Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (166)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    27-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lamettrie, Het Geluk (recensie)

    Julien Offray de Lamettrie, Het geluk. Vertaald en bezorgd door Jabik Veenbaas, Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2016, 159 blz. €19,99 (hardcover).

    Deze Discours sur le bonheur uit 1751 wordt ons hier voorgesteld in een fraaie uitgave van Wereldbibliotheek, met een inleiding van Jabik Veenbaas (blz. 5-21), een korte en daardoor nutteloze literatuuropgave (blz.147), een even nietszeggende verantwoording (blz. 149) en 92 eindnoten (blz. 151-159) in een vreemde en ondoorzichtige mengeling van de voetnoten van Lamettrie zelf en toelichtingen van Veenbaas. De inleiding is veeleer een laudatio, waarin de figuur en het werk van Lamettrie hoog geprezen wordt en voorgesteld als ‘een literair en filosofisch meesterwerk’ van 'een volstrekt oorspronkelijke denker uit de verlichting’ (achterflap).

    Wat het literaire betreft: de gezwollen taal en de talloze klassieke stijlfiguren en de voortdurende verwijzingen naar de klassieke oudheid en de Franse literatuur maken van dit korte werk een zware dobber om lezen. De ‘Nederlandse’ vertaling is niet meer dan een omzetting van de lange en complexe Franse volzinnen in een opgeleukt taaltje dat voor modern, vlot en helder moet doorgaan, maar dat een voortdurende inspanning vraagt om de wispelturige redeneringen te volgen en op vele plaatsen simpelweg onverstaanbaar is. Steeds weer moest ik naar de Franse tekst grijpen om te zien waarover het eigenlijk ging, en dan bleek dat het weliswaar modern aandoende Nederlands het Frans vaak onbehoorlijk behandelt. Toegegeven, het Frans van Lamettrie en ons hedendaags Nederlands hebben niet veel gemeen, maar als men dan toch meent dat werk te moeten en te kunnen vertalen, moet men ten minste proberen het Frans te verstaan en het verstaanbaar te vertalen. Kortom, in deze vertaling is er van een literair meesterwerk zeker geen sprake, en na enkele bladzijden in het originele Frans zal men ook daar moeten vaststellen dat we hier allerminst te maken hebben met een hoogtepunt van de Franse literatuur.

    Lamettrie was destijds niet geliefd bij zijn filosofische collega’s, dat geeft ook Veenbaas aan in zijn inleiding, waar hij zelfs spreekt van ‘een excommunicatie’. Na de lezing van dit werkje begrijpt men waarom. Dit is geen filosofisch meesterwerk, het is zelfs geen filosofie. Veenbaas heeft zoals bekend vreemde ideeën over de Verlichting, maar Lamettrie tot een voorbeeld van de Verlichtingsfilosofie maken, is wel een zeer gewaagde onderneming. Lamettrie past veeleer in het libertinisme, en dan niet ‘le libertinisme érudit’ (René Pintard), maar het weinig filosofische platte naturalisme en hedonisme. Veenbaas meent dat die strekking een ander aspect is van de Verlichting: ‘De achttiende-eeuwse filosofie stootte de rede nu juist van de troon. …/… Die impuls zien we bij alle grote Verlichtingsdenkers terug. Denkers als Descartes, Spinoza en Leibniz kwamen onder vuur te liggen…’ Met de grote Verlichtingsdenkers bedoelt Veenbaas wellicht Rousseau, die door niemand minder dan Jonathan Israel evenwel verketterd wordt als het tegenovergestelde van een Verlichtingsfilosoof. Het boekje over het geluk is geen systematische of methodische studie, het is een bont allegaartje van bedenkelijke redeneringen en onwijze aforismen, doorspekt met waardevolle ideeën die de auteur echter bij andere, meer ernstige denkers gepikt heeft, maar die amper te verantwoorden zijn binnen zijn eigen cynisch en frivool libertinisme. Dit is geen filosofie, het is een aanfluiting van alle filosofie.

    Wat kunnen we in een recensie als deze dan als raad meegeven aan de belangstellende lezer? Als je Lamettrie mordicus wil lezen, doe dat dan in het Frans. Als je het Frans niet machtig bent, wat geen schande is, lees dan Multatuli of zelfs Bilderdijk, maar geen Lamettrie in een of ander Nederlands. Als je iets over de Verlichting wil lezen, lees Jonathan Israel. En als je filosofie wil lezen, lees dan Spinoza.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    26-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.El cant dels Aucells

    Er zijn van die melodieën die je meteen naar de keel grijpen en je diep blijven ontroeren elke keer je ze weer eens te horen krijgt. Na die eerste verbluffende ervaring, een genadige gunst, een onverdiende verrukking, blijf je minutenlang sprakeloos achter, verbijsterd door zoveel eenvoudige schoonheid en rustige harmonie, beschroomd de wijding van de wonne te verstoren. Dan vraag je je af wat die melodie is, wie de uitvoerders zijn, want je wil dat kostbare kleinood in je gemoed koesteren met al de onthutsende emoties die het zo moeiteloos losgemaakt heeft in het diepste van je wezen.

    Dat was mijn ervaring met een anonieme traditionele Catalaanse melodie gebracht door Hesperion XXI, het onvolprezen ensemble van Jordi Savall (Aliavox 9888 A&B), en het bleek de titel te hebben van ‘El cant dels Aucells (of Ocells)’. Het is een simpel wiegeliedje, in feite een kerstliedje en in deze uitvoering wordt het woordeloos maar uiterst overtuigend en ontroerend gebracht op een eenzame ijle fluit met tedere minimale begeleiding.

    Ik kende het niet, maar dat is helemaal ten onrechte, want het is een melodie met een geschiedenis. Toen Pablo Casals, de man die de cello zijn plaats terugschonk als solo-instrument en die de cellosonates voor cello solo van Bach voor ons herontdekte, in 1939 zijn geliefd Catalonië moest ontvluchten voor de gruwel van de Spaanse burgeroorlog, begon hij al zijn concerten in ballingschap met deze bewogen melodie, ongetwijfeld als een ode aan zijn verre vaderland, met al de schrijnende emotie die enkel het heimwee van een banneling kan leggen in de herinnering aan een nu onbereikbare en verwoeste thuis. El cant dels ocells werd een symbool voor het verzet tegen het fascisme en tegen alle geweld, een klaaglied om wereldvrede, maar tevens het nationale symbool van de diepe verlangens en de hoop van het volk van Catalunya. Geen wonder dus dat Jordi Savall, die zoveel gedaan heeft voor zijn Catalonië en de Catalaanse muziek, deze melodie op zijn manier zou eren. Zijn versie is er een om koude rillingen van te krijgen, een krop in de keel, en momenten van absolute sereniteit en vrede.

    Die andere Catalaan, de beroemde tenor José Carreras nam het natuurlijk op in zijn album José Carreras Sings Catalan Songs (1991). Zijn collega in ‘de drie tenoren’ Placido Domingo, die eveneens Catalaanse roots heeft, zong het op zijn CD Encanto del Mar (2014). Er zijn nog meer versies en opnames van bekende en minder bekende muzikanten. 

    Ik vertaal hier vrij in proza de eenvoudige volkse strofen van dit kerstlied. Het is een bonte verzameling van zangvogels, en ook van enkele waarvan we niet meteen dachten dat ze konden zingen, maar dat is ook zo bij de mensen, nietwaar: elk vogeltje zingt zoals het gebekt is. Het thema mag dan al het kerstgebeuren zijn, de hele atmosfeer is die van een idyllische lentemorgen bij zonsopgang en de levensvreugde bij het ontwaken van de natuur.

    Het gezang van de vogels

    Wanneer ze het grootste licht zien opgaan in de zachtste nacht, zingen de vogels feestelijk met hun lieflijke stemmen. De keizerlijke adelaar stijgt hoog in de lucht en zingt zijn melodie die zegt: Jezus is geboren, om ons te verlossen van de zonde en ons blijdschap te brengen. De mus antwoordt hem: deze nacht van kerst is een nacht van groot geluk. De vink en de sijs zingen ook en zeggen: wat een geluk voel ik! De kneu zingt: o, hoe mooi is het kindje van Maria; en de lijster antwoordt: de dood is overwonnen, nu begint mijn leven! De nachtegaal vervolgt: het is mooier dan de zon, schitterender dan een ster! De roodstaart en de tapuit vieren het kindje en zijn Moedermaagd. Het goudhaantje bezingt de glorie van God, opgeblazen van trots. De kanarie volgt daarna, hun muziek is als de grote melodie der hemelen. Dan komt de leeuwerik eraan en zegt: vogels, kom laten we de dageraad begroeten. En de merel fluit om de allergrootste dame te vieren. De mees zegt: het is winter noch zomer, het is lente, want een bloem is geboren die overal haar geur verspreidt over de hele aarde. De zwarte patrijs zong: vogels, wie wil er vandaag bij het ochtendgloren komen om de grote Heer te zien in al zijn glorie in een stal? De hop komt zingen: deze nacht is de grootste koning gekomen. De tortel en de duif verbazen de hele wereld als ze zingen zonder droefheid. De groene spechten en de goudvinken vliegen in de boomgaarden en zingen van vreugde. De kwartel en de koekoek zijn van heel ver gekomen om de Messias te aanschouwen. De patrijs zong: ik ga mijn nest bouwen in deze stal om het kindje te zien, hoe het beeft in de armen van Maria. De ekster, de grote lijster en de gaai zeggen: de mei is op komst. De goudvink antwoordt: al de bomen worden weer groen en de takken bloesemen alsof het lente is. De vink fluistert: glorie vandaag en morgen, ik voel een grote vreugde bij het zien van de diamant zo mooi en zo briljant in de armen van Maria. De dwergooruil en de steenuil, bij het zien van de dageraad, vertrekken in verwarring. De bosuil en de oehoe zeggen: ik zie niets meer, zo veel geschitter verblindt me!


    Categorie:muziek
    25-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)

    Peter Venmans, Amor Mundi. Hoe komen we tot een betekenisvolle relatie met de ander? Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2016, 240 blz., € 18,99 (pb).

    Ik weet niet wat mij ertoe verleidde om het jongste boek van Peter Venmans te lezen. Ik ken hem niet en ik had nog niets van hem gelezen. Zijn naam duikt echter herhaaldelijk op in mijn biotoop en de titel zowel als de ondertitel intrigeert.

    Het is geen boek dat je vanaf de eerste zin van je sokken slaat. Je krijgt meteen een citaat van Hannah Arendt voorgeschoteld en nog op dezelfde bladzijde zijn we al bij Augustinus beland. Ik vroeg me af waar het zou eindigen. En dat vraag ik me nu nog altijd af. In deze recensie zal ik geen opsomming geven van de inhoud van de verschillende hoofdstukken. Dat vind je in andere boekbesprekingen die her en der verschenen zijn. Ik beperk me tot een aantal opmerkingen die bij mij opkwamen tijdens en na het lezen.

    De auteur grasduint in de filosofie en de literatuur en zelfs de kranten. Hij geeft korte samenvattingen van ideeën van verscheidene filosofen en schrijvers en betrekt die op zijn thema, zijn rode draad: de liefde voor de wereld, amor mundi.

    Een eerste moeilijkheid is dat hij niet vertrekt van een wel omschreven definitie van de amor mundi. Het is een kapstokbegrip, je kan er alle kanten mee uit en eigenlijk wordt het nooit helemaal duidelijk wat de auteur zelf eronder verstaat, behalve één vrij cryptische uitdrukking in de laatste bladzijden, ‘de ontvankelijkheid voor het ongevraagde’. We zijn dus aangewezen op de toelichting die de auteur geeft bij allerlei standpunten van andere auteurs, vaak aan de hand van korte citaten of catchwords, en die hij betrekt op de kwestie van de liefde tot de wereld. Dat lijkt een interessante procedure, maar dat is slechts verrijkend wanneer de sleutel die men hanteert enigszins past in het slot, en men op die manier ofwel de betekenis ontsluit van de besproken auteur, of die van het sleutelbegrip zelf.

    Op beide punten blijven we echter nogal op onze honger zitten. Met de vraag of een filosoof of schrijver zich inlaat met de liefde tot de wereld, hetzij instemmend hetzij afwijzend, beperk je onvermijdelijk de volle draagwijdte van hun ideeën, je dwingt hen in het keurslijf van je eigen idee, je legt hen op het Procrustesbed van je verwachtingen en past hen daaraan goedschiks kwaadschiks aan. Dat levert interpretaties op van de geciteerde auteurs en hun werken en ideeën die af en toe zo fragmentarisch zijn dat ze nog nauwelijks te herkennen zijn. Anderzijds blijken de correct weergegeven of geïnterpreteerde ideeën niet altijd veel bij te dragen tot een verduidelijking van wat Peter Venmans bedoelt met zijn amor mundi, en dan vraagt men zich terecht af waarom er nog maar eens een auteur bij betrokken wordt, zeker als dat figuren zijn die niet bij iedereen bekend zijn, noch door iedereen gewaardeerd worden. Namen als Günther Anders, Heinrich Blücher, Pascal Bruckner, Oliver Burkeman, Dany-Robert Dufour, Frantz Fannon, Pierre Hadot, Hans Jonas &c (het namenregister beslaat vier volle bladzijden op twee kolommen, maar bevat ook Eva, niet die uit Genesis en Anne, niet Frank, maar twee figuren uit een recente film), zijn mij althans volslagen onbekend.

    Vaak is het vrij onduidelijk of Venmans aan het woord is als interpreet van ideeën en teksten van anderen en hij hun standpunten dus parafraseert, dan wel als commentator met eigen standpunten. Dat laatste lijkt mij maar zelden het geval te zijn, en op de zeldzame plaatsen waar het dan toch voorkomt, gebeurt het op een uiterst omzichtige, onzekere manier, niet zelden onder de vorm van retorische vragen.

    Die aarzeling om zich uit te spreken vinden we uitdrukkelijk bevestigd in de Epiloog. Peter Venmans zegt lang gezocht te hebben naar een motto als afsluiter van het boek, en ook in deze epiloog aarzelt hij nog, wijst hij op onduidelijkheden en krijgen we nog onbeantwoorde vragen. Hij bekent dat hij aan het boek begonnen was ‘met een gevoel van ambivalentie’ en dat is wel het minste dat men kan zeggen. ‘Amor mundi’ leek hem ‘een belangrijk en actueel thema’, maar ‘tegelijk had ik zo mijn reserves. Een onverdeeld pleidooi voor amor mundi zou mijn boek niet worden, dat wist ik vooraf zeker.’ Die zekerheid van de eigen onzekerheid vinden we inderdaad op elke bladzijde. Ze heeft zoals gezegd haar oorsprong in de aarzeling van de auteur om zijn begrip nauwkeurig te omschrijven en er zelf een duidelijk standpunt over in te nemen, dat hij dan zou kunnen toetsen aan het standpunt daarover bij anderen. In plaats daarvan krijgen we in dit boek veeleer een auteur op zoek naar een onderwerp. Wat de filosoof Peter Venmans over individu en maatschappij denkt, komen we niet te weten, en een antwoord op de vraag van de ondertitel: hoe komen we tot een betekenisvolle relatie met de ander, krijgen we hier geen uitgesproken antwoord.

