Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (170)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    31-07-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tijd (recensie)
    Guido Tonelli, Tijd. Een reis van vroeger naar later, De bezige bij, 2022.   
     
    Tijd is een van de meest fascinerende aspecten van ons bestaan. We weten perfect wat ermee bedoeld wordt, maar zoals Augustinus al zei, als men ons vraagt wat ‘tijd’ precies is, moeten we het antwoord schuldig blijven. Het aantal boeken dat erover geschreven is, vanuit verschillende oogpunten en met zeer uiteenlopende conclusies, is niet meer te tellen. Ook in de wetenschap is tijd een elusief en vaak omstreden begrip. In de meest recente benaderingen gaat men zelfs zover dat men het ‘bestaan’ van tijd ontkent.
     
    Het boek over dit onderwerp van Guido Tonelli (°1950), die als natuurkundige verbonden is aan het prestigieuze CERN in Genève en hoogleraar is in Pisa, is een welkome gelegenheid om ons nogmaals te bezinnen over de aard en de betekenis van die zo vertrouwde maar mysterieuze tijd. Ik zeg: nogmaals, want het ontbreekt ons niet aan voorgaanden. Zo schreef de internationaal bekende Carlo Rovelli in 2017 L’ordine del tempo, in het Nederlands vertaald als Het mysterie van de tijd, en de gelijkenissen tussen de beide boeken zijn legio.
    Tijd lijkt vanzelfsprekend, zeker in onze hoogtechnologische wereld. We weten heel precies hoe laat het is, letterlijk aan de hand van vooral elektronische uurwerken en mobieltjes die we voortdurend achteloos consulteren, zonder ons nog vragen te stellen over de betrouwbaarheid van die gegevens. Dat was vroeger wel anders: een goed lopend nauwkeurig uurwerk was tot voor kort een ongekende en onbetaalbare luxe. Op heel korte tijd is dat grondig veranderd. We hebben nu geen uurwerken meer, maar allerlei informatiebronnen die ons de juiste tijd geven, zonder dat de kwaliteit van het toestel daarop enige invloed uitoefent. Die stille revolutie is nog steeds aan de gang, getuige de fascinatie die dure mechanische uurwerken nog steeds uitoefenen (en de aantrekkingskracht van die uurwerken op dieven).
     
    Als men zich afvraagt wat tijd nu precies is, wordt het inderdaad moeilijk. Wat meten we eigenlijk in tijdsmeting? En als dat ‘tijd’ is, waaruit bestaat die tijd dan? Algauw wordt het duidelijk dat het niet gaat om een fysisch voorwerp, om materie: tijd is ongrijpbaar. Het is dus een ens rationis, een begrip, iets dat de mens heeft bedacht. Het gaat om de voortdurende, meestal chaotische, maar vaak ook regelmatige veranderingen die we ervaren in onze onmiddellijke omgeving. We voelen de behoefte om die in te delen, in de eerste plaats in vroeger dan nu en later dan nu, maar het liefst ook in hoeveel vroeger of later, en wel zo nauwkeurig mogelijk. De techniek die we daartoe sinds het begin van onze beschaving gaandeweg ontwikkeld hebben, is het projecteren van die constante verandering op een al dan niet denkbeeldige tijdslijn, waarop het nu een willekeurig punt is, en waarop het verleden en de toekomst zich aan beide kanten daarvan tot in het oneindige uitstrekken, traditioneel respectievelijk links en rechts van dat punt. Meteen is het ook duidelijk dat de tijd, zoals de gebeurtenissen zelf, een richting heeft: de veranderingen spelen zich achtereenvolgens af, en nooit in omgekeerde richting: het verleden is definitief voorbij, je kan niet teruggaan in de tijd.
     
    Door de veranderingen zo op te tekenen, kunnen we ook bepalen hoever gebeurtenissen uit elkaar liggen op die tijdslijn. De vraag is dan wel hoe we die afstand gaan bepalen, met andere woorden hoe we het verloop van de gebeurtenissen gaan ijken, zodat we dat in een tijdsmaat kunnen uitdrukken. De mensen hebben al heel snel ontdekt dat er een opvallende regelmaat is in sommige natuurverschijnselen. In het eigen lichaam stelde men de polsslag vast, die het ritme van het hart weergeeft, zelfs toen men nog niet wist wat het hart en de bloedsomloop was. Het tempo van dat ritme is verschillend op verschillende momenten en onder verschillende omstandigheden, maar op een willekeurig moment is het merkwaardig stabiel. Op grotere schaal is er de evidente afwisseling van dag en nacht, de (schijnbare) beweging van de zon, de schijngestalten van de maan, de wisseling van de seizoenen. Als men de regelmaat van deze verschijnselen wil vastleggen, heeft men evenwel altijd iets nodig om het verloop van de veranderingen te ijken. Men kan dat doen door ze met elkaar te vergelijken, door bijvoorbeeld het aantal dagen te tellen tussen twee vollemaanstanden. Een dag is dan de eerste, voor de hand liggende tijdseenheid, die men kan afzetten op een tijdslijn, en die men kan tellen. Dus gaat het erom een regelmatig voorkomend verschijnsel als tijdsmaat te nemen. Maar een dag is lang, en het begin en het einde ervan is niet nauwkeurig vast te stellen, en de lengte van dag en nacht verandert voortdurend. Er is dus nood aan een kleinere en meer nauwkeurige tijdseenheid. Aristoteles was een van de eersten die opperde dat een regelmatig draaiende beweging daarvoor allicht het meest geschikt was; het probleem daarbij is echter dat een dergelijke beweging niet meteen voorhanden is, en het is pas eeuwen later dat men dat idee weer opgenomen heeft, met groot succes trouwens. Ondertussen beperkte men zich tot het meten van water dat uit een vat liep, of de hoeveelheid was of olie die verbruikt werd bij de verlichting. Het idee van de regelmatige beweging, dus van het vaste ritme en tempo van een natuurverschijnsel is nog steeds de basis van onze tijdmeting, namelijk in de uiterst nauwkeurige atoomklokken die we gebruiken om de grootte van de seconde te bepalen.
     
    Tijd blijkt dus inderdaad niet iets te zijn, en zeker niet iets dat we meten. We meten niets anders dan de constante, regelmatige veranderingen van ons meettoestel zelf, en gebruiken dat om de gebeurtenissen in onze omgeving te ordenen. Enkel in overdrachtelijke zin kan je tijd meten, bijvoorbeeld als een afgeleide van de snelheid en de afstand waarmee een voorwerp of een persoon zich beweegt. En dat lukt aardig: heel onze beschaving is grotendeels daarop gebaseerd. Al onze afspraken worden gemaakt in de tijd, alle gebeurtenissen vinden plaats in de geordende tijd.
     
    Dat is het verhaal van de tijd tot aan het begin van de 20ste eeuw. Het boek van Tonelli, zoals dat van Rovelli en vele anderen voor hen, heeft het inzonderheid over de anomalieën die opduiken wanneer men de gebeurtenissen niet meer bekijkt binnen het vertrouwde kader van de alledaagse menselijke activiteiten, maar op astronomisch grote of microscopisch kleine schaal. Vooral de merkwaardige vaststelling van de absolute snelheid van het licht leidde tot nieuwe benaderingen van allerlei fysische verschijnselen, zoals de relativiteitstheorie van Einstein, en de kwantummechanica. Voor de meeste mensen zijn dat zo goed als onbegrijpelijke zaken, en volkomen terecht: er is niemand die de kwantummechanica ‘begrijpt’: men weet alleen dat ze werkt en zelfs (enigszins) hoe ze werkt, en dus kan men ze gebruiken, wat we blijkbaar ook voortdurend doen, maar we weten nog altijd niet waarom dat zo is. We kennen overigens ook het waarom niet van de zwaartekracht… De spectaculaire, waarlijk revolutionaire technologische ontwikkelingen vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw zijn grotendeels gebaseerd op deze nieuwe inzichten, en het is duidelijk dat we nog maar aan het begin staan van een brave new world.
     
    De auteur schetst ons een boeiend beeld van de opvattingen over de tijd in de loop van de geschiedenis, met de nadruk evenwel op de huidige stand van zaken. Vooral in de laatste hoofdstukken komt daaraan heel wat wetenschap te pas, en hoewel hij gebruik maakt van leuke anekdotes, goede voorbeelden en vergelijkingen, en zijn verhaal verpakt in een levendige, eenvoudige taal, is vooral het gedeelte over de subatomaire partikels behoorlijk technisch. Toch blijft het betoog niet alleen geloofwaardig en bevattelijk, maar vooral zeer leerrijk, ook als men niet meteen alles echt helemaal doorgrondt, of zomaar als parate kennis kan opslaan.
     
    De uiterlijke presentatie van het boek is puik, de tekst goed leesbaar. Een typografisch detail: de tussenkopjes registeren niet; dat wil zeggen dat de tekst ervan op de verso-bladzijde bij het lezen storend doorschijnt op de recto-bladzijde, omdat ze niet dezelfde regelafstand hebben als de platte tekst.
     
    De vertaler, Hans van den Berg, staat keurig vermeld op de titelpagina (nog niet op de voorpagina…). Hij heeft zijn werk zeer goed gedaan, op enkele details na. Zo gebruikt hij (te) vaak de nogal hoekige constructie zoals in: ‘De door de botsing van twee zwarte gaten uitgedeelde mokerslag…’; zeker als dat bijna systematisch gebeurt, zelfs verscheidene keren op een bladzijde, blijkt daaruit (allicht) de schatplichtigheid van de vertaling aan het origineel. Storend is het ontbreken van de nuttige komma tussen twee vervoegde werkwoordvormen, evenals het niet aaneenschrijven van voornaamwoordelijke bijwoorden als het eerste deel er, hier, daar of waar is: daarheen, erop, waarover, hieronder, eromheen. 


    Categorie:wetenschap
    25-07-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrijheid van mening en academische vrijheid

    Vrijheid van mening en academische vrijheid 

    De academische vrijheid is in de voorbije maanden herhaaldelijk ter sprake gekomen in de media. Enerzijds zijn er enkele gevallen waarin men zich ernstige vragen kan stellen bij uitspraken van academici, al dan niet in het kader van hun opdracht. Anderzijds waarschuwen stemmen voor de bedreiging van de academische vrijheid die uitgaat van de kritiek van belangengroepen op uitspraken, toestanden of gebeurtenissen in instellingen van hoger onderwijs. Het is goed om daarbij steeds de essentie van de vrije mening voor ogen te houden.

