Foto
Categorieën
  • etymologie (75)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (170)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    09-11-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.

    De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.

    Hoeveel boeken kunnen we lezen in een mensenleven? Als je er gemiddeld een per week leest, dan zijn dat er pakweg vijftig op een jaar, en dat lijkt me al een redelijk aantal. Als je vroeg begint, zeg maar als je tien bent, en je kan dat volhouden tot je tachtig bent, dan zijn er dat 3.500 en dat is niet min! Ik denk dat ik goed op weg ben om daar ergens uit te komen, als ik het nog enkele jaren volhoud.

    Mijn eerste ‘echte’ boeken waren stukgelezen exemplaren uit de reeks van Karl May’s reisavonturen. Dat moet rond 1954 geweest zijn. Vele jaren later kon ik enkele exemplaren daarvan oppikken op een rommelmarkt. Er staat geen jaar van uitgave vermeld, maar het is nog de oude, vooroorlogse spelling: den staat, een stroomende rivier, eenige mijlen, tusschen al deze mensen, enzovoort. Dat stoorde me toen blijkbaar minder dan nu.

    Mijn laatst gelezen boek is van een gans andere aard, en het is tekenend voor de weg die ik in die bijna zeventig jaren afgelegd heb. Het gaat immers om de Mémoire contre la religion van Jean Meslier (1664-1729). Meslier (spreek uit als ‘meljee’) was van 1689 tot aan zijn overlijden pastoor van Étrépigny, een dorpje van amper 200 inwoners in de Franse Ardennen, op een halfuurtje rijden van de grens met België. Hij liet bij zijn dood een tekst na van meer dan duizend dichtbeschreven bladzijden, handgeschreven in drie exemplaren, gedeponeerd bij drie verschillende notarissen, en ‘bestemd voor zijn parochianen’. Hij bekent daarin dat hij het niet had aangedurfd om zijn ware gedachten tijdens zijn leven bekend te maken, en dat hij die daarom had neergeschreven. Voltaire verneemt het bestaan van de tekst in 1735, wanneer kopieën clandestien verspreid beginnen te worden onder de libertins érudits. Pas in 1762 publiceert hij een grondige erg selectieve bewerking, zowel stilistisch als inhoudelijk. D’Holbach publiceert een andere, meer getrouwe maar eveneens ingekorte bewerking in 1772. De eerste volledige uitgave gebeurt pas in 1864, in Nederland. Mijn exemplaar is uitgegeven door Coda in 2007; de schrijfwijze en de interpunctie is aangepast aan het moderne Frans, en er zijn verklarende voetnoten toegevoegd. Het is een kanjer van 600 zeer dichtbedrukte bladzijden, klein lettertype, dun papier, al bij al vermoeiend om lezen. Ik heb er lang over gedaan, met grote tussenpauzes, maar nu is het uit, eindelijk.

    Het is de moeite waard gebleken. Toegegeven, Voltaire had wel een beetje gelijk toen hij naar verluidt beweerde dat Meslier een stijl hanteerde als van een trekpaard: hij zit niet om een onnodige herhaling verlegen, en zijn redeneringen zijn wijdlopig, omstandig, uitvoerig, tot vervelens toe, maar de brave man was gedreven door een ‘heilige’ verontwaardiging, en dan neem je zijn zeer persoonlijke stijl er uiteindelijk gaarne bij, het geeft een bijzondere charme aan het betoog.

    De tekst moet rond 1700 geschreven zijn, en dan is het verbazingwekkend wat we daarin allemaal aantreffen. Pastoor Meslier blijkt een overtuigde atheïst te zijn, een verbeten antiklerikaal, een vrijzinnige, een materialist, een monist, een humanist, een socialist, een communist, een anarchist, een iconoclast, een radicale revolutionair, een ware libertijn.

    De meest bekende, meest beruchte en meest geciteerde uitspraak van Meslier is ongetwijfeld deze, die hij toeschreef aan een onbekende, niet geletterde persoon: ‘il souhaitait que tous les grands de la terre et que tous les nobles fussent pendus et étranglés avec des boyaux de prêtres.’ ‘Hij wenste dat al de groten der aarde en alle edelen zouden worden opgehangen en gewurgd met darmen van de priesters.’ (Avant-propos, deel 2, pagina 14)

    Het feit dat zijn tekst niet bestemd was voor publicatie tijdens zijn leven, heeft hem de vrijheid te geven om werkelijk alles te schrijven wat hij dacht, zonder zich ook maar enigszins in te houden of zich zorgen te maken over mogelijke kwalijke gevolgen voor zichzelf. Dat staat in schril contrast met libertijnse teksten uit zijn tijd en lang na hem, die meestal veel voorzichtiger waren. Meslier is heftig, agressief, neemt geen blad voor de mond, spaart niets of niemand, en geeft volop uiting aan zijn misprijzen voor alle gezagsdragers, vorst, adel, clerus, rechters, tot zelfs de kleine beambten toe. Vooral de christelijke Kerk moet het ontgelden, hij heeft er geen goed woord voor over, al was hij zelf veertig jaar bedienaar van de eredienst. Hij kent de toestand dus van binnenuit, en maakt van die kennis uitvoerig gebruik. Hij laat geen gelegenheid voorbijgaan om teksten te citeren uit het Oude en het Nieuwe Testament en zo de verdedigers van de godsdienst op hun woorden te pakken.

    Het is niet meteen duidelijk wat Mesliers bronnen geweest zijn. Vaak baseert hij zich op ‘vijandige’ auteurs, inzonderheid Fénélon en Malebranche, die hij dikwijls uitvoerig citeert, maar hij doet dat steeds vanuit een vaste en onwankelbare eigen overtuiging, zonder daarbij ooit te verwijzen naar een auteur waarop hij zich steunt of die hij bewondert. Hij moet dus op eigen kracht tot die overtuiging en die filosofische en maatschappelijke inzichten gekomen zijn, allicht omwille van de wraakroepende toestanden van het ancien régime en van de geïnstitutionaliseerde Kerk rond de eeuwwisseling naar de 18de eeuw. We weten niet of hij met collega’s of andere gelijkgezinden praatte of correspondeerde, noch welke boeken hij in zijn bezit had of kon raadplegen. Hij beschikte ongetwijfeld over een buitengewoon scherp verstand en een fenomenale natuurlijke intelligentie. Maar vooral zijn diepe verontwaardiging en zijn immens rechtvaardigheidsgevoel stelden hem in staat een indrukwekkend oeuvre tot stand te brengen dat meer dan driehonderd jaar later nog steeds de lezer mateloos verbluft en imponeert.

    Daarmee plaatste Meslier zich in een al bij al aanzienlijke rij van auteurs die, al dan niet anoniem, uiterst belangrijke werken nalieten over filosofische en maatschappelijke problemen, inzonderheid het godsgeloof en de kerkelijke organisatie van de samenleving, maar wier werk hetzij meteen vernietigd werd, hetzij verborgen bleef voor een ruimer publiek en pas vele eeuwen later weer onder de aandacht gekomen is, maar zelfs dan slechts een ontstellend klein aantal lezers bereikte. Niet zelden hebben de meestbegaafde mensen in een bepaalde tijd hun diepe inzichten wel degelijk verwoord, maar om allerlei redenen was de wereld niet rijp voor hun gedachtegoed. Zo konden allerlei vreselijke wantoestanden zoals slavernij, politieke tirannie, grote maatschappelijke ongelijkheid, religieuze indoctrinatie en machtsmisbruik, miskenning van fundamentele mensenrechten ergerlijk blijven voortbestaan, tot op onze dagen. Zoveel briljante inzichten, zoveel vergeefse inspanningen, zoveel gemiste kansen voor de mensheid.

    Daarom: misschien is het toch geen kwaad idee om eens, al was het maar één keer in ons leven, een echt ernstig boek ter hand te nemen, in plaats van al de kranten en weekbladen, of wat vandaag voor literatuur doorgaat. Misschien is Meslier of Spinoza niet voor iedereen de meest voor de hand liggende lectuur, maar wie erin slaagt ze te lezen, zal zich dat zeker nooit berouwen.


    Categorie:God of geen god?
    05-11-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waar men gaat langs Vlaamse wegen...

    Waar men gaat langs Vlaamse wegen…

    Komt men U, Maria tegen. Toen ik jong was en nog op de lagere school zat, was dat zeker het geval. In de straten en op pleinen, langs veldwegen, in kerken en kapellen en in vele gebouwen, waren er afbeeldingen van de Moeder Gods, Maria. In de dagelijkse rituelen was ze prominent aanwezig: voor elke Onzevader waren er tien Weesgegroetjes aan de rozenkrans of paternoster, het katholieke gebedssnoer. Een rozenhoedje was eenmaal de paternoster van vijf Onzevaders en vijftig Weesgegroetjes bidden. In de katholieke Kerk was Maria een centrale figuur, en in de volksdevotie was ze veruit de belangrijkste, zelfs veel meer dan Jezus of God de Vader. Het aantal kunstwerken waarop ze voorkomt is niet te tellen, en ook in de religieuze muziek zijn er talloze werken aan haar gewijd, wie kent er niet het Magnificat, het Stabat Mater, het Salve Regina? Verhalen over Maria zijn er in overvloed, vooral over mirakels die door haar toedoen zouden gebeurd zijn. Overal waren er bedevaartsoorden waar ze vereerd werd, en waar ze zou verschenen zijn, en die werden massaal bezocht. Religieuze orden en congregaties van vrouwen en van mannen waren aan haar eredienst toegewijd. Ze is veruit de belangrijkste heilige, met verscheidene feestdagen en hoogdagen in het kerkelijk jaar. Een argeloze buitenstaander zou men het niet ten kwade kunnen duiden indien die ervan overtuigd ware geweest dat de katholieke godsdienst in de eerste plaats de godsdienst van Maria was, zo intens en overweldigend was de Mariaverering.