    Het is best mogelijk dat er lezers zijn die een dergelijke vrijblijvende auctoriale benadering verkiezen, en voor hen is dit boek dan allicht gesneden brood. Bovendien is het geschreven in een uiterst verzorgde en rijke, heldere taal, en biedt het voor de geïnteresseerde leek tal van aanknopingspunten voor verdere lectuur en nadenken.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    21-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rüdiger Safranski: Tijd (recensie)

    Rüdiger Safranski, Tijd. Hoe tijd en mens elkaar beïnvloeden, Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, vertaling Mark Wildschut, 2016, 218 blz., € 21,99 (pb).

    Met dit boek brengt Safranski ons een eigenzinnige benadering van het fenomeen ‘tijd’. Veeleer dan uit te gaan van een natuurkundige beschrijving van dat ongrijpbaar fenomeen of van een filosofische analyse van dat onvatbaar begrip, gaat hij, zoals de ondertitel aangeeft, op zoek naar wat tijd voor de mens betekent en probeert zo te verduidelijken wat wij bedoelen wanneer wij het over tijd hebben. Het gaat dus vooral over onze ervaring van de tijd. Dat blijkt al uit het eerste hoofdstuk, dat handelt over tijd en verveling. De enige essentiële kwaliteit van een goed uurwerk is dat het de tijd indeelt in identieke delen zonder daar ook maar iets van af te wijken. Dat maakt de tijd egaal: elke seconde duurt net even lang en wij gebruiken dat strakke, onveranderlijke tijdskader om gebeurtenissen tegenover elkaar te situeren en hun duur aan te geven. Maar onze ervaring van de tijd is veeleer ongelijk: soms lijkt de tijd sneller vooruit te gaan en soms trager. De verveling speelt daarin volgens Safranski een belangrijke rol: wij worden pas met het tijdsverloop geconfronteerd wanneer er weinig gebeurtenissen zijn, of wanneer die gebeurtenissen niet boeiend zijn. De verveling drukt ons met de neus op het trage verloop van de tijd, of beter: de illusie dat de tijd trager verloopt. Er is dus een aanzienlijk verschil tussen de tijd die gemeten wordt met de meest accurate uurwerken en onze individuele ervaring van het voortschrijden van de tijd.

    Het tweede hoofdstuk handelt over het merkwaardige effect van het beginnen op onze ervaring van de tijd en het tijdsverloop. Een nieuw begin krijgt een belangrijke plaats in onze levensgeschiedenis, in onze tijd, zowel op het moment van het gebeuren als nadien in onze herinnering, maar vooral door de invloed die het heeft, dus door de gevolgen ervan. Ook hier stelt Safranski vast dat niet alle tijdsmomenten dezelfde betekenis hebben, dat niet alle seconden even belangrijk zijn. De egale tijd wordt gekleurd door het belang van de gebeurtenissen. Daarmee zien we stilaan wat de auteur met dit boek bedoelt. Het gaat hem inderdaad niet om een filosofie van de tijd, maar om een psychologie van de ervaring van de tijd. Hij onderzoekt hoe in allerlei menselijke verschijnselen de tijd een rol speelt of gemanipuleerd wordt, terwijl de natuurkundige tijd onverstoorbaar verder tikt.

    Dat blijkt duidelijk uit het thema van het derde hoofdstuk: de zorg. Wanneer de tijd een neutraal gegeven is, is er geen verschil tussen verleden, heden en toekomst. Maar levende wezens ervaren dat verschil zeer sterk: in het heden plannen wij onze toekomst op basis van onze ervaringen uit het verleden. Die zorg om onze toekomstige instandhouding kleurt ons tijdsbesef ingrijpend.

    In het vierde hoofdstuk verlegt de auteur de focus van de individuele tijdsappreciatie naar de maatschappij en het sociale leven. Door de uitvergroting van de complexiteit van een zeer groot aantal gelijktijdige mensenlevens, die elk een eigen tijdsbesef hebben, ontdekken we nieuwe aspecten van de tijd, zoals de behoefte aan nauwkeurige tijdmeting voor het synchroniseren van de werveling van de verplaatsingen van een menigte. Waar het landelijke leven nog kon voortkabbelen op het ritme van het zonlicht en de seizoenen, kan een moderne maatschappij niet meer zonder een uniforme en onverstoorbare tijd. Dat leidt, zoals we in het vijfde hoofdstuk zien, tot het exploiteren van de tijd en de onderwerping van het menselijk gedrag aan de hegemonie van de voorbijrazende tijd.

    Het zesde hoofdstuk is het meest filosofische, omdat daarin nagegaan wordt hoe de mens in de loop van de geschiedenis heeft aangekeken tegen de persoonlijke ervaring van de tijd in het geheel van de voortschrijdende wereldtijd.  De vaststelling dat verschijnselen zich herhalen (de zon: dag en nacht, de maan: de maanden; de seizoenen: de jaren enzovoort) lijkt te wijzen op een cyclisch tijdsverloop, dat echter haaks staat op een als rechtlijnig verlopende onomkeerbare historische tijdslijn. Het christendom legt een grote nadruk op de persoonlijke heilsgeschiedenis: hoe men leeft, bepaalt de eschatologische tijd. De tijd is dus niet een oneindige opeenvolging van identieke momenten, noch een onstuitbaar draaiend rad, maar een werkelijke geschiedenis, waarbij de gebeurtenissen bepalend zijn voor het resultaat tot in de eeuwigheid. Maar wat betekent de heilsgeschiedenis van een individu voor het geheel van het universum? Vernietigt de nietigheid daarvan niet elke aanspraak op zingeving in het licht van de oneindigheid in ruimte en tijd van het onveranderlijke heelal?

    Het zevende hoofdstuk is getiteld ‘Kosmische tijd’. We vinden er beschouwingen over de moeilijkheid om aan de tijd een begin of een einde toe te kennen, maar ook Einsteins relativering van de tijd op grond van de onveranderlijkheid van de snelheid van het licht, en de anomalieën die daaruit volgen, bijvoorbeeld bij verplaatsingen met grote snelheid en over grote afstanden. Dat ontlokt de auteur overwegingen over de zin of zinloosheid van het leven in een astronomisch zinloos universum.

    Dat het lichaam van levende wezens een eigen biologische klok heeft is nu genoegzaam bekend. Ook dat verschijnsel bekijkt Safranski vanuit de ervaring die wij daarvan hebben in ons bewuste en onbewuste leven. Het blijkt noodzakelijk te zijn voor onze gezondheid dat wij onze eigen lichaamsritmes respecteren, men kan die niet ongestraft negeren, bijvoorbeeld door het opleggen van onnatuurlijke arbeidsprocessen.

    Hoofdstuk 10, ‘Spel met de tijd’ is gewijd aan de verhalen die wij vertellen over de tijd, van de vroegste historische bronnen, langs Afrikaanse mythen, de Odyssee en Balzacs La Comédie humaine, Oedipus, Hamlet, Laöcoon, Zeno’s paradoxen en vanzelfsprekend ook Prousts recuperatie van de verloren tijd.

    Het tiende en laatste hoofdstuk is gewijd aan het menselijk aftasten van de grenzen van de tijd. Is de individuele dood het einde van het individu? Is er iets dat niet aan de tijd onderhevig is? Benaderen wij de oneindigheid al tijdens dit leven? Hebben wij een onsterfelijke ziel? Wat betekent de christelijke oerboodschap van de wederopstanding?

    Safranski heeft zich in dit boek beperkingen opgelegd door zijn focus op de ervaring van de tijd, dus op de psychologische aspecten van de tijdsbeleving. Daardoor missen we misschien een gedegen en methodische behandeling van het thema vanuit puur metafysisch en natuurwetenschappelijk oogpunt, die nu op de achtergrond blijft. Maar wat we wel krijgen is een boeiende, uitstekend gedocumenteerde cultuurhistorische benadering van het aspect tijd in ons leven als individu en in de maatschappij, aan de hand van wat filosofen, kunstenaars, economen en theologen daarover gezegd en geschreven hebben.

    De vertaling is voorbeeldig, maar Safranski blijft natuurlijk een Duitser en dat maakt dat sommige passages het best ten minste twee keer gelezen worden.

     


    Categorie:tijd
    Tags:filosofie
    23-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Terroristen

    Gisteren is Brussel getroffen door twee terroristische aanslagen. Het is slechts een zoveelste feit in een geschiedenis van willekeurig geweld in Westerse hoofdsteden en toeristisch pleisterplaatsen. Ondanks alle voorzorgen en zelfs de aanwezigheid van militairen op verscheidene plaatsen is men niet in staat dat soort van aanslagen helemaal te verhinderen. Dat wekt uiteraard angst, frustratie en woede op en het wakkert de haat aan tegen de daders en de groeperingen waarvan ze deel uitmaken. De reacties zijn dan ook gericht op de terroristen. Men probeert hen te identificeren en uit te schakelen, zowel de cellen in het Westen als hun thuisbasis in het Midden-Oosten.

    Daarbij verliest men uit het oog dat fysiek geweld onder mensen een algemeen verschijnsel is dat talloze vormen aanneemt, maar dat zo goed als onuitroeibaar lijkt. Men gelooft dat als men genoeg terroristen uitschakelt, er meteen een einde zal komen aan het geweld. Het probleem is echter niet het terrorisme onder zijn huidige vormen, maar het geweld dat in de mens schuilt en dat bij sommige mensen een uitweg zoekt in het plegen van gruwelijke aanslagen op andere mensen. Die personen die om een of andere reden geneigd en ook in staat zijn tot het actief plegen van geweld vinden altijd wel een manier om dat in de praktijk om te zetten. Soms ontpoppen zij zich tot seriemoordenaars, soms vermoorden ze zoveel mogelijk willekeurige personen in een ultieme moordpartij; soms sluiten zij zich aan bij cellen of groeperingen die het geweld zien als het ultieme middel om hun doelstellingen te bereiken, van welke aard die ook zijn. Wij mogen dan al denken dat het hen te doen is om die religieuze of politieke doelstellingen, maar het is veel waarschijnlijker dat dit slechts aanleidingen zijn en dat wordt tevens bevestigd door de feiten. De politieke of religieuze overtuigingen van veel terroristen zijn flinterdun en vaak van zeer recente oorsprong. Van veel groter belang is de legitimering die ervan uitgaat en de organisatie die hun acties facilliteert: zij krijgen een opleiding, ze behoren tot een groep, ze krijgen de materiële middelen aangereikt om de aanslagen te plegen, ze worden betaald, men zorgt voor hun nabestaanden, ze krijgen drugs, ze wordt geïndoctrineerd, ze worden geprezen en tot het heldendom verheven, en vooral: zij krijgen de kans om geweld te plegen, en daarom was het al de hele tijd te doen.

    Waarom zijn er mensen die een dergelijke zinloze nood hebben aan het plegen van geweld, los van elk extern of intern motief? Waarom rijden wij als gekken in het verkeer? Waarom roken en drinken en eten we ongezond? Waarom gebruiken we verwoestende drugs? Waarom leven we ongezond? Waarom verwoesten we ons leefmilieu? Waarom maken we het elkaar moeilijk in het leven? Waarom zijn er zoveel zelfdodingen, naast de vele moorden? Ik kan geen andere reden bedenken dan dat er geen reden is. We doen dat omdat het kan. En als het kan, zal iemand het ook doen, ooit, ergens. Wij mensen zijn niet bij machte om te weerstaan aan de verlokking van de mogelijkheden die zich aanbieden, of toch niet altijd, en zeker niet iedereen.

    In plaats van ons dus in blinde haat te keren tegen ‘de terroristen’ zouden we moeten beseffen dat terroristen mensen zijn zoals wij en als we iets willen veranderen aan het probleem van het geweld in de wereld, zullen we iets moeten doen aan de mens, dat wil zeggen aan de mensen. Het is van belang dat we daarbij een onderscheid maken tussen mensen die uit onwetendheid handelen en anderen die een psychopathische afwijking hebben. Deze laatste groep lijkt me vrij beperkt te zijn: serie- of massamoordenaars lopen gelukkig dun gezaaid. Misschien zal de wetenschap ooit in staat zijn dergelijke genetische afwijkingen te ontdekken en te behandelen voor het te laat is, maar die tijd lijkt nog veraf. De eerste groep, de onwetende en gemakkelijk beïnvloedbare personen, kunnen we waarschijnlijk enkel veranderen door geduldige verbeteringen van het onderwijs en de levensomstandigheden, kortom onze beschaving. Het staat vast dat kennis en democratie omgekeerd evenredig is met de aanwezigheid van geweld in de wereld.

    Er kan dus geen sprake zijn van een politiek van ‘uitroeiing’ van mensen; de psychopaten zijn in feite tragische zieke medemensen die we moeten beschermen tegen zichzelf, om ons zo te beschermen tegen hen. De onwetende en gemakkelijk te beïnvloeden personen moeten we kennis bijbrengen zodat ze zelf leren nadenken en tot de conclusie komen dat zij misleid en misbruikt worden door kwaadwillige personen, die veeleer tot de eerste soort van de psychopaten behoren.

