Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (169)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    27-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Russisch Orthodoxe muziek
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De muziek van Rusland is zoals het land zelf: onmetelijk groot en eindeloos verscheiden. Als je dan iets wil zeggen of schrijven over die muziek, dan kan je niet anders dan je beperken tot een aspect daarvan. Maar waarvoor kies je dan? Is er zoiets als typisch Russische muziek? Allerlei muziekflarden komen uit mijn muzikaal geheugen naar boven gedreven. Is er één bepaald kenmerk dat alle Russische muziek gemeen heeft? Is de roemruchte en zo vaak bezongen mystieke Russische ziel terug te vinden in de muziek?

    Laten we het niet te moeilijk maken. Waaraan denken we spontaan als we het over Russische muziek hebben? Voor mij is dat zonder enige twijfel de muziek van de Russisch Orthodoxe kerk. Ik heb die in mijn jeugd voor het eerst gehoord en de herinnering daaraan is steeds levendig gebleven. Dat heeft me ertoe aangezet om in de voorbije vijftig jaar telkens wanneer de gelegenheid zich voordeed of wanneer een rusteloos knagend heimwee naar de sfeer van die eerste contacten zich liet voelen, steeds dankbaar terug te grijpen naar de mysterieuze aantrekkingskracht die voor zoveel mensen uitgaat van deze huiveringwekkende, pakkende muziek.

    Ik zal je niet vervelen met een geleerd overzicht van de invloeden die deze muziek heeft ondergaan en hoe ze gegroeid is. Het is voldoende te weten dat ze geënt is op de Byzantijnse ritus: dat is de manier waarop het christendom Rusland heeft bereikt. Maar die vroege Grieks-orthodoxe oorsprong hebben heeft zich vermengd met de volksmuziek van de talrijke volkeren die het Russische rijk uitmaakten. Later hebben Bulgaarse, Poolse en nog veel andere invloeden hun stempel gedrukt op de vorm en de inhoud van wat men nu de Russisch orthodoxe religieuze muziek noemt.

    De Russische kerk heeft zich steeds verzet tegen het gebruik van muziekinstrumenten voor de liturgische vieringen en doet dat vandaag nog steeds. De kerkmuziek van Rusland is dus steeds onbegeleid gezongen, a capella. Dat is zo voor de strikt liturgische teksten van de eredienst, maar ook voor alle andere muziek die de bijeenkomsten opluistert. Ze is vaak monodisch, eenstemmig, maar later ook meerstemmig, polyfoon en zelfs polychoraal, met twee of meer koren die samen zingen in tal van partijen.

    Lange tijd waren dat steeds mannenkoren, vrouwen moesten op alle manieren zwijgen in de kerk. In de katholieke kerk had men dezelfde strenge regels en daar probeerde men het ontbreken van de hoogste stemregisters te compenseren door het merkwaardige en onmenselijke aberrante verschijnsel van de castraten en het al even perfide systeem van knapenkoralen, waarvoor al te jonge kinderen met een goede stem brutaal bij hun ouders weggehaald werden om opgeleid (en seksueel misbruikt) te worden in scholen verbonden aan abdijen, kerken en paleizen. Wanneer die kinderen de baard in de keel kregen werden ze zonder meer gedumpt en kwamen ze niet zelden in de mannelijke prostitutie terecht.

    In de Russische kerkmuziek cultiveerde men het gebruik van de falsetstem, de kopstem, zegt men ook. Russische tenoren slaagden erin om op die manier de hoogst zingbare regionen te verkennen, maar niet met de spectaculaire kracht en de briljante schittering van de westerse knapen en castraten, maar met de zachte gouden glans en de ingehouden luister van de lichtste en meest kwetsbare, tedere mannenstemmen. Ook in de diepte zocht men steeds verder naar de uitersten en ontwikkelde zich een traditie die naast de gebruikelijke bariton- en basstemmen ook nog de basso profundo cultiveerde: de aller-diepste bassen, die aan een koor nog meer klankkleur geven, nog meer orkestrale diepgang als van een machtig ensemble van de donkerst grommende contrabassen.

    De Russische liturgische muziek ontwikkelde zich samen met haar kerk tot een artistieke praktijk die een voorname plaats innam in de maatschappij. Kloosters en kerken groeiden uit tot belangrijke culturele centra, met professionele koren en eeuwenoude muziektradities. Voor zangers, koorleiders en componisten was er maar een beroepskeuze: de kerk. Daar konden ze hun artistieke gaven ontplooien en er ook hun boterham mee verdienen; in het burgerlijk leven was daartoe geen enkele mogelijkheid. Dat hoeft ons niet te verwonderen, het is hier bij ons lange tijd niet anders geweest, de traditie van wereldse muziek is ook hier pas ontstaan wanneer naast de kerk ook de wereldse heren, de keizers, koningen, prinsen, graven en edelen allerhande en nadien de rijkste burgers zich muziek en muzikanten konden veroorloven. De keuze voor het klooster was voor de koristen in de eerste plaats ingegeven door artistieke motieven, niet door religieuze.

    Wij in het Westen hebben de Russisch Orthodoxe liturgische muziek leren kennen na de Revolutie van 1917. De Russische kerk had in dat conflict vanzelfsprekend resoluut de kant gekozen van de tsaar, de edelen en de feodale traditie, tegen de dictatuur van het proletariaat. Voor de communistische machtshebbers was dat voldoende om haar als een politieke vijand te beschouwen en haar dus met alle middelen te bestrijden. De Sovjetstaat was, in de grote Marxistische traditie, ook ideologisch et Hhhhheen tegenstander van de godsdienst en dus rabiaat en agressief atheïstisch. Het einddoel van de revolutie was niet alleen het scheppen van een arbeidersparadijs, maar ook de uitroeiing van het godsdienstige uit de maatschappij. Kerken en kloosters werden gesloten en gesloopt, elke godsdienstige praktijk of opvoeding verboden, de priesters en monniken verbannen of vermoord. Enkel tijdens de gruwel van de Tweede Wereldoorlog zocht Stalin bij de kerk steun voor zijn oorlogsplannen en de strijd tegen het Nazisme die miljoenen Russen het leven zou kosten. Onder Nikita Chroestjov kwam er een nieuwe golf van antiklerikalisme en vervolging. Het heeft geduurd tot de ineenstorting van de Sovjet-Unie vooraleer een beperkte herleving van de godsdienst mogelijk werd.

    Het waren vooral de edelen en de meest gegoede burgers die massaal Rusland ontvluchtten na de Revolutie. Miljoenen Russen verspreidden zich over de hele wereld en stichtten overal kleine maar soms vrij aanzienlijke Russische enclaves, waar ze hun taal, hun cultuur, hun tradities en dus ook hun godsdienst trouw bleven en zo ook als enigen bewaarden voor het nageslacht. Het is in de Russische kerken in het Westen, in Berlijn, Parijs, Brussel, Londen en in Amerika dat wij kennis hebben gemaakt met de rijke, overdadige Russisch Orthodoxe liturgie en haar imponerende muziek. Ook niet-religieuze koren ontstonden om in te spelen op het succes van deze nieuwe, onbekende muziek, onder meer het alom gekende Don-kozakkenkoor van Serge Jaroff, dat talrijke plaatopnames maakte.

    Vandaag vind je die muziek op talloze cd’s, dvd’s en kan je ze ook in concert beluisteren. In de abdij van Chevetogne belijdt men naast de Latijnse ook de Byzantijnse ritus.

    Het is aangrijpende muziek voor de zeldzame verstilde momenten in je leven, in het halfduister van gedempt kaarslicht dat flakkerend een icoon belicht, misschien zelfs met een geurig wierookstokje… De weelde van de wijde waaier van ruisende bruisende stemmen, de organische eenheid in diepe verscheidenheid van klankkleur, het samenspel van de vele koorpartijen, de majestueuze ontplooiing van de traag voorschrijdende melodie… Het is een unieke, diepe en beklijvende emotionele ervaring.

    Maar is het niet een beetje vreemd voor ons, moderne en geseculariseerde westerse mensen en zeker voor deze overtuigde atheïst, om zo de lof te zingen van religieuze muziek uit een ver land en een even ver verleden?

    Ik heb daar helemaal geen problemen mee. Misschien is dat omdat ik die muziek nauwelijks associeer met de kerk en de maatschappij waarin ze is ontstaan. De teksten versta ik evenmin als de Russische gelovigen destijds: meestal is het kerkelijk Oud-Slavisch, een beetje zoals voor de Rooms-katholieke christenen het Latijn. De inhoud stoort me dus niet. Ik associeer ze ook niet met liturgische vieringen, ik heb die notoir langdurige festiviteiten nooit meegemaakt. Voor mij is het een muzikale kunstvorm zoals een andere.

    Dat was overigens ook zo voor de meeste Russen uit de tsarentijd: ze gingen niet naar de mis om de preek te horen, overigens het enige onderdeel dat in het Russisch was, als er al een preek was; de liturgische teksten in het Oud-Slavisch verstonden ze niet. Ze gingen, zoals gelovigen overal ter wereld en in alle eeuwen, om de esthetische ervaring, omdat het ‘mooie diensten’ waren. De rijke burgers in de trotse Duitse steden deden een beroep op Buxtehude en Bach om hun diensten op te luisteren, ze betaalden solisten, koren en muzikanten en bouwden kerken die rijker waren dan de prinselijke paleizen om naar hun muziek te gaan luisteren. Zo ook in Italië, in Spanje, in Frankrijk en de Nederlanden. De dag dat de kerk geen geld meer had om de mis op te luisteren op een artistieke manier, was de laatste dag dat de mensen nog naar de kerk gingen. De enige manier om nu nog een kerk vol te krijgen voor een mis, is een concertuitvoering van een mis van Palestrina, Vivaldi, Bach, Haydn, Mozart, Beethoven, Schubert, Fauré, Rutter of Arvo Pärt.

    Is er dan niets religieus aan de muziek van de Russisch Orthodoxe kerk?

    Dat is een moeilijke vraag. Wat is religie? Is dat de leer van de kerk, de theologie, de dogma’s zoals de georganiseerde godsdienst die heeft opgesteld in geleerde boeken en afgerammelde geloofsbelijdenissen? In dat geval weet de gewone gelovige minder dan niets over ‘zijn’ godsdienst. Voor hem en voor haar gaat het veeleer over gewoonten, gebruiken, traditie, liturgie, met daarnaast enkele restanten van het schoolse godsdienstonderricht uit de jeugd en enkele algemeen menselijke waarden die men deelt met elke humanist. Naar liturgische vieringen gaat haast niemand meer, maar de muziek die daaruit ontstaan is, zowel in Rusland als hier in het Westen, wordt vandaag meer en beter uitgevoerd dan ooit tevoren en is voor een prikje te koop in elke platenzaak.
     
    Wij worden nu zoals vroeger aangetrokken door het muzikale, het artistieke, met het daarbij horende algemeen menselijke natuurlijke ontzag voor het onzegbare, het immer ontroerend mysterie van ons mens-zijn hier op aarde, een stip in het universum, een oogwenk in de tijd, in diepe verbondenheid met elkaar en met de generaties die ons voorafgingen en die ons nog zullen volgen. Dat zijn de gevoelens die bij mij opborrelen bij het beluisteren van de verstilde gewijde klanken van de Russisch Orthodoxe liturgie. Het is muziek van alle tijden, die mensen overal ter wereld blijvend aanspreekt en moeiteloos ontroert door haar diepmenselijke luister en pracht.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    24-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pedoseksualiteit: naar de grond van de zaak

    Godsdienstige sekten beweren dat ze hun morele en liturgische voorschriften rechtstreeks van hun godheid hebben, door een openbaring, vastgelegd in heilige boeken en verklaard door een priesterkaste. In feite zijn het menselijke inzichten, die historische gegroeid zijn. Het verschil met seculiere inzichten, zoals de filosofie, is vooral hierin gelegen, dat godsdiensten hun voorschriften opleggen met alle middelen, terwijl seculiere denkers hun mening enkel opperen en anderen alleen maar proberen te overtuigen. De seculiere staat steunt op de ideeën die leven in de gemeenschap en die de test van het democratisch debat hebben doorstaan en die juridisch en intellectueel adequaat kunnen geformuleerd worden. Een goed voorbeeld daarvan is de Universele verklaring van de rechten van de mens.

    Zowel de godsdienstige sekten als de staat gebruiken wetten om de samenleving te ordenen. Ogenschijnlijk is er geen verschil: het kerkelijk voorschrift dat de gelovigen verbiedt om euthanasie toe te passen, actief of passief, heeft dezelfde vorm als een burgerlijke wet die alle Belgen het recht op euthanasie toekent. De kerk beroept zich op goddelijke inspiratie (“Gij zult niet doden”), de staat beroept zich op het aanvoelen van de meerderheid van de mensen, vertolkt door de verkozenen des volks.

    Wanneer wij godsdienstige sekten het recht ontzeggen om met enig gezag algemeen geldende morele voorschriften uit te vaardigen of het navolgen ervan af te dwingen, dan moeten wij ons meteen de vraag stellen wie dat dan wel mag. Het antwoord is onvermijdelijk dat enkel de democratische staat dat vermag. Maar de staat zal zich ertoe beperken om voorschriften op te leggen waarover de gemeenschap het eens is. Enkel wetten die door het parlement worden gestemd, zijn rechtsgeldig. Men zal alleen wetten stemmen die nodig zijn, of zelfs noodzakelijk. In het geval van euthanasie, bijvoorbeeld, was het zo, dat onder invloed van de overheersende godsdienst euthanasie ook in de burgerlijke wetgeving beschouwd werd als moord. Artsen die eraan meewerkten, riskeerden een veroordeling en een strenge bestraffing. Men moest dus wel een nieuwe wetgeving opstellen die het verbod ophief en euthanasie expliciet toeliet en die de voorwaarden bepaalde.

    Waarop steunde de wetgever zich om euthanasie toe te laten? Is het voldoende dat er een meerderheid is bij de stemming in het parlement? Formeel gezien wel en dat is in feite de enige garantie die we hebben voor de deugdelijkheid van onze wetten. Wanneer een meerderheid een immorele of een absurde wet stemt, dan is die evengoed wet als elke andere, zolang die niet strijdig is met de andere wetten. In Hongarije stemde de meerderheid onlangs wetten die regelrecht ingaan tegen Europese en internationale wetten en die strijdig zijn met de Universele verklaring van de rechten van de mens, bijvoorbeeld inzake het homohuwelijk en -gezin, abortus om medische redenen, de rechten van holebi’s &c. Er is ook een zeer omstreden regel die het mogelijk maakt om mensen te veroordelen tot levenslange gevangenisstraf zonder mogelijkheid tot vervroegde vrijlating. Het is dus perfect mogelijk dat een democratisch verkozen parlement onethische wetten stemt. Men steunt zich op de eigen opvattingen en als genoeg mensen hetzelfde denken, dan kunnen zij hun wil opleggen aan de anderen. Eenmaal een wet van kracht is, kan de staat niets anders doen dan hem uitvoeren.

