelen aan de authenticiteit van dit gedeelte van het ‘testament’. Het gaat veeleer om een sensationele scène die is ingelast om de onmenselijkheid en het fanatisme van de joden aan de kaak te stellen.

    Er is wel een vermelding van een andere herem en andere beslissingen die men met Uriël da Costa in verband brengt, namelijk die vermeld in een vraag aan rabbi Jacob Ha-Levi in Venetië (daar opgenomen in het ‘boek van vragen en antwoorden’, 1632). Daarin is sprake van een niet nader genoemde persoon die de geldigheid van de mondelinge Torah betwijfelde, de woorden van de rabbijnen bespotte en hen belasterde, de onsterfelijkheid van de ziel ontkende evenals de wederopstanding van de doden enzovoort. Hij zou de bedoeling gehad hebben om dit alles te publiceren in een boek in een ‘vreemde’ taal. Daarop hadden de leiders van de joodse gemeenschap de burgerlijke overheden ingelicht en hen ertoe gebracht om de boeken in beslag te nemen, ze publiekelijk te verbranden, de auteur in de gevangenis te werpen en hem te laten verbannen, omdat ze niet bij machte waren om over hem de doodstraf uit te spreken. Betrokkene zou gestorven zijn in ballingschap. De vraag gaat over zijn moeder, die met hem samenleeft, in tegenstelling met zijn twee broers, die alle contact hebben verbroken. De moeder is ook geëxcommuniceerd; mag ze bij haar overlijden toch eervol en ritueel begraven worden, uit respect voor haar andere zonen? Het antwoord was positief.

    Er is geen naam vermeld. Slaat dit allemaal op Uriël da Costa? De inhoudelijke beschuldigingen wijzen daarop, maar dergelijke kritieken waren allesbehalve ongewoon, Uriël da Costa was zeker niet de enige in Amsterdam of in Hamburg om ze te uiten. Er is sprake van twee broers, terwijl hij er drie had. De verbanning is een nieuw element, maar zou kunnen overeenkomen met de jaren (1624-1627?) die Uriël in Utrecht doorbracht. Zijn moeder, Sara da Costa werd begraven op 4 oktober 1628 op de joodse begraafplaats van Ouderkerk. In de joodse registers staat ze vermeld als moeder van Abraham en Joseph da Costa. Uriël wordt niet vermeld. In 1629 verblijft hij in Amsterdam, in 1631 heeft hij er een bankrekening als ‘Adam Romez’. Zijn vrouw, Francisca de Crasto volgens de enen, Sara volgens anderen, Rachel volgens nog anderen, is wellicht gestorven na de terugkeer naar Amsterdam, volgens sommigen in 1622, volgens anderen zeker niet zo vroeg. In 1639 maakte hij officieel al zijn goederen over aan zijn huisvrouw, Di(g)na Jacob(s). Hij is dus niet in ballingschap gestorven en was ook nog niet overleden in 1632. Hij was ook niet de enige die een controversieel boek had geschreven, dat verbrand werd: in 1656 werd het boek van Manuel de Pina publiek verband in Amsterdam en Hamburg. Bij de vrijlating van Uriël uit de gevangenis is er geen sprake van een boek, dus ook niet van in beslagname of (publieke) verbranding. Deze tekst over een anonieme persoon is dus de enige aanduiding die men heeft voor de verbranding van het boek van Uriel Jurista Hebraeus, die ongeveer iedereen achteloos vermeldt, naast andere elementen uit deze vraag aan Venetië.

    Zijn de drie hoofdstukken die da Silva citeert, aan hem toe te schrijven? De enige confirmatie die we daarvoor hebben is het testament, doch enkel in vage bewoordingen: hij was een boek aan het schrijven om zich te verdedigen tegen de farizeeën en hun toevoegingen aan de wet van Mozes, toen hij (plots?) tot het inzicht kwam dat er evenmin Bijbelse argumenten zijn voor de onsterfelijkheid van de ziel. Toen men daarvan lucht kreeg, zou men een Hamburgse arts, da Silva, hebben gevraagd om daarop te reageren en da Costa zelfs voor te zijn, op basis van enkele katernen van zijn manuscript, die ‘toevallig’ in de handen van da Silva zouden gevallen zijn… Een vreemde historie. De drie hoofdstukken gaan uitsluitend over de onsterfelijkheid van de ziel, niet over zijn oorspronkelijke twistpunten met de farizeeën. Het is niet uit te sluiten dat de anonieme tegenstander die da Silva hier ten tonele voert een literaire fictie is, zoals dat reeds het geval was voor de domme ketter in de brief van Modena en de verwarde persoon in zijn Beukelaar en schild.

    Is hij dan de auteur, Uriel Jurista Hebraeus, van het teruggevonden Exame, het ‘Onderzoek van de tradities van de Farizeeën’?

    De hele geschiedenis van de beide publicaties lijkt zich veeleer in Hamburg te hebben afgespeeld dan in Amsterdam; dat de boeken daar uitgegeven zijn, bij Paulus van Ravesteijn, de latere uitgever van de Statenbijbel, is mogelijk, maar niet zeker. De naam van de uitgever en de plaatsaanduiding was toentertijd immers vaak verzonnen of onterecht. Het Portugees van Uriel Jurista Hebraeus is naar verluidt stuntelig, wat vreemd is voor een geboren en getogen Portugees. Of maakt dit deel uit van de constructie van de tegenstrever?

    Een en ander doet de vraag rijzen of we hier wel degelijk te maken hebben met de historische Uriël da Costa, een koopman zonder enige opleiding of ervaring in de joodse traditie, zonder kennis van het Hebreeuws?

    Uriël da Costa was wel Hebraeus, althans van afkomst en bekeerd, maar hij was geen Jurista, een titel die overigens in het Portugees veeleer verwijst naar een rechter dan naar een jurist. Hij had enkele jaren (katholiek) kerkelijk recht gestudeerd in Portugal, maar er is geen enkele aanwijzing van enige juridische activiteit in Amsterdam of Hamburg; met zijn (eventueel) diploma kerkelijk recht zou hij daar overigens niet veel hebben kunnen aanvangen. Het Exame is net zoals da Silva’s Tradado da Immortalitade da Alma een typisch smaadschrift, gericht aan zijn tegenstander, Semuel da Silva en tegen de joodse gemeente en haar religieuze en profane leiders. Het zijn goede voorbeelden van een literair genre dat destijds maar ook lang daarvoor zeer druk beoefend werd. Indien men op al de anonieme ‘tegenstanders’ uit dergelijke literaire dialogen en controverses een naam zou moeten kleven, dan zou men zich op een eindeloos en wild slingerend pad begeven, met weinig hoop op enig zeker resultaat, dat bovendien in het beste geval weinig inhoudelijks zou bijbrengen.

