Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (170)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    30-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rondas creationist?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het zogenaamde derde programma van de officiële Vlaamse radiozender, nu Klara, is sinds mijn jeugd voor mij erg belangrijk geweest en ik durf aan te nemen dat dit voor vele andere Vlamingen met enige intellectuele en artistieke belangstelling zo is geweest. Het was jarenlang de enige plek waar je in Vlaanderen terecht kon voor klassieke muziek in vrijwel alle vormen, vooral ook de oude muziek, jazz, etnische muziek, poëzie, boekbesprekingen, informatie over tentoonstellingen en interviews met belangrijke mensen en vooraanstaande auteurs. De Nederlandse zenders kon je niet overal ontvangen, net zomin als de Franstalige, Duitse en Engelse.

    Op heel wat punten hoefde je ook niet naar ander en beter te verlangen, bijvoorbeeld voor oude muziek, want Vlaanderen was het centrum van waaruit de vernieuwde belangstelling ontstond voor alles wat van vóór Mozart was en voor de originele uitvoeringspraktijk. Ook op het gebied van etnische en volksmuziek zat je wel goed, met uitstekend gedocumenteerde programma’s met ook eigen veldopnames van Herman Vuylsteke. De jonge René Jacobs mocht er de resultaten voorstellen van zijn studies over de Italiaanse barok. Niño de Flandes, onze eigen Wannes Van de Velde leerde ons wat flamenco echt is. Denijs Dille wist werkelijk alles over Bartok en Delius. Vele uren hebben wij aan de radio gekluisterd gezeten.

    Maar met de intellectuele praatprogramma’s heb ik het altijd moeilijk gehad. Eerst was er jarenlang de onvermijdelijke maar o, zo betweterige Frans Boenders en vandaag de dag heeft Jean-Pierre Rondas die nare traditie con brio overgenomen, bij voorkeur op zondagvoormiddag, van elf tot twaalf. Het valt af en toe nog wel mee, maar vandaag had hij het over een onderwerp dat me nauw aan het hart ligt: Darwinisme, atheïsme en enkele auteurs waarvan ik verscheidene werken heb gelezen en die ik hier ook heb besproken of gesignaleerd, vooral Richard Dawkins en Daniel Dennett. Aanleiding was een boek van de Anglicaanse priester en theologieprofessor (maar hier ten tonele gevoerd als historian) Alister McGrath, The Twilight of Atheism, met wie Rondas een uitgebreid interview had, in het Engels. Wat we daar hebben moeten horen, was ronduit ergerlijk. McGrath mag natuurlijk zeggen wat hij wil, en Rondas ook, maar dan liefst niet onder het mom van een wetenschappelijk (verantwoord) programma. Niet alleen was Rondas totaal kritiekloos voor de merkwaardig conservatieve opvattingen van zijn geïnviteerde, hij deed er telkens nog een schepje bovenop.

    Met hun gezamenlijke rabiate aanval (de wederzijdse exactly!’s waren niet uit de lucht) op de recente atheïstische zondvloed (sic) zaten ze, hoe kan het ook anders, al heel snel gezellig te keuvelen in de duistere fundamentalistisch religieuze hoek van het creationisme. Toen Rondas dat in de allerlaatste minuten van het programma zowaar ook begon in te zien, stelde hij dan maar de vraag aan McGrath, die ons daarop een staaltje gaf van zijn slick obscurantisme: nee, hij was geen creationist, maar hij geloofde wél in creation. Hoe die schepping dan in haar werk ging, daar was helaas geen tijd meer voor, maar het was niet op zeven dagen gebeurd, Augustinus had daarop al gewezen, zodus.

    Ik ga me hier niet moe maken met al de hatelijkheden, moedwillige verdraaiingen, manifeste leugens en wetenschappelijke enormiteiten op te sommen die deze beide ‘gelovigen’ gedebiteerd hebben in de loop van hun gesprek. Wat ik u allen zou willen aanraden is dit: schenk in hemelsnaam niet te veel belang aan wat journalisten als Rondas vertellen over wat dan ook, en zeker niet over godsdienst, Darwinisme en het bestaan van God, maar overtuig uzelf, lees de auteurs zelf, zelfs McGrath voor mijn part, maar dan ook Dawkins (en niet alleen The God Delusion, vert. God als misvatting) en Dennett (en niet alleen Breaking the Spell). Dan zal je merken dat je hun tendentieuze uitleg niet nodig hebt om die boeken te begrijpen, ze zijn echt niet zo moeilijk. Gegarandeerd dat je dan ook tot andere conclusies zal komen dan zij, die hun eigen angsten en vooroordelen laten voorgaan op de objectiviteit en intellectuele eerlijkheid die je toch zou mogen verwachten op onze nationale openbare omroep op een zondagmorgen rond ten elven.

    En mocht je dan toch de indrukwekkende religieuze revival niet willen mankeren die McGrath en Rondas menen te bespeuren, dan is er geen reden tot haast: er is nog ruim plaats in onze kerken dezer dagen. Of wat je daar aantreft van aard is om je er lang te houden is nog een andere vraag.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    26-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Afschrikken
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In de jaren na de Tweede wereldoorlog hebben de grootmachten (en heel wat niet zo grote) er alles aan gedaan om een sterk leger op te bouwen, vooral met wat men nadien massavernietigingswapens is gaan noemen. De wapenwedloop kende een verschrikkelijk hoogtepunt met de ongebreidelde opstapeling van kernwapens en hun dragers, de korte- en langeafstandsraketten, niet alleen in de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten, maar ook in hun satellietlanden (zie 04.11.2006 voor de etymologie van satelliet), bijvoorbeeld bij ons in Kleine Brogel. Zelfs een uiterst verstandig politicus als Helmut Schmidt, de Duitse kanselier van 1974-82, was een fervent voorstander van de plaatsing van de infame kruisraketten in Europa, wat bij ons toen zelfs gebeurd is zonder medeweten van de regering en waarover ze nu nog altijd onnozel doen (‘daarover praten we niet!’).

    Bij elk plaatselijk conflict, dat slechts een verdoken oefenronde van de grootmachten was, bestond de vrees van de escalatie en het uitbreken van een nieuwe wereldbrand. Het is gelukkig niet zo ver gekomen en de ergste kou van de koude oorlog lijkt achter de rug, al zijn er nog voldoende maartse buien en aprilse grillen om ongerust te blijven.

    Het principe van die wapenwedloop, de oorlogsfilosofie was samengevat in een Engels woord: deterrence, afschrikking. Langs beide kanten was de boodschap: als jij begint, sla ik nog harder terug. Spionage was daarbij essentieel: men moest weten over welke wapens de tegenstander beschikte, waar die opgesteld waren, wat de oorlogsplannen waren…

    Voorstanders van dat systeem, politieke leiders, wapenproducenten en trafikanten, militaire leiders, conservatieve religieuze leiders (zijn er andere?) beweerden dat de wederzijdse bewapening de enige manier was om de vrede te handhaven en ze wezen naar het uitblijven van een nieuwe wereldoorlog als het bewijs van hun gelijk. Ook vandaag nog zijn er mensen die vasthouden aan die ideologie.

    Gelukkig zijn er ook andere. De vredesbeweging is pas goed op gang gekomen met de oorlog in Vietnam, toen men de uitzichtloosheid van het conflict begon in te zien en de onverantwoorde verwoesting door beide partijen van een prachtig en onschuldig land en de gevolgen voor een grootmacht als Amerika, niet alleen in body bags maar ook voor de eigen economie en die van de hele wereld.

    Toen is men beginnen inzien dat deterrence, afschrikking niet de oplossing is, maar een groot deel van het probleem. Ik behoor tot de generatie die leefde onder de reële dreiging van een atoomoorlog en van de totale vernietiging van de aarde en ik kan u verzekeren dat wij dat aan den lijve aanvoelden. Het was een druk waarmee niet te leven viel. Wij waren panisch angstige mensen, toen! Dat is het gevolg van afschrikking als principe: de mensen krijgen inderdaad schrik. Maar vrees en angst zijn de slechtste raadgevers, ze vernietigen alle positieve gevoelens en ondermijnen alle menselijke verhoudingen, niets is bestand tegen de destructieve kracht van angst.

    De mens kan dan twee kanten uit: ofwel gaat hij aan zijn angst ten onder, en dat hebben we meegemaakt, in individuele gevallen van zelfdoding, in een furie van druggebruik, in alternatief leven en in vernietigende sekten. Ofwel revolteert hij tegen diegenen die hem angst aanjagen, en dat hebben we ook mogen meemaken. De staatsterreur in Sovjet-Rusland, Nazi-Duitsland, Khmer-Cambodja, de Zuid-Amerikaanse dictaturen, ze hebben niet kunnen standhouden. Na mei ’68 was gezag nooit meer wat het voordien geweest is.

    Mensen hebben een houvast nodig, zegt men en dat is ook zo. Het is goed dat we basisregels voor ons samenleven vastleggen en dat we die regels voortdurend in herinnering brengen. Maar we zijn niet zo heel goed in het opstellen van die regels, we zijn het daarover zelden eens, luister ’s morgens maar eens naar de krantencommentaren of naar een inhoudelijk praatprogramma: zelfs over de meest essentiële kwesties verschillen we nog al eens van mening, zoals dezer dagen over euthanasie of over democratie…

    Een ding moge toch duidelijk zijn: afschrikking werkt niet, toch niet op lange termijn. Dat heeft de katholieke kerk ondervonden, de kampioen van de donderpreek: masturbatie, zo werd ons ingeprent, was niet alleen een doodzonde, je werd er ook blind van! Denk aan uw uitersten, zegde de moraal, en je zal in eeuwigheid niet zondigen! De hel met al haar kwellingen was de afschrikking die ervoor moest zorgen dat de (katholieke) mens zich een beetje zou gedragen en de kerk liet niet na erop te wijzen dat het werkte! Maar het blijft niet werken, mensen kunnen niet leven met voortdurende angst en dreiging waaraan zij niet kunnen ontsnappen: zij gaan eraan kapot, en dat hebben we meegemaakt in schrijnende gevallen van godsdiensthysterie en harteloze onverdraagzaamheid, of zij revolteren tegen hen die hen onterecht en nodeloos bedreigen en dat hebben we ook gezien: de kerken liepen leeg, de priesters op kop. Wij nemen het niet meer dat men ons angst aanjaagt en wij geloven niet meer in donderpreken en gezagsargumenten, we zijn groot genoeg om zelf te beslissen.

    Als wij dus op zoek zijn naar een basis voor onze moraal, voor de basisregels van onze samenleving, zullen we een ander principe moeten gebruiken dan de afschrikking, omdat die niet werkt en omdat ze de mensen terroriseert.

    We zouden eens kunnen proberen met de simpele basisregel dat alle mensen, álle mensen dezelfde rechten hebben.



    25-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kardinaal en de euthanasie van Hugo Claus
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  

    Euthanasie… het staat weer in het centrum van de belangstelling. In de eerste editie van Van Dale (1864) stond het woord er nog niet in, in de laatste staan er al meer dan twintig samenstellingen van het woord. Er zijn wettelijke voorzieningen, die afdwingbaar zijn. Zo is men in alle ziekenhuizen verplicht om te voldoen aan de wens van iemand die om euthanasie verzoekt, indien dat gebeurt volgens de bepalingen van de wet.

    Dan zou je denken dat alles geregeld is, maar als een bekende Vlaming zoals Hugo Claus gebruik maakt van de wettelijke voorzieningen, dan levert dat allerlei commentaar op. Het heeft me wat verwonderd dat kardinaal Danneels zich zo smalend heeft uitgelaten over de keuze van Claus. Het is op zijn minst ongepast om zo te spreken over een verdienstelijk kunstenaar; als je niets anders te vertellen hebt, hou dan je mening voor jezelf. Maar dat is juist de kwestie, vrees ik: Danneels heeft ook voor het overige niets positiefs te zeggen over iemand als Claus en heeft deze laatste gelegenheid te baat genomen om lucht te geven aan zijn afkeer voor de kunstenaar Claus, door hem te veroordelen voor zijn keuze voor een actief beëindigen van zijn leven, zijn laatste daad als mens, niet als kunstenaar.

    Ik ben geen Claus-fan, ik heb bijvoorbeeld Het verdriet niet gelezen en ben ook niet van plan dat te doen. Anderzijds heb ik altijd gedacht dat Godfried Danneels een zeer verstandig man was, maar ik moet bekennen dat ik bij verscheidene gelegenheden, zoals ook nu, erg teleurgesteld ben in uitspraken die hij heeft gedaan. Met een kardinaal weet je nooit of je de mens hoort of de functie. Dat heeft hij dan toch maar gemeen met Claus: je wist ook nooit of hij het meende of speelde. Ik meen dat Claus zijn levenseinde echt meende, met de dood speel je geen spelletjes. Tot dat inzicht zou Danneels ook kunnen gekomen zijn, hij is maar enkele jaren jonger dan Claus en hoewel ik hem nog een lang leven toewens (en een zachte dood), tonen de statistieken aan dat het binnen zeer afzienbare tijd ook aan hem zal zijn.

    Maar er is een belangrijk punt waarop Claus, de ‘hogepriester van de Vlaamse literatuur’ en de ‘echte’ hogepriester van België, kardinaal Danneels, van opvatting verschillen. Ik weet het niet van hemzelf of uit zijn literatuur, maar ik neem aan dat Claus niet geloofde in de God van Danneels en evenmin het hiernamaals waarop Danneels zo vertrouwt en rekent. En dat verschil speelt een belangrijke rol in de discussie over euthanasie, ook al zegt men dat niet, ook al haalt men duizend andere redenen aan om voor of tegen euthanasie te zijn. Wie gelooft in het hiernamaals heeft, op de keper beschouwd, alle redenen om dit tranendal te verlaten en over te gaan naar de gelukzaligheid die hem of haar aan de overkant wacht.

    Maar zo werkt het niet in het christendom, dat zou tot absurde situaties leiden: het beste dat men voor zijn eigen kind dan kan doen is het meteen na de geboorte vermoorden, excuseer me voor deze gruwelijke veronderstelling, die overigens grote gelijkenis vertoont met de redenering van de moslim-zelfmoordterroristen. Neen, men moet zijn hemel hier op aarde verdienen en het vijfde gebod (ja, pas het vijfde, zie mijn blog van 08.02.2007) zegt: gij zult niet doden. Volgens de kerk is dat een gebod, of liever een verbod dat onder alle omstandigheden moet onderhouden worden en het slaat het dus ook op euthanasie, actief, dus aan de kant van de medici die ingrijpen in het leven, en ook passief, aan de kant van de ‘patiënt’ die erom verzoekt. Nochtans is het ene, noch het andere ‘doden’ in de klassieke betekenis van het woord, kijk de definities van Van Dale maar eens na, ze verwijzen allemaal naar situaties waarin er een onwillig slachtoffer en een agressieve dader is, en dat is precies wat euthanasie niet is.

    Wie niet gelooft in het hiernamaals beseft ten volle dat het leven eindig is. Het is ‘maar’ het leven, kortstondig zelfs voor een zeventigjarige bon vivant als Claus of een asceet (of toch bijna of ‘van begeerte’) als Danneels. Wat we hier doen met ons leven, daarover moeten we alleen hier verantwoording afleggen. Wij hebben het zelf in de hand, bij leven en welzijn maar ook in lijden en dood.

    Niemand is eenzamer dan de mens die sterft, sterven doe je helemaal alleen. Ik heb dat gezien bij geliefden die me zijn voorgegaan, ook al zaten we rond hun sterfbed en hielden we hun hand in de onze en voelden we het moede kloppen van het bloed langzaam, o zo langzaam verstillen tegen de grauwte van de morgen aan en dan helemaal niets meer…

    Laat mensen toch in hun eigen waardigheid sterven, betuig hun dat ultieme respect en schend ook hun de nagedachtenis niet: de mortuis nil nisi bene, over de doden spreken we niet als we er niets goeds kunnen over zeggen.

    De sneer, de honende schampere opmerking van de kardinaal, nog wel tijdens een homilie, bij de dood van Claus was onnodig, ongepast, onheus, onwaardig, onchristelijk en liefdeloos.



    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.John Burroughs 1837-1921
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     

    Ik ben er vrijwel zeker van dat je, net als ik tot voor enkele dagen, nog nooit gehoord hebt van de Amerikaanse auteur John Burroughs (3 april 1837-29 maart 1921). Nochtans was hij in zijn tijd een van de meest populaire schrijvers, met een indrukwekkende lijst van publicaties op zijn naam en een goede bekende van zowat iedereen die enige naam had in Amerika, van zijn goede vriend de dichter Walt Whitman tot president Theodore Roosevelt toe.

    Zijn specialiteit was het natuur-essay: de beschrijving van vogels, bloemen en hun natuurlijke omgeving, met bespiegelend commentaar dat zeker in zijn latere jaren een sterke filosofische inslag had. Hij publiceerde ook een bundel met natuurpoëzie. Gedurende het grootste gedeelte van zijn lange leven verbleef hij in de natuur op boerderijen, in hutten, chalets of reizend en kamperend. Met zijn lange witte baard zag hij eruit als een soort natuurmens en rond de eeuwwisseling was hij de belichaming van de Amerikaanse voorliefde voor de natuur en de ontluikende natuurbescherming, lang voor wij hier Agalev hadden.