    Het principe van de vrijheid van mening en van meningsuiting kan men een welhaast absolute geldingskracht toezeggen. Elke beperking daarvan brengt immers grotere gevaren met zich mee dan de eventuele gevaren verbonden aan het toelaten ervan. Hoe afwijkend een opvatting ook is, het is altijd beter dat men aanvaardt dat mensen die erop nahouden en daar ook voor uitkomen, dan dat men het ene en/of het andere verbiedt. Wanneer men opvattingen wil verbieden, rijst meteen de vraag wie daarover zal oordelen, en op welke gronden. Overigens kan men wel het uiten van bepaalde opvattingen verbieden, maar is het zo goed als onmogelijk om te weten welke ideeën individuen koesteren, of te verhinderen dat bepaalde gedachten voorkomen. Die gedanken sind frei, zo zingt men al sinds 1780. Wat men niet kan verhinderen, moet men ook niet willen verbieden.

    De vrijheid van mening is dus een absolute waarde, en elke poging om die vrijheid aan banden te leggen, bijvoorbeeld door indoctrinatie en/of intimidatie, moet men zeer nadrukkelijk afwijzen en bestrijden. Maar dat betekent niet dat de vrijheid van meningsuiting eveneens absoluut is. In een samenleving zijn er wetten die het vreedzaam en rechtvaardig omgaan met elkaar in goede banen houden. Die wetten komen tot stand in onderling overleg. En zo kan het gebeuren dat men, weliswaar steeds met respect voor het absolute recht op vrije mening, het uiten van die mening in woord of geschrift of elk ander medium, in welbepaalde omstandigheden aan specifieke voorwaarden onderwerpt. Een voorbeeld daarvan zijn de wetten op laster en eerroof die in alle samenlevingen op een of andere manier bestaan. Men kan bijvoorbeeld bestraft worden wanneer men iemand ten onrechte beschuldigt van diefstal, of van pedofiele handelingen, zonder daarvoor enig bewijs te leveren; de omstandigheden waarin die beschuldigingen plaatsvinden, zijn nauwkeurig vastgelegd. De wetten op blasfemie of godslastering die eeuwenlang bestaan hebben en in talrijke landen nog steeds in voege zijn, zijn van dezelfde aard, maar missen elke rechtsgrond, omdat zij niet tot op democratische wijze tot stand gekomen en toegepast zijn.

    Die wetgeving betreft dus publieke uitspraken en geldt voor iedereen. Het is evenwel mogelijk dat instellingen, groepen en verenigingen in hun eigen belang een specifieke reglementering in verband met het uiten van meningen opstellen en afdwingbaar maken met sancties en tuchtmaatregelen. Het is immers goed mogelijk dat een lid van een vereniging of een werknemer uitspraken doet die weliswaar moeten geduld worden als vrije meningsuiting, maar die schadelijk zijn voor die instelling of vereniging of dat bedrijf.

    Het is daar dat de problemen zich meestal voordoen. Dat is niets nieuws. De blasfemie-wetten zijn daarvan weer een goed voorbeeld. Die verbieden uitspraken te doen die als kwetsend beschouwd worden voor en door een religieuze gemeenschap en/of haar leiders. Als algemeen geldende wetgeving zijn die wetten niet aanvaardbaar in een democratisch bestel wegens de scheiding van Kerk en staat. Maar een Kerk kan dergelijke wetten wel opleggen aan haar leden, en overtredingen bestraffen, vanzelfsprekend op voorwaarde dat daarbij geen andere algemene wetten overtreden worden, of dat de prerogatieven van de staat niet geschonden worden.

    Aan universiteiten en andere instellingen van hoger onderwijs geldt vanzelfsprekend het algemene recht op vrije meningsuiting, maar elke instelling kan en zal ongetwijfeld beperkingen opleggen aan haar leden om zo haar eigen belangen te vrijwaren, en sancties opleggen aan overtreders, zelfs het ontslag of de wegzending. Bij het aangaan van de contractverbintenis onderwerpt men zich vrijwillig aan die bindende specifieke regels. Het zijn de universiteiten zelf die de regels opstellen en de procedures vastleggen. Het gevaar is reëel dat men daarin zeer ver gaat, bijvoorbeeld om politieke of religieuze redenen, en de voorbeelden daarvan zijn legio. Daarom is vooral sinds de vroege 19de eeuw het begrip academische vrijheid naar voren gekomen, waarbij men de vrije beoefening van de wetenschap en het gebruik van de onderzoeksresultaten bij het onderwijs als een essentieel kenmerk van het academisch leven vooropstelt.

    Ook hier is de redenering dat het beperken van die vrijheid veel erger is dan de eventuele negatieve gevolgen voor het vrije onderzoek en onderwijs. Maar zelfs de meest radicale verdedigers van de academische vrijheid zullen in de praktijk bepaalde restricties aanvaarden, zowel in het onderzoek als in het onderwijs. Zo is er steeds meer verzet gerezen tegen het gebruik van proefdieren, zelfs voor medisch onderzoek. Schadelijke en vernederende proeven op mensen, zoals onder het naziregime, worden terecht unaniem veroordeeld en verboden. Ook bij het communiceren van de onderzoeksresultaten in het onderwijs en bij de opleiding zal men allicht een zekere discretie onderhouden, zonder afbreuk te doen aan het algemene beginsel van de academische vrijheid.

    Het wordt moeilijker als het gaat om ideeën en het uiten daarvan. Hoever kunnen de academische instellingen gaan in het beperken van de vrije meningsuiting ter bescherming van hun eigen belangen? Het is duidelijk dat de meeste academici zich inderdaad spontaan onthouden van publieke uitspraken die strijdig zijn met de doelstellingen van hun instelling. Anderzijds is het zeker ook zo dat de instellingen en hun bestuur, dat overigens bestaat uit collegae, zich meestal afzijdig houden van wat de academici zeggen, schrijven en doen, althans zolang er geen ernstige aanleiding is om dat te doen. Met andere woorden: men oefent geen controle uit, men laat begaan, tot er klachten komen of er publieke verontwaardiging ontstaat. Maar zelfs dan gaat de academische vrijheid zeer ver. Het is bijna zo dat men voor de burgerlijke rechtspraak strafbare feiten moet gepleegd hebben voor de academische overheid ingrijpt. En dan nog: we zien dat men zelfs dan vermijdt om in te grijpen, bijvoorbeeld in afwachting van de eventuele uitspraak van de rechtbank; er is immers het vermoeden van onschuld.

    In het huidige klimaat van onrust en wantrouwen, vooral aangevoerd door protesten van allerlei belangen- en minderheidsgroepen, lijken de instellingen van hoger onderwijs minder geneigd om hun traditioneel verregaande tolerantie in stand te houden. Bijvoorbeeld: een borstbeeld van Leopold II dat sinds jaren ergens een plaats had gevonden in een universitair gebouw, blijkt plots een racistische steen des aanstoots en wegens de ophef wordt daaraan haastig ‘een andere bestemming gegeven’, allicht uit vrees voor incidenten, beschadiging of erger.

    Overigens was het ook (veel) vroeger al zo dat men controverse zoveel mogelijk vermijdt. Problemen die men niet langer uit de weg kon gaan of ontkennen, werden echter binnenskamers geregeld. Sancties of ontslagen waren uiterst zeldzaam, en dat is nog steeds zo. Zo zal men bij de (vaste) aanwerving of de promotie van personeelsleden, en zelfs bij het uitnodigen van sprekers altijd rekening houden met het risico op problemen. Iemand met een reputatie of verleden van seksueel wangedrag, racisme, misogynie, of kwalijke karakteriële eigenschappen, maakt gewoonlijk weinig kans. Dat geldt eveneens voor personen die er extreme ideologische of politieke ideeën op na houden. Het lijkt echter wel zeer vergezocht om dergelijke gevallen goed te praten vanuit een verkeerd begrepen of ronduit aberrante opvatting van wat academische vrijheid is.

    In die context situeert zich ook het probleem van de zogenaamde positieve discriminatie. In plaats van de traditionele discriminatie, die meestal berust op ongezonde vooroordelen, gaat men de voordien al dan niet vermeende gediscrimineerde groepen nu juist een zekere voorkeur geven. Eeuwenlang waren er uitsluitend mannelijke professoren. Toen men niet langer kon blijven aanvoeren dat daarvoor zeer goede redenen waren, ging men soms bij voorkeur vrouwen aan te werven. Zolang dat ceteris paribus gebeurt, is er niets aan de hand: men kiest immers nog altijd voor de meest bekwame en geschikte persoon. Positieve discriminatie heeft echter een andere, pejoratieve betekenis gekregen, wegens het vermoeden dat men juist niet de meest bekwame persoon gekozen heeft, maar een minder gekwalificeerde persoon die behoort tot een voorheen ‘gediscrimineerde’ groep, bijvoorbeeld een vrouw, een persoon met een getinte huid, een niet-heteropersoon, een persoon die de overwegende godsdienst niet aankleeft &c., en enkel om die reden. Die laatste vorm van positieve discriminatie kan in bepaalde gevallen wellicht nog verantwoord zijn, bijvoorbeeld wanneer het gaat om aan personen van onterecht ondervertegenwoordigde groepen extra kansen te geven. Wanneer blijkt dat zij die kansen niet (kunnen) aangrijpen, kan men die discriminatie nog altijd ongedaan maken.

    Tot besluit moeten we vaststellen dat academische vrijheid in de praktijk een vrij complex begrip is, maar dat het hoe dan ook niet samenvalt met de vrijheid van meningsuiting. Het is dus zeker geen absolute vrijheid, al zijn de grenzen meestal vaag en worden de overtredingen door een collegiaal bestuur meestal nauwelijks gesanctioneerd. Het lijkt uiterst voorbarig om nu al te spreken van een algemene bedreiging of zelfs teloorgang van de academische vrijheid onder druk van belangengroepen of de publieke opinie. De weloverwogen voorzichtigheid van alle betrokkenen, die sinds eeuwen gepaard gaat met de academische vrijheid lijkt vooralsnog veel verkieslijker dan het voortdurend maken – en vooral het accepteren! – van niet te verifiëren intentieprocessen.


