mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
07-02-2024
Sindh
Sinds vele jaren beluister ik met bijzonder veel genoegen oosterse muziek. Vroeger moest ik me behelpen met wat er een zeldzame keer op de radio te horen was, of tot een even sporadisch opduikende cd. Sinds ik aangesloten ben op de streamingdienst Qobuz kan ik moeiteloos voor een of ander genre kiezen, en daar desgewenst een hele dag naar luisteren. Een hele tijd geleden hoorde en zag ik op Mezzo, toen een muziekzender op tv, een bevreemdende, obstinate muziek en bij nader toezien bleek die te komen uit Sindh, een provincie van Pakistan. Dat deed me terugdenken aan een van de vele anekdotes die een bevriend professor in de theologie, nu ook al zaliger, me daarover ooit smakelijk vertelde.
In de periode dat bijna heel het Indisch subcontinent door de Britten ingepalmd was, werd Sir Charles Napier als commandant van het Indisch leger naar de opstandige Sindh-provinvie gestuurd. In 1842 versloeg hij de rebellen, of zullen we vrijheidsstrijders zeggen? Opdracht vervuld, maar hij kon het daarbij niet laten en bracht de hele provincie meteen onder Brits gezag, hoewel men hem dat zeer uitdrukkelijk had verboden: hij mocht alleen de opstandige elementen uitschakelen en moest dan terugkeren naar zijn basis. Napier was echter een eigenzinnig en trots man en ook niet de meest zachtaardige. Hij deed wat hij dacht te moeten doen en stuurde na zijn overwinning een telegram naar de opperbevelhebber. Het bestond uit één woord: peccavi.
Voor de schaarse Latinisten onder ons geldt dan: sapienti sat, maar voor de anderen toch een beetje uitleg. De vertaling van peccavi is: ik heb gezondigd. In het Engels is dat: I have sinned. Heb je hem? In één woord kondigde hij zijn overwinning aan en ook de annexatie van Sindh, en tevens bekende hij dat hij gehandeld had tegen zijn bevelen in. Mooi, toch!
Napier was daarmee niet aan zijn proefstuk. In India was er een gebruik dat weduwen mee op de brandstapel van hun overleden echtgenoot gingen, levend, wel te verstaan; het gebruik noemde men sati, de Britten maakten er suttee van. Op een dag kwamen geestelijke en wereldlijke - en mannelijke, meer dan waarschijnlijk - vooraanstaanden hem spreken over het verbod dat de Britten hadden ingesteld tegen dat onmenselijke gebruik. Zij wezen hem erop dat het voor hen een eeuwenoude traditie was dat de weduwen zo hun liefde voor hun echtgenoot en hun verdriet demonstreerden. Sir Charles antwoordde hun als volgt: Uitstekend. Jullie hebben een gewoonte om vrouwen levend te verbranden op een brandstapel. Jullie doen maar. Wij hebben echter een gewoonte om mannen die vrouwen vermoorden een strop om de nek te binden en op te hangen aan de galg. Dus zullen wij naast jullie brandstapels galgen bouwen en dan kunnen wij elk onze gewoonten respecteren.
In New Zealand heeft men een stad naar hem genoemd. Op Trafalgar Square in Londen staat zijn standbeeld, wat minder prominent dan Nelson, maar toch: een held van het Imperium.
De wegen van de multiculturele samenleving leiden soms over vreemde paden.
Categorie:etymologie
20-07-2019
Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
WAT ZIJN DE ‘GNOSSIENNES’ VAN SATIE ?
Paul Claes
‘Le temps “gnossien”, c’est le temps immobile, stoppé dans l’ ostinato d’une choréographie et d’un rythme exclusifs de tout développement. La gaucherie et la raideur “gnossiennes”, apparentées en cela au primitivisme archaïsant du Sacre.’
Vladimir Jankélévitch, La musique et les heures, Paris: Seuil 1988.
De Franse componist Erik Satie schreef omstreeks 1890 een aantal korte muziekstukjes voor piano die hij de titel Gnossiennes gaf. De betekenis van de naam is omstreden. Sommige commentatoren denken dat het woord een neologisme is en verbinden het, zonder de dubbele s uit te leggen, met ‘gnosis’ (esoterische leer).
Maar de term ‘gnossien’ staat wel degelijk in Franse woordenboeken uit de negentiende eeuw (bijvoorbeeld de Dictionnaire de l’Académie française, 1845, en Bescherelle, Nouveau dictionnaire national, 1887). Het adjectief is afgeleid van het Latijn ‘Gnossius’, dat als variant van ‘Cnossius’ onder meer voorkomt in manuscripten van Catullus (Carmina, 64.172), Horatius (Oden 1.15.17) en Vergilius (Aeneis, 3. 115). De betekenis is: ‘Knossisch’ (van Knossos, de stad op Kreta) en bij uitbreiding ‘Kretenzisch’.
Buiten context kan ‘Gnossiennes’ betekenen: ‘vrouwen of meisjes van Knossos’. Maar het lijkt beter de titel in verband te brengen met Satie-titels als Gymnopédies, Sarabandes, Danses gothiques en Danse cuirrassée, die allemaal betrekking hebben op min of meer primitieve dansen. In dat geval is ‘Gnossiennes’ een afkorting van ‘Danses Gnossiennes’ (Knossische dansen).
Die hypothese wordt bevestigd door de Grand dictionnaire universeldu XIXe siècle van Pierre Larousse (1867), die onder het lemma ‘chœur’ de oorsprong van het Griekse koor situeert op Kreta. De Atheense held Theseus zou nadat hij de Minotaurus in het labyrint van Knossos had gedood een ‘danse gnossienne’ hebben uitgevonden. De Griekse veelschrijver Plutarchus beschrijft het ontstaan van deze reidans (geranos) in zijn biografie van Theseus (21).
De Knossische reidans vinden we terug in de bekende beschrijving van het schild van Achilleus in Homeros’ Ilias. Leconte de Lisle (1866) vertaalt verzen XVIII, 590-594 als volgt: ‘Puis, l’illustre Boiteux des deux pieds représenta un chœur de danses, semblable à celui que, dans la grande Gnôssos, Daidalos fit autrefois pour Ariadnè aux beaux cheveux ; et les adolescents et les belles vierges dansaient avec ardeur en se tenant par la main’. De vertaler geeft het Griekse Knossos pseudo-archaïserend weer als Gnôssos.
Ook de Griekse tragicus Sophocles spreekt in een koorlied van zijn Ajax (v. 698) over de dansen van Knossos. In een Franse schooluitgave van de tragedie (Sophocle, Ajax, expliqué et annoté par M. Benloew et traduit par Bellaguet, Paris: Hachette 1845) worden de woorden Knossi’ orchèmat’ autodaè vertaald als: ‘les danses naïves de Gnosse’. Besluit: de titel Gnossiennes connoteert bij Satie primitivisme.
Categorie:etymologie
19-01-2017
De rode draad
Zeven jaar geleden schreef ik hier over de ‘rode draad’, volg deze link om die tekst nog eens te lezen, klik hier: rode draad. Ik moest toen vaststellen dat de oorsprong van onze uitdrukking me ontging. Toen ik recentelijk om redenen die ik nu even terzijde laat veel in de Bijbel aan het lezen was, stuitte ik tot tweemaal toe op onze rode draad.
De eerste vindplaats is Genesis 38, het merkwaardige verhaal van Juda, een van de zonen van Jakob ‒ en dus een broer van de beter bekende Jozef ‒ en Tamar, zijn schoondochter.
De eerste man van Tamar, Er genaamd, de oudste zoon van Juda, vindt geen genade in de ogen van God en sterft. Zoals de Joodse wet voorziet, trouwt Onan, de broer van Er, met zijn schoonzus, een zogenaamd zwager- of leviraatshuwelijk. Dat bestaat erin dat de broer van de overleden echtgenoot bij zijn schoonzus een kind verwekt, dat dan beschouwd wordt als een kind van de overleden echtgenoot. Op die manier wordt de erfenis van de overledene veilig gesteld, en zo ook de rechten van de moeder van dat kind. Als zij kinderloos zou blijven, vervallen al haar rechten en gaat de erfenis naar de broer van haar man die de volgende is in de erfopvolging.
Die Onan was echter een sluwe kerel: hij had wel gemeenschap met Tamar, maar hij zorgde ervoor dat hij niet in haar klaar kwam, maar ‘liet zijn zaad op de grond verloren gaan’. (Vandaar trouwens de eufemistische en pseudowetenschappelijke naam voor coïtus interruptus en voor masturbatie.) Op die manier zou hij immers de wettige erfgenaam worden van zijn vader. God strafte hem daarvoor, en hij stierf. Juda was daardoor zeer verontrust: zijn beide zonen waren gestorven nadat ze met Tamar gehuwd waren. Daarom stuurde hij haar weg, met de belofte dat hij haar zou terughalen wanneer de volgende zoon, Sela, de huwbare leeftijd zou bereikt hebben. Maar Juda hield zich niet aan zijn woord. Hij was bevreesd dat hij ook die zoon zou verliezen wanneer die met Tamar trouwde, en dus liet hij de jaren voorbijgaan tot Sela volwassen was, maar liet Tamar niet terugkomen.
Die Tamar had dat natuurlijk door, en toen ze vernam dat Juda, die ondertussen weduwnaar geworden was, in haar buurt was, kleedde zij zich verleidelijk aan, parfumeerde zich en ging gesluierd langs de kant van de weg zitten waar Juda voorbijkwam. Die veronderstelde dat zij een publieke vrouw was en onderhandelde met haar over de prijs voor haar gunsten. Ze vroeg een bokje, wel wetend dat hij op reis was en geen bokje bij zich had. Juda beloofde haar een bokje na te zenden, maar ze vroeg een onderpand: zijn zegel, zijn gordel en zijn staf. Zo geschiedde. Toen Juda thuiskwam, liet hij een vriend op zoek gaan naar de publieke vrouw om het bokje te bezorgen en het onderpand terug te krijgen, maar Tamar kleedde zich weer als weduwe, en de ‘publieke vrouw’ werd niet gevonden. Toen Juda dat vernam, haalde hij de schouders op en besliste de zaak zo te laten: hij had moeite gedaan om zijn schuld in te lossen, en verder aandringen zou hem danig in verlegenheid brengen: ook toen liepen mannen niet te koop met hun betaalde bezoeken aan publieke vrouwen.
Juda had echter niet zoals zijn zoon Onan gehandeld, en Tamar was zwanger, zoals ze bedoeld had. Aangezien ze ongehuwd was, was dat echter het gevolg van ontucht, en dat werd aan haar schoonvader, die nog steeds voor haar verantwoordelijk was, gemeld. Zijn conclusie was snel en drastisch: hij beval dat men de voorziene straf zou uitvoeren, namelijk de dood door verbranding. Toen men haar wegbracht, haalde ze echter het onderpand te voorschijn en beweerde dat de man die haar zwanger gemaakt had haar zo betaald had voor haar gunsten. Juda herkende onmiddellijk zijn zegel, gordel en staf, en besefte wat er gebeurd was. Hij moest toegeven dat hij Tamar oneerlijk behandeld had door Sela geen leviraatshuwelijk met haar te laten sluiten. Nu hij haar echter zelf zwanger gemaakt had, hoede dat niet meer: de erfopvolging was verzekerd en haar situatie eveneens.
Toen haar tijd gekomen was, bleek ze tweelingen te dragen. In dat geval is de eerstgeborene de wettige erfgenaam, en het is belangrijk dat er daarbij geen vergissingen gebeuren. Het eerste kind kwam tevoorschijn door zijn hand naar buiten te steken, en de vroedvrouw bond alvast een rode draad om zijn pols, om zo de eerstgeborene aan te duiden. Maar het kind trok zijn handje terug, en vervolgens kwam het broertje als eerste naar buiten. Het verhaal vermeldt niet wie als eerstgeborene beschouwd werd, maar wellicht was dat niet Zerach met de rode draad, maar Peres, die als eerste helemaal tevoorschijn gekomen was. In de genealogie van Jezus wordt hij vermeld als de zoon van Tamar (Mat. 1:1-3). De Bijbel vermeldt nog dat Juda verder geen betrekkingen meer had met haar (v. 26), maar de Joodse traditie spreekt dat tegen.
Wat daar verder ook van zij, hier hebben we ons eerste spoor van een rode draad, als een praktisch hulpmiddel van vroedvrouwen om kinderen een herkenningsteken te geven. Het is een heel oud getuigenis, uit het eerste boek van de Bijbel, en het is vreemd dat die etymologie niet bekend is.
Er is immers nog een tweede vindplaats, namelijk het boek Jozua, hoofdstuk 2, het bekende verhaal van de inname van Jericho, een eerste stap in de verovering van Kanaän door de Joden. Jozua is Mozes opgevolgd en stuurt twee verkenners uit naar Jericho. Die overnachten bij Rachab, een publieke vrouw die een huis had dat in de stadwallen gebouwd was. Wanneer de spionnen verraden worden, laat Rachab hen ontsnappen door haar raam in de stadmuur en brengt de achtervolgers op een dwaalspoor. Ze doet dat om zo de Joden aan zich te verplichten. Blijkbaar was men ervan overtuigd dat die de streek zouden veroveren, en door hen te helpen wou ze zichzelf in veiligheid brengen. De spionnen beloven haar inderdaad dat ze haar en haar ouders, broers en zussen zullen sparen: ze moet uit het raam waarlangs ze ontsnapt zijn een rood touw hangen, zodat men weet dat zij daar woont, en al de bewoners zullen gespaard worden. En zo geschiedde, zoals beschreven wordt in hoofdstuk 6:22-23.