    Ik leerde hem kennen van enkele citaten over het bestaan van God. Terwijl de natuur door de eeuwen heen en tot vandaag voor veel gelovigen een subtiele of overweldigende bron van religieuze inspiratie is, was Burroughs overtuigd dat de natuur geen enkele verwijzing, laat staan een bewijs bevatte naar een Schepper en dat de veronderstelling van zelfs een liefdevolle God geen betekenisvolle dimensie of waarde toevoegde aan de ervaring van de wonderen van deze wereld en van het universum.

    Aangezien er vrijwel niets van John Burroughs in het Nederlands te vinden is, vertaal ik hieronder een tekst waarin hij die thematiek rustig maar vol overtuiging en duidelijk uiteenzet.

    De term ‘religie’ is een dubbelzinnig en vaak misbruikt woord, maar ik ben ervan overtuigd dat niemands leven volkomen is zonder een of andere vorm van emotionele ervaring die religieus kan genoemd worden. Niet zozeer een welbepaald credo of geloof als wel een aangetrokken zijn door en een streven naar het Oneindige, of nog een gevoel van ontzag en eerbied dat zijn inspiratie vindt in het aanschouwen van dit wondermooie en mysterieuze universum, iets dat de mens optilt boven alle louter zelfzuchtige en materiële doeleinden en dat zijn ziel openstelt voor invloeden uit de hoogste hemelen van het denken.

    Religie in een of andere vorm is net zo natuurlijk voor de mens als eten en slapen. De mysteries van het leven en het wondere en de verschrikking van de wereld waarin hij zichzelf ervaart, wekken gevoelens op van ontzag en vrees en aanbidding van zodra zijn vermogen tot reflectie geboren is. In de vroege geschiedenis van de mensheid zijn religie, filosofie en literatuur één. De mens is, vanzelfsprekend, bijgelovig lang voor hij wetenschappelijk wordt; hij siddert voor het bovennatuurlijke lang voor hij de natuur meester is geworden.

    In onze dagen bekijken wij het probleem van de Natuur en God in een nieuw licht, het licht van de wetenschap, of van de geëmancipeerde menselijke rede, en de oude mythen betekenen nog weinig voor ons. Wij aanvaarden de natuur zoals wij die aantreffen en wij hebben geen nood aan de tussenkomst van een God die erachter verborgen zit en die er boven staat. De wetenschap maakt een einde aan goedgelovigheid en bijgeloof, maar voor een evenwichtige geest bevordert zij het gevoel van verwondering, van verering en van verwantschap dat wij voelen in aanwezigheid van het wonderbare universum.

    Het woord God heeft zo lang gestaan voor de opvatting van een wezen dat bestaat naast de Natuur, die de Natuur vormt en beheerst als haar maker en schepper. Het is een onderdeel van de opvatting van tweeledig of meervoudig universum, God en de Natuur. Dit botst met mijn aanvoelen van de eenheid van de schepping.

    Het komt me voor dat er geen andere passende oplossing is voor heel het probleem van het leven en de Natuur dan wat men het Pantheïsme noemt, dat geest en materie, eindig en Oneindig vereenzelvigt en dat in al die diverse manifestaties één absoluut wezen ziet. Zoals Emerson naar waarheid zegt, pantheïsme kleineert God niet, het maakt hem groot. God wordt het ene en enige ultieme feit dat het universum vervult en waarvan we net zo min kunnen vervreemd worden dan we kunnen ontsnappen aan de zwaartekracht.

    Een Pantheïst ziet het leven als een geheel. De mens is niet de uitzondering, maar een deel van het grotere plan. Het levensprincipe in hem is hetzelfde als in al het andere dat leeft. In het onkruid, de boom en in de mens is het principe het zelfde. Wat die organiserende kracht ingesteld heeft en ze zo heeft beïndrukt dat ze gaat van lagere vormen tot de hogere en zo het hele drama van de evolutie ontvouwt door de geologische tijden heen, dat is het mysterie der mysteriën. Om dit mysterie te doorgronden, heeft de mens goden uitgevonden en scheppingsdaden.

    Maar een God die buiten de Natuur staat, is voor mij ondenkbaar en de wetenschap vindt van nergens een definitief geschapen begin terug, zij vindt enkel verandering, ontwikkeling.

    De mens is goed op weg om in te zien dat toewijding tot de waarheid de essentie is van echte religie, en dat de aller-slechtste soort van ongodsdienstigheid bestaat in het aanvaarden van belijdenissen en vormelijkheden zonder ze te onderzoeken, of louter op gezag van een boek of een sekte. De verantwoordelijkheid berust bij onszelf.

    Wanneer wij ons plaatsen in de Natuur waaruit wij voortgekomen zijn, of als wij onszelf daarin objectief bekijken, met onze deugden, betrachtingen, onze ondeugden en onze verdorvenheid, dan zaaien wij de zaden van onze religie. Op die manier maken wij de wereld waarin we leven, en op zijn beurt maakt de wereld ons. Op die manier houdt het goddelijke in ons gelijke tred met het goddelijke dat wij zien in de Natuur. En op die manier groeit de schoonheid van onze inborst bij het zien van de schoonheid in de inborst van de anderen. Op die manier ontwikkelen en vergroten onze liefde, geloof en hoop en naastenliefde bij het aanschouwen van die zelfde dingen in de wereld om ons heen. Zo zit het universum ineen en dat is al wat we erover te zeggen hebben.

    Wij zoeken meer en meer naar een natuurlijke basis voor onze gedragsregels, voor ons altruïsme, voor onze cultuurinstellingen, voor gans ons ethisch systeem. Een principe dat in overeenstemming is met de natuurwet is waarlijk gevestigd op een rots. De sterren in hun banen ijveren voor een zijnsgrond die gevestigd is op natuurrecht; in de menselijke betrekkingen betekent dit niet het recht van de sterksten om de zwakkeren te vertrappelen, maar het recht van alles, mens dier en plant al gelijk, op de volle maat van hun vrije ontplooiing.

    De Universele Natuur, zoals die tot uiting komt bij niet-levende lichamen en krachten, kent goed noch kwaad, maar enkel kracht. Natuurwetten en scheikundige processen, machines en industrieën hebben geen bewustzijn. Maar de mens wel, en dit feit zal op termijn bepalend zijn voor de loop van het heil van de mens en voor zijn overleven.

    Pantheïsme staat voor rechtgeaardheid, zo zeker als het staat voor gezondheid en verscheidenheid. Welke triomfen arrogantie en vernielzucht ook mogen oogsten, uiteindelijk moeten zij hun nederlaag erkennen, anders heeft de Evolutie tot een miskraam geleid en is haar laatste product, de morele natuur van de mens, slechts stof en as.

    Hoe belangrijk kan een benaming zijn! Wanneer wij de kracht die achter alles schuilt God noemen, dan ruikt dat naar geloofsbelijdenissen en systemen, naar bijgeloof, onverdraagzaamheid en vervolging; maar als we het de Natuur noemen, dan geurt het naar lente en zomer, naar groene velden en bloesemende bossen, naar vogels en bloemen en de lucht en de sterren. Ik geef toe dat het ook de geur heeft van tornado’s en aardbevingen, van oerwouden en wildernis, van ziekte en dood ook, maar al die dingen maken het voor ons nog meer reëel voor ons om over God te denken in termen van de universele Natuur – een Natuur-God waarin we werkelijk leven en bewegen en ons wezen vinden, waarmee onze relatie zo intiem is en zo constant als dat van een baby in de moederschoot, of van een appel aan een twijg. Dat is de God die de wetenschap en de rede ons onthullen – de God die wij met onze handen aanraken, zien met onze ogen, horen met onze oren, en waaraan ontsnappen niet mogelijk is – een God die we dienen en behagen met onze werken, niet met woorden, en wiens eredienst daden zijn, en wiens rechtvaardiging gelegen is in onze aanpassing aan zijn wetten en in het gebruik dat wij maken van zijn overvloed, een God die werkelijk bestaat in alle eeuwen der eeuwen.

    (uit Accepting the Universe, 1920).




    22-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Orpheus en Eurydice, dood en verrijzenis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  

    Een vriendelijke lezer vroeg me naar informatie over en de interpretatie van de mythe van Orpheus en Eurydice, een van de meest bekende Griekse mythen. Ik vermeldde hier al eerder de opera die Gluck (1714-1787) wijdde aan dit onderwerp, en ook die van Monteverdi, natuurlijk, de eerste van alle opera’s, en ook de Braziliaanse film. Maar de lijst van romans, gedichten, schilderijen, opera’s en andere muziekstukken die gebaseerd zijn op dit verhaal is ellenlang, op Wikipedia vind je een indrukwekkende selectie.

    Het verhaal is nochtans eenvoudig. Orpheus was een zanger, pas gehuwd met Eurydice. Toen de jonge vrouw op een keer werd achternagezeten door een zwerm wilde bijen (of door de geile imker, in andere versies), werd ze gebeten door een slang en stierf. Orpheus kon haar dood niet aanvaarden en ging naar haar op zoek in de onderwereld. Met zijn uitzonderlijk gezang bepleitte hij haar terugkeer naar het leven. De goden van de onderwereld lieten zich vermurwen, maar er was een voorwaarde: tijdens de tocht naar boven mocht Orpheus zijn geliefde niet aankijken. Natuurlijk deed hij dat wel en meteen verdween zij nu voorgoed naar de onderwereld. Orpheus bleef rouwend achter en werd later verscheurd door razende vrouwen, omdat hij weigerde een andere vrouw tot zich te nemen.

    Dit verhaal vertrekt van het meest elementaire gegeven van ons mens-zijn: onze sterfelijkheid. De Amerikanen zeggen: er zijn maar twee zekerheden in dit leven: death and taxes, een uitdrukking die al bekend was ten tijde van Daniel Defoe, de auteur van Robinson Crusoe (1719). Laten we het in deze paastijd maar bij leven en dood houden en bij de vraag of verrijzenis mogelijk is.

    De mythe van Orpheus en Eurydice stelt de zaken wel heel scherp: wat is er tragischer dan het overlijden van een pasgehuwde vrouw? De passie van de wittebroodsweken, de belofte van een leven vol geluk in elkaars nabijheid, de verwachting van een groeiend gezin… Het wordt wreed doorbroken door een ongeluk zoals er in het landelijke Griekenland wellicht talloze gebeurden: een bijenzwerm, een adder in het gras. Orpheus, zoals elke weduwnaar, kan het niet verwerken, hij revolteert tegen het onrechtvaardige lot. Hij maakt zich sterk dat hij de dood kan ongedaan maken. Hij zal dat doen met datgene waarin hij zo goed is: zijn gezang. Dit wijst erop dat zangers in onze vroegste beschavingen een belangrijke plaats innamen, wat men daarover in de verhalen van Asterix ook moge zeggen.

    De zanger staat voor de beschaving, de mens die zich heeft losgemaakt van de wilde omgeving en die met zijn kunsten de natuur aan zich onderwerpt: de wilde dieren kwamen zich aan Orpheus’ voeten leggen, de bomen en planten en zelfs de rotsen schaarden zich om hem heen als hij zong en zich begeleidde op zijn lier. Met die wonderlijke middelen gaat hij de strijd aan met de machtige goden van de onderwereld, om hen te dwingen hem zijn geliefde levend terug te geven. En zie: het lukt hem, de goden zijn zo onder de indruk van zijn gezongen pleidooi, dat ze een uitzondering willen maken. Alleen moet Orpheus, zolang hij in de onderwereld is, de plaatselijke gebruiken naleven: hij mag de overledenen niet aankijken. Zo offerden de Grieken aan de goden van de onderwereld als ze hun overledenen gedachten: met afgewend hoofd; zo ook werd Eurydice steeds afgebeeld op de prachtige Griekse vazen.

    De goden wisten wel wat ze deden: het was een valse hoop die ze Orpheus gaven; zij wisten immers dat hij niet zou kunnen weerstaan aan de verleiding om zijn geliefde aan te kijken nog voor hij de onderwereld had verlaten, zeker niet wanneer zij hem smeekt om haar te redden van de boze geesten die proberen haar te weerhouden en weer naar de hel te sleuren. En zo geschiedde.

    Er is dus geen ontsnappen aan de dood. Zelfs Orpheus, die met zijn gezang en zijn lier de hele natuur kon onderwerpen, slaagt er niet in een overledene aan de dood te onttrekken. Zijn tocht naar de onderwereld en zijn tijdelijk succes zijn maar schijn, een zinsbegoocheling, zo stelt ook Plato het in zijn versie van het verhaal. De dood is onomkeerbaar.

    Ook vandaag zoeken wij mensen te ontsnappen aan ziekte, ongeval en dood en wij slagen daarin vrij goed: vandaag zou er een tegengif zijn voor de slangenbeet, de killer bees komen alleen nog voor in horrorfilms en -boeken. De gemiddelde leeftijd is fenomenaal gestegen, vele ziekten zijn chronisch in plaats van dodelijk, zelfs uit de meest verhakkelde autowrakken komen vaak nog menselijke restanten te voorschijn die kunnen opgelapt worden tot een aanvaardbaar leven; soms ook niet, zoals onlangs hier in Heverlee. De wetenschap, de kennis, de techniek zijn vandaag ongelooflijk machtig, onze beschaving maakt van onze wereld een aards paradijs, althans in het beste geval.

    Maar wij weten dat het maar uitstel is en dat de dood ons uiteindelijk allen wacht, zoals sprekend verwoord staat in de ballade ‘De tuinman en de dood’ van P.N. Van Eyck (1887-1954):

    De tuinman en de dood

    Een Perzisch Edelman:

    Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
    Mijn woning in: 'Heer, Heer, één ogenblik!

    Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
    Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.

    Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant,
    Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.

    Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,
    Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!' -

    Van middag -lang reeds was hij heengespoed-
    Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet.

    'Waarom,' zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,
    'Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?'

    Glimlachend antwoordt hij: 'Geen dreiging was 't
    Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,

    Toen 'k 's morgens hier nog stil aan 't werk zag staan,
    Die 'k 's avonds halen moest in Ispahaan.'

    Bij dit gedicht past het te verwijzen naar de Nederlandse auteur Herman Franke, die erop gewezen heeft dat van Eijck zijn inspiratie (en nog meer dan dat) gehaald heeft bij of toch ten minste deelt met Jean Cocteau, die het zelfde verhaal zou gebracht hebben in zijn roman Le grand écart. Dat heb ik niet kunnen terugvinden, maar Franke beweert verder dat dit verhaal niet een Perzische oorsprong zou hebben, zoals je zou denken bij de vermelding van Isfahan of Ispahaan, een belangrijke stad in Iran, de derde stad van het land, maar een Joodse, als een van de elementen in de raamvertellingen rond koning Salomo, een beetje zoals het verhaal van de twee of anderhalve man en een paardenkop dat ik hier onlangs nog ter sprake bracht, zie mijn blog op 12.01.2008.

    Ik heb het altijd al wat moeilijk gehad met de opvatting als zou de mens, elke mens, niets anders willen dan aan de dood ontsnappen, dat het verlangen naar onsterfelijkheid ons aangeboren zou zijn, ja onze sterkste aandrift zou uitmaken. Ik heb dat zelf nooit zo aangevoeld, noch voor mijzelf nog voor de mensen om mij heen, zelfs de meest dierbare. Van jongs af aan ben ik vertrouwd met de dood van geliefden, vrienden, kennissen, buren en dat heeft me nooit aan onsterfelijkheid doen denken of ernaar doen verlangen, voor mezelf of voor anderen. De dood kwam me altijd voor als iets zeer natuurlijks, iets dat bij het leven hoort, hoe ongelegen of onverwacht ook.

    Ik lees in de mythe van Orpheus en Eurydice dan ook vooral het verhaal van het rouwen, van het verdriet om het afscheid, het gemis van de geliefde, de machteloze woede en de verscheurende pijn. De poging van Orpheus om de dood ongedaan te maken is tot mislukken gedoemd, wij weten het, zijn tocht kan niet anders aflopen, het moet wel misgaan, want nog niet een is ooit teruggekeerd.

    De christelijke boodschap dat wij allen zullen verrijzen en eeuwig leven is bij mij dan ook steeds op onbegrip gestuit. Wat ooit dé heilsboodschap en het succes van het christendom was, namelijk dat Christus voor ons gestorven was, maar ook waarlijk opgestaan en dat hij door zijn kruisdood onze erfzonde te niet heeft gedaan en het zo mogelijk heeft gemaakt dat allen die in hem geloven en zijn leer volgen, uiteindelijk ook met hem en met elkaar eeuwig zullen leven, welnu dát is precies de reden waarom ik me van het christendom heb afgekeerd.

    De gedachte van de onsterfelijkheid die wij in het christendom terugvinden is gegroeid uit veel oudere tradities, waarbij de Griekse filosofie van Plato een ongemeen belangrijke rol heeft gespeeld. Daar werd echter ook de basis gelegd voor de tweedeling tussen lichaam en geest, body and soul, een thema dat bijna als een rode draad (zie 21.11.2006) door mijn overpeinzingen heen loopt, een dichotomie of tweedeling die mij steeds heeft doen twijfelen en nadenken en waarvoor ik nog altijd naar oplossingen zoek.

