Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (169)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    31-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de strapatsen van de prins
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Strapatsen… Lang geleden dat we dat nog eens gehoord hebben. De context was de reis van Laurent, de jongste zoon van de Belgische koning, naar het land dat ooit het privébezit was van een van zijn voorvaderen, Leopold de Tweede Metdebaard: Kongo. Als we bedenken wat die daar toen heeft uitgevreten, mag het een wonder heten dat de mollige prins heelhuids is thuisgekomen. De relatie van het volk en de machthebbers van onze voormalige kolonie met ons koningshuis zal ons wellicht blijven bevreemden.

    Ik weet niet wat Laurent daar gaan zoeken is, wellicht weet hij het zelf niet. Hij is geen uitblinker in het weten. Ongetwijfeld heeft hij zich laten meeslepen door de mensen die hem omringen en die nauwe banden hebben met de bedenkelijke machthebbers van dat prachtige maar zo zwaar geteisterde land aan de evenaar. Het staat nog altijd goed om met een lid van de koninklijke familie voor de dag te komen, zelfs als dat de in alle opzichten totaal onbetekenende prins Laurent is. Ze hadden een of andere expert kunnen inhuren, of een universiteitsprofessor strikken met een snoepreisje, dan had geen haan ernaar gekraaid. De inhoudelijke meerwaarde van Laurent voor de zogenaamd wetenschappelijke aangelegenheid waarover het hier zou gegaan hebben, daarover maakt werkelijk niemand zich ook maar enige illusie. Laurent en wetenschap… dat is bijna zo gek als het eredoctoraat dat zijn oudere broer Philippe mocht in ontvangst nemen aan de zogenaamd katholieke universiteit van Leuven, in ruil voor de overigens erg toepasselijke baronstitel voor de toenmalige rector, wiens naam we hier zelfs niet meer wensen te vermelden. Van strapatsen gesproken!

    Wat zijn dat eigenlijk, strapatsen? Dit is wat Van Dale erover weet:

    1 ongemakken waaraan iem. op een tocht of bij een onderneming en vooral waaraan een soldaat te velde blootstaat

    2 buitensporigheden, bokkensprongen

    Laten we maar aannemen dat het bij le petit prince om de tweede betekenis ging. Laurent kreeg immers wel een of andere vorm van opleiding aan de Militaire School en behaalde (nou ja…) het brevet van helikopterpiloot en van duiker, maar ik raad niemand, zelfs niet de nooddruftige regering van ‘de’ Kongo, aan om op hem een beroep te doen in die hoedanigheden, zeker niet in noodgevallen. Hij is ook kapitein ter zee, maar gelukkig voor iedereen, de Somalische piraten niet te na gesproken, onthoudt hij zich ook van het uitoefenen van die taak. Laurent als soldaat te velde, dat is bijna zo gek als het eredoctoraat… Maar nee, dat hebben we al verteld, ’t is waar.

    Bokkensprongen dus, buitensporigheden. De reis zelf kan het probleem niet zijn: er gaan voortdurend Belgische koningen, prinsen, ministers, senatoren en parlementsleden naar de Kongo. Niemand zal ooit de pompeuze Franse volzin vergeten die Wilfried ‘huile frit’ Martens, wellicht tengevolge van een equatoriale zonnesteek of een overdosis aan de plaatselijke mede, zich daar ooit liet ontvallen: j’aime ce pays, j’aime ce peuple et ses dirigents… De gevolgen van l’amour des Belges in de Kongo laten zich nog altijd afmeten aan de aanzienlijke aantallen personen van gemengde afkomst die hier en ginds rondlopen, maar dat geheel terzijde.

    Wat heeft dan al deze dwaze heibel veroorzaakt? Blijkbaar vond de regering het ‘ongepast’ dat Laurent zich naar de Kongo zou begeven, althans voor een dergelijke korte reis. Een definitieve emigratie daarentegen… Onze eerste minister van de ontslagnemende maar niet –krijgende regering had hem op het hart gedrukt om thuis te blijven en Pappa Albèr had hem in dezelfde zin vermaand. Een nieuwe Belgische expeditie naar the heart of darkness was niet aangewezen en ook niet strikt nodig, Stanley had Dr. Livingstone immers al enige tijd geleden teruggevonden, levend en wel, I presume. Maar Laurent, zich daarvan allicht niet bewust, ging toch. En dat is wat wij hier in België een strapats noemen, voilà, zoals wij in Vlaanderen zeggen.

    Van Dale meent dat wij het woord, zoals ons koningshuis, overgenomen hebben uit het Duits: Strapaze. Kan zijn, maar waarom niet van het Frans strapasser of estrapasser? De gemeenschappelijke basis is het Italiaanse strapazzo, strapazzare. We zien daarin het Latijnse voorzetsel extra en het werkwoord pati, dat we kennen van passie, passioneel… De betekenis is dus: extra lijden of afzien, of doen afzien, mishandelen en dat vinden we terug in al de talen die het woord hebben overgenomen, ook in het Nederlands. In sommige talen is er dan die tweede betekenis bijgekomen, namelijk rare toeren uithalen, zich aanstellen, ergerlijke dingen doen. Waarschijnlijk is dat zo gekomen: wie zijn gereedschap, of een dier, of een medemens doet afzien, misbruikt, die stelt zich ook aan, die doet iets dat niet mag, dat hem verboden is. Zoals de prins.

    Kan iemand mij overigens eens uitleggen wat de mogelijke rol van een prins zou kunnen zijn in een parlementaire democratie? Of van een koning? Of waarom zelfs het derde (legitieme) kind van de Belgische koning een ‘dotatie’ moet krijgen van € 25.000 per máánd, schoon?

    Neen? Waarom schaffen we dat dan allemaal niet af?



    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    30-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Burgerlijkheid, nog maar eens
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Enkele lezers reageerden op mijn recente tekst waarin ik het had over burgerlijkheid, meer bepaald in het geval van mensen die in de terminale fase van een ziekte zijn. Vooreerst wil ik die lieve lezers, die ondertussen ook vaste correspondenten geworden zijn, van harte danken voor hun reacties. Ze hebben me doen nadenken, me uitgenodigd om mezelf te bevragen en hebben me zo tot betere inzichten gebracht. Meteen wil ik ook andere lezers die de drempel van de schroom ten onrechte nog niet overwonnen hebben en me nog nooit geschreven hebben, hierbij aanmoedigen om dat toch maar eens te doen. Wellicht heb ook jij al eens gedacht: daar ben ik het niet mee eens, dat zie ik toch anders! Of: dat stoort me echt, dat kan niet door de beugel! Of nog: dat heeft me heel sterk aangesproken, dat vertolkt ook mijn gevoelens… Wat je reactie ook is, ik hoor het graag van jou. Op alle (redelijke) reacties reageer ik naar best vermogen.

    In mijn teksten maak ik wel eens een sprong van het bijzondere naar het algemene: ik vertrek van een concreet voorbeeld en bouw daarop een redenering die een bredere toepassing kent. Zo ook toen. Naar aanleiding van een bezoek aan een terminale kankerpatiënt in mijn onmiddellijke omgeving, maakte ik een ruimere bespiegeling over dat typische burgerlijke trekje om je ware gevoelens te verbergen, zeker als die met ziekte, lijden en dood te maken hebben. Zo’n veralgemening kan zinvol zijn, omdat ze iets blootlegt dat ons als mensen kenmerkt. Wij staan niet alleen met onze gevoelens, ze zijn typisch voor de mens, we lijken heel sterk op elkaar. Het aanwijzen van dergelijke algemeen menselijke karakteristieken verenigt ons en kan zelfs troostend werken.

    Er is echter een gevaar verbonden aan veralgemeningen. Op elke regel zijn er uitzonderingen. Identieke karaktertrekken kunnen zelfs een zeer verschillende oorsprong en interpretatie hebben. We mogen ons niet laten verleiden om al te haastig tot oppervlakkige algemene conclusies te komen. Vaak schuilt er veel meer achter de uiterlijke verschijning dan we zouden vermoeden. Indien ik al de indruk zou gewekt hebben, in mijn beschrijving van het concrete geval dat ik beschreef, dat elke terminaal zieke patiënt een zielige bourgeois zou zijn die zijn echt menselijke gevoelens verdringt en zich daardoor ook afsluit van elk oprecht contact met zijn omgeving, dan wil ik me daarvoor om te beginnen meteen verontschuldigen en vervolgens beklemtonen dat dit helemaal niet mijn bedoeling is geweest. Ik heb, zeer integendeel, een diepe bewondering voor zieken en andere mensen die met ernstig lijden geconfronteerd worden en die erin slagen hun soms ondraaglijk leed te dragen met een diepmenselijke waardigheid die ons soms uit ons lood slaat en die terecht onze bewondering, ja ons ontzag opwekt. Er is niets kleinburgerlijks, in de pejoratieve betekenis die ik eraan gaf, aan een dergelijke houding. Er is immers een hemelsbreed verschil tussen mensen die in het aanschijn van de dood toch nog de kracht kunnen opbrengen om met hun eigen gevoelens en met die van hun omgeving op een eerlijke, openhartige maar waardige manier om te gaan en anderen die niet bij machte zijn, om welke reden dan ook, om de feiten onder ogen te zien en zich dan maar verbergen achter een masker van oppervlakkige, lege en helaas totaal doorzichtige vormelijkheid. In het ene geval berust de waardigheid op een bewuste wil om het leven in al zijn aspecten en zelfs tot het bittere einde toe te aanvaarden. In het andere is het niet meer dan een houding die men aanneemt tegenover zijn omgeving, omdat dat nu eenmaal zo hoort, omdat men zijn ware gevoelens niet mag tonen, omdat men diepe emoties niet kan of wil delen, omdat men die gevoelens negeert en ontkent en hoopt dat ze daardoor zullen verdwijnen.

    Dit gezegd zijnde, en ik meen elk woord dat ik daarover heb geschreven, wil ik nog even terugkomen op die burgerlijke houding. Het woord zegt het zelf: het gaat om een herleiding, een reductie van de mens tot burger, waarbij vooral zijn maatschappelijke rol wordt benadrukt, ten koste van zijn persoonlijkheid, van de mens zoals hij is voor zichzelf en voor zijn naaste omgeving. In het slechtste geval is er alleen nog de burger, zelfs in de eenzaamheid van de eigen gedachten en in de omgang met de geliefden: de levensgezel, de kinderen, vrienden… Het masker wordt nooit afgezet, zodat men er op de duur gaat aan twijfelen of er achter de uiterlijke vorm wel een mens van vlees en bloed schuil gaat. En misschien is die twijfel wel terecht. Want wanneer iemand zijn hele leven lang enkel bezig is met het in stand houden van de schone schijn zoals de burgerlijke maatschappij die voorschrijft, dan kan het niet anders dan dat op den duur de meest diepe menselijke gevoelens totaal afgestompt geraken. Wij krijgen dan een soort van marionetten te zien die in naam van de burgerlijkheid in staat zijn tot zelfs de meest onmenselijke misdaden. Ik moet daarbij steeds denken aan de legerleiding aan beide kanten van het front in de Groote Oorlog, die vanuit louter strategische overwegingen miljoenen soldaten een zekere maar zinloze dood instuurden.

    Voor mij, maar ook voor sommige lezers, stelt zich dan de vraag naar de rol en de verantwoordelijkheid van de maatschappij en die van het individu. Zeker, iedereen is in staat om zijn verstand te gebruiken en te reageren, zelfs tegen de regels die de maatschappij voorschrijft en oplegt. Daarvan kennen wij zelfs heroïsche voorbeelden. Maar meestal is dat niet gemakkelijk. De maatschappelijke druk is zeer groot en werkt op een tersluikse maar zeer efficiënte manier, denk aan de hidden persuaders (Vance Packard, 1957), de verborgen verleiders. Denk ook aan de macht van de propaganda, zeker in totalitaire staten. De collectieve waanzin in Nazi Duitsland was ondenkbaar zonder Goebbels’ Ministerie van Propaganda. In de Sovjet-Unie werden de leugens (onder meer) verspreid door een krant die de Pravda heette: Waarheid. In combinatie met een almachtig repressief politieapparaat leidde dit in beide gevallen tot de algehele morele verblinding die een noodzakelijk voorwaarde is voor elke genocide.

    Het is zonder meer duidelijk, of we het nu hebben over Victoriaans Engeland of over het Nazisme en het Sovjet regime, dat de maatschappij een enorme druk uitoefent op de burger, op elk individu, expliciet, met de grove middelen, of impliciet, meer subtiel, door de opvoeding en de censuur. Je zal mij nooit horen zeggen dat het individu niet bij machte is om zich te verzetten tegen zelfs de meest agressieve maatschappelijke druk. Maar ik ben ook de eerste om toe te geven dat misschien wel de overgrote meerderheid van de mensen zich het grootste gedeelte van de tijd gewillig (want onbewust) laat leiden door invloeden van buiten uit. Zelfstandig denken vraagt grote inspanningen van het individu. Je moet om te beginnen al doorhebben dat er externe beïnvloeding is, dat je bijvoorbeeld geen krant of tijdschrift, zelfs geen blogtekst kan lezen zonder ten minste enigszins gemanipuleerd te zijn. Vervolgens moet je voortdurend de vraag stellen: is dit wel zo? Is er geen alternatief? Ben ik het hiermee wel eens? Is dit wel verantwoord? Geef toe: meestal slikken wij de informatie die ons op alle mogelijke manieren bereikt, of die nu gemanipuleerd is of niet. Dat is de normale houding. Slechts af en toe stellen we ons vragen, meestal beamen we maar al te gretig wat men ons voorzegt. Ga het maar eens na: in vrijwel alle gesprekken die we voeren, herhalen we wat we ergens in de media gehoord of gelezen hebben, soms zelfs letterlijk.

    De rol en dus verantwoordelijkheid van de maatschappij voor de ingesteldheid van haar burgers is uitzonderlijk groot. De meeste mensen kunnen in het allergrootste gedeelte van de gevallen niet anders dan zich schikken naar wat voor normaal doorgaat in een maatschappij. In een katholiek land als Ierland, bijvoorbeeld, is praten over abortus onmogelijk, omdat er geen maatschappelijk debat over gevoerd kan worden, omdat abortus zonder meer verboden is bij wet. In België is dat vandaag (en niet vijftig jaar geleden) anders en het gevolg is dat er minder abortussen zijn bij ons dan in Ierland.

    Het is meteen duidelijk dat diegenen die verantwoordelijk zijn voor de wetten en de gebruiken van een land of een gemeenschap een cruciale rol spelen in de beïnvloeding van de maatschappij en dus van de burger: de politiek, de educatieve instellingen, justitie, de godsdienst, de sociale en maatschappelijke organisaties, maar ook de literatuur en de kunsten. Dat is wat ik probeerde aan te tonen in het tweede gedeelte van mijn tekst over de burgerlijkheid. Wanneer wij zien dat generaties lang mensen gebukt gingen onder vooroordelen, dan moeten wij ons durven afvragen waar die ideeën vandaan kwamen, hoe ze tot stand zijn gekomen, hoe ze verspreid zijn en vooral: waarom dat gebeurd is, wie daar voordeel bij had.

    Als we even bij ons voorbeeld blijven: abortus, dan zien we dat het verbod altijd al verbonden is geweest aan een zeer duidelijk en heftig godsdienstig verbod, dat door de burgerlijke maatschappij werd overgenomen en bestraft. Het verbod berust dus op een ideologische, dogmatisch afgekondigde stelling van een bepaalde groep binnen de maatschappij, namelijk de georganiseerde godsdienst, in ons geval het christendom. Het is echter gebleken dat beschaafde, welopgevoede, verstandige en moreel hoogstaande mensen van mening kunnen verschillen over ethische kwesties zoals voorbehoedsmiddelen, abortus, euthanasie, de onverbreekbaarheid van het huwelijk enzovoort. Vandaar dat men in beschaafde landen probeert om een duidelijk onderscheid te maken tussen kerk en staat en dat men ervan afziet om de bestraffing van godsdienstige overtredingen, “zonden” te laten gebeuren door de staat, zoals dat vroeger steeds het geval was. De maatschappij zal zelf democratisch bepalen wat zij wil bestraffen, gedogen en aanmoedigen, los van elke geopenbaarde waarheid en elke zelfverklaarde morele autoriteit.

    Wij zien enerzijds dat de individuele mens wel degelijk in staat is om zich een oordeel te vormen over belangrijke aangelegenheden en dat ook voortdurend doet, maar dat de maatschappij anderzijds een onmiskenbare en indringende invloed heeft op elk van ons. Wij leven met elkaar en wij leren van elkaar. Wij beïnvloeden elkaar voortdurend. Dat is wat samenleven met zeven miljard anderen met ons doet. Wij moeten dus voortdurend op onze hoede zijn. Als wij zien tot wat een uitspatting van onmenselijke waanzin de eensgezinde burgerlijke maatschappij van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw heeft geleid op wereldvlak en in de harten van ontelbare individuen, dan moeten wij ons daarbij heel ernstige vragen stellen.

    Wij moeten ook ten minste een deel van de schuld voor de mislukkingen en de misdaden tegen de mensen en tegen de mensheid durven leggen bij degenen die ervoor verantwoordelijk zijn. Dat zijn zij die op grond van ideologische, religieuze, commerciële of andere overwegingen een beslissende invloed hebben gehad op wat wij als mensen gedaan hebben of nagelaten te doen. De ongemeen nefaste rol van de godsdiensten daarin, dat zal niemand ontkennen, is buitensporig groot geweest. En wanneer wij dan nagaan wat er achter de grote morele verontwaardiging van het christendom schuilging en nog steeds schuilgaat, dan is het niets anders dan een ongebreidelde machtswellust in hoofde van een onvoorstelbaar kleine minderheid van wereldvreemde oude, ongehuwde, mannelijke despoten die hun obscene rijkdommen opstapelen in hun enorme nutteloze gebouwen. Zij verschillen daardoor in niets van alle andere dictators ter wereld, vroeger en nu.