    Begrijp me niet verkeerd: vanzelfsprekend moet men proberen dergelijke vreselijke aanslagen te voorkomen. Maar uit de ervaring blijkt dat niet te lukken door tegenover die terreur een staatsterreur in te zetten, zoals sommigen bepleiten en zoals hier en daar al doorgevoerd wordt, met alle gevolgen van dien. Het zal dus op een andere manier moeten. Ofwel vinden we die, ofwel blijven we elkaar uitmoorden.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    21-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De lastige weg

    Het is stil geworden op deze website, mijn ‘Kroniek’. Ik schrijf hier veel minder dan vroeger. Ooit kon men hier tot twintig bijdragen per maand lezen. Dat is nu wel anders. De laatste maanden zijn het er amper vier, drie of zelfs maar twee, en dan nog vaak recensies van boeken die ik ter bespreking toegestuurd krijg. Wat is er aan de hand?
    Niets, eigenlijk. In de zomer van 2012 ben ik begonnen met de website Spinoza in Vlaanderen, waar ik mijn belangstelling voor de 17de-eeuwse filosoof Benedictus de Spinoza vorm kon geven. Wie dat een beetje gevolgd heeft, weet dat ik daar sindsdien al enkele duizenden bladzijden bijeengeschreven heb, onder meer de vertaling uit het Latijn van zijn belangrijkste werken, met toelichting. Dat neemt mij ongeveer volledig in beslag, zowel inhoudelijk als praktisch. Ik interesseer me nog nauwelijks voor andere zaken, tenzij ze onrechtstreeks te maken hebben met Spinoza. Bij hem vind ik volop mijn gading. Wat hij te vertellen heeft spreekt mij enorm aan, ik ken geen enkele auteur, hedendaagse of historische, die over belangrijker zaken geschreven heeft. En wat hij over de essentiële zaken van het leven zegt, is essentieel. Wat kan een mens nog meer verlangen dan daarmee de hele dag intens bezig zijn?
    Zo zijn mijn dagen gevuld met Spinoza. Ik lees zijn werken en vertaal ze uit het Latijn en schrijf er toelichtingen bij die mij helpen te begrijpen wat hij bedoelt, en die misschien ook anderen daarbij kunnen helpen. Ik lees ook wat anderen over Spinoza geschreven hebben, maar steeds minder: ik heb onderhand al zoveel over hem gelezen en ben tevens al zo vertrouwd met zijn werk dat ik niet echt nog behoefte heb aan de uitleg van iemand anders: als ik wil weten wat Spinoza zegt, dan lees ik er hemzelf op na. Als bovendien wat anderen over hem schrijven moeilijker te verstaan is dan Spinoza zelf, die geldt als een van de moeilijkste filosofen ooit, is mijn keuze ook snel gemaakt, natuurlijk.
    Ik breng dus vele uren per dag door met schrijven: vertalen en toelichten en de website vullen, en contacten met anderen, meestal over Spinoza. Ook praktisch gezien blijft er dan niet veel tijd over voor iets anders: Spinoza neemt niet alleen mijn gedachten in beslag, maar ook mijn tijd. Na de middag ga ik een uurtje wandelen langs de Demer met Tobeke, onze beagle. Ik poets het huis zo goed en zo kwaad als dat gaat, ik kook het avondeten, ik doe het administratieve werk en de klusjes die zich aandienen, ik ga mee inkopen doen en dat is het zo ongeveer. Zeker, er komen wat zeldzame bezoekers en we gaan zelf ook wel eens op bezoek, soms via Skype. Maar we zijn huisduiven: we hebben ons huis ingericht als onze biotoop, we vinden er al wat we nodig hebben om aangenaam en zinvol te leven.
    En zo komt het dat mijn Kroniek op de achtergrond geraakt is. Ik ben bezig met Spinoza en dat slorpt me op en dat laat nog maar weinig tijd en energie over voor andere zaken. Ik heb ook het gevoel dat ik veel van wat ik te zeggen had al eens gezegd heb in de meer dan 1300 bijdragen die op deze website verschenen zijn. Als ik er soms eens eentje herlees, ben ik best wel trots op wat er staat, het is het herlezen waard, probeer het zelf maar eens met een willekeurige tekst, lang of kort, recent of al wat meer belegen.
    Sommige lezers zijn teleurgesteld dat ze niet meer zowat elke dag een nieuwe tekst voorgeschoteld krijgen. Ik begrijp dat, maar ik ben tijdens de laatste tien jaar, dus sinds ik op pensioen gegaan ben, geëvolueerd. Ik heb spontaan een manier gezocht om zinvol bezig te zijn, meer nog: om me tijdens het laatste deel van mijn leven vooral of nog uitsluitend bezig te houden met zaken die echt belangrijk zijn. De eerste jaren was dat een zoektocht naar wat dat kon zijn, en dat leidde onder meer tot het inzicht dat ik een atheïst ben in het diepst van mijn gedachten. Veel bijdragen op deze website getuigen daarvan. Maar dat a-theïsme is geen loutere lege ontkenning van het bestaan van God, het is een positieve bevestiging en verheerlijking van een zinvol leven zonder God. Zo ben ik bij Spinoza terechtgekomen. Bij hem ben ik thuisgekomen, ik heb er gevonden wat ik al mijn hele leven zoek: lucide verklaringen voor al wat is, antwoorden op de uiteindelijke vragen die we ons als mens kunnen stellen.
    Maar Spinoza biedt geen kant en klare antwoorden. Zelfs heel verstandige mensen hebben hun tanden stukgebeten op zijn geschriften en dat is voor mij niet anders. Je moet hem leren kennen en appreciëren en dat vraagt veel tijd en energie. Je moet in zijn manier van denken treden voor je hem kan begrijpen. Zijn antwoorden zijn maar relevant als je de juiste vragen weet te stellen. Maar wanneer je ooit zover bent, zijn die antwoorden werkelijk subliem en absoluut verhelderend. Niemand kan dat werk voor jou doen, je moet die ontdekkingstocht zelf ondernemen. Spinoza zegt daarover zelf het volgende aan het einde van zijn hoofdwerk, de Ethica: ‘Indien nu de weg waarvan ik heb aangetoond dat die daartoe leidt uiterst lastig lijkt, kan men die nochtans toch vinden. En wat zo moeilijk te vinden is, moet ook wel heel lastig zijn. Als het heil immers voor het oprapen lag en zonder grote inspanning gevonden kon worden, hoe zou het dan kunnen dat omzeggens iedereen het over het hoofd ziet? Maar al wat uitmuntend is, is zo moeilijk als het zeldzaam is.’
    Dank je wel, lieve lezers, om mij te volgen terwijl ik die lastige weg ga.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:Spinoza
    18-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Richard Dawkins, Een kaars in het donker (recensie)

    Richard Dawkins, Een kaars in het donker. Mijn leven in de wetenschap, Amsterdam: Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2015, 448 blz., € 24,99 (pb).

    Gerelateerde afbeelding

    Zonder enige overdrijving kan men stellen dat Richard Dawkins (°1941) onze wereld heeft veranderd. Sinds het verschijnen van The Selfish Gene in 1976 bekijken wij de wereld met andere ogen, namelijk vanuit een neodarwinistisch oogpunt. In 1982 breidde hij dat evolutionair gezichtspunt nog aanzienlijk uit met The Extended Phenotype. In 2006 verbaasde hij de wereld met The God Delusion, waarvan er meer dan drie miljoen exemplaren verkocht zijn, waarvan twee miljoen in het Engels, de rest in 35 andere talen (blz. 166). Daarmee kreeg het wetenschappelijk atheïsme een ongekende verspreiding. Dawkins is sindsdien een publieke figuur.

    Dit boek is het tweede autobiografisch werk, na An Appetite for Wonder (2013). Het beschrijft zijn succesvolle jaren als wetenschapper en als prominente intellectueel. In zijn bekende vlotte, onderhoudende stijl laat hij ons binnenkijken in zijn persoonlijk leven, in zijn carrière als wetenschapper, in zijn werk voor de media en in zijn leven als auteur van een indrukwekkende reeks publicaties.

    Dat daarbij heel wat bekende en beroemde namen vallen, is onvermijdelijk. Dawkins is al heel snel gaan behoren tot een kleine groep van wereldberoemde wetenschappers en heeft zijn hele volwassen leven in die kringen doorgebracht. Dergelijke beroemdheden vinden blijkbaar ook moeiteloos hun weg naar nog meer exclusieve groepen en jet sets en zien zichzelf uitgenodigd door alles wat naam heeft in de politiek, de economie, de kunsten enzovoort. Heel wat verhalen in dit boek gaan over dergelijke ontmoetingen, reizen en gebeurtenissen, de ene al spectaculairder dan de andere. Dat is geen heel diepgaande lectuur, maar Dawkins beschrijft die veeleer mondaine gelegenheden op een innemende manier, zonder valse bescheidenheid maar ook zonder opscheppen, zodat het aangenaam lezen blijft.

    Meestal echter zijn die klassieke ingrediënten van memoires van beroemdheden voor de auteur slechts de aanleiding voor meer ernstige zaken. Wij krijgen niet alleen Dawkins te zien in allerlei heerlijke settings, hij blijft zichzelf en zijn ideeën trouw door alles heen en neemt elke gelegenheid te baat om zijn basisideeën te verkondigen, te illustreren en kracht bij te zetten. Er zijn hoofdstukken, vooral naar het einde van het boek toe, die zo uitdagend zijn als zijn beste boeken en die van de lezer een ernstige intellectuele inspanning vereisen, die echter ruimschoots beloond wordt door de verrijkende inzichten die men erdoor verwerft. Dawkins is een geboren leraar, iemand die je als het ware moeiteloos kan leren denken en doen denken.

    Dawkins is de bekendste van de ‘Nieuwe Atheïsten’, naast de betreurde Christopher Hitchins en Sam Harris en Daniel Dennett, met wie hij de Four Horsemen vormde. Zij hebben samen wellicht meer gedaan voor de verbreiding van het wetenschappelijk atheïsme dan wie ook in onze tijd. Ontelbare mensen hebben zich in hun geschriften herkend en hebben zich daardoor gelegitimeerd gevoeld om zich tot het atheïsme te bekennen, gesteund door het indrukwekkende voorbeeld van deze internationaal erkende wetenschappers. Ook dat aspect van Dawkins’ inzichten en inspanningen komt ruimschoots aan bod in dit boek, met dezelfde overtuigingskracht en met dezelfde intellectuele eerlijkheid die ons in zijn eerdere publicaties zo diep trof. Richard Dawkins verstaat als geen ander de kunst om iets zo uit te leggen of aan te brengen dat het tegendeel ervan totaal ongerijmd en onvoorstelbaar lijkt, terwijl wat hij zegt zo evident is dat men spontaan denkt: hoe vreselijk stom dat ik daar zelf niet op gekomen ben! Dat is overigens exact de reactie van T.H. Huxley toen hij het basisidee van Darwins The Origin of Species inzag.

    Dit boek is zo goed geschreven en zo boeiend dat je het maar met moeite neerlegt en snel weer ter hand neemt. Je hebt voortdurend het gevoel in het gezelschap te verkeren van een belangrijk iemand en zaken te lezen die de moeite waard zijn. Dat zijn dan alvast twee punten die dit boek voor heeft op de grote meerderheid van wat er vandaag allemaal gepubliceerd wordt. Ik ken geen andere wetenschappers die zoveel gedaan hebben voor de verspreiding van wetenschap en waarheid als Richard Dawkins. Veeleer dan a brief candle in the dark is hij een waarlijk lichtend voorbeeld, een fameuze fakkeldrager die door het licht dat hij laat schijnen op de waarheid ook aantoont wat duister is, om het met Spinoza te zeggen. Warm aanbevolen, samen met al zijn andere publicaties.

    Gerelateerde afbeelding

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap
    15-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herwonnen vrijheid. Recensie Julian Baggini

    Julian Baggini, Herwonnen vrijheid. De mogelijkheid van een vrije wil, Amsterdam: Nieuw Amsterdam, 2015, 270 blz., € 22, 99 (pb), € 16,99 (eb).

    Over de vrije wil is al heel veel geschreven, vroeger en nu. Sommigen ontkennen staalhard dat de mens over een vrije wil beschikt, anderen eisen die op als het geboorterecht van de mens zelf, de voorwaarde van elk mens-zijn. Men zou kunnen zeggen dat het een dovemansgesprek is omdat men het niet eens is over de betekenis van de gebruikte woorden, maar dat is een onderschatting van het probleem. Er zijn wel degelijk fundamentele tegenstellingen tussen de beide opvattingen. Het komt er dus op aan enerzijds de misverstanden op te helderen aan beide zijden van de scheidingslijn die voor- en tegenstanders in het zand getrokken hebben, zodat we het tenminste eens kunnen zijn waarover we spreken, en anderzijds uit te maken waar de reële verschillen dan nog liggen. De vraag naar de vrije wil is immers niet zomaar een willekeurig theoretisch probleem waarover filosofen het niet eens raken. Integendeel: het is uiteindelijk de vraag naar de menselijke verantwoordelijkheid, een essentiële vraag in de rechtspraak en in het maatschappelijk debat over de organisatie van onze maatschappij. Daarnaast is de vrije wil ook een van de onderwerpen die gelovigen en ongelovigen scheidt, en niet zonder reden.

    Het is de grote verdienste van dit boek dat het al deze aspecten op een rustige, evenwichtige en gestructureerde manier onderzoekt en bespreekt. Daarbij komen zowel de meest geavanceerde resultaten van de moderne wetenschap aan bod als de hardnekkige religieuze overtuigingen. De wetenschap, en dan vooral de hedendaagse neurowetenschap, vormt voor veel voorstanders van de vrije wil de grootste vijand. Nochtans doet die wetenschap niets anders dan onbevangen wetenschappelijk onderzoek, dus zonder enige bedoeling om het bestaan van God en de vrije wil te ontkennen of te ontkrachten. Maar men kan niet anders dan vaststellen dat de primitieve opvatting als zou elke mens op elk ogenblik absoluut vrij zijn om een beslissing te nemen in de ene of de andere zin, totaal onhoudbaar is gebleken. Hoe verder men doordringt in de werking van onze hersenen als een onderdeel van gans ons lichaam, hoe meer men tot de vaststelling komt dat ontelbare factoren een rol spelen bij het tot stand komen van wat wij uiteindelijk een beslissing noemen. Dat kunnen fysiologische factoren zijn, zoals hersentrauma’s of drugs, maar ook psychologische factoren zoals depressie &c., die zelf ook weer allerlei oorzaken kunnen hebben. Het blijkt dus niet zo te zijn dat wij beschikken over een capaciteit of een orgaan, de vrije wil genaamd, die op elk ogenblik van ons leven als een hoogste instantie ongehinderd en zonder enige beïnvloeding beslissingen neemt met volledige kennis van zaken. Dergelijke momenten zijn uiterst zeldzaam, zo al niet onmogelijk in een mensenleven.

    Anderzijds is het evenmin zo dat alles gedetermineerd is door de oorzaken die eraan vooraf gaan en dat het menselijk gemoed, of het verstand, of de intelligentie, of hoe men de mentale vermogens ook wil noemen op geen enkele manier enige inbreng heeft bij het tot stand komen van wat men onze beslissingen noemt. Hoewel heel veel zich afspeelt in ons gemoed zonder dat wij ons daarvan bewust zijn en ‘beslissingen’ al blijken genomen te zijn nog voor wij ons daarvan bewust zijn, valt het toch onmogelijk te ontkennen dat wij voortdurend keuzes maken, grote en kleine. Dat betekent niet dat wij dan telkens een muntstuk opgooien en onze beslissing laten afhangen van kop of munt (zoals een absolute versie van de vrije wil ten minste als een mogelijkheid veronderstelt), maar wel dat wij op grond van wie en wat we zijn een keuze maken uit de talrijke mogelijkheden die zich in de meeste situaties voordoen, een keuze die ons op dat ogenblik verantwoord lijkt. Er is dan geen sprake van een absolute wilsvrijheid, aangezien wij wel degelijk beïnvloed zijn door de omstandigheden, door onze geschiedenis en zelfs door onze genen, maar evenmin van een absoluut determinisme, aangezien wij nog steeds een keuze kunnen maken uit verscheidene mogelijkheden. Het is enkel wanneer wij, bijvoorbeeld door een hersentrauma, niet meer in staat zijn tot dergelijke keuzes, dat men kan zeggen dat de wil niet meer vrij is en dat men ook niet meer kan verantwoordelijk gesteld worden voor zijn daden.