Ook hier dient de rode draad als een herkenningsmiddel. Het is dus waarschijnlijk dat onze uitdrukking teruggaat op deze beide Bijbelplaatsen en op een gebruik bij de Joden van het Oude Testament.
Veel later is bij sommige Joden het gebruik ontstaan om een rode draad zeven maal om de linkerpols te wikkelen als een soort van amulet, een bescherming tegen het ‘kwade oog’. Dat is echter ook in de Joodse traditie een kwalijk bijgeloof, zonder enige Bijbelse grondslag, waarschijnlijk afkomstig uit kabbalistische middens.
Als men de rode draad vindt, weet men dat men de juiste persoon heeft gevonden, of op de juiste plaats is gekomen. Als men in een verhaal de rode draad vindt, ontdekt men de ware betekenis of de verborgen constante. Soms duurt het zeven Bijbelse jaren voor men de rode draad vindt van de rode draad.
Categorie:etymologie Tags:etymologie, Bijbel
20-01-2016
virtueel
Vandaag de dag is zowat alles virtueel, zelfs de werkelijkheid: niet wat wij om ons heen waarnemen is onze leefwereld, maar de virtuele realiteit die ons aangereikt of opgedrongen wordt door de media. Wij nemen dan wel aan dat die beelden de werkelijkheid voorstellen zoals ze is, maar in feite hebben we daar geen zicht op: de informatie is gemanipuleerd, vervormd; dat gebeurt vaak bewust, maar eveneens onbewust. De berichtgeving gebeurt altijd via tussenpersonen en die hebben onvermijdelijk een invloed op de boodschap, zelfs als zij objectiviteit nastreven.
De oorsprong van ons woord ‘virtueel’ met de betekenis die het nu heeft, is vrij complex. Niet dat het moeilijk zou zijn de etymologische wortels ervan te achterhalen, die springen immers in het oog. In het Latijn hebben we vis (kracht, sterkte, macht, vermogen) en vir (man) en virtus (kracht, daadkracht, krachtdadigheid, dapperheid, manmoedigheid, [morele] voortreffelijkheid, uitmuntendheid). Maar hoe komen we van die duidelijke betekenis van die stam tot de toch wel bijzondere actuele betekenis van virtueel, namelijk iets dat er niet echt is, maar slechts potentieel (in plaats van actueel), of schijnbaar (in plaats van reëel), of via de media (in plaats van concreet of daadwerkelijk) aanwezig? In de late Middeleeuwen maakten filosofen en theologen al een onderscheid tussen de actuele en de virtuele (virtualis) kracht van iets; de actuele kracht is dan de kracht die iets ontplooit, terwijl de virtuele kracht de volledige kracht is waarover iets van nature beschikt, dus ook de niet-aangewende en de onvermoede krachten die iets heeft. Een mens kan vrij snel lopen, en de ene al sneller dan de andere. Wij hebben echter maar zelden de behoefte om zo snel te lopen als we kunnen, we verplaatsen ons meestal vrij langzaam, of toch trager dan we kunnen. Mits lang en ingespannen te oefenen, kunnen we onze maximumsnelheid nog serieus opdrijven. Die hoogste snelheid waartoe wij in staat zouden zijn onder de beste omstandigheden is dan onze virtuele maximale snelheid, terwijl onze actuele hoogste snelheid heel wat lager zal liggen. Men kan van ongeveer alles zeggen dat er actuele kenmerken zijn die we nu waarnemen, maar tevens virtuele eigenschappen die nog niet gerealiseerd zijn en misschien ook nooit zullen gerealiseerd worden. Wie weet waartoe individuen in staat zijn? Voor die betekenis deden die filosofen een beroep op het woord virtualis en dat is volkomen terecht: het gaat immers over de virtus, de mogelijkheden, de vermogens, de kracht die iets of iemand in zich heeft, ook al is die niet gerealiseerd. We zien onmiddellijk dat die betekenis van virtueel voor ‘ongerealiseerde mogelijkheden’ heel handzaam is als een synoniem voor ‘potentieel’ en zelfs ‘voorwaardelijk’: men kan immers van heel wat zaken de virtuele mogelijkheden aanwijzen of vermoeden, en die zijn daarin dan virtueel aanwezig. Een tweede betekenis volgt dan als vanzelfsprekend, namelijk virtueel in de zin van dat wat (nog) niet echt bestaat, dat slechts vermoed wordt, of geëxtrapoleerd, dat dus louter denkbeeldig is. Onze hedendaagse technologie heeft het mogelijk gemaakt denkbeeldige werkelijkheid op een verbluffende manier uiterst realistisch voor te stellen, denken we maar aan de spectaculair ‘echt’ lijkende games en films. Ook dat noemen we virtuele werkelijkheid. We gaan daarin steeds verder, door ons lichaam via allerlei hulpmiddelen te integreren in die virtuele werkelijkheid, alsof wij zelf deel uitmaken van die vreemde werelden. De Matrix, zeg maar. Een andere mogelijkheid is de technologische voorstelling van de werkelijkheid zoals ze is. Dat doen wij voortdurend op alle mogelijke manieren: we lezen de temperatuur af op een apparaat en stellen de werkelijkheid grafisch voor, we drukken ze beeldend uit, of in cijfers, of met woorden. De media doen dat eveneens, zij stellen de wereld om ons heen aanwezig alsof we erbij zijn, zodat we vergeten dat het om een virtuele voorstelling gaat, geen reële aanwezigheid. Daarin schuilt een reëel gevaar. Wij kunnen ons verliezen in de virtuele werkelijkheid en geen oog meer hebben voor de wereld zoals wij die zelf kunnen ervaren of zoals we die kunnen kennen door erover na te denken en verschillende en tegenstrijdige virtuele werkelijkheden die de media aanreiken met elkaar te vergelijken. Zo zien we hoe we van een van de oudste woorden, namelijk dat voor (mannelijke) kracht, zoals het Latijnse virtus via de arcane middeleeuwse filosofie komen tot een modern woord, virtueel, dat een van de meest vergevorderde en complexe mogelijkheden van onze technologische beschaving aanduidt. Het is merkwaardig dat de betekenis daarbij verschoven is van datgene wat onze werkelijke daadkracht en onze hoogste vermogen uitmaakt en onze hoogste morele voortreffelijkheid, naar de irreële, ontastbare, onbestaande, maar zo verbluffende en verleidelijke virtuele werkelijkheid van onze hoogtechnologische maatschappij.
Categorie:etymologie Tags:samenleving
22-12-2015
Averij - gehavend - average
Averij
Je hebt van die woorden die je ooit zijn aangewaaid en die tot je vaste woordenschat zijn gaan behoren, althans passief: je weet wat ze betekenen en je begrijpt ze in hun context, maar je gebruikt ze zelf niet vaak, omdat daartoe weinig gelegenheid is. Averij is zo’n woord. Ik moet het voor het eerst tegengekomen zijn in een of ander verhaal over de scheepvaart, want het betekent ‘zeeschade’, de schade opgelopen aan een schip of aan de cargo (of carga), de scheepslading of -vracht.
Maar waar komt ‘averij’ vandaan? Blijkbaar van het Arabisch, en dat is niet verwonderlijk, gezien de belangrijke rol die de Arabisch sprekende volkeren gespeeld hebben in de scheepsvaart in en vanuit de Middellandse Zee. Awariyh of awariya is een afleiding van awar, beschadiging, vlek, gebrek en de werkwoordvorm ara, een oog uitsteken, stukmaken.
De zeevaart was en is een hachelijke onderneming, maar dat was zeker het geval in de vroegste tijden, toen de schepen maar nauwelijks bestand waren tegen de vele gevaren op zee. Talloze vaartuigen zijn met man en muis en met de hele lading vergaan. Er is wellicht geen enkel schip dat ooit helemaal ongehavend een reis heeft overleefd: er was altijd wel ergens schade, aan het schip zelf of aan de lading. Scheepvaart was een economische onderneming: men vervoerde goederen om ze te verkopen of omdat ze al verkocht waren en aan de koper moesten afgeleverd worden. Dat vervoer hield een belangrijk risico in: het verlies van de goederen, maar ook van het vaartuig en van de bemanning. Dat risico was mede bepalend voor de prijs voor het transport, maar het was niet vanzelfsprekend om dat op lange termijn te berekenen en dan als een factor toe te voegen aan elke overeenkomst. Als een reis voorspoedig verliep, was het moeilijk om toch een extra kost aan te rekenen voor het gevaar of voor de onkosten die men had op andere reizen.
Om het risico te verminderen, zocht men naar middelen om het te spreiden. Een schip bouwen is een complexe en dure onderneming, die zelden door één persoon kon bekostigd worden. Een lading vergt eveneens grote investeringen, en de gage van de bemanning vertegenwoordigt een belangrijke uitgave. Vandaar dat scheepvaart bijna steeds een gezamenlijke onderneming was en blijft. Er zijn investeerders die er hun geld in steken en die een deel van de winst opstrijken nadat alle kosten en onkosten verrekend zijn. En zo wordt ook de schade aan het schip en aan de lading aangerekend aan de investeerders, volgens een afgesproken verdeelsleutel, bijvoorbeeld naargelang de inleg, of gewoon gelijk verdeeld over alle betrokkenen. Een andere manier is het verzekeren van de goederen en het schip voor een bepaald bedrag, waarvoor men dan een premie betaalt aan een verzekeringsmaatschappij of aan een aantal individuen. Als er geen averij is, innen die de verzekeringspremie; anders betalen ze de gewaarborgde verzekerde som.
Averij was dus een belangrijk begrip in de scheepvaart en de internationale handel, en het woord heeft zijn weg gevonden in alle zeevarende en handeldrijvende mogendheden: de Italiaanse stadsstaten (avaria), het Spaanse rijk en Portugal, de Nederlanden, Frankrijk (avarie), Engeland (average), Duistland (havarie) en Scandinavië (haveri, havari).
In het Nederlands is er de variant ‘haverij’, wellicht onder invloed van ‘haven’ en ‘havenen’. Dat laatste woord heeft een heel eigen oorsprong en geschiedenis. Aanvankelijk (in het Middelnederlands) betekende het met zorg behandelen, voorzien van; het was afgeleid van de gemeenschappelijke wortel ‘hab’ die we terugvinden in ‘hebben’ en ‘have’ (dat laatste woord zowel in het Nederlands als het Engels). Later verdween de positieve betekenis en bleef enkel het neutrale ‘behandelen’ over. Dat kon dan ook ‘slecht behandelen’ worden en precies die betekenis is dan veralgemeend, tot we vandaag nog enkel ‘gehavend’ overhouden: beschadigd. En dat is wat averij is: beschadiging aan schip of lading. Haverij en gehavend hebben dus een totaal andere etymologie, ondanks hun identieke betekenis. Het kan soms vreemd gaan in de taal.
Het Engelse woord average heeft naast ‘averij’ een tweede, algemeen gangbare betekenis gekregen. Vanuit het principe van de gelijkmatige verdeling van de kosten van de averij over de personen of instellingen die zich daarvoor borg gesteld hadden, of over de investeerders, ontstond het begrip ‘gemiddeld(e)’. Een average is een gemiddelde. The average person is de man in de straat, Jan met de pet.
Wij zijn allen min of meer gehavend, we hebben allemaal wel wat averij opgelopen. Sommige wat meer, andere minder, maar gemiddeld is de average vrij hoog.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
11-02-2014
karabiner, musketon, volant en ruflettelint
Het is lang geleden, maar vandaag gaan we nog eens op verkenning in het woordenboek en in onze geschiedenis. Aanleiding is een vraag die Deepak, onze zoon, me stelde. Hij is sinds zijn peutertijd gehandicapt aan beide benen (polio) en speelt sinds jaren rolstoelbasketbal. Om zich stevig in te snoeren in zijn rolstoel – het gaat er vrij hevig aan toe in die sport – zoekt hij voortdurend naar geschikte riemen en sluitingen. Onlangs dacht hij het gevonden te hebben: een seat belt, een veiligheidsgordel zoals in een vliegtuig of de autogordel. Maar hoe die dan vastmaken aan het frame van de rolstoel? Ik dacht meteen aan een… tja, hoe heet dat ook weer? Een metalen haak die bergbeklimmers gebruiken om hun touwen vast te maken aan ringen en andere touwen. Google leverde snel een antwoord: een karabijnhaak!
Maar waar komt dat woord vandaan? Laten we vertrekken van de karabijn. We hebben dat woord van het Frans: carabin, maar dan wordt het ietwat ingewikkeld. Het was destijds de benaming van een soldaat van de cavalerie die gewapend was met een geweer met een korte loop; een lange loop laat toe om verder en juister te schieten, maar is erg onhandig voor een ruiter en nutteloos op korte afstand. Maar waarom carabin? Het is eigenlijk een ironische overdrachtelijke betekenis, afgeleid van scarrabin, in de Middeleeuwen de naam die men gaf aan personen die gelast waren met het begraven van de lijken van pestlijders; en die benaming is dan weer afgeleid van het Latijnse scarabaeus, de scarabee, de mestkever; in het Grieks is dat karabos, een gehoornde kever of een kreeft; wellicht van kara, kop. Omdat een troep carabins een ware slachting kon aanrichten onder de vijand, kregen zij dus de naam van de middeleeuwse doodgravers. Het wapen van een carabin is dan een carabine, of een karabijn.