    Kijk om je heen en zeg me dan het niet waar is…


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    29-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Luigi Cherubini
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wie de naam Luigi Cherubini hoort, zal even fronsen en dan de schouders ophalen. Misschien een tijdgenoot van Monteverdi? Nee, daar zitten twee volle eeuwen tussen… Een Italiaanse operacomponist? Ja, en neen, want vanaf zijn dertigste heette hij Marie Louis Cherubini en leefde in Frankrijk tot aan zijn dood; zijn meest bekende opera’s schrijft hij in en voor Parijs; naast opera’s schreef hij vooral religieus werk. Het is duidelijk: Cherubini is vandaag niet de meest bekende onder de componisten.

    Dat was ooit wel anders. Beethoven bewonderde zijn dramatisch werk en dat deden ook andere tijdgenoten zoals Haydn, Rossini, Chopin en Viotti. Ingres was een goede vriend en schilderde zijn portret. Cherubini was twee jaar hofcomponist in Londen, bekleedde daarna de hoogste functies in Parijs, toen ook de muzikale hoofdstad van Europa. Gedurende vijfentwintig jaar leidde hij het Parijse Conservatorium. Hij was lid van de Académie des Beaux-Arts en was de eerste buitenlander die Commandeur de la légion d’honneur werd. Om maar te zeggen dat hij niet zomaar de eerste de beste was. Dat zou op zichzelf de moeite moeten zijn om eens na te gaan waaraan hij zijn roem en de bewondering van zijn collega’s te danken had en of zijn werk ook vandaag nog het beluisteren waard is.

    Cherubini leefde in een turbulente tijd. Hij was geboren in 1760 in Firenze, waar hij een degelijke muzikale opleiding kreeg van zijn vader, klavecinist en accompagnateur aan het plaatselijke muziektheater. Van andere Italiaanse leraars in Bologna en Milaan erfde hij een grondige vertrouwdheid met de polyfone muziek zoals Palestrina die had uitgewerkt. In 1785 is hij in Londen en heeft er voldoende succes met zijn opera’s om zich gedurende twee jaar hofcomponist te mogen noemen. Samen met zijn vriend Viotti, een uitzonderlijk violist en componist en directeur van operagezelschappen, reisde hij in 1787 naar Parijs. Hij zou de rest van zijn lange leven grotendeels in de Franse hoofdstad doorbrengen. Hij overleefde de Franse Revolutie, die hij volop steunde, werkte voor Napoleon, hoewel hun karakters herhaaldelijk botsten en hij uiteindelijk toch in ongenade viel. Dat was een moeilijke tijd voor hem en hij keerde zich zelfs tijdelijk af van de muziek. Na 1815 werd hij weer opgevist onder de Restauratie, kreeg belangrijke opdrachten en hoge functies en was de leidende figuur in het Franse muziekleven. Na zijn conflict met Napoleon schreef hij nog maar één opera (Les Abencérages, 1813) en richtte zijn aandacht vooral op religieuze werken: missen, Te Deums, Requiems, 34 motetten, en ook zes strijkkwartetten en een strijkkwintet. Hij stierf in 1842. Zijn graf bevindt zich op Père Lachaise, nauwelijks enkele meters van dat van zijn vriend Chopin.

    Maar terwijl Chopin vandaag voor iedereen een icoon is van de westerse muziek, is Cherubini en zijn werk grotendeels vergeten. Riccardo Muti, de dirigent die onlangs nog de belangrijke Birgit Nilsson-prijs kreeg, heeft enkele van zijn missen opgenomen en van zijn opera Médée zijn er enkele goede opnames. Toen ik onlangs op de radio een kort stukje uit een strijkkwartet van Cherubini hoorde, was mijn aandacht meteen gewekt. Tot mijn verrassing vond ik snel een volledige heruitgave van zijn zes kwartetten op het nooit genoeg geroemde ‘goedkope’ label Brilliant Classics, door het geliefde Melos Quartett. Het gaat om een oudere DG opname uit 1973 en 1975, maar de kwaliteit is in alle opzichten superieur en vergelijkbaar met hedendaagse opnames. Wat vroeger ongetwijfeld een serieuze financiële aderlating zou geweest zijn, is nu een koopje: bij Amazon vind je al aanbiedingen voor ongeveer € 12, verzendingskosten inbegrepen, voor een mooi gepresenteerde set van drie cd’s, samen bijna drie uur uitstekende muziek.

    Ik ben een groot liefhebber van de muziek voor strijkkwartet, dat weten mijn lieve lezers ondertussen wel al en ik verzamel langzaam aan de belangrijkste componisten die dit medium gebruikt hebben. Beethoven en Sjostakovitsj zijn voor mij geliefde oude bekenden, maar ook Mozart, Haydn, Schubert, Mendelssohn, Schumann, Brahms, Arriaga, Dvořak, Debussy, Grieg, Sibelius, Nielssen, Janaček, Britten, Ives, Reger en zelfs Poulenc, Roussel en Fauré staan klaar om keer op keer beluisterd te worden. Mijn laatste aanwinst, Cherubini, bevalt me zeer en ik aarzel dus geen ogenblik om deze supergoedkope aanbieding van Brilliant Classics aan te bevelen. Waar kan je nu nog voor twaalf euro drie uur onverdeeld plezier genieten? En dat niet een keer, maar telkens je er zin in hebt…


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    23-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Keeping Up Appearances: de schone schijn van de bourgeoisie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Onlangs bezocht ik een hier niet nader te noemen persoon die te horen had gekregen dat zijn kanker in de terminale fase getreden was. Hij zag er ook zo uit: vel over de benen, een skelet, niet meer. Alle spieren waren geatrofieerd. Maar hij liet zich niet gaan. Hij was netjes, zelfs stijlvol aangekleed en ontving ons in zijn ruime landelijke woning met alle egards. Hij hield mee het gesprek op gang, ook over zijn ziekte en aanstaande dood. Hij sprak daarover rustig, zakelijk. Dat maakte de ontmoeting voor ons draaglijk. Toen we het daarna nog over andere onderwerpen hadden, bleek telkens zijn scherp verstand en zijn heldere geest, ondanks de zware medicatie en de morfine. Het was een indrukwekkend bewonderenswaardige prestatie van zijn kant, die hem ongetwijfeld veel moeite moet gekost hebben, maar die hij volhield tot bij het afscheid toe.

    Toen ik achteraf nog erg onder de indruk nadacht over wat misschien wel onze laatste ontmoeting zal geweest zijn, vroeg ik me af wat hem die sterkte gaf, die kracht om zich krap te zetten, om de schijn hoog te houden, om zich niet kwetsbaar te tonen, om de goede vorm in acht te nemen ondanks alles.

    Enerzijds is het ongetwijfeld een overlevingsstrategie. Als je toegeeft aan je ziekte, als je echt een patiënt wordt, dan ben je geen mens meer, dan neemt de ziekte jou over. De omgeving behandelt je dan niet meer als een homo sapiens, maar als een ziek dier, een lichaam dat moet verzorgd worden, tot de dood toe. In een ziekenhuis ben je een geval, een ziekte: de beenbreuk van kamer 14, de terminale kanker van kamer 27. Vooral oudere mensen spreekt men aan alsof ze doof en dement zijn, met aanspreektitels als peetje, baasje, ventje, madammeke of een collectieve voornaam, Jefke of Maria. Dat je in je leven prof was aan de universiteit, monseigneur, bankdirecteur, schrijver, het doet er niet toe: ziekte maakt ons allen eender, als voorbereiding op de dood die niemand ontloopt.

    Sommigen verzetten zich daartegen met hand en tand en eisen het respect op dat hen toekomt, onder meer door hun uiterlijk te blijven verzorgen. Je ziet ze niet in pyjama of ongewassen, ongeschoren of ongekamd. Ze halen hun beste kleren uit de kast, zitten rechtop, zijn aandachtig en attent voor hun omgeving. Hoe zeer hun leed ook blijkt uit hun lichamelijke verschijning, ze doen er alles aan om te vermijden dat men hen als een zieke behandelt. Ze ontkennen hun ziekte en aanstaande dood niet, integendeel, ze praten er gemakkelijk over, ernstig, maar beheerst, zonder hun emoties de vrije loop te laten. Op die manier vermijden ze dat ze het slachtoffer worden van hun ziekte en behouden ze hun menselijke waardigheid. Dat is de buffer die ze opwerpen tegen de ziekte. Ze geven er niet aan toe en op die manier houden ze de ziekte op een afstand, ze voelen zich zelfs minder ziek. Misschien leven ze zelfs langer dan anderen, die zich door de ziekte laten overweldigen.

    Er is echter ook een andere uitleg. De man over wie ik sprak heeft zijn hele leven zo geleefd. Hij was een aantrekkelijke, sportieve man, altijd bezorgd om zijn uiterlijk en om de goede vorm. Hij reed met mooie wagens, woonde in een prachtig huis, at en dronk goed, maakte grote reizen, gaf grote feesten, had vrienden en kennissen van hetzelfde kaliber. Uit alles bleek dat hij behoorde tot de gegoede stand. Hij was nochtans niet echt rijk en zelfs van eenvoudige komaf. Maar hij had niets tekort en leefde goed, zeer goed. En zo wenst hij ook zo te sterven, in zijn villa op het platteland, zijn zaken goed geregeld met de notaris, waardig tot het einde.

    Er is een naam voor mensen zoals die man, die ik echter met schroom vermeld wanneer ik over hem spreek, omwille van de negatieve bijklank die het woord heeft: bourgeois. Niet alleen Jacques Brel gebruikte die term als een scheldwoord, wij deden dat allemaal in onze jeugd. Dat was het ergste dat je kon overkomen: dat je een dikke bourgeois werd. Maar Brel had het goed gezien: dat worden we allemaal, er is geen ontkomen aan.

    Een clochard, een landloper, een verlopen dronkaard: ze hebben niets en dat zie je eraan. Zij hebben geen schijn om hoog te houden. Ze laten zich gaan, ze verzorgen zich niet meer, waarom zouden ze? Ze leven zoals ze wensen, trekken zich van niets of niemand iets aan. Ze schamen zich nergens voor, steken hun miserie of hun drankverslaving voor niemand weg. Ze liggen hun roes uit te slapen op de straat, onder vuile dekens of karton en beantwoorden je onbegrijpende blikken met een uitdagende grimlach.

    Een bourgeois, een burger, dat is iemand die bezittingen heeft. Misschien heeft hij wat geld of bezit geërfd, wellicht heeft hij ook zelf goed zijn brood verdiend omdat hij een goede opvoeding heeft gekregen. Ongetwijfeld heeft hij zijn geld goed beheerd en belegd, zuinig geleefd, maar als hij iets kocht moest het wel degelijk zijn, of van het beste merk. Wat hij had, heeft hij onderhouden, verzorgd, verbeterd, uitgebreid. Hij heeft altijd geleefd en gehandeld als een goede huisvader, en bon père de famille.

    Er is niets verkeerd met dergelijke mensen, toch?

    Was het maar waar. Burgermannetjes en –vrouwtjes zijn altijd al door hun medemensen op de korrel genomen. Molière schreef zijn Bourgeois-Gentilhomme tot groot vermaak van de adel en later van de bourgeois die hij zo fel hekelde. In onze tijd bewijst het blijvend succes van Keeping Up Appearances, het hilarische Schone Schijn op alle tv-zenders, dat het vermaak om de bourgeoismentaliteit van alle tijden is. Flaubert, Zola, Dickens, de Brönte’s, Galsworthy, Trollope: zij schetsten een vaak ontluisterend beeld van de bourgeois mentaliteit. Maar het was vooral Freud die de duistere kant van de bourgeois blootlegde, dat wat schuilging onder de schone schijn. Voor de bourgeois telt alleen de reputatie. Achter Doctor Jekyll ligt een Mr. Hyde op de loer, klaar om toe te slaan.

    De eerste bourgeois of burgers waren handelaars die hun waren sleten aan de poorten en de wallen van de steden, in de schaduw van de versterkte burchten, waar ze zichzelf en hun koopwaar in veiligheid konden brengen wanneer er gevaar dreigde en waar ze konden genieten van hun bezit, van de winst die ze hadden gemaakt door dingen voor meer geld te verkopen dan ze er zelf hadden voor betaald, of door de meerwaarde die ze eraan gaven door hun gespecialiseerde arbeid, hun kennis, hun ervaring, hun ambachtelijkheid, hun metier, hun kunst. Bij de bourgeois mentaliteit draait daar alles om bezit, om eigendom.

    Elk bezit is oorspronkelijk verworven, veroverd, toegeëigend, ingepalmd, vaak met veel moeite of zelfs geweld. Wie iets bezit, wil dat behouden en moet het dus beschermen, moet verhinderen dat anderen het weer afnemen. Dat kan door het te verbergen, zoals in Plautus’ Gouden Pot, maar wat heb je er dan aan? Wie bezittingen heeft, wil dat ook laten zien. Wie het breed heeft, laat het breed hangen, dat is de helft van het plezier. Men moet dus mogelijke belagers afschrikken. Je kan dat doen met wapens en zo gebeurde het ook aanvankelijk. De adel, de eerste bezitters, waren soldaten of hadden soldaten in dienst. Wie je iets afnam, kon rekenen op represailles. Rooftochten bleven nooit onbeantwoord. Onze hele geschiedenis is het verhaal van steeds grotere conflicten tussen adellijke heren, tot in de twintigste eeuw toe. Bezit wordt verdedigd met militaire macht. Conflicten worden opgelost met geweld. Maar het kan ook met wetten, die het gebruik van geweld uitstellen, die er enkel mee dreigen.

    De wet wordt in de eerste plaats uitgevaardigde door de bezitters, de eigenaars en is enkel gericht op hun eigen bezit. Maar als er meer bezitters komen, is het de bezittende gemeenschap die macht grijpt en de wetten uitvaardigt. Zo zijn de steden ontstaan en de burgerlijke maatschappij. Die wetten zijn fundamenteel conservatief: zij zijn er om het bezit te bewaren. Ze zijn gebaseerd op het eigenbelang van de bezitters en slechts indirect op het belang van de hele gemeenschap. De gemeenschap zal welvaren wanneer elkeen maximaal voor zichzelf zorgt. Dat kan ook inhouden dat men de gemeenschap in stand houdt, de vrede bevordert, de cultuur &c omdat het bezit pas veilig is in een vreedzame omgeving.

    We hebben in het voorgaande herhaaldelijk het woordje ‘eigen’ gebruikt, vooral in samenstellingen als eigenbelang, eigenaar en eigendom. Wat van jou is, dat is je eigendom, het is je eigen bezit, je kan zeggen: dat is het mijne. Onze beschaving is daarop gebouwd. Iedereen streeft ernaar om dingen te bezitten, om dat bezit uit te breiden en het veilig te stellen. Het ergste dat men vreest is oorlog, onlusten, ongeregeldheden, wanneer bezit verloren gaat of waardeloos wordt. Het zinloos vernielen van waardevolle goederen is het einde van de beschaving.

    In het Engels zegt men: own, zowel voor ons ‘eigen’ als voor ons werkwoord ‘bezitten’: to own. Een eigenaar is een owner. In het Frans kennen we propre: sa propre maison, je eigen huis. Dan ben je een propriétaire, je hebt een propriété. Die woorden zijn afgeleid van het Latijnse proprius, dat ‘eigen’ betekent en proprietas, eigendom. We vinden dat terug in het Engels: property, proprietor, property owner.

    Er zijn enkele merkwaardige verschuivingen gebeurd in de betekenis van deze woorden.

    Wat eigen is aan iets of iemand, dat is een eigenschap, een kenmerk. Vandaar dat men proper en propre ook gaat gebruik in de zin van: typerend, kenschetsend. A proper bastard: een echte smeerlap. Le mot propre: het juiste woord.

    Nog een kleine stap verder en we komen bij ‘proper’ in de zin van: zoals het hoort. That is the proper way to do things. En dicht in de buurt: une maison propre, een huis waar alles netjes is, een proper huis, zo kennen wij het ook in onze taal: proper, zindelijk, verzorgd, netjes gewassen.

    In het Engels is er nog een andere betekenis bijgekomen. Propriety is iets anders dan property, bezit, eigendom. Propriety zouden wij welvoeglijkheid noemen, de dingen doen en zeggen en schrijven zoals het hoort, zonder aanstoot te geven: appropriate(ly), gepast, geschikt, welvoeglijk. Het is een typische burgerlijke eigenschap en die betekenis stamt niet toevallig uit de burgerlijke 18de eeuw. In het Frans zegt men: approprié, dat wat past, aangepast is aan de omstandigheden.

    Niet toevallig vinden we dezelfde stam terug in woorden die met bezit te maken hebben, met eigendom. To appropriate: iets in bezit nemen, tot het zijne maken, afgeleid van het Latijnse appropriare met dezelfde betekenis.

    Eigendom, bezit en welvoeglijkheid en zelfs properheid gaan samen. Property and Propriety, Propriété et approprié. Alleen de bezittende klasse draagt proper ondergoed. Armoede stinkt.

    Molière’s rijke bourgeois wou niet alleen rijk zijn, maar ook beschaafd, hij wou een Gentilhomme zijn, iemand van adel, of zich toch zo gedragen: hij wou kunnen meepraten over poëzie en kunst en filosofie en nam daarvoor leraren in dienst, die natuurlijk niets konden aanvangen met een onderontwikkelde nouveau riche. Toen de Fransen Brugge binnenreden net voor de Brugse Metten merkten ze op dat de burgervrouwen er gekleed gingen als edele dames: de Vorstinnen van Brugge. De burgers willen eruit zien als de adel, op alle gebied, dat is hun grote ambitie. Daarom pappen alle bourgeois aan bij wie hoger geplaatst is of rijker dan zij zelf. In de 19de eeuw droeg elke belangrijke burger een uniform, met eretekens, dat zijn functie of rang aanduidde. Ook vandaag nog is de hoogste beloning van een Belgisch zakenman zijn verheffing in de adel door de Vorst.