    Categorie:samenleving
    22-07-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Augustinus, Vier preken (recensie)

    Aurelius Augustinus, Als een wachtwoord. Vier preken over geloofsbelijdenissen, Damon, 2022, ISBN 9789463403238

    Als je de raad van Augustinus (354-430) zou volgen, zou je niet eens op deze website mogen te vinden zijn, laat staan om er iets te lezen van een ‘bedrieger’ zoals ik. In de laatste paragraaf van de laatste bladzijde van dit boekje zegt hij immers: ‘Een ding wil ik jullie nog op het hart drukken: probeer hoe dan ook jullie hart en oren weg te houden van wie niet katholiek is.’ (blz. 75) Vice versa is dat gelukkig niet het geval: op deze website kan zelfs een verzameling preken van Augustinus een waardige recensie krijgen.

    Augustinus bekeerde zich in 384 tot het christendom, en werd een van de belangrijkste kerkvaders. Zijn Confessiones en zijn De civitate Dei behoren tot de canon van onze westerse beschaving. In dit bescheiden boekje, dat overigens bijzonder fraai en heel verzorgd is uitgegeven, vinden we vier preken van zijn hand, die gediend hebben om bekeerlingen voor te bereiden op hun doopsel. Van hen wordt gevraagd dat ze de geloofsbelijdenis, beter bekend als het credo, of de twaalf artikelen van het geloof, of het symbolum des geloofs, begrijpen en van buiten leren, om die dan te kunnen opzeggen, als een expliciete en publieke belijdenis voor de hele christelijke gemeente van hun persoonlijk geloof, tijdens de doopselplechtigheid op het paasfeest.

    De tekst van de geloofsbelijdenis is in de loop van de geschiedenis van de Kerk in stappen tot stand gekomen, maar de versie die Augustinus hier gebruikt, is zeker herkenbaar voor iedereen die ooit met het christendom in contact is gekomen. In het katholiek onderwijs was het een van de eerste teksten die je van buiten moest leren en die je dagelijks rechtstaand klassikaal moest reciteren. In de liturgie is het een vast onderdeel van de eucharistieviering, dat in gezongen missen na de aanhef door de celebrant door de gelovigen afwisselend met het koor met veel overtuiging gebracht werd, in voor iedereen onverstaanbaar Latijn, in een van verscheidene gregoriaanse versies.

    Augustinus is zich welbewust van de absolute ongerijmdheid van al wat in die geloofsbelijdenis wordt verkondigd. Hij doet dan ook nauwelijks pogingen om deze fundamenten van de christelijke boodschap rationeel te verklaren: men moet er kennis van nemen, zoals hier tijdens de voorbereiding van nieuwe kandidaten op het doopsel, men moet ze van buiten leren, voortdurend reciteren en ze zich zo eigen maken, ze geloven. Zo wordt men lid van de Kerk, en is men herkenbaar voor andere leden, die hetzelfde geloof belijden met dezelfde woorden. Het is letterlijk indoctrinatie, en ik kan vanuit mijn persoonlijke ervaring personen die dat niet hebben meegemaakt verzekeren dat het een bijzonder efficiënte methode is, tot op zekere hoogte althans. Elke indoctrinatie botst immers met ons vermogen om zelf na te denken.

    De tekst van de preken bestaat voor een aanzienlijk gedeelte uit Bijbelse citaten, vooral uit het Nieuwe Testament, dat wil zeggen de evangelies en de brieven van de apostelen. Het bewijsmateriaal is dus intrinsiek, het behoort tot het geloof. Voor buitenstaanders heeft dat bijgevolg geen betekenis, en ik zal hier daarover dan ook zedig het zwijgen bewaren. In sermo 214 gaat hij echter toch wat dieper in op de schepping. Hij aanvaardt daar (blz. 52 vv.) nogal verrassend dat er zoiets is als ruwe materie, het materiaal waaruit alles gemaakt is. Maar dan stelt hij zeer duidelijk dat deze materie niet al bestond voor God zijn scheppingswerk begon, zoals het hout waarmee een timmerman een meubelstuk maakt. God schept de materie wanneer hij een schepsel tot stand brengt, uit het niets. Daarmee bevestigt Augustinus zonder aarzelen en zonder enig mentaal voorbehoud het scheppingsverhaal van het boek Genesis. Alles wat er is, is van bij de aanvang geschapen zoals het nu is. Dat is overigens de opvatting geweest van de Kerk tot ver in de 20ste eeuw, en het is nog steeds de opvatting van alle fundamentalistische christenen, die inderdaad elke gedachte aan evolutie van het leven op aarde radicaal verwerpen.

    Aan een plausibele verklaring van het kwaad in de wereld, een van de struikelstenen voor elk godsbewijs, komt hij niet echt toe. Hij beperkt zich tot het erkennen van het kwaad in de wereld, en stelt dat God dat kwaad weliswaar toelaat, maar dat hij dat enkel doet omwille van het goede dat daaruit toch zal volgen.

    Het moge duidelijk zijn dat dit fraai uitgegeven boekje niet meteen op het nachtkastje zal belanden van vrijdenkers, vrijzinnige humanisten en atheïsten. Maar ook vrome gelovigen zullen allicht andere lectuur verkiezen. Het boekje geeft een goede kijk op de bekerings- en initiatiepraktijken in het christendom in de laatantieke periode, die trouwens in feite tot op de dag van vandaag toegepast worden, inclusief de tekst van de geloofsbelijdenis. Wie meer wil weten over Augustinus opvattingen, moet daarvoor terecht in zijn hoofdwerken, die in talrijke vertalingen beschikbaar zijn.

    Dit boekje sluit waardig een periode van ruim dertig jaar af waarin het Augustijns Instituut zich beijverd heeft om Augustinus’ leven en werk ruim bekend te maken in het Nederlands. Daarin zijn ze ongetwijfeld geslaagd, en dat is lovenswaardig, want zo kan iedereen desgewenst op een betrouwbare en verhelderende manier kennismaken met de teksten van Augustinus zelf, en zich persoonlijk een gefundeerde mening vormen over het belang van zijn opvattingen, die in niet geringe mate die van het christendom bepaald hebben, dat zelf gedurende twintig eeuwen een onmiskenbare en onuitwisbare stempel heeft gedrukt op onze beschaving.


    Categorie:God of geen god?
    19-07-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oorzaak en gevolg

    Oorzaak en gevolg en het bovennatuurlijke

    De wet van oorzaak en gevolg is wel voor iedereen duidelijk. En toch kunnen we ons daarbij nog vragen stellen.

    Want wat bedoelen we precies als we van iets zeggen dat het een gevolg is van een of meer oorzaken? Dat het gevolg altijd na de oorzaak komt. Verder dat het gevolg er niet zou zijn zonder deze of andere oorzaken. Ook dat dezelfde oorzaak onder dezelfde omstandigheden altijd hetzelfde gevolg heeft.

     Maar hoe weten we dat? Hoe zeker zijn we?

    Het is in de eerste plaats de ervaring, die van ons en die van anderen, die ons wijst op de band tussen oorzaak en gevolg. Wat we met eigen ogen, of met behulp van instrumenten waarnemen, of voor waar aannemen op het getuigenis van anderen, lijkt wel volledige zekerheid te bieden. Maar is dat wel zo? Onze zintuigen en zelfs onze instrumenten kunnen ons misleiden, en hoe betrouwbaar is het getuigenis van anderen? Bovendien geeft de ervaring enkel uitsluitsel over specifieke gebeurtenissen in de tijd. Als we een experiment herhalen met hetzelfde resultaat neemt allengs onze overtuiging toe dat het altijd wel zo zal zijn. Maar biedt ons dat ook zekerheid, of zelfs absolute zekerheid? Of gaat het veeleer over slechts een toenemende waarschijnlijkheid?

    Als we louter en alleen naar de opeenvolging van oorzaak en gevolg kijken, kunnen we daaruit inderdaad wel regelmaat en wetmatigheden afleiden, maar nooit absolute zekerheden. Al wat we vaststellen is een opeenvolging, en die is telkens eenmalig, en het is althans in principe mogelijk dat er ooit een ander resultaat is, of geen, of dat dezelfde oorzaak een ander gevolg heeft. De kans daarop wordt weliswaar steeds kleiner naarmate er meer getest wordt, tot we komen tot aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid. Dat is het nut en de beperking van de inductieve methode: enerzijds dat we wel degelijk de zekerheid heel dicht kunnen benaderen, maar anderzijds dat we door louter naar het verleden te kijken principieel nooit met absolute zekerheid conclusies kunnen trekken voor de toekomst.

    We kunnen echter meer doen dan enkel naar die opeenvolging van feiten of gebeurtenissen kijken. We kunnen ons namelijk afvragen waarom die op elkaar volgen, zeker als ze dat altijd lijken te doen. Het is immers niet ondenkbaar dat daarvoor een goede, zelfs een afdoende reden is, dat het gevolg dus niet toevallig op de oorzaak volgt. Dat is de deductieve methode, die uitgaat van bekende zekerheden, en daarop rationeel voortbouwt om een gevolg te voorspellen nog voor het gebeurd is. Maar dan stelt zich weer de vraag naar de zekerheid van die ‘bekende zekerheden’. Met andere woorden, kunnen we wel van iets zeker zijn?

    Het is vooral in de geometrie en de wiskunde dat men deductief te werk gaat. Men vertrekt van axioma’s die onbetwijfelbaar en onbetwistbaar zijn, die niet met elkaar in tegenspraak zijn en die niet uit elkaar kunnen afgeleid worden, en van stellingen die logisch opgebouwd zijn op die axioma’s. Axioma’s zijn zeer eenvoudig, bijvoorbeeld dat het geheel altijd groter is dan het deel, een van de vijf axioma’s van de Euclidische meetkunde. De resultaten van deze methode zijn even verbluffend indrukwekkend in hun accuratesse en complexiteit als in hun praktische bruikbaarheid, daarvan getuigt onze hoogtechnologische beschaving.

    In de experimentele wetenschappen werkt men eveneens met dergelijke eenvoudige axioma’s, die wel gebaseerd zijn op de waarneming, maar veeleer de achterliggende wetmatigheden onthullen. De absolute zekerheid daarvan wordt veeleer bepaald door de afleidingen die ervan gemaakt worden. Als aan de hand daarvan geen experimentele voorspellingen kunnen worden gemaakt, zijn ze waardeloos. Als de voorspelde resultaten evenwel altijd en overal nauwkeurig overeenkomen met de resultaten van de experimenten, zijn ze geldig, tot het tegendeel bewezen wordt. De wiskunde zorgt hier voor confirmatie en bewijs, en voor verdere theoretische deducties.

    Maar wat met de filosofie, die noch mathematisch, noch experimenteel is?