    Da Silva vermeldt da Costa’s naam niet, uit kiesheid. Het Exame is openlijk gericht tegen da Silva, zoals blijkt uit de titel. Mij komt het voor dat dit een voorbeeld is van een ‘dialoog’, maar dan niet in één boek, met verscheidene personages of auteurs, maar in twee afzonderlijke boeken, kort na elkaar gepubliceerd, bij dezelfde uitgever verschenen, met een vrijwel identieke titelpagina, die voortdurend elkaar uitvoerig citeren en zelfs niet afzonderlijk kunnen gelezen worden. Het enige bekende exemplaar van het Exame is bovendien samen aangetroffen met het boekje van da Silva. Mijn vermoeden is, dat er slechts één auteur is geweest van de beide boekjes en van de vermeende ‘gevonden’ hoofdstukken, net zoals de Propostas deel uitmaken van het ‘antwoord’ waarvan ze een vraag zouden moeten zijn. Of die auteur da Silva is, weten we niet. Hij is de auteur, in 1613 van een Spaanse vertaling van een tekst van Maimonides.

    Men heeft getracht aan te voeren dat Uriël da Costa degene is die Modena bedoelde in zijn brief en in zijn traktaat, op grond van vermeende overeenkomsten met het eerste deel van het boek van de ‘Hebreeuwse jurist Uriël’. Het is echter veel evidenter te veronderstellen dat de zaak net omgekeerd is: het materiaal voor het eerste deel van het boek is ontleend aan Modena, via de Portugese vertaling (Uriël kende wellicht geen Hebreeuws) van Mozes Raphael d’Aguilar die in Amsterdam aanwezig was en daar nog steeds als manuscript berust in de archieven van Ets Haim. Zowel da Silva als da Costa verwijzen naar en reageren op Modena. Hij was dus bekend aan beide auteurs, wat de stelling ontkracht dat het Modena was die op da Costa gereageerd heeft: de afhankelijkheid van da Silva van Modena spreekt een afhankelijkheid tegen van Modena van da Costa.

    Maar wat met het ‘testament’, het Latijnse Exemplar humanae vitae? Er is alle reden om hierover voorzichtig te zijn. Er is geen autograaf. De eerste vermelding ervan bij Müller in 1644 is vroeg, maar zeer beperkt en de bron is als bijzonder antisemitisch niet onverdacht. Het verhaal van van Limborch is geruime tijd na de feiten geschreven. Het manuscript van de Latijnse tekst is hoe dan ook niet op overtuigende wijze aan Uriël da Costa zelf toe te schrijven. Indien da Costa een autobiografisch document heeft nagelaten, zoals Müller reeds vermeldt, dan zou dat veeleer in het Portugees dan in het Latijn gesteld zijn. Het Latijn was nodig om in het Latijnse werk van van Limborch opgenomen te worden.

    De tekst die van Limborch in zijn boek opneemt, komt op verscheidene belangrijke punten niet overeen met de biografische gegevens over Uriël da Costa die wij uit andere, neutrale bronnen kennen. Zo is er geen enkele vermelding van zijn overgang naar het crypto-judaïsme toen hij nog in Portugal leefde en zijn inspanningen om zijn ruimere familie te bekeren, noch van de financiële transacties die zijn vlucht en vestiging in Amsterdam hebben mogelijk gemaakt. Er staat niets in over de tijd die hij in Hamburg doorbracht, noch over zijn bezwaarschrift dat naar Venetië was gestuurd, noch over het antwoord daarop en de Hamburgse en Venetiaanse herem die erop volgden. Er is nergens sprake van de periode die hij als balling in Utrecht doorbracht (1627). Over sommige triviale aspecten van zijn leven is hij zeer precies, zoals het paard dat zij hadden in Porto, over andere zegt hij weinig of niets: zijn eerste huwelijk, de dood van zijn vrouw, zijn samenleven met zijn huisvrouw, aan wie hij zijn inboedel heeft overgemaakt.

    Als autobiografisch werk is het onvolkomen. De gegevens over da Costa’s voorgeschiedenis en zijn leven tot 1615 in Portugal zijn slechts in de twintigste eeuw bekend geworden. Dat is ook zo voor zijn verblijf tussen 1616 en 1623 in Hamburg. Is dit geen aanwijzing voor een auteur van het ‘testament’ die niet Uriël da Costa is en die dus niet op de hoogte was van deze gegevens? Daarbij komen er in de tekst heel wat antisemitische elementen voor die niet overeenkomen met de weliswaar gespannen maar toch grotendeels loyale houding van Uriël tegenover de joodse gemeenschap en haar wetten, inzonderheid de Wet van Mozes.

    De argumentatie in het Onderzoek is integraal Bijbels, niet rationeel of filosofisch, zoals het ‘testament’. De taal en stijl van het ‘testament’ verschilt ook opvallend en aanzienlijk van die van het Onderzoek. Kortom, het ‘testament’ lijkt veeleer van latere datum dan 1640. De poging van van Limborch om het vroeger te dateren aan de hand van de vermelding van het boek van da Silva (dat hij in zijn bibliotheek had, zoals blijkt uit de catalogus van de verkoop ervan) is stuntelig en waardeloos: die vermelding bewijst dat het document van na die publicatie stamt, maar niet hoelang daarna.

    Het valt mij op hoe dicht de taal en stijl van het testament overeenkomt met die van de ‘Korte refutatie’ die van Limborch erbij geschreven heeft. Als we daarbij nog vaststellen dat de argumenten van van Limborch uitdrukkelijk gericht zijn die zijn tegen het tweede deel van ‘testament’, waarin hij de natuurlijke religie verdedigt, en niet tegen zijn bezwaren tegen het judaïsme of de farizeeën, dan rijst het vermoeden dat van Limborch, die ook heel wat andere brieven en documenten van zijn voorgangers heeft gepubliceerd, zich met het ‘testament’ een literaire vrijheid heeft veroorloofd, die Modena voor hem ook al heeft gebruikt, namelijk het verzinnen van een denkbeeldige tegenstrever. Waar Modena het nog heeft over ‘een verwarde en domme persoon’ (in wie anderen later Uriël da Costa hebben gezien), legt hij de woorden van het ‘testament’ letterlijk in de mond van Uriël da Costa en (re-)construeert zo een personage uit bronnen die ons slechts gedeeltelijk bekend zijn, hoofdzakelijk da Silva en Uriël Jurista Hebraeus, maar zeker ook Müller, wiens Judaïsmus hij zeker heeft gekend en daarnaast ongetwijfeld Mozes Raphael d’Aguilar, een goede bekende van Orobio de Castro, de Judaeus uit de Amica collatio van van Limborch. Van Limborch zou zich dan voor het fictief testament vooral op Orobio de Castro gesteund hebben, die zeer bekend was met het reilen en zeilen in de joodse gemeenschap in Amsterdam en een uiterst bekwame en gedreven bestrijder van kritische en deïstische tendensen binnen het jodendom; hij bestreed ook Spinoza.

    Het ‘testament’ schetst ons een beeld dat nauwelijks overeenkomt met de historische Uriël da Costa, tot en met zijn naam: het manuscript is ‘ondertekend’: Gabriel Acosta – Uriel, daar waar de echte handtekeningen die wij van hem hebben steeds zeer duidelijk ‘da Costa’ hebben. Opzoekingen in de Portugese archieven hebben onthuld dat het beeld van de adellijke en op zijn eer gestelde ‘fidalgo’ erg gevleid is. De adellijke titel was onbeduidend en recentelijk gekocht door zijn vader. De zakelijke activiteiten, vooral het innen van belastingen, waren niet zelden louche en uiteindelijk regelrechte diefstal ten bedrage van 800.000 reales, een zeer aanzienlijke som, die moest dienen om de vlucht te bekostigen en als startkapitaal in de nieuwe omgeving. Overigens was die vlucht niet zomaar geïnspireerd op zijn verlangen om de joodse godsdienst uit overtuiging te belijden. Enerzijds was de hele familie da Costa en ook het gezin van (toen nog) ‘Guabriel’ reeds jaren joods pratikerend in Portugal en werden zij door de Inquisitie op de hielen gezeten. Anderzijds zijn zij ook overhaast moeten vertrekken omdat het gerecht hen opspoorde wegens de diefstal van de belastingsgelden die zij in opdracht geïnd hadden.