Het bijzondere aan een karabijnhaak is een ingebouwde scharnier, meestal met een veer en vaak met een beveiliging, die een snelle en toch veilige bevestiging toelaat; zo konden de carabins hun karabijn met één klik aan hun zadel vastmaken. Een ander woord voor karabijnhaak is karabiner, dat we van het Duits hebben en dat we specifiek gebruiken voor het bergbeklimmen.
Een karabijnhaak is dus niet de haak waarmee de karabijn aan de bandelier, de draag- of schouderriem werd bevestigd. Dat is een wartel, een oogbout met een draaibare schalm, een tussenstuk dat toelaat dat de bandelier onafhankelijk kan draaien van het geweer. Bandelier hebben we van het Frans bandoulier, een struikrover, afgeleid van het Spaans bandoler, letterlijk: bendelid, een bandiet dus. Die droegen hun wapens aan een schouderriem, vandaar. Ons woord bandiet komt van het Italiaans bandito en dat is iemand die verbannen is, uitgestoten, buiten de wet gesteld.
Een musketon of een musketonhaak is geen karabijnhaak, volgens puristen. Ze zien er nogal eender uit en ze worden ook voor dezelfde doeleinden gebruikt. Wat is dan het verschil? Misschien dat bij een karabijnhaak de opening kan vergrendeld worden; of misschien dat bij een musketon er geen lipje is dat naar binnen scharniert, maar een pinnetje dat naar beneden schuift, maar zeker ben ik het niet.
Leuk is dat een musketonhaak een gelijklopende etymologie heeft als karabijnhaak. Een musketon is eigenlijk een voorloper van de musket, die langer was en kleiner van kaliber, dus feitelijk een karabijn in de oorspronkelijke betekenis van het woord. Ook de musketon bevestigde men aan een haak, aan het zadel of aan een bandelier. De oorsprong van musket en musketon is, via het Frans, het Italiaanse moschetto, de naam voor datzelfde wapen, afgeleid van moschetta of ‘mugje’, en dat was het pijltje van een kruisboog (met stalen boog).
En dan is er nog de festonhaak, die Van Dale niet kent. Het is in feite een karabiner, maar dan een eenvoudig model, niet met een scharnierende opening, maar gewoon een doorgeknipte metalen lus, met een simpel duwmechanisme als sluiting, een beetje zoals bij een veiligheidsspeld. Men gebruikt die bijvoorbeeld om gordijnen of volants op te hangen. Een volant is een kort gordijn bovenop en bovenaan het langere gordijn om de ophanging van het gordijn te verstoppen. Een feston is een geborduurd randje aan gordijnen en ander linnen, waaraan men de festonhaak of gordijnhaak kan vastmaken zonder de stof te beschadigen of te scheuren. Denk aan ruflettelint; Rufflette is nu een merknaam, maar oorspronkelijk was het de Britse patentnaam voor het lint dat je bovenaan een gordijn naait en dat je dan kan aantrekken om fronsen of plooien te maken; een ruffle is een gefronste volant.
Zo, dat was het. Een bont allegaartje, misschien, maar zo zie je hoe rijk onze taal is…
Categorie:etymologie Tags:etymologie
28-11-2013
Kweddelen!
‘Kweddelen’ is een woord dat Van Dale niet kent, en ik kende het ook niet voor ik me in Vlaams-Brabant vestigde in 1968. Sindsdien is het tot mijn vaste woordenschat gaan behoren, want het is best een handzaam woord.
Laten we beginnen met het enkelvoud, een kweddel. Dat is een waardeloos ding, rommel. De oorspronkelijke betekenis van het oud-Nederlandse kwerdel of kwardel was precies dat: een vod, een lap stof, een slecht stuk leer.
Maar ook iets dat je voor iets degelijks hebt gekocht, kan een kweddel blijken te zijn: een werktuig dat het bij het eerste gebruik begeeft of niet doet wat ervan verwacht wordt. ‘Dat moet je niet kopen, dat zijn kweddelen! Koop ineens iets degelijks.’ Als we dus te maken hebben met een dergelijke situatie, dan zitten we met kweddelen, problemen dus, veroorzaakt door een of meer kweddelen. Mensen die ruzie hebben, bijvoorbeeld vrienden, echtgenoten of collega’s, hebben kweddelen, ze praten niet meer met elkaar, ze mijden elkaars gezelschap. Een kweddelaar is dan een ruziemaker. Iemand die slecht werk aflevert, is ook een kweddelaar. En dus is kweddelen gelijk aan prutsen, amateuristisch tewerk gaan, er een zootje van maken. Ook in de sfeer van het seksuele gebruiken we ons woord. Een menstruerende vrouw zit met haar kweddelen, en een man zijn penis is ironisch ‘zijne kweddel’.
Er zijn zo perioden in een huishouden dat er van alles verkeerd gaat. Dat kan ook niet anders, als je bedenkt wat wij allemaal in huis hebben. Vorige winter was het de brander van de centrale verwarming. Die was nog geen tien jaar oud, en toch bleek die onherstelbaar defect te zijn. En dan was er een elektrisch boilertje onder het aanrecht: dat bleef maar druppelen door een verkalkte terugslagklep. Mijn oplossing was om het af te zetten en water te warmen voor de afwas wanneer dat nodig was; op een inductieplaat heb je heel snel water gewarmd. Dat lijkt me nog altijd beter dan 24 uur op 24 water warm houden om het één keer per dag meteen bij de hand te hebben. Zo dacht Lut er niet over, en alle familieleden, vrienden en kennissen evenmin, en dus hebben we dat toch maar laten herstellen. Bij die gelegenheid bleek dat er teveel druk op de waterleiding stond, en dus moest er een drukbegrenzer komen. Maar toen bleek dat de hoofdkraan van de waterleiding geblokkeerd zat, en dat betekende dat de watermaatschappij die moest komen vervangen.
In de zomer was het de elektriciteit die voor kweddelen zorgde. Plots sloeg de lekstroomschakelaar voortdurend af, zonder enige aanwijsbare reden. Nu eens wat het dit stopcontact of apparaat, dan weer een ander. Een van onze vrienden is elektricien van beroep, maar hij kon er kop noch staart aan krijgen. Na enkele weken was het probleem vanzelf opgelost, even plots en mysterieus verdwenen als het ontstaan was. Tot het enkele maanden later weer opdook… Weer kon onze bevriende elektricien geen systeem vinden in de gebeurtenissen. Maar dat er iets aan de hand was, dat had men ook bij Telenet gemerkt, de firma die ons voorziet van signalen voor TV, radio, telefoon en internet. Op een dag kreeg ik een bezorgd telefoontje: waarom ik voortdurend mijn modem af en aan zette? Hun statistieken hadden verraden dat er iets ongewoons aan de hand was ten huize D’huyvetters- De Rudder… Ze boden aan om gratis een technicus te laten langs komen. Natuurlijk had ik geen bezwaar, misschien waren zij wel de oorzaak, of konden ze me helpen om die te vinden. De jongeman was heel vriendelijk, maar even kordaat: na het aanhoren van mijn lang en verward verhaal schudde hij meewarig het hoofd en verklaarde zelfzeker: Telenet was niet de oorzaak. Wie of wat dan wel? Geen idee…
En weer loste het probleem zichzelf spontaan op. We wachten bang op de volgende episode. Vervolgens was er de leeslamp die Lut ’s avonds gebruikt: op een avond begaf ze het. Ik controleerde het halogeenlampje, maar dat zag er nog goed uit, en ook de zekering was nog intact. Weer eens hulp gevraagd, en toen bleek de lamp toch stuk te zijn. Dus enkele nieuwe lampjes gaan kopen; mijn eerste poging om de lamp te vervangen, leverde enkel een gebroken lampje op. Een voorzichtiger poging met een tweede lampje lukte en dus vol goede moed de stekker ingestoken… noppes. Alles drie, vier keer nagekeken: niets. Met onze fel bevraagde vriend alles nagekeken en ja hoor: er lag ergens een draadje bloot in een gewricht. Maar zo’n leeslamp laat zich niet zomaar demonteren, en dus moet ze terug naar de leverancier; gelukkig bestaat die nog en is er een zaak in Leuven waar ze dat merk nog verkopen. Dan kan ik meteen ook de Tizio leeslamp van Artemide meenemen, die al enkele jaren defect in een hoekje staat…
Op een van de radiatoren van de centrale verwarming staat een thermostaat met een klokschakeling. Die kreeg plots kuren en dat bleek aan lege batterijtjes te liggen. Even vervangen en klaar is kees… of toch niet: hoewel het venstertje liet zien dat er maar 16 graden gevraagd werd, bleek de radiator gloeiend heet te staan. Je probeert eens dit, dan weer dat, je leest de handleiding nog eens en ja, het lijkt nu in orde, min of meer, zo goed als…
Gisteren hadden we weer prijs: ik wou met de bereiding van het avondmaal beginnen, zette een grote kookpan op de inductieplaat en oeps: een doffe knal en alle elektriciteit viel uit. Het bleek de centrale zekering te zijn, naast de lekstroom natuurlijk, en één van de drie zekeringen van de kookplaat. Deze morgen nog eens geprobeerd: drie van de vier platen werken, de vierde liet de zekeringen prompt weer springen. Dan maar bellen naar de zaak waar we de kookplaat destijds gekocht hebben. Om welk toestel het ging? Merk, serienummer… Er zou iemand langskomen.
En dan was er Luts relaxzetel, die met de elektrische bediening. Daar was al langer een van de stalen buizen van het frame gebroken aan een lasnaad. Dat had ik al herhaaldelijk opgelapt met spuug en paktouw, zoals dat heet, maar onlangs bleek er nog een tweede lasnaad het begeven te hebben. Navraag bij een werkhuis in de buurt leverde niet veel op: ze wilden wel, maar toch liever niet. Een telefoontje naar de zaak waar de zetel gekocht is, stemde ons hoopvol: ja, ze deden herstellingen. Maar konden we de zetel zelf brengen en terughalen? Niet met ons Twingootje, dus moesten we een beroep doen op de oudste zoon, die een ruime gezinswagen heeft. Enkele dagen later een telefoontje: tja, dat laswerk ‘zag men niet zitten’, maar men kon wel het hele frame vervangen. Ik mocht er even over nadenken, gezien het niet onaanzienlijke prijskaartje, maar wat valt er na te denken? Over week of zo zal de zetel klaar zijn en kan ik weer eens met zoonlief op pad.
Ik had het nog niet over het stuk van de dakgoot dat was losgekomen bij de jongste najaarsstorm. Of de verstopte afvoer van de keuken, of die van het toilet op de verdieping, of die van de dakgoot, die niet meer bij het rioolwater mag, maar bij het regenwater moet aangesloten worden, ergens onder het asfalt van de oprit. Of over de elektrische motor van een van de rolluiken die moet aangepord worden tot werken. En zo gaat het de hele tijd door. Altijd is er wel een of ander mankement, of moeten er batterijtjes vervangen worden in zappers, muizen, toetsenborden, fototoestellen, thermostaten en buitenthermometers, zijn er lampen die het begeven of plots ongevraagd beginnen te flikkeren, vallen klokken stil of lopen plots achter of voor, werken computers niet meer of zijn er documenten verdwenen, valt het radiosignaal eigenzinnig en irriterend uit, rammelt er iets in de uitlaat van de auto, heb ik een rekening vergeten te betalen of een verjaardag vergeten, is mijn vertrouwde wijn uit de winkelrekken verdwenen of ben ik te laat met het retourneren van een boek in de bibliotheek…
Kweddelen. We hebben de laatste tijd ons deel wel gehad. Maar al bij al niets ernstigs, gelukkig. Het is wel aardig vervelend, en het kan op den duur op een mens zijn gemoed gaan werken. Vandaar dat ik dat gemoed hier maar eens gelucht heb. Misschien helpt dat ook een beetje voor jou? Gedeelde smart, halve smart. Of: gedeelde dupe, dubbele dupe?
Categorie:etymologie Tags:levensbeschouwing
02-04-2013
haptonomie, hapschaar
Mijn vriend Peter is een Antwerpenaar en hij heeft iets met
het Antwerps. Een woord dat hij graag in de mond neemt, klinkt zo: nen apsjaar.
Het is een denigrerende term, dat blijkt uit de intonatie en de context, maar ik
heb nooit goed geweten wat het woord betekent of waar het vandaan komt.
Tot vandaag!
Een andere vriend, Jacques, verbaasde me deze morgen toen
hij het zomaar had over haptonomie. Ik had geen idee, lieve lezer. Jij wel?
Dit is wat Van Dale erover zegt:
de (v.)
(na 1950) gevormd van
Gr. haptein (aanraken) + -nomie
1 leer en studie van
het gevoel en het gevoelsleven die de aspecten van het nabijheids-, aanrakings-
en gevoelscontact van menselijke affectieve relaties bestudeert en beschrijft
(wordt in verschillende (para)medische behandelwijzen toegepast)
Ik laat deze kwestie voor wat zij is, en spoed me naar een
woord dat bij Verschueren in de onmiddellijke buurt van haptonomie prijkt,
namelijk hapschaar.
Van Dale leert ons daarover het volgende:
de (m.)
(1691) <Fr.
happe-chair, van happer (vastpakken) + chair (vlees)
1 lagere gerechtsdienaar
in vroeger eeuwen, vormvariant: hapscheer
Happe-chair,
subst. masc., vx. Agent qui arrête les voleurs.