    Mijn aanvoelen is, en vindt bevestiging in veel van wat ik lees, dat die tweedeling tussen lichaam en geest kunstmatig is, niet verhelderend, verwarrend, misleidend. Er is organisch leven op onze aarde en de menselijke soort is een van die vormen van organisch leven. Een kenmerk van onze soort is dat wij beschikken over een uitzonderlijk groot en gespecialiseerd stel hersenen, waarmee wij wonderlijke dingen kunnen doen. Maar desondanks blijven wij materie, levende materie, denkende materie zelfs en zelfbewuste, maar nog altijd materie, ons denken is ‘slechts’ activiteit van de levende organismen die wij zijn, niet van een ‘geest’, een ziel of een geweten dat (tijdelijk) in ons zou huizen en dat na het afsterven van ons lichaam zou blijven voortleven. Wij leven enkel voort in de herinnering, maar vooral in onze genen, die we samenvoegen met die van onze partner en zo tot nieuw leven brengen, over onze eigen definitieve individuele dood heen.

    De wetenschap brengt ons elke dag een stap dichter bij de realiteit van het menselijk zelfbewustzijn, maar meteen ook telkens een stap verder van de oude verklaringspatronen, die gestoeld waren op abstracte filosofische redeneringen of gewoon onjuiste wetenschappelijke interpretaties van wat er in ons lichaam omgaat. Ik weet het, ook de wetenschap kan zich vergissen, maar zij heeft ten minste niet de pretentie van onfeilbaar te zijn. En waarom niet enthousiast de hoopgevende evolutie van de wetenschap volgen, liever dan zich vast te klampen aan ontegensprekelijk voorbijgestreefde interpretaties en nutteloze mythische voorstellingen? De nieuwe boodschap is, naar mijn aanvoelen, een nog veel blijere dan die van die ene vorm van het christendom die na tweeduizend jaar min of meer toevallig overgebleven is. Zij geeft aan de mens zelf zijn rechtmatige, bescheiden plaats in de wereld. Hij is niet door een Buitenstaander geschapen om de wereld aan zich te onderwerpen, maar is door die wereld voortgebracht en draagt, als (voorlopig) hoogtepunt van de evolutie, de verantwoordelijkheid voor wat er met dit stukje van het universum gebeurt.

    Het christelijk passieverhaal is aangrijpend en niet in het minst zoals het ons gebracht wordt door Bach, zoals gisteren nog op Mezzo in de Johannespassie vanuit Berlijn met Simon Rattle, of daarna in de Zeven laatste woorden van Christus van Haydn, in de versie voor strijkkwartet. Maar het verrijzenisverhaal mist die diepmenselijke tragiek en daardoor ook de overtuigingskracht van het passieverhaal. Het lijkt zelfs ongepast om, amper enkele dagen na de desolaatheid van de dood, de ontzetting om de moord op een onschuldig en voorbeeldig mens, met klokkengelui en geschetter van bazuinen en het klinken van cimbalen en luidruchtige alleluja’s zijn Opstanding te verkondigen: de dood was maar schijn, zie: Christus is waarlijk opgestaan, hij leeft!

    Zo staan uiteindelijk twee opvattingen tegenover elkaar, twee mythen die de kern van ons bestaan trachten te vatten: Christus die de dood overwint en Orpheus die zich toch moet neerleggen bij wat voor elke mens onvermijdelijk is. Pas als het onze beurt is, zal de ware toedracht blijken. In afwachting daarvan kunnen wij slechts gissen, zoeken, veronderstellen, hopen, wanhopen, vermetel vertrouwen en misschien ooit, nog voor het einde, berusten?


    18-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ierse muziek
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Een lezer reageerde op mijn St Patrick-tekst van 17 maart en stuurde me twee stukjes echt Ierse muziek, die ik u niet wil onthouden:

    http://youtube.com/watch?v=svRw6ry5x-0

    http://youtube.com/watch?v=9-uhowyUuqE&feature=related

    Ik hoop dat je er net zo van geniet als ikzelf, met dank aan de vriendelijke lezer.


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spinoza en het pantheïsme
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  

    pantheïsme: wijsgerige leer dat de wereld (de stof) en God identiek zijn, dat God het leven van het heelal zelf is.

    Dat is wat Van Dale zegt. Het zou jullie waarschijnlijk zeer verwonderen indien ik daarbij geen opmerkingen te maken had. Juist.

    Het pantheïsme is niet echt, of niet enkel, een wijsgerige leer. Verschuerens Modern Woordenboek (achtste uitgave, 1979, onlangs gekocht in de kringloopwinkel voor € 2,45; er is blijkbaar nog een 9de uitgave geweest in 1991, daana?) noemt het een ‘wijsgerig stelsel’, Wikipedia noemt het een ‘levensovertuiging’.

    Meestal verwijst men naar Spinoza als de belangrijkste vertegenwoordiger van deze opvatting. Baruch de Spinoza of Espinoza, of Benedictus (Latijn voor Baruch) of Bento (Portugese afkorting van Benedictus) was een Nederlands filosoof van Joods-Portugese afkomst, die leefde van 1632 tot 1677. Hij kreeg een uitstekende opvoeding in Amsterdam, maar precies daardoor kwam hij in conflict met de Joodse gemeente, die hem op zijn vierentwintigste officieel aan de deur zette. Hij heeft nadien een teruggetrokken leven geleid en verdiende zijn kost als slijper van lenzen voor brillen, micro- en telescopen. Dat ongezonde werk heeft wellicht zijn gezondheid geschaad, hij stierf waarschijnlijk aan tuberculose toen hij amper 44 was.

    Tijdens zijn leven verscheen er maar één werk van hem, de Tractatus theologico-philosophicus (1670). Zijn belangrijkste werk, de Ethica more geometrico demonstrata verscheen na zijn dood in 1677. Hij onderhield wel intense contacten met andere geleerden, onder meer met Huygens en zelfs met de grote Leibniz.

    Spinoza heeft altijd een grote aantrekkingskracht uitgeoefend op andere denkers. Enkele jaren geleden sprak Etienne Vermeersch zijn grote bewondering voor Spinoza uit, je kan dat hier nalezen: http://www.etiennevermeersch.be/artikels/wijsbeg_ethiek/spinoza_eerst

    Een uitgebreid artikel van Piet Steenbakkers over Spinoza staat hier: http://www.phil.uu.nl/~piet/Spinoza_overzicht.html

    Wat zo uitzonderlijk was bij Spinoza, is de combinatie van zijn ongemeen beminnelijk karakter, dat door alle bronnen wordt bevestigd, met zijn zonder meer radicale inzichten. Hij was niet zomaar vroegrijp maar uiterst begaafd en hij gebruikte zijn scherp verstand zonder toegevingen aan wat dan ook. Bij het lezen van de Bijbel kon hij niet anders dan de vele interne tegenspraken opmerken en de onverenigbaarheid met de wetenschap en zelfs met het gezond verstand. De dogmatische godsdienst, joods of christelijk, vertrok van voor hem onaanvaardbare principes en leidde tot even betwistbare morele voorschriften. God kan niet een Persoon zijn die buiten de wereld staat, de Schepper en instandhouder van al wat is, de Almachtige, Alwetende &c. Voor hem is God niets anders dan de hele Natuur. God is Alles, vandaar: pan-theïsme (Gr. pan=alles; theos=god). De mens is een onderdeel van de natuur; na zijn dood blijft hij in de herinnering en worden de partikels die zijn lichaam uitmaakten weer verspreid in die natuur. Er is geen persoonlijke onsterfelijkheid zoals het christendom die predikt.

    Geen wonder dat de brave man door zowat iedereen verketterd werd. Na zijn dood pleegde men dit grafschrift: Hier ligt Spinoza, spuw op zijn graf!

    Zonder hier in detail te gaan, kunnen we wel zeggen dat die levensbeschouwing een van de weinige is die vrij goed standgehouden heeft in onze moderne wereld, meer dan driehonderd jaar later, zelfs met de huidige stand van de wetenschap, evolutieleer, kwantumfysica en sociobiologie inbegrepen. Dat verklaart ook de blijvende interesse voor zijn inzichten en voor zijn werk, dat overigens niet zo gemakkelijk leesbaar is.


    Ik heb hier al herhaaldelijk gewezen op het feit dat ongelovigen evenzeer behoefte hebben aan morele voorschriften als elk ander mens en dat zeer velen onder hen de nood voelen om hun gevoelens en overtuigingen opeen passende, niet-gelovige manier tot uiting te brengen, in het bijzonder op belangrijke momenten van het leven: geboorte, het bereiken van de volwassenheid, huwelijk, momenten van grote vreugde op pijn, twijfel en wanhoop, lijden, afscheid en uiteindelijk de dood.

    Onlangs ontdekte ik een Amerikaanse website: www.pantheism.net en die viel me op door haar ernst en door de rustige taal. Zij hebben een soort ‘credo’ opgesteld, dat ik hieronder voor u vertaal. Vergelijk dat eens met het Credo van de katholieke kerk (zie mijn bijdrage van 05.03.2006) en trek dan zelf je conclusies.

    Wij eerbiedigen en huldigen het Universum als de totaliteit van het bestaan, verleden, heden en toekomst. Het is zelforganiserend, in oneindige ontwikkeling en onuitputtelijk verscheiden. Zijn overweldigende kracht, schoonheid en fundamenteel mysterie dwingen het diepste menselijk ontzag en verwondering af.

    Alle materie, energie en leven vormen een onderling verbonden eenheid waarvan wij een onlosmakelijk deel uitmaken. Wij verheugen ons over ons bestaan en trachten steeds dieper tot die eenheid te behoren door kennis, viering, meditatie, empathie, liefde, ethische actie en kunst.

    We zijn een integraal onderdeel van de Natuur, die we behoren te koesteren, eerbiedigen en beschermen in al haar machtige schoonheid en verscheidenheid. Wij moeten ernaar streven om te leven in harmonie met de Natuur, locaal en globaal. Wij erkennen de inherente waarde van alle leven, menselijk en niet-menselijk en streven ernaar om alle levende wezens met mededogen en respect te behandelen.

    Alle mensen zijn evenwaardige centra van bewustzijn van het Universum en van de natuur, en zij verdienen allen een leven van gelijke waardigheid en onderling respect. Daartoe ondersteunen wij en ijveren wij voor vrijheid, democratie, gerechtigheid en niet-discriminatie, in een wereldgemeenschap gebaseerd op vrede, duurzame levenswijzen, volledig respect voor mensenrechten en het beëindigen van armoede.

    Er bestaat één enkele vorm van substantie, energie/materie, die levendig is en creatief in al haar vormen. Lichaam en geest zijn onafscheidelijk verenigd.

    Wij zien de dood als de terugkeer van onze elementen naar de natuur en als het einde van ons bestaan als individuen. De vormen van ‘overleven’ die beschikbaar zijn voor mensen zijn natuurlijke vormen, in de natuurlijke wereld. Onze daden, onze ideeën en de herinnering aan ons leven verder, in overeenstemming met wat we doen tijdens ons leven. Onze genen leven verder in onze families en onze elementen worden eindeloos gerecycleerd in de natuur.

    Wij eerbiedigen de realiteit en houden onze geest open voor de gegevens van onze zintuigen en voor de eindeloze zoektocht van de wetenschap naar een dieper begrijpen. Dat zijn onze beste middelen om het Universum te leren kennen en daarop berusten onze esthetische en religieuze gevoelens ten aanzien van de realiteit.

    Elk individu heeft toegang, langs waarneming, emotie en meditatie, tot de ultieme realiteit, namelijk het Universum en de Natuur. Er is geen nood aan bemiddeling door priesters, goeroes of geopenbaarde geschriften.

    Wij bevestigen de scheiding van kerk en staat, evenals het universele mensenrecht op vrijheid van godsdienst. Wij erkennen de vrijheid van alle pantheïsten om hun overtuigingen uit te drukken en te vieren, als individu of in groep, in elk niet-schadelijk ritueel, symbool of woordenschat die voor hen betekenisvol is.



    17-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.St Patrick's Day
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  

    17 maart is St Patrick’s Day, een feest dat vooral in de Verenigde Staten uitbundig gevierd wordt door de zeer talrijke Ierse immigranten. Wij kennen dat ongetwijfeld van de indrukwekkende parades, een geliefkoosd décor voor verscheidene Amerikaanse thrillers. Op die dag draagt zowat iedereen die enig Iers bloed in de aderen heeft of die zijn sympathie voor de Ieren en Ierland wil benadrukken, bijvoorbeeld álle politici, een groen accent in zijn of haar kledij: een groene das of jas of sjaaltje. Een ander symbool van Ierland is natuurlijk de shamrock, het klavertje drie.

    Pádraig leefde ergens rond 390-490, was bisschop van Armagh en zo een van de eersten om het christendom naar Ierland te brengen. Zijn verering begon pas enkele honderden jaren na zijn dood, maar dan werd hij de belangrijkste heilige van Ierland en dat is hij nog steeds en nog het meest voor de talloze Ieren die hun vaderland verlaten hebben en emigreerden naar Amerika, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland. Vooral daar viert men zijn roots op deze dag, met herinneringen aan alles wat aan Ierland en zijn tradities herinnert.

    Vele legenden hebben zich sinds die heel vroege Middeleeuwen gehecht aan de figuur van Sint-Patrick. Zo zou hij de slangen uit Ierland verjaagd hebben. Het klavertje drie gebruikte hij naar verluidt om het mysterie van de Heilige Drievuldigheid uit te leggen: drie personen in één God… Hij wordt vaak afgebeeld met die attributen, een slang en een shamrock. Zoals heel veel elementen uit het christendom berust ook de figuur van Sint-Patrick bijna volledig op vaak oudere sagen en legenden en op latere verzinsels, veeleer dan op historische bronnen. De kerk heeft steeds geprobeerd om al die voorchristelijke elementen op te nemen in een eigen verhaal, namelijk dat van de verspreiding van het christendom en de strijd tegen de heidenen en de bekering van ganse volkeren. De mirakels werden gepredikt als een onweerlegbaar bewijs van de kracht van de nieuwe godsdienst, die zelfs tot het onmogelijke in staat was.

    Het verhaal van het verjagen door Patrick van de slangen uit Ierland staat symbool voor het verdrijven van de oorspronkelijke religie, die van de druïden. Het is niet eens zeker dat Patrick wel degelijk de apostel van Ierland is geweest, moderne historici zeggen dat er nog een zekere Palladius is geweest en dat men elementen uit beider leven heeft versmolten tot een nog interessanter geheel… Vandaag is Saint Patrick ook voor de Ieren en de Ierse emigranten meer folklore dan wat anders, al moet gezegd dat zij aan hun folklore meer belang hechten dan wij hier in Vlaanderen, waar je voor zoiets nog nauwelijks volk op de been krijgt. Denk aan de processies van onze prille jeugd en de vieringen van het Heilig Hart en van Maria in de meimaand, de passiespelen…

    Ook bij ons is heel de praktijk van heiligenverering, patroonsfeesten en oude tradities bijna volledig verdwenen, zelfs uit de folklore. De mensen kunnen de oude verhalen niet meer ernstig nemen. Ze stellen zich vragen over de historische waarheid. De mirakels en het bijgeloof, die het grootste gedeelte uitmaken van de heiligenverhalen, zijn al meer dan tweehonderd jaar een steen des aanstoots voor eenieder die ook in zijn geloof zijn verstand wil blijven gebruiken. Nochtans is elke poging om de kerk te vernieuwen op een meer rationele basis telkens weer furieus tegengewerkt door de kerkelijke hiërarchie en dan ook steeds grotendeels mislukt. Men blijft maar vasthouden aan regels, voorschriften, gebruiken en tradities die voor de moderne mens nauwelijks enige betekenis hebben en die zeker geen rol meer spelen in het bepalen van zijn dagelijks gedrag, zijn politieke gerichtheid of zijn morele overtuigingen. De lege kerken hoeven ons dan ook niet te verbazen.

    Waar wij als kind tijdens de Goede Week niet uit de kerk weg te slaan waren, luisteren we nu hooguit tussendoor op radio of TV naar een uitvoering van het passieverhaal. Met de Mattheuspassie van Bach kan je niet verkeerd gaan: het is, ook volgens allerlei recente populariteitstests, voor de meeste muziekliefhebbers over de hele wereld de hoogste muzikale en zelfs algemeen artistieke top die de mensheid heeft bereikt in heel haar geschiedenis. Gisteren was er nog een uitvoering op Mezzo met onder meer Emma Kirkby, maar ook die van Sigiswald Kuijken is fenomenaal, ik heb geloof ik nog nooit een echt slechte uitvoering gehoord. Je vindt talloze uitstekende versies in de platenwinkel of de discotheek. Als je ze in huis hebt, ga dan eens zitten en lever je over aan de diepe zielsverrukking die Bach, de meest geniale maar ook de meest menselijke aller componisten ons heeft nagelaten. Daarbij zullen ongetwijfeld alle theologische kwesties, alle dogma’s en heiligenverhalen, de paus en de bisschoppen, de heiligen en de engelen verdwijnen naar de verre achtergrond en plaats maken voor een eerlijke, waarachtige en aangrijpende ervaring van het meest wezenlijke van ons mens-zijn.



