Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (168)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    31-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koningin Elisabeth-wedstrijd? Non, merci!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Misschien heeft iemand zich afgevraagd of ik vorige week niet thuis was, of dat mijn radio en tv stuk waren. Ik heb immers met geen woord gerept over de koningin Elisabeth-wedstrijd voor piano. Heb ik dat niet gevolgd?

    Ja en neen. Reeds vanaf de halve finales heb ik vrij vaak geluisterd en gekeken, maar niet fanatiek. Weet je, de tijden zijn veranderd. Twaalf jaar geleden hadden we geen tv en we voelden ons daar best goed bij. En dan op een dag kwam de wedstrijd er weer aan en ik dacht: het is toch wel interessant als je wat klassieke muziek op tv kan bekijken. Toen waren de uitzendingen van de wedstrijd, vaak nog in uitgesteld relais, zoals dat heette, ongeveer het enige dat je op tv te zien en te horen kreeg aan klassieke muziek. Ik heb die altijd gevolgd, sinds mijn jeugd, telkens ik de kans kreeg en zeker ook nadien. Dus kochten we een tv. Ondertussen is de kabel er gekomen, met een ruim aanbod aan zenders, waaronder, mits een abonnement te nemen, ook de muziekzender Mezzo. Sindsdien kijken en luisteren we dagelijks naar klassieke muziek, steeds van een uitzonderlijk hoog niveau. De Elisabethwedstrijd is niet meer de uitzondering, nu zijn we echt wel verwend. En dus ook kieskeurig.

    Enerzijds is er het competitie-element, dat me nooit heeft geïnteresseerd, ook al bleef ik op voor de al te late proclamatie. Het maakt echt niet uit wie er wint, ik kan meestal de kandidaten toch niet tegen elkaar afwegen. Ik hoor en zie wel verschillen, maar eenmaal in de finale zijn ze toch aan elkaar gewaagd en zijn er alleen nog interpretatieve verschillen.

    Ik zie de wedstrijd dus veeleer als een aanbod aan klassieke muziek, naast andere. Het doet me niets als ik een of andere kandidaat mis. Ik kijk dus enkel als ik er zin in heb, als er niets anders en beters is. Het format van de wedstrijd zorgt ervoor dat ik vaker niet kijk dan wel. Als vijf kandidaten hetzelfde concerto kiezen, soms zelfs twee keer op één avond, dan haak ik beslist af: wie luistert er nou tweemaal na elkaar naar hetzelfde muziekstuk, al dan niet uitgevoerd door andere solisten? Idem met het verplichte stuk. Ik wil er graag eens naar luisteren, misschien zelfs een tweede keer, maar geen 24 keer in de halve finales en ook geen twaalf keer in de finales.

    Het aanbod van het avondprogramma tijdens de laatste week is, op de keper beschouwd, eigenlijk allesbehalve interessant voor de melomaan. Elke kandidaat speelt een sonate, dan het verplicht werk met orkest, dan het concerto. Tussen de twee kandidaten komt een pauze. De sonate wordt gespeeld met op het podium de lezenaars en lege stoelen van het orkest. Dat is geen fraai zicht, vind ik, het is zelfs storend. Soms is het een korte sonate, soms een lange, al naar gelang de duur van het concerto. De nadruk ligt met andere woorden op het competitie-element, niet in de eerste plaats op de kwaliteit van het muzikaal programma. Als muziekliefhebber moet je dus heel wat toegevingen doen aan het format en steeds meer mensen zijn daartoe niet bereid: het aanbod op de andere zenders, muzikaal of niet, is vaak zo interessant, dat men al met zeer goede argumenten moet afkomen om nog op de ‘wedstrijd’ af te stemmen, zes dagen na elkaar.

    Laten we het dan nog even over de inkleding hebben. Vooraf, tussendoor, tijdens de pauzes en zelfs achteraf is er commentaar, toelichting, interviews, sfeerbeelden… ook dat is helemaal op het concours afgestemd, op de competitie. Ik gruw ervan, het is meestal prietpraat. Soms schakel ik ontstemd over naar de Franstalige zender en merk dan dat de appreciatie van de commentatoren en muzikale gasten vaak grondig verschilt van de nochtans met aplomb verkondigde meningen op de VRT. Ach…

    Laten we het daarbij houden. Voor mij hoeft de wedstrijd niet meer, zeker niet in deze vorm. Wat men van de kandidaten vraagt, ondermeer de afzondering in de ‘kapel’, is niet meer van deze tijd. Het programma is voor het publiek niet interessant. Al de kapsones die ermee gepaard gaan, zijn ronduit belachelijk. Het belang van de wedstrijd voor de toekomst van de jonge musici is twijfelachtig. Na meer dan 70 jaar is men aan vernieuwing toe, ook in het zeer elitaire en overwegend Franstalige royalistische bestuur. In de huidige vorm is het concours een totaal verouderd overblijfsel van een voorbijgestreefde bourgeoiscultuur. Wie niet bereid is zich aan te passen en meer democratisch te gaan denken, kan op termijn niet overleven. Precies door krampachtig vast te houden aan de traditionele vormen, brengt men het voortbestaan van een historisch waardevol initiatief in het gedrang. Jammer.

     


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    30-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vier letzte Lieder, Richard Strauss
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik hou van de muziek van Richard Strauss (1864-1949).

    Dat is al zo sinds mijn jeugd, toen ik voor het eerst ‘Tijl Uilenspiegels vrolijke fratsen’ (Till Eulenspiegels lustige Streiche, 1895) hoorde op de radio. Ik schreef al eerder over hem, klik hier voor een inleidend artikel: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=59.

    Over zijn samenwerking met Stefan Zweig schreef ik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=353

    Ik besprak ook enkele opera’s:

    Elektra: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=457

    Ariadne auf Naxos: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=234

    Ik wou het even hebben over de laatste levensjaren van Richard Strauss. Toen de Tweede wereldoorlog uitbrak, was hij 75 jaar oud. Alles wat hij in zijn leven had opgebouwd, en dat was niet gering, zou hij verliezen in de laatste tien jaar van zijn leven. Even zag het ernaar uit dat hij onder het Nazisme nog een belangrijke culturele rol zou spelen. Het regime was erop uit om de wereldberoemde componist en dirigent voor zich te winnen en deed hem allerlei aantrekkelijke voorstellen. Strauss had echter niet de minste belangstelling voor politiek en een grondige afkeer voor de Nazi’s. Hij maakte wel handig gebruik van zijn status om de muziek in het algemeen en zijn eigen muziek in het bijzonder te promoten, zoals hij dat altijd gedaan had. Hij probeerde ook iets te doen voor Joodse muzikanten en componisten, al had hij daarmee weinig succes. Enkel zijn eigen schoondochter heeft hij kunnen beschermen; ze leefde onder huisarrest bij hem in. 

    Men heeft hem zijn muzikale samenwerking met het regime verweten en hij is na de oorlog ook veroordeeld, omdat hij geld had verdiend onder de Nazi’s. Een vreemde redenering, want dan zou men alle bakkers, schoenlappers etc. die hun werk voortgezet hadden tijdens de oorlog evenzeer moeten veroordeeld hebben. Strauss was een muzikant, dat was het enige dat hem interesseerde. En ja, hij zorgde goed voor zichzelf en voor zijn gezin. Hij was welgesteld, verdiende goed aan de opvoering van zijn werken in binnen- en buitenland. Hij had zijn geld naar zijn aanvoelen veilig belegd, onder meer in Londen, maar dat werd bevroren tijdens de oorlog en na zijn veroordeling geconfisqueerd. Bij het einde van de oorlog had hij niets meer. Hij vluchtte naar Zwitserland, waar hij manuscripten van zijn werk verkocht om den brode en voor zijn geneeskundige verzorging. Later kon hij toch terugkeren naar zijn villa in Garmisch-Partenkirchen. De levensomstandigheden toen waren voor niemand erg aantrekkelijk.

    In 1945 schreef hij Metamorfosen, een elegisch stuk voor 23 strijkers. De titel is geïnspireerd op een gedicht van Goethe. Het is treurmuziek bij de ondergang van het Duitsland waarin hij geleefd had en bij de verwoesting van de muziektempels waarin hij zijn triomfen had beleefd: Dresden, München…

    In 1948 schreef hij nog een aantal liederen, op teksten van Joseph von Eichendorff en Herman Hesse. Voor vier daarvan maakte hij ook een begeleiding voor groot orkest. Hij heeft de eerste uitvoering in 1950 niet meer meegemaakt. De Vier letzte Lieder zijn sindsdien ontelbare keren uitgevoerd en ook vandaag nog staan ze vast op het groot repertoire. Tijdens de laatste koningin Elizabeth-wedstrijd voor zang moesten de kandidaten verplicht een van de liederen zingen. Samen met de Metamorfosen is dit de meest ontroerende muziek die Strauss geschreven heeft. Bij goede uitvoeringen is het publiek nog minutenlang muisstil wanneer de laatste tonen uitgestorven zijn…

    Je vindt met wat googelen gemakkelijk uitvoeringen op internet. Toch raad ik je aan om een cd of dvd te kopen of te ontlenen, dan heb je kwaliteit en als dat ooit de moeite is, dan zeker voor deze muziek.

    Hierbij vind je de originele Duitse tekst en daarna mijn vertaling. Men vraagt me wel eens of men die vertaling mag kopiëren. Ik heb geen bezwaar als je dat doet voor persoonlijk gebruik en als je mijn naam erbij vermeldt.


    Vier letzte Lieder (1948)

    Richard Strauss (1864-1949)


    Frühling

    Herman Hesse 1877-1962


    In dämmrigen Grüften

    träumte ich lang

    von deinen Bäumen und blauen Lüften,

    von deinem Duft und Vogelsang.

    Nun liegst du erschlossen

    in Gleiß und Zier,

    von Licht übergossen

    wie ein Wunder vor mir.

    Du kennest mich wieder,

    du lockest mich zart,

    es zittert durch all meine Glieder

    deine selige Gegenwart!


    September

    Josef Karl Benedikt von Eichendorff, 1788-1857


    Der Garten trauert,

    kühl sinkt in die Blumen der Regen.

    Der Sommer schauert

    still seinem Ende entgegen.

    Golden tropft Blatt um Blatt

    nieder vom hohen Akazienbaum.

    Sommer lächelt erstaunt und matt

    in den sterbenden Gartentraum.

    Lange noch bei den Rosen

    bleibt er stehen, sehnt sich nach Ruh.

    Langsam tut er die großen

    müdgewordnen Augen zu.



    Beim Schlafengehen

    Hermann Hesse, 1877-1962


    Nun der Tag mich müd gemacht,

    soll mein sehnliches Verlangen

    freundlich die gestirnte Nacht

    wie ein müdes Kind empfangen.

    Hände, laßt von allem Tun,

    Stirn, vergiß du alles Denken,

    alle meine Sinne nun

    wollen sich in Schlummer senken.

    Und die Seele unbewacht

    will in freien Flügen schweben,

    um im Zauberkreis der Nacht

    tief und tausendfach zu leben.



    Im Abendrot

    Josef Karl Benedikt von Eichendorff,1788-1857


    Wir sind durch Not und Freude

    Gegangen Hand in Hand:

    Vom Wandern ruhen wir beide

    Nun überm stillen Land.

    Rings sich die Täler neigen,

    Es dunkelt schon die Luft,

    Zwei Lerchen nur noch steigen

    Nachträumend in den Duft.

    Tritt her und laß sie schwirren,

    Bald ist es Schlafenszeit,

    Daß wir uns nicht verirren

    In dieser Einsamkeit.

    O weiter, stiller Friede!

    So tief im Abendrot,

    Wie sind wir wandermüde -

    Ist dies etwa der Tod?



    De laatste vier liederen

    originele vertaling © 2006 Karel D'huyvetters graag vermelden bij overname


    Lente


    In deemsterende krochten

    droomde ik lang

    van jouw bomen en blauwe lucht

    van je geuren en ‘t zingen van de vogels.

    Nu lig je als ontsloten

    met glans en sier

    van licht overspoeld

    als een wonder voor mij.

    Je kent me weer

    je wenkt me teer

    het siddert door al mijn leden

    van jouw zalige aanwezendheid.



    September


    De tuin treurt

    koel zijgt in de bloemen de regen

    de zomer huivert in stilte

    zijn einde tegemoet.

    Als goud druppelt blad na blad

    uit de hoge acacia neer.

    De zomer glimlacht verbaasd en mat

    in de stervende droomtuin.

    Lang nog bij de rozen

    blijft hij staan en smacht naar rust.

    Langzaam doet hij zijn grote

    moe gekeken ogen toe.



    Bij het slapengaan


    Nu de dag mij heeft moe gemaakt

    wens ik smachtend

    mijn vriend de sterrennacht

    als een dommelend kind te ontvangen.

    Mijn handen, ik laat ze niets meer doen

    mijn kop mag alle denken laten

    al mijn zinnen willen nu

    zich sluimerend laten wegzinken.

    En onbewaakt wil mijn hart

    in vrije vlucht gaan zweven

    om in de toverkring der nacht

    diep en duizendvoud te leven.



    In het avondrood


    Wij zijn door nood en vreugden

    hand in hand gegaan

    en rusten na het dwalen samen

    hier in de stilte van het land.

    Rondom ons neigen de dalen

    het donkert al in de lucht

    nog stijgen er twee leeuwerken

    nachtdromend in de schemering.

    Kom, laat ze maar fladderend zingen

    dra is het slapenstijd;

    hier mogen we niet verdwalen

    in deze eenzaamheid.

    Die weidse zwijgende vreedzaamheid

    gedompeld in het avondrood…

    Hoe zeer zijn we ’t wandelen nu moe:

    is het ten dode toe?





    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    28-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Histoire de l'athéisme, Georges Minois
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Georges Minois, Histoire de l’athéisme. Les incroyants dans le monde occidental des origines à nos jours, Fayard, 1998, 671 pp.

    Ik heb de laatste jaren al veel boeken gelezen over godsdienst en atheïsme. Mijn lezers hebben de leesverslagen daarvan hier kunnen volgen. Vaak heb ik mij erover beklaagd dat de geschiedenis van het atheïsme nog moest geschreven worden. En toch bestaan er werken die precies die titel dragen.

    Een ervan is een vrij recent werk van de hand van Georges Minois. Dat is geen gedreven atheïst, maar een Frans historicus, geboren in hetzelfde jaar als ik, 1946 en auteur van een indrukwekkende lijst boeken, klik even hier voor een overzicht: http://fr.wikipedia.org/wiki/Georges_Minois.

    Ik vond een exemplaar in de bibliotheek van ‘mijn’ Faculteit Godgeleerdheid in Leuven, waar ik dertig jaar faculteitssecretaris was (1968-1998). Dat laatste heeft ongetwijfeld meegespeeld in de toelating die ik kreeg om het lijvige boek te ontlenen, iets wat normaal niet mag: het is een leesbibliotheek, geen uitleenbibliotheek. Ik heb altijd veel begrip gehad voor die beslissing, maar nu ik merk dat vrijwel alle andere Leuvense faculteitsbibliotheken toch ontlening toestaan, ook al hebben ze uitstekende faciliteiten voor consultatie ter plaatse, meen ik dat het ook voor de theologen tijd is om daarover eens na te denken en voor en tegen goed af te wegen. Ondertussen hoop ik verder van mijn privilege te mogen gebruik maken, for old times’ sake.

    Dit is een sereen boek. In zijn inleiding zegt de auteur: …j’envie ceux qui n’ont pas de questions et ceux qui n’ont que des réponses, moi qui n’ai que des questions sans réponses. Uit het hele boek blijkt dat die afgunst van mensen die zich geen vragen stellen over God en zeker van hen die alle antwoorden al kennen veeleer een boutade is. Als auteur stelt hij vele, zeer vele vragen en is nooit tevreden met eenvoudige antwoorden. Hij kiest nooit partij en legt objectief en zonder op te hemelen of te verwijten de sterke en zwakke kanten bloot van de argumenten van alle spelers in de discussie. 

    Dit is waarlijk een geschiedenis van het atheïsme. Ik zeg wel: een geschiedenis, niet dé geschiedenis ervan. Ik vrees dat het onmogelijk is om in één werk alle aspecten van die geschiedenis de verwerken. Zelfs als dat mogelijk ware, dan was het ongetwijfeld nog steeds interessant en zelfs wenselijk om dat nadien nog eens over te doen vanuit een ander standpunt. Zo is er het werk van Fritz Mautner, Der Atheismus und Seine Geschichte im Abendlande, 1922, in vier volumes. Maar dat heeft Hermann Ley, een Oost-Duitse geleerde, niet verhinderd om zijn Geschichte der Aufklärung und des Atheismus te schrijven, in negen delen en dan is hij nog niet verder geraakt dan de 18de eeuw… De bibliografie over het atheïsme is zeer uitgebreid. Ik kocht onlangs via internet in Jeruzalem een bijzonder gaaf exemplaar van The Encyclopedia of Unbelief, 2 vols., uitgegeven door Gordon Stein in 1985, goed voor 819 bladzijden. Maar eind 2007 verscheen The New Encyclopedia of Unbelief, 897 pp., uitgegeven door Tom Flynn met een uitgebreid voorwoord van Richard Dawkins. Kostprijs $130… ik aarzel, want er zullen ongetwijfeld heel wat overlappingen zijn. En wat moeten we denken van het monumentale werk van Alan Charles Kors, The Encyclopedia of the Enlightenment, 4 vols., 1920 pp., $ 472? Ik raadpleegde het in de imposante leeszaal van de Leuvense Universiteitsbibliotheek aan het Ladeuzeplein: een waar genot voor oog en geest!

    Dan is deze geschiedenis van het atheïsme van Georges Minois nog zeer bescheiden, met toch nog 671 bladzijden. Dat betekent dat de verscheidene onderdelen van die geschiedenis vrij uitvoerig behandeld zijn, terwijl er over elk van die onderdelen hele bibliotheken volgeschreven zijn… Alles hangt dus af van de manier waarop Georges Minois zich van zijn taak gekweten heeft. Ik mag je meteen geruststellen: hij heeft het uitstekend gedaan. Niet alleen is hij uiterst consciëntieus in zijn objectieve weergave van de standpunten, hij heeft zijn analyses ook sterk onderbouwd met een schare van wetenschappelijk verantwoorde werken van vooraanstaande auteurs. Dit is dus geen hekelende diatribe zoals het boek van Onfray, noch een felle aanklacht zoals dat van Dawkins. Het is werkelijk een historische benadering van het verschijnsel atheïsme, dat ouder is dan de oudste godsdiensten, dat nooit afwezig is geweest in onze geschiedenis en dat nog nooit zo sterk aanwezig is geweest in onze maatschappij als vandaag.

    Bij het lezen is het vooral dat aspect dat in het oog springt. Ik heb hier al vaker geschreven dat het niet anders kan dan dat er steeds mensen geweest zijn die anders over de goden en God dachten dan de kerkleiders en de gelovigen. Uit dit overzicht blijkt hoezeer dat waar is. De auteur is erin geslaagd om de beschavingsgeschiedenis als het ware te herschrijven vanuit dat andere standpunt, vanuit de keerzijde of de rand van het geloof en de godsdienst. Het is een fascinerend verhaal.

    De geschiedenis van het atheïsme is onvermijdelijk ook een geschiedenis van de godsdienst. Het atheïsme is de negatie van God en godsdienst en al wat klerikaal is; voor de godsdienst is het atheïsme vijand nummer één. Gedurende zeer lange tijd, praktisch tot op onze dagen, was de godsdienst vereenzelvigd met de wereldlijke macht, de meerderheidspositie; atheïsme was steeds de vervolgde minderheid, die noodgedwongen een verborgen geschiedenis heeft gekend. Het is de enorme verdienste van de auteur dat hij, op historische gronden, wars van elke vooringenomenheid of ideologie, het licht van de wetenschap laat schijnen op dat zeer reële, maar obscure aspect van onze beschaving.

    Men zegt wel eens dat de Fransen chauvinisten zijn (naar de eponieme Nicholas Chauvin, een verzonnen geëxalteerde soldaat in Napoleons leger in het theaterstuk van Cognard uit 1831, La cocarde tricolore. Dat had luie Van Dale ook kunnen opzoeken, vind ik…). Minois is dat ook, ten dele. Wie zal het hem kwalijk nemen dat zijn aandacht vooral naar Frankrijk gaat, zeker eens we de oudheid voorbij zijn? Laten we eerlijk wezen: een groot deel van het atheïsme heeft zich daar afgespeeld. Maar het zal desondanks nodig zijn om naast deze geschiedenis ook andere te lezen, die misschien evenveel bias vertonen (van het Latijn biaxius, letterlijk ‘met twee assen’, dus tegendraads, schuin, scheef en vandaar figuurlijk vertekend, vooringenomen, tendentieus; het Franse biais en het Engelse bias, biased zijn veel gebruikelijker dan het Nederlandse bias). Enkel in uitzonderlijk uitvoerige encyclopedische werken kan men werkelijk aan alle landen en aspecten evenveel aandacht besteden. Een goed voorbeeld daarvan zijn de eerste twee delen van Jonathan Israels trilogie over Radical Enlightenment, dat voor een gedeelte dezelfde materie behandelt, maar dan vanuit een bredere kijk dan enkel het atheïsme.

    Ik zal me dit boek ongetwijfeld ook zelf aanschaffen, het kost ongeveer 25 euro, bijvoorbeeld bij Amazon France, verzending gratis. Je kan het goedkoper vinden tweedehands, maar dan betaal je verzendingskosten en dan kom je rond dezelfde prijs uit.

    De boeken van Georges Minois richten zich tot een breed publiek en zijn zeer vlot geschreven, nooit langdradig, met veel uitzonderlijk verhelderende citaten in de tekst; de referenties staan achteraan bijeen. Zijn werk is vertaald in vele talen; in het Nederlands vond ik enkel ‘De duivel’. Jammer. Zijn Histoire de l’athéisme is een standaardwerk voor al wie belangstelling heeft voor dat onderwerp en (dus) ook voor iedereen die op een of andere manier bezig is met God en godsdienst; wie is dat niet? Meer nog: het is een basiswerk voor elke intellectueel.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    26-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vlaanderen vrij!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    E

    en historische vergissing: het is vermetel om dat te voorspellen. Maar het ziet ernaar uit dat de traditionele politieke partijen en hun zuilverwanten in Vlaanderen bezig zijn met de grootste vergissing in hun geschiedenis.