    Sommige filosofen stellen zich op het strikte inductieve standpunt: op grond van het onderzoek van de natuur kan je enkel tot waarschijnlijke resultaten komen, nooit tot zekerheden. Zo kan men het bestaan van een almachtige, scheppende en goede God nooit uitsluiten, want de wetenschap biedt nooit algehele zekerheid als verklaring van de wereld en het universum. Zelfs bij een uiterst geringe waarschijnlijkheid blijft het bestaan van een bovennatuurlijk wezen nog altijd een reële mogelijkheid. Zij verwerpen de mogelijkheid van een deductieve redenering over het ontstaan het bestuur van het universum, omdat er volgens hen geen axioma’s zijn waarop men zich kan beroepen om daarover stellige uitspraken te doen.

    Als we bij de vraag blijven naar het bestaan van God, en bij uitbreiding van het bovennatuurlijke, kunnen we daarbij toch enkele kanttekeningen maken.

    Vooreerst is waarschijnlijkheid weliswaar geen zekerheid, maar het is allesbehalve onredelijk om zich in belangrijke aangelegenheden veeleer te laten leiden door aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheden dan door een aan zekerheid grenzende onwaarschijnlijkheid, en dat is wat mensen gelukkig vrijwel altijd doen. Bovendien is er nog de opvallende onweerlegbare convergentie van elkaar confirmerende grote waarschijnlijkheden, zodat het niet meer gaat om louter waarschijnlijkheid op grond van een aantal geregistreerde gevallen, maar om een meer dan gerechtvaardigd inzicht in de oorzaken zelf van de feiten en gebeurtenissen, veeleer dan om de vaststelling van een al dan niet oorzakelijke volgorde. De gecombineerde en gecumuleerde resultaten van vele eeuwen doorgedreven fundamenteel wetenschappelijk onderzoek leiden samen tot een zo logisch sluitend en overtuigend systeem dat in vergelijking elk ander systeem, dat integendeel niet berust op experimenteel onderzoek, maar uitsluitend op veronderstellingen of openbaringen, wel elke geloofwaardigheid moet missen. Het is dan uitdagend vermetel om op grond van een dergelijk onbetrouwbaar systeem en van een zo goed als verwaarloosbare waarschijnlijkheid over te gaan tot een zo essentiële en belangrijke bewering als het bestaan van een persoonlijke God en van al diens gebruikelijke attributen, en van een leven na de dood.

    Vervolgens kan men wel degelijk de deductieve methode gebruiken in deze kwestie. Dat heeft Darwin gedaan: hij heeft een aantal stelregels of axioma’s opgemaakt die de diversiteit van de soorten, inclusief het ontstaan van de mens, adequaat verklaren, terwijl de Bijbelse en theologische verklaring, namelijk de schepping door een persoonlijke God niet tot de vereiste experimentele resultaten leidt en heel eenvoudig gefalsifieerd kan worden, terwijl de deducties van Darwin nadrukkelijk bevestigd werden door de resultaten van het onderzoek naar het DNA. Ook Newton en Einstein hebben met hun theorieën een afdoende verklaring gegeven voor het universum, zonder daarvoor een beroep te moeten doen op bovennatuurlijke krachten of tussenkomsten. Ook die theorieën hebben tot spectaculaire resultaten geleid en blijven dat nog elke dag doen, zowel in de ruimte als hier op aarde.

    De opvatting ter zake van filosofen als Hume en Kant, en ook John Stuart Mill lijkt in het licht van de enorme wetenschappelijke en technologische vooruitgang nu veeleer pedant en kortzichtig. De oorzakelijkheid is niet iets dat wij toevoegen aan de verschijnselen, maar iets dat meetbaar aanwezig is in de eigenschappen van de zaken en de feiten. Wij kunnen met andere woorden wel degelijk doordringen tot het ding an sich, zelfs tot het subatomaire niveau. Het is precies dat dat ons in staat stelt om de wereld zo verregaand naar onze hand te zetten en de ruimte en de tijd steeds verder te verkennen.

    Er is in heel de wetenschap geen enkel spoor te vinden van het bovennatuurlijke. De wetmatigheden die wij in de natuur ontdekken, volstaan om het universum adequaat te verklaren, en over de zaken waarvoor we nog geen volledige verklaring hebben, gaan we ervan uit dat die verklaring te vinden moet zijn en zal zijn in de natuur zelf, en niet in iets dat de natuur overstijgt. Het principe zelf van het bovennatuurlijke staat haaks op elke zinvolle verklaring van het universum. Een almachtig bovennatuurlijk wezen zou evident in staat zijn om ook zaken te doen gebeuren die in strijd zijn met de natuurwetten. Welnu, dat heeft men nog nooit vastgesteld, en de vele verhalen daarover, vooral die van mirakelen in de zogenaamd heilige boeken, maar ook de meer recente, zijn zo onbetrouwbaar dat zeker vandaag ook de meeste gelovigen, theologen en kerkleiders, op de meest lachwekkend en betreurenswaardig fundamentalistische na, er nog enkel symbolische betekenis aan geven, en ze niet langer beschouwen, zoals in het verleden, als ware gebeurtenissen die valabele argumenten leveren voor het bestaan van een God. Men kan niet tegelijkertijd stellig overtuigd zijn van de natuurwetten en geloven in een almachtige God, tenzij men die God vereenzelvigt met de natuur zelf, en dan valt alles weer in de juiste plooien.


    Categorie:wetenschap
    18-07-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)

    Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch, vertaling Gerard Kessels, Uitgeverij IJzer, Utrecht, 2023, 253 blz., € 27,50 paperback.

    Het betreft een tweetalige uitgave, Duits-Nederlands, met de originele tekst op de verso bladzijden, de vertaling op de recto. Het boek is verzorgd gepresenteerd, goed leesbare letter, bladspiegel aangepast aan het genre. Er is een kort voorwoord, en een wat langer nawoord van de vertaler; een beperkt aantal verklarende eindnoten; indexen van de aanvangsregels; een korte lijst van geraadpleegde werken.

    Wie het Duits niet of niet voldoende machtig is, krijgt hier een handige sleutel aangeboden om met deze vroege werken (1899, 1901, 1903) van Rilke kennis te maken. Daarmee heeft de vertaler en ook de uitgever ons een grote dienst bewezen. Want Rilke (1875-1926) is niet alleen een belangrijke figuur in de Duitse literatuur, hij blijft ook eminent leesbaar. Dat geldt ook voor deze drie bundels.

    De titel verwijst naar het christelijke getijdengebed, dat in een of andere vorm verplicht was voor alle priesters en mannelijke en vrouwelijke religieuzen maar ook door leken beoefend werd, zij het in een aangepaste vorm. Rilke heeft de naam overgenomen, zonder veel verwijzingen naar de traditionele inhoud van het brevier of de getijdenboeken. De gedichten zijn uiterst persoonlijke meditaties over God, mens en wereld, waarin de dichter weliswaar uitvoerig gebruik maakt van de religieuze woordenschat en de talloze begrippen, beelden, gebruiken, rituelen, bijgelovigheden en excessen die het christendom in de cultuur en het dagelijks leven heeft binnengebracht, maar zonder zich veel te bekommeren om de achterliggende dogmatische leerstellingen. Daarin verschilt hij dus niet van de gelovigen van alle tijden. Deze benadering zorgt ervoor dat de gedichten geen sectaire, geen piëtistische, zelfs geen godsdienstige inslag hebben, maar veeleer algemeen-menselijke, universele literair-filosofische en vooral poëtische meditaties zijn, die daardoor toegankelijk en betekenisvol blijven voor de hedendaagse lezer.

    De Nederlandse vertaling leest vlot, in zover men dat kan zeggen van dichtwerk in het algemeen en van Rilke in het bijzonder. De vertaler heeft zich duidelijk ingespannen om dicht bij de oorspronkelijke tekst te blijven. Omdat heel wat woorden in het Duits en het Nederlands nauw verwant zijn, konden de rijmen uit het Duits vaak gewoon overgenomen worden. Waar dat niet het geval is, moest de vertaler zijn toevlucht nemen tot andere rijmwoorden, en dat heeft hij vaak vindingrijke en succesvol gedaan, hoewel hij daarmee toch afwijkt van het origineel, en soms veeleer even een eigen Nederlands gedicht maakt, geïnspireerd op Rilke; maar Kessels is geen Rilke… Zelfs als je aangenaam verrast bent door een geslaagde tournure in de vertaling, verbleekt die meestal pijnlijk wanneer je even de blik op het Duits slaat. Af en toe verbaast het dat hij de voor de hand liggende Nederlandse rijmen niet gebruikt, om ogenschijnlijk onverklaarbare of toch onduidelijke redenen. Dat doet evenwel niets af aan de verdienste van de vertaler: zonder hem zouden velen het Stunden-Buch misschien wel in huis hebben, maar het nooit lezen. Misschien is dat wel het beste gebruik dat men van deze publicatie kan maken, namelijk als opstapje naar het Duits, ook voor wie wel Duits kent maar dat niet genoeg beheerst om de rijke taal van Rilke zomaar te begrijpen en te smaken. Een inspanning die zeker de moeite waard is.


    Categorie:ex libris
    17-07-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
    Dirk Verhofstadt in gesprek met Johan Braeckman. Een zoektocht naar menselijkheid, deel 1.
     
    Om te beginnen moet het gezegd dat dit een broodnodig boek is. Uit mijn lang vervlogen jeugd herinner ik me allerlei zaken die men me meende te moeten meegeven ‘voor het latere leven’ (want, zo leerden we: "non scholae, sed vitae discimus"), maar waaraan ik zelden of nooit iets gehad heb, zoals daar zijn de volledige stamboom van Eleonora van Aquitanië († 1204), en de berekening van de oppervlakte van een schuine kegelsnede, om nog te zwijgen van de kwintencirkel. Maar met geen woord werd er gerept over (onder meer!) het ontstaan van de mens en met name de evolutietheorie, nochtans zonder enige twijfel het belangrijkste dat je als mens kan en zou moeten weten.
    Johan Braeckman, die instaat voor de uitgebreide antwoorden op de vragen van sidekick Verhofstadt, weet perfect wat belangrijk is, en komt zo tegemoet aan een grote nood bij zowat alle leeftijdsgroepen en alle lagen van de bevolking. Wat onze opvoedingssystemen schuldig verzuimden, brengt hij resoluut ter sprake, op een rustige, bevattelijke manier, die weinig ruimte laat voor twijfel. Daarbij gaat hij geen enkel tegenargument uit de weg, maar beijvert zich onverdroten om hardnekkige misverstanden uit te klaren en loze beweringen feilloos te ontkrachten.
     