    Als kind keek ik dat alles met een welwillende verwondering aan. Het leek iets goeds en waardevols, iets aandoenlijks, ook al omdat het zo alomtegenwoordig was en iedereen eraan meedeed, met enthousiasme en met een zekere vertedering. Je kon vragen hebben over God, de vaderfiguur die niet alleen zegende, maar ook strafte, en zelfs over Jezus, die erg belerend en veeleisend kon zijn, maar wie zou er een verkeerd woorden durven gezegd hebben over de Lieve-Vrouwe, of beter, Onzelievevrouwken? Ik herinner me dat we in het vijfde leerjaar onder impuls van de onderwijzer met de leerlingen spaarden om een Mariabeeldje te kopen om het in de klas op te hangen. Ik was daarbij nogal actief betrokken, altijd al een haantje de voorste in alles, en ik mocht dan het beeldje uitkiezen in de winkel die gespecialiseerd was in dergelijk devotiemateriaal. In de buurt waar we woonden was er een vorm van gemeenschapswerking in een ‘gebuurtedekenij’. Daar werd het plan opgevat om een ‘kapelleken’ te hangen in de straat, aan een centraal gelegen hoekhuis. Ook hiervoor werd geld opgehaald bij de omwonenden. Een plaatselijke smid maakte een nis, er werd een Mariabeeld in geplaatst tijdens een plechtigheid. De nis was voorzien van lampjes, en er was een schakelaar om die ‘aan te steken’, maar daarvoor moest je een kleine som betalen voor een uur, of een halfuur licht. De sleutel voor die schakelaar berustte bij ons thuis, en ik was als kind degene die de lichtjes moest gaan aansteken. Van mijn schoonouders erfden we een glasraam, vervaardigd door Staf Pijl (1923-2007) met daarop Moeder en kind, en de tekst: Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen bid voor ons. Het hangt nog steeds voor het venster, en hoewel ik flamboyant atheïst ben, ben ik geenszins geneigd het weg te halen.

    Nochtans is Maria in het Nieuwe Testament een randfiguur, haar naam wordt er zelfs niet vermeld, tenzij in late versies. En toch is die naam ongetwijfeld de meest gebruikte vrouwennaam, in allerlei vormen en varianten in alle talen. Enkel Lucas heeft het verhaal over de Boodschap van de Engel. Marcus en Johannes hebben geen ‘kindsheidsevangelie’; dat is een apocrief genre dat pas later tot stand gekomen is. Na het concilie is Maria uit de belangstelling geraakt. De discussies gingen nu vooral over het bestaan van God, in reactie op de ingrijpende secularisatie, en over Jezus, de redder van de mensheid. Mariologie verdween uit de theologische opleidingen. Mariaverering was iets voor (oude) vrouwen.

    Het is een bevreemdend verhaal. Sinds het vroegste christendom was er blijkbaar behoefte aan een vrouwelijke godin – anders kan men Maria echt niet noemen, ze is in feite de vierde persoon naast God, Jezus en de Heilige Geest, en altijd aanzienlijk veel meer in de belangstelling dan de drie erkende ‘goden’. Het succes van de Moeder Gods was spectaculair en algemeen, en het werd schaamteloos uitgebuit door de katholieke Kerk, terwijl de theologische verantwoording ervan ongeveer nihil is, ondanks de vier dogma’s: de maagdelijke geboorte, het moederschap van God, de onbevlekte ontvangenis (1854, Maria is zonder de erfzonde geboren) en de tenhemelopneming (1959, met lichaam en ziel in de hemel).

    Maria was vooral, en veel meer dan Jezus, die immers ook God was, een herkenbare menselijke figuur. Ze was de middelares bij uitstek: aanspreekbaar als mens, maar die bij haar goddelijke Zoon, die ze als kind nog zelf gevoed had, voorspraak kon doen voor de mensen die bij haar terecht konden met hun zorgen, hun verdriet, hun angsten, hun teleurstellingen, en hun hoop: hoe kon hij haar iets weigeren? Als troost der verdrukten had ze een concrete functie, ze was toegankelijk, benaderbaar, als een echte moeder van (zeven) smarten, zo vaak afgebeeld als piëta, met het dode lichaam van Jezus op haar schoot.

    Hoe vaak hebben we de litanie van Onze-Lieve-Vrouwe gereciteerd, de litanie van Loreto, met al de ‘namen’ van Maria. De lijst is ontstaan in het verre verleden van het christendom, en werd vastgelegd in 1601, maar is nadien nog vaak aangevuld, zelfs onlangs nog, met de titel van Moeder van barmhartigheid, Moeder van de hoop, en Troost der migranten (2020). Liefde gaf haar inderdaad duizend namen. De hele lijst vind je hier en daar nog, dit zijn enkele van de meest bekende en opmerkelijke: moeder van goede raad, spiegel van gerechtigheid, zetel van wijsheid, geestelijk vat, mystieke roos, toren van David, ivoren toren, gouden huis, ark des verbonds, deur van de hemel, morgenster, troosteres der bedrukten, koningin van de vrede.

    Als men nu nog spreekt over Maria, dan is dat met dezelfde ietwat verontschuldigend geamuseerde nostalgie waarmee men terugdenkt aan het rijke Vlaamse kerkelijke volksleven. Rationele mensen houden zich verre van maagdelijke geboortes, verschijningen, mirakels, en voorspraak bij God. Volksdevotie is verdwenen, alleen wat folklore is overgebleven, al dan niet als erkend cultureel erfgoed. Voor wie het nog meegemaakt heeft, is dat een uiterst ingrijpende verandering geweest. En er is niets in de plaats gekomen. Zelfs de meest bekende vrouwelijke idolen kunnen nooit de unieke plaats innemen die Maria ooit had. En niemand die daarbij stilstaat, blijkbaar, of erom geeft. Hoe kan iets dat ooit voor zoveel mensen zo ongemeen belangrijk was dat plots niet meer zijn?

    De devotie voor Maria had een zinvolle grondslag. Zij was het zinnebeeld van de Vrouw: das ewig- weibliche zieht uns hinan (Goethe, het slot van Faust II). Het fascinerende, overrompelende, mysterieuze, dat bij de man in het bijzonder maar bij de mens in het algemeen spontaan de meest empathische en zelfs nobele liefdevolle gevoelens kan opwekken. Ze is het symbool van de vertederende lieflijkheid, de kwetsbare schoonheid, maar ook de levenskracht, en uiteindelijk van de vruchtbaarheid, van de Natuur zelf. Dat is ongetwijfeld de reden van het enorme populaire succes van deze vrouwelijke godin als het voorwerp van een intense vanzelfsprekende verering. Maar de Kerk is daarin te ver gegaan, zoals in alle andere oorspronkelijk zinvolle aspecten van de godsdienst. Maria werd letterlijk ten hemel opgenomen, en moest aanbeden worden; men schreef haar allerlei machten toe, liet haar verschijnen, mirakels verrichten enzovoort. Ze werd gehypostaseerd, dat wil zeggen dat men van een zinnebeeld een realiteit maakte, iets dat echt bestaat, een vrouwelijke maar vooral goddelijke persoon aan wier werkelijke bestaan als Moedermaagd, in de geschiedenis en in de bovennatuurlijke wereld niet mocht getwijfeld worden.

    Het is een harde wet. Wat geen grondslag heeft in de werkelijkheid, en enkel op de rijke verbeelding van de mens berust, loopt steeds het gevaar het slachtoffer te worden van maatschappelijke evoluties, paradigmaverschuivingen, voortschrijdend inzicht, of zelfs gewoon maar nieuwe verzinsels van handige lieden die uit zijn op persoonlijke verrijking.

    Het is niet goed denkbaar dat er ooit een succesvolle herleving of een alternatieve cultus zou kunnen ontstaan. Ook het beeld van de vrouw is veranderd, zoals de vrouw zelf, in onze moderne maatschappij. De terechte – en ten onrechte nog steeds ontoereikende – emancipatie van de vrouw heeft in niet geringe mate ook dat zinnebeeld grondig onttoverd. We vieren nog wel Moederdag, maar dat gaat om concrete personen, niet om het symbool. Symbolen, die ooit zo belangrijk waren, hebben grotendeels afgedaan. Wij geven niet meer om zinnebeelden en symbolen, we zij realistischer geworden, materialistischer ook, en dat is niet eens een slechte zaak. We zijn bezorgd om het statuut en de plaats van de vrouw, of beter: de concrete vrouwen, in de maatschappij en in het gezin, zoals we ook bezorgd zijn om de mens in het algemeen, of beter: de concrete mensen, en om het milieu, of beter: het milieu waarin we leven, de lucht die we inademen, het water en het voedsel dat we tot ons nemen.

    Toch blijft de herinnering aan dat oude lied, Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen, dat mijn Vader zaliger met zoveel ongegeneerde begeestering overtuigd meezong, zoals trouwens ook ik jarenlang in mijn jeugd, mij nog steeds ontroeren, al heb ik het in geen jaren meer gezongen of gehoord. Het was een uiterst geslaagde combinatie van het diepmenselijke natuurlijke gevoel tegenover de Maria-figuur dat zo algemeen verspreid, beleefd en aanvaard was, met het wat verontwaardigde, rebelse, opstandige geuzengevoel van de simpele Vlaming in een verfranste Belgische staat, wellicht het enige van de vele Vlaamse liederen dat in de kerk, althans bij sommige gelegenheden, oorbaar was. Het werd in 1910 gecomponeerd door Lodewijk De Vocht, op een tekst van priester August Cuppens, ter gelegenheid van de viering van de vijftigste verjaring van de kroning van een 2,75 m groot witmarmeren Mariabeeld met dezelfde naam.

    Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen

    Liefde gaf U duizend namen

    Groot en edel, schoon en zoet

    Maar geen een die 't hart der Vlamen

    Even hoog verblijden doet

    Als de naam, o Moedermaagd,

    Die gij in ons landje draagt.

    Schoner klinkt hij dan al d'andren.

    Onze Lieve Vrouw van Vlaand'ren (bis).

     

    Waar men ga langs Vlaamse wegen

    Oude hoeve, huis of tronk,

    Komt men U, Maria, tegen,

    Staat Uw beeltenis te pronk

    Lacht ons toe uit lindegroen

    Bloemenkrans of blij festoen

    Moge 't nimmer hier verand'ren

    O gij Lieve Vrouw van Vlaand'ren (bis)

     

    Blijf in 't Vlaamse herte tronen

    Als de hoogste koningin

    Als de beste moeder wonen

    In elk Vlaamse huisgezin

    Sta ons bij in alle nood,

    Nu en in het uur der dood

    Ons, Uw kind'ren, en ook d'and'ren

    Liefste Lieve Vrouw van Vlaand'ren (bis)


    Categorie:God of geen god?
    28-09-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.