    In elke gemeenschap zijn het de leden van die gemeenschap die bepalen wat goed is en wat niet, wat getolereerd wordt, beloond of bestraft, wat verboden is en wat niet, wat gepast is, welvoeglijk, proper, propre, appropriate. Er moeten wetten zijn en reglementen. Godsdiensten leggen de oorsprong van die wetten bij de godheid, maar in feite zijn het nog altijd gewoon mensen die menselijke wetten maken voor andere mensen. Seculiere staten, zoals de Verenigde Staten nadat ze zich hadden bevrijd van het Britse koloniale juk, maken hun wetten zonder verwijzingen naar goddelijk gezag of naar een geopenbaarde waarheid, maar enkel gebaseerd op het belang van de staat, bijvoorbeeld tegenover andere staten, en uiteindelijk met het oog op het belang van de inwoners. Het communisme maakt het individueel belang totaal ondergeschikt aan het staatsbelang of het ‘algemeen’ belang.

    Maar steeds zien we dat in de praktijk slechts een gedeelte van de bevolking de meeste voordelen krijgt, namelijk de gezagsdragers zelf en hun familie en hun trouwe medewerkers. De wetgevers zorgen in de eerste plaats voor zichzelf. Dat was zo onder de Romeinse keizers, maar ook in het feodaal stelsel in de Middeleeuwen, onder de Renaissancevorsten, onder het al dan niet verlichte absolutisme, onder de burgerlijke koningen van de 19de eeuw en zelfs nog in de 20ste eeuw. Er was steeds een kleine toplaag die het laken naar zich toe trok en de rest van de bevolking in de kou liet. Stilaan groeide het besef dat dit niet de juiste manier was: het past niet dat de ene mens de andere onderdrukt om zichzelf te verrijken en zijn eigen machtspositie te vrijwaren. De Franse Revolutie formuleerde het kort en krachtig: liberté, égalité, fraternité. Behalve dat we die broederlijkheid vandaag minder seksistisch formuleren als solidariteit, hoeft daaraan niet veel veranderd te worden.

    Gedaan dus met wetten die enkel gericht zijn op het voordeel en de macht van een elite. Maar wat is dan de grond van de wet, als het niet het eigenbelang van enkelingen is? Wat zijn de principes die ten grondslag moeten liggen van een wetgeving die iedereen gelijk behandelt? Dat kan niet anders dan de ethiek zijn, die bepaalt hoe mensen met elkaar omgaan. Goed is wat goed is voor de mens. De mensheid legt de basisprincipes daarvan zo goed als mogelijk vast in universele verklaringen van de rechten van de mens, van elke mens. Dat zijn de grondregels en daaraan mag niet getornd worden. Elke mens moet zich op die rechten kunnen beroepen, het fundamenteel individueel belang mag nooit opgeofferd worden aan het staatsbelang of het belang van andere individuen of belangengroepen. Dit is de toetssteen voor elke wetgeving.

    Een democratie biedt de beste waarborgen voor een samenleving die gesteund is op deze principes, maar zelfs in de beste democratie zijn er nog belangenconflicten. Zelfs in de meest egalitaire samenleving is er nog ongelijkheid. Zelfs met de meest doorgedreven sociale zekerheid, gesteund op solidariteit, zijn er mensen die tussen de mazen van het vangnet vallen. Geen enkele democratie is volmaakt, voorlopig of misschien zelfs voor altijd. Wij zijn maar mensen en mensen zijn hardleers.

    In onze complexe maatschappij zijn er steeds meer specifieke wetten en voorschriften die de concrete afspraken expliciteren en detailleren, aangepast aan de omstandigheden van tijd en plaats. Het gevaar is echter groot dat de mentaliteit al gauw te legalistisch wordt, dat het doen naleven van de letter van de wet belangrijker wordt dan de grondslagen van de wet zelf. The law is a ass (Oliver Twist). Wie zich strikt houdt aan de wet en aan de gebruiken, maar vergeet waarom die er zijn, en die achter de rug van de mensen toch enkel voor zichzelf zorgt, wie stiekem overtuigd is dat misdaad veroorloofd is, zolang men niet betrapt wordt, dat is een conformist, een conservatief, een bourgeois, een burgerlijk persoon. Een goede wetgeving is nutteloos wanneer sommigen ze stelselmatig misbruiken en omzeilen. Het is niet voldoende dat het openbaar leven geregeld wordt door de wet, terwijl achter de schermen nog steeds het recht van de sterkste heerst. De wetten moeten niet zozeer in de boeken staan en afdwingbaar zijn, ze moeten in de harten van de bevolking leven, van hoog tot laag.

    De burgerlijke maatschappij heeft enkel oog voor zichzelf. Haar beschaving reikt niet verder dan de eigen klasse. Burgerlijkheid is de zekerheid voor de burgers dat zij in hun bestaan niet bedreigd worden. In zijn beste vorm is het de garantie dat het openbare leven op een beschaafde manier verloopt. In zijn ergste vorm is het een leeg formalisme, dat de nadruk legt op de uiterlijkheden en geen rekening houdt met wat mensen aanvoelen als waar en goed, met emoties en oprechte gevoelens. De burgerlijke moraal is oppervlakkig en verbergt achter een laagje vernis de primaire gevoelens en ambities van de mens: machtswellust, veroveringsdrang, strijd en geweld en onderdrukking van de medemens. De burgerlijke maatschappij leidt, dat hebben we gezien, tot uitbuiting en dus sociale onrust, kolonisatie, oorlogen, genocide, vernedering, psychoses, depressie, wanhoop en zelfdoding. De burgerlijkheid is een beperking van de vrijheid van het individu, van de sociale gelijkheid en van de menselijke solidariteit.

    De wet is er voor de mens, niet de mens voor de wet. Men moet de mensen geen wetten opleggen, maar hen de grondslagen voor de wetten duidelijk maken, zodat ze ook uit zichzelf kunnen weten wat goed is en slecht. De grond van elke ethiek is de samenleving van individuen in hun gemeenschap, op een gemeenschappelijke aarde, de instandhouding van het menselijk geslacht als een onderdeel van het leven op aarde, de optimalisering van de levensomstandigheden.

    Vanaf de jaren zestig kwam er verzet tegen de burgerlijke maatschappij die gefaald had in al haar doelstellingen: de vrede bewaren, de voorspoed en het persoonlijk geluk van de burgers bevorderen. Niet de uiterlijke vorm is belangrijk, maar de innerlijke overtuiging en wat verborgen bleef onder de uiterlijke vorm. Gezondheid is belangrijker dan uitzicht, dus geen korsetten meer. Geen uiterlijke deftigheid, maar gezonde hygiëne. Er is niets verkeerd met bloot. Niet de maatschappij primeert, maar de individuen. Niet het oordeel van anderen, maar het bewustzijn dat men het goede doet. Niet het establishment telt, maar de burgers, alle burgers, dus geen standenmaatschappij, geen kolonialisme, geen inmenging in andere staten, geen oorlog: make love, not war. Doen wat je zelf goedvindt, niet de lege, zinloze verplichtingen die men je voorschrijft.

    De wereld is echter niet echt veranderd in de jaren ’60 en het is zeer de vraag of hij ooit definitief grondig zal veranderen. De voorbije samenlevingsvormen zijn niet helemaal verdwenen: er is nog altijd feodalisme, kolonialisme, absolutisme, anarchisme, dictatuur, zowel op staatsniveau als in de relaties tussen mensen onderling, en er is nog zeer veel burgerlijkheid in onze maatschappij. We moeten dat erkennen en de structuren daarvan blootleggen, om te komen tot een betere samenleving, een die meer aandacht heeft voor de grondprincipes, voor de fundamentele mensenrechten van iedereen en minder voor de onbelangrijke uiterlijkheden.

    Godsdienst is fundamenteel conservatief en onlosmakelijk verbonden met macht. Het christendom heeft zich steeds geënt op de wereldlijke macht. Nu heeft het uitvaardigen van leefregels, door welke gezagsdragers ook, op zichzelf niet noodzakelijk te maken met macht, maar het gevaar is wel groot dat gezagsdragers, wereldlijke of religieuze, ten minste een moreel gezag zullen ambiëren om de leefregels te implementeren, om ze af te dwingen. De staat heeft een gerechtelijk apparaat nodig en politie om de orde te handhaven. Godsdiensten proberen steeds op alle mogelijke manieren de maatschappij te creëren die ze voorstaan met hun leefregels en bouwen daartoe op hun beurt een wetgevend instituut uit, met ambtenaren die het gezag vertegenwoordigen en die straffen kunnen uitspreken. Zij zouden het zout der aarde moeten zijn en de mensen wijzen op hun morele plichten. Dat doen ze, maar door er een God bij te betrekken verleggen ze het accent van de mens naar een transcendente wereld, waartoe ook de mens geroepen is. Niet alles wat godsdiensten voorschrijven is daarom ook verwerpelijk, natuurlijk. Maar zij maken de mensen iets wijs: de regels zijn niet door God geopenbaard, ze zijn door de kerk uitgevonden. Ze moeten dus beoordeeld worden als menselijke voorschriften en kunnen geen enkele legitimatie krijgen uit het al dan niet bestaan van een transcendente god. Godsdiensten hebben maar zin als ze overtuigen, inspireren, verheffen, niet als ze verplichten, ontmoedigen, vernederen en veroordelen. Godsdienst moet mensendienst zijn. Als er een God is, heeft die aan zichzelf genoeg.

    Schone schijn, uiterlijk vertoon, vormelijkheid, het heeft zijn belang, maar het mag niet overdreven zijn, noch mag het een scherm zijn dat een veel minder fraaie realiteit verbergt. Helaas is dat laatste maar al te vaak wat we vaststellen. Steeds weer vallen mensen door de mand, ook die van wie we het niet verwachtten. Dat maakt ons terecht wantrouwig tegenover overdreven burgerlijkheid. Ik zou geen 68er zijn indien ik dat grondig wantrouwen niet deelde.

    Wellicht zal men ook mij als een bourgeois betitelen, als men voortgaat op mijn maatschappelijke positie en mijn uiterlijke verschijning. Maar ik hoop dat wie mij leest, wie met mij praat en wie met mij omgaat nooit een reden of zelfs een aanleiding zal hebben om te vermoeden dat er onder het deksel van mijn vermeende burgerlijkheid een beerput van machtswellust, egoïsme, oneerlijkheid, bedrog, misprijzen en seksuele perversie zou schuilen, zoals bij de vele bourgeois die wij kennen uit de geschiedenis en de literatuur.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    19-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn blog is reclamevrij!

    Dank zij mij staat hier geen reclame meer!





    Ik ben dan toch maar gezwicht voor de platvloerse chantage van de beheerders van Seniorennet: om de vaak schabouwelijke reclame, zoals voor dating sites en voor een persoonlijke goddelijke tussenkomst in jouw leven van mijn blog te bannen, heb ik de vereiste 29 euro betaald voor een Oxy-Pass; het enige voordeel dat ik me daarmee wellicht ooit zal doen, heb ik ondertussen al genoten: mijn blog is vanaf nu bevrijd van die storende reclamespots bovenaan de pagina.

    Ik blijf uitkijken naar andere mogelijkheden voor mijn blog. Een enorm obstakel is dit: als ik al mijn 925 bestaande teksten moet overbrengen naar een nieuwe site, heb ik daar zes maand werk aan, oninteressant technisch werk dat me bovendien zou weerhouden van het schrijven van nieuwe teksten. Die keuze was snel gemaakt...

    Ik heb dus beslist om hier te blijven, maar dan zonder reclame. Af en toe moet een mens zich neerleggen bij de feiten en zijn principiële stellingnames reserveren voor echt belangrijke dingen. De reclame-kwestie op Seniorennet behoorde niet tot die categorie, vandaar.

    Welkom op mijn reclamevrije blog!


    Karel


    16-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Transcendent of immanent?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Mijn vaste lezers weten het: ik durf wel eens een moeilijk woord gebruiken en ik ‘vergeet’ wel eens een beetje plagerig om er wat uitleg bij te geven. Anderzijds denk ik dat mijn vaste lieve lezers daar wellicht minder moeite mee hebben dan de toevallige ongeïnteresseerde surfer of de verdwaalde pornozoeker. Je wordt geen vaste en dus lieve lezer van mijn erg selecte Kroniek als je niet ten minste enige algemene culturele achtergrond hebt. Regelrechte cultuurbarbaren haasten zich verschrikt weg naar veiliger oorden, waar ze zich ongestraft kunnen laven aan karamellenverzen en foto’s van huisdieren in schattige pakjes. Elk zijn meug, voor mij niet gelaten.

    Vandaag wil ik, als contrastervaring met al die andere blogs, even stilstaan bij twee van de meest zware filosofische termen: transcendent en immanent. Nee, niet gaan lopen!

    Laten we beginnen met immanent. Dat woord kwam onlangs nog in het nieuws toen de aartsdomme bisschop van Mechelen, ik bedoel de aartsbisschop van het bisdom Mechelen, het gebruikte in de sindsdien ook in Vlaanderen gevleugelde combinatie: immanente gerechtigheid. Hij had het over het terechte gevolg voor homo’s en andere onverlaten die zich schuldig maken aan foute seks: aids. Ik waste toen zijn hovaardige bol, klik hier.

    In-manent, Latijn voor in-blijvend; het wordt gezegd van iets dat onlosmakelijk verbonden is met iets anders, dat men niet los ervan kan zien. Léonard gebruikte toen alleen maar de Franse staande uitdrukking justice immanente, het is niet iets dat hij uitgevonden heeft. In de ethiek staat ze voor een vorm van als het ware automatische rechtvaardigheid: de straf volgt onvermijdelijk uit de misdaad zelf, er is geen onderzoek, veroordeling of proces nodig. Wie zich schuldig maakt aan bepaalde misdaden, vindt precies daarin zijn straf. Léonard geeft daarvan ook een goed voorbeeld: als wij de natuur verknoeien, zullen wij in een verknoeide natuur moeten leven. Wie het nest bevuilt, vindt zijn straf in het feit dat hij in een vuil nest moet zitten.

    Immanent gebruiken we echter vooral in een andere context. Trouwe lezers van mijn kroniek weten al waar ik naartoe wil. Een van de grondvragen van de filosofie, de theologie en van elk menselijk nadenken is deze: bestaat er iets buiten deze wereld, buiten het universum? Is er ‘iemand’ die alles gemaakt heeft, al dan niet volgens een vast plan, die zelf fundamenteel boven zijn schepping verheven is, die er dus niet onlosmakelijk mee verbonden is, die dus niet immanent is? Zijn er ‘dingen’ die niet tot het universum behoren, die erbovenuit stijgen, in het Latijn transcendere, trans & scandere, over-klimmen. Is er een dimensie van het zijn die wij niet kunnen kennen, of toch niet helemaal, maar die er toch is, die wij kunnen vermoeden, of waarin we moeten geloven? Is er een God, een hemel, een hel, engelen, duivelen, een hiernamaals, een eeuwig leven? Of is er enkel maar deze wereld en voor ons, hier op aarde, alleen maar dit leven, samen met anderen? Dat is de vraag.

    Wie meent dat er iets anders is, om welke reden en op welke grond dan ook, gelooft in het transcendente. Wie meent dat er geen enkele reden noch enige grond is voor een dergelijk geloof, die blijft bij het immanente, bij alles wat onlosmakelijk verbonden is met de materie.

    Begrijp me nu niet verkeerd. Ik zeg niet dat alles materie is, ook dat weten mijn geliefde vaste lezers ondertussen wel. De essentie van ‘blauw’, wat wij met dat woord echt bedoelen, de betekenis die het heeft als wij het gebruiken om iets uit te spreken, om iets duidelijk te maken, dat is niet ‘materieel’ zoals een steen dat is. Maar er is niet zoiets als de idee van blauw die ons universum overstijgt en dat ergens in een andere, ideële wereld bestaat. De gedachte aan blauw is een hersenactiviteit van levende mensen, ze is onlosmakelijk verbonden met taal, met communicatie. Zonder mensen is er geen ‘blauw’. Let wel: de materie kan dan nog altijd fysische kenmerken vertonen die, indien er mensen waren, als blauw zouden geïnterpreteerd worden. Ook in die zin is ‘blauw’ onlosmakelijk verbonden met deze wereld. In beide betekenissen blijven we bij het immanente, bij wat er werkelijk is, bij wat de wereld niet overstijgt of transcendeert.

    Mensen die geloven dat er iets is buiten en boven de wereld, nemen een wel zeer gedurfd standpunt in. Ze stellen immers dat er niet alleen iets is buiten het waarneembare, maar bovendien dat die andere dimensie een invloed heeft op het waarneembare en dus uiteindelijk toch weer waarneembaar is, dat het transcendente dus wel degelijk te maken heeft met het immanente. En dat, lieve lezers, geliefde en andere, al zie ik natuurlijk iedereen graag, maar niet even graag, helaas, is een contradictio in terminis, een innerlijke tegenspraak, ook wel nonsens genoemd, onzin.

    Het bovenwereldse heeft niets te maken met de wereld, anders is het niet bovenwerelds. We kunnen er geen sporen van ontdekken, we kunnen er niets over zeggen, zelfs niet dat het er is, of niet is. Het is een gans andere dimensie, die ons volledig overstijgt of transcendeert. Stellen dat precies dat onkenbare niet slechts een beetje maar werkelijk alles te maken heeft met onze wereld, dat onze wereld totaal afhankelijk is, tot in zijn bestaan zelf, van die andere dimensie, dat kan niet, dan maken we een ongeoorloofde en immense gedachtesprong. We verbinden dan het bovenwereldse weer met de wereld, terwijl we eerst hadden gezegd dat het kenmerk van het transcendente precies is dat het boven de wereld verheven is. Het is het een of het ander, transcendent of immanent, er is geen tussenweg, als we verstaanbaar met elkaar willen praten.

    Wie dus over een God wil praten die met deze wereld te maken heeft, die de wereld met alles erop en eraan zelfs gemaakt heeft en wel met een vast plan, een God die alles weet en alles kan en de mens liefheeft en voor hem zorgt, die naar zijn smeekbede luistert en hem verhoort, die rechtstreeks en onrechtstreeks tot de mens spreekt, die zegt wat goed en kwaad is, die zijn Enige Zoon heeft gestuurd om te sterven als een echte mens en daarna ook zijn Heilige Geest, maar ook de duivel, die moet aanvaarden dat die God niet transcendent is, maar immanent.