    Sommige neurowetenschappers en sommige filosofen die daarbij aanleunen, gaan heel ver in het blootleggen van de factoren die onze beslissingen en ons gedrag beïnvloeden. Dat kan leiden tot de indruk dat wij niet meer zijn dan robots of automaten, zij het dan zeer gesofisticeerde. Dat verleidt sommigen ertoe om de menselijke autonomie en dus ook de toerekeningsvatbaarheid bijna volledig te ontkennen. Dat is echter een al te lichtvaardig oordeel. Het is niet omdat onze voortbeweging vrijwel helemaal onbewust gebeurt, dat wil zeggen autonoom aangestuurd wordt door onze hersenen, zonder dat wij daarvoor bewuste beslissingen moeten nemen, dat wij niet verantwoordelijk zijn voor waarheen wij ons bewegen en waar wij ons bevinden. Het is niet omdat wij geen controle hebben over onze lever, onze gal, onze hormonen &c. dat wij geen enkele controle hebben over ons lichaam als een geheel. Het is niet omdat wij te dronken zijn om te weten wat we doen dat we niet verantwoordelijk zijn voor de toestand waarin we ons lichaam gebracht hebben en dus voor wat we in die toestand doen. Vroeger was dronkenschap een verschonende omstandigheid bij verkeersongevallen. Nu is het een verzwarende omstandigheid, of zou het dat moeten zijn.

    Een ander aspect van deze discussie is de rol die onze genen spelen in wie en wat we zijn en wat we doen. Ook daar zijn alle stellingen bemand, van een uiterst fatalistisch determinisme tot een radicale ontkenning van enige rol van ons genetisch materiaal en een absolute prioriteit van de vrije wil. De auteur gaat dieper in op onderzoek bij eeneiige tweelingen, die dus genetisch identiek zijn, maar die bijvoorbeeld van bij de geboorte gescheiden zijn en elk in een zeer verschillende omgeving opgegroeid zijn. Dan blijkt dat die personen enerzijds heel wat gelijkenissen vertonen, wat dus onweerlegbaar wijst op een bepaalde rol van onze genetische samenstelling en onze erfelijkheid, maar dat deze tweelingen nooit identiek zijn en aanzienlijke verschillen vertonen op talrijke gebieden, wat erop wijst dat de erfelijkheid niet zonder meer bepalend is voor het resultaat. Ook de omgeving speelt een (even) belangrijke rol. En naast die beide factoren, die geen van beide determinerend zijn, blijft er steeds de mogelijkheid voor elke persoon om afwegingen te maken alvorens een beslissing te nemen. Deze afwegingen zullen wel degelijk gekleurd zijn door onze volledige voorgeschiedenis en door de concrete omstandigheden, maar worden er niet volledig door bepaald.

    In het derde deel, ‘Herwonnen vrijheid’, gaat de auteur dan op zoek naar welke vrijheid een persoon heeft. Het is de vraag naar het ik, de kern van het individu. Dat blijkt iets heel anders te zijn dan wat de voorstanders van de beide extremen, namelijk absoluut determinisme en absolute vrijheid van wil verdedigen. Het is een zeer complex en genuanceerd geheel van factoren, waarbij nu eens het ene en dan weer het andere zal doorwegen, maar dat toch in zekere mate bepaalde min of meer vaste karakteristieken zal vertonen, zodat men wel degelijk kan spreken van een uniek individu, dat ook als dusdanig kan beschouwd en behandeld worden. Enerzijds betekent dit dat men respect moet hebben voor wat dat individu is en men het niet zomaar mag veroordelen wanneer het afwijkt van de norm. Maar anderzijds betekent het eveneens dat een individu als persoon verantwoordelijk is voor wat het geworden is en daarover ook rekenschap moet afleggen, tenzij onweerlegbaar kan aangetoond worden dat men juist niet zelf verantwoordelijk is voor wie en wat men is, maar dat er oorzaken zijn waarvoor men niet zelf verantwoordelijk is en waarover men geen enkele controle heeft. In extreme gevallen, zoals bij hersentrauma’s is dat vrij gemakkelijk en overtuigend aan te tonen; in andere gevallen is dat veel minder duidelijk: in welke mate is een ‘moeilijke jeugd’ verantwoordelijk voor later misdadig gedrag? Dat is een problematiek die de auteur aansnijdt in het vierde deel dat de titel draagt van ‘Verminderde vrijheid’.

    Vrijheid is dus geen absoluut, maar een relatief begrip. Er zijn talrijke elementen die daarin meespelen en die rol kan op bepaalde momenten van de geschiedenis en in verschillende maatschappelijke en geografische omstandigheden heel anders beoordeeld worden. Een bijzonder treffend hoofdstuk (7) is gewijd aan de netelige en schrijnende kwestie van de verslaving. De laatste twee hoofdstukken (8 en 9) brengen de discussies tot een evenwichtige conclusie. De misverstanden worden met een merkwaardige precisie geanalyseerd en opgelijst en zo ontkracht. De genuanceerde standpunten worden helder verwoord en tegenover de nu welhaast hilarische extreme standpunten geplaatst. We zien duidelijk waarover de discussie over de vrije wil niet gaat, en waarover die wel gaat. Er is een vrije wil, maar die is niet wat men er gemeenlijk over zegt en denkt.

    Zoals in eerder werk is Baggini ook voor dit boek te rade gegaan bij autoriteiten met gezag, maar heeft hij zijn betoog verlevendigd met gesprekken, interviews, briefwisseling en discussies met personen die daadwerkelijk met de problematiek van de vrije wil te maken hebben in hun persoonlijk leven. Dat maakt dit boek zoveel aantrekkelijker dan de soms werkelijk onleesbare filosofische of theologische traktaten die over dit onderwerp geschreven zijn. Het is een uitstekend en degelijk werk dat elke lezer met zachte maar vaste hand tot de juiste en geruststellende conclusies leidt, ver van de onredelijkheid van de extreme standpunten die men meestal voorgeschoteld krijgt. Ten zeerste aanbevolen.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    28-01-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedichtendag 2016

    Ik weet niet

    of ik nog het lef zal hebben

    om mijn stem te verheffen

    en de nood te klagen

    van hen die lijden

    onder het geweld

    van hun medemens

    ik ben murw geslagen

    door hun woordeloze aanklacht

    hun blik vol onbegrip

    hun onuitgesproken vraag

    hun troosteloze teleurstelling

    hun uitzichtloos berusten

    ik heb niets

    om hun tranen te drogen

    hun hand te vullen

    hun rug te rechten

    of een glimlach te ontlokken

    aan hun moede ogen

    ik heb niets

    om hun belagers te weerhouden

    tot redelijkheid te brengen

    of met harde hand te straffen

    mij rest alleen

    de onrust

    van mijn vermeende vrede

    en de onmacht

    van mijn nutteloze overvloed.

     

    Karel D’huyvetters

    gedichtendag 2016

     


    Categorie:poëzie
    Tags:maatschappij
    20-01-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.virtueel


    Vandaag de dag is zowat alles virtueel, zelfs de werkelijkheid: niet wat wij om ons heen waarnemen is onze leefwereld, maar de virtuele realiteit die ons aangereikt of opgedrongen wordt door de media. Wij nemen dan wel aan dat die beelden de werkelijkheid voorstellen zoals ze is, maar in feite hebben we daar geen zicht op: de informatie is gemanipuleerd, vervormd; dat gebeurt vaak bewust, maar eveneens onbewust. De berichtgeving gebeurt altijd via tussenpersonen en die hebben onvermijdelijk een invloed op de boodschap, zelfs als zij objectiviteit nastreven.

    De oorsprong van ons woord ‘virtueel’ met de betekenis die het nu heeft, is vrij complex. Niet dat het moeilijk zou zijn de etymologische wortels ervan te achterhalen, die springen immers in het oog. In het Latijn hebben we vis (kracht, sterkte, macht, vermogen) en vir (man) en virtus (kracht, daadkracht, krachtdadigheid, dapperheid, manmoedigheid, [morele] voortreffelijkheid, uitmuntendheid). Maar hoe komen we van die duidelijke betekenis van die stam tot de toch wel bijzondere actuele betekenis van virtueel, namelijk iets dat er niet echt is, maar slechts potentieel (in plaats van actueel), of schijnbaar (in plaats van reëel), of via de media (in plaats van concreet of daadwerkelijk) aanwezig?
    In de late Middeleeuwen maakten filosofen en theologen al een onderscheid tussen de actuele en de virtuele (virtualis) kracht van iets; de actuele kracht is dan de kracht die iets ontplooit, terwijl de virtuele kracht de volledige kracht is waarover iets van nature beschikt, dus ook de niet-aangewende en de onvermoede krachten die iets heeft. Een mens kan vrij snel lopen, en de ene al sneller dan de andere. Wij hebben echter maar zelden de behoefte om zo snel te lopen als we kunnen, we verplaatsen ons meestal vrij langzaam, of toch trager dan we kunnen. Mits lang en ingespannen te oefenen, kunnen we onze maximumsnelheid nog serieus opdrijven. Die hoogste snelheid waartoe wij in staat zouden zijn onder de beste omstandigheden is dan onze virtuele maximale snelheid, terwijl onze actuele hoogste snelheid heel wat lager zal liggen. Men kan van ongeveer alles zeggen dat er actuele kenmerken zijn die we nu waarnemen, maar tevens virtuele eigenschappen die nog niet gerealiseerd zijn en misschien ook nooit zullen gerealiseerd worden. Wie weet waartoe individuen in staat zijn?
    Voor die betekenis deden die filosofen een beroep op het woord virtualis en dat is volkomen terecht: het gaat immers over de virtus, de mogelijkheden, de vermogens, de kracht die iets of iemand in zich heeft, ook al is die niet gerealiseerd.
    We zien onmiddellijk dat die betekenis van virtueel voor ‘ongerealiseerde mogelijkheden’ heel handzaam is als een synoniem voor ‘potentieel’ en zelfs ‘voorwaardelijk’: men kan immers van heel wat zaken de virtuele mogelijkheden aanwijzen of vermoeden, en die zijn daarin dan virtueel aanwezig.
    Een tweede betekenis volgt dan als vanzelfsprekend, namelijk virtueel in de zin van dat wat (nog) niet echt bestaat, dat slechts vermoed wordt, of geëxtrapoleerd, dat dus louter denkbeeldig is.
    Onze hedendaagse technologie heeft het mogelijk gemaakt denkbeeldige werkelijkheid op een verbluffende manier uiterst realistisch voor te stellen, denken we maar aan de spectaculair ‘echt’ lijkende games en films. Ook dat noemen we virtuele werkelijkheid. We gaan daarin steeds verder, door ons lichaam via allerlei hulpmiddelen te integreren in die virtuele werkelijkheid, alsof wij zelf deel uitmaken van die vreemde werelden. De Matrix, zeg maar.
    Een andere mogelijkheid is de technologische voorstelling van de werkelijkheid zoals ze is. Dat doen wij voortdurend op alle mogelijke manieren: we lezen de temperatuur af op een apparaat en stellen de werkelijkheid grafisch voor, we drukken ze beeldend uit, of in cijfers, of met woorden. De media doen dat eveneens, zij stellen de wereld om ons heen aanwezig alsof we erbij zijn, zodat we vergeten dat het om een virtuele voorstelling gaat, geen reële aanwezigheid. Daarin schuilt een reëel gevaar. Wij kunnen ons verliezen in de virtuele werkelijkheid en geen oog meer hebben voor de wereld zoals wij die zelf kunnen ervaren of zoals we die kunnen kennen door erover na te denken en verschillende en tegenstrijdige virtuele werkelijkheden die de media aanreiken met elkaar te vergelijken.
    Zo zien we hoe we van een van de oudste woorden, namelijk dat voor (mannelijke) kracht, zoals het Latijnse virtus via de arcane middeleeuwse filosofie komen tot een modern woord, virtueel, dat een van de meest vergevorderde en complexe mogelijkheden van onze technologische beschaving aanduidt. Het is merkwaardig dat de betekenis daarbij verschoven is van datgene wat onze werkelijke daadkracht en onze hoogste vermogen uitmaakt en onze hoogste morele voortreffelijkheid, naar de irreële, ontastbare, onbestaande, maar zo verbluffende en verleidelijke virtuele werkelijkheid van onze hoogtechnologische maatschappij.


    Categorie:etymologie
    Tags:samenleving
    29-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Elfenbankjes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Voor kerst kreeg ik (van mezelf eigenlijk) een smartphone cadeau. Die heeft een goede camera en dat heb ik vandaag uitgeprobeerd tijdens de wandeling met Tobeke, onze Beagle. In een holle weg zijn er elfenbankjes gegroeid op oude afgezaagde boomstronken. Het lage zonlicht speelde er mooi op. Eens kijken wat de foto geeft.

    De foto aanklikken om te vergroten.


    Categorie:natuur
    22-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Averij - gehavend - average

    Averij

    Je hebt van die woorden die je ooit zijn aangewaaid en die tot je vaste woordenschat zijn gaan behoren, althans passief: je weet wat ze betekenen en je begrijpt ze in hun context, maar je gebruikt ze zelf niet vaak, omdat daartoe weinig gelegenheid is. Averij is zo’n woord. Ik moet het voor het eerst tegengekomen zijn in een of ander verhaal over de scheepvaart, want het betekent ‘zeeschade’, de schade opgelopen aan een schip of aan de cargo (of carga), de scheepslading of -vracht.

    Maar waar komt ‘averij’ vandaan? Blijkbaar van het Arabisch, en dat is niet verwonderlijk, gezien de belangrijke rol die de Arabisch sprekende volkeren gespeeld hebben in de scheepsvaart in en vanuit de Middellandse Zee. Awariyh of awariya is een afleiding van awar, beschadiging, vlek, gebrek en de werkwoordvorm ara, een oog uitsteken, stukmaken.