    Wij zien het gevaar: niet alleen in ondemocratische staten kan het verkeerd gaan, ook zogenaamd beschaafde landen kunnen wetten hebben die in strijd zijn met algemeen erkende waarden en rechten. Maar zelfs die algemene normen, bijvoorbeeld de Universele verklaring van de rechten van de mens, zijn niet volmaakt. Er is immers geen absolute grond meer die we kunnen inroepen, zoals de godsdiensten beweren. De Bijbel of de Koran bieden ons geen enkele garantie op objectieve waarheid. We moeten het stellen met onze onvolmaakte menselijke inzichten. Zo ontbreken er zelfs een aantal nochtans fundamentele rechten in de Universele verklaring. Er staat niets in over de doodstraf of over het recht op omzetting van doodstraf. De vrijheid van drukpers, de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek, het stakingsrecht, het recht op eigen taal en naam en het individueel klachtrecht (bij internationale organisaties) ontbreken ook, en verder: de bescherming van vrouwen tegen geweld (waaronder seksueel geweld en vrouwenbesnijdenis) en de bescherming van kinderen tegen schadelijke kinderarbeid. Latere verdragen hebben daar slechts gedeeltelijk aan verholpen.

    In de afwezigheid van een opperste gezagsinstantie en in het bewustzijn van het menselijk falen, moeten we ons afvragen of we nog wel enige vaste grond hebben voor onze rechtsregels en onze moraal.

    Laten we dat eens toepassen op een concreet geval. Ik neem hier het delicate maar ongetwijfeld belangrijke en actuele thema van de pedoseksualiteit, de seksuele contacten tussen volwassenen en niet-volwassenen.

    De katholieke kerk veroordeelt dergelijke contacten, omdat zij niet gebeuren in het kader van de voortplanting. Om dezelfde reden is ook masturbatie verboden, evenals het gebruik van voorbehoedsmiddelen, prostitutie, seks tussen personen van hetzelfde geslacht, bestialiteit. Bovendien situeert men die voortplanting binnen het monogame huwelijk, wat meteen voorhuwelijkse betrekkingen en alle buitenhuwelijkse seks uitsluit. Men vertrekt van een principe dat men als onaanvechtbaar beschouwt en leidt daaruit de logische consequenties af. Het principe is hier: seksualiteit dient voor de voortplanting. Die seksualiteit voor iets anders gebruiken is dan tegennatuurlijk.

    Het is echter evident dat wij altijd al onze seksualiteit op een veel ruimere manier beleefd hebben. Elk van de kerkelijke verboden wijst op een bestaande praktijk, die soms veel ruimer verspreid en toegepast is dan de verbodsregel zelf. Er zijn meer mensen die ooit masturberen dan mensen die dat nooit doen. Er zijn meer mensen die verscheidene sekspartners hebben in hun leven dan exclusief monogame mensen. Een op tien van de mensen is niet heteroseksueel. Iedereen die dat kan, gebruikt voorbehoedsmiddelen.

    Wat is de grond waarop de kerk haar seksuele moraal bouwt? Het woord van haar godheid, zoals het in de heilige boeken staat. Maar dat is een twijfelachtige grond, zelfs voor gelovigen. Voor ongelovigen zijn die heilige boeken niets meer dan historisch gegroeide menselijke geschriften van een bepaalde stam ergens in het Midden-Oosten, twee tot drieduizend jaar geleden. Interessante lectuur in het beste geval, maar geen teksten met absoluut gezag. Ook de interpretatie van die teksten door de kerk mist dat gezag, al was het maar omdat de kerk zich in de loop van de geschiedenis zo verschrikkelijk heeft vergist, vooral in haar houding tegenover de menselijke seksualiteit, bijvoorbeeld door het opleggen van de celibaatsverplichting, de aanmoediging van de maagdelijkheid, de miskenning van de vrouw en de desastreuze gevolgen die dat heeft gehad voor vele miljoenen mensen.

    Als de mening van de meerderheid op zichzelf geen garantie is voor zuivere ethische begrippen, als ook de godsdienst tekortschiet, wat blijft er dan over? Vrijwel niemand denkt ernstig dat in dat geval alles mag, hoewel men dat verwijt voortdurend aan niet-gelovigen toestuurt. Slechts weinigen kunnen zelfs maar een begin van een antwoord bedenken wanneer zij gevraagd worden naar de grond van hun morele overtuigingen en dat is in feite vreemd, is het niet? Je zou denken dat de mensen die hun ethische opvattingen met klem, nadruk, verontwaardiging en grote vanzelfsprekendheid verdedigen ook in staat zijn om die enigszins toe te lichten, maar dat is ijdele hoop.

    Laten we duidelijk zijn: er zijn slechts heel weinig mensen die zullen beweren dat seks tussen volwassenen en minderjarigen, vooral seksueel onrijpe kinderen, zonder meer kan. Anderzijds is het een vaak voorkomend verschijnsel, occasioneel in werkelijk alle middens maar ook op een bijna industriële schaal in het internationaal sekstoerisme, in de porno-industrie en op internet. We kunnen onmogelijk zeggen dat het niet bestaat, maar het is nergens officieel toegelaten en alleen in bepaalde omstandigheden helaas gedoogd. Waarom dan dat algemeen negatief aanvoelen en waarom komt het desondanks zo enorm vaak voor?

    Ik zal hier niet te veel ingaan op de fysieke details, maar we moeten toch ook durven zeggen waarover we praten. De wet maakt een onderscheid tussen verscheidene vormen van seksueel contact en houdt daarbij ook rekening met de leeftijd van de betrokkenen, waarbij overtredingen op de jongste kinderen het sterkst bestraft worden, dwang en geweld altijd een verzwarende omstandigheid is, evenals het feit dat het gebeurt met bloedverwante kinderen of met kinderen aan iemands zog toevertrouwd.

    Men zou kunnen zeggen, zoals de voormalige bisschop van Brugge dat helaas onlangs publiekelijk mocht doen, dat dergelijke seks niet altijd brutaal is. Laat het ons hopen. Maar zelfs op aanrakingen, het betasten staan strenge straffen: vijf tot tien jaar opsluiting. Het maken, verspreiden of in bezit hebben van kinderporno (met personen van minder dan 18 jaar) is in België en in Nederland strafbaar.

    Het gaat dus niet zozeer over het al dan niet brutaal zijn van de seks: alle seksuele contacten met minderjarigen zijn verboden. Men moet een kind geen pijn doen bij de seks om strafbaar te zijn, zelfs het tederste minnekozen is niet aanvaardbaar. De overtreding gaat niet over slagen en verwondingen, dat is een verzwarende omstandigheid. Het gaat om het pure feit van seksuele omgang, of daden die seksueel geaard zijn. Dat is op zich vreemd, want het gaat om daden die onder andere omstandigheden, met andere partners, tot de hoogste menselijke geneugten behoren en die in de literatuur met de meest extatische termen worden omschreven. Lichamelijk contact, stoeien met kinderen, je eigen of andere, daar is niets verkeerd mee, dat is zelfs goed voor ons en voor hen.

    Pedoseksuelen tonen zich vaak verbaasd over de verontwaardiging die hun gedrag oproept, zie zien werkelijk niet in wat er nu zo erg is aan wat zij doen. Voor hen is het niet meer dan wat knuffelen, misschien een beetje doktertje spelen (wat overigens niet strafbaar is onder kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd).

    Het gaat dus in de beste gevallen over daden die op zich niet fysiek schadelijk zijn voor de betrokken minderjarigen. Als men die daden dan toch veroordeelt, dan moet er een andere duidelijke en objectieve reden zijn. Een puriteinse verontwaardiging op zichzelf is daarbij totaal onvoldoende: destijds was men al verontwaardigd over een enkel die eventjes zichtbaar was (met kous!) onder een rok die tot de grond reikte. Ook het kerkelijk argument dat het om seks buiten de voortplanting gaat is ontoereikend. Er moet met andere woorden sprake zijn van een andere vorm van schade. Het is evenmin voldoende dat wij denken dat dergelijke contacten schadelijk zijn, de schade moet aanwijsbaar zijn. Anders vervallen we in dwaze redeneringen zoals die waarbij men ons het masturberen probeerde te ontraden, zonder veel succes overigens, door ons ervan te overtuigen dat we er blind zouden van worden. Het is dus niet erg zinvol dat we met zijn allen staan schreeuwen over smeerlappen die met hun poten van onze kinderen moeten blijven, dat een mens zoiets nu eenmaal niet doet, dat geen straf zwaar genoeg is. We moeten zelf goed weten waarom we zo verontwaardigd zijn, zodat we het ook aan de daders te kunnen uitleggen.

    Is pedoseksualiteit schadelijk voor de betrokkenen? Laten we het om te beginnen alvast hebben over de minderjarige slachtoffers. Over het algemeen neemt men in de wetenschappelijke literatuur daarover aan dat dergelijke seksuele contacten bij de slachtoffers kunnen leiden tot ernstige en langdurige psychische en/of fysieke problemen, afhankelijk van de omstandigheden. Dat betekent concreet dat de ene persoon er absoluut geen enkel vaststelbaar negatief gevolg van ondervindt, maar het is veel waarschijnlijker en zelfs aantoonbaar dat er in de meeste gevallen wel degelijk kwalijke gevolgen zullen zijn, tot de meest ernstige en zelfs zelfdoding toe. Dat is op zichzelf al voldoende om het verbod in de wetgeving op te nemen en de straffen ten minste zo streng te maken als ze nu zijn en de verjaringstermijn niet al te zeer te beperken, gelet op de enorme drempels die slachtoffers moeten overschrijden.

    Zo zijn we eindelijk bij de grond van de zaak terechtgekomen: pedoseksualiteit is verkeerd omdat ze schadelijk kan zijn en dat meestal ook is voor de slachtoffers, dat heeft wetenschappelijk onderzoek aangetoond. De staat heeft meteen de plicht om de maatschappij te beschermen door strenge wetten uit te vaardigen en overtredingen gepast te bestraffen.

    Merk op dat het kerkelijk standpunt, namelijk dat dergelijke vormen van seksualiteit strijdig zijn met een of andere vermeende natuurwet, hier helemaal niet meespelen. Ook het populaire aanvoelen dat het om iets vies, walgelijk, afstotelijk of zelfs onmenselijk gaat, is weinig relevant en meestal erg hypocriet. Merk ook op dat de staat onvermijdelijk verplicht is om de mogelijke slachtoffers te beschermen, een verplichting waaraan zelfs een hypothetische parlementaire pedofiele meerderheid zich niet kan onttrekken. Het gaat immers om een basisrecht van alle mensen, namelijk dat elkeen recht heeft op bescherming van zijn of haar leven, welzijn en integriteit.

    De publieke verontwaardiging tegenover pedoseksuelen is dus volkomen terecht, het zijn wel degelijk misdadigers. Ook als zij zelf niet overtuigd zijn van de negatieve gevolgen van hun daden voor de slachtoffers, moeten zij zich toch schikken naar de wetten van het land, die dergelijke seksuele contacten streng verbieden. Zij kunnen niet pleiten dat zij daarvan niet op de hoogte zijn, daarover is er niet de minste twijfel. Het is ook geen argument dat er in hun geval in feite geen sprake is van schadelijke gevolgen: ook dan zijn hun daden verboden. Het is aan de rechtbank om te oordelen of er eventueel verzachtende omstandigheden zijn. Zij kunnen ook niet aanvoeren dat zij handelden onder een onweerstaanbare drang, tenzij het gaat om totaal ontoerekeningsvatbare personen; in dat geval zal men hen interneren. Maar een persoon die zich op alle of de meeste andere punten min of meer normaal gedraagt in de maatschappij, is zich ervan bewust dat zijn of haar pedoseksuele daden, ook wanneer zij het gevolg zijn van zelfs een sterke neiging, aandrang of drift, niet toegelaten of gedoogd worden door de maatschappij. Zij moeten derhalve elke gelegenheid mijden die hen zou aanzetten tot dergelijk gedrag of die hun driften zou aanwakkeren.

    De hevige emotionele weerstand die pedoseksualiteit oproept, heeft ongetwijfeld te maken met enerzijds de ongelijke machtsverhouding tussen dader en slachtoffer; prepuberale kinderen genieten in elke beschaafde maatschappij een absolute bescherming. Toch valt het mij op dat in sommige middens de verontwaardiging veel groter is over occasioneel seksueel misbruik, bijvoorbeeld in het eigen gezin, in de kerk, in schoolverband of bij de sportbeoefening, dan in gevallen van economische uitbuiting van kindslaven, de gedwongen rekrutering van kindsoldaten of zelfs de seksindustrie. Ongetwijfeld speelt daarnaast het buitengewoon sterke taboe op seksualiteit in het algemeen en vooral op pedoseksualiteit in opvoedingssituaties een belangrijke rol in de felle reacties wanneer er weer een schandaal uitbreekt. Wij leven in een tijd waarin wij stilaan beginnen inzien welke omvang pedoseksualiteit heeft gehad in ons verleden en hoe vaak het nog steeds voorkomt. Enkel door dat taboe te doorbreken, kunnen we tot een goed inzicht komen in deze problematiek en kunnen we er ook samen aan werken.

    Ik heb het nog niet gehad over de zorg voor de daders. Niemand zal het me kwalijk nemen dat mijn bezorgdheid eerst naar de slachtoffers uitgaat. Maar zelfs vanuit dat standpunt is het nuttig om aan de daders te denken: door hun misdaden te voorkomen of recidieven te vermijden, kunnen we het aantal slachtoffers beperken. Bij sommige therapieën blijkt dat zelfs in 70% van de gevallen een gunstig effect te hebben. Anderzijds tonen de statistieken ook aan dat hervallen bijna onvermijdelijk is. Het lijkt billijk dat wij de beperkte middelen waarover de maatschappij beschikt in de eerste plaats besteden aan de begeleiding en de verzorging van de slachtoffers. Een gedeelte van onze inspanningen moeten wij daarnaast besteden aan de behandeling van daders, met het oog op preventie en het vermijden van herhaling. Deze zorg moet zo snel mogelijk na de arrestatie beginnen en blijven doorlopen na de vrijlating. De gemeenschap kan daarbij een belangrijke rol spelen, maar dan is het noodzakelijk dat men de veroordeelde pedoseksuelen kent, opdat men de vereiste sociale controle zou kunnen laten spelen. Dat zou gemakkelijker verlopen wanneer er een werkelijk open maar discrete communicatie zou zijn over alle gevallen van seksueel misbruik. Dan zouden wij immers inzien dat het niet gaat om hier en daar een pater, een bisschop, een coach, een nonnetje of een leraar, maar over ons allemaal.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    22-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sam Harris, The Moral Landscape

    Sam Harris, The Moral Landscape. How Science Can Determine Human Values, 291 pp., Free Press, New York, 2010; notes (p. 195-238), references (p. 239-279), index; $ 26,99 hardcover, gekocht bij Amazon voor ongeveer € 15, maar daar al te koop voor amper $ 7,85 plus verzendingskosten.

    Ik besprak hier al de twee vorige boeken van Sam Harris, klik hier en hier.