    Vaak stelt men dat da Costa de kleine wijdingen had ontvangen, voorbereidend op het priesterschap in de katholieke kerk, maar daarvoor is er geen enkel bewijs.

    Men vermeldt ook graag dat hij bij de Jezuïeten zou gestudeerd hebben, maar dat is evenmin aantoonbaar. De universiteit van Coimbra was geen Jezuïetenuniversiteit en in Porto was er geen jezuïetenschool; volgens het ‘testament’ werd hij trouwens thuis opgeleid.

    Wim Klever noemt hem een ‘rabbi’. Damasio verwart hem met een naamgenoot, doctor in de Theologie en professor aan de universiteit van Coimbra.

    Er gaapt een diepe kloof tussen de historische informatie die wij hebben over het doen en laten van Uriël da Costa en het beeld dat van hem geschetst wordt. Enerzijds is er een (joodse) economische vluchteling en gehaaide zakenman, anderzijds een getormenteerde en geobsedeerde twijfelaar aan God en gebod, een beeldenstormer en een ‘held van de geest’, een voorvechter van de rationaliteit en bestrijder van bijgeloof, openbaring, het hiernamaals en alle kerkelijke instellingen en dogma’s.

     

    Het ‘testament’ was slechts een eerste omzetting van het leven van een reëel persoon, Uriël da Costa, in literaire fictie. De excellente maar eigenzinnige Pierre Bayle wijdt in 1696 een artikel aan da Costa in zijn Dictionnaire historique et critique. Hij neemt vrijwel letterlijk de tekst over van het ‘testament’ en van de inleiding van van Limborch, als ware het een feitelijk relaas van historische gebeurtenissen. Voltaire doet hetzelfde, maar veel korter, in een brief van 1767. David Francisco Mendez steunt zich in zijn manuscript over de Spaanse en Portugese joden in Amsterdam (1772, uitgegeven in 1975) volledig op Bayle, maar voegt er enkele versieringen aan toe, bijvoorbeeld dat Bayle zich baseerde op een manuscript van da Costa zelf (wat Bayle nergens zegt, hij verwijst gewoon naar het Exemplar) en dat da Costa ‘de mond van het pistool naar zijn borst keerde en een einde maakte aan zijn leven’. Bij Klever (1995) en later bij Nadler (2001) is dat al ‘een revolverschot (sic bij Klever) in het hoofd’!

    In 1774 schrijft Reimarus over da Costa. De tekst is door Lessing in 1774 uitgegeven als een ‘fragment van een onbekende’; een moderne uitgave volgt pas in 1972 (G. Alexander). Het fragment is ook weer een parafrase van van Limborch, maar met verscheidene onnauwkeurigheden: da Costa zou nooit een christen geweest zijn, maar het joodse geloof hebben ingeruild voor de filosofie; bij de geseling zou hij volledig naakt geweest zijn… Zijn zelfdoding vermeldt hij niet.

    Carl Gutzkow schrijft in 1834 een roman, Der Sadduzäer von Amsterdam, in 1846 bewerkt hij die tot Uriël Acosta – Ein Trauerspiel. Vertalingen volgen, ook in het Jiddisch, waar het theaterstuk een vast onderdeel van het repertoire wordt. Abraham Goldfaden maakte er een operette van, opgevoerd in de Remesleni Club van Odessa.

    Ik vermeld ook nog:

    H. Jellinek, Acosta’s Leben und Lehre, 1874

    Israel Zangwill, Dreamers of the Ghetto, Philadelphia, 1898 (een van de novellen gaat over da Costa)

    Klaar, Alfred, Uriel da Costa, Leben und Bekenntnisse eines Freidenkers, Berlin, 1909

    Katzenstein, Julius, Uriel da Costa, Berlin, 1932

    Agustina Bessa-Luís, Um bicho da terra, 1984

    Robert Menasse,  Der Vertreibung aus der Hölle, 2001

     

    Besluit

    Uriël da Costa was een historische persoon, maar ook een legendarische figuur. Op grond van oncontroleerbare gegevens en betwistbare aanwijzingen, heeft men aan de geëmigreerde koopman geschriften toegewezen, waarvan men heeft vastgesteld dat een deel, de Propostas, zeker niet van zijn hand is, en al de andere wellicht ook niet: de drie hoofdstukken bij da Silva, het boek Exame en het Exemplar Humanae Vitae bij van Limborch. Op even zwakke gronden heeft men hem geïdentificeerd met al dan niet verzonnen of literaire personages die in conflict gekomen zijn met de joodse gemeenten en geëxcommuniceerd zijn. En ten slotte heeft men hem een spectaculaire zelfdoding toegeschreven.

    Op grond van al die veronderstellingen, overhaaste conclusies en fantasieën heeft men een mythe gecreëerd die gretig is overgenomen en aangedikt in de Verlichting en de Romantiek en die opgenomen is in de literatuur, het theater, de operette en de schilderkunst, en zelfs in de geschiedenis van de filosofie. Die mythe wordt tot op vandaag in leven gehouden, zowel in vulgariserende als in publicaties die wetenschappelijke objectiviteit pretenderen.

    Er is geen enkel element in die legende dat niet door ten minste één ernstige onderzoeker wordt betwijfeld of verworpen. Er is er niet één dat gebaseerd is op ernstige controleerbare gegevens. De objectieve gegevens stemmen niet overeen met het verhaal dat er rond geweven is, of zijn er niet relevant voor.

    Kortom: de legende van Uriël da Costa is te mooi om waar te zijn. Men heeft hem herhaaldelijk vergeleken met Jezus van Nazareth; het is treffend dat wat over hem geschreven is net zo betrouwbaar is als dat over Jezus, met dit verschil dat we over Gabriël/Uriël tenminste weten dat hij werkelijk bestaan heeft.

     

    PS Aan de vertaling van het ‘testament’ wil ik nog wat verder schaven. Ze verschijnt hier wanneer ik daarmee klaar ben. Een beknopte bibliografie verschijnt hier ook eerstdaags.

     


    Categorie:historisch
    Tags:levensbeschouwing
    25-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vriendschap kent geen grenzen

    eenzaamheid doe je vooral jezelf aan

    door je af te sluiten van de anderen

    je kan daaraan slechts iets veranderen

    door jezelf eens te buiten te gaan

     

    als je dus nood hebt aan vrienden

    zet dan zelf de eerste stap

    uit je dorre ballingschap

    en wacht dan niet tot zij jou komen vinden

     

    dat is de wijze les die ik leer

    van mijn dichte(nde) vriend Jacques

    hem danken is voor mij een erezaak

    voor een jaar open tweerichtingsverkeer

     

    Ad multos annos!