    De zeevaart was en is een hachelijke onderneming, maar dat was zeker het geval in de vroegste tijden, toen de schepen maar nauwelijks bestand waren tegen de vele gevaren op zee. Talloze vaartuigen zijn met man en muis en met de hele lading vergaan. Er is wellicht geen enkel schip dat ooit helemaal ongehavend een reis heeft overleefd: er was altijd wel ergens schade, aan het schip zelf of aan de lading. Scheepvaart was een economische onderneming: men vervoerde goederen om ze te verkopen of omdat ze al verkocht waren en aan de koper moesten afgeleverd worden. Dat vervoer hield een belangrijk risico in: het verlies van de goederen, maar ook van het vaartuig en van de bemanning. Dat risico was mede bepalend voor de prijs voor het transport, maar het was niet vanzelfsprekend om dat op lange termijn te berekenen en dan als een factor toe te voegen aan elke overeenkomst. Als een reis voorspoedig verliep, was het moeilijk om toch een extra kost aan te rekenen voor het gevaar of voor de onkosten die men had op andere reizen.

    Om het risico te verminderen, zocht men naar middelen om het te spreiden. Een schip bouwen is een complexe en dure onderneming, die zelden door één persoon kon bekostigd worden. Een lading vergt eveneens grote investeringen, en de gage van de bemanning vertegenwoordigt een belangrijke uitgave. Vandaar dat scheepvaart bijna steeds een gezamenlijke onderneming was en blijft. Er zijn investeerders die er hun geld in steken en die een deel van de winst opstrijken nadat alle kosten en onkosten verrekend zijn. En zo wordt ook de schade aan het schip en aan de lading aangerekend aan de investeerders, volgens een afgesproken verdeelsleutel, bijvoorbeeld naargelang de inleg, of gewoon gelijk verdeeld over alle betrokkenen. Een andere manier is het verzekeren van de goederen en het schip voor een bepaald bedrag, waarvoor men dan een premie betaalt aan een verzekeringsmaatschappij of aan een aantal individuen. Als er geen averij is, innen die de verzekeringspremie; anders betalen ze de gewaarborgde verzekerde som.

    Averij was dus een belangrijk begrip in de scheepvaart en de internationale handel, en het woord heeft zijn weg gevonden in alle zeevarende en handeldrijvende mogendheden: de Italiaanse stadsstaten (avaria), het Spaanse rijk en Portugal, de Nederlanden, Frankrijk (avarie), Engeland (average), Duistland (havarie) en Scandinavië (haveri, havari).

    In het Nederlands is er de variant ‘haverij’, wellicht onder invloed van ‘haven’ en ‘havenen’. Dat laatste woord heeft een heel eigen oorsprong en geschiedenis. Aanvankelijk (in het Middelnederlands) betekende het met zorg behandelen, voorzien van; het was afgeleid van de gemeenschappelijke wortel ‘hab’ die we terugvinden in ‘hebben’ en ‘have’ (dat laatste woord zowel in het Nederlands als het Engels). Later verdween de positieve betekenis en bleef enkel het neutrale ‘behandelen’ over. Dat kon dan ook ‘slecht behandelen’ worden en precies die betekenis is dan veralgemeend, tot we vandaag nog enkel ‘gehavend’ overhouden: beschadigd. En dat is wat averij is: beschadiging aan schip of lading. Haverij en gehavend hebben dus een totaal andere etymologie, ondanks hun identieke betekenis. Het kan soms vreemd gaan in de taal.

    Het Engelse woord average heeft naast ‘averij’ een tweede, algemeen gangbare betekenis gekregen. Vanuit het principe van de gelijkmatige verdeling van de kosten van de averij over de personen of instellingen die zich daarvoor borg gesteld hadden, of over de investeerders, ontstond het begrip ‘gemiddeld(e)’. Een average is een gemiddelde. The average person is de man in de straat, Jan met de pet.

    Wij zijn allen min of meer gehavend, we hebben allemaal wel wat averij opgelopen. Sommige wat meer, andere minder, maar gemiddeld is de average vrij hoog.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    05-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tentoonstelling Lut De Rudder
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     

    Tentoonstelling Lut De Rudder

    Gesigneerd, Baal 4-5 en 12-13 december 2015, 13-18 uur

     

    Brieven van toen aan later

     

    Voor het internet zijn intrede deed, was brieven schrijven een van de mogelijkheden om met anderen in contact te komen. Vaak werd dit briefschijven tot kunst verheven: in een sierlijk handschrift werd de inhoudelijk hoogstaande en diepgaande boodschap op papier gezet.

     

    Bij het ontvangen van een brief hoort een heel ritueel: kijken naar de afstempeling, het handschrift van het adres, raden of herkennen wie de afzender is, even ruiken als het om een intieme relatie gaat, heel precieus de brief open maken zodat alleen de briefomslag beschadigd wordt, de brief uiteen vouwen en hem dan lezen… en soms herlezen, na korte of langere tijd een antwoord schrijven, waarna de brief wellicht een plekje krijgt in het brievenarchief van de ontvanger, al dan niet met een gekleurd lint eromheen.

     

    Die tijd is voorbij. Via internet gaat de communicatie razendsnel… en stilaan verhuist de kunst van het briefschrijven op papier naar de vergetelheid.

     

    Lut De Rudder houdt van brieven schrijven en ontvangen, vroeger met de hand, daarna met de typemachine, nu via internet. In deze tentoonstelling wil ze de tanende wereld van de brief grafisch benaderen. Een brief heeft een uiterlijke vorm en die kan erg verschillen, zowel in lengte: van een kort kattebelletje tot een lange levensbrief, als in de kwaliteit van het papier: heerlijk fijn papier dat kan ritselen onder je handen, of handgeschept luxemateriaal, of gewoon gerecycleerd papier dat ecologisch verantwoord is en dat dienst doet zonder verdere pretenties, als in het gebruikte lettertype: letters zijn visuele tekens die door een groep mensen herkend worden in allerlei vormen, als in de schikking van de woorden op het blad.

     

    Deze tentoonstelling toont werken die zonder zich te bekommeren om de inhoud van de geschreven boodschap op zoek gaan naar de vorm van een brief, letters, woorden. Van chaos naar discipline, van soberheid naar overvloed. Het is een liefdevolle ode aan de brief, een hartverwarmende herinnering aan vroeger om te bewaren voor later.

     

    De tentoonstelling vindt plaats in kunstkring ‘Gesigneerd’, Baalsebaan 287 te 3128 Baal-Tremelo, op zaterdag en zondag 5/12 en 6/12, 12/12 en 13/12/2015 van 13uur tot 18 uur.

     

     


    Categorie:poëzie
    Tags:kunst
    04-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tentoonstelling Lut De Rudder, vernissage

    Tentoonstelling Lut De Rudder

    Kunstkring Gesigneerd – Baal

    Vernissage 4 december 2015

    Om deze korte inleiding te beginnen, wil ik jullie allemaal van harte welkom heten namens Lut en mezelf. Om een beroemde hobbit te citeren: de helft van jullie ken ik niet half zo goed als ik zou willen, en ik hou van minder dan de helft van jullie maar half zoveel als jullie verdienen. We zijn blij dat ge gekomen zijt om samen te kijken naar de werken die Lut hier tentoonstelt. Meteen wil ik ook kunstkring Gesigneerd danken voor de vriendelijke gastvrijheid en de bereidwillige logistieke en morele steun.

    Ik wil jullie niet te lang ophouden, zodat er volop tijd en gelegenheid is om rond te kijken en van gedachten te wisselen met vrienden en kennissen. Maar het past nu eenmaal dat iemand een woordje placeert en vandaag is die eer mij te beurt gevallen.

    Nulla dies sine linea. Er zijn zeker enkele aanwezigen die zich al afvroegen wanneer de Latijnse spreuk zou komen. Nulla dies sine linea: nooit een dag zonder een lijn. Zolang ik Lut ken, en dat is nu toch al bijna twintig jaar, kan ik me inderdaad geen dag herinneren dat ze geen lijn geschreven of getekend heeft, en de laatste dertien jaar waren dat vooral getekende lijnen. Sinds de eerste dagen van haar pensioen heeft ze zich volop aan de kunst gewijd: les volgen aan de academie, thuis schilderen en tekenen en drukken en snijden, tentoonstellen en tentoonstellingen bezoeken. Ze heeft een vaste stek in huis en daar kan je haar elk uur van de dag aantreffen, van de vroege morgen tot zelfs laat op de avond, onophoudelijk geconcentreerd bezig. Ik ben een bevoorrechte getuige geweest bij het tot stand komen van al haar werk en dat is ook het geval geweest voor wat jullie hier vandaag aan de muren zien prijken. En toch is het voor mij nog een verrassing, nu alles wat gedurende vele maanden gegroeid is hier vandaag samengebracht is in deze uitnodigende ruimte. Lut heeft zich al die tijd gedreven voorbereid op deze dag, op dit ogenblik. Nu is het aan jullie om ernaar te kijken en je af te vragen hoe ze het gekund heeft.

    Nulla dies sine linea. Die spreuk wordt door Plinius maior toegeschreven aan Apelles, de meest beroemde tekenaar van de Griekse oudheid, die leefde ten tijde van Alexander de Grote. Op zekere dag ging die op bezoek bij een collega kunstenaar, maar vond hem niet thuis. In zijn atelier stond echter een blanco werk klaar op de ezel en Apelles nam een penseel en trok in één trek een zuivere lijn over het paneel, en vertrok. Toen zijn collega en rivaal thuiskwam, riep hij uit dat alleen Apelles dat gedaan kon hebben. Om zich niet te laten kennen, nam hij ook het penseel ter hand en trok vlak naast die lijn een even nauwkeurige parallelle lijn. En dan komt het: toen Apelles weer op bezoek kwam, bewonderde hij de vaardigheid van zijn collega, maar trok dan tussen die twee minutieus getrokken lijnen een derde parallelle lijn, zonder ook maar één keer de andere te raken, en zonder enige ruimte te laten voor nog een lijn. Het is natuurlijk niet meer dan een leuk verhaal en Lut waant zich zeker geen Apelles, maar ik heb vaak aan dat verhaal moeten denken als ik haar bezig zag met haar eenvoudig ballonpenneke in haar simpele pennenstok en haar potteke encre de Chine, in opperste concentratie en tegelijk volmaakt ontspannen… op een hartsgrondige krachtterm na als het al eens mis ging.

    Zo brengen wij onze dagen door, in de rust en stilte van ons huis aan de Hogeweg in Werchter, elk op zijn vaste stek en terwijl Lut met vaste hand haar dagelijkse lijnen trekt, schrijf ik de mijne. Twee schrijverkes, zoals Guido Gezelle ze krinkelewinkelend levendig beschreef. Aan tafel praten we over wat ons zoal bezighoudt. Dan verneem ik soms het verhaal achter een werk, de betekenis achter de strakke of vloeiende lijnen die zelfs ik niet meteen zie. Dan begrijp ik weer dat Lut niet zomaar lijnen aan het trekken is, geboeid door het medium dat ze gebruikt en waarvan ze de grenzen verkent en ook al eens verlegt. Nee, Lut is diep verzonken in de gedachten die uur na uur in haar opkomen, ongenood, ongevraagd, onverwacht, als welkome bekende gasten of als boosaardige kwelgeesten, en die daar gedurig met elkaar botsen en tot talloze angstige associaties en kolkende conflicten leiden, die dan in Luts eigen abstracte idioom een uitdagende uitdrukking vinden in het werk waarmee ze bezig is en dat voor haar bol staat van innerlijke betekenis, waar wij echter meestal het raden naar hebben.

    Soms zijn er meer herkenbare figuren, zoals in de drie werken daar achter jullie, die over zeer concrete maar mythisch geworden bomen gaan: de boom in het zuiden van de Verenigde Staten waaraan voor de ogen van de talrijke blanke uitgelaten toeschouwers de zwarte lijken bengelen van twee gelynchte slaven, een episode die Billie Holiday zo schrijnend bezongen heeft in de hartverscheurende ballade Strange Fruit; de eeuwenoude olijfboom van een Palestijnse familie, die brutaal omgehakt werd om plaats te maken voor een joodse nederzetting of verborgen werd achter een muur van haat; de boom met een geel lint eromheen, een oude traditie in de Verenigde Staten: tie a yellow ribbon round the ole oak tree, die een nieuwe betekenis kreeg als een machteloze aanklacht tegen de wrange waanzin van de Vietnam-oorlog. Dan weet je dat Lut haar eigen zinderende zorgen en haar verstild verdriet woordeloos verwoord heeft door dat van anderen geduldig gestalte te geven in de aandachtige, bedachtzame lijnen die ze keer op keer trekt, dag na dag, jaar na jaar.

    Nulla dies sine linea. Nooit een dag zonder een lijn. Nooit een dag zonder een lenige lijn die een trage traan vredig verhult. Als je naar de ranke lijnen kijkt, denk dan aan de ingetogen stilte waarin ze geboren werden uit de huiverende handen van een rijke vrouw, een ontroerde moeder, Lut, met wie ik de zalige herfst van ons leven deel.

     

    Karel D’huyvertters


    Categorie:kunst
    Tags:kunst
    18-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Parijs: het vendel moet marcheren.

    Er is over ‘Parijs’ al zo veel gezegd en geschreven, dat ik aarzel om mijn bescheiden stem te laten weerklinken in dat meerstemmig koor. Wat kan ik nog toevoegen aan al de zelfzekere analyses van experts en tooghangers allerhande?

    Misschien toch dit. Als ik probeer te verstaan waarom dergelijke zaken gebeuren, heb ik zo goed als niets aan al dat gepraat in de media: ik word er niet wijzer van, ik blijf zitten met die prangende vraag: waarom doen mensen zoiets?

    En dan denk ik aan dat schokkende maar uitzonderlijk verhelderende boek van Barbara Wertheim Tuchman, A Distant Mirror. The Calamitous 14th Century, in het Nederlands ‘De waanzinnige Veertiende Eeuw.’ Wat ik daarvan steeds onthouden heb, is dat er altijd wel mensen zullen zijn die in staat zijn om geweld te gebruiken, en ook altijd andere mensen die hen daarvoor willen betalen.

    Als filosofen spreken over ‘de mens’, dan doen ze alsof alle mensen eender zijn, en vanuit filosofisch standpunt is dat ook wel zo, maar alle mensen zijn verre van eender, het volstaat dat men om zich heen kijkt en ook de nochtans vaak onbetrouwbare media volgt, om vast te stellen dat mensen tot de meest uiteenlopende zaken in staat zijn. Zoals ik vroeger al eens zei: al wat men zich kan voorstellen dat een mens doet, wordt ooit wel ergens gedaan door iemand, en zoals we ook nu weer zien, zelfs heel wat onvoorstelbare zaken.