    Je kan het nog eens nalezen en dan zal je merken dat ik geen fan ben van Sam Harris. Ik heb dan ook lang geaarzeld voor ik zijn nieuwste boek kocht en nu ik het gelezen heb, is mijn mening over hem niet veranderd. Zijn eindnoten zijn nog altijd even irriterend: nu eens een droge referentie, dan weer een bladzijden lange excursus of tirade. De bibliografie is een ongestructureerde en daardoor vrijwel onbruikbare opeenstapeling van uiterst diverse elementen, van belangrijke boeken voor een ruimer publiek tot arcane artikels in hooggespecialiseerde en ontoegankelijke wetenschappelijke tijdschriften. Een van de redenen daarvoor is wellicht dat dit boek gedeeltelijk gebaseerd is op zijn doctoraatsverhandeling in de neurowetenschap.

    Ook nu weer zijn er briljante bladzijden, maar ook veel teleurstellende uitwijdingen die niet verder gaan dan snel voorbijgestreefde journalistieke controverse. Hijzelf verwijst herhaaldelijk naar dit boek als een filosofisch werk, maar dat is het slechts af en toe en dan nog zelden op een diepgaande manier. Ook de titel en vooral de ondertitel kan hij maar heel gedeeltelijk waarmaken: kan de wetenschap, en daarmee bedoelt hij de positieve wetenschappen, morele waarden vastleggen, vaststellen, ontdekken en vooral ook opleggen?

    Hij begint nochtans goed. Vertrekkend van de vaststelling dat wij mensen oordelen over goed en kwaad en dat dit gebeurt in onze hersenen (waar anders, inderdaad), gaat hij opzoek naar de mogelijkheden om in de hersenactiviteiten objectief waarneembare sporen te vinden van dit oordelen. Dat is een goed idee op zich, maar alles hangt natuurlijk af van wat men vindt, van het resultaat van dat onderzoek. Het is immers wel evident dat er sporen zullen gevonden worden van die activiteit, maar helemaal niet zeker dat die sporen uniek en dus significant zullen zijn. Het zou best wel eens kunnen dat activiteiten in bepaalde hersencentra niet specifiek zijn voor één bepaalde inhoud, maar een hele lading aan verscheidene activiteiten dekken.

    En dat is het probleem van dit boek. Nergens slaagt de auteur erin om een concrete, bruikbare link te leggen tussen de wetenschappelijk waarneembare hersenactiviteit en de inhoud daarvan. Hij moet dat zelf ook toegeven, maar zegt dan voortdurend dat het niet is omdat we nu nog geen concrete resultaten hebben, dat die er nooit zullen komen. Dat is echter gemakkelijker gezegd dan bewezen, in het Engels noemt men dat een truism, een truïsme, een waarheid als een koe; in het Frans heet dat een lapalissade, naar Jacques de Chabannes, seigneur de La Palisse (1470-1525), op wie Bernard de La Monnoye (15 juni 1641, Dijon - 15 oktober 1728) een populair chanson gemaakt heeft waarin een aantal dergelijke evidenties opgesomd worden, waarvan de bekendste is: hij zou nog steeds in leven zijn, ware het niet dat hij gestorven was, of: cinq minutes avant sa mort, il était toujours en vie.

    Het is zeer de vraag of we ooit met apparatuur de hersenen zullen kunnen lezen als een open boek. We moeten ons zelfs afvragen of dat wel wenselijk is. Harris verkneukelt zich herhaaldelijk in het vooruitzicht dat wij ooit over perfecte leugendetectors zullen beschikken, die overal in rechtbanken, parlementen en vergaderzalen allerhande zouden aangebracht zijn en die bij de minste oneerlijkheid een alarm zouden doen weerklinken. Zeker, de rechtspraak zou er veel eenvoudiger op worden en ook internationale bijeenkomsten zouden aan moreel gezag winnen. Maar wie zou een zo’n wereld willen leven? Harris blijkbaar wel, ik niet. Ik hoop dat we ooit allemaal altijd en overal volkomen eerlijk zullen zijn, uit overtuiging. Harris rekent op de wetenschap om dat af te dwingen. Ik ben een utopist, een optimist, Harris is een pessimist. In feite is hij niet beter dan de fundamentalistische gelovigen die hij zo verfoeit, want ook zij rekenen op zo’n Big Brother, namelijk God, om de mensen te dwingen om eerlijk te zijn.

    Nu we het toch over Harris’ antiklerikale en antigodsdienstige overtuiging hebben, die in zijn vorige boeken en in talloze artikels in kranten en tijdschriften van zijn hand zo nadrukkelijk aanwezig is, moeten we vaststellen dat hij zich ook nu weer uitvoerig van die kant laat zien. Ik heb vanzelfsprekend geen enkel probleem met die gevoelens, noch met de manier waarop Harris die vertolkt. Ik deel zijn opvattingen volkomen en zijn taal en stijl verschilt niet zoveel van wat je hier al herhaaldelijk hebt kunnen lezen.

    Maar ik vind de irritante en ongepaste vermenging van literaire genres in dit boek helemaal niet overtuigend. Ofwel schrijf je een ernstig en evenwichtig boek over de werking van de hersenen en het verband met onze gedachten en onze morele overtuigingen, en zo’n boek zou ik heel graag lezen, ofwel roer je nog maar eens in de grieventrommel van de atheïst, en ook dat mag voor mijn part gerust nog een tijdje doorgaan. Maar wanneer je de twee probeert te combineren zoals Sam Harris hier gedaan heeft, doet het ene afbreuk aan het andere, veeleer dan het te versterken.

    De kwestie die Harris in dit boek wenst ter sprake te brengen is nochtans van zeer groot belang. Wanneer wij onze morele of ethische overtuigingen niet meer wensen te zoeken in dubieuze zogenaamd heilige boeken, in mystieke openbaringen of in de arbitraire verordeningen van godsdienstige sekten, waar kunnen we dan nog terecht? Wat is goed en wat niet? Harris heeft het bij het rechte eind wanneer hij stelt dat het welzijn van de mens de basis van alles is. Maar hij gaat mijns inziens niet ver genoeg op die weg door. Het welzijn van de mens, of de mensheid, is inderdaad de essentie van de zaak, maar dan alleen of in hoofdzaak voor de mens. In mijn opvatting is de mens echter maar een onderdeel van het geheel van het leven hier op aarde en moeten we derhalve ook rekening houden met alle andere levensvormen en met het geheel van onze omgeving. Vervolgens moeten we stellen dat de mens nooit alleen is: mens zijn is altijd medemens zijn. Dat heeft natuurlijk enorme consequenties als we spreken over ‘het welzijn van de mens’.

    Moraal of ethiek, twee termen voor hetzelfde, heeft te maken met waarden: wat beschouwen wij als waardevol? We kunnen daarbij vertrekken van de meest oppervlakkige zaken, bijvoorbeeld: wij houden van zoete dingen. Als we wat dieper gaan graven, komen we bij meer fundamentele behoeften en hun bevrediging: honger, dorst, behoefte aan beschutting en beveiliging, seksualiteit, zinvolle arbeid en het genot van de vruchten daarvan, solidariteit… Als we nog verder gaan, dan komen we bij de grond zelf van alle waarden, de voorwaarde en voor-waarde van alles: het leven zelf. Niets is belangrijker voor elke levensvorm dan het leven, het in leven zijn, het behoud ervan en de voortzetting ervan. Al de andere waarden kunnen we daarvan afleiden en ze er ook op terugvoeren.

    Dat is een belangrijke vaststelling: voor het leven hier op aarde is dat leven de hoogste waarde. We moeten dus niet zoeken naar waarden of zingeving buiten de aarde. Aangezien alle leven eindig is, moeten we ook niet zoeken naar iets dat na dit leven zou komen. Het leven is een tijdelijk organisme, dat na verloop van tijd afsterft en waarvan al de samenstellende delen weer overgaan in andere vormen. Het leven is geëvolueerd in grote verscheidenheid en de meest opvallende levensvorm is (nu) de mens, die gekenmerkt is door een uiterst verfijnd verstand. Met dat verstand is de mens in staat om de aard en de samenhang van de dingen enigermate te doorgronden, steeds vanuit het menselijk standpunt. Ook het samenleven van de mensen en de plaats van het individu daarin is voorwerp van onze overpeinzingen en ook daar moeten we met niets anders rekening houden dan wat er hier op aarde is.

    Maar ik betwijfel of de positieve wetenschap en meer bepaald de neurowetenschappen, het experimenteel onderzoek van de werking van onze hersenen, ons op langere termijn veel kan bijbrengen, zoals Sam Harris beweert in dit boek, over wat waardevol is voor de mens. Er zijn teveel onbeantwoorde fundamentele vragen die in dat verband steeds weer de kop opsteken. Zelfs indien we zouden ontdekken wat een mens gelukkig maakt, door in de hersenen te gaan zoeken naar de fysieke verschijnselen die met geluk te maken hebben, wat hebben we dan vastgesteld en wat hebben we daaraan? De verleiding lijkt me groot om dan te proberen dezelfde fysieke toestand van de hersenen te veroorzaken op een kunstmatige manier, zoals we nu al doen wanneer we allerlei drugs gebruiken of toedienen. Bovendien is het vinden van één ultieme optimale hersentoestand een dwaze illusie en een ellendige verarming: onze hersenen zijn zo complex en individueel gedifferentieerd, zowel qua fysieke structuur en functioneren, om nog te zwijgen van de gedachte-inhouden, dat het geluk niet kan herleid worden tot één bepaalde vorm van orgastische of mystieke climax. Om Harris’ eigen redenering te volgen: het is niet omdat bij een grote gelukservaring de hersenen een bepaalde vaststelbare fysieke activiteit ontplooien, dat er geen andere gelukservaringen mogelijk zijn bij identieke hersenactiviteit, of geen andere hersenactiviteiten bij even grote of nog grotere gelukservaringen.

    Waar Harris van droomt is een wereld van heroïneverslaafden. Zelfs onze zeer onvolmaakte maar menselijke wereld, waarin zoveel mensen nodeloos lijden onder het geweld, het egoïsme en de machtswellust van hun medemens, is nog veruit te verkiezen boven een wereld waarin de wetenschap ons in staat stelt om met zijn allen gelukzalig aan een stel infusen te liggen tot in eeuwigheid.

    Sam Harris is een begaafd auteur, maar het is geen belangrijke wetenschapper en nog veel minder een groot filosoof. Lees hem dus met mate, veeleer als tijdverdrijf, voor het oppervlakkig plezier, maar altijd met gepaste argwaan en het nodig mentaal voorbehoud als het over de diepste grond der dingen gaat; zeker op dat vlak is hij een onbetrouwbare en dus onveilige gids. Of nog beter: lees hem toch maar beter niet, lees liever eens iets dat wel echt belangrijk is.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    18-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het blijft in de familie: de blog van Lut
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Met genoegen en met enige familiale trots kan ik mijn lieve lezers aankondigen dat Lut ook begonnen is met een blog op Seniorennet.

    In de vijf jaar dat ik hier actief ben, was dat al enkele keren ter sprake gekomen, maar nu is de beslissing genomen en ik juich ze van harte toe. Het is voor haar immers een uitstekende manier om haar literaire en artistieke talenten ten toon te spreiden voor een ruimer publiek.

    Op haar blog toont ze haar eigen kunstwerken en licht ze toe met verwijzingen naar het leven en hoe ze dat ervaart. Maar je vindt er ook haar heel persoonlijk commentaar bij tentoonstellingen en andere culturele activiteiten en nog veel meer, wie weet waar haar enthousiasme haar nog leidt…


    Dit is het adres van haar blog:
    http://blog.seniorennet.be/lutderudder/


    17-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Susan Neiman: Moral Clarity, of Muddy Waters?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik had de naam van Susan Neiman al enkele keren ontmoet in mijn recente lectuur, maar toen ik enkele recensies las over haar werk, leek het me niet tot het meest onmisbare te behoren. Onlangs echter sprak iemand me over haar in zeer lovende bewoordingen, eraan toevoegend dat ze in Leuven kwam spreken op 9 april 2011. Dat bracht me ertoe twee van haar boeken te bestellen en een ervan heb ik ook meteen gelezen: Susan Neiman, Moral Clarity. A Guide for Grown-Up Idealists, 467 pp., Harcourt, Orlando &c., 2008, hardcover, $ 27, gekocht via Amazon France voor € 2,44 plus 5,99 verzendingskosten.

    De enige reden waarom ik aan dit boek een korte bespreking wijd, is om eventuele geïnteresseerden te waarschuwen: laat je niet misleiden door de titel noch de ondertitel; je zal in dit boek het ene noch het andere vinden.

    Een van de oorzaken daarvan is, dat dit boek in feite een allegaartje is van lezingen die de auteur heeft gehouden, op uitnodiging van opportunistische universiteiten zoals die van Leuven, die ongetwijfeld gecharmeerd waren door haar titels en die van haar boeken en die maar al te blij waren dat ze een vrouwelijke spreker, een moeder van drie kinderen, een filosofe en een Joodse bovendien, konden uitnodigen om te laten zien hoe open en vooruitstrevend ze wel waren.

    Neiman (°1955) vermeldt in haar boek ergens dat een van haar professoren haar tijdens haar studies rond 1970 aanraadde om een ander domein uit te kiezen dan filosofie. Zij haalt dat aan als een flagrant bewijs van de vrouwonvriendelijke houding van de academische wereld van toen. Voortgaande op dit boek, meen ik evenwel dat de kans groot is dat haar prof haar toen veeleer een welgemeende persoonlijke stille wenk gaf dan hij een oordeel uitsprak over de geschiktheid van vrouwen überhaupt om aan filosofie te doen. Typisch voor haar dat ze dat toen niet doorhad en blijkbaar nog steeds niet door heeft.

    Helderheid van welkdanige soort dan ook ontbreekt ten enenmale in dit boek. De verschillende hoofdstukken vertonen nauwelijks enige structuur of onderlinge samenhang. De stijl is die van de zogenaamd onderhoudende lezing, doorspekt met de klassieke filosofische anekdotes, flauwe grapjes en eindeloos veel verwijzingen naar de kranten, het nieuws en de Amerikaanse politiek. Heel vervelend vond ik de hebbelijkheid die ze heeft om anderen aan het woord te laten in haar eigen woorden; zo laat ze Socrates, Kant &c in de directe rede spreken, dus niet: Kant zegt dat je de mens nooit als een middel mag gebruiken, maar: Gebruik een mens nooit als een middel. In dit voorbeeld is het evident dat het om Kant gaat, omdat het een rechtstreeks en bekend citaat is, maar voortdurend laat Neiman de lezer in het ongewisse of hij nu Kant aan het lezen is (in de gepopulariseerde stijl van Neiman), dan wel Neiman zelf, en het onderscheid tussen de twee is wel belangrijk (en groot!).

    Met een titel zoals de hare, mag een mens toch iets verwachten over de fundamenten van onze moraal, en dat op een verhelderende manier. Ik althans heb het niet gevonden. Er worden heel wat klassieke thema’s aangekaart, naast veel voorbeelden uit de recente geschiedenis, maar dat gebeurt allemaal op een zeer oppervlakkige, vage, verwarde, nodeloos ingewikkelde, wijdlopige en ongestructureerde manier.

    Ik kan de verleiding niet weerstaan om haar rechtstreeks te citeren (p. 416): When we look for moral clarity, what we often get is kitsch.

    Daarmee is voor mij alles gezegd over dit zeer teleurstellende boek. Misschien verklaart dat ook zijn belachelijke prijs.