    Deze verkiezingen gaan over de toekomst van België. De aanleiding zowel als de oorzaak is een conflict tussen de gemeenschappen en gewesten van dit land, de Vlamingen en de Franstaligen. De regering, die uiterst moeizaam tot stand kwam en nooit op dreef, is uiteindelijk geïmplodeerd, verlamd door haar onmogelijkheid tot regeren, door de communautaire onwil en de onoverkomelijk tegengestelde belangen tussen de taalgroepen.

    Het is niet dat we geen andere problemen hebben om over te praten. Maar over de economische en sociale problemen kunnen we niet eens meer praten in dit land, want telkens botsen de vertegenwoordigers van de delen van dit land op elkaar. Wij raken het niet meer eens, over niets. Dat heeft weinig te maken met de taal zelf, maar alles met het feit dat dit land niet meer bestaat als een sociaal-economische eenheid. Wallonië en Brussel zijn zo verschillend van Vlaanderen, dat de oplossingen voor de ene een reële bedreiging zijn voor de belangen van de andere. Het is niet dat we niet willen samenwerken of dat de tegenstellingen denkbeeldig zijn, nee: we moeten elk aan onze eigen problemen kunnen werken, er zijn geen gezamenlijke oplossingen meer te vinden.

    Dat blijkt onder meer en overduidelijk uit het feit dat ondanks de val van de federale, nationale regering, de Vlaamse regering rustig verder werkt: al de aspecten waarvoor Vlaanderen zelf bevoegd is, en dat zijn er niet weinig, handelen we verder af, alsof er geen vuiltje aan de lucht is. Het is dus perfect mogelijk om onze eigen zaken te behartigen zonder federale inmenging en zonder overleg met de Franstaligen in dit land. Wij willen dat uitbreiden, het liefst tot alles, het liefst onmiddellijk, het liefst binnen Europa.

    Wij hebben geen behoefte meer aan een nationale regering. We zijn dus ook niet bereid om met de Franstaligen te onderhandelen over een gezamenlijk nationaal regeringsprogramma. Het enige wat we met hen nog willen bespreken is de boedelscheiding, in een gesprek van gemeenschap tot gemeenschap. De staatshervorming mag en kan niet gerealiseerd worden in het Belgisch parlement, maar door de parlementen van Vlaanderen en van de Franse Gemeenschap. Wij zijn geen vragende partij meer, wij zijn een eisende partij. Wij willen ons lot in eigen hand nemen, eindelijk! We zijn niet op zoek naar compromissen, halfslachtige oplossingen, uitstel en afstel: wij willen zelfbestuur, nu. Wij hebben lang genoeg gewacht, wij weten wat we willen en ook wat we zeker niet meer willen: België.

    De traditionele partijen zeggen voortdurend: er is geen andere oplossing dan praten met de Franstaligen. En inderdaad: zij hebben zich laten vastzetten, in al hun gesprekken, in een Belgisch carcan met duizend grendels die van de minderheden valse meerderheden maken. Het is duidelijk dat er met de Franstaligen niet te praten valt, dat zij het spel steeds vals spelen, of het nu over BHV gaat, over de faciliteiten of over om het even wat. Er is wel degelijk een andere weg: niet meer praten in het parlement, waar alle geblokkeerd is, maar daarbuiten, van gemeenschap tot gemeenschap. Wij achten ons niet meer gebonden door de Belgische wetten, die nog nooit iets anders beoogd hebben dan Vlaanderen knechten en benadelen. Ja, wij willen gebruik maken van onze meerderheid. Meer nog: wij willen een absolute meerheid zijn in ons eigen land. Iemand enig bezwaar?

    Het Vlaams Belang wil dit al lang en zegt het nu ook weer overduidelijk: Vlaamse onafhankelijkheid. Lijst Dedecker idem. De NV-A blijft dit ook als haar einddoel stellen. Samen vertegenwoordigen zij een ruime meerderheid van de Vlamingen, straks ook van de Vlaamse kiezers.

    De positie van de traditionele verzuilde partijen daarentegen is zoals ze altijd is geweest: verdeeld en verward. Zij beseffen eigenlijk ook wel dat het zo niet verder kan met België, dat een ‘grote’ staatshervorming nodig is, maar zij doen dat niet van harte. Zij zijn geen Vlamingen in hart en ziel, ze zijn nog altijd halfbakken synthetische Belgen. Zij willen verder werken in een Belgische staat, met een Belgische regering die boven de deelstaten staat en die aan die deelstaten enkel wat bijkomende bevoegdheden wil geven, maar zeker niet de belangrijkste: sociale zaken, economische zaken, financiën, buitenlandse zaken, justitie, het leger. Zij willen enkel de zogenaamde culturele autonomie wat uitbreiden. De structuur van België, daaraan wille ze niets veranderen en ook niet aan het symbool ervan: het koningshuis.

    De traditionele partijen en hun vrienden van de katholieke, socialistische en liberale zuilen richten nu al hun pijlen op de Vlaamse partijen en vooral op de NV-A, een democratische, niet populistische en niet racistische centrum-rechtse partij en dus hun meest bedreigende concurrent. In ‘geheime’ peilingen (ik heb er zo al twee ingevuld in de voorbije dagen) lijkt de NV-A af te stevenen op een spectaculaire overwinning: zij zouden de grootste partij van Vlaanderen worden en misschien ook van België!

    De traditionele partijen, de vakbonden, de mutualiteiten: ze hebben het nog altijd niet begrepen, zij beseffen nog altijd niet dat de gemiddelde Vlaming hun spelletjes beu is. Ik zeg wel de gemiddelde Vlaming, niet enkele extremisten, niet de romantische Vlamingen van de IJzerbedevaart en het Vlaams-Nationaal zangfeest, niet de laatste overblijvende ‘zwarten’ uit de laatste oorlog of hun kinderen, niet de racisten en extreemrechtse rakkers, nee: de man in de straat, Jan met de pet, de doorsnee Vlaming, jij en ik, lieve lezers: wij willen een zelfstandig Vlaanderen, hoe dan ook.

    De katholieken hebben dat nog niet door. Ze zouden nochtans moeten: hun eigen stemmenkanon, de man met 800.000 voorkeurstemmen, heeft geprobeerd om met overleg tot een staatshervorming te komen. Vijf minuten politieke moed was blijkbaar niet voldoende. Hij heeft gefaald, niet éénmaal, maar tot vijf maal toe, drie jaar lang. Hij heeft zelf publiekelijk verklaard dat het Belgisch overlegmodel de grenzen van zijn mogelijkheden heeft bereikt. En toch gaan de katholieken weer met een ‘nationaal’ programma naar de kiezer: zij willen misschien wel een ander België, maar nog steeds België. Ze krijgen het niet over hun lippen dat Vlaanderen zelfstandig, autonoom, onafhankelijk moet zijn. Zij willen het eindeloos praten inderdaad nooit opgeven.

    De socialisten en vooral hun syndicale vrienden blijven ook op hun standpunt: zij zijn nooit oprechte Vlamingen geweest, het zijn altijd al Belgicisten geweest, de laatste om hun partij en vakbond te splitsen. Het zijn onbuigzame dogmatische ideologen die een aftandse solidariteit blijven voorstaan van de ‘werkers’, over alle grenzen heen. Zij zingen nog altijd met een slap vuistje de Internationale en dromen voort van een wereldwijd arbeidersparadijs. Zij beseffen niet dat die communistische droom voorgoed voorbij is, behalve in Noord-Korea en Cuba. De Vlaamse arbeiders van vandaag weten wel beter: zij willen eerst af van de Belgische ziekte om dan in een zelfstandig Vlaanderen hun rechten beter te kunnen verdedigen, hier en nu, en binnen Europa. Zij hebben al lang door dat een prutsland als België niets betekent in de internationale economie, dat het een overbodige tussenstap is. Wat heeft België gedaan voor Opel Antwerpen? Wat hebben de Franstaligen in de federale regering ervoor gedaan, denk je? Enkel de Vlaamse regering liet van zich horen. De toekomst van het sociaal overleg en van onze sociale zekerheid ligt in een Europese solidariteit, niet in een pietluttige Belgische.

    De liberalen weigeren eveneens om de kaart van de Vlaamse onafhankelijkheid met volle overtuiging te spelen: België moet blijven bestaan, het moet zelfs versterkt worden, zodat het nationale, federale niveau kan blijven werken. Zij zien nog altijd heil in nationale structuren, hoewel ze nu toch al jaren meemaken dat we daar gewoon onze tijd verspelen en dat de Vlaamse belangen deerlijk geschonden worden.

    Ik heb het bij de vorige verkiezingen al geschreven. Dit land hoeft voor mij niet te blijven bestaan, ik heb me nooit ook maar één seconde Belg gevoeld, ik zie geen enkele reden om het onding in stand te houden, emotioneel noch praktisch en er zijn duizenden redenen om er onmiddellijk een einde aan te maken. Laten we eenzijdig de onafhankelijkheid uitroepen en dan met de Franstaligen bespreken hoe we de scheiding regelen, niet op lange termijn, nee, nu.

    Wat dan met het leger, zal je zeggen? Wat met de economie? De buitenlandse betrekkingen?

    Waarom kunnen andere landen wel onafhankelijk zijn en wij niet? Er zijn iets meer dan zes miljoen inwoners in Vlaanderen. Dit zijn de landen van de Europese Unie die minder inwoners hebben: Malta, Luxemburg, Cyprus, Estland, Slovenië, Letland, Litouwen, Ierland, Finland, Slowakije, Denemarken. Klik hier voor een goed overzicht: http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_lidstaten_van_de_Europese_Unie.

    Als we naar het BNP kijken, het geheel van alle inkomsten, dan staat België nu op de zevende plaats. Vlaanderen zou op dat gebied zeker nog meer EU-landen die meer inwoners hebben dan wij, ver achter zich laten mocht het onafhankelijk zijn.

    Wat niet zinvol is om in Vlaamse handen te houden, regelen we het best met Europa. We weten nu dat het binnen België echt niet meer kan, tenzij we bereid zijn om elke dag genaaid te worden door de Franstaligen.

    Wie dat niet inziet, begaat werkelijk een historische vergissing. Het zijn de traditionele partijen die de Vlamingen dwingen tot drastische oplossingen, die ze in de handen drijven van de ‘Vlaamse’ partijen en die zo hun eigen ondergang bewerken.

    Vlaanderen wil zelfstandig zijn. Dat willen we nu eindelijk definitief geregeld zien. We willen daarover niet overleggen of onderhandelen, geen prijs betalen, geen compromis sluiten, niks daarvan. Wij voelen en wensen geen enkele solidariteit meer met de Franstaligen binnen België. Solidair willen we enkel nog zijn binnen Europa. De Franstalige Belgen betekenen voor ons niet meer dan de Basken, de Griekse Cyprioten, de Slovenen of de Laplanders.

    Het gaat al lang niet meer over BHV, dat is slechts een detail. Wij willen over de hele staatsstructuur spreken en ten gronde. Wij willen vrij zijn!

    En dan zien we wel hoe het verder moet in een onafhankelijk Vlaanderen. Dan zal het Vlaams Belang enkel nog een racistisch programma hebben. Dan zal de NV-A beoordeeld worden op haar sociaal-economisch programma, zoals de traditionele partijen. Dan kunnen we eindelijk praten over de echte problemen van onze samenleving, in ons eigen land, binnen Europa en in de geglobaliseerde wereld.

    Wie zich nu niet achter die toekomstvisie schaart, begaat werkelijk een historische vergissing en zal afgestraft worden door de kiezer. Wie dat niet begrijpt, leest de tekenen aan de wand niet.




    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    24-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Metaforen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    George Lakoff & Mark Johnson, Philosophy in the Flesh. The Embodied Mind and Its Challenge to Western Thought, xiv + 624 pp., appendix, references, index, Basic Books, New York, 1999. Hardcover $ 24, paperback $ 16 (Amazon).

    Een kanjer van een boek: meer dan 600 grote, brede bladzijden, gelukkig in een goed leesbare letter, maar toch vermoeiend wegens de lange regels. De aanpak is een beetje schools, het lijkt wel een studieboek voor universiteitsstudenten. Het voordeel daarvan is, dat er veel aandacht is geschonken aan de pedagogische aanpak, aan het stelselmatig opbouwen van de redeneringen en aan de logische constructie van de uiteenzetting.

    Je zal het van mij aannemen dat het niet eenvoudig is om een boek van die omvang kort samen te vatten. Ik zal mij ertoe beperken de basisopvattingen zo goed mogelijk weer te geven. Die zijn trouwens spectaculair genoeg.

    1. Het menselijk bewustzijn (mind) is onlosmakelijk lichamelijk.
    2. Denken gebeurt voor het grootste gedeelte onbewust.
    3. Abstracte begrippen zijn over het algemeen metaforen.

    Dit lijken misschien evidenties, maar het zijn stellingen die diametraal staan tegenover de hele geschiedenis van de Westerse filosofie en de christelijke theologie en die ook vandaag nog krachtig voortleven, zowel in wetenschappelijke theorieën als in de gemeenplaatsen en grondveronderstellingen van het alledaagse denken.

    De auteurs vertrekken van deze vaststelling: ons bewustzijn is mee ontwikkeld met ons lichaam; het is gebouwd op ons lichamelijk contact met de wereld om ons heen. We moeten dat zeer letterlijk nemen. Het zijn de dagelijkse waarnemingen die onze hersenen hun fysieke vorm en hun functies gegeven hebben. Onze hersenen zijn samen met onze zintuigen uitgegroeid tot wat ze nu zijn. Wat we met onze hersenen en onze zintuigen doen, dat is ons bewustzijn. Ons denken is een lichamelijk proces in onze hersenen, een volledig materieel gebeuren, zoals onze ogen, bijvoorbeeld. Er is geen mysterieuze, niet-materiële ‘geest’ in onze hersenen of waar dan ook, de activiteit van ons brein is niets anders dan louter fysische uiterst geraffineerde verschijnselen, die volledig verlopen volgens de wetten van de positieve wetenschap.

    Hoe dat ingewikkeld proces precies verloopt, daar weten we nog niet veel van. Het grootste gedeelte van ons denken verloopt onbewust, spontaan, buiten onze directe controle. Er ligt in ons brein een enorme schat verborgen, waarin op een of andere manier al de waarnemingen sinds onze geboorte, al onze gedachten, alles wat we ooit gelezen hebben, alles wat we ooit hebben meegemaakt, al onze herinneringen een plaats vinden. Maar het is voor ons als een enorme bibliotheek, zoals die van Borges, waarin we maar heel weinig boeken of zelfs bladzijden kunnen openslaan. Het is een peilloos diep reservoir, waarvan we slechts de oppervlakte kunnen beroeren. Sommige herinneringen bijvoorbeeld kunnen we met enige moeite weer oproepen. Andere verschijnen plots onverwachts, schijnbaar zonder enige aanleiding of reden, in verbazende helderheid en detail, na tientallen jaren van vergetelheid. Waarom? Hoe? We weten het niet.

    Er zijn ook vaste patronen in ons denken, die er als het ware ingebakken zijn. Waar komen die vandaan?

    De auteurs verbinden die met ons lichaam. Ons conceptueel systeem is gegrond in onze waarnemingen en onze gedragingen in de wereld. Die concepten liggen vast in de fysische opmaak van ons brein. Het is enkel via ons lichaam dat we onze begrippen ontwikkelen. Ons hele denken is gesteund op ons lichaam.

    Een voorbeeld: onze waarneming van kleur. Onze ogen zijn op een bepaalde manier ontwikkeld tot wat ze nu zijn. Dat is het gevolg van een lange evolutie, waarbij de mens zich aanpaste aan zijn omgeving. Het resultaat is nu dat wij de kleuren zien zoals we ze zien. Het is alsof die roos daar echt rood is. Maar dat is alleen maar zo omdat wij de ogen hebben die we hebben en het brein dat we hebben. Een vlieg zal de roos heel anders zien, omdat ze andere ogen en een ander brein heeft. Wij hebben de kleuren die we zien namen gegeven en wij praten erover alsof ze een eigenschap van de dingen zelf zijn, maar dat is niet zo…

    Waarom is de lucht blauw? Omdat het zonlicht gefilterd wordt door de dampkring en de andere omhulsels van de aarde en enkel die lichtsoort doorlaat die wij blauw noemen. Astronauten die ver genoeg van de aarde zijn, zien de hemel niet als blauw maar als zwart. De hemel is dus niet blauw, maar zwart of zonder kleur. Waarom zien wij de wereld in kleur? Omdat ons dat evolutionair voordeel heeft opgebracht: het laat ons toe om onderscheid te maken tussen dingen, tussen wat eetbaar is en wat niet, wat gevaarlijk is en wat niet. Wie geen kleuren ziet, merkt het verschil niet tussen een rijpe vrucht en een onrijpe. Wie geen reukzin heeft, kan niet aan een vrucht ruiken om te ontdekken of ze rijp is…

    Zie je het patroon?

    Niet alleen onze zintuigen hebben zich zo ontwikkeld. Onze zintuigen zijn maar werkbaar als er ook een brein is dat de gegevens verwerkt, dat de inkomende impulsen van de buitenwereld verwerkt samen met al het aanwezige materiaal in de hersenen. Dat brein is geëvolueerd om dat te kunnen, dat is wat ons brein is: een gespecialiseerd deel van ons lichaam dat in nauw contact staat met heel de rest van ons lichaam en zo met de wereld om ons heen.

    Die wereld benaderen we met ons hele lichaam. Ons krachtig brein laat ons toe om orde te scheppen in de overweldigende chaos van indrukken die op ons afkomt. Daarvoor gebruiken we basisbegrippen die we kennen uit ons fysisch contact met de wereld. Enkele voorbeelden.

    - Genegenheid is warmte: als een moeder een kind koesterend omarmt, dan houdt ze dat kind letterlijk warm, zoals een kloek (klokhen) haar kuikens. Wij interpreteren die warmte als genegenheid. Het fysieke gevoel krijgt een emotionele betekenis. Dat noemen we een metafoor: genegenheid (een begrip) is een metafoor voor warmte (een fysieke ervaring). In ons brein (en in onze taal) gebruiken we concepten uit onze fysieke ervaring voor andere, emotionele en rationele ervaringen.

    - Belangrijk is groot: als kind ervaar je dat alles wat groot is, ook belangrijk is: je ouders en verwanten.

    - Rechtop is gelukkig: wie rechtop loopt, straalt tevredenheid uit: hoog, Sammy, kijk omhoog Sammy!

    - Intimiteit is nabijheid.

    - Slecht stinkt, goed ruikt lekker.

    - Moeilijkheden zijn een last.

    - Wat aangroeit, is beter: hoe groter de hoeveelheid voedsel, hoe beter.

    Zo kunnen we nog een tijdje doorgaan. We kunnen elk begrip terugbrengen op fysieke lichamelijke ervaringen. Die begrippen drukken we uit in taal, zo is het dat taal ontstaan is: wij hebben de kunst geleerd om onze ervaringen mede te delen aan anderen. We kunnen onze kinderen waarschuwen dat de stoof heet is, dat uitwerpselen geen speelgoed zijn, dat voedsel lekker is: we doen dat met primaire woorden: warm, warm! Bah! Vuil! Njam, njam! Onze hele taal is op die eenvoudige principes gebouwd, maar is natuurlijk oneindig veel genuanceerder dan dat.

    De auteurs werken deze principes uit in groot detail en met een overvloed aan voorbeelden. Misschien gaan ze daarin wel een beetje te ver. Soms blijven ze voorbeelden geven, ook al heb je het al lang door en dan lijkt het boek langdradig, je wil verder gaan, maar ze houden je tegen. Soms zijn de voorbeelden ook vergezocht: je kan voor ongeveer elke gedachte een voorbeeld vinden in onze rijke talen. Maar niet alle begrippen zijn even belangrijk en niet alle voorbeelden zijn even relevant. Dat is het gevaar van elk systeem: je mag er niet mee overdrijven, je mag de realiteit niet aanpassen aan je systeem, je mag je wensen niet voor werkelijkheid nemen. Vooral in de uiteenzetting over de eigenheid van de persoon (the Self) had ik het gevoel dat de verheldering door de voorbeelden niet echt overtuigend was.

    Ik weet niet goed wat ik je moet aanraden, lieve lezer. Enerzijds is dit boek verfrissend origineel, een echte openbaring wat betreft de basisinzichten in de structuur van ons bewustzijn, en wat kan er nu belangrijker zijn dan dat? Anderzijds is het, althans naar mijn aanvoelen, veel en veel te lang uitgesponnen, met een indigestie aan voorbeelden en toepassingen. Ik denk dat in deze massale woordenvloed een sublieme kern van diepe waarheid aanwezig is, die waarschijnlijk meer overtuigend naar voren kon gebracht worden in een veel kortere en daardoor zoveel krachtigere uiteenzetting.




    Categorie:wetenschap
    Tags:filosofie
    22-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het geloof in statistieken
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Met statistieken kan je alles bewijzen. Dus helemaal niets. Een voorbeeld dat me is bijgebleven, gaat als volgt: op een bepaald moment verkondigde een populistische partij dat 25% van al de universiteitsrectoren van de België in de gevangenis zat voor moord. In wat voor land leven wij! Het ging, laten we wel wezen, om slechts één enkele man die zijn vrouw had vermoord.

    Het is met statistieken zoals met advocaten: de ene moet aantonen dat zijn cliënt helemaal onschuldig is, ook al staan de feiten vast; de verdediger van het slachtoffer en het openbaar ministerie moeten zich dan weer inspannen voor het tegendeel.

    Juristen moeten zich in onwaarschijnlijke bochten kunnen wringen. Zo hebben de advocaten van de drie boeven die zonder pardon een jonge politievrouw neerschoten toen ze betrapt werden bij een car jacking, zich tot het uiterste, het hof van cassatie,  verzet tegen hun doorverwijzing naar assisen (en dus een volksjury, resultaat 100% voorspelbaar). Niet omdat de feiten niet bewezen zouden zijn, maar omdat het DNA-bewijsmateriaal onrechtmatig zou verworven zijn. Het is niet altijd gemakkelijk om strafpleiter te zijn.