    16-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.William Trevor Bibliography
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  

    William Trevor Bibliography

    compiled by Karel D’huyvetters, March 2008

    A Standard of Behaviour, Hutchinson, 1958
    The Old Boys, Bodley Head, 1964
    The Boarding House, Bodley Head, 1965
    The Love Department, Bodley Head, 1966

    The Day We Got Drunk on Cake and Other Stories, Bodley Head, 1967
    The Table
    The General’s Day
    The Penthouse Apartment
    In at the Birth
    The Original Sins of Edward Tripp
    A Meeting in Middle Age
    The Introspection of J. P. Powers
    A School Story
    The Day we Got Drunk on Cake
    Raymond Bamber and Mrs Fitch
    The Hotel of the Idle Moon
    Miss Smith

    Mrs Eckdorf in O'Neill’s Hotel, Bodley Head, 1969
    Miss Gomez and the Brethren, Bodley Head, 1971
    The Old Boys (play) Davis-Poynter, 1971
    A Night with Mrs da Tanka (play) Samuel French, 1972
    Going Home (play) Samuel French, 1972

    The Ballroom of Romance and Other Stories Bodley Head, 1972
    Access to the Children
    Nice day at School
    The Ballroom of Romance
    The Forty-seventh Saturday
    A Happy Family
    Going Home
    An Evening with John Joe Dempsey
    The Mark-2 Wife
    The Grass Widows
    A Choice of Butchers
    Kinkies
    O Fat White Woman

    Elizabeth Alone, Bodley Head, 1973
    Marriages (play) Samuel French, 1973
    The Last Lunch of the Season, Covent Garden Press, 1973

    Angels at the Ritz and Other Stories Bodley Head, 1975
    In Isfahan
    The Distant Past
    Angels at the Ritz
    Mrs Silly
    A Complicated Nature
    Teresa’s Wedding
    Office Romances
    Mr McNamara
    Afternoon Dancing
    Last Wished
    Mrs Acland’s Ghost

    The Children of Dynmouth, Bodley Head, 1976

    Lovers of their Time and Other Stories, Bodley Head, 1978
    Broken Homes
    Another Christmas
    Matilda’s England
    1.
    The Tennis Court
    2.
    The Summer-house
    3.
    The Drawing-room
    Torridge
    Flights of Fancy
    Death in Jerusalem
    Attracta
    Lovers of Their Time
    The Raising of Elvira Tremlett
    A Dream of Butterflies

    (The Distant Past, Poolbeg Press, 1979)
    Other People’s Worlds, Bodley Head, 1980

    Beyond the Pale and Other Stories, Bodley Head, 1981
    The Bedroom Eyes of Mrs Vansittart
    Downstairs at Fitzgerald’s
    Mulvihill’s Memorial
    Beyond the Pale
    The Blue Dress
    The Time of the Year
    The Teddy-bears’ Picnic
    Being Stolen From
    Mr Tennyson
    Autumn Sunshine
    Sunday Drinks
    The Paradise Lounge

    Scenes from an Album, Co-Op Books (Dublin), 1981
    Fools of Fortune, Bodley Head, 1983

    The Stories of William Trevor, Penguin, 1983
    The Day We got Drunk on Cake and Other Stories
    The Ballroom of Romance and Other Stories
    Angels at the Ritz and Other Stories
    Lovers of their Time and Other Stories
    Beyond the Pale and Other Stories

    A Writer’s Ireland
    , Thames & Hudson, 1984

    The News from Ireland
    and Other Stories, Bodley Head, 1986
    The News from Ireland
    On the Zattere
    Lunch in Winter
    The Property of Colette Nervi
    Running Away
    Cocktails at Doney’s
    Bodily Secrets
    Virgins
    His Mother’s Daughter
    Music
    Two More Gallants
    The Wedding in the Garden

    Nights at the Alexandra, Hutchinson, 1987
    The Silence in the Garden, Bodley Head, 1988

    Family Sins and Other Stories, Bodley Head, 1989
    Events at Drimaghleen
    Family Sins
    The Third Party
    In Love with Ariadne
    A Trinity
    Honeymoon in Tramore
    The Printmaker
    Coffee with Oliver
    A Husband’s Return
    Children of the Headmaster
    August Saturday
    Kathleen’s Field

    The Oxford Book of Irish Short Stories (ed.), OUP, 1989

    Two Lives, Viking, 1991
    Reading Turgenev
    My House in Umbria

    Juliet’s Story, Bodley Head, 1992
    Outside Ireland: Selected Stories, Viking, 1992 (from other collections only)

    The Collected Stories, Viking, 1992
    Table of contents
    A Meeting in Middle Age
    Access to the Children
    The General's Day
    Memories of Youghal
    The Table
    A School Story
    The Penthouse Apartment
    In at the Birth
    The Introspections of J. P. Powers
    The Day We Got Drunk on Cake
    Miss Smith
    The Hotel of the Idle Moon
    Nice Day at School
    The Original Sins of Edward Tripp
    The Forty-seventh Saturday
    The Ballroom of Romance
    A Happy Family
    The Grass Widows
    The Mark-2 Wife
    An Evening with John Joe Dempsey
    Kinkies
    Going Home
    A Choice of Butchers
    O Fat White Woman
    Raymond Bamber and Mrs. Fitch
    The Distant Past
    In Isfahan
    Angels at the Ritz
    The Death of Peggy Meehan
    Mrs. Silly
    A Complicated Nature
    Teresa's Wedding
    Office Romances
    Mr. McNamara
    Afternoon Dancing
    Last Wishes
    Mrs. Acland's Ghosts
    Another Christmas
    Broken Homes
    Matilda's England:
    1. The Tennis Court; 2. The Summer-house; 3. The Drawing-room
    Torridge
    Death in Jerusalem
    Lovers of Their Time
    The Raising of Elvira Tremlett
    Flights of Fancy
    Attracta
    A Dream of Butterflies
    The Bedroom Eyes of Mrs. Vansittart
    Downstairs at Fitzgerald's
    Mulvihill's Memorial
    Beyond the Pale
    The Blue Dress
    The Teddy-bears' Picnic
    The Time of Year
    Being Stolen From
    Mr Tennyson
    Autumn Sunshine
    Sunday Drinks
    The Paradise Lounge
    Mags
    The News from Ireland
    On the Zattere
    The Wedding in the Garden
    Lunch in Winter
    The Property of Colette Nervi
    Running Away
    Cocktails at Doney's
    Her Mother's Daughter
    Bodily Secrets
    Two More Gallants
    The Smoke Trees of San Pietro
    Virgins
    Music
    Events at Drimaghleen
    Family Sins
    A Trinity
    The Third Party
    Honeymoon in Tramore
    The Printmaker
    In Love with Ariadne
    A Husband's Return
    Coffee with Oliver
    August Saturday
    Children of the Headmaster
    Kathleen's Field
    Acknowledgments

    Excursions in the Real World, Hutchinson
    , 1993
    Felicia’s Journey, Viking, 1994
    Ireland
    : Selected Stories Penguin, 1995 (from other collections only)

    After Rain Viking, 1996
    The Piano Tuner’s Wife
    A Friendship
    Timothy’s Birthday
    Child’s Play
    A Bit of Business
    After Rain
    Widows
    Gilbert’s Mother
    The Potato Dealer
    Lost Ground
    A Day
    Marrying Damien

    Death in Summer, Viking, 1998
    (My House in Umbria
    Penguin, 2000)

    The Hill Bachelors, Viking, 2000
    Three People
    Of the Cloth
    Good News
    The Mourning
    A Friend in the Trade
    Low Sunday, 1950
    Le Visiteur
    The Virgin’s Gift
    Death of a Professor
    Against the Odds
    The Telephone Game
    The Hill Bachelors

    The Story of Lucy Gault, Viking, 2002

    A Bit On the Side, Viking, 2004
    Sitting with the Dead
    Traditions
    Justina’s Priest
    An Evening Out
    Grailli’s Legacy
    Solitude
    Sacred Statues
    Rose Wept
    Big Bucks
    On the Streets
    The Dancing-Master’s Music
    A Bit on the Side

    (The Dressmaker's Child Penguin, 2005)

    Cheating at Canasta, Viking, 2007
    The Dressmaker’s Child
    The Room
    Men of Ireland
    Cheating at Canasta
    Bravado
    An Afternoon
    At Olivehill
    A Perfect Relationship
    The Children
    Old Flame
    Faith
    Folie à Deux

    Love and Summer, Viking, 2009

    please acknowledge the compiler's efforts


    Categorie:literatuur
    Tags:ex libris
    15-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Iden van maart
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  

    Vijftien maart vandaag. In de Romeinse kalender was de 15de dag van de maand het middelpunt, waarschijnlijk oorspronkelijk de dag van de volle maan, in de tijd dat de maanden nog de cyclus maan volgden.

    Het was best een vreemde manier van de dagen te noemen die de Romeinen hadden. Ze begonnen de maand met een dag die ze de Kalenden noemden, ooit misschien de dag van de nieuwe maan; op die dag moest men de interesten betalen, de huishuur, zeg maar. De Grieken gebruikten de benaming ‘Kalendae’ niet, wat geleid heeft tot de Latijnse uitdrukking die wij nu nog altijd gebruiken, ad Kalendas Graecas, naar de Griekse Kalenden: als je iets verschuift naar of uitstelt tot de Griekse Kalenden, dan is dat uitstel meteen afstel, want er zijn geen Griekse Kalenden.

    Ons ‘kalender’ is natuurlijk afgeleid van die naam voor de eerste dag. Toen de naam voor die dag al lang vergeten was, behalve in die ene uitdrukking, maakte men van de Griekse kalenden soms ook Griekse kalender. Van Dale weet werkelijk niet waarover hij het heeft waar hij zegt dat ‘Griekse kalender’ verwijst naar een jaarkalender die gebaseerd is op maan-maanden. Over de kalender in klassiek Griekenland weten we namelijk heel weinig, onder meer omdat er geen eenvormige kalender was voor heel ‘Griekenland’, wat dat ook moge omvat hebben. We weten wel dat men toen al probeerde de twaalf maanmaanden (29,5 x 12= 354 dagen) te combineren met de duur van het zonnejaar (365,5 dagen). Men noemt dergelijke combinatiekalenders ‘lunisolair’ (luna & sol). Van Dale slaat de bal helemaal mis door te stellen dat ‘Griekse kalender’ ook een synoniem is voor de juliaanse kalender, want precies die juliaanse kalender was de eerste geslaagde poging om de maanden los te maken van de maancyclus. Ach, Van Dale toch. Griekse kalender is gewoon een volksetymologie voor Griekse kalenden.

    De Nonen (Nonae) vielen de vijfde of de zevende dag na de Kalenden en de Iden (Idus) op de 13de of 15de van de maand. Met die vaste punten kregen de andere dagen van de maand een naam. Denk eraan dat ons systeem van weken met zeven vaste dagnamen pas veel later ingevoerd is. De dag na de Kalenden noemde men de vierde dag voor de Nonen en zo verder aftellen; de dag na de Nonen was de achtste dag voor de Iden en weer aftellen, de dag na de Iden was de 17de dag voor de Kalenden van de volgende maand en ook weer aftellen. Om het nog ingewikkelder te maken, kreeg de dag voor de Kalenden, Nonen en Iden de benaming pridie van de dag die erop volgde, letterlijk ‘de dag voordien’.

    Nog even terugkomen op de Iden van maart, de 15de maart dus, vandaag. De juliaanse kalender, die de duur van het jaar vastlegde op 365,5 dagen, werd ingesteld door Julius Caesar, de bekendste aller Romeinen in onze streken, vooral door zijn mening over de ‘Belgen’: fortissimi sunt Belgae zegt hij in zijn oorlogsverslag De bello Gallico, over de oorlog in Gallië. De reden voor die legendarische heldenmoed lag volgens hem overigens vooral in het feit dat ‘wij’ toen zowat de minst beschaafde van alle Gallische volksstammen waren… De beeldverhalen over Asterix en Obelix hebben dat verhaal nieuw (Frans) leven ingeblazen in onze tijd.

    En toevallig was het op de 15de maart, de Iden van maart in het jaar 44 voor onze tijdrekening, dat Caius Julius Caesar de dood vond, getroffen door 23 dolkstoten van zijn vrienden en gunstelingen. Caesar was toen de ongekroonde koning van Rome en dus van ongeveer de hele westerse wereld en sommigen meenden dat hij een dictator was, die de rechten van de senaat miskende, vandaar. Niet dat die senaat een democratische instelling was, verre van, het waren de rijken en machtigen van Rome en de moord op Caesar was niets anders dan een afrekening in een politieke machtsstrijd. Dat het precies de mensen waren die het meest aan hem te danken hadden die hem ombrachten, hoeft ons niet te verbazen. Het is des mensen dat men zeer gemengde gevoelens heeft jegens de mensen aan wie men veel verschuldigd is en de geschiedenis leert ons dat het afrekenen met het verleden niet zelden de vorm aanneemt van de bijna rituele moord op wie de macht draagt. Shakespeare heeft dat thema meermaals bespeeld, natuurlijk ook in zijn Julius Caesar, waaruit we enkele citaten kennen, onder meer de voorspelling die Caesar te horen krijgt: beware, beware, the Ides of March! Het is een uitdrukking die we nu nog gebruiken als we de aandacht willen vestigen op een fatidieke datum of dag. Van Dale kent ‘fatidiek’ niet; het is een barbarisme uit het Frans dat Willy Claes hoogst eigenhandig in onze taal heeft binnengebracht, een exploot dat hem onsterfelijker heeft gemaakt dan zijn onzalige glorietijd als secretaris-generaal van de NATO, die door zijn betrokkenheid bij de Agusta-affaire tot een abrupt voortijdig einde kwam. Je ziet er fatum in, het noodlot.

    De Iden van maart zijn een beetje de vrijdag de 13de van de intellectuele snob en de kamergeleerde.

    De naam van Caesar leeft ook voort in ons woord keizer, want Caesar sprak men oorspronkelijk niet uit zoals wij nu zeggen: ‘seezar’, maar als ‘kaisar’, zo schreven de Grieken het ook. Ook het Russische ‘czar’ of tsaar gaat daarop terug.

    Eindigen doen we vandaag met nog een citaat uit Julius Caesar van Shakespeare, de aanvang van de bekende grafrede van Marcus Antonius:

    Friends, Romans, countrymen, lend me your ears!
    I come to bury Caesar, not to praise him.
    The evil that men do lives after them,
    The good is oft interred with their bones;
    So let it be with Caesar.

    In scherpe tegenstelling met de mortuis nil nisi bene, over de doden niets dan goed, zegt ons dit dat het goede dat we doen met ons onder de aarde begraven wordt, terwijl het kwaad dat we aanrichtten, of althans de herinnering eraan, ons lang zal overleven. Het is een levensles die mensen achtervolgt als onze Willy Claes, maar ook Rasmussen en Museeuw en al die andere gedoopte sportlui; en Martin Luther King, J.F. Kennedy, Bill Clinton en nu ook de ex-gouverneur van New York en zovele anderen die het ongeluk hadden hun amoureuze misstap(pen) nog uitvergroot te zien in de media.

    Beware, beware...



    13-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Arne 1974-1999
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het is een statistisch gegeven: vandaag zullen drie Vlamingen sterven door zelfdoding. Elk jaar zijn er inderdaad ongeveer 1100 zelfdodingen in Vlaanderen. Drie op vier zijn mannen.

    Voor ons gezin is dit meer dan een fait divers. Arne, de zoon van Lut uit haar eerste huwelijk, is op 13 maart 1999 door zelfdoding om het leven gekomen. Hij was vijfentwintig. Zijn vader was twintig jaar tevoren eveneens zo uit het leven weggegaan. Gisterenavond zijn we samengekomen met de andere kinderen, zoals we elk jaar doen op de verjaardag van het overlijden. Rond 1 november gaan we samen naar zijn graf en brengen daarna samen de dag door. Maandelijks nemen Lut en ikzelf deel aan een gespreksgroep voor ouders van kinderen die door zelfdoding omkwamen. Informatie daarover vind je bij CGG PassAnt Leuven, T. 016 31 99 99 • F. 016 31 99 90 - info.leuven@passant.be.

    Op 19 maart 2000 hielden we thuis een gedachtenisviering voor Arne. Bij die gelegenheid schreef ik de tekst die je hieronder vrijwel ongewijzigd vindt.

    Feest in Parijs.