    Zoals je kan zien is het boek in het Nederlands vertaald, € 17,99 paperback.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    13-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Judaspenning, Lunaria annua
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Zeker op één punt zijn Lut en ik het nogal oneens: de tuin. Zij houdt van netjes onderhouden perken en kort afgereden gras, zonder onkruid of mos, een ijdel verlangen. Ik ben veeleer een voorstander van een meer verwilderde tuin. Van mij mag ongeveer alles blijven staan wat groeit, veel zogenaamd onkruid is me even lief als aangeplante bloemen en struiken. Een plant mag al eens woekeren, vind ik, je moet niet te snel snoeien of uitdunnen. Planten zijn ook mooi in hun laatste levensfase, je moet ze niet meteen na de bloei uitrukken en op de composthoop gooien. Ook wieden en harken doe ik node, natuurlijke bodembedekkers zijn een veel aantrekkelijker alternatief. Lege plekken vul ik liever op met compost en gehakseld snoeisel.

    Dat geeft wel eens aanleiding tot een hartelijk gesprek. Aanvankelijk werkten we samen in de tuin, maar wegens onze verschillende instelling was dat onhoudbaar. Dus liet ik Lut maar doen en ze werkte echt wel heel hard, terwijl ik me bescheiden terugtrok. Maar met het voorbijgaan van de jaren wordt het allemaal een beetje veel voor haar, ze heeft immers ook andere bezigheden. Van de andere kant vond ik zelf ook dat de tuin niet uitsluitend haar temperament en voorkeuren moest weerspiegelen, ik kijk er tenslotte ook graag naar, in al de seizoenen en als het warm genoeg is zit ik graag buiten te lezen of te mijmeren, in de schaduw weliswaar.

    Uiteindelijk hebben we een compromis bereikt. Het zwaarste werk, zoals het jaarlijks snoeien en hakselen van de zeven acacia’s in de voortuin en enkele andere struiken, nam ik toch al voor mijn rekening. De rest van de tuin hebben we verdeeld: in de voortuin is Lut de baas, van de achtertuin heb ik het gedeelte onder mijn beheer waarop ik uitkijk van uit mijn werkkamer. Dat omvat ook de vijver. Gras afrijden doen we allebei.

    De discussie laaide onlangs weer even op toen in ‘mijn’ gedeelte plots de judaspenningen de kop opstaken. Je ziet ze op de afbeelding hierbij. De Lunaria annua is ondanks haar naam (annua betekent ‘jaarlijks’) een tweejarige plant, dat wil zeggen dat ze twee jaar leeft. Het eerste jaar maakt ze uit een zaadje wortels, een stengel en bladeren. In de winter verdwijnen die, maar in de lente schiet de plant weer uit en dan bloeit ze ook uitvoerig. Daarna sterft ze af. Haar naam heeft ze te danken aan haar hauwtjes, de ronde droge zaaddoosjes die er uitzien als penningen of muntstukken. Het is een volkse verwijzing naar de dertig zilverlingen, de prijs die Judas Iskariot volgens de Bijbel kreeg voor zijn verraad van Jezus. Volgens de legende zouden de muntstukken op de grond gevallen zijn toen hij zich in zijn wanhoop verhing en als Judaspenningen opgeschoten zijn.

    Ook in het Deens heet de Lunaria zo. In het Frans is het lunaire maar ook monnaie du pape, vandaar dat men hier bij ons ook wel eens spreekt van sint-pieterspenning, wellicht om de vermaledijde naam van Judas niet in de mond te moeten nemen, een eufemisme dus, maar het is geen algemeen verspreid gebruik. In het Engels is de naam Honesty, eerlijkheid; het is een verwijzing naar de zaadjes, die heel goed zichtbaar zijn in de hauwtjes, niet verborgen dus. In Azië noemt men haar ‘geldplant’, zoals wij, maar dan zonder de Bijbelse Judas natuurlijk. In Amerika spreekt men van Silver Dollars.

    Lut is er bezorgd om dat de Judaspenningen de andere planten, vooral de vaste zoals de Hosta, niet gaan overwoekeren. Daarom verwijdert ze het liefst de uitgebloeide planten kort nadat ze de typische zaaddoosjes hebben gevormd waaraan ze hun naam danken. Ik laat ze liever staan, zelfs de hele winter door, ze zijn heel mooi als ze berijpt zijn. En dan planten ze zich veel beter voort, natuurlijk. In het najaar heb ik ze dus lang laten staan en dit jaar zien we daarvan de gevolgen, tot mijn tevredenheid maar tot ernstig ongenoegen van Lut, die me meewarig waarschuwt dat als ik niet ingrijp, de tuin straks helemaal ingenomen wordt door woekerende planten.

    We zullen wel zien. Voorlopig geniet ik van de overvloedige bloemenpracht van de Judaspenningen, die bovendien ook nog veel vlinders aantrekt.


    Categorie:wetenschap
    Tags:planten
    08-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn gedacht
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gisteren stelden we hier dat iedereen vrij moet zijn om te denken, te zeggen en te schrijven wat hij of zij wil. We noemden dat een voorwaarde voor het volwaardig mens zijn. We voegden daar wel onmiddellijk aan toe dat niet alle gedachten en ideeën evenwaardig zijn en haalden het racisme aan als een duidelijk minder nobele manier van denken. Hoe moeten we dan omgaan met afwijkende en zelfs ronduit verwerpelijke opvattingen?

    Een eerste moeilijkheid is deze: hoe maken we het onderscheid tussen goed en kwaad als het over gedachten, opvattingen, ideologieën gaat? Een opvatting kan negatieve gevolgen hebben op verschillende manieren en voor verschillende mensen, voor de betrokkene zelf en/of voor anderen. We blijven dus bij onze stelling dat niet het hebben van een opvatting verkeerd is; enkel de gevolgen ervan kunnen we aan een oordeel onderwerpen.

    Laten we bij ons voorbeeld blijven: racisme. Er zijn mensen die zo denken, dat is evident. Zolang het daarbij blijft, kan men niet van een misdaad spreken. Maar onze gedachten hebben steeds een invloed op het gedrag, ze zijn niet vrijblijvend. Iemand die mensen van andere rassen als minderwaardig beschouwt, zal dat allicht ook laten blijken. Hij of zij zal die andere mensen niet behandelen zoals eigen ‘rasgenoten’ en zal hen bijvoorbeeld bepaalde rechten ontzeggen, of hen beschimpen of zelfs geweld aandoen. Racisme kunnen we als een minder goede manier van denken beschouwen omwille van de negatieve gevolgen ervan voor de mensen die erdoor uitgesloten en gediscrimineerd worden. Racisme kan ook negatieve gevolgen hebben voor de persoon zelf. Door zich zo op te stellen, sluit men zich af van anderen, niet alleen van de mensen die men als minderwaardig beschouwt, maar ook van de meerderheid van de mensen, die racisme terecht afwijzen en de praktijk ervan zelfs bij wet verbieden. Men miskent de fundamentele mensenrechten van een deel van de bevolking. Men plaatst zich zo in een situatie en een gezelschap waarin men van kwaad tot erger kan gaan. Ideologische racisten worden dan geweldenaars die andere mensen schade toebrengen, alleen omdat ze een andere huidskleur hebben.

    Racisme en andere vormen van discriminatie zijn strijdig met het gelijkheidsbeginsel, dat zegt dat alle mensen over dezelfde fundamentele rechten beschikken. We kunnen dus globaal dezelfde morele criteria toepassen op gedachten, ideeën en ideologieën als op daden. In de grondwet van de U.S.A staat dat alle mensen als gelijken geboren worden, maar het heeft geduurd tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw eer zij hun burgerrechten konden opeisen. Belgische vrouwen kregen pas in 1946 stemrecht. Er is vandaag nog overal rabiaat racisme en zware discriminatie.

    Ook de twee andere principes, vrijheid en solidariteit zijn goede toetsstenen voor de opvattingen die mensen hebben. De meest gehoorde kreet bij alle revoluties is deze: vrijheid! Elke ideologie die de individuele vrijheid van mensen nodeloos en willekeurig aan banden legt, kunnen we zonder meer afwijzen. Even zo voor de solidariteit: wanneer mensen de solidariteit afwijzen en de onbeperkte vrijheid van het individu prediken, kunnen we meteen zeggen dat dit een afkeurenswaardig standpunt is. Het extreem communisme en het onbeperkt kapitalisme zijn dus geen van beide goede ideologieën.

    Wij weten nu dat we onze morele regels ook mogen toepassen op de ideeën die mensen hebben. Maar wij zijn vertrokken van de gedachte dat de gedachten vrij zijn, ook als ze moreel verwerpelijk zijn. Enerzijds keuren we het racisme terecht af, maar anderzijds blijven we beweren dat mensen de vrijheid moeten hebben om racistisch te denken, te spreken en te schrijven. Hoe rijmen we dat tezamen?

    Het antwoord vinden we in het feit dat de vrije meningsuiting een algemeen recht is. Racisten mogen racistisch denken en die mening ook verkondigen, maar antiracisten mogen dat ook. Men mag dus de mening van anderen betwisten en zelfs bestrijden, maar steeds binnen het domein van de gedachten, het gesprek en de media. Het gaat pas fout wanneer er door de enen of de anderen geweld wordt gebruikt, wanneer men ideeën met andere middelen dan het woord opdringt. Dat kan bijvoorbeeld door individuele of collectieve hersenspoeling, door massale propagandatechnieken, door een opvoedingssysteem of met bruut geweld, door het elimineren van ideologische tegenstanders en andersdenkenden. Hitler heeft zo onder meer naar eigen zeggen de vrijzinnigheid in Duitsland uitgeroeid, Robespierre schakelde meedogenloos alle politieke tegenstanders uit, net zoals Stalin, Pol Pot…

    Wij weten nu dat wij ideeën kunnen beoordelen op dezelfde manier als daden. We weten ook dat we de ideeën die wij als verwerpelijk beschouwen zonder meer mogen bestrijden, zolang dat we dat op een niet-gewelddadige manier doen, dus niet door ze te verbieden of door de mensen die ze verspreiden te bestraffen, maar wel door aan te tonen waar ze verkeerd gaan en door ze te confronteren met andere en betere ideeën. Wij mogen dus andersdenkenden proberen te overtuigen van ons gelijk en hun ongelijk. Dat is meteen een oproep tot alle mensen van goede wil om zich voortdurend waakzaam op te stellen tegenover alle gevaarlijke ideeën, maar ook om de goede, de beter en de beste ideeën zoveel als mogelijk te propageren. Wij mogen ons nooit laten verleiden tot laksheid op dat punt. Al te vaak zijn het de mensen met de meest betwistbare ideeën die het hoge woord voeren, terwijl de waarden die door de meerderheid worden gedragen en door de moreel meest hoogstaande vertegenwoordigers worden vertolkt, niet de aandacht krijgen die ze verdienen.

    Evenmin mogen we ons verschuilen achter vage formuleringen en traditionele maar ongegronde opvattingen. Elke politieke partij heeft het over waarden, zelfs over fundamentele waarden, maar zij preciseren nooit wat ze daarmee bedoelen of waarop deze waarden gesteund zijn. In Vlaanderen is dat vooral bij de christendemocraten een blijvend probleem. Men verwijst voortdurend naar de christelijke waarden, maar men distantieert zich keer op keer terecht van het kerkelijk instituut dat die waarden omschrijft, fundeert en oplegt. Wanneer men aan christelijke politici vraagt welke die christelijke waarden zijn, krijgt men nauwelijks enig antwoord, hoogstens enkele algemeenheden die elkeen kan onderschrijven. En dat terwijl de principes zelf van het christendom en daardoor veel van de concrete voorschriften, radicaal in tegenspraak zijn met de universeel aanvaarde mensenrechten en niet te verenigen zijn met een objectieve menselijke ethiek. Enkele voorbeelden volstaan om dat aan te tonen. De vrouw heeft in de kerk niet dezelfde rechten als de man; de kerk heeft zelfs vastgelegd dat dit onderwerp niet meer kan besproken worden. Dat is ook zo voor het verplichte celibaat voor de priester. Deze beide voorschriften zijn strijdig met de meest fundamentele mensenrechten, er is geen enkele objectieve waarde die door deze ‘wetten’ wordt bevorderd of gevrijwaard. Het zijn gewoon historisch gegroeide inhumane afwijkingen, het resultaat van eeuwenoude perverse opvattingen over de vrouw en over de menselijke seksualiteit. Het zou de denkers en de ideologen van een ‘christelijke’ EN democratische partij sieren indien zij daarover een duidelijk standpunt zouden innemen, in plaats van telkens wanneer men hen met deze vragen confronteert, de vlucht te nemen in een verwijzing naar een scheiding van kerk en staat die in flagrante tegenspraak is met de benaming zelf van hun partij.

    Ik betreur het dat men in het maatschappelijk debat zo weinig aandacht schenkt aan het verspreiden en bespreken van de vrijzinnige standpunten, terwijl de uiterst vage en ongesubstantieerde zogenaamd christelijke als een onaantastbaar gedachtegoed blijven verspreid worden. En dat gaat echt niet over loze leuzen of vage begrippen. Een voorbeeld zal dat duidelijk maken.

    Vandaag is euthanasie een onderwerp dat zeer concreet is voor een groot aantal Vlaamse mensen. Wij worden ouder, veel ouder dan vroeger en dat heeft zijn gevolgen. Er zijn nu meer ouderen van dagen in de maatschappij en zij hebben veel meer te maken met allerlei ouderdomsverschijnselen. De medische kennis is er enorm op vooruitgegaan, ook en misschien vooral in de gerontologie. Ouderenzorg, zowel in rust-en verzorgingsinstellingen als via de thuiszorg, is een belangrijke maatschappelijke taak. Dat alles brengt met zich mee dat heel veel ouderen het levenseinde zien naderen. Velen van hen, of van ons, want ik ben ook officieel een senior, zijn nog zeer actief, gezond en bewust. Maar anderen zijn soms erg beperkt in hun mogelijkheden, lijden aan pijnlijke ziekten zoals kanker, of hebben te maken met mentale achteruitgang of totale dementie. Onze kinderen en kleinkinderen en iedereen die met ons te maken heeft, staat voor de vraag naar de actieve levensbeëindiging, de euthanasie. Op welk moment nemen wij afscheid van het leven? In hoeverre mogen wij ingrijpen in dat proces? Dat is een prangende vraag voor velen onder ons.

    Voor de katholieke kerk is het een onbespreekbare zaak: actieve levensbeëindiging is verboden, het is een vorm van moord. Maar in de praktijk zien we dat er allerlei achterpoortjes zijn en schimmige protocollen, waarbij wel degelijk ingegrepen wordt in het sterfproces. Er is de palliatieve zorg, waarbij men het lijden verzacht, door het bestrijden van de symptomen en een doorgedreven onderdrukking van de pijn. Men beweert dat dit voor de meeste patiënten kan volgehouden worden tot aan hun natuurlijke dood, met het behoud van een aanvaardbare levenskwaliteit, ook wat betreft het bewustzijn. In mijn eigen directe omgeving heb ik kunnen vaststellen dat dit zeker niet bij iedereen het geval is.