Ils [les paysans] ne
savaient rien, ils n'avaient rien vu, ils ne croyaient pas... d'abord ils
n'aimaient guère les gendarmes, les happe-chair, qui poursuivaient les
conscrits réfractaires (POURRAT, Gaspard,
1922, p. 43). Au fig. Personne avide. Je ne veux pas vous ruiner, je ne suis pas un happe-chair après tout (HUGO,
Misér., t. 1, 1862, p. 951).
Twee nieuwe woorden op één dag, wat een luxe!
Categorie:etymologie Tags:etymologie
24-11-2012
de niet zo schijnbare paradox
Op een dag gaat een vader met zijn zoon boodschappen doen
met de wagen. Op een kruispunt worden ze aangereden door een andere wagen, die
het rode licht genegeerd had. De vader overlijdt ter plaatse. De zoon is
zwaargewond en wordt naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis gebracht. Op de spoedafdeling
komt de dokter van dienst toegesneld en zegt dan in tranen: Ik kan dit niet
doen. Dit is mijn zoon!
Dat klopt niet, denk je dan. De vader was toch overleden? Je
zoekt naar een oplossing voor de tegenspraak die in dit verhaal besloten ligt.
Misschien kom je er zelf op, maar de meeste mensen niet meteen. Het gaat
namelijk om een vrouwelijke dokter, de moeder van de jongeman. Evident!
En toch staan we aanvankelijk perplex: hoe kan dat nou?
Omdat we bij dokter nog altijd meteen aan een man denken. Het verhaaltje
hierboven gaat al een hele tijd mee en vroeger was het aantal vrouwelijke
spoedartsen nog veel kleiner dan nu. Onze spontane conclusie dat het verhaaltje
niet klopt, is dus niet uit de lucht gegrepen. Wij hebben goede redenen om ervan
uit te gaan dat de dokter een man is: de allermeeste dokters waren vroeger mannen
en ook vandaag zijn de meeste spoedartsen dat nog. Het aantal vrouwelijke huisartsen
is de laatste jaren spectaculair gestegen, maar zelfs daar zijn ze nog altijd
in de minderheid.
Het is onze manier van denken: we veralgemenen om het ons
gemakkelijk te maken. En dat brengt op: in de meeste gevallen heb je namelijk
gelijk, enkel in uitzonderlijke gevallen niet. Een veralgemening klopt niet
altijd, maar het loont om niet te veel aandacht te besteden aan de
uitzonderingen, omdat je dan sneller conclusies kan trekken. In het verhaal
hierboven loop je vast, precies omdat je geen rekening hebt gehouden met een
uitzonderlijk geval: de dokter is een vrouw.
Een verhaal of een uitspraak die zon verrassende tegenspraak
bevat, noemen we een paradox, van het Grieks para, naast en doxa, mening.
Het is dus iets dat tegen de gevestigde mening of verwachting ingaat. Je
verwacht dat de dokter een man is, maar het is onverwachts een vrouw. Iets dat
op het eerste gezicht niet lijkt te kloppen, maar bij nader toezien wel, dat
noemen we paradoxaal.
Om bij dokters te blijven: er zijn nog nooit zoveel dokters,
verplegenden, ziekenhuizen, medicijnen, medische apparatuur enzovoort geweest
als nu, maar ook nog nooit zoveel zieken. Amerika is het rijkste land ter
wereld, maar één op vijf mensen leeft er in armoede. Als je vrede wil, maak je
dan klaar voor de oorlog. Je PC afzetten doe je door op de knop starten te
drukken. De laatsten zullen de eersten zijn. Ik lieg altijd. Als er een
spoorwegstaking is, of aangekondigde wegen werken, is het vaak minder druk op
de wegen (omdat men de drukte anticipeert en zo vermijdt).
We weten nu wat een paradox is, maar wat is een schijnbare
paradox? Ik las een artikel van een professor psychologie met precies die
titel; het gaat over de schijnbare tegenstelling tussen senioren en ict; dit is
de conclusie van het artikel: Er is namelijk sprake van een schijnbare paradox:
ict zou geen onbereikbaar doel, maar een vanzelfsprekend middel moeten zijn bij
het ondersteunen en verbeteren van de cognitieve vermogens van ouderen. Schijnbare
paradox, tot tweemaal toe, en op cruciale plaatsen: de titel en de conclusie. De
gangbare mening is dat senioren niet zo goed zijn met de moderne media; dat
blijkt maar zeer gedeeltelijk te kloppen (crede
Roberto experto, of: ik kan ervan meespreken). Bovendien is bezig zijn met
computers en zo ook goed om je mentale functies op peil te houden. De
tegenstelling tussen senioren en ict is dus niet echt, maar vermeend; ze is er
niet, of: het is een schijnbare tegenstelling, dus een paradox.
Waarom dan spreken van een schijnbare paradox? Dat is dan
een schijnbare schijnbare tegenstelling, of een paradox die er geen is. Maar
een paradox die geen paradox is, dat is niets, of alles. Een schijnbare paradox
bestaat dus niet. Het gaat hier blijkbaar om een pleonasme (van het Grieks pleon, teveel): we gebruiken meer
woorden dan nodig, we zeggen twee keer hetzelfde: een paradox is al schijnbaar,
dus een schijnbare paradox is dubbel-op.
Je kan de kwestie van senioren en ict ook zo stellen: er is
een positieve verhouding tussen senioren en ict die je niet zou verwachten: ze
zijn vaak erg goed met de computer, heel wat senioren zijn ermee bezig en het
is ook goed voor hen. Er is dus een paradoxale, onverwachte band tussen twee op
het eerste gezicht tegengestelde elementen. Ook in dat geval is het gewoon een
paradox, geen schijnbare.
Je vindt de uitdrukking ook in het Engels: a seeming paradox en in het Frans: un faux paradoxe en zelfs in het Duits: das scheinbare Paradoxon. Maar als je
gaat kijken wat men daarmee bedoelt, stel je altijd vast dat het gewoon om simpele
paradoxen gaat, geen speciale. Men weet blijkbaar niet goed wat een paradox is,
het is ook zon geleerd woord. En dus verduidelijkt men dat op zich nietszeggend
of onbegrijpelijk leenwoord met een verhelderende toevoeging die echter al in
het woord besloten ligt, zonder dat men het (goed) weet.
Onze conclusie is dus dat een schijnbare paradox paradoxaal
is. Je verwacht dat het een speciaal soort paradox is, niet zomaar een gewone verrassende
afwijking van de gangbare mening of verwachting, maar dat is het toch niet, het
is gewoon een paradox, meer niet. Een schijnbare paradox is dus een gewone paradox.
Het is een pleonasme, zoals: iets opnieuw herhalen, of een verbetering ten
goede, of een ronde cirkel, gehandhaafd blijven, een mogelijke kans, Hiv-virus
(V staat al voor virus), BIC-code (C = code), ISBN-nummer (N = nummer), de Faerøer
-eilanden (øer = eilanden).
Pleonasmen vermijden we maar beter, ze zijn overbodig en
verwarrend, zelfs een beetje dom: ze laten zien dat je niet goed weet wat je
zegt, of dat je onzorgvuldig bent.
Er zijn dus geen schijnbare paradoxen.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
12-11-2012
forum
Het is een
tijdje geleden, maar vandaag gaan we nog eens op etymologische verkenning. Mijn
lieve lezers weten onderhand dat dit meestal niet zonder aanleiding gebeurt. Wellicht
wordt die allengs duidelijk. Voorlopig houden we ons bij ons woord: forum.
Zoals veel
van onze Nederlandse woorden hebben we ook dit gewoon aan het Latijn ontleend: forum. Men is niet zeker van de
oorsprong van het Latijnse woord. Misschien heeft het te maken met ferre, dragen, voeren, leiden; in alle
geval heeft het te maken met het onderscheid tussen binnen en buiten, en forum slaat dan op wat buiten is, buiten
het huis. Foras is letterlijk buiten,
de deur uit; fora was dan de deur,
verwant met het Griekse thura. Een
boek uitgeven is scripta foras dare: wat
geschreven is naar buiten brengen. Heel speciaal is foras spectare, letterlijk naar buiten kijken, maar dan gezegd
van een dode, die met de voeten naar de deur afgelegd werd, een gebruik dat
vrij algemeen is, vandaar de Engelse uitdrukking to leave the house feet first.
Terug naar
ons forum. Een oude betekenis in het Latijn sloeg op de plek vóór een
graftombe, waar men even kan vertoeven of een bloem of memento neerleggen. Ook
dat was buiten, de tombe zelf was dan binnen.
Maar de meest
gebruikelijke betekenis is degene die wij ook vandaag nog kennen, namelijk dat
wat niet privé is, niet het eigen huis of dat van een ander, maar de publieke
ruimte. In een dorp of stad is dat vooral de open ruimte in het centrum, die
voor allerlei publieke gelegenheden gebruikt wordt: het plein, de gemeenteplaats,
het marktplein. Het is een afgebakende ruimte, begrensd door huizen of bomen of
grachten, maar altijd een open ruimte, in tegenstelling met de overdekte
woningen.
Het is dus
een uitgelezen plek om andere mensen te ontmoeten. Je kan er wandelen, flaneren
of een gemoedelijk gesprek aanknopen met vrienden en kennissen of er toevallig
anderen ontmoeten. Je kan er ook zaken doen, in het openbaar veeleer dan achter
gesloten deuren; dat geeft een open karakter aan de handel die daar bedreven
wordt en dat is een bijkomende garantie voor het eerlijk verloop ervan. Vandaar
dat men er ook disputen kan behandelen en discussies beslechten, onder elkaar
of voor een scheidsrechter, een arbiter. Zo is waarschijnlijk de rechtspraak
ontstaan. Wij spreken nu nog over forensisch onderzoek en forensische
geneeskunde en daar heeft het woord de betekenis gerechtelijk.
Wat op het
forum behandeld wordt, heeft een publiek karakter; vandaar dat het ook slaat op
alles wat officieel is, staatszaak, en dus ook de politiek.
De verkoop van
goederen op de markt is een van de oudste bezigheden van de mens. Wat je teveel
hebt, bied je op de markt aan; aanvankelijk ruilde men, maar omdat een koe nu
eenmaal meer waard is dan een appel, moest men wel een hulpmiddel ontwikkelen
om het ruilen te vergemakkelijken, en dat is geld. Op de markt wordt er gekocht
en verkocht (ons woord komt van mercatus).
In de Romeinse steden zoals later ook bij ons waren dat algauw gespecialiseerde
markten: forumboarium (de ossenmarkt), forum
suarium (de varkensmarkt), forum
olitorium (degroentemarkt), forum piscatorium of kort piscatorium (de vismarkt). Er was ook
een markt voor bereide producten, waar koks hun waren en hun diensten aanboden:
forum coquinum; ons kok en koken hebben
we van het Latijnse coquere, koken.
Het forum
blijkt te beantwoorden aan een menselijke behoefte. Het is daar dat onze
beschaving is ontstaan. Op een open forum gedraagt men zich anders dan in de
beslotenheid van het eigen huis. Men moet er rekening houden met anderen, hun
eigenheid respecteren zodat men zelf ook gerespecteerd wordt. Men voelt zich
gedwongen om eerlijk te zijn, opdat men zelf niet bedrogen worde en ook omdat
er getuigen aanwezig zijn. Men doet zijn beste kleren aan om naar de markt te
gaan, men wil er goed voorkomen, een goede indruk maken. Het forum is de wieg van
al wat goed is in de mensheid.
Toen het
internet zijn intrede deed, was het in de eerste plaats een communicatiemiddel
tussen individuen. Maar vrijwel onmiddellijk werd het verruimd tot een waar
forum, een open plein, een marktplaats ook. Je kan boodschappen sturen naar een
hele reeks mensen met hetzelfde gemak waarmee je een mail stuurt naar één
persoon. Je kan een winkeltje openen waar men je waren kan komen bezichtigen en
kopen. Er zijn markten die faciliteiten aanbieden voor het zakendoen. Het
internet is een forum in alle betekenissen van het woord.
Toch heeft
het woord forum op het internet ook een specifieke betekenis gekregen. Op
verschillende locaties biedt men bezoekers de gelegenheid om een opinie te formuleren,
waarop anderen dan weer kunnen reageren. Het is een razend populaire bezigheid
geworden. Het aantal dergelijke forums of fora is niet meer te tellen en je
vindt er over alle mogelijke onderwerpen.
Een
merkwaardig aspect daarvan is de anonimiteit die men op vele forums garandeert.
Men kiest een schuilnaam en dat is dat: niemand die weet wie of wat je bent.
Dat heeft zo zijn voordelen en zijn nadelen. Anonimiteit betekent volledige vrijheid
van meningsuiting, want niemand weet wie je bent; het garandeert absolute
straffeloosheid. De wetten die opgesteld zijn om het (geschreven en gesproken) woordverkeer
tussen mensen te regelen, lijkt niet van toepassing op wat men debiteert op internetforums.
Dat brengt mee dat men daar geneigd is om zich al eens te laten gaan. Soms gaat
dat heel ver, eer de webmaster of moderator optreedt. Blijkbaar beantwoordt ook
dat aan een menselijke behoefte, als we mogen afgaan op het aantal forums en de
frequentie waarmee ze bezocht worden.