     

     

     


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    24-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de reisduif en de huismus
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    S

    inds een paar weken hebben we een nieuwe bezoeker in de tuin: een verdwaalde reisduif. Op een dag is ze verschenen, mager en schichtig, uitgeput en verward. Ik verwachtte dat ze het niet zou overleven, we hebben enkele jaren geleden nog zo een exemplaar gehad, te fel verzwakt om te recupereren. Maar dit beestje deed het beter. Al gauw dartelde het opgewekt rond in de tuin, ijverig pikkend naar al wat eetbaar was en vloog af en aan alsof het hier thuis was. Vandaag is het een vaste gast in de tuin, samen met de bosduiven, de tortels, de Vlaamse gaaien, de eksters, om enkel de grotere vogels te noemen. Ze is al goed aangedikt en vliegt zelfs niet op als ik in de tuin kom.

    Zo’n geringde duif komt vanzelfsprekend van iemands duivenkot. Een duivenmelker heeft ze gekweekt en verzorgd tot ze klaar was om uit te vliegen en mee te doen aan wedstrijden. Bij een van die tochten is het dan mis gegaan. Ze heeft de vlucht van haar gezellen verlaten, misschien kon ze niet meer volgen, misschien was ze verschrikt door een roofvogel, een straaljager of iemand met een geweer. Zo is ze de weg kwijt geraakt die naar haar thuis leidde en is ze neergestreken hier in Werchter, in onze tuin, waar een vijver is en een bosje en een aanpalend bebost braakliggend terrein, waar het baasje de katten wegjaagt en voor de rest de dieren niet opschrikt.

    De duivenmelker zal teleurgesteld zijn dat een van zijn duiven niet is weergekeerd. Al zijn moeite voor niets. Het heeft ook niet veel zin om te proberen de duif te vangen, haar ring te lezen en die door te geven aan de duivenmelkerbond: een duif die verdwaalt, is geen prijsbeest, niet de moeite om ze te gaan ophalen in Werchter. En zo heeft onze reisduif een nieuw leven gekregen. Geen stevig en proper hok meer, samen met enkele tientallen andere duiven, met op tijd kwaliteitsvol eten en vers water zonder er moeite te moeten voor doen: een vijfsterren duivenhotel met het baasje als Mr. Fawlty. In de plaats daarvan: de vrije natuur, zelf eten en drinken zoeken, een min of meer veilige slaapplaats in de bomen, vliegen en stappen waar ze zelf wil. Maar ook: uitkijken voor gevaren. En nog: de eenzaamheid.

    Er zijn geen losvliegende duiven van duivenliefhebbers hier in onze buurt, waarbij ze zich zou kunnen aansluiten. Ze is dus alleen en dat is geen leven. Als ik de tortels en de bosduiven zie minnekozen en vrolijk ‘vogelen’ op een tak, betreur ik het lot van onze allenige reisduif. Hoelang zal het duren voor ze het gezelschap van haar soortgenoten begint te missen? Zal ze op een dag zelf op zoek gaan? Of zich toch maar aansluiten bij een vlucht reisduiven die toevallig overvliegt? Of valt ze ten prooi aan de katten van de buren, of de roofvogels die nooit veraf zijn?

    Ze is hier welkom, zo lang het duurt. Ze is vrij om te komen en te gaan zoals het haar invalt. Als ze hier goed heeft, hoeft ze daarom nog niet te blijven: misschien is het op een ander nog beter? Ik geniet van haar tijdelijk gezelschap, en ook Lut heeft haar opgemerkt. We laten haar gerust, het is geen huisdier, maar een vrije medebewoner van de Hogeweg 78, samen met de andere vogels, de eekhoorntjes, af en toe een egel, het muisje op het terras, de vissen en de vorsen in de vijver, de insecten en al wat hier leeft.

    En toch zullen we ze missen, als ze er op een dag niet meer is.


     


    Categorie:natuur
    Tags:natuur
    16-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het grote misverstand

    E

    r verschijnen steeds vaker publicaties waarin wetenschappers aller aard en ook filosofen de rol benadrukken die onze hersenen spelen in ons denken. Dat leidt sommige mensen ertoe om verbolgen te reageren: herleidt men op die manier immers ons denkvermogen niet tot iets dat louter materieel is? De triomf van de materie over de geest! Materialisme!

    Ik kan die verontwaardiging maar moeilijk begrijpen. Of ons denken nu gebeurt door onze hersenen of door onze geest, wat is ten slotte het verschil? De wetenschap is er helemaal niet op uit om onze geestelijke prestaties te minimaliseren, in tegendeel zelfs. Zij ontrafelen steeds beter onze denkprocessen en onze emoties, met als gevolg dat zij de talloze problemen die zich op dat vlak voordoen met groeiend succes kunnen omschrijven en behandelen. We moeten elkaar goed begrijpen: het is niet omdat men zegt dat er in de mens niet zoiets is als een geest, dat men ook maar iets afdoet van wat een mens vermag. Het is enkel zo, dat wat men vroeger toeschreef aan onze geest, nu resoluut wordt toegeschreven aan ons lichaam, met de hersenen als centraal orgaan.






    Het voordeel van deze copernicaanse revolutie (ik weet het, het is een cliché, maar dit is wel de gelegenheid bij uitstek om het gepast te gebruiken) is dat wij op een wetenschappelijk verantwoorde manier over ons lichaam en dus ook over onze hersenen kunnen spreken, daar waar het spreken over de menselijke geest steeds onvermijdelijk warrig en onnauwkeurig is: we weten zelfs niet eens waarover we het eigenlijk hebben als we het over onze geest hebben. Het zijn vooral kwakzalvers, mediums, adepten van het paranormale, goeroes, sekteleiders en ja, godsdiensten die vasthouden aan het bestaan van een geest of geesten. Aan de universiteiten bestudeert men geen geesten, maar de mens en alles wat met mensen te maken heeft.

    Een van de belangrijkste aspecten van dit onderscheid is dat mensen, zoals al het leven op aarde, sterfelijk zijn, terwijl men van geesten aanneemt dat zij dat op een of andere manier niet zijn. Het geestelijke is per definitie niet lichamelijk, niet materieel en dus niet onderhevig aan verval en vernietiging. Het is ofwel eeuwig, dat wil zeggen dat het altijd al bestaan heeft en altijd zal blijven bestaan, ofwel onsterfelijk, dat wil zeggen dat het ooit is beginnen te bestaan en nooit meer kan vergaan. In die zin is God eeuwig, terwijl de ziel of de geest van de mens onsterfelijk is.

    Hoe weten we dat er iets is dat eeuwig of onsterfelijk is? Omdat ‘men’ dat zegt. Er zijn altijd al mensen geweest die dat op een of andere manier hebben beweerd. Maar dat is dan ook alles. Wij hebben geen enkele concrete aanwijzing, laat staan een sluitend bewijs, dat het zo is. We moeten dat geloven, of aannemen, onszelf of anderen ervan overtuigen enzovoort, maar we kunnen het niet bewijzen.