    In zo’n God wil zelfs ik geloven, want dat is een God die integraal door mensen is bedacht in al zijn aspecten, vanaf zijn Zijn zelf tot in de kleinste details. Godsdienst wordt dan een menselijke aangelegenheid en niets menselijks is mij vreemd. Maar dan aanvaarden we ook zonder meer dat mensen zich kunnen vergissen, in alles, ook in wat ze zeggen over God en het transcendente. En de ervaring leert ons dat spreken over God een zware, zeer zware vergissing is, die ontelbare miljoenen met hun leven hebben moeten bekopen, die miljarden mensen ook vandaag diep ongelukkig maakt en die de toekomst van onze wereld zwaar hypothekeert.

    Wij zijn veel beter af zonder godsdienst. Dat is een les die we langzaam leren. In de praktijk leven we al als God in Frankrijk, maar we houden nog wel even aarzelend vast aan een aantal gebruiken en tradities, ook al zijn we al lang de godsdienstige betekenis ervan vergeten. Zo zijn destijds ook de Egyptische, Griekse en Romeinse goden verdwenen: op den duur wist niemand nog waar ze vandaan kwamen, wat ze verondersteld werden te doen. Men verstond zelfs de taal niet meer waarin over hen gesproken werd. Ovidius doet daarover zijn beklag als hij de Romeinse religieuze feesten beschrijft, met priesters in vreemde gewaden die gezangen aanheffen in een Latijn dat niemand nog begrijpt, met oude, vergane woorden, die ook de priesters zelf niet meer kunnen verklaren, maar die men blijft zingen, omdat me zo altijd gezongen heeft op die dag van het jaar. De tienduizenden kijklustigen bij de Heilig Bloedprocessie in Brugge zullen dat gevoel herkennen.

    We hebben nog kerken, maar ze staan leeg. We hebben nog kerkelijke rituelen, af en toe, als een folklore of omwille van de grootouders, maar stilaan schakelen we over naar meer aantrekkelijke burgerlijke alternatieven. Veel koppels trouwen niet meer en als ze het doen is het niet voor de kerk. De weinige priesters die er nog zijn, hebben het zeer moeilijk, ze worden oud, zeer oud en kunnen hun werk niet meer aan, ook niet inhoudelijk. De kerk is blijven steken in haar 19deeeuwse gebruiken en levensopvattingen, ze heeft geweigerd mee te evolueren en draagt daar nu de gevolgen van. Stilaan ontdekken we dat de kerk en haar priesters zondig waren en nog steeds zijn, dat ze ons al die tijd bedrogen hebben en alleen aan zichzelf hebben gedacht. We realiseren ons dat er geen transcendente God is, maar alleen immanente rechtvaardigheid: wie de mensen misprijst, vernedert, terroriseert, misbruikt, bedriegt, besteelt, bestraft en vermoordt, kan niet anders dan daaraan zelf ten onder gaan.

    Dat is mijn rotsvaste overtuiging. Maar het kan wel even duren, want we zijn maar mensen en we moeten nog veel leren voor we weten dat alleen de eerbied voor het leven ons kan redden.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    14-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Erfzonde
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In een vorige aflevering had ik het over Genesis, het verhaal van Adam en Eva, klik hier. Ik probeerde daar een hedendaagse positieve lezing te geven van het mythische Bijbelse verhaal over de schepping en de zondeval. Het is niet onbelangrijk te vermelden dat de Katholieke Kerk helemaal niet opgezet is met dat soort van actualiserende interpretaties.

    Toen de Nederlandse bisschoppen na het Concilie in 1966 een eigen Nieuwe Katechismus uitgaven, waarin vooral Piet Schoonenberg en Edward Schillebeeckx zich aan eigentijdse formuleringen waagden, liep die prompt een officiële veroordeling op door de hoogste kerkelijke instanties: de Romeinse Curie en ten slotte ook Paulus VI zelf. Omdat zowel de auteurs als de bisschoppen weigerden om de opgelegde wijzigingen aan de tekst aan te brengen, werden de opmerkingen van Rome in 1969 afzonderlijk gepubliceerd. De Nieuwe Katechismus was overigens een enorm verkoopsucces in Nederland en Vlaanderen en kende heel snel verscheidene vertalingen. Het was een wereldsucces. Hij bleef van kracht in Nederland tot de publicatie van de behoudsgezinde officiële Catechismus van de Katholieke Kerk in 1992, de Nederlandse vertaling in 1995 en de definitieve tekst in 1997.

    Als je die laatste versie vergelijkt met die van 1966, lijkt het alsof die datums omgewisseld zijn: de oudere tekst is op alle punten veel moderner dan de meer recente. De klok is resoluut teruggedraaid. Op elke zelfs timide vernieuwing binnen de Kerk volgt onvermijdelijk een harde restauratie. Dat zegt veel over de evolutie van de katholieke kerk, en niet alleen in de laatste vijftig jaar. Het is tevens een pijnlijke analyse van de vele gestrande hervormingsbewegingen binnen de kerk en bijgevolg van haar overlevingskansen in een voortdurend veranderende wereld.

    De Kerk, zowel in haar centrale gezagsorganen als in haar onderzoekscentra, de theologische faculteiten en de opleidingscentra van priesters en religieuzen, is in hoofdzaak steeds zeer conservatief geweest. Vernieuwende of afwijkende opvattingen werden in de kiem gesmoord, door veroordelingen, disciplinaire maatregelen, vervolging, excommunicatie, ja tot de doodstraf op de brandstapel toe. Dat heeft enerzijds te maken met de typische vrees die elk centraal gezag nu eenmaal heeft voor zelfs de geringste aantasting van zijn autoriteit. Toegeven dat men zich kan vergissen zou immers kunnen uitgelegd worden als een teken van zwakte. Erkennen dat iemand die niet tot de gevestigde gezagsstructuur behoort desondanks toch iets verstandigs zou kunnen zeggen of schrijven, zou meteen betekenen dat met het gelijk ook het gezag zou verschuiven van het centrum naar de periferie of naar een nieuw gezagscentrum. Er kan maar één gezag zijn, centraal, allesomvattend en onfeilbaar.

    Anderzijds is de gevestigde macht uiteraard ook steeds bevreesd voor elke verandering, ook van binnenuit. Zij steunt haar gezag en haar gelijk immers uitsluitend op onwrikbare, vaste principes van zogenaamd goddelijke oorsprong. Elke twijfel, elke kritiek, elke afwijkende interpretatie, ja elke nieuwe formulering van de oude waarheden kan dan niet anders zijn dan een rechtstreekse bedreiging van de macht. Binnen de katholieke kerk heeft dat geleid tot een fundamenteel conservatisme, het betonneren van alle regels, het voor eeuwig vastleggen van de geloofswaarheden in onveranderlijke termen en het letterlijk interpreteren daarvan, tot in het absurde.

    Dat is ook zo voor Genesis, het verhaal over de schepping en de zondeval.

    Van bij het ontstaan van het christendom en vooral onder de nefaste invloed van Paulus, is men de relevante teksten van het Oude Testament nog veel meer letterlijk gaan interpreteren dan de Joodse gemeenschap ooit gedaan had en dat wil wat zeggen. In het verhaal over het gevecht van Jacob met de Engel (klik hier) raakt de Engel Jacobs heup aan; dat was voldoende om de joden voor de rest van de eeuwigheid te verbieden om het lekkerste stukje van het rund, de ossenhaas, te eten.

    Nadien is hetzelfde gebeurd met alle mogelijke kerkelijke teksten: de brieven van Paulus en de apostelen, de evangelies, de concilieteksten, de pauselijke verordeningen en de teksten van erkende theologen. De kerk besliste wat tot de canon behoorde en dat waren dan de heilige teksten. Wat niet aanvaard werd, was ketterij.

    Die dubbele geestelijke armoede, de onzalige combinatie van het letterlijk interpreteren van (geselecteerde) teksten met de botte weigering om nieuwe inzichten onder ogen te nemen, is kenmerkend voor alle godsdiensten. Men vindt ze ook in de Islam, in het Protestantisme, bij Jehova’s Getuigen, bij de Mormonen, ja zelfs in sommige Boeddhistische strekkingen. Het is een zekere weg naar de afbrokkeling en de uiteindelijke totale ondergang, dat heeft de geschiedenis ten overvloede bewezen. Enkel wie zich aanpast, overleeft. Er zijn immers geen absolute waarheden, vastgelegd en geopenbaard door de goden. Er zijn enkel voorlopige, tijdelijke menselijke inzichten binnen een snel evoluerende maatschappij. Wie zich vastklampt aan voorbijgestreefde opvattingen, staat uiteindelijk helemaal alleen met zijn grote ongelijk. Qui a raison contre tout le monde, a tort.

    In de loop van de geschiedenis van het christendom is het verhaal van Adam en Eva uitgegroeid tot een van de basisteksten van het geloof. Wat daarin vermeld staat, is waar en wel zoals het er staat en met al wat het impliceert. Dat was vroeger zo en dat is nog altijd zo in de Catechismus van 1997. Wat oorspronkelijk een literair verhaal was, een allegorie, een mythe van een nomadische volksstam ergens in het Midden-Oosten, werd een heilige tekst voor een wereldgodsdienst. Geen wonder dat het ondenkbaar was en is dat iemand aan die tekst zou raken of er een nieuwe interpretatie zou aan geven. Dat hebben ook de auteurs van de Nieuwe Katechismus mogen ervaren.

    Het is nauwelijks voorstelbaar hoe absurd ver de Kerk daarin is gegaan. Een goed voorbeeld daarvan is de erfzonde. Zelfs de meest trouwe en vrome gelovigen en de meest gezagsgetrouwe priesters van vandaag weten niet goed wat ze daarover moeten denken of zeggen en dus wordt er vooral nadrukkelijk over gezwegen. Niet zo in de Catechismus van 1997 nochtans en ook niet in de loop van de kerkgeschiedenis. De erfzonde was en is een kernpunt van het geloof. Wie daaraan twijfelt, loopt ook nu nog meteen de meest strenge veroordeling op van de kerkelijke hiërarchie.

    Laten we even proberen achterhalen waarover het gaat.

    Eva en Adam, zo lezen we in Genesis, hoofdstuk twee en drie, overtreden de wet van God en worden daarom door hem zwaar gestraft; niet alleen zijzelf, maar ook heel hun nageslacht. Aangezien zij de eerste mensen waren, het unieke mensenpaar, betekent dat: iedereen, elke mens die ooit geboren wordt. Ikzelf interpreteerde dat als een verwoording van ons algemeen aanvoelen dat wij als mens onvolmaakt zijn in wat we doen, dat de wereld om ons heen en onze medemensen het ons vaak moeilijk maken, dat het leven een strijd is en geen onverdeeld geluk. Het verhaal over de mythische eerste mensen is niet meer of minder dan dat: een vrij geslaagde beschrijving van onze condition humaine, van onze menselijke natuur.

    Maar als dat verhaal het onveranderlijke woord wordt van God zelf, en niet van Mosje de Verteller, dan is dat een heel andere zaak. De Kerk houdt vast aan elk woord van die tekst alsof haar leven ervan afhing (en dat is waarschijnlijk ook zo). Adam en Eva zijn voor haar dus geen literaire figuren, maar echte mensen, die echt bestaan hebben, die echt door God geschapen zijn zoals Genesis het vertelt. Het serpent is geen verpersoonlijking van het kwaad, maar het Kwaad in hoogsteigen persoon, Satan, de Duivel, een geest, een engel die God heeft geschapen, maar die opstandig is geworden en die door God verbannen is, na een felle strijd, naar de hel, waar hij de zielen teistert van de mensen die gezondigd hebben. De boom was geen sprookjeselement maar een echte boom, met echte vruchten en het is door daarvan te eten dat Eva en daarna ook Adam de wraak van God opriepen. De tuin van Eden heeft echt bestaan, er zijn landkaarten waarop de plaats nauwkeurig aangeduid staat. Adam en Eva waren de unieke voorvaderen van het menselijk geslacht, iedereen stamt van hen af. De zonde die zij bedreven hebben wij geërfd door de voortplanting, vandaar: de erfzonde. Elke mens wordt geboren beladen met die formidabele smet op zijn ziel.

    Dat heeft natuurlijk zo zijn gevolgen.

    Elke veronderstelling dat de mens afstamt van vroegere levensvormen is uit den boze. Darwins opvattingen zijn onmiddellijk door de Kerk als onaanvaardbaar en strijdig met de rechte leer en met de Schrift verworpen. Darwin, die al heel vroeg in zijn leven een agnostische en later een openlijk atheïstische levenshouding had aangenomen, was zich daarvan wel bewust. Onder meer om de gevoelens van zijn vrome echtgenote niet te kwetsen, maar tevens uit vrees voor het schandaal dat zijn ontdekkingen zou verwekken, borg hij zijn teksten op in een gesloten envelop en liet in zijn laatste wilsbeschikking een bijzonder legaat opnemen om ze na zijn dood te laten uitgeven. Gelukkig voor ons werd hij door omstandigheden gedwongen om er toch mee naar buiten te komen, namelijk toen een concurrent onafhankelijk van hem tot dezelfde conclusies kwam en met publicatie dreigde. Vandaag verwerpt de Kerk de evolutietheorie nog steeds integraal. Zij aanvaardt ten hoogste, onder de onweerlegbare druk van de wetenschap, dat de mens fysiek zou afstammen van andere levensvormen, maar ziet in die evolutie de rechtstreeks scheppende hand van God, die de gebeurtenissen zo geleid heeft dat uiteindelijk homo sapiens tot stand kwam, helemaal zoals hij het gepland had. Op dat moment heeft God hem een onsterfelijke ziel gegeven, zoals hij nog steeds doet bij de conceptie van elk menselijk wezen in de moederschoot, daarbij puttend uit een onuitputtelijke voorraad die hij van in den beginne heeft geschapen.

    De kerkelijke leer over de erfzonde heeft zich trouwens al heel snel toegespitst op die kinderen in de moederschoot. Als de erfzonde overgaat van de ouders op de kinderen, dan worden de kinderen geboren als zondaars en moeten zij ook vergiffenis krijgen voor die overgeërfde zonde. Sinds Paulus neemt dat de vorm aan van het doopsel. Door het doopsel wordt de gelovige lid van de kerk, worden al zijn zonden vergeven en kan zijn of haar onsterfelijke ziel later in de hemel komen, verenigd met zijn of haar verheerlijkt lichaam. Als men ook dat letterlijk gaat nemen, namelijk het doopsel als een fysieke gebeurtenis, het overgieten met water onder het uitspreken van specifieke woorden, dan is het hek helemaal van de dam en staat de deur wijd open voor de meest afschuwelijke misbruiken. Ik geef u daarvan enkele ongemeen schrijnende voorbeelden. Ik baseer mij daarvoor op het verbluffende boek van Georges Minois, Les origines du mal. Une histoire du péché originel, 439 p., Fayard, 2002 dat ik onlangs met stijgende verbazing heb gelezen en u zeer kan aanbevelen, maar je zal het wel in het Frans moeten lezen, er is jammer genoeg geen Nederlands vertaling.

    De grootste schande is ongetwijfeld de barbaarse opvatting dat kinderen die geboren worden maar sterven voor ze kunnen gedoopt worden, veroordeeld zijn om voor de rest van de eeuwigheid verstoken te blijven van de hemelse zaligheid. De grootste kerkgeleerden, inzonderheid Augustinus zelf, en opeenvolgende concilies bevestigen dit keer op keer en voegen eraan toe dat die kinderen zullen branden in de hel, hoe hard dat ook moge aankomen voor de ouders en de familieleden. Sommigen binnen de kerk hebben af en toe minder strenge gevolgen bedacht voor die ongedoopte baby’s, onder meer een soort van voorgeborchte van de hel, waar ze niet gemarteld worden door de duivel, maar toch zoals alle zondaars voor alle eeuwigheid getormenteerd worden door het besef van de afwezigheid van Gods nabijheid. Recentelijk berichtte ik hier over dat voorgeborchte, klik hier.

    Vandaag houdt de kerk nog steeds vast aan de regel dat niemand zonder het doopsel naar de hemel kan, maar vertrouwt voor de rest op de oneindige goedheid van God. De menselijke kerk is dus een heel stuk hardvochtiger voor achteloze baby’s dan wat men verwacht van God zelf.

    Kinderen moesten dus snel gedoopt worden, want kindersterfte was vroeger afschuwelijk hoog. Bovendien moest die doop gebeuren volgens de regels en de beste garantie daarvoor was om het te laten doen door een priester. In nood mochten ook anderen dopen, maar de risico’s waren enorm. Zo volstond het dat men zich versprak om het doopsel ongeldig te maken. Wie een letter veranderde aan de Latijnse formule was eraan voor de moeite.

    Een voorbeeld. Wie per ongeluk, omdat hij of zij geen Latijn kende, zei: …in nomine Matris (in plaats van Patris), et Filii, et Spiritus Sancti, diende een ongeldig doopsel toe. Wie zich om dezelfde reden vergiste en in plaats van In nomine Patris enzovoort zei: In nominis… of het grammaticaal meer correcte In nominibus Patris…veroordeelde daarmee het kind, bijvoorbeeld zijn eigen kind, tot de eeuwige hellebrand. Het gebruik van de meervoudsvorm (‘in de namen van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest’) zou er immers kunnen op wijzen dat men in twijfel trok dat er slechts één God is, in drie goddelijke personen, weliswaar. Ik verzin dit niet, ik verzeker het u en er is nog erger op komst.

    Wat te doen bij een gecompliceerde bevalling? Als het kind in gevaar kwam, was het essentieel dat het gedoopt werd. Volgens sommigen volstond het dat er bijvoorbeeld een armpje of een been naar buiten stak om het doopsel te kunnen toedienen. Maar voor de meeste priesters moest het het hoofdje zijn, het hele hoofdje wel te verstaan. Wanneer de moeder stierf voor de geboorte, of zelfs wanneer ze nog aan het zieltogen was, probeerde men door een soort van brutale keizersnede het eventueel nog levende kind alsnog te redden om het te kunnen dopen. Dat was geen werk voor priesters, maar voor nonnetjes die zich daarin gespecialiseerd hadden. Dat heeft geduurd tot enkele nonnen beschuldigd werden van moord op een moeder bij hun al te voortvarende pogingen om het kind te bereiken om het te kunnen dopen.