    In de palliatieve zorg probeert men de ongeneeslijk zieke mens dus niet te genezen, maar wel het lijden draaglijk te maken. In een recent artikel in de Campuskrant van de Leuvense universiteit stelt men: “Slechts bij een à twee procent van de patiënten kunnen we de symptomen niet voldoende bestrijden om een comfortabel einde te garanderen. Dan is het goed dat we in die uitzonderlijke situaties kunnen beschikken over de mogelijkheden van palliatieve sedatie of voor sommigen euthanasie.”

    Wat bedoelt men precies? Palliatieve sedatie gebeurt door het toedienen, tijdens de allerlaatste levensfase, van een zo grote dosis chemische producten (we kunnen het geen echte geneesmiddelen noemen) dat de patiënt wegzinkt in een diepe verdoving, waaruit hij of zij niet meer verondersteld wordt te ontwaken. Het overlijden zelf gebeurt dan spontaan, niet ten gevolge van de toegediende middelen, binnen een periode die tot zeven dagen en meer kan gaan. Omdat de echte dood als het ware natuurlijk is, onafhankelijk van de verdoving, zal men geneigd zijn om het ogenblik waarop men overstapt naar palliatieve sedatie, zo lang mogelijk uit te stellen. De reden waarom men de patiënt in een verdoving brengt die men als onomkeerbaar beschouwt, is immers dat de normale palliatieve pijn- en symptoombestrijding niet meer als afdoende ervaren wordt, door de patiënt en door de omgeving.

    Meteen zien we een aantal problemen opduiken. Men heeft geen controle over het tijdstip van het begin en over de duur van de sedatie. Men moet dus proberen om die periode zo kort mogelijk te houden, het is niet de bedoeling dat ze maanden duurt, bijvoorbeeld. Men zal dus zo lang mogelijk wachten met het begin ervan en daarbij een afweging maken tussen de pijn en het ongemak dat iemand nog aankan enerzijds en de noodzaak om de periode van de sedatie niet onmenselijk lang te rekken. Maar wat als de pijn zo groot wordt en de symptomen zo ondraaglijk, terwijl er geen enkele reden is om aan te nemen dat de natuurlijke dood nabij is? Mensen kunnen soms een zeer lange en zeer pijnlijke doodstrijd doormaken, waarbij geen gewone verdoving helpt, tenzij de sedatieve.

    Wat weten wij over wat er gebeurt met het bewustzijn van iemand die definitief sedatief verdoofd is? Welke middelen gebruikt men daarvoor? Hebben die invloed op de verstandelijke vermogens? Op allemaal? Op de emoties? Totaal? Blijft men vocht en voedsel toedienen? Zuurstof? Dromen sedatieve patiënten? Hebben zij nog passief contact met de buitenwereld? Horen zij? Het is niet omdat iemand uiterlijk zeer kalm is en er bijna gelukzalig bij ligt dat hij of zij volledig buiten bewustzijn is, dat weet men van comateuze patiënten die na lange tijd toch ontwaken of van patiënten die soms jaren volledig verlamd zijn maar al die tijd een belangrijke vorm van intern bewustzijn en zelfs waarneming bewaren, zonder dat ze daaraan uitdrukking kunnen geven.

    Men antwoordt altijd geruststellend en met een ongefundeerde zelfzekerheid op dergelijke vragen, maar ik heb daarbij ernstige twijfels, want zeker weet men het niet. Maar stel dat het inderdaad zo is dat de palliatieve sedatie zeer efficiënt is, dat de patiënt in feite in een diepe, irreversibele coma of hoe men het ook noemen wil, gebracht wordt, dat er geen enkele hersenactiviteit meer kan vastgesteld worden. In feite heeft men dan actief de patiënt hersendood gemaakt, in afwachting dat ook de rest van zijn lichaam de strijd staakt. Indien dat het geval is, en dat zou best zo zijn, om zeker te zijn dat men niet zomaar iemand oppervlakkig verdooft voor het oog van de omstanders, terwijl hij of zij in een hel belandt, wat is dan nog het verschil met euthanasie, waarbij men niet alleen de hersenfuncties uitschakelt, maar tegelijk alle levensfuncties?

    De sedatie waarvan sprake is in feite een vorm van euthanasie, daar kan men niet om heen. Wanneer men iemand hersendood maakt, is die persoon in feite gestorven. Het is een onomkeerbaar proces, of het is althans zo bedoeld. Patiënten die geen enkele hersenactiviteit meer vertonen, laat men in de praktijk altijd sterven, men houdt ze niet kunstmatig in leven, tenzij in perverse situaties, waarbij de omgeving of de leiding van de instelling dat om principiële of vaker nog religieuze redenen eisen. Sedatie is dus als term een eufemisme voor euthanasie, meer niet. Palliatieve sedatie is echter ook een onnodige complicatie in wat men eigenlijk doet, namelijk het actief beëindigen van het menselijk leven van de patiënt. Het is niet omdat het proces waarbij de levensfuncties een na een stilvallen langer duurt, dat het daardoor ook een meer menselijk of minder pijnlijk proces is, voor de patiënt of voor de familie.

    Waarom doet men het dan? Omdat het, volgens een bepaalde handige maar grondig oneerlijke interpretatie, geen actieve levensbeëindiging is, die verboden is door de katholieke leer. En dus kiest men in katholieke ziekenhuizen, die in Vlaanderen de overgrote meerderheid uitmaken, voor die formule en weigert men patiënten de euthanasie waarom ze soms vragen. Men verzorgt de patiënt palliatief zolang men kan; als dat onmogelijk geworden is, dan maakt men hem of haar hersendood (dat hoop ik althans). De rest van het lichaam zal dan een ‘natuurlijke’ dood sterven, na ‘enige’ tijd. Al die tijd zorgt men voor een gepaste begeleiding, van de patiënt en van de omgeving. De kosten vallen grotendeels ten laste van de ziekteverzekering, dat wil zeggen van de gemeenschap.

    Ook ongelovigen en atheïsten zullen wellicht vaak kiezen voor deze ogenschijnlijk zachte, schroomvolle, niet overhaaste, niet agressieve formule. Om de redenen die ik hierboven heb uiteengezet, is dat niet mijn keuze. Het is niet meer dan het uitstellen, zogenaamd ten behoeve van de familie, van wat toch moet gebeuren. Het lijkt op het eerste zicht voor sommigen een meer aantrekkelijke verpakking van hetzelfde, namelijk euthanasie, waarbij men op een bepaald ogenblik een einde maakt aan alle levensfuncties, meestal door eerst te verdoven en dan het hart te laten stoppen.

    Dit lijkt me een eerlijker procedure. Men kan het moment van de euthanasie net zo goed afspreken met de patiënt en de omgeving als dat van het inzetten van de sedatie. Het enige verschil is dat het lichaam bij euthanasie niet nog een tijdje nodeloos warm gehouden wordt, zonder dat er enige menselijke waardigheid of activiteit is. Ik zou dat persoonlijk niet wensen: als ik afscheid neem, dan is dat met heel mijn lichaam, niet alleen met mijn bewustzijn. Wanneer ik het laatste vaarwel heb gezegd aan mijn geliefden, wens ik dat ik helemaal dood ga, niet half, niet misschien, eventueel of enigszins en dat men nog een tijdlang opgescheept zit men mijn stoffelijk overschot.

    Palliatieve sedatie is een nodeloze, zinloze complicatie van een ingrijpend maar zeer eenvoudig en onvermijdelijk proces: sterven. Wanneer wij ons afvragen welke waarden en rechten hier beschermd worden, dan blijven wij het antwoord schuldig. Het gaat om een louter cosmetische procedure, die in feite maar twee oorzaken of (drog-)redenen heeft: enerzijds het kerkelijk verbod op de normale euthanasie en anderzijds de toch wel zeer merkwaardige veronderstelling dat het voor de omgeving minder pijnlijk zou zijn indien het lichaam van hun geliefde, van wie men als persoon definitief afscheid genomen heeft, nog enige tijd kunstmatig in een uiterst bedenkelijke vorm van leven gehouden wordt, waarbij het afbraakproces dat door de ziekte was ingezet onverminderd doorgaat en de onbeschrijflijke pijn van die doodsstrijd alleen nog kan onderdrukt worden, indien dat al het geval is, door een definitieve uitschakeling van alle bewustzijnsvermogens en dus van de mens zelf.

    Dit is een voorbeeld van het toepassen van de vage religieuze vooroordelen die de kerk bij onze Vlaamse mensen gedurende generaties ingehamerd heeft, zonder er veel over na te denken, enkel en alleen vertrekkend van een kerkelijk dogma, dat men als eeuwig en absoluut geldend verdedigt tegen alle beter weten in. En om het dogma, in dit geval: gij zult niet doden, te redden, praat men de mensen een formule aan die in de grond in niets verschilt van datgene wat verboden is, niet vanuit het theologische dogma zelf, natuurlijk, want dat zou niemand echt overtuigen, maar vanuit een typisch christelijke zweverige verdoezeling van de feiten, waarbij over de patiënt niet meer gesproken wordt, want die heeft men de facto uitgeschakeld en waarbij alle aandacht kan gaan naar de omgeving, die zogezegd troost zou vinden in het feit dat de geliefde daar wel ligt te creperen, enige tijd, maar het toch wellicht niet meer voelt. Dat is je reinste hypocrisie en een cynisch spel met de gevoelens van de mensen onder de moeilijkste van alle omstandigheden. Voor mij is dat helemaal geen troost, maar een waarlijk verschrikkelijke gedachte.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    07-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mag alles?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Als iedereen een eigen mening mag hebben en die ook verkondigen, betekent dat dan dat alle meningen evenwaardig zijn? Vanzelfsprekend niet. De vrijheid van meningsuiting is eigenlijk een verbod, een negatieve waarde: men zal de vrijheid van mening niet onderdrukken. Dat is de boodschap, maar die zegt niets over de respectieve waarde van elke mening. Er wordt enkel gesteld dat in een samenleving het onderdrukken van meningen verkeerd is. Het is evident dat racisme verkeerd is, maar men kan iemand niet veroordelen op basis van zijn racistische overtuigingen, doch enkel op grond van het ‘aanzetten tot rassenhaat’ of wanneer iemand op racistische gronden mensen discrimineert.

    In een democratie moet men toelaten dat iedereen denkt wat hij of zij denkt en zegt en schrijft, ook als dat ideeën zijn die niet met de waarheid, de moraal of de welvoeglijkheid stroken. Een dief zal menen dat diefstal mag, een overspelige vindt overspel toegelaten enzovoort. In een democratie mag dat, ik bedoel: zij mogen dat denken en zelfs zeggen en schrijven. We kunnen en mogen nu eenmaal geen ideeënpolitie op de been brengen.

    Maar in een democratie zijn er wel wetten die sommige activiteiten verbieden, verbodsregels die we afspreken in onderling overleg. Diefstal behoort daartoe, omdat het toelaten van diefstal tot chaos leidt. Geweld evenzo.

    Maar wat met overspel bijvoorbeeld? Vroeger was dat bij wet verboden en strafbaar. Is dat nog zo? In 1987 werd overspel in België als misdrijf afgeschaft, in 2007 werd overspel als grond voor echtscheiding uit het wetboek geschrapt. Het feit van een seksuele verhouding te hebben met een andere persoon dan de echtgenoot is op zichzelf dus niet meer strafbaar, tenzij in enkele zeer specifieke gevallen: minderjarigen, de eigen kinderen of die van de partner. In sommige landen is incest tussen volwassenen, bijvoorbeeld broer en zus, nog steeds verboden bij wet; overtreders kunnen in de gevangenis belanden, hun kinderen kunnen hen ontnomen worden.

    Als we aannemen dat de maatschappij bepaalde handelingen kan verbieden, zoals diefstal, moeten we dan ook aanvaarden dat ze incest kan verbieden, ook een huwelijk tussen een broer en zus die bij de geboorte gescheiden werden? Wij moeten ons telkens afvragen op welke gronden dit zou kunnen gebeuren. Iets is niet verboden omdat het altijd al zo geweest is, of omdat een godsdienst het zegt. Wij moeten zelf nadenken over wat mag en wat niet.

    Voor de godsdienstige moraal is het eenvoudig: de kerk verbiedt het en beroept zich daarbij op een goddelijk verbod, vermeld in een heilige Schrift, of op de interpretatie daarvan, of op een traditie, gestaafd door teksten van heiligen en belangrijke theologen en vastgelegd in kerkelijke documenten met dwingende kracht. Dat kan ook de vorm aannemen van een beroep op de menselijke natuur, zoals de kerk die interpreteert.

    Voor de ongelovige heeft dat geen bindende kracht, aangezien hij of zij niet aanvaardt dat er een goddelijke openbaring is waarop de kerk zich zou kunnen steunen. De kerk is een vereniging van mensen, meer niet en alle mensen kunnen zich vergissen, niemand is onfeilbaar. De traditie is niet meer dan dat: een gewoonte; er zijn goede en slechte gewoonten, er is dus geen reden om de traditie als een absoluut argument te aanvaarden. Wat de kerk bestempelt als de menselijke natuur is slechts één opinie en het feit dat die opinie in de loop der tijden ook binnen de kerk aan veranderingen onderhevig is geweest en het voorwerp van intense discussie, wijst erop dat de kerkelijke inzichten niet onveranderlijk zijn en dus niet absoluut.

    Heeft een ongelovige dan niets om zich op te steunen en mag men alles doen, zoals men ook alles mag denken en zeggen en schrijven?

    Dat is een ernstige denkfout. Wanneer men in de universele rechten van de mens de vrijheid van mening heeft opgenomen en ook de bescherming van de meningsuiting, dan is dat omdat het tegendeel, het beperken of verbieden van de vrije meningsuiting en het bestrijden van opvattingen steeds leidt tot ergere inbreuken op de mensenrechten: vervolging, broodroof, foltering, moord op onschuldige burgers. Er kan geen individuele vrijheid zijn wanneer men niet vrij is in zijn denken en wanneer men zijn gedachten niet mag verwoorden en propageren. Een maatschappij kan nooit alleen maar het koesteren van bepaalde gedachten als een misdrijf beschouwen, noch kan ze het simpel uiten van meningen bestraffen. Dit behoort immers tot de onvervreemdbare rechten van elke mens. Wie daaraan raakt, raakt aan de fundamenten van het mens-zijn zelf: een mens die niet vrij kan denken en spreken, is geen mens meer in de volle betekenis van het woord.

    Dat is het principe. Vanzelfsprekend zal men in de praktijk verplicht zijn om sommige beperkingen op te leggen, om misbruik van dit recht tegen te gaan. Een goed voorbeeld staat al in de Tien Geboden: ‘gij zult geen vals getuigenis afleggen’. Een maatschappij kan niet aanvaarden dat men manifest liegt over belangrijke zaken en zo anderen ernstig benadeelt. Ook hier wordt onze vrijheid van spreken begrensd door de vrijheid en de integriteit van anderen. Vandaar dat laster en eerroof nog steeds strafbaar zijn.

    Ethische principes en regels hebben te maken met het samenleven van mensen. Iemand die erin zou slagen om helemaal alleen te leven, heeft geen behoefte aan een dik wetboek. Als wij iets verkeerds doen, heeft dat meestal te maken met anderen.