Maar ook op
forums waarop men met open vizier in het strijdperk treedt, dus onder eigen
naam, gaat het er vaak erg hard aan toe. Men gebruikt woorden die men nooit in
een persoonlijk gesprek of in het openbaar zou bezigen. De hartstochten laaien
veel hoger op dan in andere contacten met de medemens. Wellicht zit het
virtuele karakter van de ontmoeting daar voor iets tussen. Op het ogenblik
dat men iets op een forum schrijft, hoeft men zich niet in te houden voor de
andere, want die is er niet. Wij kunnen ongeremd lucht geven aan al onze
gevoelens en al onze mening ongekuist de wereld insturen. Dat roept dan weer
identieke reacties op bij de andere forenzen (letterlijk iemand die buitenshuis
werkt, een pendelaar, maar ik gebruik het hier een beetje speels voor een
forumbezoeker). We drukken ons op die forums vaak uit op een manier die nergens
anders aanvaard wordt, niet in een gesprek, niet in brieven, niet in mails,
niet in de krant, niet op radio of tv, niet in boeken, nergens. Het is een heel
eigen genre.
Lieve
lezers, ook de forums waar ik al eens kom en dat zijn er uiteindelijk niet veel
meer dan één, hebben niet veel meer te maken met de wieg van onze beschaving.
Het zijn piscatoria, waar mensen
(bijna uitsluitend van het mannelijk geslacht), van wie ik aanneem dat ze zich in
beschaafd gezelschap behoorlijk gedragen, elkaar als viswijven te lijf gaan. Ik
zal er niet veel woorden aan vuilmaken en meteen mijn conclusies formuleren. Ik
geef toe dat er wellicht uitzonderingen zijn, maar mijn ervaring is dat internetforums
een bron van ergernis zijn en het best vermeden worden. Wij verschijnen er niet
op ons best. Wat daar gebeurt, is geen echt menselijk of humaan contact, maar solipsistische
zelfbevlekking, met andere woorden publieke masturbatie. En dat is een
bezigheid die ik graag aan anderen overlaat, en die ik ook niet wens te
bezichtigen, er zijn grenzen.
Sapienti
sat. Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig. En wie het schoentje
past, trekke het aan.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
18-01-2012
homo sapiens en zijn caravan
Ik
vermeldde al eens de neiging die wij allemaal af en toe hebben om een vreemd of
moeilijk woord te verklaren aan de hand van een dat meer voor de hand ligt. Klik
hier voor de uitleg.
Een
voorbeeld. Sinds mensenheugenis gebruikt men in Midden- en Zuid-Amerika in primitieve
omstandigheden een hangmat als bed. Dat was ook een goede oplossing voor de
slaapplaatsen op de rollende en stampende zeilschepen van de grote
ontdekkingsreizen. Men heeft toen het woord overgenomen dat de Taíno, een volk
op en rond de Grote Antillen daarvoor gebruikte: hamaca. Columbus bracht het woord en het voorwerp mee naar Europa.
In het Frans is het hamac, in het
Engels hammock, in het Duits Hängematte en in het Nederlands
inderdaad hangmat, wat anders? Het is een prachtig voorbeeld van een
volksetymologie: het woord hamaca kende
men niet en dus zocht men een benaming die erop trok maar die precies uitdrukt
wat het ding is: een hangmat.
Maar we
kunnen ook de bal mis slaan. Neem nu de witte neushoorn. Dat is helemaal geen
witte neushoorn, hij is ongeveer zo grijsbruin als alle andere neushoorns. Waar
komt de benaming dan vandaan? Je hebt twee duidelijk onderscheiden soorten van
neushoorn, de ene puntlippig, de andere breedlippig (zoals de bekende
breedsmoelkikker uit het grapje). In het Afrikaans zoals in het Nederlands is
breed wijd. De Engelsen vertaalden dat ten onrechte als white in plaats van wide.
Vervolgens werd de puntlippige neushoorn de zwarte neushoorn, hoewel hij maar een
klein beetje donkerder is dan de witte.
Goropismen
dus, valse etymologieën. Dat leek me ook de uitleg te zijn die een vriend me
onlangs gaf voor het zeer Nederlandse (in tegenstelling met Vlaams) woord caravan:
dat komt van car avant, had hij ergens gehoord, dus de wagen vooraan. Nou
Het is wat
ingewikkelder dan dat. Het begint waarschijnlijk in het Sanskriet, waar een
kameel zoiets als karabha is. In het
Perzisch heb je daarvan afgeleid kaarwaan,
een groep kamelen en hun begeleiders op reis in de woestijn. Dat woord brachten
de kruisvaarders mee uit het Midden-Oosten en het werd karavaan in het
Nederlands en iets soortgelijks in de andere moderne Europese talen. In Engeland
heb je natuurlijk geen woestijnen en dus nam men caravan over voor een overdekte wagen waarmee waren vervoerd
werden. Later werd caravan afgekort
tot van en dat is ook vandaag nog het
woord voor een vrachtwagen. Caravan werd ook het woord voor de woonwagens van die
andere rondreizende bevolkingsgroep, de zigeuners. En toen het moderne toerisme
begon gebruik te maken van dergelijke woonwagens, hebben wij ook die aanhangwagens
caravans genoemd. Niks car avant, dus.
Om een of
andere reden ben ik me onlangs ook gaan afvragen waar de uitdrukking homo
sapiens vandaan komt, meer bepaald het Latijnse werkwoord sapere waarvan sapiens
het tegenwoordig deelwoord is. Wij nemen aan dat het betekent: weten, kennen. Sapientia is dan wijsheid, zoals in de
litanie van Onze-Lieve-Vrouw: Sedes
Sapientiae, zetel van wijsheid, de naam die de Leuvense universiteit ooit
sierde en ook die van het beeld van Maria dat in de Sint-Pieterskerk staat en
dat getooid werd met rijke versierselen wanneer de professoren er bij het begin
van het academiejaar en op 2 februari naar de eredienst kwamen. Het beeld werd
sterk gerestaureerd na de bombardementen in de wereldoorlogen. Je kan mooie kopieën
in klein formaat kopen in de souvenirshop van de universiteit.
Bekend is
ook de aansporing Sapere aude! Het
was Kant die ze gebruikte in zijn essay over de Aufklärung, ik zette
het hier om in een moderne vorm. Durf (zelf) te denken!
Het
Latijnse woordenboek geeft de betekenis van denken slechts in afgeleide
betekenis aan ons werkwoord. De eerste is: smaken, proeven. Het substantief is sapor, de smaakzin. De mens gebruikt
zijn smaakzin om een onderscheid te maken tussen wat eetbaar is en wat niet.
Ons lichaam heeft miljoenen jaren ervaring met voedsel genetisch opgeslagen. Je
hoeft een kind niet te leren dat wat bitter is meestal niet eetbaar is, de
lichamelijke reactie is spontaan, automatisch. Wie dus goed kan proeven en zo
ontdekken wat eetbaar is en wat niet, die heeft een voordeel tegenover anderen
die dat minder goed kunnen. Door giftige stoffen te vermijden en door ons voedsel
vooraf te proeven, te testen, hebben we meer kansen om te overleven. Wie zijn
smaakzin zo gebruikt, gebruikt zijn verstand, zijn kennis en zijn ervaring. Zo is
smaken, proeven een belangrijk element in het overleven. Sapere is niet alleen letterlijk proeven, smaken, maar een
belangrijk element in de kennis, in het wijs zijn in het algemeen. Het inzetten
van het verstand voor het verwerken van de signalen van de zintuigen is
kenmerkend voor de menselijke soort en is de basis voor haar succes. Wijs is
wie het onderscheid kan maken tussen wat goed is voor ons en wat niet. Homo
sapiens is de biologische soort die daarin het verst gevorderd is.
Ik vind
het prachtig dat de benaming voor onze soort niet verwijst naar abstracte
kennis of naar een middeleeuws afgodsbeeld, maar naar de zeer concrete smaakzin
als een element in de strijd voor het overleven.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
17-12-2011
Water en bloed zweten, of Blood, sweat and tears
Bij het
lezen van een passage bij Voltaire (waarover later meer) viel mijn oog op een
bekende uitdrukking.
Si le Christ
sembla craindre la mort, si langoisse quil ressentit fût si extrême quil en
eut une sueur mêlée de sang, ce qui est le symptôme le plus violant et le plus
rare, cest quil daigna sabaisser à toute la faiblesse du corps humain, quil
avait revêtu. Son corps tremblait et son âme était inébranlable ; il nous
apprenait que la vraie force, la vraie grandeur consistent à supporter des maux
sous lesquels notre nature succombe. Il ya un extrême courage à courir à la
mort en la redoutant.
Ik vertaal
vrij voor u:
Als Christus
de dood bleek te vrezen, als de angst die hij doorstond zo extreem was dat hij
ervan uitbrak in zweet, gemengd met bloed, een verschijnsel dat ongemeen hevig
is en uitzonderlijk, dan is dat omdat hij zich verwaardigde zich te verlagen
tot al de zwakheden van het menselijk lichaam dat hij bekleedde. Zijn lichaam
sidderde maar zijn ziel was onvermurwbaar. Hij leerde ons dat de ware kracht,
de ware grandeur gelegen is in het ondergaan van de kwalen waaraan onze natuur
onderworpen is. Er is extreme moed van doen om de dood tegemoet te treden
terwijl men die vreest.
Je hebt
ongetwijfeld de uitdrukking herkend: water en bloed zweten. Wellicht kennen de
Bijbelvaste lezers onder jullie ook de perikoop waarnaar Voltaire hier
verwijst: de nacht in de hof van Olijven of Gethsemane. Het viel mij op toen ik
(evident ) de tekst ging nalezen, dat slechts één van de vier Evangelisten de
uitdrukking vermeldt, namelijk Lukas (22, 39-45). Ik citeer uit de
Willibrordvertaling: Zijn zweet werd tot
dikke druppels bloed, die op de grond neervielen. Dit is een merkwaardige,
om niet te zeggen totaal ongegronde vertaling, een die de nadruk legt op het
wonderbaarlijke zonder dat daarvoor enige reden of aanleiding is. Merk overigens
ook hier het verschil met Voltaire en met onze uitdrukking, water én bloed
zweten. In deze vertaling is er sprake van een transsubstantiatie zoals bij de eucharistie
of de bruiloft van Kana: water wordt bloed. We horen een echo daarvan aan het einde
van het passieverhaal, maar dan enkel bij Johannes (19, 34), wanneer een van de
soldaten bij het kruis met zijn speer Jezus zijde doorboort en er water en
bloed uitvloeit, naar verluidt (?) een teken dat de dood is ingetreden.
Wanneer we de
Nieuwe Bijbelvertaling erop naslaan, dan lezen we dit, ik geef je de hele korte
perikoop:
39 Hij vertrok en ging volgens zijn
gewoonte naar de Olijfberg. De leerlingen volgden hem. 40 Toen hij daar was
aangekomen, zei hij tegen hen: Bid dat jullie niet in beproeving komen. 41 En
hij liep bij hen weg, tot ongeveer een steenworp ver, en knielde daarna neer om
te bidden. Hij bad: 42 Vader, als u het wilt, neem dan deze beker van mij weg.
Maar laat niet wat ik wil, maar wat u wilt gebeuren. 43 Uit de hemel verscheen hem een engel om hem kracht te geven. 44 Hij werd
overvallen door doodsangst, maar bleef bidden; zijn zweet viel in grote druppels als bloed op de grond. 45 Toen
hij na zijn gebed opstond en terugliep naar de leerlingen, zag hij dat ze van
verdriet in slaap waren gevallen, 46 en hij zei tegen hen: Waarom slapen
jullie? Sta op en bid dat jullie niet in beproeving komen.
In
verscheidene andere Nederlandse vertalingen, inclusief de Statenbijbel, merken
we nog meer nuances, doch allemaal in dezelfde zin: de meeste stellen dat zijn
zweet werd als grote druppels bloed, die op de grond vielen. Hij zweette
dus geen water en bloed, maar zijn angstzweet was zo overvloedig dat het van hem
afdroop in dikke druppels, zoals bloed. Dat vinden we ook weer in de Vulgaat: Et factus est sudor eius, sicut guttae
sanguinis decurrentis in terram. Letterlijk: En zijn zweet brak uit, als
druppels bloed dat afloopt op de aarde. Decurrentis
hoort bij sanguinis, niet bij guttae of bij sudor. Zoals het bloed op de grond neervalt in dikke druppels, zo
viel zijn zweet.
De Griekse
tekst zegt: kai egeneto ho hidroos autou
hoosi thromboi haimatos katabainontes epi tên gen. Hier horen thromboi en katabainontes bij elkaar: druppels (van bloed) die naar beneden
vallen: het zweet brak hem zo uit als bloeddruppels die op de grond neervallen.
Waarom zo in
detail deze Bijbeltekst analyseren?
Vooreerst om
zijn etymologisch belang: als we ons ooit afgevraagd hebben waar de uitdrukking
water en bloed zweten vandaan komt, niet alleen in Het Nederlands maar ook in
het Frans, dan weten we het nu: Lukas 22, 44.
Vervolgens
omdat het een tekst is die enkel bij Lukas voorkomt en niet bij de andere
Evangelisten. Dat wijst erop dat het niet gaat om een bekend en erkend mirakel
of een bijzonder verschijnsel, maar om een eenvoudige stijlfiguur van één
bepaalde Evangelist.
Maar vooral
om nog maar eens aan te tonen dat wij de Bijbel niet goed lezen. Er staat
helemaal niet dat hij water en bloed zweette. Voltaire heeft het dus helemaal
mis wanneer hij dit verschijnsel als beschrijft als le symptôme le plus violant et le plus rare. Niemand heeft ooit
water en bloed gezweet, dat is fysiek onmogelijk. Wij transpireren water, geen
bloed. En er staat ook niet in het Evangelie dat Jezus miraculeus water en
bloed zweette in zijn doodsangst. Het is niet meer dan een stijlfiguur, een
vergelijking: het zweet liep van hem af als bloed uit een verse wonde, in dikke
druppels.