    Winfried Schröder, Atheismus. Fünf Einwände und eine Frage. Felix Meiner Verlag, 2021 ISBN 9783787339570

    Wanneer een autoriteit in het filosofische vakgebied van de geschiedenis van het atheïsme zoals prof. Dr. Winfried Schröder (Universiteit Marburg) zich waagt aan een boek-essay over dat atheïsme, bestemd voor een breder publiek, dan zou het niet enkel vermetel, maar zelfs uiterst dwaas zijn dat ongemerkt te laten voorbijgaan. Aangezien er zeer ten onrechte geen vertalingen in zicht zijn, loont het dan zelfs de moeite om het in het Duits te lezen, ook al is dat niet je eerste, of zelfs je tweede taal. Dat is het grote voordeel van een andere Germaanse taal voor Nederlandstaligen: je verstaat er al veel van als je gewoon je Nederlandse taalgevoel volgt, net zoals Franstaligen minder moeite hebben met Spaans en Italiaans. Professor Schröder is gepromoveerd op zijn onderzoek naar de oorsprongen van het atheïsme, een werk dat nadien aanzienlijk herwerkt gepubliceerd is in 1998 en aangevuld heruitgegeven in 2012, en ondertussen zowat de bijbel (!) is geworden van iedereen die met het atheïsme en zijn geschiedenis begaan is. Hij is tevens de auteur van een lange reeks artikelen in tijdschriften en verzamelwerken, evenals verscheidene monografieën en tekstuitgaven. Helaas zijn veel van die laatste werken erg prijzig, zeg maar onbetaalbaar duur. Dit korte boekje, amper 107 bladzijden tekst, aangevuld met noten, een ruime bibliografie en een namenregister, wordt nu aangeboden voor € 16,90, met gratis bezorging bij Amazon.

    Schröder heeft over het atheïsme een rigoureuze methodologie ontwikkeld, waaraan hij stug vasthoudt. Hij is geen voorstander van de nochtans plausibele theorie dat er een ononderbroken atheïsme is geweest, uiteraard van toen er nog geen sprake was van God of godsdienst, en van in de oudheid tot op onze dagen. Hij ontkent uiteraard niet dat er altijd al afwijkende meningen zijn geweest en verzet tegen de gevestigde opvattingen, maar hij wenst de term atheïsme te reserveren voor een specifieke, nauwkeurig omschreven opvatting over God. Dat is vanzelfsprekend niet alleen zijn goed recht, maar zelfs een zoal niet noodzakelijk, dan toch aanzienlijk verhelderend onderscheid, dat hem bovendien toelaat de kritiek op dat atheïsme vanuit het theïsme overtuigend te pareren en te weerleggen.

    Dat is de insteek van dit boek-essay. De vijf ‘Einwände’ (bezwaren, argumenten) die verdedigers van het bestaan van God bijna altijd maken, kunnen slechts terdege ontkracht en beantwoord worden indien men van meet af aan precies aangeeft wat met atheïsme bedoeld wordt. Dat is in zijn interpretatie het ontkennen van zijn tegendeel, namelijk het theïsme, een opvatting die al bij Plato vaste vorm heeft gekregen en ook vandaag nog het onderwerp is van vaak heftige debatten en controversen. Schröder spreekt van een ‘Standard-theismus’: er is een transcendente of bovennatuurlijke oorzaak of schepper van al wat is, die het hele universum bestiert, een persoonlijke God, die almachtig is, oneindig goed, alwetend en voorzienig. Daartegenover plaatst hij de opvatting die precies dat, en uitsluitend dat ontkent. Het is dus een filosofisch debat op rationele gronden, zowel aan de kant van de ontkenners als van de verdedigers van een dergelijk theïsme: ook de ‘gelovigen’ gebruiken in dezen enkel rationele argumenten, in wat men de filosofische, rationele of natuurlijke theologie noemt, of de rationele verklaring van het geloof, of de metafysica, dus zonder een beroep te doen op elementen van geloof en openbaring. Andere discussies, over andere geloofsinhouden, zoals de goddelijkheid van Christus, de Drievuldigheid, het laatste oordeel, de onsterfelijkheid van de ziel en de verrijzenis, zijn evident mogelijk, maar vallen buiten het bestek van dit essay. Het beperkt zich, zoals gezegd, tot de gebruikelijke bezwaren tegen het atheïsme stricto sensu.

    Men kan dan een onderscheid maken tussen een positief atheïsme, waarbij ontkend wordt dat er God of goden zijn. Wanneer er enkel sprake is van de afwezigheid van het idee van een of meerdere goden, noemt men dat negatief atheïsme; dat laatste is op zich evenwel strikt genomen geen filosofisch standpunt. Onze auteur laat het atheïsme een concrete aanvang nemen met de eerste geschriften waarin de ontkenning en weerlegging expliciet aanwezig is van het bestaan van een God zoals hoger gedefinieerd. Dat situeert zich aantoonbaar in het midden van de 17de eeuw. Voordien waren er zeker wel al afwijkende meningen, maar kon er moeilijk sprake zijn van een algehele ontkenning van vooral de God van de schepping, omdat men voor hem noch een wetenschappelijk, noch een filosofisch alternatief had. Pas met Spinoza is dat laatste het geval, voor het eerste moeten we, ook volgens Dawkins, misschien wel wachten tot Darwins evolutietheorie en de bewijzen daarvoor bij de ontdekking van het DNA.

    Een van de veelgehoorde opmerkingen die men ook vandaag vanuit theïstische kant maakt tegen het atheïsme, is dat het ‘slechts’ een overtuiging is, een dogmatisch geloof, dat zodoende geen hogere waarheidsaanspraken kan maken dan het theïsme. In het beste geval is er dan sprake van een patstelling tussen de spelers, waarbij ze beiden elkaar ervan beschuldigen hun stelling niet te kunnen bewijzen. Men kan dan nog ten hoogste een agnosticisme verdedigen: men kan het bestaan van God niet bewijzen, noch bewijzen dat hij niet bestaat (hoofdstuk 1). Vervolgens verwijt men het atheïsme dat het een bot materialisme is, en elke mentale realiteit ontkent (2). De theïsten wijzen verder heel nadrukkelijk op de ordening van het universum, die volgens hen onmogelijk is zonder een scheppende en algoede God. De auteur gaat uitvoerig in op dat argument. Hij verlegt daarbij de bewijslast naar degenen die de meest gewichtige aanspraak maken, namelijk zij die beweren dat er een dergelijke God is; dat is immers de meer onwaarschijnlijke veronderstelling (3). Het vierde hoofdstuk behandelt de ongemeen belangrijke kwestie van de moraal. Een van de meest zware aantijgingen tegen atheïsten is immers dat zij onveranderlijk en onverbeterlijk amoreel of immoreel zouden zijn. De auteur wijst erop dat zelfs in de theologie de vestiging van de morele normen op een absoluut almachtige God voor ernstige problemen zorgt: hoe kunnen absolute normen ingesteld worden door een (goddelijke) persoon die volkomen willekeurig kan handelen en boven alle wetten verheven is? Het laatste, maar niet het minste bezwaar van het theïsme is dan dat de God zoals gedefinieerd een voorbijgestreefd begrip is. Maar zowel wanneer men nagaat wat de Kerk zegt over haar God als wanneer men allerlei alternatieve godsvoorstellingen onder ogen neemt, blijkt het onmogelijk zich te onttrekken aan deze definitie zonder de essentie van het theïsme prijs te geven.

    Naast deze vijf bezwaren tegen het atheïsme en hun grondige analyse en weerlegging, is er ook nog een vraag: is het atheïsme een zwaktebod, meer nog, een veel armoedigere ingesteldheid dan het verrijkende theïsme? Is het ontkennen of opgeven van God altijd een verlies? Hier gaat het niet meer zozeer om een louter theoretische filosofische discussie, maar om de waarde en de waardigheid van tegengestelde levensopvattingen. Een veelgehoord argument is dan dat gelovigen in deze wereld een houvast hebben aan een God, en troost vinden in de gedachte aan een hiernamaals, waarbij de goeden uiteindelijk toch beloond zullen worden voor hun afzweren van het kwaad, en de anderen hun verdiende loon zullen krijgen voor hun al dan niet vermeende misdaden. Daartegenover staat dat het wegvallen van geloofsdwang en onverdraagzaamheid als een echt bevrijding ervaren wordt. Ten gronde echter kan de rationele theologie geen argumenten aanbrengen voor dergelijke aanspraken; zij is ten hoogste in staat om rationele ‘bewijzen’ te formuleren voor het bestaan van de theïstische Godsfiguur. Alle andere veronderstellingen, zowel over het goddelijk ingrijpen in deze wereld als over de goddelijke vergelding van goed en kwaad, zijn gebaseerd op openbaring en kerkelijke verkondiging, en die zijn zeer verscheiden, en zeker niet beperkt tot het eurocentrische christendom. De fundamentele attributen van God zijn overigens onverenigbaar met het houvast en de troost die men ermee verbindt. Dat blijkt onder meer uit de hachelijke kwestie van de predestinatie en het determinisme dat inherent is aan deze attributen, en de typische christelijke genadeleer. Ook de opvattingen over onsterfelijkheid en hemel, hel en vagevuur doorstaan de kritiek niet, ook niet die van christelijke theologen, noch die van gewone gelovigen.

    In deze recensie kunnen vanzelfsprekend niet alle aspecten van de behandelde thematiek vermeld, laat staan geduid worden. De redeneringen en argumenten van prof. dr. Schröder zijn voorbeelden van logische samenhang en methodologische zindelijkheid. Je kan er zelfs de spreekwoordelijke speld niet tussenkrijgen, en dat draagt in niet geringe mate bij tot de leesbaarheid en de zelden geziene overtuigingskracht die ervan uitgaat. Daarmee bewijst hij grote diensten aan allen die op zoek zijn naar argumenten voor hun eigen atheïstische overtuiging, en vaak het antwoord schuldig moeten blijven op de goedkope argumenten van de verdedigers van het Godsbestaan, van het geloof en van de Kerk. Een mens voelt zich inderdaad gesterkt wanneer de conclusies waartoe men gekomen is, vaak met vallen en opstaan, en niet zonder veel tegenkanting van de overheersende omgeving, gestaafd worden met een zo hoogstaand betoog van een zo onverdachte bron. Overtuigde theïsten zullen er goed aan doen zich terdege te bezinnen over de briljant aangebrachte argumenten tegen hun aantijgingen en hun vooringenomen standpunten.