    Wij moeten daarbij vooral een onderscheid maken tussen denken en doen. Denken gebeurt in de intimiteit van de persoon en niemand mag daarin binnendringen en met geweld beperkingen opleggen of iemand dwingen om in een bepaalde richting te denken of niet te denken. Wij mensen moeten onze gedachten ook kunnen verwoorden, voor onszelf en voor anderen, want het is pas dan dat ze vaste vorm krijgen en kunnen getoetst worden op hun waarde. Denken en het uiten van de gedachten kan nooit verkeerd zijn en mag dus nooit verhinderd of belemmerd worden. Men kan in principe nooit iemand schaden door iets te denken of die gedachte te formuleren.

    Ik zeg wel: in principe. We zagen het al: wanneer iemand een leugen vertelt over iemand anders en die persoon daarmee ernstig moreel of materieel nadeel berokkent, dan is er geen sprake meer van het louter ‘formuleren van een mening’, maar van een bewuste daad met de bedoeling te schaden. Men mag met andere woorden wel denken dat politici zakkenvullers zijn, men mag die mening ook uiten, zelfs in geschrifte, maar het is iets anders als men een bepaalde politicus ervan beschuldigt dat hij zich onrechtmatig heeft verrijkt in zijn functie. Dat is immers een beschuldiging van corruptie en dat is geen mening, maar een manifeste daad, een directe aanslag op de eerbaarheid van de betrokkene en dan moet men ook kan bewijzen wat men zegt.

    Retournons à nos moutons. We zien dus dat er een essentieel verschil is tussen denken en doen. Daar waar het denken een individuele bezigheid is, moeten we het handelen als een maatschappelijke activiteit omschrijven. In een samenleving is het noodzakelijk voor de goede orde dat we de omgang tussen de mensen en hun manier van zich te gedragen in de wereld op bepaalde punten regelen. Het is de mens zelf die de tijdelijke, steeds bespreekbare regels daarvoor vastlegt op een evenwichtige en democratische manier. De grondslag voor die regels is de mens als individu, samenlevend met anderen op deze aarde en de elementaire waarden voor de mens zijn vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Dat kan verder uitgewerkt worden. Zo zijn we stilaan gaan inzien dat ook de andere levensvormen op aarde bestaansrechten hebben die we moeten respecteren. Ook moeten we de mensenrechten uitbreiden tot de komende generaties, wat meebrengt dat wij hun toekomst niet in het gedrang mogen brengen. We moeten er anderzijds op letten dat we ons niet laten verleiden tot al te gedetailleerde regelgeving. Vaak is het verstandiger om de grote principes duidelijk vast te leggen. Over de toepassing kan een rechtbank desnoods uitsluitsel bieden. Justitie is niet het blind toepassen van miljoenen regeltjes, maar het wijs bewaken van de fundamentele rechten en plichten.

    Zo komen we tot een onderliggende waarde, die nog voorafgaat aan de drie traditionele inzichten van de Verlichting. Ik bedoel het biologisch leven zelf. Al onze wetten en voorschriften steunen uiteindelijk immers daarop: het in stand houden van het leven.

    Nochtans is het biologisch leven op aarde in feite een toevallig verschijnsel. Wij kennen geen andere plaats waar er zelfs maar een spoor van leven is in het universum. De kans dat wij ooit in contact komen met een andere intelligente levensvorm is statistisch gezien nihil. Het leven is hier spontaan ontstaan, uit de combinatie van de basiselementen waaruit de aarde bestaat. Er is dus geen Schepper, die alles gemaakt heeft, al dan niet met een bedoeling, zeker niet met de bedoeling uiteindelijk de mens te laten ontstaan. De hele evolutie is een spel van toeval en van de wetmatigheden van de materie. Er had even goed geen mens kunnen zijn, of een totaal andere oppersoort, de dinosaurussen bijvoorbeeld, of de mieren. Maar als het leven toevallig is, waarom is het dan zo belangrijk? Op zich heeft het leven immers geen enkel belang, het is geen absolute waarde. Op de maan en misschien wel in heel het quasi oneindige universum is er geen leven en daar heeft het leven dan ook geen enkele waarde, alleen hier. In het geheel van het universum en van de eeuwigheid is het leven hier op aarde overigens totaal onbeduidend.

    Het leven heeft bijgevolg enkel belang voor al wat leeft. Het is een relatieve waarde die enkel geldt voor levende wezens, hoe groot of hoe klein ook. Want het leven kenmerkt zich door deze zeer duidelijke eigenschap: het wil in leven blijven en/of het leven doorgeven. Dat zien we in elk leven en dus ook in de mens. Het leven is genetisch zo geëvolueerd dat die individuen en soorten die het meest kans hebben om te overleven, geselecteerd worden en dat de andere uitsterven of aan belang inboeten. Op dit ogenblik is de mens de hoogst ontwikkelde levensvorm, met de grootste impact op de aarde en haar onmiddellijke omgeving.

    Is het bestaan en het voortbestaan van het biologisch leven op aarde (of ergens anders) een absolute waarde? Ja, voor dat leven zelf, voor alle betrokken levende wezens en dus ook voor de mens. Biologisch zijn wij gericht op het in stand houden van ons lichaam en dat van onze naasten en op de voortplanting, het ononderbroken in stand houden van het leven. Wij maken deel uit van het geheel van het leven op aarde en delen zo in de élan vital, in de ontplooiing van het leven op aarde. Dat is het absolute basisgegeven en dat weerspiegelt zich in al onze wetten. Gij zult niet doden! Niets is zo heilig als het leven zelf. Niets is belangrijker dan in leven blijven. En aangezien we sterfelijk zijn, is niets belangrijker dan de voortplanting, of we dat nu zelf doen of niet. Er is geen enkel geval bekend van een levensvorm die als doelstelling heeft om zichzelf uit te roeien. Het verhaal van de lemmingen die zich in een collectieve suïcide in zee storten, is totaal verzonnen. De beelden in de Disney film daarover zijn opgezet spel: men had de arme diertjes ergens anders gevangen en slingerde ze over de rand van de klippen met een soort van lopende band…

    Gevallen van zelfdoding en zelfopoffering bij de mens doen daaraan niets af. De mens heeft als soort een verstand ontwikkeld dat in staat is om de basisinstincten te negeren en tegen te werken. Het vermijden van ongewenste zwangerschappen is al heel vroeg een typisch menselijke bezigheid geweest, die op onze dagen tot in de perfectie technisch gerealiseerd hebben. Dat laat seksualiteit toe buiten elke context van voortplanting. Mensen kunnen beslissen om zich helemaal niet voort te planten. Mensen vermoorden andere mensen in onvoorstelbaar groten getale, om allerlei redenen, geen van alle valabel. Met ons verstand zijn we bij machte om dingen te doen waartoe geen enkel dier in staat is, ten goede en ten kwade. Maar dat neemt niet weg dat in elke mens toch die genetische voorbestemdheid zeer sterk aanwezig is om het eigen leven en dat van de genetisch meest gelijkenden te beschermen en voort te zetten.

    Onze ethiek zal derhalve met dit fundamenteel gegeven rekening moeten houden. Elke wet, hoe algemeen of specifiek ook, kunnen en moeten wij toetsen op zijn compatibiliteit met de biologische levenswet. Dat is evenwel niet altijd gemakkelijk. Er zijn schrijnende situaties waarin we keuzes moeten maken tussen tegenstrijdige biologische belangen die beide op zichzelf helemaal te verdedigen zijn. Wanneer bij een gecompliceerde zwangerschap het kind enkel kan overleven door de moeder te laten of zelfs te doen sterven, of omgekeerd, dan is de keuze niet tussen leven en dood maar tussen het leven van de ene en dat van de andere mens. In dat geval zal men andere elementen moeten inroepen en dat zullen voor elke persoon andere argumenten zijn, steeds met dramatische gevolgen voor alle personen die in het conflict betrokken zijn.

    In zeker één geval kan men de vraag zeer scherp en principieel stellen, namelijk voor de doodstraf. Mag de maatschappij of mag een andere mens iemand ombrengen omdat hij of zij een misdaad heeft begaan, hoe zwaar ook? Ik meen van niet. Ik meen dat het niet geoorloofd is dat men een medemens bewust doodt, zonder dat daartoe een noodzaak bestaat en zolang er andere middelen zijn om te verhinderen dat die persoon nog andere zware misdaden zou begaan. De dood kan nooit als straf gebruikt worden, want voor de persoon in kwestie is dat geen straf in de echte betekenis van het woord, namelijk een lijden dat men iemand oplegt. De dood is geen lijden, de dood heft in tegendeel alle lijden op. Een terdoodveroordeling is steeds een wraakactie, geen bestraffing. Dit is een duidelijk voorbeeld van een geval waarbij men uit de fundamentele gegevenheid van de mens als biologisch levend wezen kan afleiden of een bepaalde maatschappelijke afspraak, in dit geval de doodstraf, moreel verantwoord is. Een mens mag in die omstandigheden nooit over het leven van een medemens oordelen, dat recht heeft hij niet, het recht op leven gaat in dit geval voor op de wraak of de vermeende bestraffing door de maatschappij.

    Ik zeg wel: in deze omstandigheden, dus wanneer een rechter een oordeel uitspreekt over die vorm van bestraffing van een misdadiger. Wanneer men mij anderzijds zou vragen of men een rechter daarvoor dan moet vervolgen, dan antwoord ik negatief: de rechter moet zich houden aan de bestaande wetten, of ontslag nemen. Ook zo voor iemand die een passionele moord pleegt, of zeker voor wie iemand doodt bij de verdediging van zijn eigen leven of dat van zijn geliefden. Wij moeten aanvaarden dat wanneer er een conflict is tussen het leven van de aangevallene en de aanvaller, de aangevallene het recht heeft om zijn eigen leven en dat van zijn geliefden te laten voorgaan op dat van de belager.

    Hoever kunnen we daarin gaan? Mag men ook doden om have en goed te beschermen? De rechtspraak is daarin duidelijk: het is verboden, maar in de meeste gevallen zal men beslissen om opschorting van straf te verlenen.

    Zelfs de bescherming van het leven is dus geen absolute wet. En als dat er geen is, dan zijn er geen absolute wetten. Dat is het grote verschil met de moraal van de godsdiensten. De geboden en verboden zijn daar absoluut of worden toch zo gesteld: Gij zult niet doden! Gij zult niet masturberen! Gij zult geen vlees eten op vrijdag! Gij zult geen overspel plegen! Het verbod geldt dan gewoon omdat het voorgeschreven is en het is voorgeschreven op grond van Gods woord, er moet niet over gediscuteerd worden en als er moet over gepraat worden dan is het de kerk die het laatste woord heeft, het gezag berust bij haar.

    Voor een atheïst is dat onaanvaardbaar: enkel de burgerlijke maatschappij mag wetten opstellen en doen naleven. Wanneer de burgerlijke wetgeving niets zegt over een of ander onderwerp of het uitdrukkelijk toelaat, dan kan geen enkele andere instantie dat verbieden of (doen) bestraffen. Let wel: de gelovigen kunnen zich vrijwillig onderwerpen aan bepaalde religieuze regels, in zoverre die niet in strijd zijn met de algemene wetten. Zo kan niemand gedwongen worden om een abortus uit te voeren of iemand the euthanaseren. Maar wanneer het leven van de moeder in gevaar is, of wanneer een terminale patiënt onmenselijke pijnen lijdt en er is geen enkele andere arts ter beschikking, dan primeert de algemene wetgeving op het religieus verbod. De maatschappij kan en moet dan de arts die zich onttrekt aan zijn burgerlijke plicht veroordelen en op een gepaste, begripsvolle manier bestraffen.

    Moeten wij dan ook wetten naleven die tegen onze eigen opvattingen indruisen? Jazeker, indien die wetten legaal en op democratische wijze tot stand gekomen zijn. In de meeste gevallen voorzien onze wetten trouwens voldoende voorzieningen om individuen die zich door die wetten benadeeld achten, de kans te geven om zich eraan te onttrekken op een volkomen wettelijke manier. Wie geen legerdienst wenste te doen om principiële redenen kon vroeger, toen de legerdienst verplicht was, een alternatieve burgerdienst doen. Een jurylid dat zich van bij de aanvang van een belangrijk proces uitspreekt tegen de doodstraf zal steeds gewraakt worden door de aanklager. In de landen waar de doodstraf nog bestaat, zal men niemand verplichten om die zelf uit te voeren.

    Men kan de bestaande en als onrechtvaardig ervaren wetten bestrijden, men kan proberen om ze te veranderen, maar zolang ze gelden, moeten wij ze naleven, dat zei Socrates al en lang na hem ook Spinoza en dat geldt nog steeds. Wanneer wij ermee instemmen om in een bepaalde maatschappij te leven, dan moeten wij daarvan de consequenties dragen en beseffen dat elke maatschappij onvolmaakt is. Wij moeten er dan ook voortdurend op toezien dat de maatschappij geen wetten oplegt die een bedreiging vormen voor het leven hier op aarde. Wat de mens betreft, moet men steeds voor ogen houden dat elk individu beschikt over onvervreemdbare fundamentele rechten en vrijheden, die wij samen afgesproken hebben.

    Laten we dat tot slot eens toepassen op het geval van incest tussen een broer en een zus die bij de geboorte van elkaar gescheiden werden, apart opgroeiden en ‘toevallig’ op elkaar verliefd werden, en vervolgens op een bepaald moment tot de ontdekking kwamen dat ze biologisch broer en zus zijn. Wat moet hier de houding zijn van de maatschappij?

    Ik meen dat de maatschappij het recht niet heeft om daarin autoritair tussen te komen. Men kan met de betrokkenen overleggen, hen wijzen op de mogelijke gevaren voor de gezondheid van de kinderen die uit hun huwelijk zouden geboren worden, hen psychologisch begeleiden in hun bijzondere relatie enzovoort. Maar wanneer die twee individuen beslissen om samen te leven als een koppel en ook kinderen te verwekken, welke grond zou de maatschappij kunnen inroepen om dat te verbieden, om wetten goed te keuren die dat verbod vastleggen? Tegen welk principe zondigen die twee mensen? Kunnen wij uit de fundamentele biologische wet afleiden dat hun verhouding immoreel is? Ik meen van niet. Zij betekenen vanuit hun specifieke relatie geen gevaar voor zichzelf of voor hun omgeving. De gevaren voor hun eventuele kinderen kunnen perfect medisch opgevolgd worden en bij ernstige afwijkingen kan en moet men tijdig ingrijpen. Incest is met andere woorden in dat geval geen misdaad, er zijn geen slachtoffers, er hoeven er geen te zijn, er is geen overtreding van een morele wet. De betrokkenen waren zich niet bewust van enige overtreding, aangezien ze niet eens wisten dat ze broer en zus waren. Het feit alleen van het ontdekken van hun biologische verwantschap vormt geen bedreiging van de openbare orde en verandert op zich ook niets aan de relatie die ze als individu samen aangegaan hebben.

    De kerk zal dergelijke relaties steeds zonder meer veroordelen: incest is verboden, punt. Waarom? Daarom!