    Zwangere moeders die stierven voor hun kind geboren was namen hun ongeboren en ongedoopt kind mee naar de hemel of naar de hel, al naargelang, waar ze de eeuwigheid zwanger zouden doorbrengen. Enkele Belgische dokters bedachten daarom een systeem, een soort klisteerspuit waarmee wijwater in utero, in de baarmoeder op het hoofdje van het kind kon gespoten worden. Echt waar!

    Vreselijk zijn de verhalen over kinderen van rijke burgers die ongedoopt gestorven waren en die naar speciaal daartoe bestemde kapellen gebracht werden, waar de lijkjes op het altaar werden gelegd in afwachting van een wonderbaarlijke opstanding onder invloed van de missen, de gebeden en de wierook die malafide priesters en religieuzen gedurende weken en zelfs maanden opdroegen, ten koste van aanzienlijke geldsommen van de bedroefde en wanhopige ouders. Wanneer de geur van de rottende lijkjes te erg werd, stootte een misdienaar tegen het altaar, of wekte men door het lichtspel van de walmende kaarsen de indruk dat de vale lijkkleur veranderd was, waarop de priester extatisch uitriep voor de louter toevallig aanwezige familieleden: het leeft! En het meteen doopte, in nomine Patris… Ik maak u niets wijs, lieve lezer, ik zou niet durven, over zo een indroevige kwestie. Het beste bewijs dat dergelijke praktijken echt bestaan hebben, vinden we in de uiteindelijke officiële veroordeling ervan door de Paus zelf.

    Ik heb even geaarzeld, maar ik wil u dit niet onthouden. Steeds vanuit haar obsessionele ijver om alle zieltjes te redden en alle kinderen zoveel mogelijk te laten dopen, veroorzaakte de Kerk een ware terreur onder de gelovigen. Ouders die hun kinderen niet tijdig hadden laten dopen, waren dus verantwoordelijk voor hun eeuwige verdoemenis. De lijkjes konden niet christelijk begraven worden maar werden in ongewijde grond gestopt. Alsof dat niet voldoende was, vertelde men aan de betrokken ouders dat die kinderlijkjes bij het Laatste Oordeel uit hun graf zouden opstaan om als getuige ten laste te zorgen voor de veroordeling van de ouders. Dit heeft geleid tot een ruim verspreid gebruik om die ongedoopte kinderlijkjes met een houten spie vast te pinnen in hun kistjes, zodat ze niet zouden kunnen verrijzen… Het is onvoorstelbaar, maar het is wel waar. Kan u zich de gevoelens indenken van de ouders die een kind hadden verloren en die wisten wat er met dat lichaampje zou gebeuren? Zo ver ging de vrome wreedheid.

    En zo ver gaat ze nog steeds. Ik hoor in gedachten nog steeds de van waanzin doortrokken stem van bisschop Léonard weerklinken die tijdens een toespraak in een kerk de meisjes en vrouwen die een abortus lieten plegen, waarschuwt voor de dag des oordeels, wanneer de onschuldige, vermoorde foetus hen 'zal aanspreken met hun ware naam: Moeder!'

    Laten we even terugkeren naar de erfzonde zelf. Ik zei al dat ze de kern vormt van het christelijk geloof. Dat gaat zo. Adam was de eerste mens en hij heeft gezondigd en de hele mensheid met zich meegesleept. Maar God is genadig. Hij stuurde zijn enige Zoon als een nieuwe Adam naar de wereld. Hij stierf aan het kruis in opdracht van zijn Vader (‘niet mijn wil maar de uwe geschiede…’). Door zijn gehoorzaamheid tot de dood, als mens, heeft hij de mensheid gered. Van nu voort staat de hemel weer open, althans voor wie in hem gelooft en die leeft zoals hij het heeft voorgedaan en zoals de Kerk het voorschrijft. Er is een noodzakelijk verband tussen de erfzonde en de verlossing, tussen Adam en Christus. Als Adam de erfzonde niet had begaan, hoefde Jezus niet geboren te worden of te sterven. Als er geen zondeval was, moest de mens ook niet gered worden. Wie dus het verhaal van Adam en Eva en van hun zondeval in twijfel trekt, doet het christelijk geloof op zijn grondvesten daveren.

    De kerk heeft de zondige mens nodig om hem te kunnen redden. De Catechismus benadrukt het voortdurend: men kan over de zonde niet spreken zonder te spreken over de overweldigende genade en grenzeloze goedheid van God. Maar ook het omgekeerde geldt: er is maar sprake van de oneindige goedheid van God als er een zondige mens is. Meteen zien we de ongelooflijke kwetsbaarheid van het christelijk geloof: wie twijfelt aan de zondigheid van de mens, heeft geen behoefte aan een Verlosser, geen nood aan het verhaal van het zoenoffer, de kruisdood van Jezus van Nazareth, noch aan een geschapen eerste mensenpaar, aan een mysterieuze zondeval, aan een buitenmaatse bestraffing. Het hele kaartenhuisje stort ineen wanneer men ook maar even nadenkt over de grond van de zaak.

    Dat lukt nog het best in het geval van de ongedoopt gestorven kinderen. Tweeduizend jaar na Paulus’ afschuwelijke boodschap en na tweeduizend jaar de mensheid geterroriseerd te hebben met de meest afschuwelijke verhalen en de meest lugubere praktijken heeft de Kerk uiteindelijk toch deze kleine toegeving gedaan: God is (gelukkig voor ons!) niet gebonden aan zijn eigen wetten (of beter: die van zijn Kerk), hij kan de ongedoopte baby’s en de miljarden mensen die sterven zonder gedoopt te zijn toch gratie verlenen als hij dat wil.

    Maar het is voor heel veel mensen, vroeger en nu, zonder meer duidelijk: er is geen erfzonde. De mens is niet intrinsiek slecht, dat wil zeggen van nature. Wij zijn niet beladen met een erfelijke schuld. Wij stammen niet af van een stel volmaakte, onsterfelijke voorouders die desondanks door hun eigen dwaasheid uit het paradijs verjaagd zijn en gedegradeerd zijn tot sterfelijke onvolmaakte wezens, niet veel beter dan de dieren in wier vellen God hen hulde om hun schaamte te verbergen. Er is geen enkele reden, behalve dwaze theologische verzinsels, voor de grondig pessimistische opvatting van de mens die de Kerk kenmerkt.

    Neen, de mens stamt af van andere levende wezens die nog niet over zijn typische hogere verstandelijke vermogens beschikten. Hij onderscheidt zich van hen door een zelfbewustzijn dat hem, met vallen en opstaan, in staat stelt om in een wankele harmonie te leven met zijn omgeving. De mens is goed noch slecht van nature, hij is eminent in staat tot beide. Hij kent ook het verschil tussen goed en kwaad, in zoverre heeft Genesis gelijk: wij hebben gegeten van de boom van de kennis van goed en kwaad. Wij kunnen, door zelf na te denken, door met elkaar te overleggen en afspraken te maken, beslissen wat wij als goed zullen aanvaarden en wat wij als slecht zullen veroordelen en bestraffen. We kunnen ons vergissen, maar ook uit die vergissingen kunnen we leren, langzaam maar zeker. Misschien hebben we nog honderd miljard jaren nodig voor we zover zijn, maar wij hopen allemaal dat we ooit, liefst zo spoedig mogelijk, in een echt, letterlijk ‘aards’ paradijs zullen leven, dat we ooit hier op deze aarde of een andere, in vrede met elkaar zullen kunnen leven en sterven.

    Godsdiensten vertrekken altijd van een mensbeeld dat het slechte in ons benadrukt. Wij zijn slecht en we moeten beter worden. De Kerk zal ons daarbij helpen. Zij zal voor ons uitmaken wat goed en slecht is, zij zal ons dat opleggen en zij zal ons bestraffen als we falen en belonen als we doen wat zij voorhoudt. De Kerk steunt zich daarbij op informatie die zij rechtstreeks van God zelf ontvangen heeft en die ze autonoom interpreteert. Zij is de enige redding voor de zondige mens. Alleen wie zich volledig aan haar toevertrouwt, zal niet sterven, maar eeuwig gelukzalig leven, niet hier op aarde maar in de hemel. Wie zich afkeert van de Kerk is verdoemd om in eeuwigheid te lijden in de hel, ook al begaat hij geen enkele zonde in zijn of haar hele leven.

    Wat een contrast met het humanistisch wereldbeeld! Een mens is geen ziek dier, geen mislukte mythische heldenfiguur, maar werkelijk de (voorlopige) bekroning van de evolutie, de koning der dieren die aan elke soort haar naam geeft en voor hen zorgt, de verantwoordelijke tuinman van dit aards paradijs. Een mens is niet zondig, maar vrij en verantwoordelijk. Wij kunnen zelf het goede kennen en het kwade vermijden, samen met onze medemensen. Wij kunnen ons vergissen, wij zijn in staat tot afschuwelijke wreedheid. Maar wij zijn wat wij zijn. Wij hoeven ons niet te meten met volmaakte mythische voorouders in een fictief verhaal, noch met een volmaakte God. Wij hoeven hier op aarde rekening te houden met een al even volmaakt maar mythisch hiernamaals, waar we weer alles zouden zijn wat we hier niet zijn. De mens is sterfelijk, wij hebben alleen dit leven en dat is ons genoeg. Het is onze enige kans om gedurende korte tijd gelukkig te zijn en anderen gelukkig te maken, of niet. Wat we hier ook doen of laten, heeft alleen gevolgen voor hier en nu, en hier en later, maar niet voor ons als wij er niet meer zijn.

    Als we het heel cru bekijken, gaat het echter allemaal niet daarover. Het gaat werkelijk niet om een metafysische of theologische discussie, dat zijn slechts woorden. In de grond is de Kerk, is elke godsdienst niets anders dan een ongelooflijk cynische uitbuiting van de ene mens door de andere in de naam van een verzonnen God. Hoe kan je een priester herkennen in een gemeenschap? Hij is de enige die niet werkt, die zijn handen niet vuil maakt, maar door de anderen onderhouden wordt. Daar gaat het om, sinds homo een beetje sapiens werd. Handige kerels - inderdaad, meestal mannen maar ook enkele vrouwen - wisten hun medemensen met hun mooie praatjes zo ver te krijgen dat ze, uit vrees voor de straf van de goden, de priesters van die goden voedsel gaven, een huis om in te wonen, goud, wierook en mirre, wereldse macht en moreel gezag over alles en iedereen.

    Ik bezweer u, in de naam van alles wat mij en u heilig is, in nomine Patris et Filii et Spiritus Sancti en in die van Satan, de Vader van de Leugen zelf. Ik daag u uit: kijk om u heen en zeg me dat het niet waar is!

    Hoe lang zullen wij die vuige kaste nog blijven dulden?


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    13-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Word stamceldonor!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gisteren was er opendeurdag in de bloedtransfusiecentra van het Vlaamse Rode Kruis. Geïnteresseerden konden er terecht voor een rondleiding in de afnamezaal en de laboratoria. Dit was een ideale gelegenheid om mensen warm te maken voor de actie ‘Doe vandaag eens iets levensbelangrijks’, georganiseerd door het Rode Kruis-Vlaanderen en De maakbare mens vzw. Het was deze vzw die me had gevraagd om als vrijwilliger mede de stand te bemannen in het bloedtransfusiecentrum in Heverlee-Leuven, dat gelegen is aan de rand van het bekende Universitair Ziekenhuiscomplex Gasthuisberg.

    De voornaamste reden waarom ik die oproep beantwoord heb, is dat ik zo goed als niets over stamcellen afwist. Dit leek me een goede gelegenheid om daarover iets te vernemen: zoals ik hier vaak op mijn blog over onderwerpen schrijf nadat ik die eerst vrij grondig heb onderzocht door er veel over te lezen en ook na te denken, zo zou mijn rol als informatieverstrekker mij ongetwijfeld dwingen om ook over deze thematiek zoveel mogelijk te weten te komen. Als je iets grondig wil leren kennen, is er geen betere methode dan het overtuigend te moeten uitleggen aan anderen. Dat weet eenieder die ooit in een klas of voor een publiek stond.

    Ik ben zelf nooit bloedgever geweest. Ik was dus niet vertrouwd met die wereld. Mijn ontmoeting met de vrijwillige bloedgevers gisteren was een van de meest opbeurende ervaringen die ik in mijn hele leven heb gehad. Ik heb de uitzonderlijke gelegenheid gehad om een aantal mensen, jong en oud, aan te spreken die zich op regelmatige basis aandienen om een deel van hun bloed weg te schenken, gratis en voor niets, ten bate van anonieme patiënten die er behoefte aan hebben, bijvoorbeeld bij operaties. Stuk voor stuk waren dit vriendelijke, bescheiden, open, warme en toegankelijke mensen. Niemand die zich stug of afwijzend opstelde, iedereen was meteen geïnteresseerd en velen verklaarden zich bereid om mee te werken nog voor ik uitgepraat was. Als er één plaats is Vlaanderen waar de verzuring geen kans maakt, dan is het wel in de bloedtransfusiecentra van het Rode Kruis. Ook het personeel aan de balie en de medische staf deelde in het algemeen gevoel van warme weldadigheid. Ik voelde me opgenomen in een weldoend bad van eenvoudige, ongecomplexeerde genereuze medemenselijkheid. Dat heeft me veel deugd gedaan.

    Wat is nu die actie ‘Doe eens iets levensbelangrijks vandaag’?

    Het gaat om stamceldonatie. Voor een aantal bijzondere therapieën, bijvoorbeeld bij leukemie, sommige klierziekten en aangeboren ziekten, is het nodig dat de patiënt voldoende stamcellen heeft. Stamcellen zijn een soort ongespecialiseerde basiscellen. Ze kunnen zich ontwikkelen tot allerlei andere cellen, zoals bloed, lever, huid en zijn daarom heel geschikt om allerlei tekorten aan te vullen. Een leukemiepatiënt bijvoorbeeld die hersteld is na behandeling met bestraling en chemo, waarbij de kankercellen vernietigd worden, moet daarna terug goede cellen aanmaken. Dat kan met de eigen stamcellen, maar vaak moet men een beroep doen op stamcellen van een donor.

    Stamcellen zijn dus heel geschikt voor allerlei toepassingen in het menselijk lichaam, maar ze zijn zoals al onze cellen specifiek voor elke mens. Ons weefseltype is de unieke handtekening van ons lichaam. Dat is de basis van onze immuniteit: ons lichaam herkent ogenblikkelijk alle lichaamsvreemde cellen en stoot die af. Als we stamcellen van een andere persoon willen gebruiken, dan moeten die zo goed mogelijk gelijken op die van de patiënt. Bij broers en zussen is de kans dat er bruikbare stamcellen zijn, die niet zullen afgestoten worden, vrij hoog: in één op vier gevallen lukt dat wonderwel. Maar dat wil ook zeggen dat in drie op vier gevallen ook de eigen broers en zussen niet kunnen helpen. Dan moeten we bij anderen gaan zoeken.

    Dat is echter niet zo gemakkelijk. De kans dat iemand anders geschikte stamcellen heeft is namelijk zeer klein: één op 50.000! Toen de medische wereld de waarde maar ook deze moeilijkheid van stamceltherapie begon in te zien, besloot men een databank op te zetten, waarin men de unieke kenmerken van zoveel mogelijk mensen zou opslaan. Wanneer men dan een therapie wenst te beginnen voor een bepaalde patiënt, volstaat het om diens unieke gegevens te vergelijken met die in de wereldwijde databank om een perfecte overeenkomst te vinden. Let wel: het gaat dus niet om het opslaan van stamcellen of bloed of beenmerg of zo: men registreert enkel de unieke code van ons weefseltype. Die code kan men heel gemakkelijk te weten komen: een analyse van enkele druppels bloed volstaat daarvoor.

    We hebben nu de ruimere context geschetst: men gebruikt stamcellen kunnen voor bijzondere therapieën waarvoor we geen andere middelen hebben; stamcellen van anderen zijn maar in heel zeldzame gevallen bruikbaar. We hebben dus een heel grote databank nodig met informatie over het weefseltype van mogelijke donoren. Dat kan via een simpele bloedanalyse.

    Wat gebeurt er nu concreet wanneer we de stamcellen van één persoon naar een andere willen overdragen?

    Stamcellen bevinden zich in ons beenmerg, de fabrieken waar ons bloed wordt aangemaakt. Vroeger ging men de stamcellen daar halen, maar dat is een vrij ernstige ingreep, onder volledige verdoving. Vandaar dat heel wat mensen aarzelden om zich daarvoor op te geven. Vandaag de dag verloopt het geven van stamcellen via een eenvoudige bloedafname. Wij hebben namelijk allemaal stamcellen in ons bloed en door toediening van een inspuiting op de drie dagen voor de afname kunnen we het gehalte van stamcellen in het bloed nog aanzienlijk kunstmatig verhogen. Het volstaat dus de vrijwillige donor aan een bloedverzamelmachine te koppelen, zoals bij een gewone bloedafname en het stamcelrijke gedeelte van het bloed eruit te filteren. De rest van het bloed gaat gewoon terug in de arm van de donor. Zo’n afname duurt drie tot vier uur en na afloop kan men gewoon terug naar huis. Er zijn zo goed als geen nevenverschijnselen, er is geen pijn. Afwezigheid op het werk geldt als een ziektedag. Men wordt slechts één keer in zijn leven als donor opgeroepen. De kans is immers klein dat men nog een tweede keer de perfect match zou zijn voor iemand anders.

    Aan de kant van de patiënt verloopt het op dezelfde manier: het stamcelrijke bloed van de donor dient men toe via een bloedtransfusie. De stamcellen vinden vanzelf hun weg naar het beenmerg, waar ze hun heilzaam werk kunnen beginnen.

    Even samenvatten: omdat geschikte stamcellen zo zeldzaam zijn, moeten we kunnen zoeken in een zo groot mogelijke databank. Men kan zich daarvoor opgeven via een simpel bloedstaaltje. Komt men bij het zoeken naar die ene geschikte donor ooit bij jou terecht, dan zal men je oproepen voor een bloedafname, of beter een stamceldonatie, want je krijgt je bloed gewoon meteen terug. De kans dat je opgeroepen wordt, is vrij gering: het kan pas over dertig jaar gebeuren, of helemaal niet, maar het kan ook volgende week zijn.