    Op de Champs Élysées
    een bont defilé
    rij na rij identieke soldaten
    paradepassend in de maat

    In Versailles de uitgestrekte tuinen
    bloemen en planten in keurige perken
    geometrische patronen
    die pas duidelijk worden
    van op grote hoogte
    voor vogels
    zonder oog voor symmetrie

    In de opera speelt het orkest
    Lully, Rameau, Couperin

    De zon schijnt

    Tijdens de te lange toespraak valt
    een soldaat in zwijm
    een marionet wordt weer een mens

    In de tuinen ligt één perk
    er verwaarloosd bij, de tuinman
    is na veertig jaar harken op pensioen

    Tijdens het concert knapt plotsklaps
    een snaar van de basse de viol

    De zon schijnt
    maar de rest is ook slechts schijn
    wat eender leek verschilt zo zeer
    wat volmaakt was
    is rafelig aan de franjes

    In deze wereld waar we thuis zijn
    zijn we allen vreemden
    on est tous des étrangers

    Je wordt geboren in een gezin
    je groeit op vol belofte
    en dan plots gaat het mis
    in de wentelende helix
    van mysterieus genetisch materiaal
    en volmaakt evenwijdig DNA
    in het glorieuze jongenslichaam
    wordt plots een stap gemist
    een acrobaat mist een sprong
    aan de hoge trapeze
    er is geen vangnet
    net niet

    Je wordt geboren in een gezin
    maar je bent er niet gewenst of
    je kan er niet meer blijven
    je wordt overgelaten aan anderen
    die de plaats innemen van hen
    die je niet bij zich konden houden
    je wordt een van de onzen maar
    Je blijft toch een vreemde
    welk uniform je ook draagt
    de vreemde kleur van je huid
    staat gegrift in hun ogen
    is gegrift in je ziel

    Je hele leven ben je bezig
    als een mier
    een slaaf bij Cheops’ piramide
    je zoekt je eigen plek, een radertje
    in de al te complexe machine
    waarvan geen mens het einde
    of het begin nog kent

    Je krijgt een etiket opgeplakt
    je bent een zus of zo
    maar voor jezelf
    ben je enkel jezelf

    Meestal valt het allemaal wel mee
    de zon schijnt, we hebben niets tekort
    de schaduwen verbleken stilaan
    de schijn is schoon

    Maar soms gaat het niet meer
    een oud-militair in een rolstoel
    de tuinman kwijnt weg omdat zijn vrouw
    de lente niet meer haalde
    het concert gaat niet door
    de cellist heeft te hoge koorts

    Er is een koorts
    waartegen geen kruid gewassen is
    er zijn mensen die ziek zijn
    ten dode toe, ziek aan het leven zelf
    uitzichtloos
    die de beloften van hun jeugd
    door hun krampachtige vingers voelen glippen
    en gaan dwalen langs onveilige paden
    daar buiten en ook daar binnen
    in hun kop

    En als de draad af is
    het spoor bijster het noorden zoek
    als het leven zelf teveel is
    dan geven ze dat goddelijk geschenk
    met weerzin en beslist
    wanhopig hunkerend naar rust, naar rust
    aan het goddelijk schenken terug
    maken ze dat volmaakte jonge lichaam
    stuk

    Het volmaakte is slechts schijn
    de gierende pijn te schrijnend om te blijven
    de strenge eisen van de samenleving
    niet haalbaar voor een diepgekwetste ziel

    Ik mocht je ontmoeten, Arne
    je was als een reiziger in vreemd, vreemd land
    samen met je Moeder zocht ik
    net als jij
    zin in een leven dat volmaakt slechts scheen
    waar een kille leegte
    woekerend aan je wezen vreet

    Je keek me aan
    met je gloeiende ogen
    je misprijzen agressie je angst
    in tweestrijd zonder eind

    Later leerde ik je even beter kennen
    op je best konden wij dan ook wat bekomen
    maar je gaf ons niet veel tijd
    je was gehaast om te leven
    het kon niet snel genoeg
    voorbij voor jou

    Die laatste dag
    een jaar, negen jaar geleden
    je was zo stil je stem een gefluister
    gemelijk was je rondsluipend
    als een lenig jachtluipaard
    je ogen koolzwarte karbonkels
    ongedurig als een gekooid dier
    heen en weer en heen en weer
    botsend tegen die tralies die wij niet zagen
    zoekend naar een uitweg die je wist
    die er niet was

    En toen je dat uiteindelijk besefte
    dat er voor jou geen weg meer was
    geen plaats voor jou op deze wereld
    toen allen om je heen vreemden waren geworden
    toen ging je de enige weg
    die je nog overbleef
    de enige
    je eigen
    weg

    Je ging
    weg

    Je keek me aan, Arne
    meedogenloos eerlijk

    Je kijkt me aan, Arne
    je grijpt me aan
    je blijft me na.


    Karel

    2000/2008


    12-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Naschrift: William Trevor
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De vorige dagen (en natuurlijk nu nog) kon je hier mijn pretentieloze vertaling lezen van een short story van William Trevor: An Afternoon.

    Dit kortverhaal verscheen het eerst in The New Yorker, zoals heel veel van Trevors verhalen. Het is daar dat ik hem lang geleden leerde kennen. Dit verhaal is een van de twaalf verhalen in de laatste bundel van Trevor, die vorig jaar, in 2007 verscheen onder de titel Cheating at Canasta, 232 kleine bladzijden, goed leesbare grote en duidelijke letter, netjes gebonden. Ik kocht mijn exemplaar in voorverkoop via Amazon, het arriveerde in het najaar van 2007 en ik heb er tot nu over gedaan om het helemaal uit te lezen, hoewel ik verscheidene verhalen al had gelezen op de elektronische versie van The New Yorker, die je gratis kan lezen op deze site:
    http://www.newyorker.com/ en hoewel ik mijn abonnement na bijna veertig jaar enkele jaren geleden heb opgezegd, kan ik u The New Yorker alleen maar aanbevelen. De reden waarom ik ermee gestopt ben, moet je enkel zoeken in het té grote aandeel van de exclusief voor een Amerkaans publiek bestemde bijdragen en de vaak al te Amerikaans getinte instelling van hun artikels over algemene onderwerpen. Maar als je dat er wil bij nemen, dan is The New Yorker meer dan waarschijnlijk het beste weekblad ter wereld. En vroeger was het dus nog beter, je moet niet vragen.

    Terug naar William Trevor. Toen ik Cheating at Canasta uit had, spaarzaam gelezen, één verhaal met de keer ’s namiddags (no pun intended) na de broodmaaltijd en met een espresso van versgemalen Damiaankoffie van de plaatselijke brander in Tremelo en een (één!) Côte d’Or Intense chocolaatje, 70% cacao, met de radio op Musiq3, toen dacht ik: nog eens een klassieke boekbespreking heeft geen zin, ik deed dat al telkens ik een boek van hem uit had, wat kan ik nog meer zeggen? Hoe kan ik mijn lezers ervan overtuigen om iets van hem te lezen, als ze dat nu nog niet gedaan hebben, na al mijn aandringen? Het antwoord lag voor de hand: een stukje van hem vertalen.

    En dat is wat je gekregen hebt, lieve lezeres en lezer en ik hoop dat je ervan genoten hebt. Besef wel dat je daarmee een uitzonderlijke primeur gekregen hebt: dit is de eerste en wellicht, helaas, de enige Nederlandse vertaling van dit kortverhaal uit de laatst verschenen en misschien wel laatste bundel van William Trevor, hij wordt dit jaar immers tachtig en terwijl we allemaal hopen dat hij nog lang bij ons mag blijven en nog veel schrijven, weten we ook dat zelfs levende legenden niet onsterfelijk zijn, alleen hun werk is dat, zo gaat dat bij mensen, althans de besten.

    Je kan mijn vorige bedenkingen bij boeken of verhalenbundels van William Trevor nalezen als je bij ‘zoeken in blog’ zijn naam intypt. Dan vind je ook de onbegrijpelijk beperkte lijst van Nederlandstalige vertalingen, waaraan je nog Elizabeth mag toevoegen.

    William Trevor is een auteur die ik heel diep in mijn hart draag en die ik mateloos bewonder. Ik verbaas, ja erger me er voortdurend over dat hij zo weinig bekend is. Op Wikipedia bijvoorbeeld vind je enkel wat basisgegevens in het Engels, nog (veel) minder in het Duits, Frans, Zweeds en Japans, niets in het Nederlands… Misschien moet ik me daar eens aanzetten.



    11-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.An Afternoon (2), William Trevor
     

    An Afternoon

    William Trevor, vertaling Karel D’huyvetters 2008.

    Een namiddag (deel twee)

    Toen ze voorbij de ‘Queen and Angel’ kwamen vroeg hij haar of ze wel eens dronk. Hij kon haar niet meenemen naar waar ze een vergunning hadden, legde hij uit en ze zei dat ze niet moeilijk deed over drinken, terwijl ze zich de smaak van bier herinnerde, die ze niet lekker had gevonden. Hij zei haar even te wachten en stak de straat over naar een slijterij met een drankvergunning en kwam terug met een plastic zak. Hij gaf haar een knipoog en ze lachte.

    ‘We mogen geen stoute jongens zijn,’ zei hij. ‘Een paar slokjes maar.’

    Ze kwamen bij een brug over de rivier. Ze staken de brug niet over maar liepen de trap af naar een jaagpad. Hij zei dat het een kortere weg was.

    Er was niemand in de buurt; ze leunden tegen een bakstenen muur, een onderdeel van de brug. Hij schroefde de dop van de fles die hij gekocht had en liet haar zien hoe een plastic schijf die hij uit een zak van zijn jasje haalde, open ging en een drinkbeker werd. Versterkende wijn, zei hij, maar hij had ook wodka, minibottels noemde hij die kleine flesjes die hij had. De Russen drinken dat, zei hij, maar dat wist ze wel. Hij zei dat hij al eens in Moskou geweest was.

    Ze dronken van de beker toen hij de mengeling geproefd had die hij gemaakt had en zei dat het niet te sterk was. Hij had nog nooit een meisje dronken gemaakt, zei hij. Hij had de opvouwbeker toevallig gevonden op de bank waar ze samen in de zon hadden gezeten. Op een dag had hij die daar opgemerkt, hij dacht eerst dat het een poederdoos was. Hij had die altijd bij zich voor het geval dat hij iemand ontmoette die iets wou drinken.

    ‘Alles okay, Jas?’

    ‘Ja, nijg.’

    ‘Lekker, Jas?’

    Ze gaven de beker aan elkaar door, heen en weer. Ze dronk waar zijn lippen waren geweest; dat wou ze ook doen. Hij zag het haar doen en hij glimlachte haar toe.

    Heerlijk in het zonnetje, zei hij toen ze verder wandelden en hij nam weer haar hand. Ze dacht dat hij haar zou kussen, maar hij deed het niet. Ze wou dat hij het deed. Ze wou gaan zitten op een grasperkje en kijken naar de roeiers die voorbijkwamen, zijn arm om haar schouders, zijn andere hand in haar hand. Er was nog wat over in de flesjes toen hij ze samen met de plastic zak in de vuilnisbak wierp.

    ‘Zullen we wat zitten?’ zei ze en dat deden ze, haar hoofd tegen zijn borst aangedrukt. ‘Ik zie je graag, Clive,’ fluisterde ze, ze kon het niet laten.

    ‘Wij horen samen,’ fluisterde hij terug. ‘Vanzelf dat we samen horen, Jas.’

    Ze verbrak de stilte niet toen ze verder wandelden, ze wist dat die bijzonder was, beter dan al de woorden die er hadden kunnen zijn. Woorden waren niet nodig, er waren geen woorden die iets konden toevoegen aan wat er was.

    ‘Ik zie ons al in Moskou, Jas. Ik zie ons al in de straten wandelen.’

    Ze voelde zich anders, alsof haar onaantrekkelijkheid er niet was. Haar gezicht voelde anders aan, haar lichaam ook. In de cafetaria zou ze iemand anders zijn, terwijl ze de borden afruimde, niet gestoord door de sigarettenrook van de truckers, niet gestoord door hun opmerkingen tegen haar. Niets van al wat ze kende zou nog eender zijn, haar moeder niet en Lukie Giggs haar laten aanraken waar hij wou ook niet. Ze vroeg zich af of ze dronken was.

    ‘Niks dronken, Jas.’ Hij kneep in haar hand, hij zei dat ze fantastisch was. Ze waren allebei alleen maar een beetje aangeschoten, zei hij. Vrolijk, zei hij. Krek toen hij haar stem hoorde wist hij dat ze fantastisch was. Krek toen hij haar zag aan het bushokje. In de kamer waar ze heengingen had hij de dingen die hij verzamelde: kleine plastic schildpadjes en renwagens en boeken over de plekken waar hij heen wou en foto’s van kastelen aan de muur. Ze zag het voor zich terwijl hij het vertelde en ze zag een vaas met zomerbloemen, de gordijnen die het zonlicht buiten hielden. Hij draaide een disk voor haar, de Spice Girls want die waren in het verleden en hij hield van die dingen.

    Van het jaagpad draaiden ze een steegje in, met een hele rij garagepoorten langsheen en aan de andere kant de muren van achtertuintjes. Ze kwamen uit op een achterstraat en staken die over naar een huizenrij in een halve maan. Voor ze daar aankwamen liet hij haar hand los en trok de achterkant van zijn jasje weer naar beneden dat wat naar omhoog gekropen was. Hij maakte alle drie de knopen vast.

    ‘Wil je vijf minuutjes wachten, Jas?’

    Het was precies alsof ze dat al wist, alsof ze al wist waarom ze moest wachten en waarom het vijf minuten moest zijn, alsof hij haar iets zei dat ze even vergeten had. Ze wist dat het niet zo was. Het gaf niet.

    ‘Goed voor jou, Jas?’

    ‘Tuurlijk.’

    Ze keek hoe hij wegwandelde en bij een blauw geschilderde poort aankwam. Ze keek naar hem zoals ze dat had gedaan toen hij de straat overstak naar de slijterij. Ze wachtte, zoals ze toen ook had gewacht, ze zag de kleine schildpadjes en de renwagens, ze hoorde de Spice Girls. Aan de overkant hield een bestelwagen halt. Er stapte niemand uit en een minuut of zo later reed hij weer weg. Er liep een hond voorbij. In een van de voortuintjes startte een vrouw een grasmaaier.

    Ze wachtte langer dan hij had gezegd, het leek een eeuwigheid, maar toen hij terugkwam was hij gehaast, alsof hij dat weer goed wou maken. Hij liep bijna, zijn flanellen broek flapperde. Hij was buiten adem toen hij bij haar aankwam. Hij schudde het hoofd en zei dat ze maar beter weer weg konden gaan.

    ‘Weer weg?’

    ‘Best weer weg, Jas.’

    Hij nam haar bij de arm, maar hij was gespannen en hij deed het niet zoals tevoren. Hij probeerde niet haar hand te nemen. Hij trok aan haar anorak toen ze het moeilijk kreeg om hem bij te houden. Ergens achter hen sloeg een deur van een auto dicht.

    ‘Ochod,’ zei hij.

    Een rode wagen vertraagde naast hen toen ze weer het steegje insloegen met de garagepoorten. Toen de wagen halt hield, stapte er een vrouw uit met haar bril aan een touwtje om haar nek. Ze droeg een bruine rok en een cardigan in een aangepaste kleur over een bleekzijden bloes. Haar donker haar krulde rond haar hoofd, haar lippenstift glinsterde, alsof ze geen tijd had gehad om die te poederen of het vergeten had. Haar bril slingerde heen en weer op haar bloes en hing dan stil. Haar stem klonk boos toen ze sprak maar ze sprak stil, alsof haar tanden opeengeklemd waren.

    ‘Niet te geloven,’ zei ze.

    Ze sprak alsof Jasmin er niet was. Ze keek haar niet aan, wierp niet eens een blik in haar richting.

    ‘In godsnaam!’ schreeuwde ze bijna, en sloeg de deur van de wagen toe, alsof ze wel iets moest doen, alsof alleen lawaai kon uitdrukken wat ze voelde. ‘In godsnaam, na al wat we al meegemaakt hebben!’

    Haar gezicht beefde van woede, een hand een vuist die op het dak van de wagen sloeg en dan weer open ging en aan haar zijde neerviel. Er was even een stilte, dan.

    ‘Wie is dat?’ De vrouw sprak toen de stilte was blijven hangen en ze uiteindelijk toch de aanwezigheid van Jasmin besefte. Haar vraag kwam er moedeloos, op een kleurloze, matte toon. ‘Je bent voorwaardelijk vrij,’ zei ze. ‘Ben je op een of andere manier vergeten dat je voorwaardelijk vrij bent?’

    De man die ze zo uitschold had geen poging gedaan om iets te zeggen, had niet geprotesteerd, maar nu werden een paar woorden gemompeld.

    ‘Ze was op zoek naar het jaagpad. Ze vroeg me waar het was. Ik weet niet wie dit is.’

    Dat lange, scherpe gezicht zou die namiddag, om het even welke namiddag, nooit anders geweest zijn dan zoals het nu geworden was in de korte tijd die verlopen was: alle uitdrukking was eruit verdwenen, doods, een straaltje tranen verscheen.

    En Jasmins kompaan van al die gesprekken en die ze was beginnen liefhebben, die droop af en de vrouw zei niets tot hij bij de blauw geverfde sierpoort kwam en weer om de hoek van het huis verdween.

    ‘Was er iets?’ vroeg ze dan. Ze staarde Jasmin aan. Traag bekeek ze haar van onder tot boven. Jasmin begreep niet wat ze met die vraag bedoelde.

    ‘Heeft hij je iets gedaan?’ vroeg de vrouw en Jasmin begreep het en ook weer niet. Veel belangrijker was dat hij had gehuild, dat zijn opgewektheid hem afgenomen was en zijn glimlach. Hij had om haar gehuild. Hij had gehuild om hen beiden. Dat verstond ze allemaal al te goed.

    ‘Wie ben jij?’ vroeg de vrouw. Haar dichtgeklemde stem had de energie van haar woede verloren en was nu verschrokken, en vrees hing vast aan de moeheid in haar gezicht.

    ‘Clive is mijn vriend,’ zei Jasmin. ‘Er was niets aan de hand. We hebben niets verkeerds gedaan.’

    ‘Zo heet hij niet.’

    ‘Clive, zei hij.’