    Het gaat in dit boek om de kern van de zaak, de basis van alle kennis en elk inzicht. Vandaar dat dit een broodnodig, zelfs een noodzakelijk boek is voor iedereen. Voor jongelui is het een essentiële aanvulling en fundering van de schoolse kennis, voor volwassenen en ouderen een afdoend antwoord op vragen die het leven zelf oproept, lang nadat die schoolse kennis in de vergetelheid beland is.
    Het boek begint bij het begin, namelijk het begin van het leven. Waar komt de mens vandaan? Dat is geen triviale kwestie. Het antwoord op die vraag bepaalt grotendeels de context voor alle andere vragen die men kan stellen. Indien de mens, zoals de godsdiensten prediken, door een persoonlijke God geschapen is zoals wij nu erbij lopen, dan heeft dat allesomvattende gevolgen voor het leven en het heil van elk individu tot in de eeuwigheid, en tevens voor de structuur van onze samenleving. Indien dat integendeel een foutieve, volkomen uit de lucht gegrepen bewering is die door niets bevestigd wordt, zijn de gevolgen even alomvattend en drastisch. Er zijn altijd al filosofen en andere denkers geweest die het bestaan van goden of van een unieke God in twijfel getrokken, ontkend en bestreden hebben, veelal op grond van de ongerijmdheid van de religieuze leer. Darwin heeft een andere weg bewandeld. Vanuit zijn grote en diepe interesse voor de vele vormen die het leven aanneemt, is hij op zoek gegaan naar de mechanismen die verantwoordelijk zijn voor de enorme verscheidenheid van het leven, en de hoge graad van specialisatie, inzonderheid wat de zintuigen betreft. Dat heeft hem gebracht tot een gedurfde veronderstelling, namelijk dat de mens niet altijd bestaan heeft, maar geëvolueerd is uit eerdere, niet-menselijke levensvormen. Bovendien heeft hij merkwaardigerwijs, zonder enige kennis van de genetica zoals wij die nu kennen, vastgesteld dat bepaalde kenmerken van levende wezens via de voortplanting overgedragen worden, en dat door die voortplanting via twee partners nieuwe individuen ontstaan die op bepaalde punten verschillen van hun ouders, en dat die verschillen erfelijk kunnen zijn. Dat is, ruwweg, de kern van de evolutietheorie. Die nieuwe individuen kunnen dan minder of juist meer geschikt zijn om te overleven in hun omgeving. De meest geschikte zullen meer floreren en een groter nageslacht hebben, dat al meteen beschikt over bepaalde goede eigenschappen, en vice versa. Op grond van die theorie kwam hij allengs tot de conclusie dat de mens het resultaat is van een zeer lange evolutie vanaf het eerste onooglijke levensbeginsel.
     
    Dat was en is nog steeds in strijd met wat de godsdiensten als verplichte kennis opleggen aan hun gelovigen. Voor Darwin persoonlijk en familiaal was dat een jammerlijke kwestie, want zijn uitgangspunt was niet het bestrijden van de godsdienst, maar het verklaren van de verscheidenheid en complexiteit van de levende wezens op aarde. Zijn theorie had echter wel tot gevolg dat een van de fundamentele dogma’s van het geloof, namelijk de schepping van de wereld en van de mens door God, zozeer in het gedrang kwam dat men er eigenlijk niet meer kon aan vasthouden. Zo is Darwin als het ware ongewild en onbedoeld de feitelijke grondlegger geweest van het wetenschappelijke atheïsme. Er is voor God geen plaats in de wetenschap. De Natuur gaat zijn gang volgens (voor mensen min of meer) begrijpelijke wetmatigheden, en de mens is daarvan een van de vele resultaten. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat er een God is die de mens liefheeft, of door de mens wenst aanbeden te worden.
     
    Dat inzicht was vanzelfsprekend niet meteen wijdverspreid, integendeel, het werd met een ongekende heftigheid bestreden, en dat is op vele plaatsen in de wereld zo tot op de dag van vandaag. Ook in ‘beschaafde’ gebieden zoals de V.S. is de evolutietheorie op zijn minst omstreden, en is religie nog steeds uiterst belangrijk. In de islam is er zelfs nauwelijks een begin gemaakt met de kennisname van de evolutietheorie, en bij moslims in geseculariseerde landen is het verzet ertegen formeel en onverzettelijk. Maar ook in ruime lagen van de bevolking in die landen weten slechts weinigen wat de evolutietheorie inhoudt, en is men zich dan ook niet bewust van de verstrekkende gevolgen ervan. Johan Braeckman laat niets onverlet om die kennis overal te doen doordringen, en daarvan is dit boek een zoveelste rijpe vrucht. Het belang van zijn inspanningen kan niet overschat worden.
     
    Wel valt het op dat, althans vooral bij de vraagsteller, in deze context de nadruk vaak valt op het ontbreken van niet alleen een God die alles plant en schikt met als einddoel, de mens, maar zelfs van enige richting of progressiviteit in de evolutie. Het is duidelijk dat bij al de afzonderlijke kleine stappen die samen de evolutie vormgegeven hebben inderdaad geen enkele vorm van gerichtheid op enig doel aanwezig was. De combinatie van het erfelijk materiaal van de beide partners verloopt weliswaar volgens de natuurwetten, maar is door haar complexiteit onvoorspelbaar in het resultaat. Maar uitdrukkingen als ‘de mens is het resultaat van het toeval’ kunnen aanleiding geven tot misverstanden. Gelukkig benadrukt Johan Braeckman wel tijdig dat ‘het misleidend is om te stellen dat het louter aan het toeval te wijten is dat we hier op aarde rondlopen. Dat miskent de rol van de selectie in de evolutie.’ (blz. 68) En dat ‘de biologische structuren niet door louter toeval ontstaan, dat is een misvatting…’. (blz. 99)
     
    In het tweede deel van dit boek gaat men uitvoerig in op de ontstaansgeschiedenis van de mens, zoals die kan worden gereconstrueerd aan de hand van fossielen van vroegere soorten. Dat verhaal dient als bewijsmateriaal voor de evolutietheorie zelf, en het is in al zijn onvermijdelijke onvolledigheid bijzonder fascinerend en uiterst overtuigend.
    In het derde deel komt men dan bij de godsdienst terecht, of de religie, zoals de auteurs zeggen. Het is een zeer degelijke benadering, gebaseerd op talrijke bronnen. Persoonlijk meen ik dat men te veel aandacht schenkt aan een soort fundamentele religieuze ingesteldheid van de mens. Aangezien men altijd en overal religie terugvindt, moet dat wel een specifiek en universeel kenmerk zijn van de mens. Zo komt men dicht bij het ‘God-gen’ (wat onze auteurs evenwel niet beweren). Ik volg deze redenering niet. Me dunkt dat er daarbij andere krachten aan het werk zijn. Er zijn altijd al sluwe lieden geweest die inzagen dat ze hun medemensen konden misleiden met allerlei listen en bedrieglijke verhalen, en hen zover brengen dat ze deze perfide lieden gingen onderhouden, zodat die zelf niet meer hoefden te werken. Dat men mensen zo kan misleiden, dat lijdt geen twijfel, dat zien we voortdurend in de loop der tijd, en tot op onze dagen. Hoe groter het charisma, of hoe groter de middelen die ingezet worden, hoe meer kans op slagen. Dat is echter een algemeen kenmerk, dat absoluut niet beperkt blijft tot de religie. Reclame is daarop gebouwd, en politiek eveneens grotendeels.
     
    Het vierde deel, dat handelt over het irrationalisme, sluit daarbij aan. Het is een groot pleidooi voor meer rationaliteit, vertrekkend van de eerste sporen van het deugdelijk en zindelijk denken in de Oudheid, en langs de wegen die de ontwikkeling van het rationele denken heeft gevolgd tot op onze dagen, en met talloze uitstekende voorbeelden, zowel van typische dwaasheid als van spectaculaire scherpzinnigheid onder de mensen. Ook hier is mijn persoonlijk aanvoelen enigszins verschillend van dat van de auteurs. Zo oppert Verhofstadt bijvoorbeeld dat ‘irrationalisme een normaal bijproduct is van de wijze waarop onze hersenen nu eenmaal functioneren. (…) Foute opvattingen vloeien in zekere zin automatisch voort uit onze natuurlijke psychologische eigenschappen. Valt er dan eigenlijk wel iets aan te doen?’ (blz. 276 vv.) Dat lijkt me een sterk overtrokken, bijna fatalistische benadrukking van de menselijke irrationaliteit, iets dat enkel met veel inspanning kan bestreden worden en waarschijnlijk nooit helemaal kan uitgeroeid worden. Zo zie ik het helemaal niet. Ik ben ervan overtuigd dat de mens integendeel van nature veeleer rationeel denkt, en dat de irrationaliteit veelal veroorzaakt wordt door een ontoereikende of ronduit irrationele opvoeding, zowel schools als in de eigen omgeving. Maar dat is misschien slechts een kwestie van nuances in de formulering.
    Het laatste hoofdstuk brengt een en ander samen onder de hoofding humanisme en atheïsme, strekkingen die fel negatief gecontrasteerd worden met religie en godsdienst, zonder evenwel de eigen positieve kenmerken en opdrachten van het vrijzinnig humanisme te vergeten.
    Dat alles mag ons niet doen vergeten dat dit een zeer goed geschreven boek is, dat uiterst vlot leest, onder meer door de soepele techniek van vraag en antwoord, maar vooral door de overtuigingskracht van de aangevoerde argumenten. Johan Braeckman beheerst zijn materie meesterlijk, maar kent ook zijn ‘tegenstanders’ als zijn broekzak. Hij wordt evenwel nooit agressief, hautain of verwijtend, maar wijst altijd pijnlijk nauwkeurig waar het mis gaat, om dan even rustig en overtuigend de juiste weg te wijzen voor de nadenkende mens van vandaag. Dit boek lost niet alleen alle verwachtingen ruimschoots in, het is zelfs meer dan men zou durven verhopen. Vandaar dat we graag en vol overtuiging herhalen dat het een broodnodig en absoluut noodzakelijk boek is voor iedereen die het ernstig neemt met zichzelf, met onze maatschappij en met onze wereld. We kijken verlangend uit naar het vervolg. 