    Ik bedoel daarmee niet dat er fundamentele verschillen zijn tussen de mensen; op dat punt volg ik de terechte opvattingen van de filosofie. Maar naast de filosofie is er de psychologie en die leert ons dat, zoals Euripides het al zei, hoewel er veel vreselijke zaken zijn, er niets vreselijker is dan de mens. Onder bepaalde omstandigheden is iedereen ongeveer tot alles in staat, zo stellen we vast als we naar de geschiedenis kijken. En sommige mensen zijn om verschillende redenen, zowel van genetische aard als vanuit hun persoonlijke levensgeschiedenis en hun Sitz im Leben in staat tot uitersten die anderen zich inderdaad zelfs niet kunnen voorstellen.

    Het is dus van immens belang dat men uitkijkt met het scheppen van die omstandigheden. Als men een christelijke kruistocht onderneemt naar Jeruzalem in de laatste jaren van de elfde eeuw, creëert men omstandigheden waarin zelfs gewone mensen vreselijke daden stellen die ze anders nooit zouden in hun hoofd halen. Als men Irak binnenvalt in de eerste jaren van de eenentwintigste eeuw, is dat niet anders.

    Als men dergelijke omstandigheden creëert, met welk doel dan ook, moet men beseffen dat er mensen zullen zijn die in die omstandigheden alle grenzen van de menselijkheid achter zich zullen laten. Dat is altijd al zo geweest en het zal ongetwijfeld nog een tijdje zo blijven. In elke maatschappij zijn er mensen die enkel een gelegenheid nodig hebben om over te gaan tot de meest gruwelijke daden, alleen, maar niet zelden ook in groep. Het komt er dus op aan die mensen niet in verleiding te brengen en hen die gelegenheden niet te bieden, en hen er zeker niet toe aan te zetten en hen ervoor te betalen en te prijzen en hen een hemelse zaligheid te beloven waarvan iedereen weet dat ze er niet is.

    Dat zouden alle gesjeesde wereldverbeteraars moeten beseffen, die hun onmacht om hun onrealistische en vaak zelfs absurde idealen te realiseren compenseren met het prediken van haat tegen iedereen die hun heilsstaat in de weg staat. Als men aan eenvoudige mensen wijsmaakt dat er simpele oplossingen zijn voor al hun zorgen en problemen en dat het volstaat het geld te grijpen waar het is, zal men altijd mensen hebben die dat letterlijk nemen, mensen die het geduld en de bescheidenheid missen om zich door gestage inspanningen een plekje op aarde te verwerven waar men ongestoord kan genieten van de simpele genoegens van het leven, en zich dus met geweld meester maken van datgene waar anderen een leven lang voor werken.

    ‘Het vendel moet marcheren, want Vlaanderen (of Syrië, of Rome, of Amerika, of de Islam, of Parijs, Libanon, Afghanistan &c.) is in nood. Sint-Joris, geef ons kleren, geef ons soldij en brood. Dat wij geen koude lijden, geef ons de boer zijn wijn, zijn wolhemd en zijn duiten, dat kan geen zonde zijn. Marcheer, landsknecht, marcheer!’

    O, ja, Sint-Joris, vergeet vooral ook niet voor vrouwen te zorgen, veel jonge vrouwen, want zonder seks kan een landsknecht niet marcheren, hoor!


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    06-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Paul Cliteur & Dirk Verhofstadt, Het Atheïstisch Woordenboek (recensie)

    Paul Cliteur & Dirk Verhofstadt, Het Atheïstisch Woordenboek, Antwerpen/Utrecht: Houtekiet, 2015, 366 blz., € 19,99 (pb 23 x 15 cm).

    Vooreerst moet men de auteurs en de uitgever Houtekiet van harte feliciteren met deze uitgave. Er was in het Nederlands taalgebied bij mijn weten geen vergelijkbare publicatie en dat vormde een spijtige lacune. Voor alle belangstellenden in het atheïsme is er nu een hedendaags en betaalbaar standaardwerk, geschreven in onze eigen taal door twee vooraanstaande specialisten ter zake. Het gaat om in totaal 176 alfabetisch gerangschikte lemma’s die behandeld worden in bijdragen van wisselende lengte en voorzien zijn van een summiere bibliografie. De eindnoten zijn grotendeels bronverwijzingen en er is een uitvoerig personenregister. De tekst is gezet uit een goed leesbare letter met ruime interlinie en er zijn talrijke interessante illustraties in zwart/wit.

    De keuze van de behandelde onderwerpen is sterk bepaald door de beide auteurs. Dat is een garantie voor de aanwezigheid van zowat alle thema’ die men mag verwachten in een beknopte encyclopedie van het atheïsme, zoals een definitie en een overzicht van basiswerken van het atheïsme, de Copernicaanse revolutie, creationisme, democratie, Darwin en de evolutieleer, de Index van verboden boeken, de mensenrechten, recht, het ontstaan van de kosmos, slavernij, de staat, de tien geboden, wetenschap en religie. De bijdragen over belangrijke figuren in de geschiedenis van het atheïsme vormen veruit het grootste aandeel, 93 in totaal. Dat gaat van Thomas Aikenhead, die in 1696 ter dood werd veroordeeld wegens blasfemie en in 1697 werd opgehangen, tot Xenophanes (560-478), de Griekse filosoof die beschouwd wordt als een van de eerste uitgesproken atheïstische denkers.

    Anderzijds blijkt de persoonlijke belangstelling van de auteurs ook uit sommige thema’s. Zowel Paul Cliteur als Dirk Verhofstadt hebben terecht uit hun eigen publicaties geput om dit boek te stofferen. Zo vinden wij een aanzienlijk aantal bijdragen die te maken hebben met het debat dat dezer dagen gevoerd wordt over tolerantie tegenover andersdenkenden en de plaats van de religie in de maatschappij. De auteurs verdedigen met klem de neutraliteit van de democratische staat inzake religie, een standpunt dat weinig atheïsten zullen betwisten. De concrete invulling daarvan is echter een andere zaak; zo zullen sommigen aanstoot nemen aan als religieus ervaren symbolen, vooral voor ambtenaren en gezagsdragers, terwijl anderen daar minder zwaar aan tillen.

    Het merendeel van de teksten behandelt het atheïsme zelf. Toch zijn er ook heel wat bijdragen die specifiek over godsdienst gaan en dan vooral het conflict tussen godsdienst en atheïsme. Dat blijkt al meteen uit de omslagfoto, een schilderij waarop de paus in gesprek gaat met een inquisiteur. In die zin is het ook in ruime mate een woordenboek van het antiklerikalisme, dat inderdaad moeilijk los kan gezien worden van het atheïsme. Men verwijt atheïsten wel eens dat zij zich te veel bezighouden met het bestrijden van de godsdienst, maar dat is nu eenmaal onvermijdelijk: de twee zijn incompatibel en door de godsdienst te bestrijden, bijvoorbeeld door de interne contradicties ervan bloot te leggen, probeert men gelovigen te overtuigen van de waarheid van het atheïsme. Toch lijken enkele lemma’s veeleer aan te sluiten bij het bestrijden van de godsdienst en godsdienstig geïnspireerde gebruiken dan bij het definiëren en propageren van het atheïsme, zoals die over besnijdenis bij mannen en vrouwen, zuiverheid van bloed, bloedtransfusie, celibaat, crimen sollicitationis, exorcisme, Godsoordeel, heilige lans, hekserij, kruistocht, lijkwade van Turijn, Lourdes, mirakel, onfeilbaarheid, religieuze pareidolie, transsubstantiatie, vagevuur. Een woordenboek of encyclopedie van het atheïsme zou het wellicht evengoed kunnen stellen zonder een of meer van deze onderwerpen.

    In een werk van een dergelijke omvang duiken er onvermijdelijk enkele schoonheidsfoutjes op. Als men Latijn gebruikt, kan men met zekerheid zeggen dat er ten minste één fout zal voorkomen; in dit geval is magnus opus (blz. 101) zelfs voor wie geen Latijn kent een knoert van een schoonheidsfout. Even obligaat is de verwarring tussen iets dat niet kan overschat worden en iets dat niet mag onderschat worden (214). Er is een verminkte verwijzing naar het werk van Popper (Logic for Forschung, sic, 224). Op diezelfde bladzijde wordt L. Monden, S.J. verhaspeld tot Mondsen, S.J. Het artikel over Spinoza is nogal schatplichtig aan de niet steeds betrouwbare vroege biografieën en laat de lezer in de kou over de inhoud en het belang van zijn filosofie; de bibliografie vermeldt zelfs de Ethica niet, noch de biografie door Steven Nadler (in het Nederlands vertaald) of diens inleiding op de Ethica, maar wel een obscuur en onvindbaar werk uit 1962. Maar dat zijn details, die niets afdoen aan de intrinsieke waarde van deze publicatie, die men niet genoeg kan benadrukken.

    Dit is een zeer toegankelijk werk voor een breed publiek, dat daarin talrijke gelegenheden zal vinden voor verder onderzoek en dieper nadenken. Warm aanbevolen.

    Aan de lijst van belangrijke werken over het atheïsme (40) wil ik graag deze essentiële toevoegen:

    J.L. Mackie, The Miracle of Theism. Arguments for and against the Existence of God, Oxford: Clarendon, 1982 (onmisbaar)

    J.L. Mackie, Ethics. Inventing Right and Wrong, London: Pelican/Penguin, 1970 (onmisbaar)

    J.M. Robertson, A History of Freethought, 4 vols., London: Rationalist Press, verscheidene data (onovertroffen).

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    05-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Romeo & Juliet gedanst

    Romeo en Juliet

    Ik vermoed dat er weinig namen zijn die zo bekend zijn in de hele wereld als die van de geliefden Romeo en Juliet. Het begon allemaal in 1476 met een verhaal dat reeds de basiselementen bevat van het drama, maar toen heetten de geliefde nog Mariotto en Gianozza. In 1530 krijgt het verhaal zijn vaste vorm in een verhaal van Luigi da Porta, met de nu vertrouwde namen van de hoofdfiguren. Via nog een Italiaanse versie en een Franse vertaling die in het Engels wordt omgezet, waagt Shakespeare zich rond 1595 aan zijn Romeo and Juliet, nadat hij ook al andere Italiaanse verhalen had bewerkt voor het theater.

    Laten we even het vrij complexe verhaal in herinnering roepen. Het speelt zich af in Verona in de Renaissance. In de stad zijn er twee belangrijke families die een lange vete uitvechten, de families Montague en Capulet. Dienaars van beide families hebben het met elkaar aan de stok in de straat, maar hun gevecht wordt beëindigd door de Prins van Verona, die verder bloedvergieten streng wil bestraffen. Capulet heeft een dochter, Juliet en graaf Paris vraagt hem om haar hand. Capulet vindt zijn dochter nog te jong maar nodigt Paris toch uit op het bal van de Capulets om kennis te maken. De moeder en de gezelschapsdame van Juliet proberen haar warm te maken voor de graaf.

    Montague heeft een zoon, Romeo. In een gesprek met zijn neef Benvolio en hun gemeenschappelijke vriend Mercutio, een familielid van de Prins, blijkt dat Romeo ongelukkig is wegens zijn onbeantwoorde liefde voor Rosaline, een nichtje van de familie Capulet. Zijn vrienden overtuigen hem om naar het bal van de Capulets te gaan en zo Rosaline te zien. Maar daar ontmoet hij Juliet en wordt hevig verliefd op haar. Hij wordt ontdekt door Tybalt, de neef van Juliet, die woedend is omdat een Montague is binnengedrongen en avances maakt bij de dochter des huizes. Romeo ontsnapt enkel aan de dood omdat Capulet Tybalt verbiedt bloed te vergieten in zijn huis. Romeo keert echter terug naar het domein van de Capulets en hoort hoe Juliet haar liefde voor hem uitspreekt, ook al is hij de zoon van de aartsvijand van haar vader. Romeo betuigt haar zijn liefde en zij besluiten in het geheim te trouwen. Een monnik, Laurence, zegent het huwelijk de volgende dag in, in de hoop zo bij te dragen tot de vrede tussen de rivaliserende families.

    Tybalt ontmoet Romeo en daagt hem uit tot een duel. Romeo weigert te vechten met de neef van zijn echtgenote, maar kan natuurlijk de ware reden van zijn weigering niet uitspreken. Mercutio begrijpt Romeo’s vermeende lafheid niet en aanvaardt in zijn plaats de uitdaging. Romeo tracht tussenbeide te komen, maar kan niet verhinderen dat Tybalt Mercutio doodt. Overmand door schuldgevoel en wraaklust daagt Romeo Tybalt uit en doodt hem.

    De Prins heeft begrip voor Romeo’s wraak op de moord op zijn familielid en verbant Romeo levenslang uit Verona. Romeo dringt binnen in Juliets kamer en zij beleven hun eerste liefdesnacht. Haar vader begrijpt haar verwarring en onrust niet en stemt toe in het huwelijk met graaf Paris. Wanneer Juliet weigert, dreigt hij haar te verstoten. Wanneer ze om uitstel vraagt, verstoot haar moeder haar. Het huwelijk moet dus doorgaan.

    Wanhopig wendt Juliet zich tot pater Laurence. Die biedt haar een slaapdrank aan, waardoor ze als dood zal lijken gedurende verschillende dagen. Wanneer ze ontwaakt in het familiegraf, kan Romeo, die op de hoogte gebracht zal worden, haar komen bevrijden. De nacht voor het huwelijk neemt ze het vergif in en wordt voor dood bijgezet in het familiegraf.

    De boodschap van de monnik over de list bereikt Romeo echter niet. Hij verneemt de vermeende dood van zijn geliefde, koopt zich een dodelijk vergif en gaat naar de grafkelder waar hij haar inderdaad voor dood aantreft. Hij wordt echter ontdekt door de rouwende graaf Paris, die hem voor een rover houdt en in het gevecht doodt Romeo Paris. Bij het vermeende lijk van zijn geliefde neemt hij het dodelijk vergif in. Wanneer Juliet ontwaakt en Romeo dood naast haar vindt, grijpt ze zijn dolk en maakt een einde aan haar leven.

    Wanneer de drie lijken ontdekt worden en de monnik zijn verhaal heeft gedaan over hun geheim huwelijk, verzoenen de families zich.

    Het drama van Shakespeare was een succes en kende veel navolging. Het is een vaste waarde geworden in onze beschaving, werelderfgoed, zeg maar. Ontelbaar zijn de kunstwerken die eraan gewijd zijn, zowel in de literatuur als in de beeldende kunsten, de muziek, het theater, de opera, de film en inderdaad ook het ballet.