    We hebben het bestaan van geesten echter helemaal niet nodig om de wereld om ons heen te begrijpen en naar onze hand te zetten. In onze dagelijkse bezigheden houden wij geen rekening met geesten, we doen alsof ze er niet zijn. En als wij, of sommigen onder ons, ons toch laten verleiden om het bestaan van geesten aan te nemen, dan blijkt er geen duidelijk voordeel verbonden aan die veronderstelling, maar wel een hele boel nadelen, zowel op wetenschappelijk gebied als emotioneel en sociaal. Het is nu eenmaal ontiegelijk moeilijk om met elkaar te praten over iets zo vaags als geesten. Er zijn geen twee mensen die er hetzelfde over denken en dus is het een bron van onenigheid en twisten, ja van eindeloos geweld en verschrikkelijke terreur en oorlogen.

    Is er dan niets geestelijks? Is alles materieel?

    Het is maar hoe je het bekijkt en welke definities je gebruikt, het is een kwestie van afspreken onder elkaar. Ikzelf en vele anderen met mij maken een belangrijk en evident onderscheid tussen ‘dode’ materie en ‘levende’ wezens. Zelfs als de grens tussen die twee soms flinterdun is, twijfelen we er in de praktijk eigenlijk nooit aan of iets leeft of niet. Gans het universum bestaat uit identieke subatomaire partikels, die in de tijd een quasi oneindig aantal vormen kunnen aannemen, van zeer eenvoudige tot uiterst complexe. Sommige van die vormen zijn passief: zij ondergaan de inwerking van hun omgeving, zonder daartoe zelf enig initiatief te nemen. Maar er is hier op aarde vrij kort na haar vorming een soort materie ontstaan die in dat contact met de omgeving een actieve rol is gaan spelen. Dat is begonnen op een onooglijke manier: een subtiele gevoeligheid voor licht, warmte, vochtigheid, vijandige of gunstige elementen in de omgeving. Nog een kleine stap verder en bepaalde elementen zijn gaan samentroepen omdat ze daaruit voordeel haalden. Zo is er samenwerking ontstaan, werden de eerste cellen geboren die zich voedden en die zich deelden. Het enige dat een cel wil, zegt men wel eens, is twee cellen zijn.







    Een steen denkt niet (behalve in het Duits, heb je hem?). Maar alle leven ‘denkt’, alle leven is ‘bezield’, alle leven is ‘geestelijk’. Leven is denken, je kan het ene niet hebben zonder het andere. Van zodra iets leeft, is er ook een activiteit die dat leven in stand probeert te houden. Spinoza noemt dat de conatus, de levensdrang zou je kunnen zeggen. Zoals het leven ontelbare vormen aanneemt, is die levensdrang net zo oneindig gedifferentieerd. Hij is aanwezig in de kleinste bacterie en in het grootste zoogdier, de blauwe vinvis. Uit die eerste gevoeligheid voor de omgeving is op een volstrekt natuurlijke wijze een ongelooflijke variëteit van leven ontstaan, waarbij dat leven zich steeds beter probeert aan te passen aan en gebruik te maken van zijn omgeving. Vandaag maken we een inventaris op van die veelheid in verscheidenheid en wij verbazen er ons elke dag steeds meer over.

    Er is in die lange evolutie sinds het ontstaan van het leven heel veel gebeurd, maar het is een ononderbroken lijn, het leven is nooit helemaal uitgestorven en opnieuw begonnen, hoewel er ontelbare individuen zijn vergaan en vele soorten uitgestorven zijn. Er zijn belangrijke momenten geweest in die evolutie, maar er is nooit een breuk geweest en nooit een fundamentele wijziging. Het leven is één. Al te lang hebben wij gedacht dat de mens uniek is, het enige levend wezen dat denkt, een bewustzijn heeft, gevoelens, een verstand, een ziel, een geest. Dat is niet zo, zo blijkt. Wij hebben misschien wel een beter verstand, we denken beter en vaker, we hebben een abstracter zelfbewustzijn, maar dat is slechts een hogere graad van iets dat in andere levende wezens eveneens aanwezig is, op een andere manier, soms in mindere mate, soms in veel hogere volmaaktheid voor bepaalde aspecten, zoals de reukzin bij sommige dieren, hun zicht, hun oriënteringsvermogen, hun snelheid en kracht, hun weerstand aan omgevingsfactoren enzovoort.







    Er is dus geen reden om aan te nemen dat de mens totaal anders is dan de andere dieren. Wij zijn bijzonder, maar niet anders. De evolutie is bij ons op het punt van de hersenen en van de intelligentie het verst gegaan. Wij hebben relatief gezien de grootste hersenen en ook de meest complexe en we hebben ze gebruikt om een beschaving te ontwikkelen die ons in staat stelt om met zeer velen te overleven op een aarde met beperkte mogelijkheden. Wij verschillen daarin niet essentieel van andere levende wezens, zoals bacteriën, insecten, vissen enzovoort. Wij zijn levende wezens zoals alle andere; als wij aan de andere levende wezens geen bijzondere kenmerken toeschrijven, zoals een geest, dan kunnen wij die evenmin opeisen voor onszelf. Indien wij ontkennen dat dieren een geest hebben, dan hebben wij er ook geen. Onze hersenen zijn groter en beter, we kunnen er meer mee, maar er is in de mens niet iets anders, niets geestelijks, dat de dieren niet hebben. Zo simpel is het.

    Doen we daarmee afbreuk aan de geweldige prestaties van de mensheid? Neen, hoezo? Al wat ik zeg is dat er geen eeuwige God is en geen onsterfelijke ziel of geest in de mens. De mens blijft wat hij is, wat hij altijd geweest is en al wat wij verwezenlijkt hebben blijft even belangrijk en waardevol (en vaak ook heel wat minder dan dat). De mens wordt niet minder omdat hij sterfelijk is, omdat hij op een ogenblik ophoudt te bestaan als mens en weer uiteenvalt in zijn samenstellende moleculen, zoals alle levende wezens.

    De mens wordt anderzijds helemaal niet meer of beter als we hem een vage, onduidelijke geest toedichten, hij kan plots niet meer dan wanneer hij die niet zou hebben. Mensen vallen niet plots dood als ze ontdekken dat ze geen ziel of geest hebben. Ze beginnen niet te moorden, stelen en verkrachten wanneer ze tot de overtuiging komen dat er geen hiernamaals is. Ze plegen geen zelfmoord uit wanhoop wanneer ze afscheid nemen van de ongerijmde idee dat er een God zou zijn. Merkwaardig genoeg zijn het veeleer de gelovigen en de mensen die ervan overtuigd zijn dat er een niet-materiële geest is, die verscheurd worden door twijfels en fanatieke waanideeën en die zichzelf en hun medemensen meesleuren in een paroxisme van zinloos geweld.








    Wij moeten leren leven met de simpele gedachte dat wij een diersoort zijn die zich probeert in stand te houden en voort te planten op deze aarde en die geëvolueerd is tot wat we nu zijn, met de hoogtechnologische beschaving die we uitgebouwd hebben, met alle voor- en nadelen van dien. Het is werkelijk niet zinvol om het leven op een andere manier te bekijken, het helpt niet, het is zelfs schadelijk, dat zouden we nu toch al moeten door hebben. Twee of vijfduizend jaren ervaring met godsdiensten allerhande hebben de vooruitgang van het leven op aarde op alle gebied alleen maar enorm belemmerd en hebben honderden miljoenen menselijke slachtoffers geëist. Wij hebben onze omgeving, inclusief het andere leven op aarde, op een schandelijke manier misbruikt en vernietigd.