    Ik wou het nog even over statistieken hebben. Op de website van de Leuvense Faculteit der Godgeleerdheid verkondigt men, allicht op basis van ernstig wetenschappelijk onderzoek, het volgende. Ik citeer:

    België, een overwegend katholiek land

    België is om historische redenen een katholiek land. De katholieke kerk bepaalde gedurende eeuwen het leven van de wieg tot aan het graf, zowel in de stad als op het platteland. Sinds de secularisatie van de jaren zestig en zeventig is de impact van het katholicisme op het leef- en denkpatroon afgenomen. Dit maakt België tot een "overwegend" katholiek land. De officiële cijfers staan echter in discrepantie met de manier waarop de Belgische bevolking zich betrokken voelt op zijn religie.
    Volgens statistische gegevens behoort ongeveer 88 % van de Belgische bevolking tot één of andere christelijke kerk. Dat komt neer op 8,9 miljoen inwoners van België. 8,2 miljoen mensen (of 81 %) daarvan behoren tot het Rooms-katholicisme. De protestanten en orthodoxen zijn "slechtst" met 120 000, respectievelijk 49 000 gelovigen.
    Wanneer gepeild wordt naar de zelfbepaling van de Belg zoals die werd bevraagd door het Europese waardeonderzoek in 1999, dan blijkt dat slechts 63 % van de Belgische bevolking zichzelf als lid bestempelt van een kerk of geloofsgemeenschap. 57 % daarvan wordt ingenomen door het lidmaatschap van de katholieke Kerk. Amper 1,7 % en 0,3 % Belgen noemen zichzelf protestant of orthodox. In het vorige waardeonderzoek in 1990 rekende 68% zich bij de katholieke Kerk, in 1981 was dat nog 72%. 
    De leden die zijn afgevallen van de katholieke Kerk, gingen voor 90 % over naar de steeds groter wordende groep van de onkerkelijken (in totaal 37% van de Belgische bevolking). Het zijn mensen die zich niet meer verbonden voelen met één of andere kerk. Amper 4 % van de voormalige katholieken beschouwt zich momenteel als lid van een protestantse Kerk. 5 % is lid geworden van een niet-erkende godsdienst of levensbeschouwing, zoals het boeddhisme of sektarische bewegingen.

    Je ziet meteen al dat je met statistieken alle kanten uitkunt: 88% christenen enerzijds, maar ook 37% ‘onkerkelijken’…

    Ik wil dat even contrasteren met een totaal onwetenschappelijke poll die je kan vinden op de website van de krant Het Laatste Nieuws. Dit is een momentopname van vandaag:

    Hebt u nog vertrouwen in de katholieke kerk?

    ja, voor mij verandert niks   9232 (16%)

    nee, niet meer                     23948 (41%)

    ben niet gelovig                   22604 (39%)

    heb andere religie                2729 (5%)

    Totaal:                                58513

     

    Bijna zestigduizend antwoorden, dat is niet slecht als objectieve basis, vind ik. Wetenschappers nemen meestal veel kleinere steekproefgroepen.  Het feit dat ook hier ongeveer 40% zich niet-kerkelijk noemt, laat vermoeden dat ook de andere antwoorden representatief zijn. De vraag is dan wat we moeten denken van de 41 procent die hun vertrouwen in de kerk verloren hebben, maar misschien (nog) niet hun geloof (in wie of wat?). Maar zelfs als we die allemaal christelijk noemen, komen we nog lang niet aan de 88% van ‘de statistieken’ van de Faculteit.

    Het meest recente gepubliceerde onderzoek naar de kerkelijkheid in België is dit: Religieuze praktijk in België: een statistische analyse, door Prof. Dr. Marc Hooghe en Drs. Sarah Botterman, 2007. De statistieken voor deelname aan de kerstviering, toch een van de drukst bijgewoonde van het jaar, laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Voor Vlaanderen is dat nog 14,4%, voor België 11,5%. Dat is toch iets anders dan de 88% die zich christelijk noemen. Hoe christelijk ben je nog als je zelfs op de geboortedag van Christus niet naar je kerk gaat?


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    21-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stapel
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Onlangs gebruikte een nieuwslezer op TV de uitdrukking stapelvoedsel. Toevallig heb ik er een goed idee van wat hij daarmee bedoelde, maar evident is dat niet, lijkt me. Nochtans is stapel een duidelijk woord, zij het met meer dan een betekenis. Ik ben stapel op jou… Ben je stapel? Hij was stàpel. Leg dat op een stapel. Een brandstapel? We zetten dat plan op stapel. Niet te hard van stapel lopen. Een stapelplaats. Dat schaap is dicht van stapel: het heeft een dikke vacht.

    Stapel betekent dus onder meer: heel erg, in grote mate, belangrijk.

    De wortel van ons woord is stap, trede dus, pas, schrede. Een stapel is een reeks van stappen, het op elkaar leggen van elementen zodat het een aanzienlijke hoeveelheid wordt.

    In het Duits hebben we Staffel, met vrijwel dezelfde betekenis als in het Nederlands. Een bijzonder geval is de militaire term: Staffel is dan een legerafdeling, zoals in de infame Schutzstaffel, de SS.

    Het Franse étape is een verwant van onze stap, een van de verouderde betekenissen is trouwens stapelplaats.

    Ook in het Engels heeft staple de betekenis van belangrijk, voornaam, en dan vooral of vrijwel uitsluitend in de vaste uitdrukking: staple food, het belangrijkste voedsel dat men gebruikt. In het Verre Oosten is rijst the staple food. In The New Yorker verscheen destijds een machtige artikelenreeks van E.J. Kahn Jr. over de staple foods in de wereld, waarin nagegaan werd hoe de belangrijkste voedingsbronnen ontstaan en geëvolueerd waren.

    Van Dale volgt hier het Engels gedwee: stapelvoedsel is brood, rijst, aardappelen; er staat een blauwe aanduiding bij die zegt dat het een leenvertaling uit het Engels is. Misschien is dat het geval in het jargon van bepaalde ongeduldige en nonchalante wetenschappers die een onnatuurlijke behoefte hebben om de staande uitdrukking klakkeloos uit het Engels te ‘vertalen’. En een Vlaamse journalist die een Engelse tekst van het net plukt of in zijn elektronische brievenbus krijgt, zal bij het lezen van de wat ongewone uitdrukking staple foods even de vertaal-Van Dale raadplegen en concluderen dat stapelvoedsel goed Nederlands is en het blindelings overnemen. En toch zag ik de brave man even aarzelen en het woord voorzichtig in de mond nemen, alsof hij hoe dan ook zijn twijfels had.

    En die heb ik ook.

    Stapelvoedsel… ben je stapel? Waarom een bastaard maken, als er een perfect verstaanbare term bestaat, namelijk basisvoedsel? Hoeveel mensen hebben ‘stapelvoedsel’ begrepen? Terwijl iedereen ‘basisvoedsel’ zonder verpinken zou verwerkt hebben. Waarom dus een leenvertaling gebruikt als dat niet nodig is? Je gaat toch ook geen voedsel (suiker? melk?) lenen bij de buren als je er zelf nog genoeg in huis hebt?

    ‘Stapelvoedsel’ is een overbodig woord, een nutteloze ontlening, een onnadenkend gemaakte bastaard, een irritante toegeving aan jargonitis, een luie aanslag op de taaldemocratie. Stapelvoedsel is geen Nederlands, maar Nengelands, geen Vlaams, maar Vlengels.

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    20-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Drugs
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Drugs, dat wat vreemde woord dat we met de drugs zelf overgenomen hebben uit de internationale, Engelssprekende wereld. Er gaat geen dag voorbij zonder dat de media het daarover uitgebreid hebben, of het nu om zogenaamd recreatief gebruik gaat, om verslaving of om verboden middelen in de sport. Wat heeft de mens toch met drugs?

    Eerst nog even etymologisch uitstappen: Van Dale laat weer een kans liggen. De verwijzing is naar het Franse woord drogue, dat in het Engels drug werd. Maar waar komt drogue vandaan? Van het Nederlands ‘droog’, zo simpel is het. ‘Droge vaten’ was een vaste commerciële benaming van wat in het Engels dry goods is, een term die vooral bij bevrachters en in de scheepvaart gebruikt werd. Wij kennen drogisterij, drogist en drogerij: het slaat allemaal op kruiden, wortels, basten, gommen en andere als medicijn of in de techniek gebruikte natuurproducten, bij uitbr. ook verfstoffen, chemicaliën enz. (Van Dale). Vreemd toch hoe een Nederlands woord eerst naar het Frans moet, dan naar het Engels en vervolgens in die bastaardvorm terug naar het Nederlands. Drugs klink nu eenmaal meer speciaal dan ‘droogs’.

    Er zijn in onze leefomgeving een aantal producten die, als ze op een of andere manier met ons lichaam in contact komen, een bijzonder effect hebben. Je hoeft maar een hartige espresso te drinken om te weten dat koffie een opwekkend effect heeft: aaaah, dat doet deugd, zie! En hoeveel mensen zijn er niet die ’s avonds als ze thuis komen een aperitiefje drinken? Ga naar een receptie en na een half uur stijgt het rustig geroezemoes tot een uitgelaten concert van mensen die alcoholplezier hebben. Rokers krijgen hun kicks van een regelmatige dosis nicotine. Talloze gebruikers van slaapmiddelen rekenen op dat pilletje om snel naar dromenland te vertrekken. En als men zich niet helemaal fit voelt of ergens pijn heeft, zijn er gemakkelijk verkrijgbare middeltjes om je wat beter te voelen.

    Al zolang als we van de mens weten, weten we ook dat hij met dergelijke middelen omgaat. Het is van alle tijden en alle culturen, het is onvermijdelijk, onuitroeibaar, menselijk, kortom.

    We zijn ook erg tolerant.

    Het is pas de laatste jaren dat men vindt dat roken niet evident is en nog steeds zijn er hardnekkige verdedigers, ook al weten zij perfect goed dat roken dodelijk is. Blijkbaar nemen ze dat zeer reële risico erbij. En voor wat? Voor een verslaving aan een drug, voor het relatief beperkt genot van het roken. Hetzelfde met alcohol. Lange tijd maakte men zich vrolijk over iemand die eentje teveel ophad. Als je wat aangeschoten bent, wijst men je niet meteen met de vinger, nee, op feestjes en zo zijn het eerder de geheelonthouders, de zuurpruimen die het moeten ontgelden, zij zijn de sfeerverstoorders, de spelbedervers. Wie heeft de moed om een collega aan te spreken op zijn ‘probleempje’, terwijl iedereen ziet dat zijn of haar carrière en huwelijk eronder lijdt? Men haalt ten hoogste de schouders op, en glimlacht meewarig. Ach, ja, hij of zij lust wel graag een glas…

    De winnaar van de Elizabethwedstrijd voor piano in 1987, Andrei Nikolsky (1959-1995) had ook een zwaar drankprobleem en reed zich op een nacht dronken te pletter tegen een boom. Dan denk je toch: al die jaren oefenen, al dat talent, al dat succes en je dan stomweg doodrijden omdat je weer teveel gedronken hebt…

    En dan de ‘echte’ drugs. Wat is er nu nog verkeerd met een jointje? Het is altijd het vergoelijkende ‘jointJE’. Dat kan toch geen kwaad? Je mag het zelfs bij je hebben, je mag het kopen en gebruiken. Maar je mag het niet kweken of verkopen, vreemd toch. Cannabis lijkt ingeburgerd, de wetgever laat het toe, waarom dan niet? Dokters zeggen dat het zelfs heilzaam kan zijn. Beter af en toe een jointje roken dan zwaar alcoholisme, toch? En zo gaat het verder. Er is XTC en cocaïne en heroïne en wat nog allemaal. Op party’s en privéfeestjes wordt geëxperimenteerd zonder veel scrupules, ook in ‘goede’ middens.

    De mens tast de grenzen af van de invloed van vreemde producten op zijn lichaam. Hij is op zoek naar opwinding of rust, naar genot, naar dat goed gevoel, naar extase, naar vergetelheid. Het gewone leven, dat voor de meesten onder ons bestaat uit één derde slaap, één derde werk en één derde vrije en half-vrije tijd, is op zichzelf niet voldoende. We hebben pieken nodig, afwisseling, dingen die de sleur doorbreken, die het leven kleur geven, zoals dat heet, waar we kunnen naar uitkijken. De jaarlijkse vakantie(s), verjaardagsfeestjes, de zilveren bruiloft, oudejaarsavond… Op die momenten willen we ons goed voelen, willen we plezier maken en dan gaan we eens goed eten. En drinken. En slikken. En spuiten.

    En ’s anderendaags zitten we met een kater en zweren we dat we nooit nog een glas aanraken. En toch…

    We zien de ravages van overmatig gebruik, we hoeven niet ver te zoeken in onze omgeving. Maar dat houdt ons niet tegen. We weten dat we niet volmaakt zijn, dat we zwak zijn, dat we toegeven aan de verleiding, aan onze verslaving. Wij zijn ook maar mensen. Het zou zo simpel zijn, als er geen alcohol was, bijvoorbeeld. Dat had je maar gedacht! Kijk maar naar wat er gebeurde tijdens de drooglegging in the USA. In de Islamwereld mag zogezegd ook niet gedronken worden. In Noord-Europa is de drank in de cafés onbetaalbaar, dus wordt er thuis met liters tegelijk verzet.

    Tabak zou je gewoon kunnen verbieden, denk je dan. Maar dat lukt langs geen kanten, denk aan de pantomime in de (Belgische) Franse Gemeenschap over Francorchamps en dat gaat dan alleen nog maar over de reclame voor tabak!

    Wij weten perfect waar de grondstoffen voor drugs vandaan komen, coca, papavers… maar we slagen er niet in die productie stop te zetten. We kennen de transportlijnen en zelfs de criminele kartels die zich met de verkoop bezig houden. Maar we krijgen ze niet klein. In de USA woedt een oorlog tegen de drugs, maar de overwinnaars zijn de bestrijders, die er rijk van worden en de producenten en verkopers, die nog nooit beter zaken deden. De verliezers zijn altijd de gebruikers, die wel geklist worden en die massaal opgesloten worden in gevangenissen waar ze meestal blijven gebruiken en waar ze zeker niet genezen van hun verslaving.

    Sommige mensen hebben blijkbaar niet genoeg aan een rustig leven. Ze hebben nood aan allerlei kicks, aan uitspattingen, aan risico’s. Zonder dat flamboyante is het leven maar saai, het leven niet waard. Zoals mijn broer zaliger tegen mij zei: je rookt niet, je drinkt niet, je loopt niet achter de vrouwen aan, waarvoor leef je dan nog? Dat je gewoon content kunt zijn zonder roken, drinken, drugs, dat is tegenwoordig bevreemdend. Over vrouwen zullen we het niet hebben, dat zijn geen drugs, voor zover ik weet, tenzij in extreme gevallen. Maar ik weet wel dat als je high bent van welke drug dan ook, vrouwen meestal niet veilig zijn voor mannen.

    We krijgen de drugs niet uit onze wereld, we willen dat ook niet, eigenlijk. Dus zullen we er moeten leren mee leven.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    18-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jezus in The New Yorker
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gedurende vele jaren, van rond 1975 tot 2005 was ik ongetwijfeld de meest trouwe lezer van The New Yorker ter wereld. Ik las het Amerikaanse weekblad helemaal uit, cover to cover, ook de vele reclameboodschappen en nadien nog eens, enkel voor de cartoons, en dan nog eens, voor de poëzie. Uiteindelijk heb ik mijn abonnement toch opgezegd, met spijt in het hart. Al te veel van de bijdragen hadden te maken met plaatselijke Amerikaanse toestanden, in het bijzonder de media en dat was de afknapper. Ik heb mijn hele collectie aan de Leuvense universiteitsbibliotheek geschonken om plaats te maken voor mijn boeken. Ik heb een cd met alles van 1925 tot 2005 en ook online kan je grote delen van het archief gratis raadplegen.

    Elke week krijg ik een mail met de aankondiging van het nieuwe nummer en af en toe ga ik eens kijken online. Deze week is er een interessant artikel van Adam Gopnik, die al voor het weekblad schrijft sinds 1986. Hij bespreekt daarin op een zeer boeiende manier de figuur van Jezus zoals die verschijnt in de evangelies, aan de hand van verscheidene recente Engelstalige boeken. Dat biedt het voordeel dat je een goed zicht krijgt op de inhoud van die boeken zonder ze te moeten lezen, maar het is ook een zinvolle aanmoediging om dat wel te doen en een goede basis om een selectie te maken die beantwoordt aan je eigen interesse en religieus of atheïstisch standpunt. Ik geef hier graag de link, de rest doe je zelf maar. Het artikel is in het Engels, maar het is heel vlot geschreven en niet te lang, een beetje zoals mijn eigen stukjes (hoop ik). Warm aanbevolen.

    http://www.newyorker.com/arts/critics/atlarge/2010/05/24/100524crat_atlarge_gopnik?currentPage=all


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    17-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Georges Lemaître
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Georges Lemaître (1894-1966) is ongetwijfeld een van de grootste wetenschappers die België ooit gekend heeft. Zijn naam is voor altijd verbonden met de Big Bang-theorie over het ontstaan van het universum. Het was echter Fred Hoyle 1915-2001), wetenschapper én sf-auteur die voor de humoristische benaming instond, als een sarcastische beoordeling van wat velen, ook Einstein aanvankelijk, als een totaal ongeloofwaardige veronderstelling afdeden, zeer ten onrechte zoals later bleek.

    Het artikel in de Wikipedia over hem is echt wel de moeite waard om even te lezen: http://nl.wikipedia.org/wiki/Georges_Lemaître.

    Als men de indrukwekkende wetenschappelijke carrière van Lemaître bekijkt, dan laat niets vermoeden dat hij ook priester en op het eind van zijn leven zelfs pauselijk prelaat en dus monseigneur was. Ook in dat opzicht was hij een uitzonderlijke figuur.

    Men kan zich afvragen hoe een buitengewoon verstandig man, die zich als gelijke kon onderhouden met Einstein en andere grootheden van de wetenschap, toch zijn geloof heeft behouden en op een of andere manier zijn priesterschap heeft beleefd. Hij moet van de kerk zeker de nodige tegenstand ondervonden hebben, want zijn theorieën zijn in directe tegenspraak met de leer van de kerk, zeker in de tijd toen hij ermee naar buiten kwam. Een ‘spontaan’ ontstaan van het universum was zeker niet in overeenstemming te brengen met het Bijbelse scheppingsverhaal of met de geldende kerkelijke opvattingen.

    Een anekdote uit een autobiografisch werk van een andere beroemde wetenschapper, Victor Weisskopf, The Joy of Insight: Passions of a Physicist, New York, 1991, Basic Books, gunt ons een blik in de merkwaardige manier waarop Lemaître omging met de tegenstellingen tussen geloof en wetenschap.

    Lemaître was uitgenodigd naar Göttingen voor gastcolleges en had daar net een briljante uiteenzetting gegeven over de ouderdom van de aarde. Samen met andere geleerden was hij tot de conclusie gekomen dat de aarde ongeveer 4,5 miljard jaar geleden moet ontstaan zijn. Zij baseerden zich op de overdadige aanwezigheid van bepaalde scheikundige elementen, het resultaat van het radioactief verval van andere elementen die een zeer lange halveringstijd hebben. Zijn geleerd gehoor was danig onder de indruk.

    Na afloop kon een van hen niet laten aan Lemaître, die steeds in soutane gekleed ging, te vragen of hij geloof hechtte aan de Bijbel. “Jazeker, elk woord erin is waar,” antwoordde Lemaître rustig en zelfzeker. Daarop vroegen zijn verbaasde en ietwat geamuseerde collega’s hem hoe het mogelijk was dat de aarde zo oud kon zijn als hij hen net aangetoond had, namelijk 4.500.000.000 jaar, terwijl de Bijbel het houdt op nauwelijks een miljoenste daarvan, ongeveer 5.000 jaar. Wat deed Lemaître dan met al de aanwijzingen van een veel oudere datum, zoals zijn eigen berekeningen of de aanwezigheid van fossielen en andere geologische argumenten?

    Het antwoord van priester Lemaître was nog steeds even zelfverzekerd: God heeft alles zo gemaakt, op de datum die men kan afleiden uit de Bijbel, om de mens en zijn geloof in de Bijbel te testen.

    De fossielen zijn dus geen restanten van wezens en planten die miljoenen jaren geleden geleefd hebben, ze zijn op de dag van de Schepping door God (min of meer) zo geschapen, dat ze er nu uitzien zoals wij ze ontdekken. Deze stelling was eerder al door fundamentalistische gelovige wetenschappers naar voren gebracht. Philip Gosse (1810-1888) schreef in 1857, twee jaar voor Darwins Origin of Species, het merkwaardige boek Omphalos, Grieks voor navel. Daarin werkt hij de merkwaardige stelling uit dat God de wereld heeft geschapen met sporen van een verleden dat er niet geweest is. Om je te helpen dit vreemde idee te begrijpen, moet je even denken aan de navel van Adam, de eerste mens. Aangezien Adam nooit heeft vast gehangen aan een navelstreng, zou hij normaal gesproken geen navel mogen hebben. En toch had hij er een, stelt Gosse, want God heeft hem geschapen als een echte, normale mens, dus met een navel zoals iedereen. Op dezelfde manier zijn er in de wereld allerlei getuigenissen van een verleden dat er evenwel niet geweest is. Zo onder meer in de geologie, zoals beschreven door Charles Lyell; ook de fossielen moeten zo verstaan worden.

    Gosse dacht dat hij het ei van Columbus had gevonden en hoopte op een golf van succes en bewondering, zowel vanwege de wetenschappers als uit kerkelijke hoek. Er steeg echter een spontane golf van algemene hilariteit op bij het verschijnen van zijn merkwaardig nauwkeurige beschrijving van Adams navel en de bijhorende theorie over het niet-gebeurde verleden. De kerkelijke hiërarchie nam hem dit bijzonder kwalijk, want zo werd de officiële leer weer maar eens belachelijk gemaakt. Tien jaar na het verschijnen werden de massaal onverkochte exemplaren van ‘de Navel’, ondanks een tussentijdse heruitgave met een nieuwe titelpagina Creation, definitief gerecycleerd.