    ‘Hij zegt om het even wat. Heeft hij je doen drinken?’

    Jasmin schudde het hoofd. Waarom zou ze het ook zeggen? Waarom hem in moeilijkheden brengen?

    ‘Je stinkt naar de drank,’ zei de vrouw. ‘Hij geeft ze elke keer te drinken.’

    ‘Hij heeft niet gedaan.’

    ‘Zijn moeder was mijn zuster. Hij woont bij ons in.’

    Als ze het hem had gevraagd, zei Jasmin, dan had hij het wel uitgelegd, van zijn naam. Maar de vrouw staarde haar enkel maar aan toen Jasmin begon te vertellen dat zij zich ook een andere naam had gegeven, dat mensen dat soms wouden doen.

    ‘Mijn zus is gestorven,’ zei de vrouw. ‘Sindsdien woont hij bij ons. Hij dacht dat er niemand thuis zou zijn deze namiddag maar dat was niet zo omdat ik van gedacht veranderd ben over uitgaan. Je maakt je zorgen en je verandert van gedacht. Dat gebeurt vaak genoeg. Wel, vanzelf, dat is toch zo? Hij is al eens veroordeeld.’

    ‘ Hij wou me alleen maar tonen, eigenlijk, waar hij woont.’

    ‘ Hoe heet je?’

    ‘Jasmin.’

    ‘Als dit uitkomt, nemen ze hem weer mee.’

    Jasmin schudde het hoofd. Het was een vergissing, zei ze. De vrouw zei van niet.

    ‘Wij zorgen voor hem, we liegen voor hem, mijn man en ik. We hebben zo ons best gedaan sinds mijn zuster gestorven is. Een familiekwestie, dan doe je wat je kan.’

    ‘Maar er is niets gebeurd.’

    ‘Mijn zus wist dat hij ooit eens de kans zou grijpen. Ze wist dat er een dag zou komen die te vreselijk was voor haar om te dragen. Hij was haar kind, al bij al, het werd teveel. Ze heeft een briefje achtergelaten.’

    ‘Eerlijk waar, ik zweer het je.’

    ‘Ik weet het, ik weet het wel.’

    De vrouw stapte in haar wagen en draaide het raampje naar beneden alsof ze nog iets wou zeggen maar ze zei niets. Ze draaide om in het stille steegje en reed weer naar haar huis.

    Holby was varkenslapjes aan het braden en prikte er af en toe in met een vork. Hij vond het leuk om ze goed zwart te laten worden, de rook te zien opwalmen en nog het gas niet lager te draaien. Het trok tot in haar haar, beweerde Jasmins moeder. Dat soort rook was vettig, insisteerde ze, maar Holby zei dat dat niet kon. Hij hoorde in de keuken de deur toen Jasmin binnenkwam en hij riep haar toe, hij wist meteen dat het niet haar moeder was die was binnengekomen.

    ‘Hoe is ’t ermee, meid?’

    Gewoon, zei Jasmin en toen was ook haar moeder daar, terug van haar bezoek aan haar vriendje in het wedkantoor. Zelfs met al de rook bracht ze een vlaag mee naar binnen van het parfum dat ze overdadig gebruikte als ze haar mannen ontmoette.

    ‘Wat ben je aan het bakken, Holby?’ schreeuwde ze boven het geknister van het vlees uit en Jasmin wist dat er weer ruzie zou zijn.

    In haar kamer, zelfs met de deur dicht, kon ze horen hoe het begon, haar moeders luidruchtige klachten, Holby’s afgemeten gedreun als hij antwoordde. Ze luisterde niet. Waarschijnlijk had hij het door van de man in het wedkantoor, zoals haar vader het ooit had doorgehad van hem. Waarschijnlijk was dat het: de varkenslapjes bakken, de rook, het vet, allemaal een manier om zijn mannetje te staan. En Holby, vandaag of een andere keer, zou ervandoor gaan en zeggen dat geen mens zo iets kon uithouden en dat was precies wat Jasmin zich herinnerde dat haar vader had gezegd.

    Ze trok de gordijnen dicht en ging op haar bed liggen. Ze hield van de halfschaduw die ze had teweeggebracht; zelfs op betere dagen dan deze hield ze daarvan. Ze was moe van de lange wandeling naar het huis van de man die ze was beginnen graag te zien en daarna de eenzame weg terug naar waar ze zelf woonde. Ze deed haar ogen dicht.

    ‘Wil je hier mee heen?’ vroeg hij haar weer. Hij bracht de koffie naar waar ze wachtte. Ze voelde hoe zijn vingers haar aanraakten toen hij haar het halssnoer omdeed. ‘Zit je graag in de zon, Jasmin?’ zei hij.

    In de kamer die ze zich alleen nog maar kon inbeelden waren er boeken op de rekken, de vaas met de bloemen, de foto’s van de kastelen. In de gerechtszaal leidde hij een zaak in, zijn documenten in de hand, gebaren makend met de andere. Ze hoorden samen, zei hij op het jaagpad, de roeiers gleden voorbij.

    Beneden werd er iets gegooid en dan was er Holby’s gemompel, het gerinkel van gebroken porselein dat bijeengeveegd werd, haar moeders stem die maar doorging, haar chagrijn ten einde zoals dat van die vrouw. Hij was beschaamd door die vrouw die het verkeerd voorhad en hij was iemand die daar onder leed. Hij besefte niet dat de vrouw er niet toe deed, dat al haar praatjes en haar woede er niet toe deden. Hij was niet iemand die dat zou beseffen. Hij was niet van het beseffende soort.

    De stem van haar moeder was anders, nu, aaiend, liegend. Ze stuurde Holby om bier, iets dat ze steeds deed als het zo ver gekomen was; Jasmin hoorde hem naar buiten gaan. Haar moeder riep aan de trap, noemde haar Angie, zei dat ze naar beneden moest komen. Ze antwoordde niet. Ze zei niet dat Angie haar naam niet was. Ze zei helemaal niets.

    Als ze erheen ging, zou hij niet op de bank zitten in de zon. Hij zou niet staan wachten bij het bushokje. Of aan de automaten aan het spelen zijn. Of in de McDonald’s. Maar als Jasmin haar ogen weer sloot was zijn glimlach daar en ging niet meer weg. Met haar lippen beroerde ze het halssnoer dat hij haar had gegeven. Ze beloofde dat ze het altijd bij zich zou houden.

    Einde.




    10-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.An Afternoon, William Trevor
     

    An Afternoon

    William Trevor, vertaling Karel D’huyvetters 2008.

    Een namiddag

    Jasmin wist zeker dat hij anders zou zijn, helemaal zeker: geen schijn van kans van een baseballpet achterstevoren over millimeterhaar, geen klungel zoals Lukie Giggs, geen klokkende geluiden zoals Darren Finn als hij probeerde iets te zeggen. Ze had er het raden naar, maar van één ding was ze zeker, dat hij niet zoals hen zou zijn. Misschien dat hij je deed denken aan de drummer van Rawdeal, hoe heet die ook weer, of aan Al in Doc Martin. Maar de jongen in het bushokje leek op geen van beiden. En het was geen jongen, helemaal niet.

    Hij was de enige die alleen stond te wachten, behalve zij zelf en hij leek niet echt geïnteresseerd in de posters met de aankomst- en vertrektijden van de bussen. Hij keek niet op als er mensen naar binnen kwamen. Hij had niet één keer een blik in haar richting geworpen.

    Uiteindelijk, als er niets zou gebeuren, dan wist Jasmin dat ze brutaal zou moeten zijn. Zo noemde ze het voor zichzelf, en dat was het ook, want je komt nergens als je niet brutaal bent. Je kon je leven lang thee brengen naar de truckers in het baancafé, de tafels afvegen en de plastic borden wegnemen en ondertussen iets opdoen van de sigarettenrook van de truckers. ‘Hela, niet brutaal zijn, Angie,’ zei haar moeder vroeger, toen ze maar pas vijf of zes jaar oud was en ze altijd aan de dadels of de chocoladerepen zat in de Superette en de verpakking al open had voor haar moeder iets in de gaten had.

    ‘Breng dat naar een van de dames die de rekken aanvullen. Zeg dat het een vergissing was, een vergissing. Brutaal ben je, dat was altijd haar laatste woord, pas maar op, meisje!’ Dan hield ze zich gedeisd. Ze sprak nooit een van de vrouwen aan die de waren in de rekken ordenden, ze verstopte gewoon wat ze genomen had achter de cornflakes of de keukenrollen.

    Jasmin was de naam die ze zelf gekozen had, want Angie had ze altijd al gehaat en toen ze wat ouder was vond ze die naam ordinair. ‘Oh, la-di-da!’ was de reactie van haar moeder geweest op dit zoveelste bewijs van haar brutale bek. ‘Moet je onze bekakte madam horen,’ zo drong ze aan bij Holby en probeerde zo de man die ze nu had erbij te betrekken, maar Holby was daarvoor te gewiekst, hij had zijn les geleerd toen hij in een gebroken huwelijk was getuind. En dat was niet eens hoe je het schreef, voegde haar moeder er vernietigend aan toe, zonder een –e achteraan was het net verdomd Moslims. Maar als haar moeder niet thuis was zei Holby dat dat allemaal dikke zever was. ‘Jij schrijft je naam zoals je dat graag wil,’ raadde hij haar aan. ‘Hou het maar zoals jij het wil.’ Haar moeder was een gewelddadige vrouw, bedacht Jasmin en ze wist dat Holby dat ook wel besefte.

    ‘Excuseer,’ zei ze en stapte naar waar de man stond te wachten, ‘ik ben Jasmin.’
    Hij glimlachte haar toe. Hij had een scherp gezicht, zijn tanden te dicht bijeen vooraan, lichtgekleurd haar, halflang gelaten. Hij droeg een flanellen broek en een jasje, tot haar verwondering. Een wat gespikkeld donkerblauw jasje was het, en een grijze stropdas. En schoenen, geen sportschoenen, allemaal heel netjes. Wat haar het meest van al verbaasde: hij kon best wel midden van de dertig zijn, misschien een paar jaar ouder nog. Afgaand op zijn stem op de chatlijn dacht ze veeleer iets als negentien.

    ‘Heb je zin in een koffie, Jasmin?’ zei hij.
    Ze voelde de opwinding toen hij sprak. De eerste keer dat ze dat voelde was toen hij haar Jasmin had genoemd op de chatlijn. En dan weer gisteren, toen hij zei kunnen we elkaar eens ontmoeten?
    ‘Tof, okay,’ zei ze.
    En de hele tijd hield hij zijn glimlach op. Hij was van het opgewekte soort, dat had hij haar op de chatlijn verteld, niet de eerste keer meteen, misschien de derde of vierde keer. Hij had haar gevraagd of zij ook opgewekt was en ze had ja gezegd, ook al wist ze dat ze het niet was. Hangerig, dat was ze, had ze haar moeder horen zeggen toen Holby bij hen in huis kwam wonen; en later, toen haar moeder er niet was, had Holby haar gevraagd wat het probleem was en ze zei niets. ‘Mis je je Pa?’ had Holby gesuggereerd. Zeven moet ze toen geweest zijn.

    ‘Wil je hier mee heen?’ stelde de man voor toen ze bij een McDonald’s kwamen. ‘Is een McDonald’s goed voor jou, Jasmin?’
    Alleen een koffie, zei ze toen hij haar een burger aanbood en hij zei dat hij de koffie zou halen. Haar vader was vertrokken toen hij erop uit kwam dat haar moeder het met Holby aanlegde. Haar moeder zei dat ze er niet om gaf, maar zes maand later dwong ze Holby met haar te trouwen, want ze was gezien, hield ze vol, omdat ze niet met Jasmins vader getrouwd was geweest.

    ‘Ik vind de McDonald’s leuk,’ zei de man toen hij eraan kwam met de koffie.
    Hij glimlachte weer en ze vroeg zich af of hij de hele tijd had geglimlacht aan de toonbank. Ze kende zijn naam niet. Drie weken geleden had ze voor het eerst zijn stem gehoord op de chatlijn. ‘Ik ben Jasmin,’ had ze gezegd en verwachtte dat hij ook zijn naam zou zeggen, maar dat had hij niet gedaan.

    ‘ Ik kon ongeveer wel raden hoe oud je was,’ zei hij. ‘Gewoon door met je te praten, ongeveer toch.’
    ‘Zestien.’
    ‘Zestien, dacht ik ook.’

    Ze zaten aan een lange tafel voor het raam. De mensen buiten op de stoep waren gehaast, botsten tegen elkaar aan, auto’s of bussen mochten deze straat niet in.

    ‘Jij bent knap,’ zei hij. ‘Je bent knap, Jasmin.’
    Nou, niet echt knap. Je kon haar niet knap noemen, maar hij zei het toch maar en vroeg zich af of er ook een complimentje was dat hij erg graag zou horen. Terwijl ze naar de mensen op de straat keken dacht hij daaraan, aan haar kinderstemmetje waarmee ze haar woorden aframmelde en dat iets zou zeggen als jij kent er wat van of het gaat je goed af.

    ‘ Had je gedacht dat ik jonger zou zijn?’ vroeg hij haar.
    ‘Bahja, misschien.’ Ze haalde haar schouders even op, een snelle beweging op en neer van haar dunne schouders. De blauwe anorak die ze droeg was niet groezelig maar zag er verkleurd en afgewassen uit. Andere meisjes zouden hem weggegooid hebben.

    ‘Ik vind dat mooi’ zei hij en hij wees ernaar, want ze had niet door dat hij de broche bedoelde die ze op de dunne roze stof van haar kleed had gespeld. Haar borst was plat en hij had kunnen zeggen dat hij dat ook mooi vond want het was de waarheid. Maar de waarheid deed het niet altijd, dat had hij lang geleden geleerd en hij glimlachte dan maar gewoon. Haar blote, bleke benen waren net als twijgen met de schors eraf en hij herinnerde zich hoe hij dat vroeger deed, ook lang geleden. Haar schoenen waren rozig, met hoge hakken.

    ‘Da’s maar niks,’ zei ze, over de broche. Ze haalde weer haar schouders op met dezelfde schok, het leek wel een zenuwtrek, bijna, maar hij wist wel dat het zo niet was. ‘ Een vis’ zei ze. ‘Het moet een vis voorstellen.’
    ‘ Het is heel mooi, Jasmin.’
    ‘Holby heeft het me gegeven.’
    ‘En wie is Holby dan?’
    ‘Mijn moeder is met hem getrouwd.’
    ‘Je vader dan, toch?’
    ‘Verdomd niet.’

    Hij glimlachte. Tijdens een van hun gesprekken had hij haar gevraagd of ze knap was en ze had gezegd misschien en hij had gedacht dat ze het niet was, omdat ze het zo had gezegd. Ze fantaseerden maar wat, ze deden alsof. Wel, iedereen deed dat, natuurlijk.

    ‘Even oud als jij, Jasmin – was dat wat je dacht toen we praatten? Wat had je gedacht?’
    ‘Je klonk niet als een jongen,’ zei ze.

    Ze had een pin aan een kant van haar neus en een ringetje in de rand van een oor. Hij vroeg zich af of ze iets had in haar navel en wou haar dat vragen maar wist wel beter. Hij wou zijn ogen sluiten en denken aan een glinstering van iets dat zich daar nestelde, maar hij glimlachte alleen maar. Sluik haar had ze, geen spoor van krullen, gebleekt met een spoeling.

    ‘Jij doet wel je best,’ zei hij. ‘Ik dacht wel dat jij dat type zou zijn. Ik wist meteen dat jij jezelf goed verzorgde.’
    Weer dat schouderophalen. Ze hield de papieren kop in haar beide handen als om ze te warmen. Ze vroeg hem of hij werk had en hij zei ja, bij het gerecht.
    ‘Het gerecht? Ben je bij de politie?’ Ze keek opgewonden om zich heen, haar ogen verschrikt. Hij zou haar bij de hand kunnen nemen, dacht hij, heel natuurlijk, zoiets, maar ook dat verdrong hij.

    ‘De rechtbank,’ zei hij. ‘Als er een betwisting is, als er problemen zijn, dan moet ik een zaak inleiden. Nee, niet bij de politie, het heeft niets met de politie van doen.’
    Ze knikte, haar ongerustheid slonk weg.
    ‘En word jij verpleegster, Jasmin? Mensen verzorgen? Dat zie ik jou wel doen, Jasmin.’
    Als ze het vroegen, dan zei hij altijd het gerecht. En gewoonlijk zei hij ook dat hij het wel zag zitten dat zij mensen zouden verzorgen.

    De Gold Mine was een tent die hij kende en ze gingen daarheen om op de fruitautomaten te spelen. Hij won altijd, zei hij, maar vandaag won hij niet. Hij gaf er niet om. Hij ging niet door het dak zoals Giggs als die zijn geld zag verdwijnen voor niets. Hij zei niet dat het opgezet spel was. Je hebt goeie dagen en slechte, dat was al wat hij zei.