    Het wordt tijd, hoog tijd dat we het roer omgooien. Het zou een goed begin zijn als we voor onszelf en voor anderen zouden durven erkennen dat God, geesten, hemel en hel een groot misverstand is, dat het enige dat telt het leven op aarde is, alle leven, waarmee wij als evenwaardige mensen mogen samenleven, als sterfelijke individuen.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    05-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een oude nieuwe Spinoza

    Emeritus Professor Dr. Wim Klever (°1930) is de auteur van meer dan honderd publicaties over Spinoza, waaronder een tiental boeken. Hij heeft zeer veel gedaan voor de vroege verspreiding van het gedachtegoed van Spinoza in het Nederlandse taalgebied en ver daarbuiten en is ook vandaag nog een algemeen gewaardeerd Spinoza-kenner.

    Van zijn hand las ik Een nieuwe Spinoza. In veertig facetten, Wereldbibliotheek A’dam, 1995, 176 blz., bibliografie, register; paperback, tweedehands te koop voor ongeveer 10 euro.






    Het is een interessante reeks korte en aangenaam leesbare stukjes, columns noemt men dat heden ten dage, over verschillende aspecten van leven en leer van Spinoza. Vandaag is de titel ietwat voorbijgestreefd, nieuw is het beeld dat professor Klever hier van Spinoza schetst nu niet meer, maar dat is in belangrijke mate zijn eigen grote verdienste. De inhoud daarentegen is volkomen ongedeerd gebleven en vandaag dus nog steeds even relevant als boeiend.

    De auteur behoort tot de groep van Spinoza-kenners die ik met een knipoog naar Jonathan Israel ‘radicaal’ zou willen noemen. Zij zien in Spinoza een filosoof die te gronde breekt met het religieuze wereldbeeld. Anderen, zoals Herman De Dijn, blijven erbij dat Spinoza voldoende ruimte laat voor een transcendente God en de bijhorende metafysica. Elke lezer van Spinoza moet daarover een eigen oordeel vellen. Trouwe lezers van mijn Kroniek zullen niet aarzelen om mij in het radicale kamp te situeren.

    Het is goed mogelijk dat wij daarmee Spinoza enig geweld aandoen en dat wij onze hedendaagse inzichten projecteren in de gedachtewereld van Spinoza in de tweede helft van de 17de eeuw. De radicale benadering legt de nadruk op wat er vernieuwend en zelfs revolutionair is bij Spinoza, veeleer dan op wat hem nog bindt met het verleden, met de godsdiensten, de kerken en een dualistische benadering van de werkelijkheid, met een mens als gespannen tussen een transcendente God en de dode, amorfe materie.

    Het zou vermetel zijn van mijn kant om ook maar enige kritiek te uiten op een auteur die wellicht al meer vergeten heeft over Spinoza dan ik er ooit zal over weten. Ik vermeld hier terloops twee niet-essentiële bemerkingen.

    Op blz. 93 schrijft hij dat Uriël da Costa een einde maakte aan zijn leven met een revolverschot. De revolver is een uitvinding van Samuel Colt, het patent dateert van 1836. Een revolver heeft een ronddraaiende cilinder, waardoor verscheidene kogels na elkaar kunnen worden afgevuurd zonder te herladen. Het wapen dat da Costa gebruikte voor zijn wanhoopsdaad, was dus een pistool.

    Op blz. 136, in het essay dat handelt over zelfdoding, interpreteert hij een tekst van Spinoza die ik citeer: ‘Een derde mogelijkheid ten slotte bestaat hierin dat geheime uitwendige oorzaken iemands hersenen zodanig disponeren en zijn lichaam zo slopen, dat het een geheel andere natuur krijgt, die aan de eerdere tegengesteld is en daarin dus niet meer kan gedacht worden.’ Bij Klever wordt dit: ‘door onbekende chemische oorzaken die de organen en functies aantasten (ziekten).’ Ik wil hier niet al te lang bij stilstaan, maar de toevoeging van het woord ‘chemische’ lijkt me hier te beperkend. Technisch gezien zijn de processen in onze hersenen niet (louter) chemisch, maar ook elektromagnetisch, meestal in een complexe combinatie.

    De auteur gaat hier tevens voorbij aan de oorzaken van die materiële verstoringen van onze denkprocessen, die zowel van genetische, fysische of psychologische aard kunnen zijn. Hij komt gelukkig weer op het juiste spoor wanneer hij aan het einde van de aangehaalde passage spreekt van ‘depressie [die kan] uitmonden in benauwenis en angst die iemand kan pressen tot een finale wanhoopsdaad, die voor hem de enige redding is.’ Het was enkel mijn bedoeling te wijzen op het verschil tussen de ruimere blik die Spinoza heeft (‘geheime uitwendige oorzaken’) en de nauwere interpretatie van Klever (‘onbekende chemische oorzaken’). Het fysische aspect is reëel, maar ruimer dan alleen maar chemisch. Het kan ook en misschien zelfs vooral veroorzaakt worden door een psychische ervaring, bijvoorbeeld langdurige opsluiting, marteling, vernedering, stress &c., of door een fysieke beschadiging van de hersenen, bijvoorbeeld door een ongeval.

    Deze detailopmerkingen weerhouden mij er niet van om dit korte boekje met veel enthousiasme aan te bevelen aan eenieder die geïnteresseerd is in Spinoza, zowel als eerste kennismaking als voor wie reeds enigszins met zijn gedachtegoed vertrouwd is. Professor Klever is een betrouwbare gids die het oog van de wandelaar in het land van Spinoza met diepe kennis van zaken handig richt op belangrijke aspecten die ons anders wellicht zouden ontgaan.



    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    04-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De derde weg

    A

    ls je de nieuwsberichten volgt, ben je geneigd om Einstein gelijk te geven, wanneer hij stelt dat er twee dingen zijn die oneindig zijn, het universum en de menselijke dwaasheid, en van het eerste was hij niet eens zeker. Dit citaat is echter ook onzeker: het wordt wel toegeschreven aan Einstein, maar er is geen betrouwbare bron voor deze uitspraak. Wil je daarover alles weten, ga dan naar Wikiquote en kijk onder Einstein, betwiste citaten.

    De nieuwsberichten belichten inderdaad overtuigend de menselijke dwaasheid en ook onze wreedheid, onze heerszucht, eerzucht, hebberigheid, afgunst, geilheid… Ware het niet dat Lut graag het journaal bekijkt, ik zou het allemaal aan mij laten voorbijgaan. De media bieden immers geen fraai beeld van de mens, je wordt er depressief van. Ze zijn erop gebrand om al wat verkeerd gaat dik in de verf te zetten. Slecht nieuws is sensationeel en levert goede kijkcijfers op, vandaar.

    Op die manier kan het niet anders dan dat mensen de indruk hebben dat het inderdaad niet goed gaat en dat daaraan ook niet te verhelpen valt. Veel mensen hebben een veeleer negatief wereldbeeld. Als ze erover praten, is het om te zeuren. In gezelschap heb je daarmee altijd succes: straffe verhalen over hoe dingen fout gaan doen het altijd goed. Maar als je dan de vraag stelt hoe het dan wel moet, blijft men meestal het antwoord schuldig. Als er een oplossing was voor al onze problemen, dan zouden we die toch al moeten gevonden hebben, zou je denken.