    Als ongelovige humanist en atheïst kunnen wij gelukkig wel praten over dit en dergelijke gevallen, in alle vrijheid en openheid en zonder vooroordelen. Wij kunnen afwegen wat wij als maatschappij zouden winnen met het brutaal afdwingen van een betwistbare, op taboes en onwetendheid gestoelde wet en wat de concrete betrokkenen verliezen, als vrij individu, als koppel, als gezin; wij kunnen overwegen welk onnoemelijk leed wij hen zouden aandoen door hen met geweld te scheiden, hen te bestraffen en op te sluiten, hun kinderen af te nemen…en waarom? In wiens naam?


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    06-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.atheïsme belijden en beleven
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In een democratie is er vrijheid van mening. Iedereen heeft ook het recht om zijn mening te uiten. Je krijgt dan wel een vrolijk allegaartje te horen en te zien. De meeste opiniemakers zullen het centrum opzoeken omdat ze weten dat ze daar het grootste publiek vinden, maar er zijn ook andere die meer extreme of afwijkende ideeën naar voren brengen. Het is niet altijd gemakkelijk om daarmee het grote publiek te bereiken. De media, die vrijwel helemaal draaien op reclame of op staatssubsidies, zullen erop toezien dat er niet te veel zogenaamd storende meningen gedebiteerd worden, de lezers en kijkers willen nu eenmaal vooral een bevestiging van wat ze zelf denken en aanvoelen. Tegendraadse opvattingen zullen enkel een plaats krijgen als kruiderij, als contrast, als exotisch toetje. Men zal ze niet aanbieden als een waardig alternatief maar veeleer als een omgekeerde bevestiging van het tegendeel: zie eens hoe ergerlijk of hoe dwaas deze afwijkende opvatting is! Of men zal ze een plaats geven waar ze niet veel kwaad kunnen of niet veel weerstand of ergernis zullen oproepen. De laatavondprogramma’s op tv zijn daarvan een voorbeeld; daar kan al eens een niet-sensationele reportage over biseksualiteit verschijnen, zoals onlangs op Canvas.

    Sommige opvattingen zijn zo afwijkend dat men zich terecht de vraag kan stellen of ze wel een forum moeten krijgen in de algemene media, die toch vooral een afspiegeling zullen willen zijn van wat er vooral leeft in de maatschappij. De hoogst persoonlijke opvatting van één individu zal allicht minder aandacht krijgen dan bijvoorbeeld de mening van een aanzienlijke belangengroep zoals een vakbond, een partij, een godsdienst… De tijd is voorbij dat elke zuil een eigen krant had, alle kranten proberen nu gewoon zoveel mogelijk lezers te boeien, letterlijk en figuurlijk en hoeden zich dus voor extreme of eenzijdige standpunten. Geen enkele uitgever of redactie bindt zich nog helemaal aan een zuil, al zijn er natuurlijk wel sympathieën. De media richten zich op de meerderheid en vermijden al te excentrieke onderwerpen of opinies. Ze bieden een forum aan maatschappelijke groepen en aan hun vertegenwoordigers. Enkel als het over literatuur en kunst gaat, is men bereid om individuen rechtstreeks aan het woord te laten, binnen brede grenzen van welvoeglijkheid.

    Hoe staat het vandaag met de aanwezigheid van ideologische standpunten? Vroeger, nog niet zo lang geleden, stonden de kranten en tijdschriften vol christelijke en in Vlaanderen meer bepaald katholieke standpunten en kerkelijk nieuws. Vandaag is dat veeleer uitzonderlijk en is er over de kerk enkel sprake als er iets spectaculairs gebeurd is, of als er een schandaal aan het licht gekomen is, wat de laatste tijd helaas maar al te vaak het geval is.

    Maar wat met het atheïsme? Als de ideologie van een niet onbelangrijke groep in onze maatschappij zou je verwachten dat het een vaste plaats zou hebben in de media. Dat is echter helemaal niet het geval. Atheïsten hebben hetzelfde recht om hun mening te uiten als alle andere mensen. Maar het gebeurt veel minder dan men zou verwachten, rekening houdend met de concrete overtuiging van de hedendaagse mens en met de enorme terugval van de kerkelijkheid.

    Als we het over atheïsme hebben, dan kunnen we een nuttig onderscheid maken tussen een meer actieve en een veeleer passieve vorm van deze levenshouding. Passief noem ik de houding van mensen die zich in de praktijk afgekeerd hebben van actieve kerkelijkheid en van de christelijke levensopvatting en die dus de facto niet meer geloven in de God van het christendom of van een alternatief zoals de Islam. Het boeddhisme is geen echte godsdienst, omdat er geen ene God aanbeden wordt. Over het hindoeïsme is er twijfel op dat punt, maar aangezien het hier bij ons niet erg verbreid is, kunnen we die kwestie voorlopig onbesproken laten, voorlopig omdat de vraag zich vroeg of laat toch zal stellen: er zijn 1,2 miljard Indiërs.

    De passieve atheïsten gedragen zich op alle punten als niet-gelovigen. De actieve atheïsten doen dat ook, maar zij gaan daarnaast bewust op zoek naar alternatieven voor het aanbod van de godsdiensten. Zij verzetten zich opvallend en typisch zeer nadrukkelijk tegen zowel de fundamenten als een aantal van de concrete voorschriften van de godsdiensten en stellen daar hun eigen opvattingen tegenover. Ze bestrijden de georganiseerde religie en het klerikalisme en ijveren voor een volledige scheiding van kerk en staat.

    Het is belangrijk om daarbij op te merken dat het atheïsme inderdaad niet gaat om een louter afwijzen van de godsidee en van de christelijke moraal, zonder dat er iets in de plaats gesteld wordt. In die zin is de term ‘a-theïsme’ als benaming ontoereikend en misleidend. De essentie is inderdaad niet dat men God en godsdienst uitsluit: dan begint het pas!

    De actieve atheïst is zich behalve van zijn individuele vrijheid (ni dieu, ni maître!) zeer bewust van de verbondenheid onder de mensen en van het onmiskenbare belang van hun plaats in de maatschappij en in het milieu. Dat brengt met zich mee dat er afspraken gemaakt worden om het samenleven te regelen, niet alleen zoals links of rechts rijden, maar ook over belangrijke ethische normen, zoals de vrijheid van meningsuiting, de gelijkheid van man en vrouw en van alle rassen, kortom de universele mensenrechten. We hebben dus behoefte aan een ethiek, die op heel wat punten onvermijdelijk verschillend zal zijn van die van de christelijke of moslimmoraal. Er is dus nood aan overleg tussen atheïsten om tot inzichten te komen die we kunnen delen, zonder dat het dogma’s en morele regels worden die afgedwongen worden. We hebben ook behoefte aan mensen die daarover bewust en actief nadenken en zo komen tot zinvolle voorstellen voor die afspraken. We hebben nood aan een forum om het gesprek over een atheïstische ethiek te voeren.
     
    En ten slotte moeten we met de resultaten daarvan naar buiten treden, via de media en hen voortdurend overhalen om onze alternatieve visie en onze standpunten, ook over concrete onderwerpen als abortus, euthanasie, homohuwelijk, maar ook ontwikkelingshulp, immigratie en asiel, als ten minste evenwaardig met de christelijke aan het publiek aan te bieden. Wij mogen ons niet neerleggen bij een feitelijke, historisch gegroeide situatie waarbij het christendom de overwegende ideologie is. Wij stellen immers voortdurend vast dat er helemaal geen eensgezindheid bestaat, ook niet onder gelovigen, over die zogezegd overwegende ideologie: onder gelovigen kent men ze nauwelijks en zelfs aan de meest fundamentele elementen van de officiële leer twijfelt men of schenkt men geen aandacht.

    Er is nog een ander aspect, dat in het klassieke atheïsme misschien te weinig aandacht krijgt. Atheïsten stelt men meestal voor als nogal ‘rationele’ mensen, in die zin dat ze terecht stellen dat de mens zelf beslist over goed en kwaad en dat wij mensen daarvoor uiteindelijk steeds een beroep doen op onze verstandelijke vermogens. Wanneer men dat echter te nauw interpreteert, zoals in het verleden zeker gebeurd is en ook vandaag nog de algemene indruk is, dan sluit men al te gemakkelijk al het emotionele en het artistieke uit, terwijl dat zonder enige twijfel ook verstandelijke vermogens zijn. Onze emoties spelen zich af in ons lichaam, maar vooral in onze hersenen. Ook onze artistieke begaafdheden en ons cultureel aanvoelen moeten we daar situeren, waar anders? Het gaat dus niet op om atheïsten te bestempelen als kortzichtige en rigoureuze rationalisten, die zich enkel op de strenge logica zouden beroepen en die geen rekening zouden houden met het menselijke beleven. Een dergelijk atheïsme is mij vreemd en ik ken trouwens geen enkele atheïst die een dergelijke stelling zou verdedigen.

    Ook wie niet in een God gelooft en niet kerkelijk is, heeft gevoelens, emoties, voorkeuren en afkeren, gewoonten, tradities, kortom: beleving. Het zou kunnen dat zeer bewuste atheïsten zich misschien minder spontaan en onnadenkend laten leiden door hun emoties en irrationele voorkeuren, maar ik zou daarop geen geld willen verwedden… Atheïsten zijn in alles heel gewone mensen, geen abstracte genieën of voorbeelden van rationaliteit of moreel onaantastbare en onwrikbare idealisten. Het zijn zwakke mensen die hun best doen, zoals trouwens de meeste gelovigen en die dus voortdurend tekortschieten in hun relaties tot hun medemensen en tegenover het milieu en de komende generaties. Atheïsme is niet identiek met een amoreel nihilisme, noch met een ethische onfeilbaarheid. Voor atheïsten geldt wat Ovidius (in zijn Medea) zegt: ik zie het goede en ik beaam het, maar ik doe het slechte. Paulus herhaalt dat in de Romeinenbrief voor de christenen: Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik. Wij zijn niet volmaakt en we volgen soms andere ingevingen dan de beste, of we nu gelovig zijn of niet. Atheïsten kunnen zeer emotioneel zijn en zich te buiten gaan aan weinig rationele donderpreken en zeer gepassioneerde tirades, mijn lezers zullen dat beamen.

    Atheïsten hebben evenzeer als andere mensen behoefte aan samenhorigheid en gezamenlijke beleving met gelijkgezinden, dat is mijn diepe overtuiging. Het is echter niet gemakkelijk om daartoe te komen. Contacten met de zogenaamde passieve atheïsten gebeuren slechts occasioneel, wanneer bij een toevallige ontmoeting het gesprek iets dieper gaat dan gewoonlijk en men gemeenschappelijke ideeën en inzichten ontdekt. De georganiseerde vrijzinnigheid staat in Vlaanderen nog in haar kinderschoenen en is niet te vergelijken met de verticaal en horizontaal sterk uitgebouwde christelijke zuil, hoe zeer die vandaag ook onder druk staat en door interne twijfel en verdeeldheid aangetast is.

    Er zijn overigens steeds een niet te verwaarlozen aantal atheïsten die zoals men dat zegt, de kerk niet willen inruilen voor de tempel. Ze verwijzen daarmee vooral naar de Vrijmetselarij en ook ik wens me niet aan te sluiten bij een strak georganiseerd en bovendien geheim genootschap, met een onaanvechtbare hiërarchie, vreemde regels en weinig democratische dogma’s en met rituelen die steunen op tradities en gebruiken die soms nog minder zinvol zijn dan de christelijke. Ik weet dat er ook binnen de Vrijmetselarij meer moderne, fundamenteel vrijzinnige en zeer democratische loges zijn, begrijp me niet verkeerd. Maar wanneer men vandaag nog vrouwen (of mannen) uitsluit, of wanneer men vasthoudt aan totaal voorbijgestreefde rituelen en symbolen, dan is het onderscheid tussen de kerk en de tempel inderdaad soms beperkt.

    Maar ik blijf erbij dat ook een atheïstische of ongelovige mens behoefte heeft aan min of meer frequente contacten met gelijkgezinden. Hoe dat uit te bouwen is een belangrijke vraag en een blijvende opgave.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:maatschappij
    01-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Modernisme volgens Peter Gay
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wie zoals ik erg geïnteresseerd is in de Verlichting, die belangrijke periode in de Westerse beschaving die zich ruwweg situeert tussen het einde van de Dertigjarige godsdienstoorlogen in West-Europa (Vrede van Münster, 1648) en van de Tachtigjarige Oorlog in de Nederlanden, en het begin van de Romantiek, kan moeilijk om het werk van Peter Gay (°1923) heen. In de periode tussen 1959 en 1969 schreef hij een aantal uitvoerige studies aan die periode gewijd en die obligaat vermeld staan in elk boek dat sindsdien over dat onderwerp gepubliceerd is en dat zijn er gelukkig voor ons heel veel. Zijn opinies worden echter steeds meer als voorbijgestreefd ervaren en dat heeft me er steeds van weerhouden om mij erin te verdiepen.

    Toen ik onlangs merkte dat er een paperback uitgave verschenen was van een vrij recent boek van zijn hand, met name over het modernisme, liet ik me verleiden om het mij aan te schaffen, te meer daar het helemaal niet duur was voor een dergelijk lijvig werk. En het thema leek me boeiend, zodoende.

    Peter Gay, Modernism. The Lure of Heresy. From Baudelaire to Beckett and Beyond, xxii + 610 pp., Vintage, London, 2007, paperback 2009; notes, bibliographical essay, index, B/W illustrations in the text, colour plates. Bij Amazon te koop voor ongeveer € 12, verzendingskosten inbegrepen.

    Ik zal het meteen maar toegeven, in de hoop dat je nu niet meteen gaat lopen: het boek is grotendeels een teleurstelling geweest voor mij. Misschien waren mijn verwachtingen te hoog gespannen, maar halverwege had ik de neiging om het boek opzij te leggen. Niet dat het niet interessant zou zijn, dat niet. Je krijgt immers een vrij goed gedocumenteerde cultuurgeschiedenis aangeboden, gaande van ongeveer 1840 tot bijna op vandaag, door een gerenommeerd auteur met vijfentwintig boeken op zijn naam, een gevierd historicus en een specialist in Freud en in de psychoanalytische lezing van de geschiedenis en van de beschaving. Als inleiding in de hedendaagse cultuurgeschiedenis is dit zeker een interessant opgezet werk.

    Wat is dan mijn probleem?

    Peter Gay heeft, zoals de titel aangeeft, geprobeerd om de recente cultuur en beschavingsgeschiedenis te benaderen van uit één kenmerkend principe: het modernisme. Hij bestudeert elke kunstenaar, elke beweging, stroming, alle gebeurtenissen van uit dat ene oogpunt. Men is modern, modernist of men is het niet, dat is telkens de conclusie. Men kan niet zeggen dat dit vergezocht is: weinigen zullen ontkennen dat ‘modern’ een epitheton is dat de periode sinds 1850 kenmerkt. Het lijkt zelfs een tautologie: is het meest recente niet ipso facto modern? Is modern niet het tegendeel van voorbijgestreefd, ouderwets?

    De vraag of ‘modern’ een zinvol onderscheid is, hangt inderdaad volledig af van de invulling die men eraan geeft. Traditioneel noemt men in de geschiedenis de Moderne Tijd de brede periode tussen de Middeleeuwen en de Hedendaagse Tijd. Dat plaatst het begin van het moderne wel heel ver terug in de tijd, namelijk bij de ontdekking van Amerika door Columbus in 1492. Meteen zien we dat men altijd al met ‘modern’ een opvallende vernieuwing heeft bedoeld en dat die vernieuwingen van alle tijden zijn. Copernicus, Galilei: wie zal ontkennen dat zij een grote ommekeer hebben ingeluid en dus uiteraard modern waren, al in de eerste helft van de 17de eeuw?