Van Dale,
lieve lezers, beweert dat onze uitdrukking gewestelijk is en dat de
standaardversie luidt: etter en bloed
zweten, met een verwijzing naar Lukas 22,44. Nou, dan hebben de redacteuren van
de Dikke Vandaal toch hun Bijbel niet opengeslagen, want van etter is op die
plaats helemaal geen sprake. Ikzelf heb nog nooit die versie gehoord.
Vervolgens meent Van Dale dat bloed zweten of (zelfs) bloedzweten ook een
uitdrukking is, die teruggaat op een fysisch verschijnsel waarbij het zweet
lichtjes verkleurt door de aanwezigheid van bloed. Nou Dit lijkt me veeleer
een twijfelachtige, overbodige en misplaatste poging om een ingeburgerde maar onterechte
Bijbellezing enige grond van waarheid te geven. Het lijkt me meer
waarschijnlijk dat zoals we verderop zullen zien, zweet en bloed, die een totaal
verschillende oorsprong hebben, zich wel degelijk vermengen bij hevige
inspanningen of strijd.
Ongetwijfeld
heb je immers bij het lezen van deze bedenkingen ook gedacht aan die andere
uitdrukking die wij nog voortdurend gebruiken: Blood, sweat and tears. Het zal je, mij kennende, niet verwonderen
wanneer bij nader toezien blijkt dat ook die uitdrukking niet helemaal is wat
ze lijkt.
Vooreerst
schrijft men die tekst toe aan Winston Churchill en hij heeft dergelijke
woorden inderdaad ook gebruikt op 13 mei 1940 in zijn eerste toespraak tot het
Lagerhuis als premier. Maar het zijn niet de precieze woorden die hij uitsprak.
Dit is het correcte citaat: I would say to the House as I said to those
who have joined this government: I have nothing to offer but blood, toil,
tears and sweat. We have before us an ordeal of the most grievous kind. We
have before us many, many long months of struggle and of suffering.
Noch waren
dit zijn eigen woorden... Het was de Italiaanse revolutionair Giuseppe
Garibaldi die in 1849 zijn troepen in dier voege toesprak toen zij verslagen
waren door een Frans leger dat aan de Paus zijn wereldlijke macht teruggaf. Het
is echter weinig waarschijnlijk dat Churchill daar de mosterd haalde. Theodore
Roosevelt, de latere Amerikaanse president en een befaamd militair historicus,
ontleende deze woorden aan Garibaldi toen hij in 1897 zijn eerste toespraak
hield als Assistant Secretary of the Navy. Churchill kende ongetwijfeld die
tekst, hij was zelf ook eerst benoemd als First
Lord of the Admiralty voor hij Chamberlain opvolgde als Prime Minister. Hij citeerde dus (zonder
bronvermelding) zijn Amerikaanse voorganger, die hetzelfde had gedaan met
Garibaldis woorden.
Zo zie je
maar hoe onze taal gelardeerd is met uitdrukkingen uit lang vervlogen dagen,
maar ook hoe weinig nauwkeurig wij zijn wanneer wij Bijbelse en andere
gevleugelde woorden tot de onze maken, hoe zorgeloos we in onze taal omspringen
met de natuurverschijnselen, en hoe zelfs de coryfeeën van de literatuur zich flagrant
laten misleiden door platte volksetymologieën en manifest verkeerde tekstlezingen.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
15-11-2011
te schotsbrokke
Het Eekloos dialect was de eerste taal die ik leerde, het is
dus mijn moedertaal. Een dialect is veel meer dan een accent: er zijn woorden
en uitdrukkingen die eigen zijn aan een streek en vaak zijn die zeer beeldrijk.
Ze hebben vooral betrekking op heel praktische dingen, op het leven van elke
dag, op eten en drinken, op werken en feesten, op geboorte en dood, op vreugde
en pijn, op seks en uitwerpselen. Het is een emotionele taal, verbonden met de
ontdekking van het leven.
Ik heb Eeklo en mijn dialect achter mij gelaten toen ik in
1962 niet meer welkom was in het Sint-Vincentiuscollege (de gevoelens waren
wederzijds) en naar Antwerpen trok op internaat in het Pius X-Instituut, een
normaal- of kweekschool. Ik sprak al snel genoeg Antwaarps om niet meer op te
vallen tussen de andere leerlingen. Later, aan de universiteit, spraken we
allemaal geschaafd Nederlands, omdat we van alle kanten van Vlaanderen
kwamen. Mijn eerste echtgenote was van Schriek, op de rand van Vlaams-Brabant
en Antwerpen; in dat huwelijk was het min of meer AN de voertaal, ook met mijn
twee zonen, die zich nooit een dialect hebben eigen gemaakt. Lut, mijn partner
sinds 1999, is van Sint-Gillis-Waas, maar zij heeft blijkbaar het plaatselijke
dialect nooit fanatiek gesproken. Wij spreken dus AN. Deze zomer is mijn
laatste broer gestorven, de enige met wie ik nog Eekloos sprak, hoewel hij het
zelf niet meer kon na een cardiovasculair accident en een moeizame revalidatie:
de logopediste leerde hem AN spreken, aarzelend, maar vrij goed verstaanbaar.
Alleen vloeken deed hij sporadisch nog wel in het Eekloos.
Ik spreek dus mijn echte moedertaal al lang niet meer met
enige regelmaat en nu zelfs helemaal niet meer en dat bedroeft me zeer. Af en
toe spoelt er in mijn bewustzijn een woord of uitdrukking aan uit die verre
tijd, met een frisheid alsof het gisteren was. Dan vraag ik aan Lut of ze die
ook kent, maar vaak is dat niet zo. Wat doe je dan met die spontane rijkdom aan
diep verankerde en emotioneel geladen taal, die je nergens meer kwijt kan?
Als we als kind of puber schrokkerig aten, dan verweet ons
Moeder ons steevast dat we het eten te schotsbrokke
verorberden. Het is een prachtige uitdrukking, maar waar komt ze vandaan? Ik
zocht vergeefs met Google en ook in het Zuid-Nederlands woordenboek en het Oost-Vlaams
en Zeeuws-Vlaams Etymologisch Woordenboek van Debrabandere staat ze niet. Van
Dale heeft enkele elementen die ons mogelijks op weg zetten:
schot: er komt schot in de zaak, het gaat goed vooruit, er
zit vaart in; schot duidt hier op snel vooruit gaan, haast, overhaasting
schots en scheef: in deze uitdrukking is schots een
versterking van de betekenis: wanordelijk
schots: heeft een gewestelijke bijbetekenis van schrokkig
schotbrood: is ook gewestelijk voor het brood dat overblijft
bij het afruimen van de tafel; ook: een klein brood dat met die brokken gemaakt
wordt. Waarschijnlijk van overschot-brood of broodoverschot.
Als je dus iets te schotsbrokke(n) opeet, dan eet je
schrokkig of schrokkerig, haastig, zonder omzien, gulzig, vraatzuchtig. Je laat
geen brokken achter, geen schotbrood, je verslindt al wat er is, je laat niets
over voor een ander of voor een volgende keer, je eet meer dan je part, meer
dan om je honger te stillen. Allemaal dingen die we niet mochten doen aan
tafel.
Het zou me veel plezier doen indien een lieve lezer of lezeres
die zich deze uitdrukking herinnert me dat zou willen melden. Ik zou me een
beetje minder eenzaam voelen in mijn Eekloos dialect.
Postscriptum: bij de spellingcontrole in Word kreeg ik bij schotsbrokke als suggestie: schotsproke. Vreemd, want het woord is
onvindbaar in beide versies van de elektronische Van Dale en op het web. Heeft
iemand het woord ooit toegevoegd aan de woordenlijst en is het zo opgenomen in
de centrale aanvullende woordenlijst van Word?
Op de foto: de oude stadsschool in het Raamstraatje; wij woonden enkele huizen verder. Hier was ook de muziekschool gevestigd, waar ik enkele jaren avondles kreeg van Meester Buche.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
10-11-2011
walnoot, okkernoot
Een attente en
vriendelijke lezer stuurde me een uitvoerige mail met een interessante
aanvulling bij mijn tekst van gisteren over Wallon,
Waal, Welsh &c. Blijkt dat de
walnoot thuishoort in dat verhaal, waarin wal
onder een of ander vorm altijd verwijst naar een vreemd element. In het geval
van onze walnoot is dat inderdaad zo: ze is afkomstig uit het zuiden, vooral
uit Frankrijk en bij haar aankomst in het Germaanse noorden kreeg ze de
benaming vreemde noot, of walnoot. Toevallig was ze afkomstig uit Gallië,
waar men Frans sprak, dat men als een vreemde taal beschouwde en dus Waals, Welsh noemde. Geen wonder dus dat de
Latijnse benaming van de walnoot nux
Gallica is, Gallische noot maar ook als vreemde en dus waalse of wal-noot.
Een synoniem,
een ander woord voor walnoot is okkernoot. Dat is een eigenaardig woord, want wat
is een okker? In feite gaat het helemaal niet over het rare okker maar over nokker,
dat we gehaald hebben bij het laat-Latijnse woord nucarium, een notelaar, van nux,
Latijn voor noot. In het Frans is noix nog
altijd het woord voor de okkernoot, het is niet zoals bij ons een algemeen
woord voor elke noot, une noix is
enkel een okkernoot, un noyer is een okkernotenboom.
Maar waar is
de n- gebleven van nokker? Dat is een typisch taalverschijnsel: een
nokkerboom wordt algauw een okkerboom, we vermijden de ongemakkelijke tweede
n, zeker als we vergeten zijn wat nokker betekent. Dat is ook zo gegaan met
adder, dat oorspronkelijk nadre was, van het Latijnse natrix, slang. Nen nadre werd dan een adder.
Opmerkelijk
is ook dat onze (okker)notelaar plantkundig gezien geen notelaar is en onze
wal- of okkernoot geen noot, maar een steenvrucht, zoals de perzik, kers, pruim
en olijf. De bolster van de okkernoot is het vruchtvlees, de okkernoot zelf is
de beschermende steen en wat erin zit is de eigenlijke vrucht.
Misschien is
het je nog niet opgevallen, maar er zijn in het Frans maar weinig woorden die
beginnen met w. Ze hebben zelfs geen naam voor die letter, ze noemen hem double v, die kennen ze wel. Er zijn enkele
leenwoorden en bastaarden: wagon
hebben ze net zoals de Engelsen en de Amerikanen van ons gepikt. Water is de afkorting van het
eufemistische Engelse water-closet,
dat zelf closet (besloten ruimte) van
het Frans geleend heeft. Maar daarmee hebben we het zo wat gehad.
Er is één
uitzondering: Wallon. De benaming Wallonie komt niet eens voor in de
meeste woordenboeken.
Merkwaardig,
toch?
Wallon komt van een oud-Germaans woord, waarmee
men een Keltische volksgroep aanduidde, die Caesar de Volcae noemde (spreek uit: wolkae). Van oudsher is het een
verwijzing naar een andere en dus onbegrijpelijke taal, zowel vanuit de Franse languedoc als vanuit de Germaanse talen. Walesquier is brabbelen.
Ons koeterwaals
heeft echter een andere maar gelijklopende oorsprong: de Duitssprekende
Zwitsers hadden moeite met het Reto-Romaans van hun landgenoten uit Chur, een
stad die zij Kauer noemden, vandaar Kauderwelsch,
wat later een algemene term werd voor een onbegrijpelijke taal, eerst in het
Duits en zo bij ons als koeterwaals.
Welsh, Waals, Wallon, Wales, Cornwall, Walachije, het verwijst allemaal naar de
Kelten en later, na de grote volksverhuizing westwaarts van de Kelten, ook naar
al wie Latijn of Romaans sprak.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
25-10-2011
kapitaalbandje!
Gisteren
schreef ik over het prachtig uitgegeven boek van Paul Claes over Herakleitos.
Ik vermeldde daar nogal stuntelig een detail uit het kunstambacht van het boekbinden,
namelijk het fijne gevlochten draadje dat boven- en onderaan de rug van een
boek gekleefd is. Ik moest mijn toevlucht zoeken tot deze al te vage
omschrijving om de eenvoudige reden dat ik helaas de juiste vakterm niet kende.
Wie mij een beetje kent, zal mijn frustratie begrijpen over deze taalkundige
onmacht. Het kan niet anders dan dat er voor dit specifiek voorwerp ook een eigen
naam is, maar hoewel ik het ding zelf zeer goed ken en zelfs weet hoe het
gemaakt wordt, waartoe het dient en hoe het ontstaan is, kende ik de naam ervan
niet.
Zoals je kan
verwachten, kon ik het daarbij niet laten en ben dus op zoek gegaan op het
internet. Dat ging niet zo heel vlot, want waar begin je te zoeken? Ik had
immers voor uitgerekend dit letterlijk aangeknoopt (cf. infra) voorwerp geen
aanknopingspunt. Meestal zoek ik via Google in het Engels, dan is de oogst
groter dan in het Nederlands. Uiteindelijk belandde ik op de website van Tappin
Book Mine, waar ik een glossary
vond van vaktermen uit de antieke boekhandel. Helaas vond ik ook
daar mijn kopbreker niet, maar niet getreurd: ongetwijfeld wist iemand daar wat
ik bedoelde. Dus stuurde ik een mailtje met mijn vraag.
s Namiddags
was het weer uitzonderlijk goed en liet ik me gemakkelijk verleiden tot een
fietstochtje naar Anne en Pol, het beeldhouwersechtpaar dat hier in de buurt
woont en werkt. De moeder van Anne was boekbinder van beroep, misschien kende
Anne wel de term. Toen ik het haar vroeg, sloeg ze de ogen ten hemel, schudde
dan het hoofd en zei: ach, dat woord, ja ik heb het geweten, het ligt op de
punt van mijn tong. Maar het kwam niet.