    Sinds het ontstaan van onze beschaving hebben sommige mensen het geloof in God en de godsdienst binnen een kerkelijke gemeenschap als een remedie gezien voor al het onheil van deze wereld. De almachtige en algoede God zorgt voor de zwakke en verdorven mens. Maar daarvan is in de praktijk weinig te merken, stellen ook gelovigen vast. God zorgt niet beter voor wie in hem gelooft dan voor de anderen die dat niet doen. Niet getreurd, zegt de kerk dan: je zal je verdiende loon krijgen in het hiernamaals, voor eeuwig verdoemd of eeuwig gelukzalig.

    Er zijn ook andere, meer optimistische mensen. Zij leggen de nadruk op al het goede en het mooie in deze wereld, op het menselijk vernuft en op onze artistieke gaven, op de liefde onder de mensen, op onze wonderbaarlijke beschaving, onze cultuur, onze welstand, ons gezond en lang leven. De mens is het toppunt van de schepping, een machtig wezen dat de hele aarde en straks het hele universum aan zich onderwerpt. We moeten op onszelf vertrouwen, al onze capaciteiten ten volle aanwenden en dan komt het wel goed. Kijk maar naar de geschiedenis: het gaat steeds in stijgende lijn, er zijn nog nooit zoveel mensen geweest en ze hebben het nog nooit zo goed gehad als nu. De wereld behoort aan de mens toe. Niets kan ons tegenhouden. Als we ons lang en hard genoeg inspannen, kan het hier een hemel op aarde worden. De mens is gemaakt om volmaakt gelukkig te zijn, dat ligt in ons bereik, dat is onze toekomst, onze eindbestemming.

    Dat optimisme is even overdreven en onrealistisch als het godsdienstig pessimisme, dat het heil uitstelt tot na de dood.

    Is er dan een derde weg? Ik meen van wel. Om die te ontdekken, moeten we teruggaan naar onze oorsprong, naar het ontstaan van het eerste leven op aarde, toen de materie zich begon aan te passen aan haar omgeving: licht, warmte, voedsel, bescherming. Die aanpassing heeft zich over miljarden jaren voltrokken en heeft geleid tot de bonte verscheidenheid die de wereld nu is. Dat moeten we steeds voor ogen houden: wij zijn ‘maar’ materie, een tijdelijke verzameling van identieke subatomaire partikeltjes. Dat is de essentie van de zaak.

    De verhalen over God zijn slechts dat: verhalen die wij verzonnen hebben. Ze zeggen niets over onze oorsprong of onze evolutie, ze gaan hooguit enkele duizenden jaren terug en gaan niet lang mee. Ze kunnen ons bestaan niet verhelderen, ze maken het alleen maar ingewikkelder en minder zinvol. Ze zijn een oorzaak van verdeeldheid en strijd.

    Op dezelfde manier heeft het ook geen zin om de mens tot koning van de schepping te kronen. Het leven hier op aarde is veel complexer en rijker dan dat. Het gaat niet om de mens alleen, wij maken deel uit van een veel groter geheel, waarin wij al bij al een beperkte rol spelen. De wereld is er niet slechts voor de mens, wij moeten rekening houden met het geheel, ook als we aan onze eigen toekomst werken. Wij moeten alle leven respecteren en het hele milieu waarin we leven. Nu we zo talrijk zijn, brengt dat spanningen mee: de natuurlijke rijkdom is beperkt en ook ongelijk verdeeld. Mensen kunnen alleen overleven als ze samenwerken. Als ze elkaar bestrijden en van elkaar stelen, verliest de mensheid als geheel.

    Stilaan groeit dat bewustzijn. De oude Godverhalen spreken niet meer aan, de kerken lopen leeg. Ook de oude ideologieën doen het niet meer: communisme, socialisme, kapitalisme, liberalisme, we stellen keer op keer vast dat ze er niet in slagen om oplossingen te bieden op langere termijn en de maatschappij steeds weer naar de rand van de afgrond leiden. Meer en meer mensen stellen zich de vraag hoe het dan wel moet. We zoeken naar een derde weg, los van God, los van de dwaalwegen van onze ouders.

    Sommigen menen dat we nieuwe leiders nodig hebben om ons de weg te wijzen. We zouden beter moeten weten. Elke radicale oplossing uit het verleden is een vergissing gebleken, elke grote leider een slechte gids. We moeten veeleer naar elkaar luisteren in een ruime democratische dialoog, niet naar één enkele stem, maar naar iedereen, zoals we ook met iedereen moeten samenwerken. Niet wie het hardst schreeuwt heeft gelijk, niet wie het meest belooft, niet wie zijn wil aan anderen opdringt. Laten we luisteren naar de rustige stem van mensen die niet zichzelf op de voorgrond plaatsen maar ideeën, veel ideeën, zoveel mogelijk zelfs. Laten we dingen uitproberen, geleid door onze wetenschap en met behulp van onze technologie. Kennis is macht, alleen met kennis kunnen we samen vooruitgang maken, niet met geweld.

    Dat is de derde weg. Laten we hem samen zoeken.



    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    01-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Consequent?

    V

    oor de grap schrijf ik wel eens ‘consequent’  of ‘konsekwent’ en ‘inkonsequent’ of ‘inconsekwent’. Je ziet wat ik bedoel: in het ene geval ben je consequent in je spelling, in het andere opzettelijk niet.

    Wij mensen hebben het moeilijk met consequent zijn. Ons woord is afgeleid van het Latijnse werkwoord consequi en dat betekent ondermeer ‘iets of iemand volgen, een regel of voorschrift naleven’. Consequent handelen doen we als we volgens onze principes handelen, als wat we doen in overeenstemming is met de rest van ons leven en met ons denken. En daar is precies de moeilijkheid gelegen. We zijn het vaak eens over de principes, maar als ze moeten toegepast worden, dan gaat het wel eens fout.






    Bijna alle rokers geven toe dat het slecht is voor hun gezondheid (en die van hun omgeving), maar wereldwijd rookt meer dan een miljard mensen. Elk jaar sterft een half miljoen mensen aan ziekten die aan roken te wijten zijn. Het aantal mensen dat alcohol drinkt schat men op twee miljard; voor ongeveer 75 miljoen mensen gaat het om een ernstige verslaving met zware gevolgen voor hun gezondheid. Indien men zou vaststellen dat een bepaalde stof gevolgen zou hebben die ook maar een duizendste van de risico’s zou hebben die tabak en alcohol met zich meebrengen, dan zou die onmiddellijk en volledig verboden worden. Dat is onder andere gebeurd met de overigens zeer efficiënte insectenbestrijder DDT. De zoetstof stevia is tientallen jaren lang verboden gebleven in Europa, zonder enige ernstige aanwijzing van schadelijke effecten. Maar wie de tabaks- en alcoholindustrie wil aanpakken, weet dat hij tegen de bierkaai zal vechten en dat zijn inspanningen in rook zullen opgaan.