    Wie kan zich opgeven als mogelijke donor? Gezonde mensen van 18 tot 55 jaar. Je blijft als mogelijke donor in de databank tot je 60ste. Wie zich aanmeldt, krijgt daarna een oproep voor een gesprek over zijn medische achtergrond en voor een bloedstaal. Daarna gebeurt er verder niets, tenzij je ooit als perfect match in de databank opduikt. Op dat moment zal men een beroep op jou doen voor een anonieme stamceldonatie. Jij weet niet voor wie die bestemd is en de patiënt weet niet van wie de stamcellen zijn, net zoals bij een bloedtransfusie.

    Mijn ervaring gisteren in het bloedtransfusiecentrum was gewoon overweldigend: elke persoon die ik aansprak en die in aanmerking kwam, verklaarde zich meteen bereid om zich op te geven en liet meteen ook een bloedstaaltje nemen. Het enthousiasme dat ik daar ondervond, zou ik graag een beetje aan jullie, mijn lieve lezers overdragen. Wie in aanmerking komt, kan het best even hier klikken. Dan kom je op de website van stamceldonor.be en daar vind je alle informatie om je te registreren.

    Wie te oud is, dus de 55plussers onder ons, kan toch een steentje bijdragen door dit belangrijke initiatief bekend te maken bij jongere familieleden, vrienden en kennissen, waarvoor alvast mijn dank.

    Wij kennen allemaal mensen in onze omgeving die te maken hebben met leukemie of andere ziekten die vroeger ongeneeslijk waren. Vandaag kunnen we velen onder hen redden door een eenmalige, eenvoudige, pijnloze en risicovrije stamceldonatie. Daarvoor moeten we kunnen rekenen op een groot aantal mogelijke donors, van wie men slechts een heel klein aantal ooit zal oproepen.

    Doe vandaag eens iets levensbelangrijks. Registreer je als stamceldonor. Doen!


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    11-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Genesis: het verhaal van Adam en Eva
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Over Het Scheppingsverhaal schreef ik hier al herhaaldelijk. Als je in de kolom aan de linkerkant bij de zoekopdracht de term ‘Genesis’ intypt, krijg je een overzicht van dergelijke teksten. Toch vind ik het nuttig om nog eens terug te keren naar het meest bekende verhaal uit het Oude Testament, dat van Adam en Eva. Het is ons in het geheugen gegrift tijdens de lessen Gewijde Geschiedenis op de lagere school. Kunstenaars van alle tijden hebben het duizenden keren afgebeeld. Het maakt onuitwisbaar deel uit van ons cultureel erfgoed. Maar we weten niet goed hoe we er vandaag moeten mee omgaan. Het verhaal klopt niet meer.

    Doe mij en jezelf een plezier en lees de korte tekst eens na, in je eigen Bijbel of door hier te klikken; lees vooral het tweede en derde hoofdstuk over de Tuin van Eden en de zondeval.

    Klaar? Dan kunnen we beginnen.

    Wat meteen opvalt, is de uitzonderlijke toestand waarin Adam en Eva zich bevinden voor de zondeval. Ze zijn ongerept, volmaakt, onsterfelijk. Het werk dat God hen gevraagd heeft, doen ze met plezier, het vermoeit hen niet. Ze hebben niets tekort. Ze gaan met God om als gelijken. Ze behoeven geen kleding, ze lopen rond in hun glorieuze naaktheid. De dieren en de planten in de tuin vormen geen bedreiging. Ze hebben evenmin nood aan beschutting tegen de weersomstandigheden. Honger of dorst kennen ze niet. Ze zijn volmaakt gelukkig. Wij spreken nu nog van een paradijselijke toestand, naar een Oud-Iraans woord voor een ommuurde tuin dat alle talen sindsdien hebben overgenomen.

    Maar schone liedjes duren niet lang. God heeft aan de eerste mensen één verbod opgelegd: ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten,maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’

    Dat is, zoals in alle sprookjes, natuurlijk voldoende voor de mens om het toch maar eens te proberen. Een sprekende slang daagt Eva uit en zij bezwijkt, natuurlijk. Adam doet mee. De gevolgen zijn verschrikkelijk.

    Het is duidelijk dat dit een allegorisch verhaal is. Het gaat niet over twee concrete mensen, maar om personages in een verhaal over de eerste mensen. Het is heel normaal dat de mensen zich ooit zijn beginnen afvragen waar zij vandaan kwamen. Van hun ouders, dat was wel wiedes, maar als je verder teruggaat, naar je grootouders, overgrootouders, bet… enzovoort, waar kom je dan uit? Er moet toch ooit een begin geweest zijn?

    Vandaag weten we dat er voor de homo sapiens, die zich deze vragen stelde, andere mensachtigen geweest zijn. En daarvoor nog andere levensvormen die we nu als hogere diersoorten zouden bestempelen. En daarvoor allerlei dieren groot en klein, steeds minder complex en zo verder tot de meest primitieve levensvormen, tot het verschil tussen levende wezens en ‘dode’ materie heel vaag wordt. Er is een heel lange en ingewikkelde evolutie geweest voor we aan homo sapiens toe waren. Dat inzicht is er echter maar heel langzaam gekomen: het is pas sinds het begin van de twintigste eeuw dat de evolutietheorie bevestigd en verduidelijkt is. Ook vandaag nog zijn er wellicht meer mensen die geloven in het scheppingsverhaal dan in Darwins leer.

    Nochtans was het de mens al heel vroeg opgevallen dat wij heel goed op de dieren lijken, maar ook dat wij er grondig van verschillen. Dieren praten niet en de mens kan zich niet met de dieren vermenigvuldigen. De evolutie van miljarden jaren was grotendeels voorbij toen homo sapiens verscheen. De sporen, zoals fossiele overblijfselen van uitgestorven levensvormen, waren grotendeels verdwenen. Het leek wel alsof de wereld zoals hij was, al altijd zo had bestaan. Als men dus terugging in de tijd, op zoek naar het begin, dan dacht men niet aan voorouders en dieren en planten en bergen en dalen die er anders uitzagen, zoals wij nu doen. Er was weinig reden om te denken dat de wereld ooit fundamenteel anders was geweest.

    Als men dus op zoek ging naar het begin van de wereld, dan kwam men vanzelf uit bij een moment waarop alles wat er nu is, zo geschapen werd. Niets ontstaat immers uit het niets, dat zag de mens ook wel. Als je een tent of een huis of een stad wil, dan moet je die bouwen. Als je een kind wil, dan moet je dat maken. Als je een tuin wil, dan moet je die aanleggen en onderhouden. Als je vee wil, dan moet je ermee kweken. Zo komt men bij een scheppingsmoment en onvermijdelijk ook bij een schepper. Ooit was er niets. Dan kwam er een mensachtige figuur (wat anders?), die alles maakte: de hemel en de aarde, het water, de planten en de dieren, de zon en de maan, de dag en de nacht. En de mens, natuurlijk, als laatste en beste, man en vrouw.

    Die oorspronkelijke toestand was grondig verschillend van die waarin de mens zich bevond. In feite was die zelfs op alle punten net het tegenovergestelde. Als een mens verhalen vertelt, dan gaan die heel vaak over hoe goed het vroeger was. We weten wel dat we de waarheid daarmee wat geweld aandoen, soms zelfs heel veel geweld, maar we kunnen het niet laten. De mensen uit de oertijd waren helden, halfgoden of zelfs aan God gelijk. Onsterfelijk en zonder pijn of leed, volmaakt gelukkig. Ze hoefden niet te werken, niet te vechten met elkaar en met de wilde dieren, de planten groeiden vanzelf overvloedig, er was drinkbaar water, het was nooit te warm of te koud… Seks was er misschien wel, maar zonder zorgen, zonder dat er kinderen kwamen, want dat was lastig en riskant. Zonder concurrenten ook, zonder afgunst, zelfs zonder verwarrende begeerte die een mens verscheurt en zijn verstand verblindt. Uit de beschrijving van het paradijs en uit elke utopie kan je perfect afleiden hoe het niet was. Hoe goorder de werkelijkheid, hoe glorieuzer onze dromen. Wij schreeuwen ons gemis uit in de verheerlijking van de overvloed.

    Eenmaal je een paradijselijk ver verleden hebt waarvan alles vertrekt, moet je natuurlijk ook even uitleggen hoe het komt dat het nu niet meer zo is. Zoals in alle verhalen en alle sprookjes moet er iets mis gaan. In de ervaring van de mens was onheil vaak verbonden met iets wat men verkeerd deed. Je hebt pijn omdat iemand je slaat. Je verliest iets omdat iemand het gestolen heeft. Je gaat dood omdat iemand je vermoordt. Je wordt gestraft omdat je iets hebt gedaan dat niet mag. Aan onze kinderen zeggen we voortdurend: neen! Niet doen! Braaf zijn! Niet aankomen! Afblijven! Dat is van Pappa!

    Zo komt er een verbod in de Tuin van Eden. Van die ene boom, daar mag je niet van eten. Waarom niet? Omdat Ik het zeg! En omdat het de boom is van de kennis van goed en kwaad. En omdat je zal sterven als je ervan eet.

    Onze auteur, laten we hem Mosje noemen, was een rasverteller. Het is niet Adam die als eerste het verbod van de Heer overtreedt, maar Eva, de gezellin die God hem heeft gegeven. Dat is veelbetekenend in de mannenmaatschappij waarin Mosje leefde. En zij doet dat niet zomaar, maar omdat ze misleid is door een boze geest, onder de vorm van een serpent, een slang. Slangen zijn in alle primitieve gemeenschappen gevaarlijke, listige dieren, die zich verbergen om dan onverwacht toe te slaan. Eva was niet bang van de slang in de Tuin van Eden: de dieren vormden toen immers geen bedreiging voor de mens, ze leefden harmonieus samen. Het was, zoals in alle sprookjes, de tijd dat de dieren nog spraken. Ze luisterde dus zonder argwaan naar de listige slang en dacht: inderdaad, het is vreemd dat God ons verboden heeft om van die ene boom te eten. Wat kan er nu verkeerd zijn met kennis, zeker met de kennis van goed en kwaad? En wat bedoelt God met sterven? In de tuin van Eden was er immers niets of niemand die stierf… Het was de eerste, maar niet de laatste keer dat een verteller een goedgelovige vrouw ten tonele voerde, die zich iets liet wijsmaken door een boosaardige geest of persoon en die haar man vervolgens overtuigde om haar te volgen in haar desastreuze keuze. De leden van de stam, verzameld rond het kampvuur in de woestijn, hingen aan Mosje’s lippen.

    Aangezien het echte leven van de mens allesbehalve paradijselijk was, moest onze verteller wel uitleggen hoe dat zo gekomen was. Er was een verbod overtreden. Voordien had de mens helemaal geen behoefte aan de kennis van goed en kwaad, alles was immers volmaakt goed, er was geen kwaad. Nu wel, dus moest de overtreding te maken hebben met het verschijnen van het kwaad, het onheil, de pijn, het lijden en de dood in het leven. Dat wordt gesymboliseerd in het eten van de verboden vrucht. Door iets te misdoen verliest de mens zijn gelukzalige toestand en wordt hij zoals we hem nu kennen. De cirkel is rond, het verhaal is uit. Mosje is vertrokken van de mens zoals hij is, met al zijn miserie en is op zoek gegaan naar de verklarende oorsprong, een etiologie van dat kwaad, in een ver, mythologisch verleden. Hij heeft geschetst hoe alles is ontstaan, ook de mens. Om die oorspronkelijke toestand duidelijk te onderscheiden van de huidige, heeft hij hem afgeschilderd als een ideaal, in alles het heerlijke tegenovergestelde van de pijnlijke werkelijkheid. Maar dan moest hij ook uitleggen hoe daarin verandering is gekomen. De mens doet niet altijd het goede, dat was altijd al zo. En zo kon Mosje terugkeren naar de werkelijkheid en kon iedereen naar bed.

    We moeten niet te veel aandacht schenken aan de vrucht of de boom, het had net zo goed een ander symbool kunnen zijn, bijvoorbeeld: deze rivier mag je niet oversteken, of over deze muur mag je niet klimmen, of deze deur mag je niet open doen.

    Men heeft de overtreding van Adam en Eva vaak in verband gebracht met seksualiteit. Dat is echter niet noodzakelijk zo. God heeft Adam een gezellin gegeven, want hij zag dat Adam ongelukkig was zonder maatje. Hij kon wel met de dieren spelen, maar hij wou iemand van zijn eigen soort. Aangezien Adam alleen was, moest God zelf wel voor een tweede man zorgen, een mannin, bijvoorbeeld door een rib van Adam te nemen en er een vrouw uit te maken, vlees van zijn vlees. Er staat nergens vermeld of Adam en Eva seks hadden voor de zondeval, er is ook geen sprake van kinderen. We mogen dus niet zomaar zeggen dat het eten van die vrucht een symbool is voor seks. Anderzijds is het wel zo dat na de zondeval heel nadrukkelijk vermeld wordt dat er kinderen zouden komen, met pijnlijke barensweeën. De relaties tussen man en vrouw zouden ook verstoord zijn: Eva zou wel naar haar man verlangen, maar hij zou voortaan haar meester zijn, niet haar maatje… En zo geschiedde: de mensen hadden gemeenschap en hun eerste kind werd geboren.

    We moeten er altijd op bedacht zijn dat het verhaal van de schepping en van de zondeval uitlegt hoe de dingen nu zijn, niet hoe ze vroeger waren. De mythische paradijselijke voorgeschiedenis is enkel een literair hulpmiddeltje, een contrast met de schrijnende realiteit, precies om al het akelige van die realiteit des te beter en nadrukkelijker onder de aanacht te brengen van de toehoorders, de lezers.

    De fictieve toestand van volmaaktheid is definitief beëindigd na de zondeval. Er is geen weg terug naar de Tuin van Eden, God plaatste een bewaker aan de poort, met een vlammend zwaard.

    Dat betekent dat de hele mensheid nu definitief in de bedenkelijke toestand bevindt die iedereen kent. Dat kan je uitleggen, om in de geest van het verhaal te blijven, door te zeggen dat de nakomelingen van Adam en Eva hetzelfde lot moesten ondergaan: de mens is eens en voor altijd verdreven uit het paradijs. Je kan het ook zo stellen: het lot van Adam en Eva wordt overgedragen op hun kinderen en hun kinders kinderen. Letterlijk kan je dan zeggen dat de menselijke gesteldheid, de menselijke natuur, wordt overgedragen door de voortplanting: zo de vader, zo de zoon, of beter: zo de ouders, zo de kinderen. Wil je nog verder gaan, met een beetje krom denken, dan kan je zeggen dat door de fout van de eerste ouders al de nakomelingen de zelfde straf ondergaan. We erven dus de schuld van Adam en Eva. Maar niet alleen de schuld, de gevolgen van hun misdaad. Maar vergeet het niet, het eten van die boom is maar een symbool voor het meer algemene feit dat de mens niet altijd het goede doet. Er is niemand die nooit een overtreding begaat. Los van het verhaaltje zijn we allemaal even schuldig als de fictieve Adam en Eva, zij zijn maar de poppen uit het poppenspel die de zondigheid van iedereen illustreren. Het is dus niet omdàt zij gezondigd hebben dat wij schuldig zijn, het is omdat zij zondig waren dat wij, hun kinderen, het ook zijn, want wij zijn mensen zoals zij.

    Hoe meer men in de verhalen de nadruk legt op de donkere kant van het mens-zijn, op het lijden en de dood, op de problemen van het samenleven, op misdaad en straf, op oorlog en vernieling, op de moeite die de mens moet doen om te overleven, hoe meer het doorgeven van het leven op een vergiftigd geschenk begint te lijken. Iemand ongevraagd in dit wereldse tranendal plaatsen, daarmee doen we hen geen plezier. Zeker voor de primitieve mens was dat zo en voor de minstbedeelden in de maatschappij is dat nog steeds zo. Zij ervaren veeleer de lasten dan de lusten van het leven. Lijden en dood zijn vaak op de meest verschrikkelijke wijze aanwezig in het leven van de mens en niemand, ook niet de meest begaafde en begenadigde, de rijkste en de machtigste onder de mensen, ontsnapt uiteindelijk aan de dood. Vandaar dat men de voortplanting zelf in een negatief daglicht is gaan plaatsen, want het is daardoor dat kinderen geboren worden die een allesbehalve aantrekkelijk leven zullen hebben.

    Men kan daarin zover gaan dat men weigert om kinderen dat aan te doen en dat men ervan afziet om zich voort te planten. Tot voor kort was seksualiteit voor iedereen onvermijdelijk verbonden met voortplanting en ook nu nog hebben de meeste vrouwen en de meeste koppels geen toegang tot voorbehoedsmiddelen of andere vormen van gezinsplanning. De enige manier om geen kinderen te hebben is dan: geen seks. Seksuele onthouding werd in die omstandigheden aangezien als een verkieslijke houding, omdat op die manier vermeden wordt dat men iemand in het ongeluk van het leven stort. Als men in die richting verder denkt, dan komen we bij een houding die niet alleen voortplanting, maar ook seksualiteit en alles wat ermee te maken heeft als iets negatiefs aanziet.