    Categorie:ex libris
    11-07-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Heilige Geest
    … en de Heilige Geest?
    Onlangs vroeg iemand die niet gelovig opgebracht werd me wie of wat eigenlijk de Heilige Geest is. Ze weet dat ik katholiek ben opgevoed en mijn hele loopbaan in (zeer) katholieke kringen heb doorgebracht. Haar voor mij enigszins verrassende maar zeer terechte vraag herinnerde me eraan dat er wel degelijk mensen zijn die anders opgevoed zijn en niet op de hoogte zijn van zelfs de belangrijkste dogma's van de katholieke leer. Maar meteen besefte ik dat zij daarin niet verschilt van bijna alle gelovigen: ook die hebben immers geen idee van wie de Heilige Geest is. Meer nog: ondanks mijn aanzienlijke vertrouwdheid met de gewoonten, gebruiken en de inhoud van het katholiek geloof, heb ik zelf ook maar een heel vaag idee van die Heilige Geest. Hoewel gelovigen die dagelijks aanroepen in het kruisteken: in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, amen, is die derde persoon voor iedereen een grote onbekende. De Kerk doet overigens al heel lang geen enkele moeite meer om daarin verandering te brengen. Men verkiest het vaag te houden, een beetje in de doofpot te stoppen, zonder aan de leer iets te veranderen, want dat kan natuurlijk niet met een goddelijke openbaring. Stel je voor dat de paus plots zou verklaren dat de Heilige Geest eigenlijk niet bestaat!
    Nochtans is dat de conclusie die elk weldenkend mens, gelovig of niet, moet trekken wanneer men over die Heilige Geest nadenkt of zich erover informeert, bijvoorbeeld in de Katechismus van de katholieke Kerk, het officieel leerstellig document. Daar vindt men een uitleg van ongeveer vijftien bladzijden, maar zelfs na aandachtige lezing kan ik jullie niet in twee, drie woorden zeggen wat er precies bedoeld wordt. Dat is niet verwonderlijk, want sinds het ontstaan van het christendom in de eerste eeuw van de christelijke jaartelling, is de Heilige Geest weliswaar aanwezig in aanroepingen en gebeden, maar de precieze betekenis van de term lag niet vast. Theologen en leiders van de Kerk hebben dan geprobeerd om daarin enige klaarheid te scheppen, maar tot nog toe zijn ze daarin niet geslaagd. De meningsverschillen blijven nog altijd even groot als toen, althans onder het handjevol personen die zich daarmee vandaag enigszins bezighouden. Meestal houdt men het erop dat men met die term de invloed bedoelt die God heeft op de mensen. God maakt zichzelf en zijn wet kenbaar op verscheidene manieren, en dat formuleert men als het zenden van zijn Geest. Hij openbaart zich aan de mens, bijvoorbeeld door mensen te inspireren (in het Latijn is Geest Spiritus) die over hem spreken, zoals de profeten en ook de priesters en de gezagsdragers van de Kerk. Hij spreekt ook rechtstreeks tot de mens, bijvoorbeeld in het geweten dat wij hebben gekregen door de instorting van de Heilige Geest: zo weten wij als het ware vanzelfsprekend wat goed en kwaad is.
    Wanneer men in een god gelooft, zijn dat geen onbegrijpelijke of zinloze veronderstellingen. Een god die volledig verborgen blijft voor de mensheid is immers zo goed als geen god. Vandaar dat agnosticisme een onbevredigende houding is tegenover het godsprobleem: men stelt dan dat men niet kan weten of er een god is of niet, en dus schort men zijn mening daarover op. In de praktijk is er dan echter geen verschil met bewust atheïsme, dat ervan uitgaat dat er geen god is. In beide gevallen is er geen rol weggelegd voor een god in de levenshouding of de ideologie.
    In de christelijke leer heeft men van die tussenkomst van God, die zo manifest aanwezig is in de joodse bijbel, zoals overigens in alle andere godsdiensten, een eigen goddelijke persoon gemaakt, in een formule die volkomen onbegrijpelijk is en die men daarom een mysterie noemt: de leer van de Heilige Drievuldigheid, of de Triniteit. Er is één God, maar er zijn drie goddelijke personen: Vader, Zoon (Jezus Christus) en Heilige Geest, die elk volledig God zijn, maar niet identiek met elkaar. Misschien is het een bewijs, of alvast een teken van de onbegrijpelijkheid van dit fundamentele dogma dat in de vermelde Katechismus veelbetekenend gezegd wordt: 'Wanneer de Vader zijn Woord zendt, zendt hij altijd zijn Adem [naar de Joodse naam voor geest, roeach, wat onder meer ook adem betekent]: een gezamenlijke zending, waarin de Zoon en de heilige Geest wel te onderscheiden zijn, maar te scheiden zijn' (sic). Zelfs grammaticaal klopt die zin niet: bedoeld is 'maar NIET te scheiden zijn', zoals blijkt wanneer we de tekst nakijken in de Engelse versie op de website van het Vaticaan: distinct but inseparable.
    Zoals ongeveer alles in de katholieke leer is ook dit algemene, fundamentele en eenvoudige religieuze inzicht, namelijk dat god een invloed uitoefent op de mensheid en op de hele wereld, verworden tot een complex theologisch concept, dat dan een eigen leven gaan leiden is, ook voor de gewone mens in de liturgie en in de iconografie, terwijl de grond van de zaak zelf compleet uit het oog verloren is. Niemand weet wie of wat die alomtegenwoordige Heilige Geest is, hoewel het een essentieel onderdeel is van de leer en er ontelbare boeken over geschreven zijn, terwijl elke gelovige zonder meer aanvaardt dat God belangrijk is in het leven en in de wereld.
    Daarin verschillen vrijzinnige humanisten en atheïsten met hen: de wereld heeft altijd bestaan in een of andere vorm en is dus niet uit het niets geschapen door een bovennatuurlijke almachtige God. De mens is ontstaan uit de elementen die aanwezig waren in die wereld, volgens principes die Darwin als eerste duidelijk geformuleerd heeft. Het hele universum is in constante verandering en de wetmatigheden daarvan ontsluiert de mensheid aan de hand van de rede geleidelijk aan terwijl ze probeert zichzelf in stand te houden en te floreren. Het is daarbij helemaal niet nodig om een toevlucht te nemen tot het idee van een God. Godsdienst is altijd al slechts een menselijk verzinsel geweest, in het beste geval om de samenleving mogelijk te maken en de gevestigde macht in stand te houden, maar helaas meestal om de machthebbers aan de macht te houden, vaak ten koste van de gemeenschap.
    Indien de godsdiensten en de Kerken uitsluitend gericht zouden zijn op het welzijn van de gemeenschap, zou men ze als pia fraus, een leugen om bestwil nog kunnen aanvaarden of dulden. Wanneer zij, zoals we voortdurend vaststellen, vasthouden aan versteende menselijke verzinsels om zich te verzetten tegen de wetenschappelijke en maatschappelijke vooruitgang en de menselijke vrijheid, gelijkheid en solidariteit, en blijkbaar meer bezorgd zijn om het behoud van hun onwaarschijnlijke ficties, tegen alle beter weten in, dan om de waarheid en de redelijkheid, en wanhopig proberen hun eigen macht, die op geen enkele democratische grond berust, in het leven te houden, en daarbij zelfs letterlijk over lijken gaan, moet elk weldenkend mens uiteindelijk toch besluiten dat uit bedrog en leugens, zelfs vrome en om bestwil, niets goeds kan voortkomen.

    Categorie:God of geen god?
    07-07-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.G. Apollinaire, Le suicidé

    LE SUICIDÉ


    Trois grands lys Trois grands lys sur ma tombe sans croix
    Trois grands lys poudrés d’or que le vent effarouche
    Arrosés seulement quand un ciel noir les douche
    Majestueux et beaux comme sceptres des rois
     
    L’un sort de ma plaie et quand un rayon le touche
    Il se dresse sanglant c’est le lys des effrois
    Trois grands lys Trois grands lys sur ma tombe sans croix
    Trois grands lys poudrés d’or que le vent effarouche
     
    L’autre sort de mon cœur qui souffre sur la couche
    Où le rongent les vers L’autre sort de ma bouche
    Sur ma tombe écartée ils se dressent tous trois
    Tout seuls tout seuls et maudits comme moi je crois
    Trois grands lys Trois grands lys sur ma tombe sans croix

    Guillaume Apollinaire, Le Guetteur Mélancolique, Poèmes divers (1900-1917), Gallimard, 1952

     

    Na mijn zelfdoding

    Drie lange lelies Drie lange lelies op mijn graf zonder kruis

    Drie lange lelies goudbepoederd die de wind wild verschrikt

    Enkel besproeid als een zwarte hemel hen soms verkwikt

    Majestatisch mooi als scepters van een koningshuis.

     

    De ene komt uit mijn wonde en als een straal haar opschrikt

    Richt ze zich bloedend op de lelie van het angstgedruis

    Drie lange lelies Drie lange lelies op mijn graf zonder kruis

    Drie lange lelies goudbepoederd die de wind wild verschrikt

     

    De andere komt uit mijn hart dat op de kale planken snikt

    Waar de wormen eraan knagen De andere uit mijn mond verstikt

    De drie richten zich op over mijn verscheiden planken wambuis

    Heel alleen heel alleen en verdoemd en ik me dunkt incluis

    Drie lange lelies Drie lange lelies op mijn graf zonder kruis

     

    Vertaling Karel D’huyvetters © 2023


    Categorie:poëzie
    06-07-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)

    Yves Knockaert, Klassieke meesters, Uitgeverij Pelckmans, Kalmthout, 2022, 670 blz., € 45.

    Voor alle duidelijkheid: ‘klassieke meesters’ gaat om componisten, waarvan er op de omslag 27 chronologisch vermeld staan, van Händel tot Sibelius.