    Een eerste aanvullende gedachte die ik persoonlijk durf te maken, heeft te maken met de strenge methodologische afgrenzing van het debat tot de strijd tussen dat ‘Standardtheismus’ en het daaraan beantwoordende atheïsme. Zeker, atheïsme mag niet verward worden met antiklerikalisme, onorthodoxie, vrijdenken of humanisme, maar er is ontegenzeglijk een verband tussen die verscheidene aspecten. Wanneer men het bestaan van God ontkent, komt men meteen in het vaarwater van hen die dat verkondigen en propageren, en daaraan allerlei consequenties verbinden, die ze aan iedereen willen opleggen. Het positieve atheïsme is een filosofische stellingname, maar het heeft belangrijke consequenties voor de persoon die ze moedig voorstaat. Het debat wordt niet alleen in academische kringen en in geleerde boeken gevoerd, maar ook op straat, in het politieke en maatschappelijke debat, en niet zelden in de huiskamer.

    Een tweede gedachte sluit daarbij aan. Ook het theïsme is meer dan een (vrijblijvende) filosofische (veronder)stelling. Het is niet uit de hemel komen gevallen. Het is onlosmakelijk verbonden met het verschijnsel godsdienst, zowel in zijn oorsprong als zijn uitwerking. En godsdienst is (ten minste ook) een louter menselijk maatschappelijk verschijnsel, het is een manier waarop sommige mensen zeggenschap opeisen over andere mensen, en de voordelen genieten van de machtspositie die ze aldus verwerven, en waarbij het verzinsel God slechts een middel is om dat doel te bereiken.

    Wij kunnen alleen maar hopen dat dit meesterlijke boek-essay een ruime verspreiding mag vinden, hetzij in deze Duitse versie, hetzij in vertalingen in verscheidene talen die het zonder enige twijfel verdient.


    Categorie:God of geen god?
    12-07-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pascals gok
    Le pari de Pascal (Pascals gok)
    Een klassiek argument voor het bestaan van God werd door Blaise Pascal (1623-1662) geformuleerd in zijn 'Pensées' (fragment 397). Eerst geven we de Franse tekst van het eerste argument, dan onze eigen werkvertaling daarvan. Vervolgens geven we het tweede argument weer (enkel in het Nederlands). Ten slotte bekijken we de argumenten kritisch.
    'Nous connaissons donc l'existence et la nature du fini parce que nous sommes finis et étendus comme lui.
    Nous connaissons l'existence de l'infini, et ignorons sa nature, parce qu'il a étendue comme nous, mais non pas des bornes comme nous.
    Mais nous ne connaissons ni l'existence ni la nature de Dieu, parce qu'il n'a ni étendue, ni bornes.
    S'il y a un Dieu, il est infiniment incompréhensible, puisque n'ayant ni parties ni bornes il n'a nul rapport à nous. Nous sommes donc incapables de connaître ni ce qu'il est, ni s'il est. Cela étant, qui osera entreprendre de résoudre cette question ? Ce n'est pas nous qui n'avons aucun rapport à lui.
    Examinons donc ce point et disons : Dieu est ou il n'est pas. Mais de quel côté pencherons‑nous ? La raison n'y peut rien déterminer. Il y a un chaos infini qui nous sépare. Il se joue un jeu à l'extrémité de cette distance infinie, où il arrivera croix ou pile. Que gagerez‑vous ? Par raison vous ne pouvez faire ni l'un ni l'autre. Par raison vous ne pouvez défendre nul des deux.
    Ne blâmez donc pas de fausseté ceux qui ont pris un choix, car vous n'en savez rien. Non, mais je les blâmerai d’avoir fait, non ce choix, mais un choix, car encore que celui qui prend croix et l'autre soient en pareille faute, ils sont tous deux en faute. Le juste est de ne point parier.
    Oui, mais il faut parier. Cela n'est pas volontaire, vous êtes embarqué. Lequel prendrez‑vous donc ? Voyons. Puisqu'il faut choisir, voyons ce qui vous intéresse le moins. Vous avez deux choses à perdre : le vrai et le bien, et deux choses à engager, votre raison et votre volonté, votre connaissance et votre béatitude ; et votre nature a deux choses à fuir, l'erreur et la misère. Votre raison n'est pas plus blessée, puisqu'il faut nécessairement choisir, en choisissant l'un que l'autre. Voilà un point vidé. Mais votre béatitude ? Pesons le gain et la perte en prenant croix que Dieu est. Estimons ces deux cas : si vous gagnez, vous gagnez tout, si vous perdez, vous ne perdez rien. Gagez donc qu'il est sans hésiter.'
    'Wij kennen dus het bestaan en de aard van het eindige omdat wij eindig en uitgebreid zijn zoals het eindige.
    We kennen het bestaan van het oneindige, en kennen de aard ervan niet, omdat het oneindige uitgebreidheid heeft zoals wij, maar geen grenzen zoals wij.
    Maar we kennen noch het bestaan noch de aard van God, omdat die noch uitgebreidheid, noch grenzen heeft.
    Als er een God is, is die oneindig onbegrijpelijk, aangezien, daar hij noch delen noch grenzen heeft, hij geen enkel verband heeft met ons. We zijn dus niet bij machte, noch om te weten wat hij is, noch dat hij is. Als de zaken er zo voor staan, wie zal het dan aandurven om te proberen deze kwestie te beslechten? Dat zullen wij niet zijn, die geen enkel verband hebben met hem.
    Laten we dus dat punt onderzoeken en zeggen: God is of hij is niet. Maar naar welke kant zullen we geneigd zijn? De rede kan er niets over uitmaken. Er is een oneindige chaos die ons scheidt. Er speelt zich een spel af aan de uiterste grens van deze oneindige afstand, waar het zal neerkomen op kruis of munt. Wat zal je gokken? Aan de hand van de rede kan je noch het ene noch het andere maken. Aan de hand van de rede kan je geen van beide verdedigen.
    Verwijt degenen die een keuze gemaakt hebben dus niet dat ze fout zijn, want je weet er niets van. – Nee, maar ik zal hun verwijten, niet dat ze die keuze gemaakt hebben, maar dat ze een keuze gemaakt hebben, want ook al is degene die kruis neemt en de andere evenzeer fout, ze zijn allebei in fout. Juist is niet te gokken.
    Ja, maar men moet gokken. Dat is niet vrijwillig, je bent betrokken partij. Welke optie neem je dan? Laten we even kijken. Aangezien men moet kiezen, laten we dan bekijken wat ons het minst aanbelangt. Je hebt twee zaken te verliezen: het ware en het goede, en twee zaken die je kan gebruiken, je rede en je wil, je kennis en je zaligheid; en je aard heeft twee zaken te ontvluchten, de vergissing en de ellende. Aangezien je noodzakelijkerwijs moet kiezen, is je rede niet meer gekwetst bij het kiezen voor het ene dan voor het andere. Dat is al een punt dat geregeld is. Maar wat met je zaligheid? Laten we winst en verlies afwegen wanneer we kruis nemen dat God is. Laten we deze twee gevallen nemen: als je wint, win je alles, als je verliest, verlies je niets. Gok dus zonder aarzelen dat hij is.'
    Laten we eerst even de bekende benaming van het argument bekijken. Pascal gebruikt het woord pari niet. Hij heeft het over kruis of munt, kop of letter (croix ou pile), en over het maken van een keuze (choix, choisir). Hij gebruikt wel het werkwoord parier. Het gaat over het afwegen van winst en verlies. Ten slotte is er het werkwoord gager.
    Gewoonlijk vertaalt men dit als 'De weddenschap van Pascal', maar dat lijkt onnauwkeurig, zelfs onjuist. Er wordt immers geen weddenschap aangegaan, waarbij men iets, bijvoorbeeld een geldsom, inzet op de uitkomst van iets waarover (nog) geen zekerheid bestaat, bijvoorbeeld de uitslag van een sportwedstrijd. Dat is niet het geval. Het gaat veeleer over een keuze die moet worden gemaakt tussen twee tegenstrijdige alternatieven, tussen twee mogelijkheden, zoals bij kruis of munt. Als men niet kan uitmaken wat de juiste keuze is, laat men het uiteindelijk aan het toeval over: kruis of munt. Dat is echter evenmin wat Pascal hier bedoelt. Hij stelt veeleer dat de vraag of God al dan niet bestaat niet kan worden opgelost door de rede. Men moet dus wel gokken op een van beide alternatieven.
    Zijn advies is dan duidelijk: kies ervoor dat hij bestaat, zonder aarzelen. De reden daarvoor is eenvoudig: als je gokt dat hij bestaat, en het blijkt ook zo te zijn, dan win je de gok die je gewaagd hebt, je blijkt de juiste keuze gemaakt te hebben. Als je verliest, dat wil zeggen dat je verkeerd gegokt hebt, en dat God niet bestaat, dan verlies je in feite niets. Je hebt in je leven gehandeld alsof God bestaat, terwijl hij niet bestaat, maar die vergissing heeft geen kwalijke gevolgen, je hebt immers goed gehandeld. Er valt anderzijds niets te winnen als God niet bestaat. Maar als hij wel bestaat en je weigert dat te aanvaarden, en je leeft alsof hij niet bestaat, dan zet je alles op het spel, vooral je eeuwige leven.
    Onsterfelijkheid, het leven na de dood is een belangrijke zaak voor de mens. Als er zoiets bestaat, dan heeft dat consequenties voor onze manier van leven. Dat leven hier op aarde is kort en biedt ons slechts oppervlakkig genot. We weten, dat beweert althans Pascal, dat er ons een eeuwigheid te wachten staat waarin we ofwel in het niets verdwijnen, ofwel in de eeuwige verdoemenis als we niet goed, dat wil zeggen zonder God geleefd hebben, ofwel de eeuwige zaligheid, als we stellen dat God bestaat en we leven volgens de voorschriften van zijn Kerk.
    En dan is het evident: als je voor God kiest en je hebt juist gegokt, dan wacht je de eeuwige zaligheid. Als je verkeerd gegokt hebt en er is geen God, dan heb je hooguit een leven geleid dat op een illusie gebaseerd was, maar een behoorlijk leven. Maar wat als je gokt dat God niet bestaat? Als je juist gegokt hebt en er dus geen God is, dan heb je een kort leven gehad en daarna niets meer. Maar wat als je verkeerd gegokt hebt en er wel een God is? Dan sta je mooi te kijken: eeuwige verdoemenis is je lot, en je mist de eeuwige zaligheid. Volgens Pascal kan niemand anders besluiten dan voor God te kiezen: je hebt niets te verliezen en alles te winnen; in het andere geval heb je niets te winnen en alles te verliezen. Je zou wel gek zijn.
    Pascal gaat in deze passage van de Pensées echter verder in zijn redenering, die we hier niet citeren, maar parafraseren. Als je niet in God gelooft, kan je het ene leven dat je hier hebt, doormaken zonder rekening hoeven te houden met allerlei restrictieve religieuze verplichtingen. Dat lijkt een aantrekkelijke, hedonistische optie. Maar dat is slechts één leven dat je kan winnen, en daartegenover staan ontelbare levens, namelijk de eeuwige zaligheid, die je staat te verliezen als er toch een God blijkt te zijn. De kansen dat er een God is en dat er geen God is, zijn dus niet even groot. Zelfs als de kans dat hij niet bestaat n + 1 is, dat wil zeggen elk denkbaar getal plus één, is de kans dat hij wel bestaat, uitgedrukt in gelukkige levens, oneindig gedeeld door n + 1, en dat is nog altijd oneindig, terwijl als hij niet bestaat, je nog altijd slechts één leven hebt. Kortom: in het ene geval kan je één leven winnen, maar alles verliezen, als je verkeerd gegokt hebt; in het andere geval kan je de onsterfelijkheid en de eeuwige zaligheid winnen, en enkel dat ene leven enigszins verliezen.
    Je moet niet slimmer zijn dan Pascal om in te zien dat er van alles niet klopt aan zijn argumentatie. Vooreerst is een geloof dat steunt op koele berekening, op een keuze voor de veiligste optie, geen geloof, maar een koehandel. Zo'n geloof is ook niet simpel: het is niet omdat je inziet dat geloven de beste oplossing is dat je ook in staat bent om te geloven, met alles erop en eraan. Pascal antwoordt: als je lang genoeg doet alsof, dan ga je het op den duur echt geloven. Hij heeft waarschijnlijk gelijk, maar het is een extreem cynische manier van denken en dan nog wel over God en geloof.
    Pascal is ook oneerlijk in zijn voorstelling van zaken. Waarom zou het zo zijn dat we niet kunnen weten of God bestaat of niet? Als we geen goede redenen hebben om aan te nemen dat God bestaat, dan mogen we aannemen dat hij niet bestaat: afwezigheid van bewijs is bewijs van afwezigheid, tot bewijs van het tegendeel. En nog: waarom zou iemand die niet in God gelooft noodzakelijk een moreel verwerpelijk leven leiden, en een gelovige altijd een voorbeeldig? Ook de onvolmaakte gelovige riskeert de hel, terwijl het leven van de ongelovige even deugdzaam kan zijn als dat van de gelovige, dus ook hij kan naar de hemel, zelfs als hij er niet in gelooft? En nog: waarom moeten we aannemen dat er een eeuwige verdoemenis zou zijn? Wat voor God is dat, die mensen voor eeuwig doet branden voor een of andere 'misdaad', zoals het overtreden van erg menselijke regels zoals het eten van vlees op vrijdag? Wat voor God is het, die mensen die uit onwetendheid niet in hem geloven eeuwig laat roosteren? Pascal zelf heeft daar moeite mee: hoe is het mogelijk dat een onmondig kind veroordeeld wordt tot de eeuwige straf van de hel, enkel en alleen omdat Adam zesduizend jaar tevoren (zo telde men toen) een zonde beging?
    De premissen van Pascal zijn uiterst betwistbaar. Hij gaat er zonder meer van uit dat er zoiets als een God kan bestaan, met al de attributen die de (katholieke!) godsdienst eraan verbindt, en met heel de katholieke theologie en al het bijgeloof. Het gaat niet zozeer om het bestaan van God, maar om de godsdienst, de Kerk. Zelfs als zou God bestaan, dan betekent dat niet ipso facto dat de mens onsterfelijk is (onder bepaalde voorwaarden). Dat legt een zware hypotheek op de gok: de tegenstelling tussen het ene hedonistische leven en de eeuwige zaligheid, de basis voor de keuze voor het godsbestaan, vervalt indien er geen individuele onsterfelijkheid is. Dan wordt het een keuze tussen een vrij leven en een leven onder het juk van de Kerk, en als men die keuze vrij kan maken, zonder enige dwang, dan is het antwoord duidelijk, zoals we elke dag zien.
    Ook de argumentering dat de rede onmachtig is om te beslissen over het bestaan van God, houdt weinig steek. Hij definieert God eerst als totaal verschillend van de mens, om te kunnen concluderen dat hij derhalve onkenbaar is middels de rede. Dat is alvast in tegenspraak met de katholieke theologie, die stelt dat God door het natuurlijk licht kenbaar is voor de mens vanuit de wereld. Het is tevens een grove miskenning van de rede. De mens kan wel degelijk een goede afweging maken van de argumenten voor en tegen het bestaan van God. Op basis van het cumulatieve inzicht van de mens, zoals weerspiegeld in de beschaving, kan men eveneens tot het besluit komen dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat er een leven na de dood is, waarbij individuele personen beloond of bestraft worden voor hun goede en slechte daden tijdens hun leven. Men kan zelfs overtuigend aantonen dat dit een verzinsel is van mensen, en geen geopenbaarde waarheid. De rede is wat de mens onderscheidt van de dieren, het is onze hoogste kwaliteit, ons grootste vermogen, dat erkent ook Pascal, en hij is er een uitzonderlijk goed voorbeeld van. Dat diezelfde rede niet bij machte zou zijn de mens te leiden bij het nemen van een zo belangrijke beslissing als het bestaan van God en het leven na de dood, is een anomalie. Het is volgens de rede immers veel waarschijnlijker dat er geen God is en geen hiernamaals. Dat ontkennen is de mens tekortdoen. Stellen dat het geloof wel bij machte is om geldige uitspraken te doen over een bovennatuurlijke God en het hiernamaals, is een veronderstelling waarvoor er geen andere gronden zijn dan het geloof in een goddelijke openbaring, wat neerkomt op een petitio principii, een kringredenering.
    Pascal zat gevangen in het katholieke denkpatroon van zijn tijd en omgeving. Voor hem is er geen alternatief mogelijk. Geen boeddhisme, geen hindoeïsme, geen atheïsme. Hij beperkt de mogelijkheden tot juist die twee: katholicisme, met God en onsterfelijkheid, of de hel, kop of letter. Het is duidelijk dat er meer mogelijkheden moeten zijn. Zijn gok gaat niet op, wij zijn niet gehouden aan zijn uitdaging. We kunnen met God geen koopje sluiten, we kunnen niet gokken op de eeuwigheid. De mens is een rationeel wezen, dat is onze grootheid. Door dat te ontkennen, verlagen we ons tot nietige schepsels van een almachtige God, en machteloze onderdanen van machtsgeile kerkvorsten.