Toen ik
terug thuis kwam, vond ik twee mailtjes van Douglas Tappin, de antiquaar die ik
had aangeschreven met mijn vraag. En ja hoor, hij wist perfect wat ik bedoelde en
het is een headband! Hij voegde er
enkele verhelderende afbeeldingen aan toe; in zijn tweede mail preciseerde hij
dat je dergelijke headbands ook
onderaan de rug van minder oude boeken vindt.
Nu had ik mijn
aanknopingspunt. Al gauw vond ik de Franse vertaling: une tranchefile en vandaar was het maar een stap naar het
Nederlands. Lieve lezers, ik kan jullie met trots melden dat het verdraaide
draadje luistert naar de namen kapitaalbandje,
kapitaal, besteekband en besteeksel. Je hebt ook besteken, besteker en
besteekster.
Een boek is
een verzameling van bladzijden. Bij het drukken drukt men echter niet telkens één
bladzijde, maar verscheidene tegelijk, op een groot vel papier, typisch vier of
acht tegelijk, recto en verso. Als men die bladzijden in de juiste richting en
de juiste volgorde afdrukt, dan kan men vervolgens dat vel vouwen tot een
katern.
De opeenvolgende
katernen van acht of zestien bladzijden voegt men samen om ze vervolgens te
binden, met garen, tot ze een boekblok vormen, dat is een boek zonder de band.
En nu komt het: bovenaan het boekblok naait of borduurt men nu een galonnetje, rond
een houtje of een stukje draad, dat een beetje boven het boekblok uitsteekt.
Het is een versteviging van het blok, in de eerste plaats om de katernen bijeen
te houden als het boek opengevouwen wordt, maar tevens om de rug (van het boek)
te sparen wanneer het boek van de boekenplank gehaald wordt, wat typisch
gebeurt door met een vinger net op die plaats het boek naar jou toe te kantelen.
Zon
kapitaalbandje aanbrengen is een bewerkelijk procedé en dat gebeurde vroeger en
nu nog enkel bij de meest kostbare werken. Maar de boekbinders hebben er snel
iets op gevonden om ook commercieel gebonden boeken er net iets beter en
duurder te laten uitzien. Men heeft kant en klare kapitaalbandjes gemaakt met
een stukje stof eraan, die men op maat kan knippen en dan op het boekblok
kleven voor het binden.
Het is dat
soort kapitaalbandje dat het Herakleitosboek van Paul Claes siert.
Neem eens enkele
boeken van je boekenplank en kijk of ze een kapitaal- of besteekbandje hebben. Een
detail, maar nu weten we ook hoe het heet.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
12-10-2011
Torens: A Tower of Strength, Towers of Silence en Mitscherlich
Waarom zijn
we zo gefascineerd door torens? Het lijkt wel of het eerste wat een mens deed
toen hij het bouwen had geleerd, een toren maken was, denk maar aan de
legendarische toren van Babel, die we overigens terugvinden in de vele
archeologische overblijfselen, de ziggoerats en de piramiden.
Ik heb het
nooit erg op torens begrepen en dat is er niet op verbeterd met het ouder worden.
Enerzijds ben ik stilaan aan hoogtevrees gaan lijden vanaf mijn dertigste of
zo, daar waar ik in mijn jeugd onbevreesd over de daken liep en in hoge bomen
klom. Nu krijg ik een wee gevoel in mijn onderbuik als ik aan de rand van een
diepte sta. Bovendien en daarnaast vind ik torens arrogant. Waarom hebben kerken
een toren? Er is geen enkel functionele of liturgische reden voor. Het is
gewoon overmoed, die vaak leidt tot halfafgewerkte producten, zoals in
Antwerpen en Mechelen. En het kost stukken van mensen, letterlijk.
De enige goede
reden om een toren te bouwen lijkt mij dat je er ruimte mee bespaart op de
grond. Universiteiten hebben vaak boekentorens, zoals in Gent en in Leuven, ruime
magazijnen met een relatief kleine voetafdruk. Maar nieuwe magazijnen bouwt men
vandaag meestal ondergronds, dat is minder duur en architecturaal en bouwkundig
minder ingewikkeld. Nog verder in de toekomst zal alles virtueel bewaard
worden, voor iedereen toegankelijk, ergens in een cloud, in Wolkenkoekoeksheim, Νεφελοκοκκυγία.
In grote
steden zoals New York, de Golfstaten, Hong Kong en op alle plaatsen waar de
grond duur is, bouwt men ook steeds hoger. Maar er zijn maar weinig mensen die echt
graag in zon hoogbouw wonen. Ik vermoed dat het ideaal nog steeds is: een
alleenstaande woning op de buiten, maar dat is voor de meeste van de zeven
miljard aardbewoners een onmogelijke droom. In de hoogte bouwen is een
oplossing, maar dan veeleer een noodoplossing. De kern van onze grootsteden is
bezaaid met wolkenkrabbers van allerlei formaten, voor kantoren en bewoning, maar
slechts weinig mensen vinden dat ook mooi of leuk.
Ons woord
hebben we van het Frans, une tour en
dat komt dan weer van het Latijn turris,
dat identiek is met het Griekse woord, altijd met dezelfde betekenis: een min
of meer hoog gebouw, vaak een onderdeel van een verdedigingswerk. Dat was
vroeger ook een reden om een toren te bouwen: die was gemakkelijker te
beveiligen en te verdedigen. In het Duits is het Turm en in het Engels tower, in
het Spaans en Italiaans torre.
In het
schaakspel zijn er ook torens, twee voor elke speler, helemaal op de vier uithoeken
van het schaakbord; ze bewegen zich enkel rechtdoor op het bord, voor en achter,
links en rechts, nooit diagonaal. In de meeste talen heeft dat stuk die naam,
maar in het Grieks is het een synoniem voor turris,
namelijk purgos. Een andere, oudere
en onofficiële naam in dezelfde context is kasteel, dat vinden we ook in het
Welsh en het Engels. Castling is nog
altijd Engels voor de rokade, waarbij een toren en de koning van plaats
wisselen. Verrassend is dat de oorspronkelijke naam helemaal anders is,
namelijk (strijd)wagen, zoals in het Perzisch (rokh) en het Sanskriet (rath).
In het Chinees is de toren nog altijd strijdwagen. De Engelse benaming is rook en dat lijkt afgeleid van het Perzisch,
maar het kan ook zijn dat het Perzisch rokh bij zijn intrede in Italië rocca
werd, wat burcht betekent en dat het Engelse rook van het Italiaans afgeleid is. Rokade, roque, rocade hebben dezelfde oorsprong. In het Russisch is onze toren
echter ladya, schip of boot, een vreemde
uitzondering. Vladimir Nabokov zou ons zeker hebben kunnen helpen
Hoe komen we
van een strijdwagen tot een toren? Strijdwagens waren de eerste tanks, ze
werden offensief ingezet met grote beweeglijkheid en snelheid. Ze beschikten
daartoe over wapens, een of meer boogschutters meestal naast de menner, maar
ook over beveiliging, onder de vorm van mannen met schilden, of met vast afweer-
en versterkingsmateriaal. Zo kwam men tot kleine rijdende kastelen, zoals ook
de storm- of belegtorens. De snelle strijdwagen werd zo op het schaakbord een burcht
of verdedigingstoren.
Ook in onze
talen zijn torens prominent aanwezig. Laten we enkele speciale gevallen
bekijken.
Wereldvreemde
geleerden sluiten zich op in hun ivoren toren(s). Het is een prachtig beeld, maar
waar komt het vandaan? In de Bijbel, meer bepaald het Hooglied 7, 4 lezen we:
je hals is als een ivoren toren. Maar die is hier niet bedoeld, al lijkt het
wel dat de uitdrukking op die manier in de taal terechtgekomen is. In het Frans
gebruikte Flaubert het in de moderne betekenis in 1872. In het Engels is dat
pas in 1911; men ziet er een verwijzing in naar de trotse torens van de Britse
universiteiten, die inderdaad in het daar eerder zeldzame felle zonlicht een gepatineerde
ivoren kleur vertonen. Het is met deze staande uitdrukking zoals met de meeste
andere: iedereen gebruikt en begrijpt ze maar niemand weet precies hoe of wanneer
ze ontstaan is. In dit geval kennen we de oorsprong van de uitdrukking, maar
niet die van de moderne betekenis ervan.
Van Dale
vermeldt de torens van Mitscherlich, maar laat ons in het ongewisse over wat
daarmee kan bedoeld zijn. Kijk, dat is nu wat ik Van Dale verwijt. In een
woordenboek zoek je naar de betekenis van woorden. In dit geval heb ik er een
woord gevonden dat ik niet zocht, terwijl elke verklaring van dat woord ontbreekt.
Het gebeurt voortdurend dat je in Van Dale in de woordverklaringen woorden
vindt die niet als lemma in Van Dale staan ergerlijk. Na lang zoeken meen ik toch
iets gevonden te hebben. Alexander Mitscherlich (1836-1918) was een Duits
chemicus en ondernemer die vooral actief was op het gebied van cellulose. Een
procedé dat hij (misschien) ontdekte om de productie van papier uit houtpulp te
versnellen werd in verscheidene talen maar niet in het Duits naar hem genoemd:
de torens van Mitscherlich.
Een andere
uitdrukking is de torens van het zwijgen en dat is de vertaling van the towers of silence. Het is de
benaming die een Brits ambtenaar in de negentiende eeuw min of meer verzon voor
de dakhma, de torens die men in Iran
en India in de zoroastrische godsdienst sinds mensenheugenis gebruikte om de
lijken van de overledenen te verwerken. De lijken werden op een toren gelegd en
daar binnen enkele minuten verslonden door aasgieren. De overgebleven beenderen
werden dan door toevoeging van kalk en het regenwater verder afgebroken, tot er
niets van overbleef. Het was een zeer efficiënt en ecologisch systeem. Er kwam
een drastisch einde aan toen men rond 1990 in India in de veeteelt overvloedig
gebruik ging maken van het diergeneesmiddel diclofenac. Dat zorgde op korte
tijd voor de reductie van aas- en roofvogels met maar liefst 99,9%. Sinds 2006
is het gebruik van diclofenac verboden, maar het onheil was geschied. Er zijn
meer dan een miljard Indiërs en de verwerking van de lijken is daar nu een ernstig
probleem. Paul Scott, de bizarre auteur van het meesterwerk the Raj Quartet, beter bekend als The Jewel in the Crown, de naam van de beroemde
televisieserie die ooit ook op de Vlaamse tv te zien was, schreef een vervolg
op een van de vier boeken met als titel: The
Towers of Silence.
Ik eindig
met een populaire hit uit mijn jeugd, Tom Jones A tower of strength, oorspronkelijk van Gene McDaniels en geschreven
door Burt Bacharach en Bob Hilliard (1962). Ik heb me toen nooit afgevraagd wat
een tower of strength was, maar het
klonk goed. Hieronder vind je de hele tekst, puur jeugdsentiment, ik kan het zo
meezingen Maar eerst even uitpluizen waar de uitdrukking vandaan komt! Ze
verschijnt voor het eerst in het Book of
Common Prayer, het nieuwe gebedenboek van de Anglicaanse Reformatie, in
1549: O Lord, be unto them a tower of
strength. Waarschijnlijkwas het toen
al een staande uitdrukking. Shakespeare nam ze op in zijn Richard III (1594): The kings name is a tower of strength.Van unlikelybedfellows
gesproken: een gebedenboek uit 1549, Shakespeare en Tom Jones!
If I were a
tower of strength, I'd walk away
I'd look in your eyes and here's what I'd say
"I don't want you, I don't need you
I don't love you any more"
And I'd walk out that door
You'd be down
on your knees
You'd be calling to me-ee
But a tower of a-strength is a-something
I'll never be
If I were a
tower of strength, I'd watch you cry
I'd laugh at your tears and tell you goodbye
"I don't want you, I don't need you
I don't love you any more"
And I'd walk out that door
You'd be down
on your knees
You'd be calling to me-ee
But a tower of a-strength is a-something
I'll never be
"I don't
want you, I don't a-need you
I don't love you any more"
And I'd walk out that door
You'd be down
on your knees, ahh-huh
You'd be calling to me-ee-ee
But a tower of a-strength is a-something
I'll never be
Categorie:etymologie Tags:etymologie
26-09-2011
Datum
Dit moet me
toch even van het hart. Enkele dagen geleden ontvingen we een mail met een lijstje
van komende afspraken. Als onderwerp kreeg de mail dit mee: datas.
Voor iemand
die zeven jaar Latijn heeft gestudeerd is dat een gruwel. Ik heb dan de neiging
om te zeggen dat het niet datas is, maar datassens.