    Wij zijn vertrokken van het verhaal van Mosje, de verteller in de nomadenstam in het Midden-Oosten, drieduizend jaar of meer geleden, bij de eerste mensen die bij het kampvuur fantaseerden over het ontstaan van de mens. We hebben gezien hoe zij de pijnlijke ervaring van hun moeizame strijd om te overleven illustreerden aan de hand van een scherp contrasterende Utopia, het allegorische verhaal van het paradijs en hoe de onvolmaakte mensen door hun eigen schuld uit dat paradijs verdreven werden. Het is een van de vele Bijbelse verhalen over de tekortkomingen van de mens en de straf die daarop volgt: denk aan Kaïn en Abel, aan Noach, aan Sodom en Gomorra, aan de toren van Babel. De God van Israël is een veeleisende, vertoornde, beproevende, bestraffende God, de mens is zwak en laat zich voortdurend van het rechte pad afbrengen. Dat is een constante in het Oude Testament. Het is een zeer getrouwe beschrijving van de onvolmaaktheid van de mensen en van het onheil dat hen voortdurend overkomt. De concrete verhalen in de Bijbel zijn een onontwarbaar kluwen, een tantaliserende mengeling van historische gegevens, van de verhalen over concrete mensen, met literaire toevoegingen, moraliserende interpretaties en ruimschoots hineininterpretieren honderden jaren na de feiten. De toehoorders van Mosje wisten niet altijd goed of hij nu aan het fantaseren was of getrouw de oudste geschiedenis van de stam weergaf. Ze herkenden de symbolen voor wat ze waren, ze hielden van een goede allegorie die in nauwelijks bedekte termen verwees naar een realiteit waarmee ze heel vertrouwd waren, ze kenden de vertrouwde figuren uit de ontelbare keren herhaalde verhalen, zoals wij Jan Klaassen, Faust, Roeland, de gebochelde klokkenluider van de Notre-Dame, La Traviata, Frankensteins monster, kapitein Achab, Hitler of Freddy Mercury.

    Er waren evenwel ook mensen die in die verhalen een kans zagen om zich een voordelige plaats in de maatschappij te verzekeren, niet als de gevierde verteller, maar als priester en heerser. Maar dat is voor een volgende keer.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    07-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.24 uur
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    We beginnen met een eenvoudige vaststelling: een dag telt vierentwintig uren.

    Dat leren we op de lagere school en we weten het voor de rest van ons leven. Geen mens die eraan twijfelt. We worden er ook voortdurend aan herinnerd. Onze digitale uurwerken geven ons meestal de tijd in dat formaat: met 08:30 bedoelen we half negen ’s morgens, dat zien we aan nul voor de acht; als we hetzelfde uur ’s avonds willen aanduiden, dan schrijven we 20:30. We kunnen het verloop van een etmaal ook volgen op een analoge klok, eentje met wijzers: de uren gaan een voor een voorbij, een omwenteling van de grote wijzer is een uur, de kleine wijzer herinnert ons aan de uren die al voorbij zijn. Een goede klok is er een die niet afwijkt, die een constante snelheid heeft, niet voor of achter loopt. Dergelijke klokken waren vroeger zeldzaam en zeer duur en mechanische chronometers zijn dat nog steeds. Gelukkig hebben we nu ook goedkope elektrische uurwerken en klokken die heel nauwkeurig zijn. Maar de juiste tijd kom je enkel te weten via een radiosignaal dat wordt uitgestuurd door een van de ongeveer tweehonderd atoomklokken in zeventig verschillende landen, die voor ons heel nauwkeurig de tijd bijhouden.

    Waarop baseren we ons voor die vierentwintig uren? Ook dat is simpel: het is de tijd die verloopt tussen twee identieke standen van de zon hier op de aarde, bijvoorbeeld en om het gemakkelijk te maken: zonsopgang, of de hoogste stand van de zon op de middag, of zonsondergang. Die periode hebben we onderverdeeld in vierentwintig gelijke delen en dat zijn onze uren. Simpel. We weten natuurlijk ook dat het opkomen en weer ondergaan van de zon eigenlijk een illusie is: de zon draait niet om de aarde, het is de aarde die links om haar as draait, in tegenwijzerzin dus, tegen de wijzers van de klok in. De mensen op de roterende aarde zien dus de zon elke dag opkomen aan hun linkerzijde (als we naar het noorden kijken), in het oosten, zeggen we. Ze gaat onder in het westen en tijdens de nacht zien we ze niet, dan verlicht ze de andere kant van de aarde.

    24 uur is dus exact de tijd die de aarde nodig heeft om één keer om haar as te draaien. Dat is evident. En toch is het niet zo! Op zichzelf gezien duurt een omwenteling 3’56” korter dan 24 uur. Maar om de lengte van de dag vast te stellen, meten wij die omwenteling niet op zichzelf, of tegenover een of ander vast of ver verwijderd punt, maar tegenover de zon. De aarde draait in tegenwijzerzin om de zon en doet daar een jaar over, ongeveer 365,25 dagen. Elke dag moet ze dus een naast de beweging om haar as ook een stuk van de ellipsbaan afleggen en daarom duurt het elke dag bijna vier minuten langer voor de aarde weer dezelfde positie inneemt tegenover de zon. En zo komt het dat elke dag toch precies 24 uur duurt.

    Maar dat is niet zo... Er treden verschillen op in de loop van een jaar die gaan tot 16 minuten per dag, in beide richtingen! Daarvoor zijn er twee belangrijke redenen. Primo: de aarde draait rond de zon in een ellips en niet in een cirkel. De afstand tussen de zon en de aarde verandert voortdurend. De zon staat niet in het centrum van de ellips, maar excentrisch. De aantrekkingskracht is het grootst wanneer de zon en de aarde het dichtst bij elkaar staan. Dat heeft voor gevolg dat de snelheid van de aarde afneemt naar gelang ze zich van de zon verwijdert en weer toeneemt bij het naderen. De dagen zijn daardoor het kortst wanneer de aarde het dichts bij de zon komt. Secundo: de as van de aarde is niet loodrecht tegenover de baan om de zon; ze helt 23 graden. Dat heeft voor gevolg dat de aarde gedurende haar omloop voortdurend in een andere helling staat tegenover de zon en dat zorgt ook voor een verschil in snelheid. Om het nog ingewikkelder te maken zijn die beide variaties niet gelijklopend. Men moet dus het effect van beide berekenen en dan het gemiddelde ervan maken. De som van die twee onafhankelijke sinusgolven geeft dan het verschil weer voor elke dag.

    Er zijn nog verscheidene andere factoren die een beperkte invloed hebben op de lengte van de dag. Ik noem er nog één: de maan heeft een effect op de aarde, dat zien we aan eb en vloed. De invloed van de zwaartekracht van de maan op de aarde heeft een niet aflatende vertraging voor gevolg van de rotatiesnelheid van de aarde. De aarde draait nu trager dan 100 of 1000 jaar geleden.

    Laten we even resumeren.

    Een dag heeft 24 uren, omdat de aarde in precies 24 uren om haar as draait. Maar nee, dat doet ze niet, het scheelt bijna vier minuten.

    Een etmaal van 24 uren is de tijd tussen twee opeenvolgende hoogste punten van de zon aan de hemel. Dat is ook niet zo, het duurt de ene keer tot 16 minuten langer of korter dan de andere, al naar gelang van de dag van het jaar.

    Wat is er dan wel waar?

    Onze 24-uurse dag is het gemiddelde van al de dagen van een jaar, en dat is de tijd die de aarde nodig heeft om rond de zon te draaien. Er zijn altijd 86.400 seconden in een dag (60x60x24). Er zijn 365,256 363 004 dagen in een jaar (365 d 6 h 9 min 9,7676 s).


    Het valt ons bij dat alles op dat we zelfs over de meest voor de hand liggende dingen niet zeker kunnen zijn. Onze taal is niet accuraat, ze strookt niet met de werkelijkheid. Wat wij een uur en een dag noemen, is niets anders dan een volledig kunstmatige periode die we meten met uurwerken die we zelf gemaakt hebben. Die apparaten zijn slechts zeer in het algemeen gebaseerd op de gemiddelden van de hemelverschijnselen die wij waarnemen. Het gaat met andere woorden over niet meer dan praktische afspraken die we maken met elkaar. De lengte van de dagen verschilt op alle mogelijke manieren, de zon en de maan komen op en gaan onder op allerlei momenten, maar wij kijken op onze uurwerken en we zeggen zelf hoe laat het is. Wij hebben een systeem ontworpen om de tijd te meten en leggen dat op aan onze omgeving. De klok tikt met een snelheid die wij hebben gekozen, niet met die van de wereld om ons heen.

    Het universum is wat het is en het doet wat het doet. Wat er gebeurt buiten onze directe invloedssfeer, daarop heeft de mens niet de geringste invloed. De mens is een nietigheid in dat universum. Al wat we kunnen doen, is hier op deze nietige planeet allerlei voorlopige afspraken maken, namen geven aan de dingen en beschrijven hoe ze er voor ons uit zien, hoe ze zich tot elkaar en tot ons verhouden, wat je er kan mee doen en wat best niet. Er is gaapt een existentiële kloof tussen wat er is en wat wij ervan maken. Wij benaderen alles van uit onze beperkte menselijke mogelijkheden, met onze beperkte zintuigen, met ons beperkt verstand, met onze beperkte wetenschap. De mens is de maat van de dingen. Wij meten het universum met onze kinderhanden en kinderhoofden.

    De dingen trekken zich van de mens niet veel aan, behalve hier op aarde en dan nog in heel beperkte mate: als we goed weer willen, moeten we het opzoeken of afwachten, het goed weer maken kunnen we niet. Wie van ons kan door zich zorgen te maken ook maar één el aan zijn levensduur toevoegen? (Mt. 6, 27). Wij zijn heel erg afhankelijk van onze omgeving.

    Het universum bestaat. Het is spontaan ontstaan en evolueert volgens bepaalde wetmatigheden die wij trachten te ontsluieren, en onder invloed van het toeval. Dat maakt het zo moeilijk om voorspellingen te doen. Wij maken deel uit van dat universum. Wij zijn eruit ontstaan en leven erin. Wij hebben geleerd, met vallen en opstaan, om ons stukje van het universum te verkennen en het te veroveren, het geschikt te maken om erin te leven met zeven miljard mensen. Wij ontwerpen de wereld, in de mate dat de wereld zich daartoe leent.

    Buiten het universum is er niets. Er is geen enkel bewijs, geen enkele aanwijzing voor het bestaan van een hogere, externe macht of kracht of intelligentie die het universum heeft geschapen, die het aanstuurt, onderhoudt of leidt. Het leven op aarde is een toevallig verschijnsel, niet geschapen en gepland maar spontaan ontstaan en dan spectaculair geëvolueerd volgens zijn complexe intrinsieke wetmatigheden, met de mens als dominante soort, althans sinds ongeveer duizend jaar, niet veel meer…. Er is geen buiten- of bovenaardse kracht die in een actieve relatie staat tot de mensen, die hen heeft geschapen, die hen haat of liefheeft, die hen wetten voorschrijft en oplegt, die de goeden beloont en de kwaden straft, die heeft vastgelegd en ook aan de mensen verteld heeft wat goed is en wat niet. Al wat leeft, sterft, voorgoed. Er is geen leven na dit leven, voor niemand. Al wat we kunnen doen, is het leven doorgeven aan onze nakomelingen.

    Er is alleen het enorme universum en in een verre uithoek daarvan: de aarde, een minuscule planeet waarop leven is ontstaan, waarop mensen samenwonen die proberen te overleven. Op een dag zal de aarde er niet meer zijn, zal de mens er wellicht niet meer zijn. Het is een klein, op alle punten onooglijk verhaal in de 13,4 miljard jaar van de geschiedenis van het heelal die al voorbij zijn, in de misschien miljarden miljarden jaren die nog zullen volgen, of niet. Maar voor ons is het alles wat we hebben, het is ons enig, kortstondig verhaal. Wij hebben vandaag een gemiddelde levensverwachting van 67,1 jaar. Dat is niet erg lang, zeker niet als je al 65 bent...


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    05-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Luxe
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een elite is er steeds geweest. Dat was vroeger opvallend zo, maar het is vandaag niet anders, al zijn er nu waarschijnlijk meer mensen die tot de betere klassen behoren dan vroeger. Die beperkte groep van mensen onderscheidt zich in de eerste plaats door een hogere verstandelijke ontwikkeling. Dat uit zich op verscheidene manieren. Zij nemen de intellectuele beroepen op zich en stellen zich op als leiders, sociaal, politiek en economisch. In een kapitalistische maatschappij maar ook in andere politieke constellaties zullen zij meer persoonlijke rijkdom vergaren dan anderen en zullen ze minder slafelijke arbeid verrichten. Ze zullen ook meer genieten van de goede kanten van het leven.

    Wanneer het verschil in rijkdom en macht binnen een gemeenschap echter te groot wordt, zal daartegen onvermijdelijk terecht verzet groeien. Dat leidt tot sociale onrust en geweld. De maatschappij zal dus maatregelen moeten nemen om dat verschil binnen de perken te houden. De burgers kunnen wetten stemmen om de hoogste inkomsten te belasten, maar de rijke elite zal proberen om dat tegen te werken en zal al haar kennis en ervaring gebruiken om aan die wetten te ontsnappen. Als men het vergaren van rijkdom en de uiterlijke tekenen daarvan te sterk belast, dan fnuikt men de drang om initiatief te nemen en verglijdt men naar een lethargisch profiterend proletariaat. Men moet de rijkdom dus met mate belasten en de herverdeling zo organiseren dat zij als een verantwoorde bijdrage aan de gemeenschap getolereerd wordt door de rijken en als rechtvaardig beschouwd wordt door de anderen. Maar men moet vooral de rijken en de strebers voorhouden dat ze zich vrijwillig moeten matigen in het verwerven van persoonlijk bezit en macht, precies omdat dit onvermijdelijk leidt tot afgunst en verzet. Al te uitdagende indiciën van persoonlijke rijkdom moeten vrijwillig vermeden worden. Ook de rijken moeten zich ervan bewust zijn dat zij zonder de maatschappij niet kunnen overleven en dat hun rijkdom gebaseerd is op het werk van anderen.

    Maar dat heeft directe gevolgen voor onze wereld. Enkel de zeer rijken zijn in staat om zeer dure zaken te bekostigen, bijvoorbeeld luxewagens, riante villa’s, zeiljachten... Kunstwerken komen zelden tot stand zonder een mecenas. Zelfs als men enkel de kostprijs van kunstwerken verrekent, dus een eerlijk loon voor de ambachtsman, en niet de buitensporige meerwaarden die een waanzinnige markt organiseert, zullen voornamelijk de rijken zich belangrijke kunstwerken en de beste artisanale voorwerpen kunnen permitteren. Wat men vaak de hoogste verwezenlijkingen van de mensheid noemt: kastelen, uiterst gecompliceerde uurwerken, kunstschatten… komt enkel tot stand wanneer er een overschot aan geld is. Luxegoederen en uitzonderlijke producten van het menselijk genie veronderstellen een koopkrachtige klasse.

    Maar hebben we die luxegoederen nodig? Peperdure wagens, luxe-uurwerken in streng gelimiteerde oplagen, zeldzame vulpennen, extravagante juwelen… Is het nodig dat de mensheid die heeft? Is het nodig dat die in privébezit zijn? Blijkbaar wel, anders zouden zoveel mensen niet zo intensief, ja, verbeten bezig zijn met het najagen van het bezit daarvan.

    De maatschappij kan grote projecten financieren, bijvoorbeeld openbare gebouwen en publieke voorzieningen, zoals orkesten, musea, zwembaden, wetenschappelijk onderzoek, verkenning van de ruimte… Maar wat met privaatbezit van extreme luxegoederen in de ruimste zin? Op grond van de onvervreemdbare individuele vrijheid van de mens moeten we toestaan dat mensen hun geld daaraan uitgeven. Maar om al te grote tegenstellingen in de maatschappij te vermijden, moeten we tezelfdertijd de mens ontraden om dat al te fanatiek te doen. Dat moet niet gebeuren door het van boven uit radicaal te verbieden of door het fiscaal totaal onmogelijk te maken, maar door opvoeding en beïnvloeding. Men moet de medemens niet dwingen om dingen te doen en te laten, maar men mag wel proberen om hem of haar te overtuigen dat iets goed of slecht is. Wat goed en slecht is maken we samen uit. De basis daarvoor vinden we in een goed begrip van wat de mens is. Wat bijdraagt tot het geluk van de mens is goed en vice versa. Het is dus echt niet om het even wat men doet in het leven, er is wel degelijk een moraal, maar die kan niet opgelegd worden en overtredingen kunnen enkel beteugeld worden wanneer er manifest ernstig nadeel berokkend wordt aan de gemeenschap of aan individuen.

    Excessen zullen dus steeds mogelijk zijn, maar wie zich daaraan te buiten gaat, moet ook de gevolgen daarvan dragen, zoals een normale afgunst, de dreiging van misdadige aanvallen en zeker de verontwaardigde morele afwijzing van de medeburgers.

    Ik ben dus geenszins een voorstander van radicaal herverdelend communisme en socialisme, al dan niet verdoken, maar ik pleit evenmin voor een ongelimiteerd kapitalisme. Ik ben voor een beperkte spanning tussen de hoogste en de laagste lonen. Ik ben voor een gedifferentieerde, matig progressieve aanslagvoet van de personenbelasting: wie weinig verdient hoeft minder bij te dragen in de kosten van de gemeenschap dan wie nog veel geld overhoudt wanneer zijn of haar basisbehoeften gedekt zijn. Ik ben voor een billijke bezoldiging van de arbeid, maar ik vind opbrengsten uit kapitaal ethisch even koosjer.

    Kapitaal is de opgespaarde vrucht van de arbeid en winst daarop hoeft niet zwaarder belast te worden dan de arbeid. Er is niets misdadigs of onethisch of asociaals aan inkomsten uit kapitaal. Je hebt mensen die hun kapitaal omzetten in bezit: huizen, auto’s, of in vergankelijke goederen: eten en drinken, vakantie, dienstencheques, huispersoneel… Je hebt anderen die hun geld liever opsparen en het beleggen. Dat is beider goed recht. De gemeenschap mag beslissen om op het sparen een belasting te heffen, maar niet te veel of niet te vaak. Er zijn vandaag geen financiële producten waarop geen belasting geheven wordt, behalve de beurs en gelijksoortige beleggingsvormen, maar daar heb je een ernstige risicofactor die in de plaats komt.

    Het is dus niet billijk om de winsten op kapitaal extra zwaar te belasten, alsof ze nog niet belast zouden zijn. Wie zijn spaargeld eerlijk verdiend heeft, heeft daarop al de vereiste belastingen betaald. Specifieke excessieve taksen op winsten op kapitaal zouden overigens ook nefast zijn, omdat ze het sparen en het beleggen zou ontraden en er is nu eenmaal behoefte aan spaargeld: men kan geen leningen toestaan aan ondernemers en mensen die een eigendom willen verwerven als er geen andere mensen zijn die hun geld bij de bank deponeren in ruil voor een bescheiden winst, die trouwens vaak amper de inflatie compenseert.