    Het duurt wel even voor je aan de laatste bladzijde toe bent. Het is geen boek om even snel snel uit te lezen. Beter op een verloren rustig moment nog eens een (deel van een) hoofdstuk lezen, en dan weer wegleggen. Anders gaat het gauw vervelen. Dat ligt niet aan de inhoud, toch niet voor een melomaan. Maar de auteur heeft een heel eigen methode ontwikkeld. Er is in dit boek heel weinig te vinden dat helemaal van zijn hand is. Er zijn eindeloos veel en heel lange citaten. En alle historische informatie is vanzelfsprekend eveneens geput uit andere werken, die hier opvallend onvermeld blijven. We krijgen zelden of nooit te horen wat de auteur zelf over een componist, een werk, een uitvoering of een uitvoerder denkt. Steeds zijn het critici, recensenten, collega-componisten, uitvoerders, managers, intendanten en andere randfiguren die uitvoerig aan bod komen. De aandacht gaat veel meer naar de receptie van de composities dan naar hun inhoud, veel meer naar de successen of fiasco’s van de componisten en hun status in de maatschappij dan naar hun betekenis voor de muziek(geschiedenis), veel meer naar theoretische opvattingen, verwoord door componisten over hun eigen werk en dat van anderen, dan naar analyses of zelfs maar beschrijvingen van hun werk. Zo vernemen we vaak wie wie ontmoet heeft, maar hebben we het raden naar wat er gezegd werd, of blijkt dat veel minder interessant dan wat het had kunnen zijn.

    De chronologie van het werk is complex. De behandelde periode is die van de 18de en de 19de eeuw, met (enkele) uitlopers tot het midden van de 20ste. Maar er worden voortdurend sprongen gemaakt, voorwaarts en achterwaarts, zodat pas helemaal aan het einde (bijna) alles gezegd is over elk van de componisten vermeld in de titel, en een hele reeks andere. Het enige systematische in dit werk is de broodnodige index, 25 bladzijden lang, kleine druk, twee kolommen, maar die is vanzelfsprekend alfabetisch, niet chronologisch. Na elk hoofdstuk volgt een gedetailleerde opsomming van de juist vermelde werken, al dan niet van de componist vermeld in de titel van het hoofdstuk. Nuttig ongetwijfeld, maar verwarrend niettemin op zich.

    Met deze indrukwekkende verzameling van gegevens heeft de auteur een eigenzinnig werk tot stand gebracht dat niet gemakkelijk te situeren is, en daardoor ook niet gemakkelijk om te evalueren. De ongebruikelijke methode werkt, maar niet altijd even goed. Vaak zijn de rechtstreekse en de verholen citaten en de verhalen louter anekdotisch, of nauwelijks relevant, en hadden ze plaats kunnen maken voor meer diepgaand inhoudelijk commentaar, of gewoon weggelaten kunnen worden, wat de lengte van het werk en vooral de leesbaarheid zeker ten goede had gekomen. Dat is het gevaar waarvoor elke auteur zich moet hoeden bij het opzoeken van de bronnen: niet al het materiaal is even waardevol, en het feit van het gevonden te hebben is niet altijd een voldoende reden om het ook op te nemen of te gebruiken. Voor een boek van 1,5 kg dat geen woordenboek is, moet er al een heel gewichtige reden zijn. Minder is inderdaad soms, vaak, veel meer.


    Categorie:muziek
    04-07-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Abelard en Heloïse (recensie)

    Alleen maar woorden. Brieven van Heloïse en Abelard. Vertaald door Ramon Selles, Damon, Eindhoven, 2023, 238 blz., harde kaft, € 29,90.

    Er zijn van die namen die iedereen bekend in de oren klinken, en dat is wel het geval met Abelard en Heloïse. Maar wie heeft ooit de moeite genomen om op zoek te gaan naar de klepel? Deze bijzonder fraai gepresenteerde uitgave van Damon biedt daartoe een unieke gelegenheid. Helaas was dat althans voor mij een frustrerende teleurstelling. Dat ligt niet aan de vertaling: die is zo te zien tekstgetrouw; alleen heeft iemand het nodig gevonden om ze hier en daar op te pimpen met een hedendaags woord dat helemaal niet in de context past: oké, smalltalk… Het probleem is veeleer de tekst zelf. Voortgaande op de reputatie van het verhaal verwacht de nietsvermoedende lezer zich aan een amoureuze briefwisseling tussen twee geliefden, maar dan ben je eraan voor je moeite. Misschien is ons idee over de emoties van de liefde iets van de romantiek, niet van de vroege twaalfde eeuw. Hoe dan ook, van dergelijke gevoelens is in deze briefwisseling geen sprake. Wel van seksuele aantrekking en van ruige seks, maar enkel terloops, en zonder details.

    De vertaler houdt het erop dat het verhaal en de brieven (grotendeels) origineel zijn. Maar zo voelt het helemaal niet aan. Je krijgt de stellige indruk dat het om één auteur gaat die een vrij ongeloofwaardig verhaal construeert in de beste traditie van de klassieke ‘briefwisseling’, een louter formele literaire conventie, die hier zelfs nauwelijks gerespecteerd wordt. Meestal zitten we midden in ongenadig harde middeleeuwse theologische controversen, en geloof me, daar wil je niet zijn. Ik weet niet welk misplaatst plichtsgevoel me dwong, maar ik heb mezelf herhaaldelijk kunnen overtuigen om toch maar door te gaan met de lezing, tegen alle beter weten in, tot het bittere, nutteloze einde. Diem perdidi.

    De mannelijke hoofdfiguur, Abelard, komt ongegeneerd over als een typische arrogante christelijke priester, vol van zichzelf, pronkend met zijn theologische en zelfs een beetje profane kennis, vol misprijzen voor zijn talloze tegenstanders, narcistisch tot en met. Moreel verdorven, tot hij een Augustinusje doet, maar dan (al dan niet enkel literair) letterlijk terdege gecastreerd, en dan heiliger dan de paus, en een even arrogante als ongeloofwaardige en cynische tegenstander van alle seksualiteit. Hoe harder de tegenstand van het christendom tegen normale menselijke verhoudingen, inclusief seksualiteit, hoe meer je ervan overtuigd raakt dat het wel erg nodig was om al de overtredingen en de excessen onder de mat te vegen. Toen al, en nog altijd. Hoelang nog, en waarom toch?

    Op enkele erg schaarse zinnen na, is Heloïse een ledenpop, en figuur van karton, een cliché, een literair foefje, een pseudoniem voor de auteur, meer niet. Dat blijkt vooral uit ‘haar’ veel te lange zesde brief over een specifieke ‘regel’ voor vrouwelijke kloosterlingen, die in futiele langdradigheid nog overtroffen wordt door het eindeloze ‘antwoord’ daarop van Abelard, dat helemaal geen antwoord is, maar een vergezochte verzameling van vindplaatsen over vrouwen in de Schrift en in de Kerk. Het zal niemand verbazen dat de enige vrouwen die deugen weduwen zijn van boven de zestig die slechts één man gekend hebben, een zo kort mogelijk huwelijksleven, liefst kinderloos, en nadien langdurige onvoorwaardelijke onderdanige dienstbaarheid aan de Kerk, het liefst als poetsvrouw.

    Het weze me vergeven dat ik niet in dieper inga op de teksten zelf: dat wil ik jullie niet aandoen. We zichzelf daarmee wil kwellen, heeft hier het materiaal voor een dergelijke kastijding voor het grijpen. Ik ben waarschijnlijk wel masochistisch genoeg om de tekst tot de laatste pijnlijke bladzijde te lezen, maar dan weer niet genoeg om daaraan enig genot, van welke aard dan ook, te beleven. Het verhaal van Abelard en Heloïse is een mottige mythe, en hun ‘briefwisseling’ een kwalijke kwakkel.

     


    Categorie:ex libris
    02-07-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kaïn en Abel

    Kaïn en Abel (Genesis 4:1-16)

    In deze heel bekende Bijbeltekst zijn er duidelijk een aantal hiaten en andere onduidelijke zaken. We moeten het doen met het verhaal zoals het overgeleverd is. Maar veeleer dan die tekst als een abstracte openbaring van God zelf te beschouwen, kunnen we proberen die te situeren in de geschiedenis van het Joodse volk, als een tekst die in de Schrift opgenomen is om een reden en met een doel, zoals alle andere teksten. Wat heeft de auteur willen uitdrukken met het relaas van de eerste broedermoord?

    Het is duidelijk dat het niet gaat om een historisch feit, maar om een parabel, een stichtend verhaal, een gelijkenis waaruit de lezers lessen kunnen trekken voor hun eigen gedrag. Door het verhaal te situeren in het gezin van de eerste mensen, wordt de voorbeeldfunctie nog versterkt. Dat die methode en haar toepassing uitstekend hun werk gedaan hebben, staat buiten kijf: het verhaal maakt deel uit van het collectieve geheugen, de namen van Kaïn en Abel klinken iedereen bekend in de oren.

    Het is evident een scherpe veroordeling van de broedermoord, en in de ruimste, meest hedendaagse interpretatie bij uitbreiding wellicht zelfs van elke moord. Maar waarom is het verhaal zo enigmatisch? Want de aanleiding voor Kaïns woede was het feit dat ‘Jahweh Abel en zijn offer goedgunstig bekeek, maar Kaïn en zijn offer niet respecteerde’. Een reden daarvoor wordt niet gegeven, noch hoe God zijn appreciatie liet blijken. Velen herinneren zich ongetwijfeld de simplistische, inhoudelijk nietszeggende schoolse afbeeldingen met de twee brandoffers: van het ene steeg de witte rook recht omhoog ten hemel, terwijl de zwarte walm van het andere naar de grond neersloeg; met Abel als een engelachtige figuur met blonde haren en Kaïn als een regelrecht lombroso-type. Die al te letterlijke interpretatie van de Bijbeltekst kan evident onmogelijk de reden geweest zijn voor Kaïns boze reactie, noch de ware betekenis van de tekst.

    Aangezien de manier waarop Jahweh op de beide broers en hun offer neerkijkt de aanleiding en het motief voor de moord is, is het ontbreken van een concrete uitleg in de tekst zo vreemd, dat er daarvoor wel een goede verklaring moet voor zijn. De enige verklaring die de tekst lijkt toe te staan, is dat de reden die God mogelijk had, en de manier waarop Kaïn Gods ongenoegen vernam, die we geen van beide rechtstreeks uit de tekst kunnen afleiden, zo evident is dat ze niet moet vermeld of uitgelegd worden, of geen belang heeft.

    De joodse godsdienst is een heel praktische, materialistische, wereldse godsdienst. Er is geen sprake van een leven na de dood, waarin de goeden beloond en de kwaden bestraft worden tot in eeuwigheid, zoals in het christendom. In Bijbelse termen is de gunst van God merkbaar in aards geluk, zijn toorn in aards onheil. De redenen daarvoor zijn ook in de Bijbelse context heel vaak onnaspeurbaar. Het kwaad treft ook de goeden, en wie kwaad doet, gaat het vaak goed. Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. Of minder Bijbels gezegd: wij hebben niet altijd een sluitende verklaring voor het geluk en het ongeluk op aarde.