    ‘Nee, neem het maar, vooruit,’ zei hij toen ze hem moest bekennen dat ze geen geld bij had en dan nam ze maar het stuk van twee pond aan en liet het omwisselen. Hij viste een halsketting voor haar met de kraan, hij geleidde de grijper heel handig, wist precies wanneer hij de metalen tanden moest openen, wist perfect dat hij ze niet te snel mocht sluiten, moest wachten tot hij heel zeker was. Op een keer had hij de hele winkel leeggehaald zei hij: snoep, juwelen, dobbelstenen, drie kaartspelen, twee pennenmessen, een dansende pop, een Minnie Mouse, sieraden. Hij draaide de kraan rond toen hij voor haar de halsketting had opgepikt en vroeg haar wat ze nog meer wou, maar nu sloten de tanden een ogenblik te vroeg en de armband die hij wou bewoog maar eventjes en gleed dan weer weg. Ze brachten een uur door in de Gold Mine.

    ‘Gaan we nog even terug naar het bushokje voor een tijdje?’ stelde hij voor en Jasmin zei dat ze dat goed vond. Maar onderweg was er een stel banken, een langs elke kant van een kleine betonnen plek met een betonnen kuip met planten in het midden. De planten waren grotendeels verdord, maar een van de banken was vrij en hij vroeg of ze daar wou gaan zitten.

    ‘Ja, da’s leuk,’ zei Jasmin.
    Op de bank tegenover de lege bank lag een oude man, languit en in slaap. Op een andere zat een moeder met haar kinderen, ze aten frieten. Op de derde twee vrouwen, voor zich uit starend.

    ‘Ik kom hier wel eens als de zon schijnt, ‘ zei de man bij wie Jasmin was. ‘Als ik niets beter te doen heb, dan kom ik naar hier.’
    Hij had haar het halssnoer doen dragen, had het voor haar omgedaan, de toppen van zijn vingers koel in haar nek terwijl hij met het slot prutste. Hij had gezegd dat het haar goed stond. Het paste bij haar ogen, had hij gezegd en ze vroeg zich af waarom, de kralen waren geel. Toen ze bij de machine stonden die je meenam naar de sterren had hij gezegd dat hij negenentwintig was en zij had willen zeggen dat zij het leuk vond dat hij ouder was dan zij en bijna had ze het gedaan.

    ‘Zit je graag in de zon, Jasmin?’
    De twee vrouwen keken naar hen, eerst de ene, dan de andere, nog steeds zonder een woord te zeggen. De moeder schold op haar kinderen toen die om nog meer frieten vroegen. Ze propte de lege kartonnen dozen in de vuilbak en dan gingen ze weg.

    ‘Er zitten vitaminen in de zon. Wist je dat, Jasmin?’
    Ze knikte, al had ze dat nooit geweten. Ze probeerde naar de halsketting te kijken maar ze kon die niet goed zien als ze die strak trok en naar de kralen loenste. Als ze alleen was geweest, had ze de ketting af gedaan, maar dat wou ze nu niet doen.
    ‘Jasmin is een toffe naam,’ zei hij. Op de chatlijn had hij dat gezegd, als een compliment, al wist hij niet dat zij zich zelf die naam had gegeven. Vaak had ze gedacht, toen ze hun gesprekken hadden op de chatlijn, dat hij heel lief was, al was ze een paar keer in de war geweest toen hij de telefooncel beschreef waarin hij was of toen hij voorlas wat er op de wand geschreven stond. De eerste keer dat hij zo iets had voorgelezen zonder te zeggen dat hij dat deed, had ze zich afgevraagd of hij wel goed bij zijn hoofd was, maar hij had het haar uitgelegd en dan was het okay. Ze stelde zich hem voor bij de rechtbank, zoals op TV. Ze zag hem voor zich terwijl hij opstond, met documenten in een hand, een zaak inleidend. Ze beeldde zich in dat hij keek naar waar zij zat te kijken en dat hij begon te glimlachen en dat ze wou wuiven naar hem maar wist dat ze dat niet mocht omdat hij haar dat had gezegd. De eerste keer op de chatlijn had hij iets liefs gezegd over haar stem. ‘Hou je goed,’ had hij gezegd en ze was blijven luisteren omdat ze niet wou dat hij wegging. ‘Ik hou van die stem,’ zei hij en ze besefte dat hij het over de hare had.

    Hij glimlachte naar haar op dit ogenblik en ze zagen hoe de slapende man wakker werd. Hij had een hoofdkussen gemaakt van een plastic boodschappentas die hij had volgepropt met wat misschien wel kleren waren. Hij had zijn veters losgemaakt en knoopte die nu weer. Hij keek om zich heen en ging dan weg.

    ‘Ik dacht dat je misschien nee zou zeggen, Jasmin, toen ik je voorstelde om elkaar te ontmoeten. Weet je wel, Jasmin? Dat je niet verder wou gaan.’
    Ze schudde het hoofd, ontkende dat. Ze wou dat haar moeder voorbijkwam, op de terugweg van het wedkantoor, waar de man werkte waar Holby niet van wist. Holby was hopeloos, zei haar moeder, nog een vergissing van haar, net zoals met Jasmins vader. Ze was een relatie begonnen met de man van het wedkantoor en het vervolg zou zijn dat ook hij een vergissing was, daar kon je donder op zeggen.

    ‘ Nooit van ze leven,’ hoorde Jasmin zichzelf protesteren. ‘Ik zou nooit nee gezegd hebben.’
    Ze schudde het hoofd om zeker te zijn dat hij gerustgesteld was. Hij had zachter gesproken toen hij zei dat hij zich zorgen had gemaakt of ze nee zou zeggen. Ze wou niet dat er iets verknoeid werd; ze wou dat alles doorging en zo goed bleef als op de chatlijn, zo goed als het nu was.

    ‘Heb je niets omhanden, Jasmin? Heb je tijd vandaag, om mee te gaan naar bij mij thuis?’
    Weer was er die golf van opwinding. Ze voelde het over heel haar lichaam, een tinteling van spelden en naalden leek het wel bijna maar ze wist dat het iets anders was. Ze was graag bij hem; ze had geweten dat ze graag bij hem zou zijn. ‘Jaah,’ zei ze zonder aarzelen, ze wou niet dat hij dacht dat ze aarzelde. ‘Jaah, ik heb tijd vandaag’.
    ‘We kunnen beter lopen,’ zei hij. ‘Is dat okay voor jou, Jasmin, lopen?’
    ‘Tuurlijk.’ En omdat het leek alsof dat er nu bij hoorde, zei ze dat ze zijn naam niet wist.
    ‘Clive,’ zei hij.
    Hij vond het een leuke naam en gaf die vaak op. Gewoonlijk vroegen ze erom, soms zelfs op de chatlijn, nog voor ze eraan begonnen. Rodney vond hij ook leuk. Ken was ook leuk. En Alistair.
    ‘Ik ken niemand die Clive heet’ zei ze.
    ‘Woon je nog bij je ouders, Jasmin?’
    ‘Ja, ja…’
    ‘Dat is wat je me zei. Een tijdje geleden, zei je dat. Ik vroeg me alleen maar af of je intussen misschien eruit getrokken was.’
    ‘Ik wou dat ik dat kon.’
    ‘Kat en hond, niet?’

    Dat verstond ze niet en hij zei haar moeder en die andere. Hij herinnerde zich dat ze op de chatlijn gezegd had dat ze een enig kind was. Haar moeder had ze toen vernoemd, de man had ze ter sprake gebracht in het bushokje. Hij vroeg haar naar hem, of hij misschien een West-Indiër was en ze zei ja. Licht van huid, zei ze. ‘Hij kan ermee door.’

    Ze hadden de drukke staten nu verlaten, in Blenheim Row nu, richting Sowell Street, waar de toiletten waren, de school aan het einde van de straat.

    ‘Een West-Indisch kind is hier vermoord’ zei hij. ‘Blanke kinderen die hun messen trokken. Heb je ooit zoiets gezien, Jasmin?’
    ‘Nee.’ Ze schudde het hoofd heel hevig en hij lachte en zij dan ook.
    ‘Denk je er wel eens aan om eruit te trekken, Jasmin? Komt dat wel eens in je op? Een eigen plekje?’

    Denk aan niets anders, zei ze. Maar ja, ze had geen inkomen.

    ‘Dat was misschien wel het eerste dat je me ooit verteld hebt, dat je op droog zaad zat.’
    ‘Met jou kan ik gemakkelijk praten, Clive, zei ze.
    Hij nam haar hand; ze maakte geen bezwaar. Haar vingernagels waren verzilverd, dat had hij in de McDonald’s opgemerkt, enkele gekarteld en afgebroken. Geen twijfel dat ze nog een kind was, geen twijfel dat ze nog geen zestien was, veeleer twaalf. Haar hand was warm in zijn hand, vochtig, haar vingers tussen de zijne.

    ‘ Er was vroeger een liedje,’ zei hij. Putting on the agony, zo ging het. Putting on the style. Voor jouw tijd, Jas. Het had ook anders kunnen heten, maar dat waren nu eenmaal de woorden. That’s what all the young folk are doin’ all the while. Heerlijke song.’
    ‘Misschien heb ik het wel eens gehoord, misschien, ik weet het niet.’
    ‘Hoe oud ben je echt, Jas?’
    ‘Zeventien.’
    ‘Nee, echt nu?’

    Ze zei vijftien. Zestien in oktober, zei ze.

    (einde van het eerste deel)


    05-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lectori salutem
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ligt het aan onze leeftijd en onze belangstellingssfeer, of aan het aanbod, ik weet het niet, maar Lut en ik kijken steeds minder TV. Voor ons geen soaps, zogenaamd humoristische programma’s, dramatische reeksen, Amerikaanse of Britse detectiveverhalen, geen gewelddadige films (op een zeldzame klassieker zoals Alien of Exterminator na, voor mij dan), geen spelprogramma’s, zeker nu er geen ‘droge’ quiz meer is, tenzij Twee voor twaalf met Astrid Joosten, geen BV-shows of liedjesprogramma’s. Af en toe eens een documentaire, historisch of wetenschappelijk, maar die zijn zelden op niveau en gebruiken het medium niet efficiënt.

    Derhalve, om niet te zeggen deswege, luisteren wij meer naar TV dan kijken, naar de radio-uitzendingen die via Telenet binnenkomen, en naar de muziekzenders Exqui en Mezzo, vooral die laatste, die overdag enkel klassieke muziek geeft. Maar de avond is voor ons bij uitstek de tijd voor lectuur. We zitten dan in de salon, waar de muziekinstallatie staat en ook de daarop aangesloten TV, twee goede relaxzetels met leestafeltje, een gezellige gaskachel; prominent aan de wand een schilderij van Armand Demeulemeester en een verlicht glasraam van Staf Pyl, twee kunstenaars die we gekend hebben, ze zijn allebei enige tijd geleden overleden; een comtoise-klok, een grootvaderklok, een regulateur en een draaipendeltje met maanfase, enkele postuurtjes van muzikantjes en een kleine collectie Metzler & Ortloff-beeldjes. We zijn nog steeds op zoek naar echt goede leeslampen, ontwerpers daarvan houden zich meer bezig met het uitzicht dan het nut.

    In die omzeggens gezegende omstandigheden heb ik de laatste weken nog eens Tolkiens The Lord of the Rings gelezen, misschien al voor de twintigste keer sinds ik erdoor overweldigd werd in 1965. Ik kocht bij Proxis de uitgave in drie luxe delen, in een mooie cassette, met illustraties van Alan Lee, die ook artistiek adviseur was bij de film. Het is een plezier om lezen, praktisch dan, al had ik de letter graag wat zwarter gehad en het papier wat minder glanzend.

    Maar inhoudelijk! Aanvankelijk wou ik de film niet gaan zien, maar samen met Dirk, mijn oudste zoon, en ten huize van Luk, mijn jongste, is dat toch gebeurd. Enerzijds vond ik het de moeite, maar anderzijds… Na deze hernieuwde onderdompeling in het origineel, in het Engels, zeg ik u, lieve lezeres en lezer: neem die Tolkien uit de kast en lees het boek en vergeet zo snel mogelijk de film. Ik verneem dat je voor een superversie van de film tot meer dan € 120 moet neertellen. Van het boek zijn er uitstekende versies in het Engels en in de buitengewoon goede vertaling van Max Schuchart. Tweedehands kost een Nederlandse vertaling nog weinig of niets, de luxe-set die ik me aanschafte bij Proxis kost amper € 67, zonder de 10% korting die je daar kan krijgen; voor dat geld heb je vijf kilogram leesvoer, meer dan 1000 pagina’s, goed voor vele avonden vol onvervalst leesgenot. Ik heb al spijt dat het weer gedaan is. Elk boek dat ik nu vastneem zal het moeilijk hebben om de vergelijking te doorstaan met de lectuur van wat ongetwijfeld het beste boek is dat ik ooit gelezen en herlezen heb en ooit zal lezen, waarschijnlijk.

    Zet die domme TV af, lieve lezeres en lezer, zet wat goede muziek op en lees een boek.


    04-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Moeder van smarten
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Stabat Mater

    Moeder van smarten
    wenend bij het kruis
    waar haar Zoon toen hing

    haar gemoed vol zuchten
    diepbedroefd en lijdend
    heeft een zwaard doorboord

    hoe droevig en aangeslagen
    was de hooggezegende
    Moeder van de Eniggeborene

    En zij treurde en leed
    en sidderde toen ze zag
    de pijn die haar Zoon trof

    Wie is de mens die niet zou wenen
    als hij Christus’ Moeder zag
    in een beproeving zo groot?

    Wie zou niet vertwijfeld zijn
    bij het zicht van de vrome Moeder
    die met haar Zoon medelijdt?

    Voor de zonden van zijn geslacht
    zag ze Jezus aan foltering
    en geseling overgeleverd

    Zag ze haar zoete Kind
    sterven in verlatenheid
    bij het geven van zijn geest

    Zie o Moeder, bron van liefde
    hoe de kracht der droefheid ik voel
    maak dat ik met u mede rouw

    Maak dat mijn hart ontbrandt
    in liefde voor Christus God
    en ik hem behagen mag

    Heilige Moeder, sta me toe
    sla de wonden van de Gekruisigde
    diep in mijn hart

    Van uw gewonde Zoon
    die zich verwaardigt voor mij te lijden
    Laat mij delen de wonden

    Doe mij waarlijk met u wenen
    en met de gekruisigde lijden
    tot ik zelf zal sterven

    Bij het kruis met u te staan
    en gewillig u bij te staan
    in uw klagen dat verlang ik

    Maagd aller maagden heerlijkste
    wees niet bitter jegens mij
    laat mij met u klagen

    Maak dat ik Christus’ dood mag dragen
    maak mij van zijn lijden deelgenoot
    dat ik van zijn wonden de sporen draag

    Maak dat ik onder zijn wonden lijd
    door dat kruis overweldigd word
    om de liefde van uw Zoon

    Of ik branden moet of verheven word
    door u, Maagd wil ik verdedigd zijn
    op de dag des oordeels

    Maak dat ik door het kruis beschermd
    door de dood van Christus beveiligd
    door genade begunstigd ben

    Wanneer mijn lichaam sterft
    maak dat mijn ziel gegeven zij
    de glorie van het paradijs.

    Amen.



    Vertaling Karel D’huyvetters 2008


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pergolesi: Stabat Mater
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     

    Giovanni Battista Pergolesi heeft niet lang geleefd: hij werd geboren op 4 januari 1710 en stierf op 17 maart 1736. Zijn eerste werken dateren van 1731, hij is dus maar zes jaar actief geweest als componist. Mozart (zie 11.05.2007) stierf ook veel te jong, maar componeerde gedurende twintig van zijn 36 levensjaren. Schubert werd 31, maar schreef eveneens gedurende bijna twintig jaar muziek (zie 19.04.2006).

    Ondanks die korte bloei is Pergolesi een grote naam in de muziek. In zijn eigen tijd was hij even beroemd met enkele grote successen in de opera. Zijn La serva padrona heeft standgehouden tot op vandaag. Maar hij kende ook veel artistieke tegenslagen en magere successen.

    Hij kwam ter wereld als een ziekelijk kind en leed zijn hele leven aan tuberculose die zijn lichaam teisterde en vervormde: zijn ene been groeide nooit helemaal uit, hij mankte vreselijk. De ontgoocheling bij het lauwe onthaal van zijn latere opera’s in Rome en Napels heeft zijn gezondheid verder geschaad. De laatste maanden van zijn leven bracht hij door in een klooster in Pozzuoli, voor de goede lucht… Het mocht niet baten. Zijn dode lichaam werd, zoals gebruikelijk bij onbemiddelden, met honderden anderen samen ‘begraven’.

    Het Stabat Mater dat hij schreef in Pozzuoli was bestemd voor Goede Vrijdag, een moderne versie ter vervanging van het als verouderd aangevoelde van Alessandro Scarlatti. Het was gedeeltelijk een herwerking van zijn eerder Dies Irae (zie 28.10.2007), enkel de eerste acht stukjes zijn origineel, maar dat was toen gewoon. Na zijn dood kwam er een echte revival op gang, de vraag naar zijn composities was zo groot dat uitgevers werken van andere componisten onder zijn naam uitgaven. Van het overzicht uit 1942 is wellicht slechts een zeer beperkt gedeelte van Pergolesi zelf, en niet steeds het beste…

    Maar het Stabat Mater is ongetwijfeld van hem en het is zijn meesterwerk en is terecht beroemd geworden, het was het meest gepubliceerde werk van de 18de eeuw en is sindsdien ontelbare keren opgevoerd en, sinds we opgenomen muziek kennen, ook talloze keren opgenomen. We horen het zeer vaak op de radio en rond Pasen ook in concertzalen en kerken, ik woonde ooit een opvoering bij in de Munt, waar het opgevoerd werd als een ballet…

    De Latijnse tekst is die van een 13de-eeuwse sequentia, toegeschreven aan paus Innocentius III, of aan Jacopone da Todi, maar in die tijd waren er nog geen auteursrechten, natuurlijk. Het is geen hoogstaande poëzie, maar het is een zeer direct aansprekend thema: een moeder die aan de voet van het kruis staat waaraan haar zoon sterft. In de katholieke kerk wordt dat dan de Moedermaagd Maria en haar goddelijke Zoon, Jezus Christus, die vrijwillig de kruisdood sterft voor onze zonden, een van de kernmomenten van het geloof en op Goede Vrijdag een hoogdag in mineur van het liturgisch kerkelijk jaar.