    Categorie:God of geen god?
    08-04-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.God, of Christus?

    God, of Christus?

    In de talloze aloude, traditionele en recente discussies over het bestaan van God gaat het niet om een bepaalde God, bijvoorbeeld die van het jodendom, het christendom of de islam, of van alle andere specifieke godsdiensten, maar om het absolute godsbegrip zelf. Die God, als hij bestaat, is uiteraard de enige. Een dergelijk godsbegrip is vrij gemakkelijk te ontkrachten: het blijkt immers zo goed als onmogelijk om daarover iets zinvols of redelijks te zeggen, zonder onvermijdelijk terug te vallen op geloof, genade, openbaring enzovoort. Dat is ook zo voor de meeste gelovigen. Ook voor hen is God weliswaar de Allerhoogste, maar evengoed ongenaakbaar, onkenbaar, ongrijpbaar, onbegrijpelijk. Geloven doet men niet in een abstracte God, dat is veeleer een filosofische discussie. Geloven is integendeel een praktische aangelegenheid. Een godsdienst heeft behoefte aan concreet aanknopingspunten, aan grote figuren en verhalen, aan praktische afspraken over de cultus en de beleving, veel meer dan aan het abstracte, filosofische idee van god

    In het christendom heeft dat mettertijd aanleiding gegeven tot een overvloed van religieuze personen, voorwerpen en riten en praktijken. In de eerste plaats is dat de figuur van Jezus van Nazareth, de Christus, de Zoon van God, de Mens-geworden God. Zo abstract als het godsidee is, zo concreet is Christus. Zijn biografie vormt de basis van de Blijde Boodschap, het Evangelie, en van heel de geloofsleer. Hij is waarlijk mens geworden, is geboren, heeft gepredikt, heeft geleden, is gestorven aan het kruis, is verrezen uit de doden en ten hemel opgestegen. Zijn menselijkheid wordt voortdurend overtuigend bevestigd in de evangelies, en misschien nog het meest in zijn bede tot zijn hemelse vader wanneer hij, op het hoogtepunt van zijn succes, na de triomfantelijke intocht in Jeruzalem, zijn einde voelt naderen. In de tuin van olijven, het landgoed Getsémane, zegt hij tot enkele uitverkozen leerlingen: ‘Ik ben bedroefd tot stervens toe.’ Vervolgens trekt hij zich terug en bidt als volgt: ‘Abba, Vader, voor U is alles mogelijk; laat deze beker aan Mij voorbijgaan. Maar toch: niet wat Ik maar wat Gij wilt.’ (Mc 14, 34-37) Jezus Christus is God zoals de mens zich die wenst, en de Vader, de almachtige, verdwijnt compleet naar de achtergrond. De essentie van het christendom is niet God, maar de eponieme Christus. Terloops moeten we evenwel vermelden dat er geen historische bronnen zijn over Jezus van Nazareth, terwijl er over talloze personen uit die tijd zeer uitvoerige en betrouwbare getuigenissen bestaan. Jezus is dus een fictieve figuur, bedacht door mensen, zij het misschien naar aanleiding van een van de predikers uit die tijd.