    Ongetwijfeld de meest bekende balletmuziek is die van Sergei Prokofiev (1891-1953). Hij schreef de balletmuziek voor het Kirov Ballet in 1935. Er volgde een eerste opvoering in 1938 in Brno, en een definitieve première in 1940 door het Kirov theater in Leningrad. Later bewerkte hij de balletmuziek in drie spectaculaire orkestsuites. De muziek volgt de gebeurtenissen op de voet en illustreert de oplaaiende emoties op een diep doordringende manier, nu eens overweldigend dramatisch, dan weer teder en intiem. In combinatie met een goede choreografie zorgt dat voor overweldigende ervaring, waarbij zelfs de meest nuchtere toeschouwer niet onberoerd kan blijven. Bij de sterfscène van de beide geliefden vermengen de klagende klanken van de strijkers zich met menige snikken en tranen van het publiek. Persoonlijk ken ik geen enkel ballet dat mij zo diep heeft geraakt en overtuigd van de originele artistieke betekenis van het ballet als een eigen kunstvorm. Ik meen zelfs dat deze balletversie van Romeo en Juliet krachtiger de dramatische tragiek uitdrukt dan de opera’s die eraan gewijd zijn, waarbij nochtans de taal aan de muziek is toegevoegd. In de stilte van de expressieve mimische vertolking door gevormde dansers schuilt een overtuigingskracht die de opera niet eens kan benaderen.

    Een sterk contrast daarmee vormt de bekende musical versie van ons thema, namelijk West Side Story (1957) van Leonard Bernstein (1918-1990), naar een scenario van Laurents en liedteksten van Stephen Sondheim, met Jerome Robbins als regisseur en choreograaf. Er volgde een verfilming in 1961 en dat was een onvoorstelbaar succes, bekroond met liefst tien Oscars, ook voor ‘beste film’. Het is natuurlijk een bewerking van ons thema, helemaal aangepast aan de situatie in New York in die tijd, maar de gelijkenissen zijn duidelijk. Voor mensen van mijn generatie was de film een openbaring, een coming of age. Ik was 16 toen ik de film ging zien in Antwerpen en ik was diep onder de indruk. De muziek werd heel populair, wij zongen de songs moeiteloos mee en ook vandaag nog spreekt de film even sterk aan. De balletten waren echte feesten van kleur en beweging, maar op een heel natuurlijke, moderne, aardse manier: geen gekunstelde standjes in tutu’s en op pointes, maar jonge mensen zoals wij, in jeans en sweatshirts en op sneakers. Dat was onze wereld, dat was onze muziek.

    Zo zie je maar: een thema dat teruggaat tot de Griekse en Romeinse oudheid, in de Renaissance opnieuw vorm gegeven in Italië, via Frankrijk in Engeland bewerkt door de grootmeester van de Engelse taal en van het theater, in de twintigste eeuw in de Sovjet-Unie op balletmuziek gezet aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog en aan het begin van de moderne tijd in New York hedendaagse vorm gegeven in musical en modern ballet. In welke vorm je Romeo en Juliet ook smaakt, het blijft telkens weer ontroeren door de diepmenselijke tragiek, vertolkt door de grootste kunstenaars die de mensheid heeft gekend.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    04-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Multiculturalisme

    Multiculturalisme is een strijdterm: je hebt voorstanders en tegenstanders. Maar wat wordt ermee bedoeld? Multi- staat voor veel en dus gaat om de gelijktijdige aanwezigheid van verschillende culturen binnen een samenleving. Het tegenovergestelde is dan een monocultuur, een homogene samenleving. Meestal gaat men ervan uit dat samenlevingen ontstaan als homogene middens en dat ze bedreigd worden door andere binnendringende monoculturen, die de bestaande monocultuur verstoren en eventueel overvleugelen.

    Daarbij rijzen toch enkele vragen. Wat is een monocultuur of een cultuur eigenlijk? Is dat werkelijk een samenlevingsvorm die zich grondig onderscheidt van andere en die gemeenschappelijk is aan alle leden van de samenleving? Als we de Westerse cultuur bekijken, stellen we vast dat die altijd zeer verscheiden is geweest en dat er zelfs binnen kleinere geografische omschrijvingen aanzienlijke verschillen bestonden tussen de leden van de samenleving. Bovendien was er steeds sprake van een sterke beïnvloeding van buitenaf, veeleer dan een doorgedreven isolationisme. Grote bewegingen als het christendom, de Renaissance, de Reformatie, de Verlichting, de Romantiek waren brede Europese verschijnselen die diep doordrongen in nationale en regionale territoria.

    Als men dus een bepaalde (mono)cultuur verdedigt, dan blijkt het zeer moeilijk te definiëren wat daarvan de typische kenmerken zijn. Die zijn verschillend voor verschillende mensen en zijn ook in verschillende mate aanwezig bij de leden van de groep. Uiteindelijk blijkt het vooral te gaan over uiterlijkheden zoals klederdracht, taal, gebruiken en gewoonten. Grote waarden zijn gemeenschappelijk aan alle grote verhalen. Er is geen enkele ideologie of godsdienst die openlijk de vrouw ondergeschikt maakt aan de man, en in elke gemeenschap hebben vrouwen het moeilijk om gelijkgerechtigd te zijn.

    Ik kom tot de conclusie dat monoculturen niet bestaan. Er is steeds een grote diversiteit en een zeer ongelijke aanwezigheid van zogenaamd typische kenmerken onder de leden van de groep. Een echte monocultuur is veeleer een schrikbeeld dan een werkelijkheid, zoals we hebben vastgesteld in de eerste helft van de twintigste eeuw, met fascistische dictatoriale bewegingen in tal van landen, waarbij men alle individuen tot één model probeerde te reduceren en alle ‘volksvreemde’ elementen elimineerde. Een monocultuur is geen cultuur, het is zelfs het tegenovergestelde van cultuur, het is mensonwaardige barbarij.

    Er is dus maar één cultuur of beschaving die gemeenschappelijk is voor alle mensen, maar die op verschillende manieren beleefd wordt. De grote principes van die beschaving zijn dezelfde voor iedereen, maar ze worden op verschillende manieren ingevuld en in verschillende mate gerealiseerd. Vrijheid, gelijkheid en medemenselijkheid zijn idealen van de mensheid zelf, die echter op een onvolmaakte manier vorm krijgen overal ter wereld. Sommige oppervlakkige en dus zeer zichtbare cultuurvormen zoals kledij, taal en allerlei gebruiken en gewoonten zijn verschillend, maar niet essentieel. Het maakt immers niet uit of men een broek draagt of een kleed, of men Arabisch spreekt of Engels, of men iemand de hand schudt of een buiging maakt enzovoort. Het maakt ook niet uit of men een bepaalde godsdienst belijdt: godsdiensten verschillen amper van elkaar en hebben veel minder belang dan men denkt: twee personen van een verschillende godsdienst lijken veel meer op elkaar dan ze van elkaar verschillen, en de meeste gelovigen hebben slechts een zeer beperkte kennis van de eigen godsdienst.

    Men kan dan ofwel de oppervlakkige verschillen benadrukken, ofwel de fundamentele overeenkomsten. Ik ga ervan uit dat alle mensen eender zijn, maar sterk van elkaar verschillen op miljarden manieren en de scheidingslijnen lopen langs miljoenen verschillende en elkaar overlappende domeinen.

    Het is vandaag modieus om het multiculturalisme te verguizen als de bron van alle kwaad. Dat is echter een erg parochiale opvatting van de samenleving en de cultuur. Onze beschaving is mondiaal en divers, en onze samenleving hier in West-Europa is sterk gekleurd door de definitieve aanwezigheid van een aanzienlijke groep immigranten en gasten. Wij kunnen onmogelijk van al die ‘vreemdelingen’ vragen dat zij zich aanpassen aan onze ‘waarden’. Vooreerst weten we niet welke waarden dat zijn en vervolgens passen we die waarden zelf ook niet zo voorbeeldig toe. Bovendien zijn de meeste kenmerken van onze cultuur inderdaad louter oppervlakkig en hebben ze niets met ‘onze’ waarden te maken. Zelfs als de allochtonen zich helemaal zouden aanpassen aan onze uiterlijkheden, biedt dat geen enkele garantie dat ze ook ‘onze’ waarden zouden aankleven. Er zijn meer dan genoeg autochtonen die onze waarden niet kennen en niet waarderen of toepassen in hun persoonlijk leven. Het een volgt immers niet uit het andere.

    Kortom, onze cultuur is nooit ‘mono’ geweest en het is absoluut niet wenselijk dat zij dat wordt. Immigranten mogen gerust hun oppervlakkige cultuurverschillen behouden, ze dragen zo alleen maar bij tot een diversiteit die toch al bijzonder aanzienlijk is zonder hen. En immigranten verschillen nauwelijks van de locale bevolking in hun respect voor de universele mensenrechten. Het getuigt van grove zelfoverschatting te denken dat het Westen op een of andere manier beschaafder zou zijn dan de rest van de wereld. Dat is in alle geval niet wat de geschiedenis ons leert.

    Ik heb dus weinig begrip voor standpunten die ‘onze’ cultuur zoveel beter achten dan een andere en die immigranten uit een andere cultuur als een bedreiging zien. Wij moeten integendeel ijveren voor de verbreiding van de universele waarden onder alle bevolkingsgroepen overal ter wereld. Bepaalde groepen omwille van hun uiterlijke verschijning denigreren als onbeschaafde barbaren zonder respect voor die waarden is daartoe zeker niet de meest geschikte methode.

    Wie dus vandaag anderen de culturele les wil lezen, doet er goed aan in het eigen hart te kijken. En in de geschiedenis van onze omgang met die anderen.

     

     

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    03-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Matthew Hutson, Magisch denken (recensie)

    Matthew Hutson, Magisch denken. Waarom we zo graag in iets geloven, Nederlandse vertaling Wybrand Scheffer, Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2015, 382 blz., € 29,99 (pb).

    Het idee achter dit boek is zonder enige twijfel interessant: wij kennen aan allerlei zaken betekenissen toe die ze in feite niet hebben. Een foto van je geliefde is niet meer dan een stukje celluloid of een aantal pixels op een scherm, maar je behandelt die foto als veel meer dan dat. Het lijkt dus boeiend en belangrijk na te gaan hoe dat in zijn werk gaat. Dat is wat de auteur zich voorneemt te doen en het boek levert talrijke uitvoerige voorbeelden van dit proces en tal van toelichtingen en interpretaties. Hij steunt zich daarbij op experimenteel wetenschappelijk onderzoek in de psychologie en op eigen analyses van talloze voorbeelden uit de cultuur van de Verenigde Staten van Amerika.

    Daarmee zijn er ook twee knelpunten duidelijk. Deze Nederlandse vertaling heeft het moeilijk met deze door en door Amerikaanse manier van denken, schrijven en argumenteren. Veel van de voorbeelden zijn allicht voor de doorsnee burger van de U.S.A. evident, maar het jargon en de pointe van die voorbeelden gaat bijna steeds helemaal verloren in de vertaling, die overigens vlot leesbaar is, maar het was een onmogelijke opdracht. Dit boek is zo Amerikaans dat het enkel in het ‘Amerikaans’ te lezen valt en dan door een native speaker of iemand die Amerika grondig kent uit eigen beleefde ervaring en niet zomaar via de media. Europeanen zijn anders, denken anders, schrijven anders en lezen anders en ik hoop van harte dat het zo blijft.

    De aangehaalde psychologische studies zijn eveneens typisch Amerikaans: experimenteel onderzoek door gespecialiseerde teams aan universiteiten, meestal aan de hand van vragenlijsten of laboratoriumtesten, afgenomen bij de jongste studenten van die universiteiten. Dat geeft een sterk vertekend beeld van de werkelijkheid, ook van de Amerikaanse werkelijkheid. De testpersonen zijn geen doorsnede van de bevolking en zijn zeker niet representatief voor Europa, of enig ander gebied dan die US universiteiten zelf. De experimenten zijn ook opgezet om een bepaalde vraag te laten beantwoorden, en zijn geen analyses van spontaan en natuurlijk gedrag. Sommige testen zijn zo bizar, dat men er bezwaarlijk enige andere waarde kan toekennen dan als voorbeelden van hoe ver men daarin te ver kan gaan. Is het echt denkbaar om aan proefpersonen te vragen met darts naar een foto van hun geliefde of van Hitler te gooien en dan te gaan meten of ze raker gooien in het ene geval of het andere? Enkel in de U.S.A.

    Wie in dit boek op zoek gaat naar onderzoek gesteund op onbevooroordeelde observaties van ‘normaal’ gedrag van ‘normale’ mensen, komt van een kale reis thuis, vrees ik. Dat geeft te denken voor de conclusies die de auteur trekt uit dat bedenkelijk onderzoek en uit zijn gewaagde analyses van de populaire cultuur. Die worden echter argeloos veralgemeend en tot algemene verklaringsprincipes verheven. De mens is een fetisjist, zo blijkt uit de proeven en kijk: zelfs Richard Dawkins is een fetisjist wanneer hij eerbiedig zijn first edition van Darwins meesterwerk in handen neemt.

    Ik wil even blijven stilstaan bij dat voorbeeld. Dat exemplaar van The Origin of Species is inderdaad niet meer dan wat vergeeld papier en drukinkt die in een bepaald patroon op dat papier aangebracht is, plus nog wat karton, garen, lijm en misschien een linnen band. Maar men moet geen fetisjist zijn om aan dat materiaal andere betekenissen te gaan toekennen. Dat materiaal is namelijk met een bijzonder doel op die manier bijeengebracht, en geen toevallige conglomeratie van datzelfde materiaal. De complexiteit van dat afgewerkt product is onvoorstelbaar: zowel op materieel vlak als wat de inhoud betreft, gaat er een hele beschaving aan vooraf en zelfs binnen die beschaving is de tekst van het boek van een uitzonderlijke betekenis door de cruciale plaats die het betoog inneemt in de filosofische en wetenschappelijke traditie van de mensheid. Wanneer Richard Dawkins dat boek in een televisieprogramma toont, doet hij dat met een bepaald doel, namelijk de aandacht vestigen op die uitzonderlijke betekenis, niet zozeer van dat ene exemplaar, maar van dat boek als een historische gebeurtenis in het denken van de mensheid. De reverentie waarmee hij dat ene exemplaar behandelt, geldt niet zozeer dat voorwerp, maar de gedachten die erin vervat zijn. De vraag is dus niet of Dawkins bereid zou zijn om dat ene exemplaar achteloos in het water of het vuur te gooien; dat is immers een zinloze vraag: waarom zou hij dat doen, zelfs met een goedkope herdruk? Om te bewijzen dat het hem niet om het medium gaat maar om de boodschap? Waarom moet dat bewezen worden, en dan nog op een dergelijke zinloze manier? En wat moet men afleiden uit Dawkins’ terechte weigering (en die van elk weldenkend mens)? Dat wij fetisjisten zijn? Of misschien enkel dat wij inderdaad terecht aan zaken een symbolische betekenis geven, zoals wij aan alles betekenis geven en zo ons mens-zijn affirmeren? Er is een diep en grondig verschil tussen Dawkins’ respect voor dat ene exemplaar en de manier waarop bijvoorbeeld voodoo rituelen omgaan met poppetjes van mensen. Wie dat fundamenteel verschil niet ziet, mist de essentie van wat het betekent mens te zijn en verzint een werkelijkheid die er niet is of een verklaring die er geen is. Veel intellectuelen hebben afstand genomen van hun geliefde boeken wanneer dat nodig was, door ze te verkopen of inderdaad zelfs op te branden als de omstandigheden dat vereisten. Dat toont aan dat er een immens verschil bestaat tussen het antwoord dat een jonge student geeft op een hypothetische vraag in een psychologische test aan een Amerikaanse universiteit en de reactie van mensen in gewone en in uitzonderlijke omstandigheden.