    Kaïn kende evenmin als de lezer de reden voor Gods beslissingen. Maar hij heeft het verschil in appreciatie gemerkt, al wordt niet gezegd hoe. Maar voor de goede verstaander dat hoeft ook niet: we weten wat in de joodse context met Gods gunst en ongenoegen bedoeld is: geluk en ongeluk op aarde. Voor de joodse lezer was de tekst meteen duidelijk. Kaïn zag dus dat het Abel goed ging in het leven, en dat hijzelf daarentegen niet zo fortuinlijk was. Dat is de betekenis van Gods voorkeur voor Abel en zijn afkeer voor Kaïn. Die is daarover verbolgen: hij heeft een offer gebracht aan God, uit eigen beweging of zoals voorgeschreven, en dat heeft ook Abel gedaan. Waarom is het ene offer God welgevallig en het andere niet? Kaïn ziet althans geen verschil tussen hem en zijn broer in hun eerbied tegenover God, en meent terecht dat hij door God onrechtvaardig behandeld wordt als hem onheil overkomt en zijn broer integendeel alle geluk te beurt valt.

    Sommige exegeten wijzen dan op het verschil in het offermateriaal: Abel was een schaapherder, Kaïn een landbouwer. Ze zien daarin een overgang van een nomadische maatschappij die van veeteelt leeft, naar een sedentaire samenleving die van de landbouw leeft. Dat lijkt nogal vergezocht, en het helpt ook niet direct om dit verhaal te verhelderen. Landbouwers deden overigens ook aan veeteelt, zodat het hier veeleer om een taakverdeling gaat binnen een familie of een clan. Men zou in Gods vermeende voorkeur voor een dierlijk offer die uit de tekst blijkt, een aanwijzing kunnen vinden voor de uitdrukkelijke voorliefde van de priesterkaste, die de tekst schreef en bewaarde, voor dergelijke offers: ze aten liever vlees dan groenten, omdat vlees nu eenmaal meer voedzaam is. Maar voor het verhaal over de broedermoord zijn dat irrelevante opmerkingen.

    Eveneens van mindere betekenis, maar literair interessant is dat de schaapherder Abel, die vertrouwd was met leven en dood van zijn dieren, zelf slachtoffer wordt, dat zijn bloed vloeit zoals dat van zijn offerdier, en van de dieren die geslacht werden om als voedsel te dienen. De dader is Kaïn, die enkel de vruchten van de aarde offert, en onder normale omstandigheden geen dieren doodt. Geweld tegenover dieren is geoorloofd in beide vermelde gevallen, als offer en als voedsel. Door de aanslag op de herder te veroordelen, wordt veeteelt en het eten van vlees goedgekeurd, en dus ook het geweld dat ermee gepaard gaat, als dat tenminste ritueel gebeurt.

    Retournons à nos moutons. De auteur zegt dus dat men soms vaststelt dat het iemand goed gaat, dat alles lijkt mee te zitten voor die persoon, en dat iemand anders het niet goed zo goed heeft, zonder dat er daarvoor altijd een duidelijke reden is. Je zou echter voor minder boos worden en dat ook laten blijken in je lichaamstaal en je houding tegenover die andere. Dat is wat Kaïn doet.

    De reactie van God daarop is vreemd: hij vraagt aan Kaïn waarom hij boos is en waarom hij dat laat merken. Terwijl dat toch evident is. En hij vervolgt: ‘zal je niet aanvaard worden als je goed handelt?’ De auteur zegt daarmee dat ook als het ons niet goed gaat, we niet boos moeten worden en dat laten blijken, en niet afgunstig mogen zijn op anderen die het beter vergaat. Je moet blijven handelen zoals het hoort, ook in tegenslag, ook als dat jou onverdiend, onterecht, onrechtvaardig lijkt, en dan zal je door God en de gemeenschap aanvaard worden en blijven, het overkomt immers iedereen. Als we allemaal zo reageren, wordt de wereld een hel. Dat is ook het verhaal van Job. Doe je dat niet, dan ‘ligt de zonde op de loer aan de deur, en begeert jou. Daartegen moet je je verzetten’. Wat met hier met ‘zonde (hattat) bedoeld wordt is allicht elk moreel kwaad, elke overtreding van de wet. Afgunst en woede, en weigeren om de gewone tegenslagen van het leven lijdzaam te aanvaarden, leidt tot opstandigheid en tot misdaden.

    Dat wordt op de meest gruwelijke wijze aangetoond in het vervolg. Kaïn praat met zijn broer, geeft lucht aan zijn woede, en wanneer ze op het veld zijn, gaat hij zijn broer te lijf en vermoordt hem. Die daad staat voor al het geweld dat mensen van oudsher op elkaar plegen, om welke reële of vermeende reden ook. Om het heel duidelijk te maken, neemt de auteur de broedermoord als voorbeeld, omdat iedereen lang voor Dawkins al wist dat wij het meest bezorgd zijn om het behoud van personen met wie we genetisch het meest verwant zijn. Het leven doden dat in alle opzichten het meest op het onze lijkt, is de meest onnatuurlijke vorm van geweld, dat wordt door iedere mens zo aangevoeld.

    God is vanzelfsprekend verbolgen over deze wandaad, wat door de auteur aan Kaïn zo beeldend verwoord wordt door te zeggen dat ‘de stem van het bloed van zijn broer op de grond het uitschreeuwt tot God’. Hij wordt ‘vervloekt van de aarde die haar mond geopend heeft om het bloed van zijn broer te ontvangen uit zijn hand’; als hij die aarde bewerkt – hij is een landbouwer – ‘zal ze voor hem geen levenskracht meer opleveren’. Hij moet dus weg van zijn woonplaats en van zijn akkers, de zwaar bezoedelde plaats van de misdaad, en over de aarde ronddwalen zonder vaste woonplaats, en kan dus ook geen landbouwer meer zijn.

    Kaïn is wanhopig: hij verliest alles wat hij had, en heeft ook geen toekomst meer; die straf is meer dan hij aankan. Als God hem vervloekt, is er geen plaats meer op aarde waar hij kan overleven, of zelfs maar veilig is: iedereen zal hem doden. Dat is de gewone, Bijbelse betekenis van de vervloeking door God: niet alleen zal alle mogelijke onheil hem treffen, hij wordt ook vogelvrij verklaard, hij kan door iedereen ongestraft omgebracht worden, omdat hij uit de gemeenschap gesloten is, en een vijand geworden is. Maar God spreekt hem tegen: hij zal hem een merkteken geven, zoals men met vee doet, waaruit blijkt dat hij niet mag gedood worden, op straffe van zevenvoudige goddelijke wraak. Kaïn gaat in een andere streek ronddwalen. Einde van de parabel.

    De straf is verbanning, niet de doodstraf. Maar in Bijbelse termen is verbanning erger dan de dood. De mens kan enkel leven en gelukkig zijn als men opgenomen is in de gemeenschap. Dat is absoluut het geval in de joodse theocratische samenleving. Dat verwoordt Spinoza treffend in de Theologisch-staatkundige verhandeling: ‘…alleen al ergens anders buiten het vaderland gaan wonen beschouwden ze als een schanddaad, omdat de beoefening van de eredienst van God, waartoe ze altijd gehouden waren, enkel toegestaan was in het vaderland, dat immers als het enige heilige land beschouwd werd, en de andere daarentegen als onrein en ongewijd.’ (17, 23) Spinoza zegt daar en in de volgende paragrafen dat het jodendom sektarisch is; het heeft alle kwalijke kenmerken van een sekte, waarvan de haat en uitsluiting van al wie anders is wel het meest de oorzaak is van wederkerige haat en uitsluiting.

    Onze voornaamste moeilijkheid om als buitenstaanders het verhaal te begrijpen, namelijk de reden voor Gods voorkeur en afkeuring, kunnen we oplossen door in te zien dat in de joodse theocratie God voor alles verantwoordelijk is, voor goed en kwaad, zowel in het leven van het individu als in dat van elke samenleving, en voor al wat gebeurt in het universum. Het enorme probleem is dan echter dat men aan God eigenschappen moet toekennen die intrinsiek onverenigbaar zijn. Het universum wordt evident niet geleid door de welwillende, barmhartige of zelfs maar rechtvaardige persoonlijke God van de Bijbel, maar beantwoordt aan neutrale natuurlijke wetten. De godsdienstige wereldvisie moet onvermijdelijk botsen met een meer objectieve benadering van onze hele wereld en het hele universum. Alleen een willekeurige, capricieuze, frivole, of een ronduit boosaardige God kan verantwoordelijk zijn voor al wat gebeurt. Maar dan is hij uiteraard geen liefdevolle goede Vader.

    Stilaan wordt de moraal van het verhaal duidelijker. Het gaat erom dat wij niet altijd weten waarom het sommige mensen in het leven beter vergaat dan anderen. Dat mag echter geen reden zijn tot wrevel of ergernis en haat, want dat leidt tot geweld. En wie geweld pleegt op zijn medemens, wordt verbannen uit de gemeenschap. Dat is de boodschap van de auteur van het verhaal van Kaïn en Abel.

    Wij zijn het eens met de premissen, maar we worstelen nog altijd met de conclusie. We veroordelen principieel doodslag en geweld, maar we zijn nog altijd niet in het reine de toepassing van het principe, noch met de bestraffing. Op talrijke plaatsen wordt de doodstraf nog uitgevoerd, en ook lijfstraffen; ook gevangenschap en internering kan terecht als een vorm van lijfstraf beschouwd worden, en eveneens als een gedeeltelijke verbanning uit de gemeenschap. Er zijn nog talloze vormen van vermijdbaar geweld en zelfs van dood die we tolereren en zelfs principieel verdedigen, zoals zelfverdediging, ook in ruime zin, en het ‘verantwoord’ gebruik van staatsgeweld, ook in het geval van de ‘gerechtvaardigde oorlog’. En wij proberen nog altijd de wellicht onvermijdelijke reële ongelijkheid onder de mensen, die rechtstreeks in tegenspraak is met onze hoogste morele principes, met allerlei middelen te milderen – aangezien we er niet in slagen ze op te heffen, omdat we niet zeker zijn wat we willen, en zelfs of we dat wel willen, en nog minder welke middelen we daartoe kunnen en willen aanwenden.

     


    Categorie:samenleving


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!