    De menswording van God in de figuur van Christus is essentieel voor een goed begrip van die godsdienst, maar daarbij is het niet gebleven. Al de personages uit de evangelies, zowel uit de vier canonieke als uit andere apocriefe die verdonkeremaand werden in de loop der eeuwen, kregen een eigen plaats in de cultus, terwijl er over geen enkele van hen ook maar iets geweten is uit andere bronnen. Naast de Zoon van God en zijn Vader moest er vanzelfsprekend een Moeder van God zijn, en hoewel zelfs de evangelies erg karig zijn met gegevens over haar, is ze een uiterst belangrijke figuur geworden in het katholieke christendom, tot haar opname in de hemel toe. De mysterieuze Heilige Geest werd een volwaardige derde persoon in de Heilige Drievuldigheid, maar hij heeft nooit het succes gekend van Vader, Zoon en Moeder. Naast de twaalf apostelen verscheen dan Paulus, de vermeende auteur van de Epistels of brieven, waarin belangrijke leerstellingen van het vroege christendom verkondigd worden met eenzelfde goddelijk gezag als de evangelies. Ik zeg vermeend, want er is geen enkel bewijs dat het om een historische figuur gaat, en het is zeker dat de brieven die aan hem worden toegeschreven door verscheidene auteurs opgesteld zijn. Vervolgens zijn er ontelbare personages, historische zowel als compleet fictieve, die een rol toebedeeld gekregen hebben, hetzij als kerkvaders, leermeesters, vooraanstaande figuren uit de kerkelijke organisatie, martelaars, gewone vrome mensen en spectaculaire heiligen, geesten zoals engelen en duivelen, zowel in de officiële leer van de Kerk als in de volksdevotie. Net zoals andere godsdiensten voor en na het christendom is ook het christendom zelf verworden van een oorspronkelijk vrij zuiver en zelfs aantrekkelijk idee tot een zootje van bijgelovige rituelen, legenden en gebruiken, en de meest onvoorstelbare theologische verzinsels. Ludwig Feuerbach (1804-1872) maakte een overtuigende godsdienstpsychologische analyse van het christendom in zijn Das Wesen des Christenthums (1841).

    De Kerk stelt het natuurlijk allemaal anders voor. Het is God zelf die zich heeft geopenbaard aan de mens, en dat verhaal is opgetekend door personen die door God zelf rechtstreeks geïnspireerd waren. De Bijbel is aldus het onbetwijfelbare Woord van God. Zo heeft men het ons ingeprent. Ondertussen weten we dat dit een fictie is. Het is de mens die zich goden maakt naar eigen behoefte, en dat is van alle tijden. Eenvoudige lieden maken zich eenvoudige goden en heiligen, meer ambitieuze personen maken heuse godsdiensten, vooral wanneer zij politieke ambities hebben.

     Het jodendom kennen wij het best, dankzij het Oude Testament, overigens zelf ook een uiterst complex geschrift met geringe historische waarde, dat desondanks onmiskenbaar een enorme invloed heeft gehad op onze cultuur. Ook het Joodse volk eiste van zijn leiders dat ze ten minste een afbeelding zouden maken van de onzichtbare God, zie het bekende verhaal over het gouden kalf (Ex 32,1). De joodse godsdienst staat nog steeds bekend omwille van zijn vele praktische voorschriften. In zijn Theologisch-staatkundige verhandeling heeft Spinoza (1632-1677) daarvan een vlijmscherpe analyse gemaakt.

    Het is goed dat wanneer wij nadenken, spreken en schrijven over God en godsdienst, wij terdege rekening houden met beide aspecten: enerzijds de fundamentele vraag naar het bestaan van iets als een God, en anderzijds de realiteit van concrete godsdiensten. Door de eeuwen heen hebben zelfs sommige intellectuelen dat onderscheid willen maken, en beleden ze min of meer nauwgezet een of andere godsdienst, zonder daarom positief te antwoorden op de vraag naar het godsbestaan. Ook vandaag stellen we vast dat gelovigen nog steeds zo goed als niets weten te zeggen over hun God, maar wel de riten en gebruiken van een godsdienst naleven, sommige leerstellingen napraten, en het gezag van de priesterkaste aanvaarden, soms zelfs met een voor redelijke mensen erg verwonderlijk fanatisme.

    De mens heeft in de loop der tijd eindeloos veel overlevingsstrategieën ontwikkeld. Godsdienst is er overduidelijk zo een, en niet de geringste. In bepaalde omstandigheden blijken sommige van die strategieën niet meer te werken, en worden ze spontaan verlaten. Dat is zo met het christendom in West-Europa. Het is uitkijken naar de nieuwe strategieën die we zullen ontwikkelen om onszelf in stand te houden en te floreren, als individu en als maatschappij.

     


    Categorie:God of geen god?
    30-01-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Aloud atheïsme

    Aloud atheïsme 

    Meestal gaat men ervan uit dat het atheïsme een recent verschijnsel is. Zeker de ouderen onder ons herinneren zich immers maar al te goed een Vlaanderen dat in feite één groot klooster was. Dat ook maar iemand zou opperen dat er geen God is, was zo goed als ondenkbaar. En toch… 

    Ik ben opgegroeid (°1946) in een katholiek midden en heb mijn hele ‘actieve’ leven doorgebracht in de katholieke zuil. Maar als ik daarop nu terugblik, dan realiseer ik me dat ik nooit gelovig ben geweest. Al van in mijn prilste jeugd stelde ik me spontaan vragen bij wat men mij probeerde bij te brengen over God en godsdienst. Ik was verbaasd over zoveel pertinente onwaarschijnlijkheid, en ook achterdochtig omdat iedereen zo wanhopig deed alsof ze het ernstig meenden. Al heel vroeg besefte ik dat het verhaal niet klopte, en ik zei dat ook. Dat viel natuurlijk niet in goede aarde, en zo kreeg ik de reputatie van een ‘moeilijk’ kind. Op (de katholieke) school leidde dat tot grove pesterijen door de priesters die instonden voor de directie en de tucht. De kwalijke herinneringen daaraan achtervolgen me tot op de dag van vandaag. 

    Ik haal mijn eigen voorbeeld maar aan om een ruimere gedachte te illustreren. Men moet voorwaar geen genie zijn om de verhalen en de voorschriften van de godsdienst onzin te vinden. Van zodra er mensen waren die dergelijke zaken verzonnen, waren er zowel mensen die daar lak aan hadden als anderen die zich erdoor lieten beïnvloeden, in minder of meerdere mate. Gewone mensen wisten nauwelijks iets over de plaatselijke godsdienst, maar deden mee met de groep, zeker wanneer die groep zich georganiseerd had tot een gemeenschap. Die ‘godsdienst’ was een deel van de structuur van de maatschappij waarvan men deel uitmaakte, een geheel van gedeelde rituelen en gebruiken en verhalen, meer niet. Mensen die een goede opleiding gekregen hadden of over wat meer gezond verstand beschikten of zich wegens hun eigen macht en rijkdom minder gemakkelijk lieten intimideren, en wat meer zelfstandig nadachten, kwamen onvermijdelijk tot dezelfde conclusie als ik in mijn kindertijd, namelijk dat het niet klopte, dat het verzinsels waren: mirakels zijn nu eenmaal onmogelijk, bovennatuurlijke wezens bestaan niet, bidden helpt geen zier, er zijn geen goden die tussenkomen in wat er gebeurt enzovoort. Men probeert ons gewoon iets wijs te maken, zoals over Sinterklaas. 

    De geschiedenis leert ons inderdaad dat er in onze westerse beschaving altijd mensen geweest zijn die er zo over dachten. Dat was zo bij de Grieken en de Romeinen, van wie er talloze geschriften overgeleverd zijn die dat bewijzen. Ook bij de Joden is dat zo geweest, daarvan getuigen hun geschriften. Het christendom was evenmin immuun voor heterodoxie, zoals men dat noemde. En ook de Islam ontsnapte er niet aan. 

    Sommigen beweren dat er geen atheïsten geweest zijn voor de (late) 18de eeuw, en dat het vooral om een ‘modern’ verschijnsel gaat. Waarschijnlijk bedoelt men dan dat er voordien geen wijd verbreid en georganiseerd atheïsme was, en dat is inderdaad het geval. Maar ook sindsdien is het georganiseerde atheïsme, dat vrij goed gedocumenteerd is, een relatief beperkte en verzwegen onderneming gebleven, en dat is het nog steeds. Godsdiensten zijn sterk wervend: zij beweren als enigen over de waarheid te beschikken en achten het hun plicht om iedereen daarvan met alle middelen, niet het minst met dwang en geweld, te overtuigen. Ze zijn erg ambitieus: ze willen niet minder dan de totale heerschappij. Het zijn grootschalige bedrijven, met talloze betaalde werknemers en nog veel meer ‘klanten’, en onuitputtelijke financiële middelen, afkomstig van hun gelovigen en van allerlei ‘deals’. Het atheïsme daarentegen is niets anders dan de spontane reactie van mensen met gezond verstand op zoveel onzin en bedrog. Van zodra iemand geld begint te slaan uit het atheïsme, wekt dat de achterdocht op van die mensen. Niets lijkt immers meer op een godsdienst dan een organisatie die zich als een godsdienst gedraagt. 