    Hierbij vind je de Latijnse tekst, die met zijn vele open klinkers gemakkelijk rijmt en ruimte biedt voor zeer expressieve muziek. Ik heb zelf een werkvertaling gemaakt, die trouw en sober het Latijn volgt, zonder vervormingen omwille van rijm en metrum. Ik consulteerde enkele vertalingen in het Engels, Duits en Frans, maar dat waren allemaal her- of omdichtingen, waarin je nog nauwelijks de oorspronkelijke tekst en gedachten kon herkennen. Mijn bescheiden vertaling helpt je het Latijn te verstaan, en dat is niet zo moeilijk, zelfs als je weinig of geen Latijn kent, met wat Frans kom je al heel ver, probeer het eens: stabat mater dolorosa iuxta crucem lacrimosa…

    Is dit nu religieuze muziek? Ik heb het daarover al eerder gehad en je kent mijn stelling: er is geen religieuze muziek, enkel goede en minder goede muziek. Het feit dat de oorspronkelijke muziek voor een andere tekst geschreven was, ondersteunt mijn stelling al gedeeltelijk (het Dies Irae is ook een religieuze tekst). Maar ook tijdgenoten van Pergolesi waren die mening toegedaan: de meer behoudsgezinden onder hen meenden dat de muziek van het Stabat Mater klonk zoals de opera’s van Pergolesi en zij vonden dat ten zeerste ongepast. Anderen loofden de vernieuwende frisheid en de sterke expressieve en emotionele kracht van de muziek.

    Naast en na Pergolesi hebben vele componisten de tekst van het Stabat Mater op muziek gezet, onder meer Karl Jenkins, Giovanni Pierluigi da Palestrina, Joseph Haydn, Antonín Dvořák, Antonio Vivaldi, Emanuele d'Astorga, Gioacchino Rossini, Giovanni Battista Pergolesi, Charles Villiers Stanford, Charles Gounod, Krzysztof Penderecki, Francis Poulenc, Karol Szymanowski, Alessandro Scarlatti (1724), Domenico Scarlatti (1715), Pedro de Escobar, Arvo Pärt, Josef Rheinberger, Giuseppe Verdi, Zoltán Kodály, Trond Kverno (1991), Hristo Tsanoff en zelfs de black metal band Anorexia Nervosa. Op een website vond ik een lijst van vele honderden componisten, waarvan sommigen zelfs meer dan één versie pleegden… Het getuigt van de bijzondere aantrekkingskracht van het thema van de Mater dolorosa.

    Het is aan ons, erfgenamen van een eeuwenoude cultuur, waarin godsdienst, liturgische en profane muziek en algemeen menselijke gevoelens bij lijden en dood nog steeds een plaats vinden, om te oordelen over de blijvende waarde van deze muziek. Als we mogen voortgaan op het succes ervan bij opvoeringen en de verkoop van de steeds weer verschijnende opnamen, dan zit dat met het Stabat Mater van Pergolesi wel goed. Je kan bijna geen slechte uitvoering vinden, maar ik koester die op Decca met de ontroerende Andreas Scholl en Barbara Bonney, begeleid door de subtiele Christophe Rousset en Les Talens Lyriques.

    Als je deze muziek kent, dan weet ik dat je ze rond deze tijd wel eens uit de kast zal halen. Ken je ze nog niet, dan wacht je een uitzonderlijke ervaring bij de eerste beluistering van het indringende aanvangsduet. Maak het heel stil en rustig in je huiskamer, of trek je ergens terug met een (goede) koptelefoon of oortjes, voor een goed half uurtje muziek die je nooit meer zal vergeten.


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stabat Mater dolorosa
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  

    Stabat mater dolorosa
    iuxta Crucem lacrimosa,
    dum pendebat Filius.

    Cuius animam gementem,
    contristatam et dolentem
    pertransivit gladius.

    O quam tristis et afflicta
    fuit illa benedicta,
    mater Unigeniti!

    Quae maerebat et dolebat,
    pia Mater, dum videbat
    nati poenas inclyti.

    Quis est homo qui non fleret,
    matrem Christi si videret
    in tanto supplicio?

    Quis non posset contristari
    Christi Matrem contemplari
    dolentem cum Filio?

    Pro peccatis suae gentis
    vidit Iesum in tormentis,
    et flagellis subditum.

    Vidit suum dulcem Natum
    moriendo desolatum,
    dum emisit spiritum.

    Eia, Mater, fons amoris
    me sentire vim doloris
    fac, ut tecum lugeam.

    Fac, ut ardeat cor meum
    in amando Christum Deum
    ut sibi complaceam.

    Sancta Mater, istud agas,
    crucifixi fige plagas
    cordi meo valide.

    Tui Nati vulnerati,
    tam dignati pro me pati,
    poenas mecum divide.

    Fac me tecum pie flere,
    crucifixo condolere,
    donec ego vixero.

    Iuxta Crucem tecum stare,
    et me tibi sociare
    in planctu desidero.

    Virgo virginum praeclara,
    mihi iam non sis amara,
    fac me tecum plangere.

    Fac, ut portem Christi mortem,
    passionis fac consortem,
    et plagas recolere.

    Fac me plagis vulnerari,
    fac me Cruce inebriari,
    et cruore Filii.

    Inflammatus et accensus,
    per te, Virgo, sim defensus
    in die iudicii.

    Fac me cruce custodiri,
    morte Christi premuniri
    confoveri gratia.

    Quando corpus morietur,
    fac, ut animae donetur
    paradisi gloria. Amen.

    PS Er zijn verscheidene tekstvarianten; ik gebruikte die van de Decca-opname met Scholl en Bonney.


    03-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kaïn en Abel
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Wie herinnert zich niet het verhaal van Kaïn en Abel uit de Gewijde Geschiedenis van onze jeugd? We zien voor ons, als was het gisteren, een veelkleurige plaat voor didactisch gebruik, die in elke klas aanwezig was. Daarop, in warme tonen, de afbeelding van het dubbele offer dat de twee kinderen van Adam en Eva brachten aan de Heer. Bij Abel stijgt de witte rook recht naar de wolkenloze hemel, bij Kaïn slaat de vuilgrijze walm neer op het omringende land…

    Wat was er aan de hand? De ‘meester’ liet er geen twijfel over bestaan: Abel had zijn beste lammetje geofferd, Kaïn wat afval van het veld. Dat zijn offer de Heer niet welgevallig was, bleek in alle grafische duidelijkheid voor de leerlingen van het lager onderwijs. De scherpe geur van verbrande plantenresten zat ons in de neus.

    Dit is het verhaal dat de Bijbel vertelt in Genesis 4, in de plechtige vertaling van de Statenbijbel, waarvan de eerste versie in 1637 verscheen.

    1 En Adam bekende Heva, zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, en baarde Kaïn, en zeide: Ik heb een man van den HEERE verkregen!
    2 En zij voer voort te baren zijn broeder Habel; en Habel werd een schaapherder, en Kaïn werd een landbouwer.
    3 En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kaïn van de vrucht des lands den HEERE offer bracht.
    4 En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet. En de HEERE zag Habel en zijn offer aan;
    5 Maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kaïn zeer, en zijn aangezicht verviel.
    6 En de HEERE zeide tot Kaïn: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen?
    7 Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.
    8 En Kaïn sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kaïn tegen zijn broeder Habel opstond, en sloeg hem dood.
    9 En de HEERE zeide tot Kaïn: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?
    10 En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem.
    11 En nu zijt gij vervloekt van den aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan, om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen.
    12 Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde.
    13 En Kaïn zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.
    14 Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en
    het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.
    15 Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom, al wie Kaïn doodslaat, zal
    zevenvoudig gewroken worden! En de HEERE stelde een teken aan Kaïn; opdat hem niet versloeg al wie hem vond.
    16 En Kaïn ging uit van het aangezicht des HEEREN; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.
    17 En Kaïn bekende zijn huisvrouw, en zij werd bevrucht en baarde Henoch; en hij bouwde een stad, en noemde den naam dier stad naar den naam zijns zoons, Henoch.
    18 En aan Henoch werd Hirad geboren; en Hirad gewon Mechujael; en Mechujael gewon Methusael; en Methusael gewon Lamech.
    19 En Lamech nam zich twee vrouwen; de naam van de eerste was Ada, en de naam van de andere Zilla.
    20 En Ada baarde Jabal; deze is geweest een vader dergenen, die tenten bewoonden, en vee hadden.
    21 En de naam zijns broeders was Jubal; deze was de vader van allen, die harpen en orgelen handelen.
    22 En Zilla baarde ook Tubal-Kaïn, een leermeester van allen werker in koper en ijzer; en de zuster van Tubal-Kaïn was Naema.
    23 En Lamech zeide tot zijn vrouwen Ada en Zilla: Hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech! neemt ter ore mijn rede! Voorwaar, ik sloeg wel een man dood, om mijn wonde, en een jongeling, om mijn buile!
    24 Want Kaïn zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventigmaal zevenmaal.
    25 En Adam bekende wederom zijn huisvrouw, en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet voor Habel; want Kaïn heeft hem doodgeslagen.
    26 En denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men den Naam des HEEREN aan te roepen.

    Wat meteen opvalt, is dat de offergave van de landbouwer Kaïn niet als minderwaardig is: het was een normaal offer, van de vruchten van de aarde. Dat van Abel is wel iets beter: hij neemt een jong lam en, zo staat in de Canisius-vertaling van 1965: ‘en wel van de vetste’. Het is om dat detail, namelijk dat Abel niet zomaar een dier slacht, maar het puikste, dat God zijn offer aanvaardt en op dat van zijn broer geen acht slaat.

    De reactie van Kaïn op de afwijzing en op de donderpreek van God laat niet op zich wachten: hij neemt hem mee naar een afgelegen plek en slaat hem dood. Traditioneel gebeurt dat met het kaaksbeen van een ezel(in), het zelfde wapen dat Samson gebruikt om de Filistijnen te verslaan. De Bijbel zegt daarover niets: het Hebreeuwse werkwoord duidt op het doden van vee, en dat gebeurde door het kelen, dus met een mes of een ander snijdend voorwerp, niet letterlijk op ‘slaan’. Kaïn was landbouwer, hij had dus allicht een mes of zo bij de hand. Die manier van doden komt ook beter overeen met het vervolg van het verhaal, waar de aarde doordrenkt is met het bloed van Abel en zo om wraak roept tot de Heer.

    In latere Targumteksten is het met een steen dat Kaïn de moord begaat.

    Het ezelskaaksbeen verschijnt voor het eerst in de iconografie rond de 9de eeuw in Ierland en het beeld heeft zich vandaar verspreid over de hele westerse wereld. Waarschijnlijk moet de oorsprong niet gezocht worden in het verhaal van Samson, maar in een Iers verhaal over doodslag of broedermoord.

    Sommige moderne exegeten of Bijbeluitleggers maken veel van de tegenstelling tussen de landbouwer en de herder en verwijzen naar conflicten tussen de nomadische (rondzwervende, uit het Grieks) herders en de aan de grond gebonden landbouwers. Er is een Sumerische sage met een soortelijk conflict, dat evenwel niet eindigt in moord, maar waar de verliezer wel een zwerver wordt zoals Kaïn.

    Dat zwerven van Kaïn is een zeer sterk beeld: de moordenaar vindt nergens rust. Maar God is zelfs hem genadig en beschermt hem met een teken en vervloekt eenieder die de hand opheft tegen de getekende Kaïn.

    De Bijbel zegt dat Kaïn zich vestigde ten oosten van Eden, een uitdrukking die we allen kennen als East of Eden, de titel van de film van Elia Kazan uit 1957, met James Dean, naar een novelle van John Steinbeck met dezelfde titel uit 1952. Dat hij zich zou gevestigd hebben in het land Nod zou een slechte vertaling kunnen zijn, want Nod is Hebreeuws voor zwerven… In middeleeuwse legenden brachten de zwerftochten Kaïn hem uiteindelijk op de maan, als een manneke-in-de-maan, met een takkenbos op zijn rug, een van de vele interpretaties van de schaduwen en de kraters op de maan. Ook in andere mythologieën kwamen goden en helden terecht aan het firmament.

    De rusteloos ronddolende misdadiger is ook een vast thema in de literatuur, denken we maar aan de Vliegende Hollander aan de ‘wandelende jood’ (wandering Jew) Ahasverus, de Joodse schoenmaker uit middeleeuwse legenden, die Jezus op zijn kruisweg bespotte en hem tot meer spoed aanmaande, waarop Jezus zou geantwoord hebben dat Ahasverus zou blijven ronddwalen tot de Laatste Dag.

    Het Kaïnsteken is een mysterieus element. De Bijbel zegt weer niets over de aard van dat teken. Het woord is ook gebruikt voor andere Bijbelse goddelijke tekens, zoals de regenboog als teken van het verbond, of de besnijdenis als teken van het behoren tot het volk Gods. De tekst moet dus voor de Joodse lezers een duidelijke betekenis gehad hebben, zij moeten geweten hebben welk teken bedoeld was, hoe kon Kaïn anders voordeel halen uit zijn beschermend teken? Helaas is ook de Joodse traditie hierover onbeslist. In de Kabbalistische Zohar is Kaïns teken de Hebreeuwse letter waw, die eruit ziet als een staf, met de kromme haak bovenaan naar links. Dat zie je op sommige afbeeldingen op het voorhoofd van Kaïn en zijn nakomelingen.

    Veel vaker meent men dat Kaïn een donkere huidskleur had. Dat zou kunnen ontstaan zijn uit die andere Bijbelse vloek, namelijk die van Ham, een van de drie zonen van Noach, die zijn dronken vader naakt had gezien en zich daarover vrolijk had gemaakt; de andere twee, Shem of Sem en Japhet, wendden het hoofd. Bij zijn ontwaken vervloekte Noach Ham, die daardoor een zwarte huid kreeg. Tussen haakjes: elders in de Bijbel betekent ‘zijn vader naakt zien’ het zelfde als: gemeenschap hebben met zijn moeder.

    Men heeft dus gemeend dat ook Kaïn een ‘zwarte’ was geworden en met hem zijn hele nageslacht. Die beide slechte voorbeelden, de eerste broedermoordenaar Kaïn en de incestueuze, losbandige en respectloze Ham, waren voor racisten door de eeuwen heen Bijbelse gronden om het ‘zwarte ras’ met dezelfde zonden te beladen en derhalve te misprijzen.

    Mensen zijn vindingrijk en hun fantasieën kennen geen grenzen, en we hoefden niet te wachten tot Freud verscheen om seksuele interpretaties te krijgen van oude mythen. Al heel vroeg waren er interpretaties van het verhaal van Kaïn en Abel die geen vrede namen met de simpele tegenstelling tussen een offer van veldvruchten en een offerdier. Het Bijbelse verhaal moest wat aangedikt en er zou een vrouw aan te pas komen, of zelfs twee. Zo komen we bij het verhaal dat te vinden is in Joodse Midrash of Bijbelcommentaren, van de tweelingzussen van Kaïn en Abel, Aclima en Jumella (je gelooft het nooit! denk aan jumeau-gémelle, tweelingen, gemini). In de ene versie is Kaïn verliefd op zijn eigen tweelingzuster Aclima, maar dwingt zijn vader hem te huwen met die van zijn broer, Abel. Hij weigert dat, en een offer moet beslissen; hoe het met zijn offergave afloopt weten we. In een andere versie moeten ze elk met hun eigen tweelingzuster huwen, maar Jumella was de mooiste en Kaïn begeerde haar, en doodde daarom zijn rivaal Abel.

    Dit zeer bekende Bijbelse verhaal heeft de mensheid altijd bezig gehouden, het is in ons bewustzijn gegrift. Sommige woorden, beelden en uitdrukkingen, zoals die van de opstijgende en neerslaande rook, de zachtaardige herder en de wilde landbouwer, de ezelskaak, broedermoord, het teken van Kaïn, ‘Ben ik mijn broeders hoeder?’ ‘Het bloed van uw broeder roept luid uit de grond’, de eeuwig rusteloze misdadiger, de wandelende jood, overheersende blanken en minderwaardige, dienende zwarten… vinden we terug in vele talen en godsdiensten en in alle mogelijke kunstuitingen, van middeleeuwse illustraties tot hedendaagse films, als zovele variaties op een thema dat aan de vroegste gronden raakt van het menselijk samenleven: de eerste mensen, seksualiteit in kleine besloten gemeenschappen, rondzwervende herders en sedentaire landbouwers, broedermoord, schuld en boete, uitsluiting en verbanning.




    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!