    De Amerikaanse taal en de stijl van het boek, zowel als de volkspsychologische benadering maken althans voor deze lezer tot een drammerig geleuter. Ik heb de 382 bladzijden steeds sneller en steeds korzeliger omgeslagen, vruchteloos hopend op enige bezinning, enige ernst, enige diepgang. Ik begrijp niet waarom de uitgever dit oer-Amerikaanse boek zo nodig op de Nederlandstalige markt heeft willen gooien in deze prijzige uitgave. Of zijn wij werkelijk al zo Amerikaans geworden dat wij dat soort publicaties zonder verpinken lezen en aanvaarden? Ik hoop het niet!

    Ik haast me daaraan toe te voegen dat ik hier ‘Amerikaans’ gebruik in een specifieke betekenis die de meesten onder ons maar al te goed kennen. Er zijn immers gelukkig ook in dat land heel wat andere Amerikanen dan het type waarvan Matthew Hutson wel een schoolvoorbeeld lijkt, zoals blijkt uit een aantal details over zijn privéleven in het boek.

    Vraag me niet wat ik met dit exemplaar ga aanvangen.


    Categorie:wetenschap
    Tags:maatschappij
    02-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Individu

    Er zijn van die woorden en begrippen waar je duizelig van wordt als je er blijft bij stilstaan. Individu is er zo een. Wat is een individu? Wanneer is er sprake van individualiteit en wanneer niet?

    Individu betekent etymologisch ‘ondeelbaar’ of ‘onverdeeld’. Dat zou willen zeggen dat een individu niet uit delen bestaat of niet in delen kan verdeeld worden zonder dat het individu ophoudt een individu te zijn. Laten we dat even toetsen aan een typisch individu, een mens. Ik besta wel degelijk uit delen: ik heb een lever, een pancreas en verscheidene ledematen enzovoort; dat bestaat allemaal uit delen, zoals been en bloed en spierweefsel en als we verder gaan zijn dat allemaal scheikundige elementen. Ik ben dus niet echt onverdeeld, maar een geheel van delen. Sommige delen kunnen verwijderd worden zonder dat ik als persoon ophoud te bestaan: ik blijf een volwaardige mens als men mijn appendix zou verwijderen en ik blijf ook dan nog mezelf. Maar er zijn grenzen: heel wat delen zijn noodzakelijk voor mijn voortbestaan en in die zin is het juist dat ik niet teveel mag opgedeeld worden in mijn samenstellende delen, anders ben ik (mezelf) niet meer.

    Ik ben dus een geheel van delen die op een of andere manier samenhangen en maken dat ik ben wie ik ben. Maar ik kan onmogelijk één seconde bestaan zonder de omgeving waarin ik mij bevind; en ik heb mijzelf niet gemaakt, dat hebben anderen gedaan, mijn ouders die me verwekt hebben en me in leven gehouden hebben en al de anderen die dat op een of andere manier, van ver of nabij, al die jaren gedaan hebben. Ik maak deel uit van een groter geheel en ben daarvan volledig afhankelijk voor mijn ontstaan, mijn bestaan en mijn voortbestaan. Wanneer er in einde komt aan mijn bestaan als het individu dat ik ben, zullen mijn delen weer opgaan in het geheel en zal er van dat individu niets meer overblijven dan enkele zeldzame sporen die het heeft nagelaten.

    Zo gezien is ‘individu’ een zeer relatief begrip: het is een tijdelijke verzameling van elementen die in de natuur aanwezig zijn, verwekt door andere dergelijke tijdelijke verzamelingen en in stand gehouden door de omgeving, die uit dezelfde elementen bestaat. Het individu voedt zich met elementen uit zijn omgeving en gebruikt die omgeving om zich in stand te houden en te ontplooien; zonder die omgeving is bestaan onmogelijk. Wij vormen dus een geheel met onze omgeving, zodat men dat geheel op zijn beurt een individu zou kunnen noemen, dat net zoals ik bestaat uit allerlei delen. Als we dat tot in het oneindige uitbreiden is heel het universum één individu en dat is een rijke, verhelderende gedachte: het universum is in feite het enige dat er echt is, dat echt bestaat, als een oneindig geheel van ontelbare delen die gedurende enige tijd bepaalde vormen aannemen en dan weer opgedeeld worden in hun samenstellende delen, terwijl het universum als geheel onveranderd blijft ondanks een permanente herschikking van de ontelbare delen.

    De zoektocht naar de elementaire deeltjes van de materie is nog volop aan gang, maar het is wel al duidelijk dat alle materie opgebouwd is uit een ontelbaar aantal partikels van een zeer beperkt aantal soorten. Laten we voor het gemak van de redenering eens aannemen dat er slechts één soort is, de ultieme bouwsteen van al wat is. Dan is het universum één groot geheel of individu van een ontelbaar aantal identieke partikels, die echter in ontelbare combinaties allerlei tijdelijke vormen aannemen.

    De vraag is dan: waarom combineren die partikels met elkaar? En het enig denkbaar antwoord is: omdat ze het kunnen. Onder bepaalde omstandigheden blijkt het mogelijk te zijn dat twee of meer partikels een geheel vormen dat anders is dan de delen die het gevormd hebben. Vanuit die eerste, uiterst eenvoudige differentiatie ontstaan eindeloze mogelijkheden tot verdere combinaties, omdat elk nieuw ontstaan individu eindeloos kan combineren met alle andere en zo weer nieuwe individuen ontstaan. Alle combinaties die überhaupt kunnen gevormd worden onder alle mogelijke omstandigheden, worden ook gevormd. Sommige daarvan zijn succesvol in die zin dat ze stabiel zijn en dus blijven bestaan onder allerlei omstandigheden, andere zijn volatiel en verdwijnen uiterst snel, dat wil zeggen dat ze als individu nauwelijks bestaan maar onmiddellijk opgaan in andere combinaties.

    Wat maakt nu iets tot een individu? Ik ben geneigd te zeggen dat alles een individu is: een elementair partikel en elk van de combinaties daarvan, van de meest eenvoudige combinatie van twee partikeltjes tot bijvoorbeeld onze aarde. Het is een beetje zoals de matroesjka’s of baboesjka’s, de Russische poppetjes met daarin steeds weer een kleiner poppetje: er is altijd een groter geheel en altijd een kleiner. Elk deeltje heeft karakteristieke eigenschappen die onder bepaalde omstandigheden in de omgeving maken dat het in die omgeving zichzelf blijft of opgaat in iets anders. Om zichzelf te blijven, moet het zich constant hernieuwen door elementen uit zijn omgeving te absorberen. Het is eten of gegeten worden. Er is echter niets dat een deeltje aanzet om iets te doen: wat er kan gebeuren in een bepaalde situatie, gebeurt gewoon.

    Een elementair partikel heeft maar beperkte mogelijkheden, een mens natuurlijk veel meer. Maar zowel voor elk soort partikel als voor de soort mens geldt dat al wat kan gebeuren ook gebeurt, ergens, ooit, met alle gevolgen van dien.

    Wat iets is, bepaalt wat ermee gebeurt onder bepaalde omstandigheden. Het resultaat kan van alles zijn: dat het individu zichzelf blijft, zoals wanneer twee biljartballen tegen elkaar aanbotsen; dat het individu een ander individu gebruikt om zichzelf in stand te houden, zoals wanneer wij een dier slachten en verorberen; dat het individu ophoudt te bestaan en herleid wordt tot zijn samenstellende delen, zoals wanneer een roofdier zich voedt met een ander dier. Individuen gaan dus alle uitdagingen aan die zich in hun omgeving voordoen, zowel de uitdagingen die leiden tot hun voortbestaan als tot hun verderf. Maar dan stellen we een merkwaardig verschijnsel vast: hoe complexer een individu is, hoe meer het in staat is om zichzelf in stand te houden. Een elementair partikel, bijvoorbeeld een chemisch element, is de speelbal van zijn omgeving. Het is zichzelf en blijft zichzelf als er geen invloed is vanuit de omgeving, maar ondergaat onverbiddelijk alle externe invloeden. Door toevallige omstandigheden vormen er zich meer complexe individuen en die zijn meer in staat om zich aan hun omgeving aan te passen en die omgeving aan zichzelf aan te passen. Alles wat er is, alle individuen hebben de neiging om zichzelf te zijn en te blijven, maar sommige slagen daar beter in dan andere en zo krijgen we een evolutie: de meest succesvolle overleven en evolueren naar nog meer geschikte vormen met nog meer overlevingskansen, waardoor er nieuwe soorten ontstaan die beschikken over nog meer middelen om te overleven.

    Een individu is dus alles wat eigen kenmerken heeft en handelt vanuit die kenmerken in de ontmoeting met de omgeving. Een eenvoudig individu ondergaat de invloed van de omgeving grotendeels en is niet in staat zich ertegen te verzetten, zelfs als dat tot zijn vernietiging leidt. Maar door de combinatie van eenvoudige individuen ontstaan er meer complexe, die in staat zijn om zichzelf te handhaven in hun omgeving, langer bestaan, meer floreren. In het geval van de mens is dat een spectaculair succes: wij zijn een levensvorm die zich over de hele aarde verspreid heeft en die zijn omgeving maximaal weet aan te passen voor zichzelf, zelfs zo dat met het verdwijnen van een individu talrijke verworvenheden behouden blijven voor de nakomelingen en voor de soort: wij erven van onze ouders, en wij accumuleren de kennis van anderen in onze materiële en immateriële beschaving.

    En toch zijn al die individuen niets anders dan tijdelijke vormen die de materie aanneemt en die na verloop van tijd weer verdwijnen; en elk individu is niets anders dan een concentratie van elementen uit de natuur die enkel kan bestaan in een omgeving. Die omgeving is noodzakelijk voor ons en bepaalt ons: als soort zijn wij ontstaan in de omstandigheden die er waren, en dus hebben die omstandigheden bepaald hoe we zijn. Maar wij hebben die omgeving niet zomaar ondergaan: we hebben ons eraan aangepast en ze tevens aangepast aan ons voortbestaan en floreren, voor ons behoud en ons genot. Als individu streven wij ernaar te blijven bestaan en zo goed mogelijk te bestaan en dus zoeken wij steeds naar datgene wat het meest bijdraagt tot dat bestaan.

    Maar wij zijn niet volmaakt, we vergissen ons voortdurend. Wij laten ons verleiden om snel genot te verkiezen boven blijvend geluk. We laten ons beïnvloeden door wat anderen doen en zeggen, veeleer dan zelf na te denken. En zelfs als we inzien wat goed is, doen we nog vaak wat verkeerd is. We zijn onvolmaakt, dat is nu eenmaal zo. We moeten tevreden zijn met een beperkt succes. We kunnen niet ontsnappen aan de inwerking van de omstandigheden, we zijn een deel van de natuur, we zijn niet meer dan een tijdelijke concentratie van bepaalde chemische elementen binnen een universum dat uit dezelfde elementen bestaat. Wij worden gedragen door het universum, onze individualiteit is niet alleen tijdelijk maar tevens zeer beperkt, we hebben eigen kenmerken maar wij hebben ook al de kenmerken van het universum en we zijn zoals al het andere helemaal onderworpen aan de algemene natuurwetten. Het groter geheel van het universum, als het uiteindelijk individu, is in veel ruimere mate bepalend voor elk onderdeel dan de eigen specifieke kenmerken van een onderdeel. De mens is als individu bepalend voor de onderdelen van de mens: mijn lever heeft geen andere zin dan de functie die hij vervult in mijn lichaam. Maar het universum is als het groter individu bepalend voor de mens, die niet meer is dan een tijdelijk element in de wieling van het geheel. Wij beschikken over mentale mogelijkheden die ons toelaten onze omgeving sterk aan onze behoeften en ons genot aan te passen, maar wij mogen niet overmoedig worden. Al onze inspanningen kunnen niets veranderen aan de natuurwetten die bepalend zijn voor onze plaats in het geheel. Wij zijn machtige individuen, maar het enige echte individu is het universum zelf.

    Wanneer wij iets als een individu identificeren, benadrukken we wat dat deel van het universum is en sluiten we de ogen voor al de andere delen van het universum die dat ene individu omringen in ruimte en tijd. Daardoor missen we al de ontelbare verbanden die elk mogelijk individu heeft met de rest van het universum. Een individu krijgt daardoor een soort van autonomie die het helemaal niet heeft. Er is geen enkel individu dat echt autonoom en autarkisch is, behalve het universum zelf. Het universum is geen verzameling van geïsoleerde individuen, maar een geïntegreerd mycelium, een universeel netwerk van onlosmakelijk met elkaar verbonden concentraties van materie. Het is niet omdat die verbanden niet evident zijn dat ze er niet zijn. Het is niet omdat onze ouders dood zijn dat wij zonder hen zouden kunnen bestaan. Het is niet omdat we de zwaartekracht niet kunnen vaststellen tussen twee lichamen dat ze niet werkzaam is.

    We moeten anders leren kijken, anders leren denken, zowel over onszelf als over al wat is. De individuen zijn niet geïsoleerd, maar intrinsiek verbonden en om te begrijpen wat ze zijn is hun verbondenheid belangrijker dan hun geïsoleerdheid. Het is alsof we een bos zouden bekijken en enkel de individuele bomen zien en niet de wortels en al de fauna en flora daaromheen, noch de fysische processen die zich afspelen in een bos en die het mogelijk maken dat er überhaupt bomen zijn. Iets identificeren als een individu is een groteske vertekening van de werkelijkheid. Het is ook de oorzaak van alle grootheidswaanzin, die al zoveel onheil over de mensheid gebracht heeft.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:m


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)
  • Rüdiger Safranski: Tijd (recensie)
  • Terroristen
  • De lastige weg


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!