Ik verklaar
me nader. De meeste mensen weten natuurlijk wel dat het om het Latijnse maar
volledig ingeburgerde woord datum
gaat. Oorspronkelijk betekent het: gegeven, van het werkwoord dare, geven. Hoe komen we dan bij onze betekenis
van datum, de aanduiding van de dag? Dat ging zo: op brieven en officiële
documenten schreef men in het Romeinse rijk en nog lang daarna bijvoorbeeld: datum a.d. IIa Kal. Oct. Of: gegeven op
de tweede dag voor de Kalenden van oktober. Wij zien dat in vele talen nog bij
wetteksten en besluiten van de overheid: gegeven of uitgevaardigd op Omdat het
woord datum altijd verscheen vlak voor
de dagaanduiding, ging men vrij snel dat woord, dat in feite niets te maken
heeft met welke dag van het jaar het is, gebruiken als woord voor die
dagaanduiding. Vandaar datum, date (F),
date (E) enzovoort.
Wij hebben
het Latijnse woord in zijn oorspronkelijke vorm behouden. Voor het meervoud
kunnen we dan twee richtingen uit: ofwel een s toevoegen, zoals gebruikelijk bij
leenwoorden uit het Latijn: collegas, examens, museums. Bij sommige van die
woorden kunnen we ook het Latijnse meervoud gebruiken: collegae, musea en dus
ook data. Het Latijnse meervoud van examen
is examina, maar examens is zo
sterk ingeburgerd dat het wat al te pedant is om nog de Latijnse vorm te
gebruiken.
Zo, dat is
duidelijk. Museum, museums of musea. Datum, datums of data. Het is al te gek om
data, in de betekenis van datums, nog een extra meervouds-s mee te geven en er het
afschuwelijke datas van te maken. We weten immers pertinent zeker dat data
meervoud is, we zullen nooit data zeggen als we datum bedoelen. Een datum, twee
datums of twee data.
Er is ook
een andere betekenis van data, die teruggaat op de oorspronkelijke betekenis
van gegeven. We gebruiken het woord, zoals in andere moderne talen voor
bijvoorbeeld wetenschappelijke gegevens: de data, de gegevens. Dat is altijd
meervoud, in het enkelvoud heeft datum niet die specifieke betekenis van een
gegeven.
Gisteren zag
ik op een Franse website het woord MEDIAS en weer steigerde mijn taalgevoel.
Hoe kan dat nou! Het is hetzelfde verhaal: het Latijnse woord medium, middel heeft als meervoud media en zo gebruiken we het ook, we
spreken van de media. Dat is eigenlijk een afkorting van het Engelse mass media, de grote communicatiemiddelen.
Aanvankelijk spraken wij in het Nederlands ook voluit van massamedia: radio,
televisie, de pers en daarna ook de moderne media (afgekort), zoals de
sociale netwerken Facebook, Twitter en dergelijke. In het Nederlands gebruiken
we terecht alleen media; we kunnen niet spreken van een medium als we het bijvoorbeeld
over TV hebben, we moeten dan een omschrijving gebruiken: een van de media. Een
medium is iets uit de paranormale wereld, een meestal frauduleus persoon die
als tussenpersoon fungeert om zogezegd contact te maken met overleden familieleden.
Het Frans
heeft de term mass media eveneens overgenomen
uit het Engels en ook afgekort tot media.
Maar omdat het een veelgebruikt woord is, heeft men officieel beslist om het
woord te verfransen, eerst een beetje en vervolgens helemaal. Dat maakt dat men
het mag gebruiken als een leenwoord en dan schrijft men les media. Maar dat leest niet vlot, want zonder accent blijft de e
muet, dof: meudia, zoiets. Dus zette
men er een accent op: les média. Voor
het gesproken Frans is dat perfect, maar het oog wil ook wat: in het Frans hebben
de woorden in het meervoud normaal een s, ook als die niet uitgesproken wordt:
un homme, des hommes. Dus besliste
men uiteindelijk dat ook les médias
correct is. Als men het woord dan als titel gebruikt op een website, is het
terecht MEDIAS, men is niet verplicht om een accent te plaatsen op een
hoofdletter, al kan het wel: MÉDIAS. Maar het blijft een vloek voor elke
rechtgeaarde latinist, met of zonder accent. Foei!
Maar ik wou
het vandaag over dat woord hebben: island
en over ons Nederlandse woord eiland, dat net eender klinkt en dezelfde
betekenis heeft. Laten we maar daarmee beginnen. Ei-land, dat zijn de twee
delen. Ei of ij of ie of ee en uiteindelijk a of aa: dat betekent water,
meestal een stroom of rivier in vroeg Germaanse talen. Een eiland is dus een stuk
land in het water, zo simpel is het. Island
is op dezelfde manier gevormd. Maar naast island
heb je in het Engels ook isle,
dat ook eiland betekent, zoals in the
British Isles. Dat heeft echter etymologisch niets met island te maken, maar alles met het Latijn voor eiland: insula, een begrensd stuk land,
bijvoorbeeld door water, zoals InsulaBrittania, maar ook een deel van een
woning, een appartement of flat in een groter gebouw. Insula heeft dan de n verloren, werd isula en zo in het Italiaans isola.
In het Frans viel er gaandeweg nog meer weg en kregen we isla, isle en dan
het huidige île. In het Engels bleef
de s behouden in de geschreven taal, maar zoals in het Frans ook niet in het
gesproken isle (zeg aail).
De Franse
(maar ooit Vlaamse) stad Lille begon waarschijnlijk als een eiland in de rivier,
à lîle dus; in het Nederlands is het
nog altijd Rijsel, ooit ter iessel, waarbij het Vlaams het oude Franse woord isle
overnam als iessel. In het West-Vlaams is de ij altijd ie, we moeten dus eigenlijk
riessel zeggen in plaats van Rijsel.
In het Duits
zeggen we Insel, ook overgenomen uit het
Latijn, maar er is nog een oud woord eiland,
dat nog gebruikt wordt voor een klein eiland.
In het
Spaans is het isla, nog korter dan
het Italiaans isola.
Vreemd, maar
het Nederlands blijkt als enige het eigen eiland behouden te hebben, de
anderen hebben het Latijnse leenwoord overgenomen. Zou het kunnen dat de
rafelige kust van de Noordzee daarmee te maken heeft gehad? Die gedachte lijkt
bevestiging te vinden als we verder naar het noorden gaan. In het Deens is een
eiland Ø, meervoud Oër, zoals in de naam van de Faeröer Eilanden
(Faer zijn schapen). Ø
is dan een vorm van a, zoals ons ei, maar zonder ons land. In het Noors is
het Øy, zoals in het recentelijk
berucht geworden Utøya, letterlijk het verste of uit-eiland van de drie in de
fjord.
No man is an
island.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
05-08-2011
Veeleer weleens, of eerder wel eens?
Weleens...
Het is een vreemd woordbeeld voor mij. Ik had het nog nooit zo
gespeld gezien en toen ik het zo tegenkwam in een boek dat ik recentelijk las,
greep ik meteen naar mijn onafscheidelijk Montblanc vulpotlood om snel wel van
eens te scheiden. Maar zelfkritisch als ik ben, ging ik het toch maar eens
nakijken in Van Dale en wat raad je: weleens
staat er zo vermeld, in één woord, met als uitleg: bijw. van frequentie; te
eniger tijd, een keer; een enkele maal; synoniem: soms.
Dus in een zin als: Je ontdekt dergelijke schatten wel eens
op een rommelmarkt, moet je weleens schrijven en niet wel eens. We schrijven
ook weleer als we bedoelen: enige of geruime tijd of zelfs lang geleden. Wel
versterkt dan eer. In weleens is dat ook zo: eens is een enkele keer,
weleens is net iets vaker: soms, af en toe. Van Dale overdrijft als hij het
gelijk stelt met een enkele maal.
Ik ben bereid om mij daaraan aan te passen, als het zo is,
dan is het ook zo en dan moet het maar. Mezelf kennende, durf ik echter niet
beloven dat ik van nu af aan telkens weleens zal schrijven. Het zal nog wel
eens gebeuren dat ik het vergeet.
Overigens moet je ook niet overdrijven, zoals in het bewuste
boek. Er zijn namelijk gevallen waarin er geen enkele reden is om wel en eens
aan elkaar te schrijven. Je kan al aarzelen bij wat ik net schreef: het zal
nog wel eens gebeuren dat . Helemaal duidelijk wordt het in deze zin: Het zou
wel eens kunnen zijn dat . Hier hebben de twee afzonderlijke woorden hun eigen
betekenis behouden, ze aan elkaar schrijven zou de inhoud veranderen, de zin zou
zelfs onbegrijpelijk worden. We bedoelen immers niet dat het soms zou zijn
dat , maar dat, in tegenstelling tot wat men denkt, het meer dan waarschijnlijk
zo is dat , of: het zou goed kunnen zijn dat
Ik citeer uit het (voorlopig mysterieuze, maar daarin komt
spoedig verandering, wees gerust) boek: Deze veelheid van beroeps- en
vrijetijdsmogelijkheden zou echter weleens misleidend kunnen zijn, want .
Kijk, hier mag je mijns inziens wel en eens echt niet aaneen schrijven. De
auteur bedoelt immers niet dat die veelheid soms, af en toe, een enkele keer of
te eniger tijd misleidend zou zijn, maar drukt op een zachte manier uit dat die
veelheid wellicht zelfs helemaal niet bestaat, dat het een fictie is. Er is
geen enkele reden om hier een bijwoord van frequentie te gebruiken, het gaat er
immers helemaal niet om hoe dikwijls of hoe zelden het bedoelde verschijnsel
zich voordoet. De auteur bedoelt hier gewoon een vaste, heel courante Nederlandse
zegswijze te gebruiken: het zou wel eens het geval kunnen zijn dat Vergelijk dat met het Engels: it could very well be (the case) that
Ik ben het dus wel eens dat weleens wel eens beter aaneen zou
kunnen geschreven worden, maar het zou wel eens zo kunnen zijn dat dit ook weleens
niet het geval is.
Een andere kwestie die taalpuristen weleens (sic) in de gordijnen jaagt, is het
onderscheid tussen eerder en veeleer. Van Dale is hier niet dogmatisch, hij
noemt eerder zelfs een synoniem van veeleer. Maar de spellingcontrole van Word,
die ik steevast gebruik en bijna onveranderlijk volg, sputtert tegen als je eerder
gebruikt in een andere betekenis dan vroeger in de tijd. Enkele voorbeelden:
-Had ik dat
eerder geweten, dan
Hier kan je duidelijk het zogezegd synoniem
veeleer niet gebruiken, wat erop wijst dat er wel degelijk een
betekenisverschil is. Eerder betekent hier duidelijk: vroeger.
-Wat we
nodig hebben is bekwame medewerkers, eerder dan dure managers.
Hier kan je evengoed of misschien wel beter
veeleer gebruiken, omdat eerder hier niet de tijdelijke betekenis heeft van
vroeger.
-Dat ziet
er eerder goed uit
Geen tijdelijke betekenis, maar vervang het
eens door veeleer en je merkt dat er een gering nuanceverschil is. Eerder
goed betekent: vrij goed; veeleer goed klinkt stroever, het heeft dan een meer
vergelijkende betekenis: dit is goed, veeleer dan de andere mogelijkheid.
Je kan dus eerder wel gebruiken in andere betekenissen dan
die van vroeger in de tijd, maar je kan veeleer het best niet gebruiken met
die zelfde specifieke betekenis. Met veeleer bedoelen we ofwel liever,
ofwel gebruiken we het om een lichte bevestiging te geven, om te zeggen dat
iets inderdaad zo is: We kunnen hier veeleer spreken van een geval van
overmacht.
Om mijn voorlopig mysterieuze auteur nog eens te citeren: dit
leidt immers bijna nooit tot een verlichting van de pijn, maar eerder tot een
proliferatie van de symptomen. Hier kunnen we maar beter veeleer gebruiken,
omdat hij hier met eerder niet bedoelt vroeger; het kan dus misleidend zijn
om een woord te gebruiken dat ook nog een andere betekenis heeft. Om
dubbelzinnigheid te vermijden, kunnen we in dit geval beter veeleer
gebruiken, dan twijfelt niemand en dat is altijd verkieslijk.
Dat zijn misschien heel subtiele verschillen, maar ze zijn
niet onbelangrijk als je heel precies wil zeggen wat je bedoelt. Terloops wil
ik nog opmerken dat in het Frans het onderscheid toch ietwat duidelijker is.
Voor vroeger zeggen we plus tôt, letterlijk
meer vroeg; voor veeleer
gebruiken we plutôt. Een enkele letter
en aaneen geschreven of niet en toch een zeer duidelijk verschil. Maar ook het
verschil tussen eerder en veeleer is niet erg groot, vandaar dat we ze vaak
door elkaar gebruiken, soms terecht en soms ten onrechte.
In beide gevallen, Frans en Nederlands, gaat het om het
verschil tussen het letterlijk eerder zijn in de tijd en de figuurlijke
betekenis van eerder komen in de volgorde van voorkeur. Dat is zeer typisch
voor onze taal. Zo schatten wij wat hoger is ook hoger in in figuurlijke zin, zoals
we wat lager is ook minderwaardig achten. We passen dan ruimtelijke begrippen
toe op niet-ruimtelijke zaken zoals het uitdrukken van een volgorde, een prioriteit,
een waardeoordeel. Onze taal, elke taal is op dergelijke mechanismen gebouwd,
het zijn handigheidjes, het gebruiken van simpele, evidente begrippen voor
allerlei doeleinden, zoals onder en boven, voor en na, in en uit, groot en
klein, meer en minder, toekomst en verleden, zelfs links en rechts.
We hoeven niet eens veel Engels te kennen om meteen te
begrijpen wat er bedoeld wordt met: Ive
been down so long it looks like up to me