    Historici en filosofen twisten vanouds over de oorsprong van het atheïsme. De ideeën daarover zijn zo uiteenlopend dat een algemene conclusie daarover waarschijnlijk nooit zal bereikt worden, zowel wat de voedende ideeën zelf betreft als het ogenblik waarop men voor het eerst van atheïsme kan spreken. Deze discussies hebben hun belang, maar gaan meestal voorbij aan de nuchtere vaststelling dat alle godsdiensten precies door de inherente onwaarschijnlijkheid van hun verhaal een reactie van ongeloof oproepen in het gezond verstand. Elke ongerijmde leerstelling, elk vergezocht, nutteloos of mensonterend voorschrift zal door sommige mensen afgekeurd en afgewezen worden, en die mensen zullen argumenten aanbrengen tegen de godsdienstige leerstellingen, zich verzetten tegen de macht van de godsdienst en uiteindelijk op zoek gaan naar een andere, betere voorstelling van zaken. Dat is wat het atheïsme is en beoogt.  

    En dat atheïsme is van alle tijden. Dat het niet de spectaculaire successen heeft behaald van de wereldgodsdiensten, mag geen aanleiding zijn tot vertwijfeling, wanhoop of pessimisme, of laatdunkendheid. Indien we niet dezelfde macht verworven hebben van de godsdiensten, kunnen we erop bogen dat we ons evenmin schuldig gemaakt hebben aan hun perfide machtsmisbruik en hun gruwelijke misdaden tegen de mensheid. Bovendien mogen we terecht trots zijn op de stempel die de weinige atheïsten altijd al op onze beschaving gedrukt hebben, en op de belangrijke resultaten die dat ook voor het gemenebest heeft, niet het minst de democratie, de erkenning van de universele mensenrechten, en de wetenschap, die letterlijk ondenkbaar zijn zonder de inbreng van het atheïsme en het verzet tegen elk dwangmatig denken.  

    Atheïsme is van alle tijden, omdat mensen nu eenmaal in staat zijn om zelfstandig te denken en om zonder veel moeite verzinsels als zodanig te herkennen, en ze te confronteren met de waarheid. Anders dan de godsdiensten, heeft het atheïsme geen behoefte aan propaganda en macht, al verdient het ongetwijfeld vermelding en gepaste aanmoediging. Het vermogen om na te denken is genetisch gegrond en maakt onuitroeibaar deel uit van ons mens-zijn, het bepaalt ons als mens. Zeker, het is heel goed mogelijk om mensen te misleiden, dat is gebleken en blijkt nog elke dag, en niemand ontsnapt daaraan helemaal. Maar volgens een gevleugeld woord van Abraham Lincoln: ‘you may fool people for a time; you can fool part of the people all the time; but you can’t fool all the people all the time.’ 

    Er zijn dus goede redenen om vertrouwen te hebben in de nadenkende mens. Er is, ondanks een onmiskenbare indruk van het tegendeel, wel degelijk voortschrijdend inzicht. De vooruitgang is niet te stuiten, omdat de mens zich uiteindelijk steeds laat leiden door welbegrepen eigenbelang, dat noodzakelijkerwijs samenwerking en solidariteit met de anderen veronderstelt. Het gezond verstand zegeviert niet altijd, maar het is onuitroeibaar en begint steeds weer bij elk kind dat geboren wordt en zich weinige jaren later spontaan die verwonderde vraag stelt waarop verzinsels geen antwoord weten: waarom?  


    Categorie:God of geen god?
    10-04-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het placebo-effect

    ‘Placebo’ is een Latijns woord en het betekent: ik zal behagen. In de geneeskunde is het de naam die men geeft aan een schijngeneesmiddel, een nepmedicijn dat er net zo uitziet als een echt geneesmiddel en dat men bij sommige geneeskundige experimenten toedient aan proefpatiënten. Zo kan men zien of een ‘echt’ geneesmiddel beter werkt dan eentje dat geen enkel geneeskrachtig bestanddeel bevat.

    Merkwaardigerwijs bleek rond 1950 dat in een niet onaanzienlijk aantal van de gevallen het nepgeneesmiddel hetzelfde effect bleek te hebben als het echte… Stel je de verrassing voor van de onderzoekers! Na jarenlang peperduur onderzoek menen ze een middel gevonden te hebben tegen een of andere vreselijke ziekte. In een proefproject geven ze aan 100 patiënten hun nieuw medicijn en ter controle dienen ze aan honderd andere een identiek uitziend pilletje toe, echter zonder de werkzame stof. Normaal zou je denken dat in de ene groep het medicijn effect zal hebben op tussen 1 en 100 patiënten en in de andere groep op niemand. Maar dat is niet zo. Ook in de tweede groep blijken er een aantal gevallen een gunstig effect te ondervinden van het toegediende pilletje, waarin helemaal geen medicatie verwerkt is.

    Het wordt nog ingewikkelder. In het experiment dat ik hierboven schetste, weten de patiënten niet dat ze een nepmiddel hebben gekregen en die in de eerste groep weten niet dat er aan een andere groep een placebo gegeven is. Als men nu aan de beide groepen vooraf vertelt dat sommigen een placebo krijgen, zonder te zeggen wie, dan blijkt het effect van de medicatie globaal kleiner te zijn dan in een proef zonder placebo’s. De patiënten ervaren het medicijn dus als minder geneeskrachtig als ze weten dat er placebo’s in het spel zijn.

    Nog merkwaardiger is het dat als men aan een patiënt een placebo geeft, zonder te zeggen dat het nep is, maar met de boodschap dat het de ziekte kan bestrijden, de patiënten ook een gunstige evolutie rapporteren.

    De geneeskunde staat zelf terecht uiterst kritisch tegenover dit placebo-effect. De verbetering van de gezondheidstoestand is immers zeer moeilijk objectief te meten. Voel je je beter? Hoeveel beter? Is de verbetering blijvend? Hoe meet je pijn en ongemak? Zijn het de symptomen of de nevenverschijnselen die verdwenen zijn, of is er echt sprake van genezing? Bij sommige ziekten, zoals psychische aandoeningen, is het meten van succes bij de behandeling op korte termijn vrijwel onmogelijk en zelfs op langere termijn zeer twijfelachtig. Bij andere zal het effect snel en spectaculair zijn. Maar precies in die laatste gevallen is het placebo-effect het kleinst of zelfs totaal afwezig. Toen ik enige tijd geleden last had van hartritmestoornissen (VKF of voorkamerfibrillatie) kreeg ik een inspuiting die binnen de dertig seconden het ritme normaliseerde. Een inspuiting met water zou ongetwijfeld dat effect niet hebben. Niks placebo hier.

    Het placebo-effect werkt dus niet altijd. Het lijkt het meest te werken in gevallen waarbij de beoordeling van het effect veeleer subjectief is. Als men ook aan de onderzoekers niet zegt wie een placebo gekregen heeft, is het placebo-effect kleiner dan als men het wel bekend maakt. Het placebo-effect werkt dus zelfs op de waarnemers… Anders gezegd: het is fictief.

    Vandaar dat werken met placebo’s als ethisch verwerpelijk wordt beschouwd, ook in medische testen. Als je tien zieken een medicijn toedient dat werkt en tien dat medicijn onthoudt, dan behandel je die laatste groep niet ethisch, je ontzegt hun hulp en dat is verkeerd, misdadig en strafbaar, zelfs als dat gebeurt bij het testen van nieuwe producten. Er zijn andere, minder controversiële en meer ethische en even efficiënte methoden om medicijnen te testen voor ze vrijgegeven worden voor algemeen gebruik.

    Het verkopen van placebo’s in plaats van medicijn is evident verboden. Wie een product op de markt brengt dat geen geneeskrachtige werking heeft, mag daaraan ook geen helende waarde toeschrijven. Zelfs als we zouden aannemen dat placebo’s (soms) werken, dan nog ga je niet naar de apotheker om placebo’s te kopen. De dokter zal je ook niet vragen of je een echt geneesmiddel verkiest of een placebo, of je een placebo geven in plaats van een echt geneesmiddel.

    Toch zijn er gevallen waar dat het geval lijkt te zijn. Homeopathische middelen hebben geen enkele bewezen medicinale kracht. Toch zijn velen ervan overtuigd dat ze werken. Die werking kan dan alleen het gevolg zijn van het placebo-effect: ze werken omdat men erin gelooft. Het is niet het middel dat werkt, maar het geloof in de werking ervan. Het zit niet in het middel, maar in ons hoofd.

    Wat men verder over placebo’s ook mag zeggen, het is zeker zo dat de gemoedsgesteltenis van de patiënt een belangrijke factor is in elk ziekte- of genezingsproces. Daarover bestaat niet de minste twijfel. Het ligt ook voor de hand: de mens bestaat uit materiële elementen, chemische producten, maar is ook een levend wezen, met allerlei biologische kenmerken en is als homo sapiens bovendien een bewust en emotioneel denkend wezen. Wat wij ziekte noemen, speelt zich af op elk van die domeinen samen. Soms kan het een eenvoudig chemisch tekort zijn, zoals ijzer en dan is dat snel verholpen. Het kan een biologisch probleem zijn, bijvoorbeeld onvruchtbaarheid en dan kan men proberen om op dat niveau in te grijpen. Maar in alle gevallen is er ook een ervaring van de ziekte en dat speelt zeer sterk mee, vanzelfsprekend ook in de genezing. Het chemische en het biologische heeft een invloed op ons denken en onze emoties, maar het emotionele en het rationele denken heeft op zijn beurt een invloed op het chemische en het biologische. Het lichaam van de mens is een eenheid, dat vergeten we soms weleens.

    Mensen hebben de merkwaardige neiging om zich aan placebo’s toe te vertrouwen. Men kan nog duizendmaal bewijzen dat er in een homeopathisch middel helemaal niets aanwezig is, tot op het moleculair niveau toe, er zijn nog altijd mensen die erin geloven. De ziekteverzekering betaalt zelfs een aantal dergelijke middelen terug, de dokters schrijven ze voor, de apothekers verkopen ze!

    Er zijn nog andere voorbeelden van hetzelfde fenomeen. Men verkoopt ook koperen armbanden, stenen en wat nog meer waaraan men bepaalde krachten toeschrijft. Dat is altijd zo geweest, we hebben daarvan sporen die zeer ver teruggaan in de tijd, bijvoorbeeld in de grafresten van de eerste mensen. De vroegste beschavingen waren grotendeels gebouwd op veronderstellingen die wij nu niet meer onderschrijven, maar die we nog wel aantreffen bij primitieve volkeren en ook bij de minst ontwikkelde bevolkingslagen van de beschaafde wereld. Magie, alchemie, astrologie en allerlei andere pseudowetenschappelijke denkwijzen waren alom aanwezig in vroegere tijden en zijn ook vandaag nog verre van helemaal verdwenen.