    De onthutste collega’s van Georges Lemaître konden dus hun oren niet geloven. Waarom hield de priester-professor zich dan zo intens bezig met een doorgedreven wetenschappelijke studie van de leeftijd van de aarde, als hij toch zeer goed wist dat de echte datum van de Schepping in de Bijbel te lezen staat en als al de aanwijzingen die hij onderzocht toch maar valse sporen waren, nagelaten door een God die er een duivels genoegen in schepte om de goedgelovige mens op de proef te stellen?

    Het antwoord van deze priester Gods was onverstoorbaar: hij wou zich ervan overtuigen en zo ook voor de wereld bewijzen dat God geen enkele vergissing had begaan, dat zelfs de ingenieus misleidende sporen een volmaakt onfeilbare logica volgden, een bewijs van de almacht en alwetendheid van God…

    Wij weten natuurlijk niet of in deze bizarre anekdote de echte Georges Lemaître naar voren komt. Misschien was het wel een vast antwoord dat hij gemakshalve verzonnen had om de ironisch plagerige vragen van ongelovige wetenschappers aan een priester-collega te riposteren, of ook nog om Rome te sussen en zo ongestraft zijn ernstig wetenschappelijk werk te kunnen doen, ter meerdere eer en glorie van God, natuurlijk. Hij zou de eerste niet geweest zijn om een zorgvuldig berekende en nageleefde modus vivendi te vinden tussen wetenschappelijk werk en een geloof dat formeel en uiterlijk is, zoals zijn obligate soutane en Romeinse boord.

    Priesters zijn al altijd handige goochelaars geweest.

    Ik zie ze in gedachten soms voor mij, als echte circusartiesten in gesteven albe en kazuifel van goudbrokaat, met één voet in uiterst labiel evenwicht staande op Hitlers en Chaplins wereldbol, moeizaam rollend op een vervaarlijk hellend vlak tussen onbereikbare hemel en wenkende hel, met de rechterhand jonglerend met een kalfslederen Polyglotbijbel en een bebloede Malleus Maleficarum, in de andere een overlopende beker van de beste wijn, op het bezwete getonsureerde hoofd een enorme gouden monstrans balancerend, zoals die van Ratzinger in Fatima onlangs, met het vrije been onvermoeibaar de rokken lichtend van passerende vrouwen, terwijl hun geile blik zich verlustigt in de aanblik van een koor van gillende misdienaartjes in pikante kanten superplietjes.

    Sorry, dat laatste tafereeltje is me even ontsnapt, mijn verbeelding speelt me soms parten…




    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    16-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.John Le Carré
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik weet niet meer hoe ik ooit voor het eerst in contact ben gekomen met de boeken van John Le Carré (°1931). Dat moet in de periode 1970-75 geweest zijn. Sindsdien heb ik al zijn boeken gekocht en verslonden van zodra ze verschenen, eerst als paperbacks, later als hardcovers. Recentelijk heb ik mijn versleten pockets vervangen door gebonden exemplaren die ik tweedehands kocht voor weinig geld. Mijn collectie is nu compleet.

    Klik hier voor een bezoek aan de website van de auteur: http://www.johnlecarre.com/index.php. Ook de pagina aan hem gewijd bij Contemporary British Authors is uitstekend: http://www.contemporarywriters.com/authors/?p=auth519CDD2E13c091C28FvXuS365E36.

    Hier vind je mijn bespreking van zijn meest recente werken:

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=199420

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=152

    Gisteren heb ik nog eens een van zijn vroege werken herlezen: The Spy Who Came in From the Cold, 240 pp., 1963. Ik was verbaasd hoe weinig ik me van de gebeurtenissen in het boek herinnerde uit mijn eerste lectuur, maar het is dan ook al meer dan dertig jaar geleden. Mij was vooral de figuur van Liz bijgebleven, een nevenfiguur die uiteindelijk een cruciale rol speelt in de ontknoping. Ik heb volop genoten van deze hernieuwde kennismaking. Le Carré is in de eerste plaats een schrijver en pas in de tweede plaats moeten we vermelden dat hij in een bepaald genre schrijft: detectiveverhalen, politieke thrillers, spionageverhalen, ook een liefdesroman. Zijn literaire kwaliteiten zijn niet te vergelijken met de andere auteurs die in zijn genres schreven, hij staat er mijlenver boven, hij is uniek. Zijn personages zijn memorabel voor hun emotionele diepgang en hun morele complexiteit. Zijn analyses en uitbeelding van het milieu en van de maatschappelijke context is absoluut schitterend.

    Alle boeken van Le Carré zijn in print en worden nog steeds opnieuw uitgegeven. Je vindt ze in alle boekhandels, ook tweedehands en in alle bibliotheken. Veel, zo niet alles is in het Nederlands (en in talloze andere talen) vertaald. Er is ook heel wat Le Carré verfilmd, meestal met veel succes, hetzij als Tv-film of miniserie voor de BBC, hetzij als commerciële film voor de zalen. Er zijn ook hoorspelversies, onlangs nog de hele Smiley-reeks op BBC radio 4.

    Ik kan je John Le Carré niet genoeg aanraden. Het is een auteur naar mijn hart. Hij raakt mij op de meest kwetsbare plaatsen; hij maakt gevoelens en gedachten in mij wakker die ik amper vermoedde, maar die diepe, donkere gronden hebben en me vaak doen huiveren door hun ontstellende naakte waarheid. Het werk van John Le Carré heeft sinds vele jaren mijn leven blijvend getekend, heeft mede bepaald wie ik ben en me dat ook doen beseffen. Ik ben hem daarvoor zo dankbaar dat het me tot tranen toe ontroert.

    En er is goed nieuws: er is een nieuwe Le Carré op komst! Our Kind of Traitor verschijnt in oktober 2010. Je kan de hardcover nu al voorbestellen bij Amazon (US), met een flinke reductie. Het zal je niet verbazen dat ik dat al meteen gedaan heb…




    Categorie:literatuur
    Tags:ex libris
    15-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.verdieping, souterrain, entresol
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gisteren sprak iemand uit onze kennissenkring me aan. Ze hadden op het werk een discussie gehad over het woord ‘verdieping’, zoals in ‘een huis met drie verdiepingen’. Daarbij hadden ze zich verwonderd over de oorsprong van het woord, want een verdieping is toch net het omgekeerde van wat het woord zelf zegt, namelijk een ‘verhoging’? Mijn kennis, die blijkbaar ook een lezer is van mijn Kroniek, had spontaan aan mijn etymologische stukjes gedacht en toen we elkaar gisteren toevallig ontmoetten, vroeg hij me waar ons woord ‘verdieping’ vandaan komt.

    Taal is een vreemd ding. Het is geen wiskunde, geen ‘zuivere’ wetenschap. Dat komt doordat taal gegroeid is, ontstaan uit de eerste nauwelijks verstaanbare klanken van de eerste mensen en dan verder met hen geëvolueerd over vele millennia. Taal is, net zoals ons verstand, niet door God ingestort in de mens, helemaal af en klaar voor gebruik.

    De vele stappen in die lange ontwikkeling van elke taal hebben hun sporen nagelaten in wat wij nu als ons Nederlands, Frans enzovoort beschouwen.

    Maar er zijn ook heel wat raadselachtige restanten, waarvan we de oorsprong niet meer weten. Onlangs gebruikte ik hier het woordje ‘zier’ in de uitdrukking: dat (in casu Van Dale, wat dacht je…) helpt ons geen zier. Wat is een zier? Een kleinigheid, een nietig beetje; het is lang geleden ook gebruikt voor kleine insectjes, maar waarom ‘zier’? We weten het niet, maar we gebruiken het woord wel.

    Taal is iets dat mensen gebruiken om de wereld om zich heen te benoemen. De mens staat in het centrum van zijn wereld en beoordeelt de dingen vanuit zijn standpunt. Dat geldt voor alle leven: leven is bewust in de wereld zijn, zich bewust zijn van zijn omgeving. Het zijn dan ook de primaire gegevens uit die confrontatie met de wereld die hun weerslag vinden in de ontwikkeling van het menselijk verstand en dus ook van de taal.

    Laten we dat concreet maken met een voorbeeld.

    Een van de eerste aspecten waarvan zelfs het meest prille verstand zich bewust wordt, is de ruimtelijke situering. Men bevindt zich altijd ergens en de omgeving is bezaaid met dingen die verschillen van de waarnemer. Die andere dingen, wat ze ook zijn, bevinden zich steeds op een afstand van de waarnemer, kort bij of veraf en in een richting: voor, achter, onder, boven. Dat is een enorm belangrijk gegeven voor elk levend wezen, jager of prooi en het is dan ook diep in ons verstand gegrift. Onze vijf zintuigen zijn zo ontwikkeld dat zij de nabijheid van iets zeer snel en zeer adequaat kunnen ontdekken en beoordelen: gezichtsvermogen, reuk, smaak, tastzin, horen werken samen om ons zelfs in de slechtste omstandigheden te waarschuwen voor dreigend gevaar of voor mogelijke voedselbronnen. Ons verstand heeft zich aangepast aan, meer nog, is ontstaan uit de elementaire activiteiten van het leven. Dat vindt meteen zijn weerslag in elke vorm van taal. Wij gebruiken dagelijks ontelbare woorden en uitdrukkingen die verwijzen naar de primaire functies van het leven, letterlijk of figuurlijk.

    De afstand van een voorwerp tegenover de waarnemer drukken we uit op vele manieren. Die slaan op de positie, zoals voor en achter, boven of onder, links of rechts, dichtbij of veraf en alle combinaties daarvan. Maar we geven aan die posities ook een bijkomende betekenis: wat ver is, is ook onbereikbaar, vraagt moeite om dichterbij te brengen, is vaag en onduidelijk, onbelangrijk, ongevaarlijk; je kan zelf nog vele voorbeelden bedenken, ook van de andere plaatsaanduidingen.

    Laten we dat alles nu eens toepassen op onze ‘verdieping’. We vetrekken van ‘diep’. Het gaat terug op een heel oude protogermaanse stam en verwijst in feite alleen naar een afstand. Wij zeggen nog altijd diep in het woud, zelfs diep in de bergen, alhoewel die hoog zijn. Diep betekent dus oorspronkelijk alleen maar ver. Maar ver kan je gebruiken in alle richtingen, in alle dimensies: sterren zijn ver, steenkool zit ver onder de grond, de horizon is even ver in alle richtingen… Daarom is ver een woord met beperkte bruikbaarheid. Zo ook diep: als je het voor alles gebruikt, dan raakt het in onbruik, wordt het vervangen door meer precieze uitdrukkingen en woorden.

    Diep is ook een kwestie van standpunt: als je bovenaan staat is de bodem diep, maar van onderaan gezien is dezelfde afstand niet diep maar hoog. Stilaan is men dus een onderscheid gaan maken: diep verwijst nu alleen nog naar de afstand naar beneden toe, hoog komt erbij om dezelfde afstand te beschrijven van op de bodem. Met ver is dat niet nodig: ver is ver in alle horizontale richtingen.

    Het Latijnse altus betekent zowel hoog als diep, zowel letterlijk als figuurlijk en dat is ook zo voor altitudo, hoogte en diepte. Net zoals het oorspronkelijke ‘diep’ duidt het zonder meer op een (grotere of kleinere) uitgebreidheid van de afstand of afmeting in verticale zin. Maar er is een enorm verschil tussen de opwaartse beweging en de neerwaartse, tussen het hoogste standpunt, de hoogste plaats en de laagste. Dat heeft in de eerste plaats te maken met de zwaartekracht: iets naar een hogere plaats brengen kost moeite, andersom gaat vanzelf. Vandaar dat het hogere ook het betere is: als je op de hoogste plaats bent, heb je allerlei voordelen. Vandaar ook alle latere afgeleide betekenissen van hoog en laag. Vandaar ook dat men ook in de taal een onderscheid is gaan maken tussen de twee: diep behield de neerwaartse zin, maar verloor de opwaartse ten gunste van hoog, ook een zeer oud Germaans woord dat specifiek slaat op datgene dat zich in de hoogte verheft.

    Hoe komen we er nu toe om een verdieping van een huis zo te noemen?

    Sommigen, Van Dale incluis, verwijzen naar het Noord-Nederlands gebruik ervan, vanaf 1638, voor een ‘echte’ verdieping, namelijk de halve kelderverdiepingen die men in bestaande huizen aanbracht in de grote steden, waarbij de oorspronkelijke vloer en plafonds in de hoogte aangepast werden om een bijkomende etage te maken, zonder in te grijpen in de voorgevelstructuur. De prijzen van de gronden en van de huishuur in overbevolkt en nog steeds uitbreidend Amsterdam maakten dat in die tijd een bijzonder lucratieve oplossing, hoewel niet zonder gevaar voor instorting en insijpelend grondwater.

    Die nieuwe woonruimte was dus letterlijk dieper, een verdieping van het oorspronkelijk niveau tot onder dat van de straat. Het zou kunnen dat men nadien ook de andere niveaus van zo’n verbouwd huis met die naam is gaan aanduiden, temeer daar die elk meestal ook een ‘verdieping’ ondergaan hadden. Ook vandaag zien we dat gebeuren in onze steden, wanneer oude herenhuizen worden verbouwd: enkel de gevel blijft staan, daarachter is het kaalslag en vervolgens een structuur die niets meer met de oorspronkelijke indeling van de niveaus te maken heeft.

    Het is dan nog een kleine stap om ook bij de andere, oudere huizen die dergelijke aanpassing niet hadden ondergaan, en bij nieuwe huizen die al meteen met een halve kelderverdieping werden gebouwd, en nog later voor alle huizen, te spreken van een verdieping als benaming voor een etage, een niveau.

    Maar it ain’t necessarily so!

    In het Duits hebben we Vertiefung, maar dan enkel in de betekenis die verdieping bij ons ook heeft: het zich verdiepen in iets, zoals wij nu doen met ‘verdieping’. Voor een etage gebruikt men Stock of Geschoss. En dat terwijl men in Duitse steden allicht net zo goed de manier van (ver)bouwen had die hier bij ons op een bepaald ogenblik aanleiding zou gegeven hebben tot de benaming ‘verdieping’. Dat doet me vermoeden dat men hier bij ons ook al over verdiepingen sprak nog voor men die typische herenhuizen met een souterrain bouwde of verbouwde. Het lijkt me tamelijk vergezocht dat een zo wijd verbreid woord als verdieping zou teruggaan op een zo specifieke bouwkundige toepassing uit de 17de eeuw, alsof er voordien geen huizen met verdiepingen waren en men geen woord had om die een naam te geven.

    Is het niet even goed denkbaar dat de oorspronkelijke algemene betekenis van ‘diep’ behouden bleef in dit oude woord? Een huis met een verdieping is ‘dieper’ dan een huis zonder en datgene wat het dieper maakt is dan een verdieping. Diep kan in alle richtingen. Als een huis langer is dan een ander, zeggen we dan ook niet dat het dieper is? Een tuin van dertig meter diep: er is toch niemand die daarbij denkt aan een diepe put? Wij zeggen zonder verder nadenken: op een bestaand gebouw een verdieping zetten; niemand die daarbij in een lach schiet! Een hoge verdieping: het kan, het is geen oxymoron zoals zwarte sneeuw.

    In het Engels spreekt men van een floor, onze ‘vloer’ en die hebben beide dezelfde roots als het Latijnse planus, vlak, Fr. plaine (vlakte). Wat dus met de grond gelijk is, is de vloer: the ground floor, dat maakt het nog duidelijker en dat is wel nodig als men meer dan een ‘vloer’ heeft in een huis. Het Amerikaans Engels noemt dan weer volgens een andere logica de gelijkvloerse verdieping the first floor, terwijl dat in het Brits Engels even logisch de eerste verdieping is, volg je nog?

    Nog een woordje over souterrain. Bij ons is dat de ‘verdieping’ waarover we het hadden: een ruimte die half onder het niveau van de grond of het gelijkvloers ligt en half erboven, zodat je er nog (hoge) ramen kan in plaatsen. In het andere geval spreken we van een (echte) kelderverdieping. Maar in het Frans is een souterrain letterlijk te nemen: onder de grond; misschien kent men in Frankrijk die half verzonken verdiepingen niet? Dat zou best kunnen, want de eerste ‘mooie’ verdieping van een huis met een souterrain heet bij ons bel-etage en dat is een Belgicisme, een woord dat men in Frankrijk niet kent.

    We mogen een souterrain en een bel-etage ook niet verwarren met een entresol, in het Nederlands een insteek(kamer)(tje); het is typisch een meestal beperkte ruimte die achter aan het huis wordt gehangen tussen twee verdiepingen, zoals het woord zegt. Men bereikt die via een korte trap vanaf de onderliggende verdieping. Het is een typische aanbouw om economische redenen voor een bergruimte, badkamer of toilet of voor een goedkope huurkamer. In het Frans zegt men ook: à mi-étage.

    Het Franse woord voor verdieping is natuurlijk étage, dat wij lang geleden geleend hebben. Het is afkomstig van een vergeten Frans werkwoord, ester dat staan, zich ergens bevinden betekent. Een étage is dan een plaats waar men zich bevindt, waar men rechtop kan staan. Figuurlijk is het ook de stand, de plaats die men heeft in de maatschappij, zoals (alleen nog) in de uitdrukking de bas étage.

    Ik dank Joris die aan mij gedacht heeft toen hij zich afvroeg waarom een etage geen verhoging maar een verdieping is.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    13-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.mei 68, veertig jaar later
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Als je naar buiten kijkt of op de thermometer, dan zou je het niet zeggen, maar we zijn in de maand mei van het jaar 2010.

    Met de naam van deze maand is er iets vreemds. In verscheidene dialecten spreekt men van ‘de mei’. Dat vind je ook terug in sommige liedteksten: ’t was in de mei, de blijde mei…

    Er is ook een uitdrukking: de oude mei; die verwijst naar de aanpassing van de kalender onder Gregorius XIII in 1582. Vroeger was 1 mei de verhuisdag, de dag waarop alle huishuurcontracten verliepen. Dat was best een handige regeling: je had een ruimere keuze aan huurhuizen, maar er was natuurlijk ook meer concurrentie voor de betere huizen. Die oude traditie, die in vele landen heeft bestaan, is nu helemaal verdwenen. Toen dus de Gregoriaanse kalender hier ingevoerd werd, verdwenen er plots elf dagen. Maar een jaar is een jaar, voor de huurder zoals voor de eigenaar en dus vervielen de huurcontracten het volgend jaar niet op 1 mei, maar op 12 mei; dat was dus de dag die vroeger 1 mei was, vandaar ‘de oude mei’: de twaalfde mei.

    Het eigenaardige is nu dat je dat alleen met ‘mei’ kunt doen: de februari, de augustus, nee, dat klinkt helemaal niet. Ook in het Engels heb je dat: the queen of the May. The king of the July daarentegen is onzin. Van Dale helpt ons geen zier; hij noemt mei een de-woord, mannelijk dus, maar dat is nonsens, niemand zegt: de mei is droog, hij is droog. De aanduiding ‘de (m.)’ betekent trouwens helemaal niet dat het een woord zou zijn dat een lidwoord kan hebben, want Van Dale zegt hetzelfde over alle twaalf maanden: februari, de (m.).

    Woorden die geen lidwoord verdragen zijn (meestal) eigennamen: Karel, Werchter, Vlaanderen (maar niet zo in het Frans: la Belgique, le Congo; of af en toe in het Engels: the Sudan, the Lebanon, maar Belgium). Mei is ook een eigennaam, zoals alle namen van de maanden en zou dus geen lidwoord mogen hebben. Als we er toch een merken, zij het in het dialect of in verouderde, staande uitdrukkingen, dan wijst dat erop dat men ‘mei’ ook als soortnaam gebruikte of aanvoelde. Wellicht heeft dat te maken met een vereenzelviging van de meimaand met de lente. Die begint officieel veel vroeger, in maart al, rond de 21ste bijvoorbeeld, als de dagen en de nachten even lang zijn, maar dan voelt het meestal helemaal nog niet als lente. Denk eraan dat we elf dagen kwijtgespeeld zijn, precies om de kalender weer in evenwicht te brengen met de seizoenen.

    Het is dus emotioneel vooral in mei dat we aan de lente denken, op goede ervaringsgronden. De ijsheiligen Mamertus, Pancratius en Servatius hadden/hebben hun feestdag op respectievelijk 11, 12 en 13 mei; pas nadien is het in onze streken veilig om plantgoed buiten te zetten. ‘De mei’ zou dan een synoniem zijn voor ‘de lente’, een soortnaam veeleer dan een eigennaam zoals december enzovoort. Een betere uitleg kan ik niet bedenken.

    Ik zou je nu even willen meenemen naar de meimaand van 1968. In verscheidene landen waren er toen rellen en opstootjes, sommigen zeggen zelfs revolutionaire opstanden. Vooral de universiteiten waren broeihaarden van onrust en verzet. Er zijn nadien geleerde boeken geschreven over die gebeurtenissen, waarin specialisten zich hebben gebogen over de oorzaken ervan en ook de gevolgen. We hebben er zelfs een uitdrukking aan overgehouden: een achtenzestiger, de vertaling van het meer bekende Franse soixante-huitard: iemand die mei ‘68 meegemaakt heeft, die achter de ideeën van mei ’68 staat of is blijven staan. Ter vergelijking: iemand die aan de California goldrush van (rond) 1849 deelnam, was een Forty-niner.

    Ik ben een ‘echte’ 68er, mag ik wel zeggen. Ik was toen 22 en student in Leuven, waar ik aan de manifestaties heb deelgenomen, die trouwens al begonnen waren in 1966, met het mandement van de Belgische bisschoppen, die zich vruchteloos verzetten tegen de splitsing en de roep ‘Walen buiten!’.