    Wij zijn niet consequent, we kunnen het niet opbrengen en we vinden dat men het ook niet van ons mag verwachten. Niemand heeft het recht om ons te dwingen in alles consequent te zijn. We vinden consequente mensen ook niet prettig in de omgang. Wij nemen, zeker voor onszelf, genoegen met minder dan het volmaakte. De volmaaktheid is niet van deze wereld, zeggen we dan, schokschouderend.

    Het is ook niet nodig dat we in alles consequent zijn. Het maakt in feite niet uit hoe ik dit woord schrijf, iedereen weet toch wat ik bedoel. Zelfs in belangrijke zaken is een beperkte inconsequentie niet meteen dodelijk: iemand die slechts heel uitzonderlijk een sigaartje opsteekt zal daarvan waarschijnlijk nooit ernstige gevolgen van ondervinden. Een glas rode wijn af en toe blijkt zelfs goed te zijn voor je gezondheid. Maar dat is het nu juist. Consequent zijn betekent dat je niet afwijkt van je principes, ook niet één keer. Niet omdat het je directe schade kan berokkenen, maar uit principe. Als roken en drinken globaal gezien schadelijk zijn, dan zouden we het principieel moeten laten, ook al is het niet zeker dat het ongezond is in ons persoonlijk geval. Dat is consequent handelen.

    In de praktijk ligt dat heel moeilijk. Er roken zoveel mensen, dat je de rook nooit helemaal kan vermijden, zelfs als je gewoon op straat loopt. Er wordt zoveel drank aangeboden, vaak zelfs gratis, dat het heel moeilijk is om altijd nee te zeggen. Alcohol is maatschappelijk zo algemeen aanvaard, dat je je min of meer aanstelt als je zegt dat je niet drinkt.

    Ik ben als jonge knaap beginnen roken toen ik nog geen tien jaar was en vanaf mijn twaalfde was ik een regelmatig roker. Ik heb dat volgehouden tot ongeveer mijn dertigste en dan ben ik ermee gestopt, zonder veel moeite, omdat ik ervan overtuigd was dat het schadelijk was voor mij en mijn omgeving, en omdat ik niet het slechte voorbeeld wou geven aan mijn kinderen. Met alcohol is mijn verhaal minder consequent. Ik ben er heel vroeg mee begonnen en dronk vrij occasioneel stevig, dat wil zeggen teveel, tot ik rond mijn vijfendertigste besliste om geen druppel meer aan te raken. Dat heb ik ongeveer twintig jaar volgehouden. Sindsdien drink ik lange periodes bijna nooit, op een symbolisch half glas na. Dat wisselt af met periodes waarin ik meestal een half glas rode wijn drink bij het avondmaal. Meer dan dat drink ik nooit meer. Principieel, consequent.

    Mensen in mijn omgeving hebben het daar moeilijk mee. Zij drinken meer tot veel meer. Blijkbaar zien ze in mijn consequente houding een vorm van afkeuring, ook al bedoel ik dat niet zo en al zeg ik daar niets over. Het is voldoende dat ik niet rook en niet drink om hen op de zenuwen te werken. Soms gaan ze zo ver om mij te verwijten dat ik niet sociaal ben, dat ik hun plezier bederf, dat ik een spelbreker ben, dat ik geen plezier kan maken, dat ik me niet kan laten gaan.

    Ik wil hier openlijk en eerlijk bekennen dat er in mijn aanvoelen niets is dat zo zielig is en me met een zo intense afkeer vervult, als rokende en drinkende en zwetsende mensen. Ik heb het zelf ook lang genoeg gedaan, ik weet wat het is om ervan te ‘genieten’. Ik weet ook dat het een verslaving is die je gezondheid schaadt en die, wat alcohol betreft, je gedrag negatief beïnvloedt: dronken mensen verlagen hun culturele en morele drempels aanzienlijk, ik weet het uit eigen ervaring.

    Laatst zijn we naar een concert geweest van een plaatselijk jazzcombo, in een café in het dorp. Het was mijn eerste bezoek aan dat café in de twaalf jaar dat ik hier woon. Ik voelde me helemaal niet op mijn plaats. Er werd tijdens het optreden volop gedronken, iedereen trakteerde iedereen, je kreeg de pinten sneller en zelfs ongevraagd voor je neus geschoven dan je ze kon uitdrinken. Ik weigerde van meet af aan en bedankte vriendelijk bij elk rondje en ja, ik was weer de asociale, geen mens om mee op café te gaan. Nochtans genoot ik van de muziek en van het gezelschap, babbelde ik enthousiast mee en was spontaan vriendelijk tegen iedereen. Het feit dat ik niet meedeed aan de collectieve intoxicatie was voldoende om mij af te zonderen als ‘ne rare’.

    Dat stoorde mij, ik vond de beschuldiging onterecht. Ik had helemaal niet de indruk dat ik iets miste of dat ik tekortschoot op welk gebied dan ook. Integendeel zelfs. Naarmate de avond vorderde, werd de stemming steeds meer uitgelaten. Naar het einde toe was er een snel groeiende groep die niet meer naar de muziek luisterde, maar in verhitte gesprekken verwikkeld was over de meest banale onderwerpen. Met praatte alsmaar luider en meer opgewonden, men lachte om het geringste, er werd geflirt en gegeild…

    We hebben het allemaal al meegemaakt, ik hoef er geen tekeningetje bij te maken. Na het concert zijn we meteen naar huis gewandeld. Onderweg hebben we gepraat over onze ervaring en vastgesteld dat het heel moeilijk is om consequent te zijn, in de dubbele betekenis: de meeste mensen hebben het moeilijk om consequent te zijn en anderzijds hebben ze moeite met mensen die consequent zijn.

    Ik heb toen gedacht: dat is dan hun probleem, niet het mijne.

    Ik wens niet te roken, te drinken, overdadig of duur te eten, noch op vakantie te gaan of verre reizen te maken. Ik ga niet naar concerten, bezoek geen belangrijke tentoonstellingen of sportmanifestaties. Ik leef een teruggetrokken leven, ik schuw het publieke vertoon. Ik verkies meer diepgaande individuele ontmoetingen, die ons de gelegenheid geven om te praten over dingen die echt belangrijk en interessant zijn, voor onszelf en voor de mensheid. Dergelijke ontmoetingen zijn helaas uitermate zeldzaam. Je kan in elke straat wel een café vinden voor een hilarisch tooggesprek en er zijn duizenden verenigingen, maar gelegenheden waar mensen ongestoord met elkaar kunnen praten zijn er nauwelijks.





    Nochtans hebben we allen behoefte aan dergelijke gesprekken. Dat ervaar ik telkens bij mezelf en bij gesprekspartners met wie het lukt. We willen met elkaar praten, maar doen er vervolgens alles aan om dat gesprek onmogelijk te maken. We hokken met teveel volk bijeen in luidruchtige ruimten, we drinken zoveel dat elk zinvol gesprek onmogelijk is en we vermijden angstvallig om te spreken over de dingen die ons echt ter harte gaan en zeuren eindeloos over dingen waaraan we toch niets kunnen veranderen. En we luisteren niet naar elkaar. En we schuwen de stilte.

    Dan vraag ik me af: wie is er dan asociaal?

     

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)
  • Rüdiger Safranski: Tijd (recensie)
  • Terroristen
  • De lastige weg


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!