    Mensen mogen gebruik maken van hun verstandelijke en materiële middelen om vooruit te komen in de wereld. Het is ook normaal dat men eventuele overschotten aanwendt om te genieten van de goede dingen des levens. Als ik echter bekijk wat mensen zoal doen met hun geld, kan ik me af en toe niet ontdoen van de indruk van een verregaande frivoliteit, niet zelden gepaard gaande met schuldige roekeloosheid.

    De populaire verre toeristische reizen zijn daarvan een voorbeeld. Men geeft aanzienlijke sommen uit voor een betrekkelijk, kortstondig, en vaak erg oppervlakkig lichamelijk genot, bijvoorbeeld het verblijf in dure hotels en resorts. Heel even leeft men als een pasja, een koning, een miljonair, of wat men zich daarbij voorstelt: dolce far niente. Na een week of veertien dagen is men echter terug Jan met de pet. Het is alsof die korte onderbreking al het intrinsiek onaangename van de rest van de tijd moet compenseren. Ik mis in dergelijke escape-vakanties vooral intellectuele uitdagingen. Het is belangrijk dat men zich goed voelt, maar dat is maar een noodzakelijke voorwaarde om ook nog iets te doen, bij voorkeur iets waarbij men ook gebruik kan maken van zijn verstandelijke vermogens. Je verstand op nul zetten is voor mij geen vakantie maar een straf, een pijnlijk frustrerende situatie die ik niet langer dan een uur uithoud. Ik hou er ook niet van om onderhouden te worden door personeel, ik maak mijn eten liever zelf klaar, ik onderhoud mijn omgeving het liefst zelf. De kortstondige illusie van een gepamperde vakantie wekt veeleer mijn wrevel op. Vaak hoor je als uitleg dat men een heel jaar hard werkt en geen tijd heeft voor ontspanning, voor een boek, voor een bezoek aan een museum of een concert en dat een all-in vakantie noodzakelijk is om het een heel jaar te kunnen uithouden. Dat hard werken is echter in de meeste gevallen zeer relatief, in onze maatschappij, zeker bij de mensen die zich dure vakanties kunnen veroorloven. En tijdens hun vakanties beperken ze zich overigens vaak tot zeer passieve recreatie, lichamelijk en intellectueel.

    Roken is een andere bedenkelijke luxe, die bovendien levensgevaarlijk is voor zichzelf en voor anderen en die de openbare gezondheidszorg zwaar belast. Niet zelden zijn het eenvoudige mensen en personen die behoren tot de vierde wereld die verslaafd zijn aan nicotine. In feite is het onzinnig en zelfs misdadig dat de gemeenschap de productie van rookwaren toestaat en er groot financieel voordeel uit haalt via de taksen op de verkoop.

    Dat geldt ook voor alcohol. Mensen die alcohol drinken hebben het gevoel dat zij zich beter amuseren dan geheelonthouders. Zij hebben een vaag wrevelig medelijden met de zuurpruimen die niet drinken en beschuldigen hen ervan dat ze niet van het leven kunnen genieten. Geheelonthouders kijken van hun kant met niet gering misprijzen neer op het kunstmatige plezier, de chemisch veroorzaakte roes die alcohol veroorzaakt. Mensen die onder invloed zijn, gedragen zich anders dan als ze niet gedronken hebben. Alcohol beïnvloedt het gedrag, dat merken we bij de vele verkeersongevallen. Alcohol beïnvloedt ook de zelfperceptie: men is buitensporig uitgelaten, men voelt zich hilarisch goed. Het volstaat om voldoende alcohol tot zich te nemen om dat gevoel te hebben. Dat houdt meteen ook het gevaar in van verslaving: op den duur grijpt men naar alcohol telkens men zich goed wil voelen en uiteindelijk kan men niet meer zonder alcohol.

    Naast alle andere problemen die onlosmakelijk verbonden zijn met alcoholgebruik, is het meest fundamentele bezwaar dat ik ertegen heb precies het feit dat het de mens beïnvloedt in zijn denken, aanvoelen en doen, dat het hem verandert en die verandering is zelden ten goede. Wij hebben de indruk dat de wereld draaglijker, aangenamer is met alcohol, maar dat is een illusie. Er is niets zieliger of gevaarlijker dan een stel aangeschoten mensen, behalve misschien een echte, onverbeterlijke, hopeloze, eenzame alcoholist.

    Ik zou het nog kunnen hebben over modieuze kledij, over sigaren, over het verzamelen van antiek en kunst, over exclusieve restaurants, wellness-centra, peperdure wagens, zeiljachten en privé jets, luxehoertjes, drugs, snoepreisjes, Toscaanse villa’s, kortom over alles waar de rijken en de groten der aarde zich naar verluidt mee onledig houden en waarnaar de anderen blijkbaar begerig opkijken.

    Ik denk echter dat er ook andere mensen zijn, die aan dat alles geen behoefte hebben, zelfs als ze het zich kunnen veroorloven, of die zich bewust het verlangen naar dergelijke dingen ontzeggen, omdat ze menen dat ze ethisch niet te verantwoorden zijn en overigens de mens niet eens gelukkig maken.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    02-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.internetradio
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik heb altijd al naar muziek geluisterd. Ik ben geboren in 1946. Als peuter had ik niet veel belangstelling voor de radio. Dat was een vooroorlogs model, dat enkel voor het nieuws werd aangezet. Daarin kwam verandering toen ik in het eerste of tweede studiejaar van de lagere school zat en mijn ouders een nieuwe radio kochten, een Philips met een helder verlichte zenderlijst en een groen oog om de afstelling heel precies te regelen. De luidspreker was vrij groot, de behuizing van hout en dus was de klankkwaliteit echt wel goed. Toen ben ik naar muziek beginnen luisteren, eerst passief, omdat de andere leden van het gezin de radio monopoliseerden. Ik was de jongste van vier, ik had (ook) daarover dus niets te zeggen. Die radio is in dienst gebleven tot mijn ouders gestorven zijn en dan heeft mijn oudere broer hem meegenomen naar zijn werk. Ik weet niet wat ermee gebeurd is na zijn overlijden, enkele jaren geleden.

    Toen ik wat ouder was, kreeg ik meer zeggenschap over de radio en zo ontdekte ik de klassieke muziek op de radio. Mijn ouders en mijn twee broers en mijn zus hielden allemaal van klassieke muziek, ze waren muzikaal begaafd. Zingen konden we allemaal. Mijn oudste broer speelde trompet in de fanfare, maar ook altblokfluit en zelfs even klarinet; hij had een heldere tenorstem. Mijn andere broer heeft nog gezongen bij de Troubadours van Pater Guido Haazen, die later de beroemde Troubadours van Koning Boudewijn opgericht heeft, de zwarte zangers die op de Wereldtentoonstelling van 1958 ophef maakten, onder meer met de prachtige Missa Luba. Hij was wellicht de meest muzikale van ons allemaal, zeker uitvoerend. Mijn zus is met een muzikant getrouwd. Ze zong zelf ontroerend mooi. Ze is gestorven toen ze amper 35 was.

    Ik was dus vertrouwd met klassieke muziek. Meer nog: klassieke muziek was in ons gezin een belangrijke waarde, iets waar we naar opkeken. Zo ben ik via mijn huisgenoten naar klassieke muziek beginnen luisteren op heel jonge leeftijd en dat is altijd zo gebleven. Toen ik op internaat ging, de laatste drie jaar van de humaniora, nam ik de Philips bandopnemer mee en ik draaide muziek in de speelzaal, lichte muziek maar ook klassiek. Het laatste jaar werd ik verwijderd uit het internaat en ging op kot bij een gastgezin, een heerlijke tijd. Daar had ik een eigen kamer en de bandopnemer stond altijd op, ik heb de weinige banden die ik had grijsgedraaid. Er was nog een medebewoner en die had een draagbare radio, een Schaub-Lorenz. Die mocht ik soms lenen en ik heb vaak naar klassiek geluisterd op dat toestelletje. Het jaar daarna ging ik naar Leuven studeren. Ik wou absoluut ook een ‘portatief’, een draagbare radio voor op mijn kot. Dat werd een heel mooie Grundig en die heeft de drie jaren van mijn studententijd opgeluisterd en enigszins leefbaar gemaakt. Het was de tijd dat de FM-uitzendingen begonnen op BRT3 en dat was mijn vaste stek. Ik erfde een pick-up, een platendraaier van mijn schoonbroer en mijn Peter Aimé, die schrijnwerker was, maakte er een fraai kastje rond. Ik haalde platen uit de afdeling van de Nationale Discotheek.

    Toen ik in 1968 begon te werken aan de Universiteit in Leuven gingen onze eerste centen naar een auto, de volgende naar een Encyclopedia Britannica. Pas later heb ik mijn eerste stereo-installatie gekocht, na lang opzoeken: een Leak tuner en versterker en boxen, ik heb ze nog altijd, de tuner is nog steeds in dienst. Toen mijn laatste suikertante Alma stierf, kocht ik met mijn bescheiden erfenis een nieuwe stereoset: een uitstekende Amerikaanse Phase Linear versterker, voorversterker en tuner en twee machtige B&W boxen. Ook die heb ik nog, de eindversterker is nog steeds de kern van mijn muziek- en beeldinstallatie, de voorversterker is recentelijk vervangen door een strakke Arcam. In de loop van de jaren zijn er verscheidene platenspelers gepasseerd, de laatste is nog in dienst, een dure Micro. Ik had ook een betere bandopnemer, een Tandberg met een hele verzameling banden met klassiek en jazz. Daarna was het de beurt aan de cd-spelers en zelfs een heus cd-kopieerapparaat, omdat de cd’s zo duur waren en zijn. De laatste ontwikkeling was de dvd.

    Ondertussen was er ook de digitale kabel gekomen, met talrijke tv-zenders en radiokanalen, met een rijk aanbod aan klassieke muziek. ’s Avonds luisteren we meestal via dat kanaal naar klassiek, op Klara, Klara Continuo of Musiq3, maar vaker nog op de klassieke tv-zender Mezzo, die je bij Telenet kan bekijken mits een maandelijkse bijdrage te betalen van € 4,95.

    Al bij al is dat een beperkt aanbod, zeker als je bedenkt dat er zoveel klassieke zenders in de lucht en op de kabel zijn: elk land heeft wel een zender die enkel klassieke muziek geeft, grotere landen hebben er zelfs meer dan één. Denk aan de legendarische BBC Radio 3, France Musique… Ik heb dan ook altijd geprobeerd om die andere zenders in huis te krijgen, zonder veel succes echter. Met de AM-radio kon je heel wat buitenlandse stations beluisteren, maar de kwaliteit was bedenkelijk, zeker in vergelijking met de FM-zenders. Maar het FM-signaal straalt rechtdoor en is dus beperkt door de kromming van de aarde. Veel verder dan een vijftigtal kilometer reikt zo’n zender niet. Ik heb, wonend in het centrum van België, nooit kunnen luisteren naar Franse, Duitse of Nederlandse zenders, laat staan Britse.

    Toen de satellietzenders opkwamen was ik er als de kippen bij om een schotelantenne te plaatsen. België speelde echter aanvankelijk niet mee en dus kwam je terecht in een Duits systeem, met hoofdzakelijk Duitse, Zwitserse, Oostenrijkse en Zuid-en Oost-Europese zenders, maar steeds prima kwaliteit, ten minste zo goed als cd’s. Ik heb zo drie systemen gehad, het laatste is nog steeds aangesloten, maar ik gebruik het niet vaak, enkel als er niets op de kabel te vinden is. Dan ga ik op zoek naar de klassieke buitenlandse zenders, die vrijwel allemaal gratis te beluisteren zijn.

    Met de Derde Industriële Revolutie werd de computer en vooral de PC geïntroduceerd in Vlaanderen. Later volgde ook het internet en ik ontdekte al gauw dat je op het wereldwijde web ook een quasi eindeloos aanbod van internetradio’s kon aanspreken. Op kantoor had ik altijd al naar de gewone FM-radio geluisterd op een bescheiden maar kwalitatief hoogstaande Kenwood receiver met heerlijke SB-boxjes. De laatste tien jaar van mijn loopbaan heb ik echter meestal gekozen voor een internet-radio op de PC, met de klassieke handige luidsprekertjes die bij elke PC horen, en voor cd’s die ik meebracht van thuis.

    Overdag brengen we de meeste tijd door in wat wij de tuinkamer noemen: een heldere aanbouw aan ons huis met zicht op de tuin en de vijver, waarin Lut haar atelier heeft en ik een vaste stek om te lezen, te schrijven en naar muziek te luisteren. Dat laatste gebeurt dan via mijn oude radiotuners en een draadantennetje en de stevige Marantz versterker van Lut en twee G1 boxen van Sony. Er is natuurlijk ook een cd-speler aangekoppeld. Maar met die tuners kon ik nog altijd geen buitenlandse zenders ontvangen en zelfs Klara en Musiq3 kwamen vaak enkel met ruis door.

    Een oplossing kwam in zicht toen we ons enkele maanden geleden eindelijk naast de desktop PC ook een laptop aanschaften. Die troont nu naast mij, binnen handbereik of op mijn schoot en dat heeft mijn leven veranderd. Ik schrijf nu, in de winter, vooral in de tuinkamer, dan hoeven we overdag niet te stoken in mijn werkkamer en het is ook gezelliger om samen te zijn in huis. En ik heb nu een elektronische, digitale encyclopedie ter beschikking, meer nog: met het internet ligt de hele wereld voor mij open. Ik heb alle hulpmiddelen die ik maar kan dromen onmiddellijk bij de hand en dat zet me aan om nog meer op te zoeken. Naast mijn blogteksten schrijf ik nog vele uren per dag: losse gedachten of meer intieme overpeinzingen. Vroeger deed ik dat met potlood in schriftjes, maar mijn rechterhand is licht gehandicapt na een val met mijn moto in 2002 en ik had vaak schrijfkramp. Nu heb ik een elektronisch dagboek en het schrijven gaat even spontaan en het is veel beter leesbaar, al ben ik zelf wel een beetje trots op mijn vrij regelmatig handschrift en heb ik dus ook wat spijt dat ik nu veel minder met de hand schrijf.

    Stilaan rijpte de gedachte dat mijn laptop met draadloos internet eigenlijk ook een perfecte internetradio is. Maar de ingebouwde minuscule luidsprekertjes kunnen, hoe verbazingwekkend krachtig ze ook zijn, zich niet meten met het geweld van de versterker en speakers. Dus moesten we proberen om het perfecte geluid dat op de laptop beschikbaar is, aan te sluiten op de versterker. Dat bleek veel eenvoudiger dan gevreesd: een kabeltje dat de hoofdtelefoonuitgang verbindt met de ‘aux’ ingang van de versterker, kostprijs € 8 en klaar is kees! Je kan nu via de laptop naar de radio of naar een cd luisteren, de klank luider of stiller zetten enzovoort, nu hoef ik helemaal niet meer uit mijn zetel te komen om een ergerlijk praatprogramma af te zetten of een cd te wisselen tijdens het lezen of het schrijven…

    Toch was het nog even zoeken… Je kan op internet via Google of zo natuurlijk zoeken naar de zender die je wil beluisteren, bijvoorbeeld Klara, en dan klik je daar op ‘luister nu’. Als je van zender wil veranderen, moet je dat proces herhalen en niet vergeten om Klara eerst af te sluiten, anders hoor je de twee door elkaar. Wat ik nodig had was een virtuele internetradio of internettuner, een programma op mijn laptop met een overzicht van de zenders, zodat ik ze maar moet aanklikken als ik er wil naar luisteren.

    En ja hoor! Na even zoeken is het nu zover. Mijn keuze is, na enkele minder geslaagde pogingen, gevallen op www.internettuner.nl en dat programma beantwoordt aan al mijn verwachtingen. Het is een zeer overzichtelijk aanbod van alle internetzenders, per land. Je kan zelf een selectie maken van je favorieten, nadat je eerst een keuze gemaakt hebt, bijvoorbeeld tussen al de klassieke zenders van alle beschikbare landen (dat leverde een 90-tal zenders op…). Die favorieten zijn dan verbonden aan je naam, dus als je naar de website gaat krijg je meteen je favoriete zenders te zien; schakelen tussen die zenders is een kwestie van klikken en gedaan. De klankkwaliteit is ten minste zo goed als via de tuner, zonder haperingen of ruis en de keuze is fabelachtig uitgebreid!

    Even was ik op een ander spoor geraakt: er zijn namelijk ook ‘echte’ (in tegenstelling met virtuele) internetradio’s en internettuners. Dat zijn radio’s en tuners, echte toestelletjes dus, maar die als enige bron het internet hebben, draadloos of via een kabel naar de modem. Zo’n tuner zet je naast je versterker, kabeltjes erin en hopla: ook zonder computer luister je naar een van de duizenden radiozenders die je op het web vindt. Een internetradio werkt zelfstandig, daar zit dus een versterkertje en zelfs luidsprekers in. De kwaliteit is aardig, maar tuner en versterker en boxen is natuurlijk een betere optie. Voor kleinbehuisde mensen zonder computer (maar met internetaansluiting…) is dat echter zeker een mogelijkheid. Prijzen schommelen rond de 150 euro. In vergelijking met de acht euro die ik betaalde voor mijn kabeltje is dat wel veel en het resultaat is het zelfde, natuurlijk.

    Op dit ogenblik luister ik naar de aangename, onderhoudende zender Swiss Classic en ik voel me de koning te rijk. Ik vat het nog even samen: op het internet vind je massa’s radiozenders. Met een programmaatje als ‘internettuner’ kan je die aanklikken en beluisteren op je laptop. Wil je betere klankkwaliteit, koop dan een kabeltje dat je PC verbindt met je stereoset en geniet van de weelde van gratis muziek van over de hele wereld en van uitstekende klankkwaliteit! Ook je cd’s kan je op die manier beluisteren, je kan zelfs je dvd’s zo bekijken… Veel plezier!


    Categorie:muziek
    Tags:muziek


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!