    Voor ons was het slechts één uiting van een meer algemeen aanvoelen, namelijk het verzet tegen het gezag. In de jaren ’60 van de vorige eeuw kwam die onvrede zeer duidelijk naar voren, maar ze had haar directe voedingsbodem natuurlijk in de voorafgaande periode van vlak na de oorlog. Het is moeilijk om ons nu nog voor te stellen hoe strak de leefwereld toen gebouwd was op concentraties van gezag. De koning, de paus, dat was de top en daaronder was er een getrapte hiërarchie, waarvan elk echelon zijn eigen meerwaarde dwingend opeiste tegenover de onderliggende. Het was je plaats in de maatschappij die bepaalde hoeveel macht en aanzien je had en dat vertaalde zich in alle aspecten van het leven. Als je arm was, was je ook dom, slecht gekleed, onbeschaafd, zonder moreel besef, gewelddadig, verslaafd aan alcohol en seks enzovoort en vice versa. Gezag was het cement van de maatschappij. Als je een hogere functie of ambt bekleedde, dan wás je dat ambt. De koning en zeker de paus waren nog maar nauwelijks mensen. Wat een hoger geplaatste zei, was wet. Zij hadden altijd gelijk, over hun beslissingen werd niet gediscussieerd. Zo was het ook in het gezin: vader en moeder namen autonoom de beslissingen en legden die op aan de kinderen. Luisteren betekende toen ‘gehoorzamen’.

    Het is werkelijk niet meer te vatten hoe alles vroeger onveranderlijk vast lag, van oudsher geregeld was, hoe weinig ruimte er was voor zelfs de meest voor de hand liggende veranderingen. Ne varietur! Letterlijk: mag niet veranderd worden! Het werd met een grote rode stempel op definitieve notariële akten aangebracht, maar het kon net zo goed op de hele maatschappij slaan: er mocht niets veranderen. Dat was ook niet nodig want alles was perfect, het was immers door het gezag opgelegd en het gezag vergist zich niet. En niet alleen dat: als er dan toch iets moest gewijzigd worden, dan ging het initiatief daarvan alleen van het gezag uit; het was ondenkbaar dat men zou rekening houden met de wensen, verlangens of verzuchtingen of voorstellen van de mensen op wie die nieuwe regels zouden van toepassing zijn, dat men hun mening zou vragen. Paternalisme was troef: het gezag wist immers beter wat goed was voor de ondergeschikten dan zij zelf.

    Dat was natuurlijk op alle niveaus een onhoudbare situatie. Het onderwijs maakte van ons verstandige jonge mensen en dat leidde tot een bewustwording van het onrecht van elke kadaverdiscipline. Gezaghebbers kunnen zich vergissen, dat merkten we voortdurend. Ik heb sinds mijn prille jeugd altijd al een probleem gehad met lege vormen van gezag, met macht die enkel gesteund is op positie. Als een onderwijzer zich vergiste, dan merkte ik dat luidruchtig ironisch of hilarisch op tijdens de les. Als iemand misbruik maakte van zijn of haar macht, dan verzette ik me daartegen, soms ongemeen fel, zoals jonge mensen eigen is. Als ik een voorschrift als onrechtvaardig aanvoelde, dan lapte ik dat aan mijn laars of contesteerde het met klem en onverzettelijk. Als er voor een gewoonte geen andere rechtvaardiging bestond dan ‘het is altijd al zo geweest’, dan vond ik dat elk evenwaardig alternatief ten minste een goede kans verdiende. Ik heb nooit vrede genomen met het antwoord ‘daarom!’ op mijn talloze vragen: waarom? Ja, ik ben een ambetanterik, een vervelende luis in de pels. Dat is me niet in dank afgenomen, ik heb dan ook mijn deel van de klappen gekregen waarom ik vroeg.

    Er schiet van de wereld van toen vrijwel niets meer over. Gezag, autoriteit: het zijn woorden die wij niet meer gebruiken, begrippen die we niet meer (er)kennen.

    De rol van de kerk, die zo algemeen bepalend was voor elk detail van onze samenleving toen, is herleid tot een absoluut nulpunt. Het recent debacle in het bisdom Brugge toont ten overvloede aan dat positie geen legitimiteit verleent aan macht, gezag, autoriteit, dat functie en persoon niet te scheiden zijn.

    Maar we hadden dat al eerder meegemaakt, toen de vorige bisschop van Brugge meende rechtstreeks te moeten ingrijpen in de verkiezingsstrijd en van de preekstoelen liet verkondigen dat stemmen voor de Vlaamsgezinde Volksunie ‘zondig’ was. Wij hebben er ons niet aan gestoord, het werd een verpletterend succes en een definitieve afgang voor de politieke ambities van de kerk in Vlaanderen. Vandaag zijn het de opvolgers van de bisschoppen, de seculiere vrijgestelde voormannen van de katholieke zuil, die ons aanzetten om toch maar onze stem niet weg te gooien door nog maar eens voor een Vlaamsgezinde partij te stemmen, maar enkel voor de partijen die een eigen vakbond hebben. Schandelijk en verwerpelijk is die houding van de nieuwe rode, groene en blauwe kazuifeldragers, de kampioenen van de uitdagende palettenvuurtjes en de beschamende torenhoge ontslagpremies, van de stakingen die er geen zijn (zodat er ook geen stakingsgeld moet betaald worden). Zij beseffen niet (hoop ik) dat de door hen gesloten bedrijfspoorten misschien wel nooit meer open zullen gaan, dat na het betalen van de ontslagpremies de bedrijven andere oorden zullen opzoeken.

    In ons maatschappelijk systeem zijn de syndicaten de erfgenamen geworden van het verfoeilijke ancien regime, de laatste verdedigers van het ne varietur, het status quo, de oude verhoudingen tussen werkgevers en -nemers. Zij hebben geen oog voor de diepgaande maatschappelijke veranderingen die zich de laatste zestig jaar hebben afgespeeld, hier en in de hele wereld. Syndicale actie is nuttig, nodig en zelfs noodzakelijk, maar dan met nieuwe spelregels. Maar dit terzijde op deze dag van Rerum fanfarum.

    Ook de wereldlijke macht is getaand. De koning heeft nog enkel de macht die men hem gunt en dat is niet veel. Zijn luttele traditionele toespraken tot het land zijn nauwlettend geïnspireerd door de ministers en geschreven door zijn secretaris; het zijn prekerige, saaie plichtplegingen, ongeïnspireerde clichés die oproepen tot middelmatigheid en vernederende compromissen. Er is in dit land geen vaderlandsliefde, geen patriottisme mogelijk, Sire, België is ons vaderland niet, nooit geweest. Enkel Vlaanderen verdient die eretitel.

    Wij hebben ook lak aan het hele staatsbestel. Een senator, een volksvertegenwoordiger, een minister, dat was vroeger Iemand. En nu? Hier ben je de ene dag syndicaal afgevaardigde bij een bedrijf in faling en de volgende dag minister; of je bent de dochter of de zoon van; of je bent een BV, een Bekende Vlaming, om welke frivole reden dan ook, en dat levert je zomaar een verkiesbare plaats op bij de verkiezingen en een groene of rode zetel. Wie kan nog enig respect opbrengen voor onze politici, voor onze hogere ambtenaren? Wij hebben allemaal het gevoel dat zij niet alleen niet beter of slimmer zijn dan wij, nee, we zijn ervan overtuigd dat wij het veel beter weten dan zij. Om het met een gevleugeld woord van de overwinnaar van de laatste Belgisch-nationale verkiezingen te zeggen: wie gelooft die mensen nog?

    Het gezag is verdwenen, er zijn geen autoriteiten meer. Er zijn ook geen regels meer, of beter: er zijn er miljoenen, die elkaar onbeschaamd overlappen en tegenspreken en die om de haverklap veranderen, soms nog voor ze in werking treden, als ze dat ooit al doen. We hebben nu het tegendeel van ne varietur: het kan nu niet snel genoeg veranderen. Er is geen enkel aspect van onze maatschappij dat niet op losse schroeven is gezet, dat niet al duizend keer veranderd is. Er is geen enkele zekerheid meer, geen enkele, omdat er geen enkele gezagsstructuur meer is om die te garanderen of af te dwingen. Het gezag weet niet meer wat het wil, het is een duiventil, een decretenmachine, een dolgedraaide wettencarrousel.

    Er is ook geen enkele persoon meer die het gezag belichaamt, die gezagsvol kan optreden op korte of langere termijn. Wij hebben alle vertrouwen verloren in elke vorm van personencultus of heldenverering, wij zijn in al onze verwachtingen tegenover personen diep, diep teleurgesteld. Leiders als Hitler en zijn bende, Stalin, Mussolini en ook Berlusconi, Pol Pot, de Griekse, Chileense en Argentijnse kolonels, de Koreaanse Kim- of de Amerikaanse Bush-dinastie, Khomeini, Saddam… Maar ook de nulliteiten die landjes als het onze eventjes bestieren. Je zou voor minder je geloof verliezen in politieke gezagsdragers. En zelfs als er iemand naar voren treedt die ons door zijn ernst, humor of zelfbewust optreden verrast, dan is die even later van het toneel verdwenen, meestal met een vetbetaalde sinecure: Steve Stevaert, Guy Verhofstadt, straks wellicht ook Lamme Goedzak Leterme.

    Voor de hoogste functies kiezen we bij voorkeur nulliteiten uit: onverstaanbare Ban Ki-moon van de Verenigde Naties, ocharme de vijfregelige rijmloze Herman Van Rompuy voor Europa, om nog te zwijgen van de vertwijfelde dame die de ‘leiding’ had tijdens de recente grieppandemie.

    Geen gezag, geen vaste regels, geen duurzame wetten, geen blijvende afspraken, geen betrouwbare voorschriften. Alles is bespreekbaar, eindeloos bespreekbaar. Geen enkele oplossing is definitief, elk compromis is tijdelijk, een voorspel slechts van een volgend rondje palavers en koehandel; geen koe is zo dood dat ze niet nog eens uit de gracht kan gehaald worden. Over BHV, de pensioenen, kernenergie en vooral de staatshervorming kunnen we nog eeuwen doorgaan.

    Wil je zonnepanelen op je dak, dubbel glas in je ramen? Prachtig, je krijgt daarvoor zomaar een pak subsidies; maar voor je aanvraag is opgesteld volgens de ingewikkelde regels die men heeft verzonnen en voor de commissie (politiek) is samengesteld die de aanvragen moet evalueren en eventueel goedkeuren, blijkt dat de subsidies ontoereikend en dus uitgeput zijn; er zit dan niets anders op dan het contract dat je ondertekende (zonder contract is je subsidieaanvraag helaas onontvankelijk) dan toch maar te laten uitvoeren aan de volle prijs, wat een streep is door de aantrekkelijke rekening die de overheid en de firma in kwestie je met een stralende glimlach hadden voorgerekend.

    Wat doen mensen in die omstandigheden? Wat ze altijd al hebben gedaan: ze trekken hun plan. Wat is de beste manier om je huis wit te laten schilderen? In het zwart, juist. Is het statuut van ondernemer fiscaal fataal? Geen nood, we maken er een bvba of een bv van, een netjes besloten vennootschap. De banken moeten hun gegevens aan de fiscus doorspelen, maar de fiscus knijpt een oogje toe.

    Je hebt een misdrijf begaan? Een horde van Bekende Advocaten staat aan te schuiven om je pro Deo te verdedigen en zelfs een fikse schadeloosstelling voor jou (en voor hen) in de wacht te slepen. Je hebt enkele mensen vermoord? Dan ben je ongetwijfeld geestesziek, je hoort niet thuis in een gevangenis, we zullen je interneren… in een gevangenis. Misschien zal je daar zelfs miraculeus genezen, wie weet en dan ben je terug vrij!

    Je hebt kinderen seksueel misbruikt? Ach, hoe sneu dat het zo lang verborgen is gehouden (mits het betalen van ampel zwijggeld of met de nodige dreigementen en morele druk)… Nou is het toch wel verjaard zeker! Maar we leven wel met je mee hoor! Kijk maar: we geven het zelfs toe, we richten een commissie op, we zeggen hardop dat het niet mag! Dat kost ons immers welgeteld twee keer niets, we hoeven niet eens de daders te straffen, we geven ze wel een andere taak, waar ze rustig opnieuw kunnen beginnen en van hun pensioen genieten.

    Kan je het ons kwalijk nemen dat we gedegouteerd zijn? Dat we nog enkel interesse hebben voor het brood en de spelen die ons zo gul worden aangeboden? We leven erop los, als God in Frankrijk. Alles mag, niets moet! Het zal onze tijd wel duren! Carpe diem!




    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    12-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bewust zijn
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Soms denk ik: wat maak ik me zo druk in God en religie? Wat maakt het immers uit?

    Mijn leven is inderdaad zo op het eerste zicht niet drastisch veranderd sinds ik besef en proclameer dat ik atheïst ben. Ik denk nu niet anders over politiek, economie, kunst, literatuur enzovoort dan vroeger. Mijn morele standpunten zijn nog steeds dezelfde. Ik gedraag me nu niet anders dan vroeger, er is niets dat ik nu doe of laat omdat ik atheïst ben. Ik heb een katholieke pennenvriend die zich zorgen (en af en toe ook behoorlijk boos) maakt over mijn atheïstisch geschrijf. Maar wij zijn het in feite over heel veel zaken eens. Wat hij zonden noemt, zijn voor mij ook onaanvaardbare inbreuken op de medemenselijkheid. Hij gelooft in het hiernamaals, of beter: hij hoopt erop. Wat is daar verkeerd aan? Hij doet er niemand kwaad mee en als hem dat helpt om het lijden hier op aarde te verwerken, zoveel te beter, toch? Hij gelooft dat God het eerste sprankeltje leven heeft geschapen uit het niets en misschien ook wel de big bang veroorzaakt heeft. Ik stel dan weer dat er geen oorzaak is, dat het universum zomaar ontstaan is en ook het leven. Wat is het verschil? Hij noemt het een mysterie en ik moet toegeven dat we voor geen van beide een sluitende verklaring hebben. Praten we gewoon naast elkaar terwijl we hetzelfde zeggen?

    Nee, toch niet.

    Mijn gelovige vriend ziet de mens als het hoogtepunt van de Goddelijke schepping. Vroeger was hij er ongetwijfeld van overtuigd dat God de mens heeft geschapen zoals hij nu is, zo staat het ook in Genesis. Nu Darwins theorie als werkelijkheid aanvaard is door de wetenschap, durft men dat in kerkelijke en gelovige kringen niet meer zo stellen. Maar men blijft ervan overtuigd, ook in de meest progressieve kringen, dat God verantwoordelijk is voor wat de mens is, ook als die het resultaat is van een lange evolutie. Men heeft het dan niet zozeer over het menselijk lichaam, want daar is de dierlijke oorsprong te evident om te ontkennen. Nee, men heeft het sinds het ontstaan van het christendom steeds over het niet-lichamelijke, datgene wat ons van de andere schepsels onderscheidt. Dat is in de eerste plaats onze onsterfelijke ziel, maar op een goede tweede plaats komt ons verstand: de mens is een bewust wezen. Zo zijn we in staat om een onderscheid te maken tussen goed en kwaad: het geweten.

    Helaas is het steeds onduidelijker geworden wat die ziel zou kunnen zijn en ook het geweten is steeds minder een onderwerp van gesprek. Ook vrome christenen en ernstige theologen beseffen nu dat het menselijk bewustzijn het enige is dat telt, het enige dat reëel is, geen metafoor.

    Toch blijven zij het bewustzijn zien als een gave van God, als iets dat de mens gegeven is, iets dat hem anders maakt dan al de andere schepsels. Adam is nog steeds gemaakt van modder, God moet hem nog steeds de eerste levensadem inblazen. Dieren hebben geen ziel en geen geweten, geen bewustzijn.

    Descartes beweerde dat ze daarom ook geen pijn kunnen voelen en wij geloven dat nog steeds, anders zouden we de dieren niet zoveel pijn doen. Wij hebben het vaak over het menselijk leed, maar denk eens even aan wat de mens de andere schepsels zoal aandoet, bijvoorbeeld de insecten? De mens is in de christelijke wereldvisie nog steeds de heerser over de dieren, daartoe aangesteld door God. Men gaat er nog altijd vanuit dat het God is die de mens tot echt mens heeft gemaakt, ooit, op een of andere manier, door hem zijn enorm verstand te geven.

    Is dat dan niet zo? Kunnen we achter het Bijbels verhaal niet een realiteit zien die ook de wetenschap kan onderscheiden? De mens is immers grondig anders dan de dieren, al was het maar omdat wij spreken en schrijven en elkaar verstaan, omdat wij taal hebben, cultuur, beschaving en ja, ook religie, godsdienst, God. De geschiedenis van de aarde is de geschiedenis van God en de mens, de heilsgeschiedenis. Of niet soms?

    Wel… nee.

    Wat men in de menswetenschappen, in de filosofie, de theologie en in de leer van de kerk steeds over het hoofd ziet, is de evolutie. Zeker, men geeft met enige wrevel toe dat onze lichamen wellicht geëvolueerd zijn, dat we een van de takken zijn van een bepaalde biologische soort, dat we misschien wel gemeenschappelijke voorouders hebben met andere nu levende wezens, zoals de mensapen en de chimpansees. Maar dat doet er niet echt toe. Wat in het verre paleontologisch verleden gebeurd is, heeft niet echt belang. De evolutie wordt slechts echt interessant als de mens te voorschijn komt, de volmaakte homo sapiens. Pas dan, wanneer God heeft ingegrepen en (van een aap) een mens gemaakt, begint het echt. Zo moeten we, volgens moderne exegeten, Genesis lezen: er waren al allerlei soorten lang voor de mens, maar in de tuin van Eden heeft God voor het eerst rechtstreeks contact opgenomen met de schepping. Hij heeft een redeloos dier begiftigd met een goddelijke vonk en dat heeft het hele verschil gemaakt.

    Dat klinkt overtuigend… maar is het ook zo gegaan?

    De denkfout die men in deze redenering begaat, is fenomenaal. Men doet alsof het menselijk denkvermogen plots ontstaan is, ergens, op een keer. Alsof er op de vijfde dag nog geen mensen waren en op de zesde ineens wel. Alsof het menselijk verstand uit de hemel is nedergedaald, zoals de zwarte monoliet in 2001 Space Odyssee. Men gaat daarbij voorbij aan het in het oog springende feit dat wij ook vandaag allerlei vormen van verstandelijke vermogens zien in andere schepsels dan de mens. Hoe kan je in hemelsnaam volhouden dat dieren geen pijn voelen? Hoe kan je blijven beweren dat een kat of een hond geen eigen intelligentie heeft, geen gevoelens? Hoe kan je blind blijven voor het zinvolle in het gedrag van kuddedieren, of de totale liefde van roofdieren voor hun kroost? Hoe meer we het dierlijk gedrag bestuderen, hoe meer we leren over onszelf.

    Het is niet alleen het menselijk lichaam dat geëvolueerd is, maar ook de verstandelijke vermogens. Net zoals het menselijk oog een parallel heeft in de rest van de dierenwereld, zo hebben ook andere soorten een bewustzijn dat op het onze gelijkt. Wij ontdekken ook steeds meer voorouders van de mens die lichamelijk van het eindresultaat, homo sapiens afwijken, maar die ook, zoals blijkt uit de artefacten en zelfs hele beschavingen die ze hebben nagelaten, een rudimentair bewustzijn hadden, de kiemen van wat later zou open bloeien. Zoals ons wonderbaarlijk oog (en dat van de arend) ontstaan is uit een vage fotosensitieve plek op een eencellig wezentje, zo is ons fenomenale verstand ontstaan uit de basisnieuwsgierigheid van de eerste levensvormen voor hun omgeving.

    Verstandelijke vermogens zijn, dat valt niet meer te ontkennen, niet plots ingestort in een ‘stom’ beest. Ze zijn geleidelijk ontstaan, in alle levensvormen en ze zijn geëvolueerd op ontelbare manieren, waarvan homo sapiens er slechts één is. Dat klinkt als een evidentie, en dat is het ook, als je er even bij stilstaat, maar het is een absoluut verbijsterende gedachte als je er wat langer over nadenkt.

    Zelfs Darwin aarzelde om het ronduit zo te stellen. Hij legde zich toe op het beschrijven van de lichamelijke evolutie van het leven op aarde; dat die evolutie ook het ‘geestelijke’ zou omvatten heeft hij vaak laten aanvoelen, steeds geïmpliceerd en af en toe zelfs scherp gesteld. Hij heeft uren doorgebracht in de Londense zoo, in trance bij het bestuderen van een gorilla, geschokt en ontroerd door de onmiskenbare menselijkheid van dat dier. Hij heeft steeds aangedrongen op verder onderzoek, precies naar de gemeenschappelijke kenmerken van mens en dier, ook psychologisch en mentaal.

    ‘Bewustzijn’ is geen kenmerk van de mens alleen, noch is het er in de mens altijd geweest, noch plotsklaps ontstaan. Ook in de menselijke soort is het geëvolueerd van een vage en beperkte aanleg tot het spectaculaire resultaat dat we vandaag kennen.

    Deze gedachte is totaal afwezig in het menselijk denken tot ver na Darwin en ook vandaag nog is ze verre van algemeen aanvaard en ingeburgerd. Wij hebben teveel aandacht voor dat ene eindresultaat en te weinig voor de andere vormen van bewustzijn en voor de weg die de verscheidene soorten hebben afgelegd om zover te komen.

    Het is een eenvoudige gedachte, maar ze heeft enorme gevolgen.

    Darwins theorie heeft de rol van God in het ontstaan en de evolutie van het leven op aarde gereduceerd tot vrijwel niets: hooguit een aanzet, een eerste levensbeginsel, daarna is alles zijn gang gegaan volgens de wetmatigheden van de natuur en het toeval; het leven ontwikkelt zich en houdt zichzelf in stand zonder enige rechtstreekse tussenkomst van buitenaf. Wij moeten dat nu definitief uitbreiden tot de zogenaamde geestelijke of verstandelijke vermogens van de mens en van de andere organismen. Ook die zijn van een nietig beginsel selectief uitgegroeid volgens Darwinistische principes. Meer nog: wij mogen geen onderscheid meer maken tussen die twee aspecten. Het gaat om de evolutie van het leven op aarde.

    Laten we even stilstaan bij dat begrip: leven. Wij denken dat we weten wat we daarmee bedoelen, maar is dat zo? Wat zijn de kenmerken van leven, wat is het verschil met dode materie? Zonder al te wetenschappelijk te zijn, kunnen we toch enkele basisvoorwaarden onderkennen.