    Modern is, zoals mode, afgeleid van het Latijnse modus, manier, wijze waarop en van modo, enigszins, een beetje. In het laat-Latijn bedoelde men met modernus iets dat recent was, actueel.

    Is Peter Gay dan vernieuwend wanneer hij modernism gebruikt als een kenmerkende eigenschap van de cultuur van het einde van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw? Niet echt. In die periode hebben zich ongetwijfeld belangrijke vernieuwingen voorgedaan op alle gebied. Misschien is er nooit een periode geweest waarin de veranderingen in zich zo’n razendsnel tempo afspeelden. Dat is op zich dan misschien al voldoende om die periode modern te noemen. In alle geval heeft het cultuurhistorici en –filosofen en zelfs theologen ertoe gebracht om die periode met die term te kenmerken. Paus Pius X heeft zich tegen dat modernisme uitgesproken in twee vlammende encyclieken in 1907. Met Moderne Kunst bedoelt men zeer nadrukkelijk de bewegingen die vooral in Parijs in die periode ontstonden. De literatuur van de twintigste eeuw bestempelt men terecht als modern, ze onderscheidt zich in alle opzichten van het grootste deel van die van de 19de. De moderne dans en het moderne ballet zijn in die periode ontstaan. De architectuur is in dezelfde periode grondig van uitzicht veranderd. De muziek van de twintigste eeuw is modern, zo modern dat sommigen ze zelfs niet meer als muziek herkennen of erkennen.

    Hoewel modern dus kan slaan op elke vernieuwing, is het niet helemaal onterecht om de honderd jaar die achter ons liggen te omschrijven als die van het modernisme. Maar daarmee hebben we alleen maar aangegeven dat het een tijd van grote en snelle veranderingen is geweest. We hebben niets gezegd over de inhoud van die veranderingen, over de richting die ze uitgingen, over het inhoudelijke verschil tussen het oude, voorbijgestreefde en het nieuwe, over de redenen, de oorzaken en de aanleidingen voor die veranderingen, over de vraag of alle veranderingen ook verbeteringen geweest zijn. Evenmin hebben we ons afgevraagd of er een of meer gemeenschappelijke kenmerken zijn bij al die veranderingen, of bij de personen die ze hebben veroorzaakt, die zich erbij hebben aangesloten en ze hebben verspreid. Modernisme is voorlopig alleen de meest recente, tumultueuze periode. Het is in die zin moeilijk om een precies begin aan te geven van die tijd en helemaal onmogelijk om te zeggen wanneer die eindigt: wij hebben niet de indruk dat er al een einde is gekomen aan de steeds maar ingrijpender veranderingen die onze samenleving ondergaat, dat het modernisme is afgenomen of zelfs beëindigd.

    In zijn inleiding probeert de auteur nochtans die stelling te verdedigen. Hij meent twee typerende kenmerken te kunnen aangeven van die periode, die haar onderscheidt van wat voorafging en wat erop gevolgd is. Dat is enerzijds, eveneens uit de titel van zijn boek: the Lure of Heresy, de verleiding van de ketterij en anderzijds a commitment to a principled self-scrutiny, wat ik probeer te vertalen als: een engagement voor een principieel zelfonderzoek. Laten we die beide kenmerken even van naderbij bekijken, niet in zoveel detail als Gay doet, maar toch. De auteur beweert immers dat dit de enige twee specifieke kenmerken zijn van het modernisme. Alle pogingen om een ander gemeenschappelijk kenmerk zouden volgens hem nutteloos zijn.

    Het is een open deur intrappen als we zeggen dat het nieuwe het oude verwerpt. Veel vernieuwingen zijn ongetwijfeld reacties tegen het bestaande. Maar ook daarmee hebben we nog niets inhoudelijks gezegd, enkel dat het om twee tegengestelde standpunten gaat. Ongetwijfeld is de manier van schilderen van Picasso verschillend van die van zijn voorgangers. Met heresy, ketterij bedoelen we echter veel meer dan alleen maar: verschillend. Iets is geen ketterij omdat het verschilt van iets anders, daar is meer voor nodig, namelijk dat de vernieuwing door de vertegenwoordigers van het oude ervaren wordt als een onaanvaardbare afwijking van de onaantastbare regels en anderzijds dat ze door de vernieuwers aangevoerd wordt als een veroordeling van het oude, niet omdat het oud is, maar omdat het verkeerd is, fout, onverantwoord.

    Waarom schilderde Picasso anders? Het is immers genoegzaam bekend dat hij en andere moderne kunstenaars uitstekende traditionele artiesten waren en het oude metier perfect beheersten. Het is dus voor de besten onder de modernen niet zo dat ze moderne kunst produceerden omdat ze de oude niet beheersten. Het gaat dus om een bewuste keuze om iets anders te doen. Wat waren dan de redenen daarvoor? Het kan niet anders zijn dan een onvrede met het bestaande, maar ook daarmee raken we nog niet aan de kern van de zaak. Picasso kon zijn carrière evengoed uitbouwen in de klassieke manier van schilderen en Van Gogh, Gauguin en anderen zouden zeker in hun beginperiode (of tijdens hun leven) veel meer geld verdiend hebben indien ze zich niet hadden laten verleiden door het afwijkende, het ongebruikelijke, het nieuwe, het moderne. Waarom hebben ze het dan toch gedaan?

    Volgens de auteur heeft dat te maken met de houding van de moderne artiest: hij wil uniek zijn, totaal verschillend van alle anderen en zeker van wat voorafging en van de gevestigde waarden. Hij wil zijn eigen leven leiden, door niets of niemand gehinderd of beïnvloed. Hij wil doen wat hij zelf noodzakelijk vindt, wat hem dwingt, waaraan hij niet kan weerstaan.

    Ook aan deze definitie schort evenwel een en ander. Aangenomen dat een auteur, een componist, een beeldhouwer of een schilder, een danser of wat dan ook resoluut een eigen richting wil uitgaan, verschillend van al het andere, dan hebben wij nog helemaal geen reden om aan te nemen dat het resultaat daarvan een ander gemeenschappelijk kenmerk zal vertonen dan enkel en alleen precies dat: dat het niet hetzelfde is als iets anders. Met andere woorden, het modernisme is niet herkenbaar aan wat het is, maar aan wat het niet is. Picasso is modern omdat het geen Breughel of Rubens is. De muziek van Bartok is modern omdat ze niet van Mozart is. Je ziet meteen de val waarin Gay is getrapt: net zoals ‘modern’ historisch gezien van alle tijden is en zich dus evengoed in de oudheid, de middeleeuwen, de renaissance &c kon voordoen en voorgedaan heeft als in onze tijd, net zo is de voorwaarde dat iets anders is dan wat er al is toepasselijk op alle tijden. In die zin is Copernicus zonder meer uitermate modern, maar ook Spinoza, Erasmus, Thomas van Aquino, Aristoteles, Socrates…

    Bovendien is niet elke zelfs spectaculaire evolutie in een nieuwe richting een ketterij, een verwerping op morele gronden van wat voorafging. Men kan nieuwe paden betreden in het volle bewustzijn dat wat voorafging goed en zelfs uitstekend was, maar dat men daar niet hoeft bij stil te staan tot het einde der tijden. Vernieuwers zijn niet altijd ketters, of zijn het enkel in de ogen van hen die te lui zijn om zelf na te denken. Er is veel meer continuïteit tussen de modernen en hun voorgangers dan Peter Gay bereid is toe te geven of ons wil laten geloven. Voor de objectieve toeschouwer is er, zeker van op de afstand die ons nu reeds van hen scheidt, veel minder verschil tussen het zogenaamde iconoclasme van de ketterse vernieuwers van honderd jaar geleden en wat eraan vooraf ging en erop gevolgd is.

    Hier zien we de diepe onvolkomenheid van de analyse die Gay maakt van de beschaving en de cultuur van de 20ste eeuw.

    Hij gebruikt twee principes die wel van toepassing zijn op die tijd, misschien zelfs bij uitstek zo, maar die zeker ook gelden voor andere periodes, denk maar aan de Renaissance, de Verlichting, de Romantiek.

    Peter Gay heeft zich mijns inziens grondig vergist door die precies die twee kenmerken als leidende principes aan te nemen voor zijn studie van de schare van filosofen, kunstenaars van alle disciplines, auteurs enzovoort. Modernisme is voor hem een ingesteldheid van de hedendaagse mens, niet een kenmerk van wat die mens produceert. De moderne kunstenaar kan immers alle kanten uit, al wat hij doet is modern zolang het maar afwijkt van al het andere, zowel het voorbije als het wat andere moderne kunstenaars vanuit hun unieke eigen standpunt produceren. Dat maakt dat Peter Gay allerlei kunstenaars tot ‘zijn’ modernisme kan rekenen, die men van uit een ander standpunt wellicht niet als toonbeelden van dat modernisme zou aanzien.

    Ik meen, in alle bescheidenheid, dat de auteur de echte kenmerken van de moderniteit niet heeft onderkend of heeft afgewezen. Voor hem is ongeveer alles en iedereen modern in de beschreven periode. Daarmee ben ik het niet eens en ik ben niet de enige. Als moderniteit enkel betekent dat men afwijkt van iets anders, dan is alles modern, behalve het schaamteloos kopiëren ervan. Maar het heeft wel degelijk belang waarom men afwijkt, in welke richting men afwijkt, en wat het resultaat is van dat afwijken. Het volstaat niet om te schilderen in een moderne stijl om echt modern te zijn. De vele epigonen van grote kunstenaars als Picasso en Monet of Mondriaan zijn helemaal niet modern, maar volgen alleen een mode. Dat geldt ook voor de literatuur en de muziek, de beeldhouwkunst en het ballet en al wat je kan bedenken.

    Moderniteit is in mijn ogen en die van vele anderen niet datgene wat in de mode is, noch wat men avant-garde noemt. Echte vernieuwers zijn, zoals Picasso, de erfgenamen van hun verleden. Zij kennen hun vak en zijn perfect in staat om zich binnen de gevestigde wereld te handhaven, zelfs om daarin een belangrijke positie te verwerven. Maar door een verstandige en gedreven verkenning van alle mogelijkheden van hun gekozen medium slagen zij erin om de grenzen van hun kunst zinvol te verleggen. Het gaat dus niet om het afwijzen van wat er is, maar om het voortbouwen op het bestaande, met kennis van zaken en zo de kunst langs nieuwe paden tot nieuwe ongekende hoogten te voeren. Het is dus niet voldoende dat men alleen maar origineel is, of choquerend, aanstootgevend, zoals veel kunstenaars en toeschouwers denken, om echt modern te zijn.

    Het echte kenmerk van moderniteit is, naast een grondige vertrouwdheid met het verleden en een hoge mate van ambachtelijkheid, een visionaire blik op de onontgonnen hoogstaande mogelijkheden die verborgen liggen in de omgang van de mens met zijn omgeving, in welke uiting van de menselijke vindingrijkheid dan ook.

    Een cloacamachine die het spijsverteringsstelsel imiteert is misschien wel origineel in de zin van: nog niet door iemand anders gemaakt (hoewel Delvoye stiekem in de leer is gegaan bij de bio-ingenieurs in de Gentse universiteit), maar het is een allesbehalve hoogstaande artistieke innovatie en verdient daarom voor mij niet de eretitel ‘modern’, daar is meer voor nodig. Maar als Picasso met enkel een oud fietszadel en –stuur een formidabele stierenkop creëert, dan buig je nederig het hoofd en erkent: hier is een genie aan het werk geweest, dit zou een gewone sterveling niet kunnen, hoewel elke stommeling het nadien gewoon kan nadoen, natuurlijk.

    Moderniteit heeft dus te maken met het verleggen van artistieke grenzen, maar dan wel zo dat men nooit de grond van de zaak uit het oog verliest, namelijk dat wij allen mensen zijn met dezelfde fundamentele en universele rechten; dat niemand het recht heeft om zijn wil aan anderen op te leggen en dat niemand alleen is op de wereld, dat wij allen afhankelijk zijn van elkaar. Dat klinkt misschien hoogdravend, maar het helpt me toch telkens wanneer het nodig is om het onderscheid te maken tussen wat goed is en wat niet.

    Wanneer ik lees hoe J.-J. Rousseau wel een leidraad voor de opvoeding van kinderen heeft geschreven, maar de vijf of zes kinderen die hij bij een eenvoudige wasvrouw heeft verwekt telkens onmiddellijk na de geboorte naar het weeshuis liet brengen en daar nog over pochte ook, dan weet ik dat ik te maken heb met een harteloos man. Zo iemand mag dan schrijven wat hij wil, maar ik zal het ten hoogste met de grootste achterdocht lezen. T.S. Eliot geldt voor velen als een groot modern dichter, maar hij was een religieuze fundamentalist en een onverbeterlijke racist en dat maakt hem voor mij een allesbehalve moderne kunstenaar. Dat men de schilderijen van Van Gogh nu verkoopt voor vele miljoenen dollars is gewoon obsceen en dat geldt ook voor de nieuwe grootmeester van de Vlaamse schilderkunst die dezer dagen in Brussel gevierd wordt: het werk van Tuymans kan me niet boeien, het is op zijn best modieus, meer niet.

    In tegenstelling tot wat Peter Gay stelt, meen ik dat men modernisme, zoals pornografie, niet zomaar herkent als men het ziet. Het is niet voldoende dat iets nieuw is, ongezien. Het moet ook de moeite zijn. Veel van de figuren en stromingen die de auteur beschrijft in zijn boek hebben niets met moderniteit te maken en alles met oppervlakkig modieus vertoon. De echte geschiedenis van de moderniteit telt veel minder coryfeeën dan de lange lijst die Gay ten tonele voert en al bij al veel te oppervlakkig behandelt. Hij heeft er ook enkele heel belangrijke totaal gemist, ik denk aan de componist Sjostakovitsj (die enkel een vermelding krijgt bij de bespreking van het Stalinisme) en aan de schrijver Vladimir Nabokov die helemaal ontbreekt en vooral aan Charles Darwin, die in zijn eentje de grondslagen zelf legde voor het moderne denken in de periode die Peter Gay bestudeert.

    Ik besef het, het is een beetje aanstellerig om iemand als Peter Gay tegen te spreken en wel op de fundamenten zelf van zijn analyse. Maar ik ben oud genoeg om me niet te moeten storen aan wat men van mij zegt of denkt, ik ben een vrije mens en ik vind dat ik mag zeggen en schrijven wat ik wil, zolang ik ook argumenten aanbreng die eenieder kan aanvaarden of verwerpen. Ik dwing niemand om mijn opinies te delen. Je krijgt ze hier gratis aangeboden, je hebt ten hoogste je tijd verdaan door te lezen wat ik schrijf.

    Wat het boek van Peter Gay betreft: je kan mijns inziens je geld en je tijd beter aan iets anders besteden, dat is wel duidelijk.


    Categorie:historisch
    Tags:geschiedenis


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!