    Levende wezens zijn interactief in contact met wat ze zelf niet zijn. Ze hebben een metabolisme, dat wil zeggen dat ze elementen uit hun omgeving tot zich nemen; dat houdt hen in stand, laat ze groeien en zich voortplanten; zij passen zich aan hun omgeving aan door een selectief proces in opeenvolgende generaties; hogere levensvormen kunnen met elkaar en met hun omgeving communiceren.

    Leven kan zeer eenvoudig zijn, bijvoorbeeld een eencellig wezen, maar het heeft alle elementaire kenmerken van het leven. Ook de meest gevorderde soorten hebben al die kenmerken en al de aspecten van hun bestaan kunnen tot die elementaire kenmerken teruggebracht worden. Dat is ook zo voor de verstandelijke vermogens van de mens. Die zijn begonnen in het actieve contact van een stukje materie met zijn omgeving, niet een louter chemische of fysieke inwerking van het ene op het andere, maar het absorberen, het verorberen van het een door het andere, het gebruiken van een stukje buitenwereld voor eigen groei en ontwikkeling. Daarvoor is het nodig dat de omgeving wordt waargenomen, dat men selecteert wat nuttig is en wat schadelijk. Het is ook nodig dat er een actief ingrijpen is, een vorm van agressie, van verovering, van vernietiging van het andere door het op te nemen in het eigen lichaam. Het leven wil in leven blijven en doet daar alles voor, voor het eigen leven maar ook door de voortplanting, een plaatsvervangende voortzetting van het individuele eigen leven.

    Leven dat zich niet aanpast aan de omstandigheden, gaat onherroepelijk verloren. Op langere termijn planten de levensvormen die toevallig het best aangepast zijn zich het best voort; de beste genetische kenmerken worden zo overgedragen in een cumulatieve reeks verbeteringen.

    Ons bewustzijn is op die manier ontstaan, uit een nietig begin, samen met het leven. Er is geen leven zonder bewustzijn en geen bewustzijn zonder leven. Leven is bewust zijn.

    Al het menselijk denken is op een onbegrijpelijke manier duizenden jaren blind gebleven voor deze simpele gedachte. Steeds heeft men deze evidentie ontkend en ze vervangen door de meest ingewikkelde, vergezochte en waanzinnige alternatieven, waarbij leven en bewustzijn steeds formeel uit elkaar gehouden werden. Materie en geest zijn totaal verschillend, zegt de hele westerse filosofie. Gedachten zijn, in hun veronderstellingen, niet tastbaar, zijn van een andere aard dan de dode materie en zelfs dan de levende materie. Bewustzijn, denken, cultuur, godsdienst behoren tot een andere, hogere dimensie, los van de materie. Binnen die basishouding vind je dan alle denkbare en zelfs enkele ondenkbare, werkelijk onbegrijpelijke varianten.

    Het heeft echter geduurd tot vrij onlangs voor men stilaan ging inzien dat bewustzijn, in al zijn verscheidenheid en rijkdom, gewoon behoort tot de basiskenmerken van alle leven, dat je denken en leven niet kan scheiden, dat ze niet afzonderlijk kunnen voorkomen.

    Er is dus geen afzonderlijke hogere orde der dingen, er zijn geen louter ideële Ideeën, er zijn geen absolute Wetten, geen universele Principes. Er is ook geen ontastbare Wetgever, geen ongeschapen Schepper, geen onbewogen Beweger, geen almachtige en oneindig liefhebbende God die boven de materie verheven is, die buiten het universum staat. Er is alleen dat steeds weer en steeds meer verwonderlijke leven van de materie, dat vormen aanneemt die ons met verstomming slaan, of het nu onze moderne technologische beschaving is of de fenomenale verscheidenheid van het biologisch leven en de onvoorstelbaar snuggere aanpassingen van het leven aan zijn omgeving.

    Dat is een fundamenteel inzicht dat pas rond het einde van de twintigste eeuw naar voren is gekomen en dat nu stilaan doordringt tot de mensheid. Wij beseffen nog niet goed waarheen het ons zal leiden, maar we zien al enkele voorafspiegelingen.

    Zo zal het besef van de fundamentele eenheid van de natuur ons aanzetten om op een meer respectvolle manier om te gaan met de andere levensvormen. Dat is in de eerste plaats zo voor onze medemens, te beginnen met wie ons het meest dierbaar is, maar uit te breiden tot alle mensen, ook als ze ons vreemd zijn of zelfs vijandig gezind. Wij leven met zeer veel mensen samen op deze wereld en dat is niet gemakkelijk. Er is echter geen enkele verantwoording voor het gewapend bestrijden van elkaar of voor de minachting en onderwerping van de ene door de andere, op welke manier dan ook.

    Leven is precair, het is zeer kwetsbaar. Alleen al in leven blijven zelf vraagt een voortdurende zorg en voorzichtigheid. Elke bedreiging kan fataal zijn, een voortijdig einde maken aan het leven. Het is totaal zinloos dat we elkaar dan ook nog naar het leven staan, elkaar geen plekje onder de zon of de regen gunnen. Samenwerking en een rechtvaardige verdeling van de arbeid en van de vruchten van de arbeid en van de rijkdommen der aarde is de beste manier om met zijn allen zo goed mogelijk te leven. Wij moeten al de enorme hoeveelheden energie die we nodig hebben uitsluitend putten uit hernieuwbare bronnen, niet uit het vernietigen van ander leven.

    Dieren zijn onze rechtstreekse verwanten, zoals wij bewust van zichzelf en van hun omgeving en dat heeft vele implicaties voor onze manier van leven, in het bijzonder voor onze voedselvoorziening. Planten en ook lagere levensvormen en zelfs de levenloze materie hebben een noodzakelijke functie in het geheel, het milieu. Wij moeten onze biotoop in stand houden en leefbaar maken voor onze kinderen. Onze ingrepen mogen de toekomst niet in het gedrang brengen.

    Het individuele leven is tijdelijk, het heeft een begin, een korte duur en een einde; iedereen is kind van iemand, elkeen zoekt zich te ontplooien, niemand ontsnapt aan de aftakeling of de dood. Er is ‘nadien’ geen persoonlijk voortbestaan; de moleculen waaruit we bestaan worden herverdeeld over de materie. Dit leven is onze enige kans. Dat moeten we durven erkennen en er de logische conclusies uit trekken. We moeten ons bevrijden van ideologieën die de volledige ontplooiing van de mens hier op aarde in de weg staan, die hem onderwerpen aan onrechtmatig verworven gezag of die hem tegen anderen opzetten.

    Communicatie is levensnoodzakelijk. Elke beperking of manipulatie daarvan is verdacht en verderfelijk. Absolute eerlijkheid in de omgang met elkaar is een kwestie van zelfbehoud, maar tevens de enige mogelijkheid om samen te leven. Het zoeken naar waarheid mag niet aan banden gelegd worden, zolang het individueel en of algemeen belang er niet door geschaad wordt.


    We zijn vertrokken van de traditionele levensopvattingen, die van de godsdienst en de filosofie van onze Westerse beschaving. Wij hebben vastgesteld dat zij de wereld niet kunnen verklaren zonder hun toevlucht te nemen tot mysteries, mythen en metaforen; zij kunnen de mens ook niet motiveren tot vreedzaam samenleven, noch de samenleving organiseren tot eenieders tevredenheid. De oorzaak van die mislukking ligt in het onzalige onderscheid dat zij steeds maken tussen het materiële en het geestelijke. Zij negeren het voor de hand liggende: leven hier op aarde is bewust zijn. Er is geen enkel materieel leven zonder een vorm van bewustzijn, er is geen enkel bewustzijn zonder een vorm van materieel leven.

    Als we daarvan vertrekken, vallen de stukjes van de puzzel al heel wat beter in elkaar. Dan kunnen we onze eeuwenoude vooroordelen, onze wantrouwige vooringenomenheid, onze nefaste vooronderstellingen en onze kwalijke gewoonten achter ons laten en elkaar en de wereld tegemoet treden in oprechte eerlijkheid. En dat, lieve lezer, is een waarlijk radicale breuk met het verleden.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    11-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.niet te pruimen: psilosofie van John Searle
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    John Searle (°1932) is een bekend Amerikaans filosoof, verbonden aan de University of California, Berkeley. Ik las van hem onlangs Mind. A Brief Introduction, 224 pp., Oxford UP, 2004. Het was een ervaring die gemengde gevoelens heeft opgeleverd. Het boek is gebaseerd op een cursus die de auteur herhaaldelijk heeft gegeven aan de universiteit en waarin hij zijn basisopvattingen uiteenzet. Het eerste gedeelte handelt hoofdzakelijk over het bewustzijn en dat viel best mee. Maar vanaf pagina 112 begint hij een uiteenzetting over intentionaliteit en dat is, om het nog zacht uit te drukken, niet te pruimen. Ik heb in Leuven lang geleden ook dergelijke cursussen gekregen en ik had toen ook de grootste moeite om mijn aandacht bij de les te houden.

    Searle bezondigt zich aan een systeem dat typisch is voor een bepaald slag van filosofen. Dat gaat als volgt. Hij vertrekt van de realiteit, onze dagelijkse omgang met elkaar en de dingen. Vervolgens brengt hij die onder in een systeem en geeft hij aan elk aspect dat hij onderscheidt een geleerde naam. En dan is hij vertrokken voor een bespreking, niet van de realiteit, maar van de namen die hij heeft gegeven aan die aspecten van de realiteit, de abstracte concepten en begrippen die hij net heeft ontdekt en de wijze waarop ze met elkaar verbonden zijn en van elkaar verschillen. Na enkele paragrafen heb je geen idee meer waarover hij het heeft.

    Ik noemde dat destijds als student ‘psilosofie’, van het Grieks psilos, leeg, brak, onvruchtbaar. Een lezer zoals ik en ongetwijfeld ook generaties van studenten hebben daar absoluut niets aan. Ze leren het in het beste (of slechtste) geval van buiten en debiteren het voor de prof en vergeten het dan zo vlug mogelijk, wat hen overigens nauwelijks enige moeite kan kosten. Een goed geheugen is een weldaad, maar ook kunnen vergeten heeft zo zijn positieve kanten.

    Ik weet het: wie ben ik om een oordeel te vellen over een beroemde filosoof? Wel: ik mag denken en zeggen en zelfs schrijven wat ik wil, zolang ik eerlijk ben met mezelf. Je kan voor mijn part ook altijd de proef op de som nemen en zelf het boek lezen, het is niet eens erg dik.

    Ik had in mijn onschuldige overmoed nog een tweede, meer recent boek van hem meegebracht uit de bibliotheek van het Hoger Instituut Wijsbegeerte in Leuven: Making the Social World. The Structure of Human Civilization, 207 pp., Oxford UP, 2010. Ook hier was ik aangetrokken door de titel en de inleiding, die een uiteenzetting beloofde van wat onze beschaving is, hoe ze zich verhoudt tot de fysieke wereld en tot ons bewustzijn. Maar hier begonnen de moeilijkheden al vanaf het eerste hoofdstuk. Weer ‘vertaalt’ de auteur de realiteit in geleerde woorden (wat dacht u van een bladzijden lange analyse van het verschil tussen intentionaliteit en intensionaliteit?) en systemen, die hij dan omstandig analyseert, synthetiseert enzovoort, tot je zinnen te lezen krijgt die zo vol staan met abstracte begrippen dat je om den drommel niet meer kunt bevroeden wat de auteur nu aan het zeggen is en waarover. Ik ben er dan ook maar mee gestopt na een dertigtal bladzijden. Ik moet een beetje aan mijn hart denken, weet je wel. Een bijkomende reden voor mijn opgave was de lettergrootte waarin deze hardcover gezet is, of liever het totale gebrek daaraan. Het is onbegrijpelijk dat een instelling als OUP een tekst van deze bescheiden omvang nog meent te moeten samendrukken op overvolle bladzijden en in letters die je met een vergrootglas moet lezen.

    Ik vraag me eerlijk af voor wie deze boeken geschreven zijn. Ofwel ben je zelf professioneel filosoof en gespecialiseerd in deze materie en in dat geval heb je aan deze elementaire teksten niets, neem ik aan: je weet het al of je weet het beter. Ofwel ben je een leek en dan is dit onverteerbaar, onleesbaar, zonder meer. Niet zomaar moeilijk, maar pure, onversneden nonsens en kletskoek. Het maakt me niet zozeer moedeloos als wel echt boos. Dit is een gevierd filosoof, ongetwijfeld een heel verstandig man, die echt wel veel weet, die zelfs originele gedachten heeft. En hij bestaat het om die deskundig de nek om te wringen door ze te verbergen achter kinderachtig jargon en onnozele pseudowetenschappelijkheid. Het moest verboden worden.

    Neem het van mij aan, lieve lezer: bespaar u de aggravatie en lees John Searle niet.

    In het Nederlands vond ik enkel een vroeg werkje van hem vertaald: Taalhandelingen: een taalfilosofisch essay. Spectrum, 1977. (Aula-boeken 592). Misschien vind je het nog ergens tweedehands: mocht dat zo zijn, koop het dan, als het niet meer kost dan enkele euro’s en vernietig het grondig, ik betaal alle kosten graag terug. Als je er de wereld geen dienst mee bewijst, dan doe je mij er in alle geval een groot plezier mee en dat is toch ook wat waard, niet?

     


    Categorie:ex libris
    Tags:filosofie
    10-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De barmhartige Samaritaan
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De barmhartige Samaritaan (Lucas 10, 25-37)

    25 Er kwam een wetgeleerde die hem op de proef wilde stellen. Hij vroeg: ‘Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’ 

    26 Jezus antwoordde: ‘Wat staat er in de wet geschreven? Wat leest u daar?’ 

    27 De wetgeleerde antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.’

    28 ‘U hebt juist geantwoord,’ zei Jezus tegen hem. ‘Doe dat en u zult leven.’ 

    29 Maar de wetgeleerde wilde zich rechtvaardigen en vroeg aan Jezus: ‘Wie is mijn naaste?’ 

    30 Toen vertelde Jezus hem het volgende: ‘Er was eens iemand die van Jeruzalem naar Jericho reisde en onderweg werd overvallen door rovers, die hem zijn kleren uittrokken, hem mishandelden en hem daarna halfdood achterlieten.

    31 Toevallig kwam er een priester langs, maar toen hij het slachtoffer zag liggen, liep hij met een boog om hem heen. 32 Er kwam ook een Leviet langs, maar bij het zien van het slachtoffer liep ook hij met een boog om hem heen. 33 Een Samaritaan echter, die op reis was, kreeg medelijden toen hij hem zag liggen. 34 Hij ging naar de gewonde man toe, goot olie en wijn over zijn wonden en verbond ze. Hij zette hem op zijn eigen rijdier en bracht hem naar een logement, waar hij voor hem zorgde. 35 De volgende morgen gaf hij twee denarie aan de eigenaar en zei: “Zorg voor hem, en als u meer kosten moet maken, zal ik u die op mijn terugreis vergoeden.” 

    36 Wie van deze drie is volgens u de naaste geworden van het slachtoffer van de rovers?’ 

    37 De wetgeleerde zei: ‘De man die medelijden met hem heeft getoond.’ Toen zei Jezus tegen hem: ‘Doet u dan voortaan net zo.

     

    Ik sprak onlangs met de vader van een jong gezin over het christelijk gebruik van de ‘plechtige communie’, dat hier in Vlaanderen nog vrij goed ingeburgerd is. Aan dat feestelijk gebeuren gaat een reeks bijeenkomsten vooraf, waarop een kleine groep jongeren door een bedienaar van de eredienst of een gelegenheidscatechist worden ingelicht over de basisgegevens van het geloof. Hij was erg wantrouwig over de kwaliteit van die sessies en besloot dan maar, toen zijn eigen dochter aan de beurt was, om dat zelf te doen, bij hem thuis, voor de kleine groep waartoe ze behoorde. Hij is dat ook het volgende jaar blijven doen. Hij houdt zich min of meer aan de kerkelijke voorschriften ter zake, maar interpreteert die vrij. Zo vindt hij het praktisch ondoenbaar om over bijvoorbeeld de verrijzenis te spreken, of het hiernamaals, of God, nochtans de kern van het christelijk geloof. Hij besteedt meer aandacht aan de figuur van Jezus en aan zijn prediking, vooral de parabels. Die spreken de kinderen meer aan en zijn toch representatief voor de christelijke leer. Hij vernoemde in dat verband het verhaal van de Barmhartige Samaritaan, waarvan je hierboven de tekst kon lezen.

    Laten we wat dieper ingaan op een en ander.

    Deze zeer bekende parabel of voorbeeld of gelijkenis komt alleen bij Lucas voor, niet bij de andere twee synoptische evangelisten, Matteus en Markus en ook niet bij Johannes. Waar komt het verhaal dan vandaan? Men weet het niet. Wellicht uit een mondelinge traditie, die op een bepaald moment in de wordingsgeschiedenis van het Lucasevangelie is opgenomen. Het is altijd mogelijk dat dit verhaal op zich een goede voorstelling is van een belangrijk element uit de christelijke leer, maar het wekt toch enige verwondering dat, indien dit zo is, het niet ook in de andere evangelies is opgenomen. Stel je voor dat de Kruisdood of de Verrijzenis in slechts één van de vier evangelies zou vermeld staan...

    Inhoudelijk is het een eenvoudig maar sterk verhaal dat direct aanspreekt, ook kinderen. Dat was zeker zo in de eerste twintig eeuwen van het christendom, toen reizen een erg gevaarlijke onderneming was. Ook in de profane literatuur vinden we dat thema overvloedig terug. Vandaag de dag zijn er echter niet veel struikrovers meer. Als je wil aansluiten bij de actualiteit moet je al verwijzen naar de piraten voor de kust van Somalië. Dichter bij huis zijn er nog altijd gewelddadige diefstallen, carjackings, tiger kidnappings. Onlangs nog haalde een verhaal het nieuws over het slachtoffer van een overval in New York dat op straat aan zijn lot werd overgelaten door de voorbijgangers. Het gebeurt dus nog steeds.

    De auteur van het evangelie wijst erop dat priesters en levieten (een soort kosters, zeg maar) hier niet het goede voorbeeld geven. Nochtans laat de tekst veronderstellen dat het slachtoffer een Jood is: hij reist van Jeruzalem naar Jericho. Blijkbaar was het ook in Jezus’ tijd niet ongewoon dat de bedienaars van de eredienst zich te goed achtten om hun medemens te helpen. Misschien greep Jezus, of de christelijke evangelist, de gelegenheid aan om de Joodse priesters even in hun hemd te zetten. Het contrast is immers opvallend: de ‘goede’ in het verhaal is niet eens een Jood, maar een Samaritaan, een inwoner van Samaria, midden-Palestina.

    Dat waren bij het begin van de christelijke tijdrekening volgens hun eigen uitleg afstammelingen van de Joden die niet meegevoerd waren in gevangenschap naar Babylon. Volgens de Joden die uit die gevangenschap terugkeerden, waren het echter niet eens Joden, maar profiteurs uit de omgeving die gebruik hadden gemaakt van de wegvoering van de Joden om hun bezittingen in handen te nemen.

    Hoe dan ook, Samaritanen waren niet geliefd bij de Joden. Door precies zo iemand uit te kiezen als barmhartig voorbeeld, trekt de auteur de aandacht op de juiste interpretatie van het woord ‘naaste’. In de Joodse wet, geciteerd door de Schriftgeleerde, is de naaste nadrukkelijk een gelijke, een buurman, een familie- of clanlid. Vijanden zijn geen ‘naasten’. Op hen is zelfs het gebod: gij zult niet doden, niet van toepassing. Men mag ze ook ongestraft beroven en bedriegen, zelfs tot slaven maken en verkrachten. Vandaar de vraag van de Schriftgeleerde: wie zijn precies mijn naasten?

    Het antwoord van Jezus, zoals blijkt uit de gelijkenis, lijkt duidelijk: elke mens, vooral de lijdende mens. Toch moeten we dat met een korreltje zout nemen. Het is verre van duidelijk in de rest van de evangelieteksten dat Jezus zelf, of de vroegste christenen in het algemeen, het christelijk geloof als een universele boodschap hebben opgevat. Dat is pas veel later gekomen, vooral onderinvloed van Paulus en nog later toen het christendom onder de arm werd genomen door wereldlijke heersers om hun imperialistische bedoelingen kracht bij te zetten. Het is dan ook vrij waarschijnlijk dat dit stukje Lucaans Sondergut in die context past.

    De naastenliefde was aanvankelijk beperkt tot de eigen groep, het Volk Gods. Dat een Samaritaan een Jood in nood zou helpen was een verhaal dat onwaarschijnlijk genoeg was om er een parabel van te maken en het een plaats te geven in het Evangelie.

    Het is echter niet het enige onwaarschijnlijke gegeven in dit verhaal. De Samaritaan loopt niet zoals de Joodse priester en de leviet in een boogje om het (Joodse) slachtoffer van de (Joodse!) struikrovers heen, nee, hij gaat er naar toe, verzorgt zijn wonden, zet hem op zijn lastdier en brengt hem naar een herberg; daar verzorgt hij hem en laat nog geld achter voor zijn onderhoud, meer nog, hij belooft alle kosten te vergoeden die er nog zouden gemaakt worden.

    Dat lijkt wat overdreven, vind ik. Het maakt precies daarom ook indruk: het is een verhaaltechniek, die overdrijving. Het maakt dat je het niet verkeerd kunt verstaan: deze Samaritaan is niet zomaar een goed, barmhartig mens: het is een verbazingwekkend goed man, een uitzondering, mag je wel zeggen.

    Het moet ook een welgesteld man geweest zijn, reizend met een lastdier, voorzien van olie en wijn en genoeg Romeinse denarii (elk tien asses waard) om voor zichzelf en het slachtoffer te betalen in de herberg. Maar zelfs als het een rijke Samaritaan was, dan nog is zijn gedrag uitzonderlijk. Hij was door medelijden bewogen, zegt de auteur en dat verklaart zijn ongewoon gedrag. We kunnen ons niet voorstellen dat hij elke noodlijdende die hij in zijn leven tegenkwam zo zou behandelen. Dat is niet te doen, dat hou je niet uit. Het is duidelijk dat het hier om een uitzonderlijke situatie gaat en bijna zeker om een eenmalige medelijdende reactie.

    Je kan een bedelaar een aalmoes geven, maar je kan niet alle bedelaars een aalmoes geven. Je kan geld schenken aan liefdadige organisaties, maar niemand geeft al zijn geld, wat we geven is in het beste geval een kleinigheid, geen denarius, maar slechts een as, wat kopergeld.

    In onze moderne wereld hebben we voorzieningen getroffen voor noodgevallen. Er is een zeer sterk uitgebouwd breed systeem van sociale zekerheid. Wij staan allemaal een flink stuk van ons loon of onze andere inkomsten af om aan elk van onze naasten, dat wil zeggen zij die mee in het systeem zitten, een minimum aan ondersteuning te bieden, een leefloon, basisrechten op verzorging.

    De armen en ongelukkigen zijn vandaag niet meer afhankelijk van de barmhartigheid van de Samaritaan (of de hardvochtigheid van de priesters), maar kunnen rekenen op de georganiseerde solidariteit van ons land. Wij hebben het niet zo voor barmhartigheid, goede werken en paternalisme, voor rijke lui die ons eerst uitbuiten en vervolgens enkele aalmoezen en kruimels van hun tafelen geven om hun geweten te sussen en onze dankbaarheid en stemmen af te kopen. Wij willen een sociaal rechtvaardige wereld, waarin de rechten en de plichten wettelijk vastgelegd zijn en de herverdeling door de staat geregeld is in een billijk belastingssysteem.

    Jezus vraagt aan het einde van zijn verhaal: Wie van de drie is de naaste geworden van het slachtoffer? Dat is een vreemde formulering. Je zou verwachten: Wie van de drie heeft het slachtoffer als zijn naaste erkend? Wie is zo ver gegaan dat hij een vreemde, een vijand zelfs, behandelt alsof hij zijn naaste was? Maar dat is niet wat de auteur vraagt. Hij bedoelt het zeer letterlijk: wie is de naaste geworden van het Joodse slachtoffer? De Samaritaan heeft zijn eigenheid verloochend en heeft zich gedragen zoals elke Jood zich zou moeten gedragen. Hij is daardoor de naaste geworden van de Jood, is dus een beetje (een goede) Jood. Dat is begrijpelijk voor de Joden en de eerste christenen: enkel wie de wet toepast, behoort tot het Godsvolk. De Samaritaan doet dat, verrassend genoeg, ook al is hij geen Jood. Derhalve behoort hij (virtueel, in de parabel, in dit onwaarschijnlijk voorbeeld) tot het Godsvolk.

    Het gebod van de naastenliefde is niet Jezus’ boodschap, het staat in de wet geschreven, het zijn citaten uit Deuteronomium (6, 4) en Leviticus (19, 18). De auteur wijst er alleen maar op dat het niet voldoende is om de wet te kennen, zoals de priesters ongetwijfeld doen. Men moet de wet ook naleven, in de praktijk brengen. Het slachtoffer was zeer duidelijk een naaste voor de priester en de leviet, maar ze negeerden hem en dus de wet. Voor de Samaritaan was hij formeel, volgens de wet, géén naaste, en toch hielp hij hem op spectaculaire wijze.

    De les die men hieruit traditioneel trekt is: wees niet onbarmhartig; behandel zelfs vreemdelingen en vijanden in nood als je naasten. Als zelfs die je naasten zijn, hoeveel te meer moet je dan voor je familie en je vrienden zorgen?

    Wij hebben gezien dat de achtergrond van het verhaal heel wat complexer is dan dat. De rol van de priester en de leviet staat dik in de verf. Het gebod van de naastenliefde staat al in het Oude Testament, maar dat is niet voldoende. Het voorbeeld van de Samaritaan, de onechte Jood, is niet zomaar gekozen. Het zijn in beide gevallen de Joden die als de slechteriken uit het verhaal komen. Dat paste zeer goed in de visie en de politiek van de vroege christelijke kerken.

    Wat in de Joodse wet staat en wat Jezus hier nog benadrukt, namelijk dat we onze medemens moeten liefhebben ‘als onszelf’, is ook helemaal geen typisch Joodse of typisch christelijke boodschap. Er is geen enkele godsdienst ter wereld en geen enkele seculiere moraal, geen enkele grondwet en geen enkel rechtssysteem dat dit principe niet onderschrijft. De menselijke solidariteit is in onze genen geschreven: wij hebben meer kans om te overleven als we samenwerken dan als we elkaar bestrijden. Dat is de wet van de familie, van de clan, van de groep en van de natie. Maar vandaag hebben we die ook verruimd en vastgelegd in de Universele verklaring van de rechten van de mens.

    Het Joods-christelijke beginsel is dat we ons moeten verenigen om sterk te staan tegen onze vijanden; twintig eeuwen geschiedenis bewijzen dat het een nefast, dodelijk principe is. Het is pas met de Verlichting dat mensen anders zijn gaan denken. Pas dan heeft men ingezien dat men de God achter zich moet laten die steevast werd ingeroepen als rechtvaardiging om vreemdelingen, raciaal anderen, andersdenkenden de kop in te slaan en uit te roeien. Geen naastenliefde binnen een nationale groep, binnen een religie, binnen een ras, maar universele mensenrechten, gebaseerd op rationele diepmenselijke inzichten.

    Je ziet het, de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan is wel degelijk een goed vertrekpunt voor een gesprek, in de catechese maar ook daarbuiten, niet zozeer over christelijke waarden of de leer van Jezus, maar over fundamentele menselijke rechten, die we niet ontlenen aan een goddelijke openbaring of een bedenkelijk en verouderd ‘boek’, maar die we als verstandige mensen hebben opgesteld, vertrekkend van menselijke inzichten over de onvervreemdbare waardigheid van elke mens. Geen barmhartigheid dus, maar sociale rechtvaardigheid. Geen gehoorzaamheid aan Gods wet, maar wettelijk afdwingbare rechten. Geen vrees voor Gods straf, maar respect voor elke medemens.

    Het is niet kwaad om van het kleurrijk Bijbels verhaaltje te vertrekken als je het daarover wil hebben. Maar het zou goed zijn om ook de tekst zelf van de Universele verklaring van de rechten van de mens ter hand te nemen.

    Ik hoop hiermee enigszins bijgedragen te hebben aan de vernieuwing van de catechese. Het is nuttig om dit folkloristisch gegeven aan te grijpen om jongeren bij hun intrede in het leven vertrouwd te maken met de basisprincipes van onze beschaving. Dat zijn niet de onbegrijpelijke dogma’s van een of andere kerk over een of andere God, maar de wetten die wij als mensen met elkaar hebben afgesproken voor onze samenleving.


     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    09-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bartok
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Bij het horen van de naam Bela Bartok fronsen de meeste mensen de wenkbrauwen en kijken uilig over je schouder in de verte. Ze hebben er al van gehoord, maar... Je zingt geen Bartok in het bad, je fluit hem niet op de fiets.

    Misschien kennen we hem toch beter dan we zelf denken. En dat mag ook wel, want hij is ontegensprekelijk een van de meest interessante componisten van de eerste helft van de 20ste eeuw. Zijn bekendheid kwam traag op gang en begon internationaal pas echt na zijn dood. Ook de meeste muziekliefhebbers beginnen niet met Bartok, maar leren hem stilaan appreciëren; dat is eigenlijk zo met de meeste dingen waar we echt van houden; de inspanning die we (moeten) doen om iets te bereiken loont meestal de moeite; wat we zonder inspanning krijgen is achteraf gezien vaak niet de moeite, oppervlakkig, zonder belang. De muziek van Bartok is een mooi voorbeeld van deze stelling.
    Het minste dat je van zijn muziek kan zeggen is dat ze expressief is: ze is niet flauw of vaag, ze is uitgesproken, soms zelfs met veel nadruk, op het agressieve af. Dat maakt haar uitermate geschikt voor programmamakers van radio en televisie, die sinds jaren gretig grasduinen in zijn muziek voor treffende begin- en eindgeneriekjes. Velen herinneren zich wellicht het prachtige begin van Panorama, het duidingprogramma op TV, waarbij telkens een letter van de naam verscheen op een zeer ritmisch stukje Bartok. Was dat Bartok? Ja hoor, en er zijn zo talloze voorbeelden. Als je die stukjes dan hoort in zijn muziek is dat een leuke verrassing, een beetje komisch ook, want je kan niet anders dan glimlachen en meezingen: P A N O R A M A !!
    Bela Bartok is geboren in 1881 in wat toen Hongarije was, maar nu Roemenië. Hij was een veelbelovende leerling van zijn moeder en trok naar Boedapest om zijn opleiding verder te zetten. De grote meneer van de muziek in die tijd was Richard Strauss en Bartok schreef een eerste muziekstuk in die stijl.

    In 1905 kwam hij in contact met de volksmuziek van Hongarije; deze muziek was vrijwel onbekend bij de klassieke muziekliefhebbers. Samen met zijn vriend Zoltan Kodaly trok Bartok de boer op, op zoek naar melodieën en ritmes. Hij noteerde alles en maakte veldopnames en bleef dat ongeveer zijn hele leven lang doen; hij schreef er belangrijke werken over, maar gebruikte nooit die bestaande muziek rechtstreeks in zijn werk. Hij was er natuurlijk wel door geïnspireerd, gebruikte technieken, stijlen en ritmes die hij daar vond, maar al zijn muziek is origineel, eigen werk, modern en nieuw tot en met. In 1917 kende hij zijn eerste succes met een ballet: De houten prins. Zijn opera Blauwbaard, die eerst geweigerd was, kon nu toch opgevoerd, in 1918. In die periode ontstond ook een balletsuite: De wonderbaarlijke mandarijn. De muziek die hij in die jaren schreef, sloot aan bij de expressionistische werken die in die tijd overal opgang maakten. Na de eerste Wereldoorlog vond men eindelijk een uitgever voor zijn composities in Wenen en zo werd hij stilaan bekend in de rest van de wereld, tenminste bij muzikanten en kenners. Voor het grote publiek was hij nog steeds een onbekende. Hij schreef veel voor piano, ook al omdat hij pianoleraar was aan het conservatorium en omdat hij zelf als pianist regelmatig op tournee ging.

    Vanaf 1935 werd zijn stijl wat minder hevig, wat minder experimenteel. Er kwamen belangrijke opdrachten uit het buitenland en in 1940 emigreerde hij naar Amerika. Het ging hem daar echter niet goed: zijn gezondheid was nooit van de beste, maar nu ging ze snel achteruit. Zijn werk is toen in Amerika nauwelijks gespeeld en men heeft hem ook zelden gevraagd als pianist. In 1943 kreeg hij dan toch een belangrijke opdracht voor een Concerto voor orkest. Het is een zeer toegankelijk en fascinerend stuk. In 1945 overleed hij. Na zijn dood begon zijn reputatie pas goed en sindsdien is hij een vaste waarde op het repertorium van de klassieke muziek, wellicht een van de meest gespeelde componisten in de 20steen het begin van de 21steeeuw.

    Bartok schreef in totaal zes maal voor strijkkwartet, gespreid over zijn hele professionele leven. Voor veel muziekliefhebbers behoort deze vorm van kamermuziek tot het mooiste en diepste dat componisten ons brachten. Denken we aan de talloze kwartetten van Haydn, die het genre zowat uitgevonden heeft, waarin hij de onbeperkte mogelijkheden van muziek voor twee violen, altviool en cello uitwerkt; aan Mozart die vertrekt van Haydn maar dan zoveel verder gaat; aan Schubert die verrukkelijke dingen schreef voor strijkkwartet; aan Beethoven, die vooral in zijn laatste kwartetten zo intens bezig is met muziek dat hij zichzelf vergeet en muziek maakt die ook vandaag nog, na bijna 200 jaar, nog steeds ontroert en modern klinkt; aan Sjostakovitsj, die naast 15 symfonieën ook 15 uiterst originele kwartetten schreef.

    Het lijkt wel alsof deze bescheiden samenstelling van vier muzikanten op een of andere manier volledig is, dat er niets aan ontbreekt. Veel van deze kwartetten klinken alsof er een heel orkest bezig is. Zelf had ik ooit het genoegen het Tokyo String Quartet te horen in de grote zaal Henri Leboeuf van het Paleis voor Schone kunsten in Brussel, met werk van Beethoven. Verbazingwekkend hoe zij erin slaagden die prachtige grote zaal, die onlangs zo succesvol gerestaureerd werd en die we allemaal kennen van de Koningin Elisabeth-wedstrijden, tot de nok te vullen met slechts vier instrumenten en een groot publiek te boeien van de eerste noot tot de laatste. Verbazingwekkend ook hoe vier Japanners deze Westerse muziek bij uitstek vertolkten alsof ze nooit iets anders gedaan hadden: dat is pas multiculturaliteit en muziek heeft dat altijd al gehad. Indien de mensen wat meer met muziek zouden bezig zijn en wat minder met het zoeken naar zondebokken voor wat er verkeerd gaat, dan zou ook de politiek wat interessanter worden dan het bedenkelijk vertoon dat ons nu elke avond op TV voorgeschoteld wordt, maar dat tussen haakjes.

    Naast de danssuite en het ballet die we al vermeldden, hebben verscheidene andere werken dansers en choreografen geïnspireerd. Een van de eerder verassende vondsten was die van Anne Theresa De Keersmaecker, die met Rosas een ballet bracht op muziek van een van de strijkkwartetten, (ik denk) het vierde, zag ik destijds in een matinee in de Muntschouwburg. De kwartetten van Bartok kende ik toen nauwelijks. Het was een schokkende ervaring. De muziek werd loeihard door de luidsprekers gejaagd en de verscheurdheid die snerpend door de welhaast gewelddadige muziek in your facesloeg, liet je perplex. De danseressen in hun eenvoudige zwarte japon met het doordeweekse ondergoed dat nonchalant zichtbaar was, leefden zich uit in repetitieve maar steeds veranderende passen en suggestieve onvoorspelbare bewegingen. Dit was muziek en dans van onze tijd: kunst die de ontreddering van beide wereldoorlogen in zich draagt en de wanhoop van de losgerukte mens, de stranger in a strange land, op zoek naar eenheid en maat in de mateloze verwarring en haast van onze maatschappij, zelfbewust, menselijk tot in het diepste wezen. Probeer het eens, of liever, probeer het meer dan eens: Bartok heeft je steeds onvermoede rijkdom te bieden.


    Aanraders:

    - Concerto voor orkest & Muziek voor Strijkers, percussie en celesta: Chicago Symphony Orch., RCA; zelfde orkest, Szolti, Decca
    - Strijkkwartetten 1-6: Emerson Q., DG; Keller Q., Erato Ultima (een koopje); Vegh Q., Astrée.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    06-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.graankorrels van 3000 jaar oud
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een graankorrel van drieduizend jaar oud die nog levensvatbaar is?

    Dat is althans wat ik hier beweerde op 8 maart 2010. Ik heb dat ooit ergens gelezen en het is blijven hangen, omdat het zo wonderlijk is. Maar een opmerkzame lezer, veel meer beslagen dan ik op botanisch gebied, merkt vriendelijk doch beslist op dat zoiets niet strookt met de wetenschap. Graankorrels zijn, zoals alle zaden en bollen, beperkt houdbaar, enkele jaren ten hoogste. Vijftig tot honderd jaar zou al zeer verwonderlijk zijn; drieduizend jaar is onmogelijk.

    Het nepverhaal over graankorrels uit de Egyptische piramiden die na drie millennia weer tot leven komen, moeten we bij nader inzien inderdaad rangschikken bij de andere mythen rond de Egyptische oudheid. Er zijn evenmin mummies die weer levend worden, grafrovers en archeologen sterven geen mysterieuze dood, de piramide als geometrische vorm heeft geen magische eigenschappen enzovoort.

    Als je er een beetje over nadenkt, dan is het evident dat een graankorrel niet erg lang levenskrachtig kan blijven. Als hij helemaal uitdroogt, dan is dat fataal en definitief. Als hij niet uitdroogt, dan is hij in leven, maar zoals elk leven verbruikt hij dan energie, hoe weinig ook. Hij vreet zichzelf dan op, zijn eigen vocht en zijn eigen lichaam als voedselvoorraad. Dat kan niet oneindig doorgaan, natuurlijk. In de praktijk gebeurt het afsterven zelfs zeer snel, hooguit in enkele jaren, zelfs in de beste natuurlijke omstandigheden.

    Het is pas als men externe energie toevoegt aan het systeem waarin cellen bewaard worden, bijvoorbeeld door ze in te vriezen, dat de bewaring langdurig kan zijn. Men onderbreekt dan het aftakelingsproces en bewaart zo de mogelijkheid om de cellen na uiterst zorgvuldige ontdooiing terug tot leven te brengen. Dat lukt ook met menselijke zaadcellen en zelfs met embryo’s. Er is een geval bekend van tweelingen die op die manier zestien jaar van elkaar verschillen in leeftijd.

    Ik gebruikte het beeld van de ‘onsterfelijke’ graankorrel in mijn discussie (en weerlegging) van het Bijbelse beeld van de graankorrel die moet sterven om veelvuldig leven voort te brengen. Wat de wetenschap ons leert (dank zij mijn opmerkzame lezer), is dat dit Bijbels beeld inderdaad helemaal niet klopt: een graankorrel die sterft, brengt helemaal niets meer voort, niet na drieduizend jaar en niet na tien jaar. Als hij na enkele jaren nog vruchtbaar is, dan is dat precies omdat hij niet gestorven is, maar traag in leven gebleven is, in een winterslaap, wachtend op de gunstige omstandigheden om te schieten en uit te groeien tot een heuse plant zoals die waaruit hij is voortgekomen. De vergelijking met de mens gaat dus niet op: als een mens sterft, dan is er geen enkele kans dat hij weer tot leven gebracht wordt, laat staan dat hij nog vruchten zou voortbrengen. De allegorie werkt dus niet: er wacht de mens geen fysieke of ‘geestelijke’ wederopstanding, ook niet aan het ‘einde der tijden’; als we dood zijn is het werkelijk gedaan. Het persoonlijk leven is eenmalig. We kunnen enkel, zoals het graan en zoals alle leven, het leven doorgeven aan een volgende generatie.

    Er zijn naar verluidt al mensen die zich laten invriezen om hopelijk later, bij een hogere stand van de medische wetenschap weer te ontwaken en dan genezing te vinden voor de ziekte die hen nu heeft geveld, of een remedie voor de ouderdom. Ik weet niet of men ooit al geprobeerd heeft om een volledig volwassen lichaam diep in te vriezen en daarna weer tot leven te brengen, maar ik vrees dat daarbij zoveel complicaties voorkomen dat de kans op succes vrij gering is. Voorlopig lukt het enkele bij min of meer primitieve levensvormen. Maar wie weet wat de wetenschap nog brengt?

    Met dank aan mijn gewaardeerde lezer, die zich niet van de wijs liet brengen door mijn ongefundeerde uitspraak. Ik zal mijn tekst maar gauw aanpassen…


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    05-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het kan me niet schelen!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het kan me niet schelen! Hoe vaak hebben we dat als kind niet gezegd als uitdagend antwoord op een verwijt van een van onze ouders of opvoeders? Als je zo voortdoet, dan zal het slecht aflopen met jou! Antwoord: het kan me niet schelen!

    In mijn Oost-Vlaams dialect klonk dat als ‘schillen’ en dat heeft ervoor gezorgd dat ik tot op vandaag een en ander verwar.

    Een schil is de buitenste laag van iets, zoals een bananenschil. In ons dialect was dat evenwel een schel, een schelle. Maar een schel is, althans gewestelijk, veeleer iets dat we afsnijden van iets, een schelletje kaas of ham, een plakje kaas of ham dus, of voor ons Vlamingen: hesp; Van Dale noemt dat Belgisch-Nederlands, de schurk; als dat zo zou zijn, dan was Vlaanderen allicht ook ‘Nederlands België’ en dat is het pertinent niet. Waarom van de Vlaamse taal, die we al eeuwen spreken, het stupide Belgisch-Nederlands maken? Ach…

    Dunne sneetjes afsnijden van iets zou dan normaal ‘schellen’ moeten zijn, maar dat is het niet, ‘schellen’ heeft die betekenis niet in het AN, terwijl schellen in het Vlaamse dialect eigenlijk schillen is: wij zeggen ‘een appel schellen’, in Nederland is het ‘schillen’, de schil verwijderen.

    Laten we het nog wat moeilijker maken. In de uitdrukking het kan me niet schelen, mogen we volgens Van Dale schillen gebruiken als een gewestelijk synoniem van ‘schelen’. We mogen dus ook (gewestelijk) zeggen: het kan me niet schillen! Geen wonder dat ik nooit wist wat nu correct was…

    Schellen, schillen, schel, schil, waar komt ons woord vandaan?

    Zoek het maar niet bij Van Dale, die heeft zichzelf in een eindeloze lus gewerkt: bij schil verwijst ie naar schel en bij schel naar… schil, juist. We zullen het dus zelf moeten vinden. Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands is bij mijn weten nog niet aan de ‘s’ toe.

    Een eerste spoor vinden we bij ‘schelp’ (bij Van Dale in dezelfde loop) en het Engelse shell. Ze gaan beide terug op een Germaans woord dat ongeveer skaljo moet geweest zijn en dat sloeg op alles wat je kon splijten of splitsen. Een schelp voorzeker, die kan je openbreken, de twee helften splitsen om het vlees eruit te halen. Een schild ook, dat was aanvankelijk een dun stuk hout dat men van een boom afsplitste. In het Grieks is skallein trouwens ‘een boom omhakken’ en skhidzein is ons scheiden. In het Latijn hebben we daarvoor scindere, wat in het Frans tot scinder leidde, denk aan roemberuchte scission van de Leuvense universiteit in de jaren zestig van de vorige eeuw en de nog veel ophefmakender splitsing/scission die België hopelijk snel te wachten staat. In het Engels is er to shed, gezegd van dieren die hun haren of pluimen verliezen of afscheiden.

    In verscheidene talen is skalja een dakpan, ook een soort schild, of een van de twee helften van een schelp, of een lei, een schil leisteen. De buitenste laag van een vrucht is de schil, een soort van schelp om de vrucht heen. Als je iets splitst, dan heb je twee ‘verschillende’ stukken, zoals bij een schelp. Wat die twee stukken onderscheidt, is dan het ‘verschil’.

    ‘Het scheelt niet veel’ betekent: er is niet veel verschil; ‘het scheelde weinig, geen haar of…’: bijna was het zo dat…. ‘Dat scheelt niet veel’: het verschil is niet groot. Dat scheelt een slok op een borrel: dat maakt een groot verschil.

    Als we dan teruggaan naar ‘het kan me niet schelen’, dan kunnen we dat nog altijd afleiden van het concept splitsen en van ‘verschil’: het maakt geen verschil voor mij, het is me gelijk.

    Er is echter ook een andere piste (van het Italiaans pista, een spoor, een afdruk van de voeten; pistare is slaan, kloppen, bijvoorbeeld steenslag; maar ook vertrappelen, verbrijzelen, kapot stampen; (voet)sporen maken op termijn een weg, een pad en vandaar onze piste in beide betekenissen van spoor en weg).

    Voor die andere piste moeten we naar het Frans, naar een zogenaamd defectief werkwoord, dat is er een dat een beetje defect is, dat niet alle vormen (meer) heeft. Het is ook een onpersoonlijk werkwoord: het heeft nooit een echte persoon als onderwerp, maar ‘het’, zoals in ‘het regent’. Dat vreemde werkwoord is chaloir, al bestaat die infinitiefvorm niet echt. Het is een heel oud woord, vandaar dat er maar enkele fossiele vormen van overgebleven zijn, als getuigenheuvels na eeuwen taalerosie.

    Dat werkwoord klink niet alleen als ‘schellen’, maar laat het nou ook precies dezelfde betekenis hebben als ons schelen/schellen!

    Il ne me chaut, il ne me chaut guère que…: het maakt me niet uit, het maakt voor mij geen verschil, het kan me niet schelen dat…

    Point ne m’en chaut: het kan me helemaal niets schelen.

    Peu me chaut, peu m’en chaut, il me chaut peu que…

    Er is ook nog de combinatie met ‘non-’: dat geeft le nonchaloir, een synoniem van een Frans woord dat ook wij gebruiken: nonchalance. Ook dat drukt precies het gevoel uit van: het kan me niet schelen, ik maal er niet om.

    Het leuke is nu dat de vroegste vorm van chaut in het Frans zoiets was als chielt, met de betekenis: il importe que, het heeft belang, het scheelt wel. Dat lijkt naar vorm en inhoud zo mooi op ons ‘scheelt/schilt’ dat het bijna te mooi is om waar te zijn. Want de etymologie van chaloir is, volgens alle bronnen, vreemd genoeg het Latijnse werkwoord calere, warm zijn, of figuurlijk: warm lopen voor iets. Il ne me chaut zou je dus moeten vertalen als: ik loop niet warm voor… Nonchalant is dan iemand die niet warm loopt voor iets, het laat hem koud.

    Het komt mij voor dat die Franse etymologie zich misschien iets te veel laat (mis)leiden door de figuurlijke betekenis (warm lopen) en de nu nog bestaande fossiele resten met a-klank (chaloir, dat eigenlijk een theoretische reconstructie is op basis van het echt bestaande chaut) en te weinig aandacht besteedt aan de vroegste vorm (chielt), die duidelijk bij de Germaanse oorsprong aanleunt en die in het Frans perfect verder kan geëvolueerd zijn naar chaut zonder ook maar enige nood aan het Latijnse calere. Ik zie ook niet in hoe anderzijds die oude vorm chielt rechtstreeks van calere zou kunnen komen. Wie zal het zeggen?

    Hoe dan ook, het is nu duidelijk dat het ons allemaal niet kan schelen, in het AN, of schillen in onze Vlaamse gewestelijke variant. Dat het een even gewestelijk schelletje kaas is, dat je aardappels schilt en dat je altijd moet opletten voor nonchalante mensen die zomaar hun bananenschillen laten rondslingeren.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    04-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Amazing Grace
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Amazing Grace

    John Newton (1725-1807)
    Stanza 6 anon.

    Amazing Grace, how sweet the sound,
    That saved a wretch like me.
    I once was lost but now am found,
    Was blind, but now I see.

    T'was Grace that taught my heart to fear.
    And Grace, my fears relieved.
    How precious did that Grace appear
    The hour I first believed.

    Through many dangers, toils and snares
    I have already come;
    'Tis Grace that brought me safe thus far
    and Grace will lead me home.

    The Lord has promised good to me.
    His word my hope secures.
    He will my shield and portion be,
    As long as life endures.

    Yea, when this flesh and heart shall fail,
    And mortal life shall cease,
    I shall possess within the veil,
    A life of joy and peace.

    When we've been here ten thousand years
    Bright shining as the sun.
    We've no less days to sing God's praise
    Than when we've first begun.

    Er is wellicht geen mens die deze hymne nog nooit gehoord heeft, waar ook ter wereld. Maar veel meer dan de eerste twee woorden kennen wij er niet van. Vandaar dat ik jullie de volledige tekst voorschotel. Treur niet, je krijgt ook de vertaling, die ik zelf maakte, zoals gewoonlijk.

    Maar laten we eerst stilstaan bij enkele woorden uit de hymne. Let's start at the very beginning. A very good place to start. When you read you begin with A-B-C, uit The Sound of Music, een musical met muziek van Richard Rodgers en tekst van Oscar Hammerstein.

    Wij beginnen dus met a-mazing. Het woord komt van een oud-Germaanse stam, mas, die verbazing, verwondering, zelfs verbijstering en verschrikking, paniek, dolheid, waanzin uitdrukt. In het Engels is een doolhof een maze.

    Het tweede woord is grace en dat is het kernwoord uit deze hymne. We vertalen het hier in zijn religieuze, theologische betekenis: genade. Meteen zitten we in medias res, tot over onze oren in de miserie. Want wie weet nog wat men met genade bedoelt? Nochtans is het een essentieel element in elke godsdienst. Het is precies over de genade dat het christendom sinds zijn ontstaan verdeeld is. De Reformatie, het ontstaan van het afgescheiden protestantisme, ging over de genade en hoe men die moest interpreteren. Ook vandaag nog is genade een sleutelbegrip. Laten we even zien of we er iets kunnen van maken.

    Als we aannemen dat er een God is, een ‘iets’ dat buiten het wereldse en het menselijke valt, dan kunnen we dat alleen maar doen als we aanvaarden dat er ook een openbaring is, dat God zich kenbaar maakt; hoe zouden we anders weten dat er een God is? Ik schreef daarover al vrij uitgebreid, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=462996.

    Zo, we weten nu of nemen aan, geloven dat er een God is. Maar men zou nog kunnen stellen dat er wel een God is, maar dat die, eenmaal de schepping voltooid, zich niet veel meer aantrekt van het reilen en zeilen van zijn wereld. Dat was wat Voltaire dacht en ook Kant wel een beetje.

    Voor we daarmee verder gaan, even een uitstapje op zee. Want wat bedoelen we met reilen en zeilen? Alle aspecten van een handeling, hoe het er aan toe gaat. Zeilen, dat kennen we, maar wat is reilen? Het is een vervorming, omwille van het rijmen met zeilen, van ‘rijden’. En wat doet een schip als het rijdt? Een uitleg is dat het dan voor anker ligt, het rijdt (voor) zijn anker, waarbij het zich op en neer beweegt ten aanzien van zijn lengteas. Reilen en zeilen is dus alles wat een schip doet, stilliggen in de haven of uitvaren, vandaar. Een schip kan ook de golven rijden, waarbij de boeg op en neer duikt en de golven over de voorsteven kunnen spoelen. Dan is rijden een synoniem van stampen (pitch), de op- en neerwaartse beweging die een schip maakt over zijn lengteas: als de voorsteven omhoog gaat, gaat de achtersteven omlaag. Een andere beweging van het schip is het slingeren (roll), dat is het op en neer gaan van links naar rechts, dus een draaiende beweging ten opzichte van de lengteas: nu eens gaat de rechterkant naar beneden, dan de linkerkant; dat zijn respectievelijk stuurboord (rechts als je naar de boeg kijkt, er zit een r in het woord; aangeduid met een groen licht) en bakboord (links als je naar de boeg kijkt, er zit een k in het woord). De combinatie van stampen en slingeren noemt men rollen. Alle zes bewegingen van een schip (naast stampen en slingeren ook nog gieren, dompen, verzetten en schrikken) veroorzaken samen zeeziekte.

     

    Terug naar de genade. Gelovigen nemen aan dat God zich wel degelijk actief met de wereld bezig houdt en vooral ook met de mens. God heeft de mens immers geschapen naar zijn beeld en gelijkenis en heeft het beste met hem voor, hij heeft een heilsplan voor de mens. Hij biedt de mens een gunst aan, een belangloze hulp om zijn oproep te beantwoorden. Het is een geschenk van God, het is de betuiging van zijn liefde voor de mens. Het is een tussenkomst van God in de mens, rechtstreeks in zijn hart en ziel.

    Dat is allemaal nogal wazig, ik geef het toe. Genade is dan ook iets bovennatuurlijks, het gaat onze zintuigen te boven en zelfs ons verstand. Het behoort tot een andere dimensie, die van het geloof. Enkel wie gelooft, kan de genade ‘ervaren’.

    Het is dus nodig dat de mens openstaat voor God en voor zijn genade; de mens is immers een vrij wezen en kan zich voor die genade ook afsluiten. Dat is echter de oorzaak van veel controverses binnen de christelijke kerken. Sommige leggen de nadruk op de actieve kant van de genade, het ingrijpen van God in de mens. God is almachtig, zeggen ze en als hij de mens raakt, dan is daar geen ontkomen aan. Zijn genade is overweldigend, je kan er niet aan weerstaan. Maar anderzijds zien we dat sommigen zich misdragen, dat ze zich van God of zijn gebod niets aantrekken. Het is duidelijk dat die dan de genade niet gekregen hebben. (Bepaalde?) protestantse kerken gaan er bijgevolg van uit dat God slechts een (gering?) aantal mensen redt, dat hij aan sommigen zijn genade geeft en ze aan anderen onthoudt. In die veronderstelling kan de mens niet veel doen: hij kan zich niet verzetten tegen de genade, ze wordt hem omzeggens opgelegd, hij kan ze niet tegenhouden; hij heeft er ook geen verdienste aan: God kiest wie hij zal redden en wie zal verloren gaan, wie de genade krijgt en wie niet. Enkel met Gods genade kan men gered worden. Sommigen gaan zo ver om te zeggen dat het er dan ook niet toe doet hoe je leeft: God heeft vooraf, voor het begin der tijden al beslist wie er zal gered worden. Dat is de strenge predestinatieleer: elke mens is voorbestemd om ofwel de genade te ontvangen, gelovig te zijn en gered te worden, het eeuwig leven te krijgen, ofwel om ze niet te krijgen en dan ook verdoemd te worden, wat hij of zij ook doet, hoe goed hij of zij ook leeft. Geen prettige theologie, dat. Je vindt ze uitsluitend bij fundamentalistische richtingen.

    De katholieke kerk houdt het erop dat God de genade in principe aan iedereen aanbiedt. Het is dan aan de mens om ze te aanvaarden in het geloof. Het is dus een kwestie van aanbod en vraag. En dan doet het er wel toe wat een mens hier op aarde aanvangt: het is precies door godvruchtig en zedelijk te leven dat de mens aan God een positief antwoord geeft op het aanbod van de genade. We kunnen Gods genade natuurlijk niet afdwingen, maar aangezien ze voor iedereen beschikbaar is, kunnen we ze verwerven door onze goede daden. Voor Luther en Calvijn was dat anathema, godslasterlijk, want dat zette de deur open voor aflaten en menselijke verdiensten, een onwaardige koehandel met God.

    Dat alles moeten we voor ogen houden als we de hymne lezen of zingen.

    De genade van God is verbazingwekkend, een onvoorstelbare gave: de almachtige God verwaardigt zich om mij, een zondige mens, nauwelijks meer dan een dier, een wretch, te redden en het eeuwig leven te schenken, het opperste geluk. Dat mooie woord wretch kennen wij ook: het zit verborgen in wrak, een afgekeurd of slecht schip of ander voertuig; mijn oudste zoon schold zijn trage computer graag uit voor wrak. Ook in wraken zit het: afkeuren, als onwaardig verwerpen; in wreken en in wraak: vergelding zoeken. Iemand die gewraakt is, een wrak van een mens is dus iemand die uitgestoten is, een banneling, een verstotene, iemand die niet in zijn eigen land mag verblijven maar in een ander land, een el-land (zoals in het Engels else en in onze dialecten ‘el’, iemand el, dat is wat el!), een ellendeling.

    Gods genade heeft de ellendige mens gered, want hij was lost, verloren, in de dubbele betekenis van om zeep, uitgeteld, afgeschreven en ook: verloren gelopen, de weg kwijt, op het slechte pad. Maar nu is hij teruggevonden. In het Engels spreekt men van the lost and found: de verloren voorwerpen, maar meer accuraat dan wij het zeggen, want het zijn inderdaad niet alleen verloren voorwerpen, ze zijn ook gevonden door iemand; louter verloren voorwerpen zijn precies dat: verloren, voor altijd. Zo heeft God ook mij gevonden. Door Gods genade is de blinde weer ziend, zoals in de mirakels die Christus deed. De mens die God niet (er)kent, leeft onbevreesd, hij leeft er maar op los. De genade brengt hem dan van de wijs, jaagt hem de vreze Gods aan en terzelfder tijd heft zij ook die vrees op. De mens ziet zijn nietigheid in, erkent dat hij zonder God het heil niet kan bereiken; maar de genade stelt hem in staat om hier op aarde maar vooral later in het eeuwig leven volmaakt gelukkig te zijn. Dat verrassende inzicht onder de invloed van de genade is een verrukking. Al de moeilijkheden, al het lijden dat een mens op zijn weg vindt, krijgt plots een andere betekenis: het is met Gods hulp dat we het te boven gekomen zijn, het is God die ons ook in de toekomst veilig zal leiden, hier in dit gevaarlijke aardse leven en tot na de dood in het hiernamaals, waar de heerlijkheid op ons wacht, de oneindige glorie.

     

    Zo, daarmee zijn we klaar voor de weinig poëtische letterlijke vertaling:

     

    Verbazende genade

     

    Verbazende genade, hoe zoet de klank,

    die een ellendig mens als ik heeft gered.

    Ik was verloren, ooit, maar nu ben ik terecht.

    ik was blind, maar nu kan ik zien.

     

    Genade was het die mijn hart de vreze leerde

    genade ook die mijn vrees verlichtte.

    Hoe dierbaar was de aanblik van die Genade

    het eerste uur van mijn geloof.

     

    Door vele gevaren, lasten en dreigingen

    ben ik alreeds gekomen.

    Het is Genade die me veilig loodste

    Genade die me huiswaarts brengt.

     

    De Heer heeft me alle goeds beloofd.

    Op zijn woord is mijn hoop gevestigd.

    Hij zal mijn schild zijn en mijn aandeel

    zolang het leven voortduurt.

     

    Ja, wanneer dit lichaam en dit hart falen

    en het leven ten dode ten einde gaat

    Dan zal ik in mijn lijkwade verwerven

    een leven van vreugde en vrede.

     

    En wanneer we daar tienduizend jaar vertoefd hebben

    Helder schitterend als de zon

    Dan zijn er nog niet minder dagen om Gods lof te zingen

    dan toen we er het eerst mee begonnen.

     

    Daarmee zijn we aan het einde gekomen van ons verhaal.

     

    Dacht je dat echt?

    Er is nog een en ander dat moet rechtgezet. Let's start at the very beginning. A very good place to start. When you read you begin with A-B-C. Als je spreekt over het geloof, begin je niet bij God, maar bij de mens. Het is de mens die gelooft, die zich een God bedenkt. Het is vooral ook de ene mens die voor de andere een God verzint, die hem bekeert tot een geloof en die hem doet dansen naar zijn pijpen, klik daarvoor toch maar even hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=187.

    De mens leeft aanvankelijk inderdaad onbevreesd, is zich letterlijk van geen kwaad bewust, zoekt zich een weg op deze wereld, genietend van de rijkdom, vechtend om te overleven. Het is pas wanneer sommigen zich aanmatigen beter te zijn dan hun medemens en anderen aan zich willen onderwerpen, dat er een God te voorschijn komt, een verzinsel, een boeman, een Deus ex machina, en klik daarvoor eens hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=189. De mens moest de zonde uitvinden, niet voor zichzelf natuurlijk, maar voor al die anderen; de wetgever staat boven de wet. Men moest de mens ontheemden, hem vervreemden van zichzelf, er een ellendeling van maken, een vreemdeling in eigen land, en dat is het verhaal van Mozes in Exodus, 2, 11- 22:

    Toen Mozes volwassen geworden was, zocht hij op een dag de mensen van zijn volk op. Hij zag welke zware dwangarbeid ze verrichtten en was er getuige van dat een Hebreeër, een volksgenoot van hem, door een Egyptenaar werd geslagen. 12 Hij keek om zich heen, en toen hij zag dat er niemand in de buurt was sloeg hij de Egyptenaar dood; hij verborg hem onder het zand. 13 De dag daarop zag hij hoe twee Hebreeuwse mannen met elkaar op de vuist gingen. ‘Waarom sla je iemand van je eigen volk?’ vroeg hij aan de man die begonnen was. 14 Maar die antwoordde: ‘Wie heeft jou als leider en rechter over ons aangesteld? Wou je mij soms ook doodslaan, net als die Egyptenaar?’ Mozes schrok, hij dacht: Dan is het dus toch bekend geworden! 15 Toen de farao ervan hoorde, wilde hij Mozes laten doden. Daarom vluchtte Mozes voor de farao.

    Zo kwam hij in Midjan terecht, en daar ging hij bij een put zitten. 16 De priester van Midjan had zeven dochters. Zij kwamen daar water putten en vulden de drinkbakken om de schapen en geiten van hun vader te drinken te geven. 17 Maar er kwamen ook herders, die hen wilden wegjagen. Daarop schoot Mozes hun te hulp en gaf het vee te drinken. 18 Toen ze thuiskwamen, vroeg hun vader, Reüel, hoe het kwam dat ze die dag zo snel terug waren. 19 ‘Er was een Egyptenaar die ons te hulp kwam tegen de herders,’ antwoordden ze, ‘en hij heeft ook water voor ons geput en de dieren te drinken gegeven.’ 20 ‘En waar is hij nu?’ vroeg hun vader. ‘Waarom hebben jullie die man daar achtergelaten? Nodig hem uit om te komen eten.’ 21 Mozes liet zich overhalen om bij die man te blijven, en deze gaf hem zijn dochter Sippora tot vrouw. 22 Zij bracht een zoon ter wereld, en Mozes noemde hem Gersom, ‘want,’ zei hij, ‘ik ben een vreemdeling geworden, ik woon in een land dat ik niet ken.’

    Die ellendige mens is nu een zondaar, iemand die hier op aarde ongelukkig is en een leven leidt dat niet beter is dan een kinderhemdje: kort en vuil. Maar als je luistert naar wat de priester en de koning zegt, dan is er een uitweg: ‘God’ zal je redden. Misschien zal je dat hier en nu niet meteen merken, want je moet je nu afbeulen voor die priester en voor die koning, die zich beperken tot jou in de gaten houden terwijl ze genieten van de vruchten van jouw arbeid, maar later, als je dood bent, geloof het of niet, dan wacht je de hemelse vreugde!

    Het is merkwaardig dat een zo gek en onwaarschijnlijk verhaal ooit heeft aangeslagen, dat iemand daar ooit is ingetrapt. En dat is ook niet echt gebeurd, de ‘gelovige’ is altijd gedwongen om te geloven, tegen beter weten in, met bruut geweld en dreigementen met eeuwige verdoemenis, door de priesters en de wereldse heren in tandem, die achter zijn rug die de ellendige domoor nog uitlachten ook om zijn goedgelovigheid. Het is de gelovige niet die de woorden van deze hymne heeft verzonnen, het was een Britse dominee, met een verleden als slavenhandelaar… Het zijn de gelovigen niet die tot de ontdekking gekomen zijn dat er iets is als Goddelijke Genade, maar abstruse theologen, die vervolgens elkaar de kop insloegen over de interpretatie ervan en die heel Europa dertig jaar lang in vuur en vlam zetten en miljoenen mensen uitmoordden om hun beider ongelijk te halen.

    Stilaan hebben de mensen, op gevaar van eigen leven, zich verzet tegen de heerschappij van hun uitbuiters. Zij zijn een eigen leven gaan leiden, een leven voor zichzelf, voor hun gezin, voor hun gemeenschap, een leven hier op aarde, zonder uitzicht op een ver hiernamaals. Ze hebben de godsdienst de rug toegekeerd en de priesters, die zich helaas elke officiële voortplanting hadden ontzegd (mits de nodige faciliteiten in te calculeren), zijn aan het uitsterven. Ze hebben de macht van de koningen en de adel gebroken, op enkele protocollaire fossielen na en hebben zelf de democratische macht gegrepen. Er is geen goddelijke wet meer, maar Universele Mensenrechten. Het is hier nog geen hemel op aarde, maar ook geen hel, want zowel het een als het ander hebben we verwezen naar sprookjesland: dit is de aarde waarmee we het moeten doen, dit is het leven dat we te leven hebben. We zijn het aan onszelf en onze nakomelingen verplicht om er het beste van te maken.

    Als we dood zijn is’t gedaan, zei Elsschot, klik hier voor het hele gedicht en meer toelichting dan je lief is: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=400.

     

    Het is een ontroerende hymne, Amazing Grace, maar enkel als je de woorden niet verstaat, niet als je de onzin en de leugens merkt. Iedereen zingt het, iedereen is tot tranen toe bewogen bij het horen ervan, maar niemand gelooft ook maar één woord van de zoete zever die erin gedebiteerd wordt. How sweet the sound, dat wel, maar niet how sweet the sense.

     

    Amen.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:etymologie, wetenswaardig


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)
  • Rüdiger Safranski: Tijd (recensie)


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!