    Wat steeds weer opvalt, is dat dergelijke bedenkelijke praktijken steeds verbonden zijn met mensen die ze aanbieden of opdringen aan anderen. Er zijn maar weinig mensen die uit zichzelf aan astrologie deden of nu nog doen. Men heeft het steeds geleerd van iemand anders. En men doet geen astrologie voor zichzelf, men doet dat voor anderen en men laat zich daarvoor betalen. Dat is ook zo voor magie en niet minder voor homeopathie. Er is altijd iemand die het te koop aanbiedt en iemand die bereid is ervoor te betalen. En dat terwijl zowel de enen als de anderen goed (kunnen) weten dat het om iets fictiefs gaat, iets zonder enige wetenschappelijke grond of ernstig bewijs. Een placebo, een zoethoudertje. Het lijkt wel alsof we ons graag iets laten wijsmaken. Mundus vult decipi. De wereld wil bedrogen zijn…

    Dat blijkt ook als we kijken naar het verschijnsel godsdienst.

    Ook hier gaat het om iets dat enkelen, priesters genaamd, opdringen of opleggen aan anderen, die hen daarvoor betalen, zodat de priesters en hun instelling, de Kerk, er royaal kan van leven. En het is iets dat geen ernstige mens au sérieux zal nemen, bijvoorbeeld dat er in de hemel een almachtig wezen is, dat bestaat uit drie personen, van wie één mens geworden is, geleden heeft, gestorven is en begraven en de derde dag verrezen uit de doden, die nedergedaald is ter helle en dan na veertig dagen opgestegen is ten hemel, waar hij zit aan de rechterhand van de Vader (maar waar is dan de Geest?); dat dit Wezen de hele wereld in zijn hand heeft, hem continu bestuurt in al zijn wijsheid; dat het met ons een verbond heeft gesloten zodat wij, als we zijn bevelen en verboden opvolgen, na onze dood eeuwig gelukzalig zullen leven in zijn aanschijn. Dat ons gebed, onze verstervingen, onze goede daden bij machte zijn om dat wezen te beïnvloeden, zoals onze tekortkomingen een voldoende reden zijn om ons voor de rest van de eeuwigheid te laten branden in de hel. Dat het wezen wonderen heeft verricht en dat nog steeds doet. Dat het rechtstreeks communiceert met zijn vertegenwoordigers hier op aarde.

    Als je er even bij stilstaat en er dieper op ingaat, dan hoort godsdienst helemaal thuis bij de magie van onze verre voorouders. Het syncretisme van het hellenisme en van de Romeinse staat en het ontstaan van het christendom, de vreemde middeleeuwse praktijken, de astrologie van de renaissance, de nieuwe godsdiensten van de Reformatie en het even fanatieke katholicisme van de Contrareformatie, het zijn allemaal vormen van dat ene principe: een beperkte groep van mensen maakt de anderen iets wijs dat totaal ongeloofwaardig is en van alle redelijke grond ontbloot, maar slaagt er toch in om daarvan behoorlijk te leven, ja zelfs schatrijk te worden.

    Antropologisch onderzoek bij primitieve stammen heeft aangetoond dat het beroep van tovenaar daar levensgevaarlijk is. De stamleden zijn graag bereid om een beroep te doen op de kunstjes van de tovenaar, maar hij moet wel succes hebben. Als men hem tot tien keer toe heeft betaald om het te doen regenen maar zijn dansjes blijken geen gevolg te hebben, dan stuurt men hem de laan uit, of men slaat hem de kop in. Magie is allemaal wel en goed, maar als het niet werkt, dan is dat het einde van het verhaal. En werken kon het niet, dat wist iedereen, je kan dansen tot je erbij neervalt: het is nog nooit beginnen regenen omdat een of andere idioot daar beneden staat rond te huppelen, gehuld in een vreemdsoortig gewaad en allerlei onzin uitkramend. En als het toevallig toch begint te regenen, dan heeft ie geluk gehad. Maar je kan niet blijven geluk hebben.

    Dat is in feite ook zo geweest voor het christendom. Men heeft altijd enig geloof gehecht aan de verhalen die men opdiste, maar men behield een gezonde kritische houding. Zolang de inspanning niet te groot was, zolang men zich niet te veel moest ontzeggen, zolang men in de praktijk toch kon doen wat men wou, was men bereid om allerlei uiterlijk vertoon te tolereren. Maar het mocht niet te ver gaan! Toen Rome nog maar eens op strooptocht ging in Europa om een nieuwe basiliek te bouwen, vond men het in Duitsland meer dan welletjes. Toen de Paus de hele Engelse Kerk in de ban sloeg omdat men geen kerkelijke belastingen meer wou betalen aan Rome, begon men prompt een eigen Kerk, los van Rome.

    Stilaan verloor de Kerk haar greep op het volk en ontstond er een burgerlijke maatschappij, waarin godsdienst steeds meer een marginaal verschijnsel werd, precies om dezelfde reden als in de primitieve stammen: godsdienst werkt niet, het kan niet werken want het heeft geen vaste grond onder de voeten. Als het dan toch een keertje lijkt te werken, dan is dat te wijten aan het placebo-effect: niet God is efficiënt, maar ons geloof in God.

    Arbeid adelt, maar de adel arbeidt niet en de priester evenmin. Dat heeft men altijd goed begrepen, je hoeft geen geleerde te zijn om dat door te hebben. Men is maar bereid om niet-arbeidende clowns, bedriegers en charlatans te tolereren als ze het niet te bont maken. Zo is het ook gegaan met de magie, ook die van het christendom en met de astrologie: men is bereid om wat kleingeld te geven aan een wichelaar om een plaats aan te duiden om naar water te graven, of aan een astroloog om de toekomst te voorspellen, maar als het over ernstige zaken ging, dan gebruikte een verstandig mens zijn gezond verstand.

    De katholieke Kerk heeft het langst standgehouden. Dat is vooral omdat ze de grootste wereldlijke macht had en op vele plaatsen nog steeds heeft. De Anglicaanse Kerk is een staatskerk en de katholieke Kerk is dat ook in Italië, Spanje, Polen, zelfs in België. Die Kerken hebben grote belangen in de opvoeding en in de zorgsector. In Noord-Amerika hebben de Kerken machtige lobby’s die hun wereldlijke belangen behartigen met enorme bedragen die ze de gelovigen ontfutselen.

    Steeds weer herhaalt men dat de Kerken een gunstige invloed hebben op de mens, dat zij hem helpen om gelukkig te zijn en goed te leven. Maar zelfs als dat zo is, dan is dat op valse gronden, door ons iets wijs te maken, door ons de dingen anders voor te stellen dan ze zijn en daar nog voor betaald te worden ook. Het is een placebo, zo simpel is het. Het kan werken, maar enkel omdat wij geloven dat het werkt, niet omdat er echt een God is die straft en beloont.

    Als wij ziek zijn, dan vragen we aan de dokter wat er werkelijk aan de hand is met ons. Wij stellen ons niet tevreden met een of andere magische verklaring, bijvoorbeeld dat we bezeten zijn door een boze geest. Nee, we willen precies weten wat er met ons aan de hand is, een zakelijke, concrete, materiële verklaring. En we willen geen placebo, we eisen een echt medicijn, dat goedgekeurd is en dat terugbetaald wordt. Bij de apotheker evenzo: geen lapmiddelen, maar iets dat werkt. Geen talisman of een amulet met de beeltenis van Apollonia tegen de tandpijn. We lezen wel eens een horoscoop, maar enkel als amusement. Geen mens die er nog aan denkt om zijn spaargeld te beleggen op grond van de onzin die sterrenwichelaars of zieners bedenken: als je het ernstig wil doen vraag je raad aan je bankier of word je lid van een beleggingsclub.

    Waarom zouden we dan nog een godsdienst in stand houden? Omdat de Kerken, ondanks het feit dat hun uitleg verzonnen is, er toch in slagen om de mens op het goede pad te houden en hem gelukkig maken? Ik heb grote twijfels bij die beide stellingen. De mensen doen het goede of laten het kwade niet omwille van hun godsdienstige overtuigingen en hun geluk hangt niet af van het feit of ze godsdienstig zijn of niet. Maar ik heb ook zeer principiële bezwaren: uit het kwade is nog nooit iets goeds voortgekomen. Men kan met bedrog geen resultaat bereiken dat men te gronde goed kan noemen en men kan hetzelfde resultaat evengoed of nog gemakkelijker bereiken zonder bedrog. Dat is mijn fundamenteel verwijt aan het christendom en aan elke godsdienst: het zijn menselijke verzinsels en wanneer men ontdekt dat het verzinsels zijn, is de betovering verbroken en stort het hele kaartenhuisje ineen. Het risico dat men het bedrog ontdekt is steeds zeer reëel aanwezig, one cannot fool all of the people all of the time. Dat godsdiensten eventueel sommige verdiensten zouden hebben, is nog geen reden om ze in stand te houden of te tolereren. Placebo’s hebben ook effect, maar wij verbieden het gebruik ervan ten strengste. Wat niet ernstig is, kunnen we niet ernstig nemen. Indien de doelstellingen van een godsdienst al lovenswaardig zijn, dan nog zijn de oneerlijke middelen die daartoe aangewend worden ongeoorloofd, onwerkzaam en onaanvaardbaar.

    De godsdiensten lijken stand te houden, voorlopig toch. Ze gaan erop achteruit, overal ter wereld waar de beschaving doordringt. Eerst gaan ze tot de folklore behoren, maar na enkele generaties is ook dat verdwenen. Vraag eens aan uw kinderen of kleinkinderen van zeven tot veertien wat ze van de godsdienst weten, wat godsdienst voor hen betekent.

    Je zal me zeggen: daar is ie weer, de atheïst! Het komt altijd op hetzelfde neer!

    Dat is ook zo. Ik probeer je langs verscheidene wegen tot dezelfde conclusie te brengen, namelijk dat het beter is dat je zelf nadenkt over de dingen en je afvraagt of de uitleg die men je voorhoudt ook klopt, of er iets van aan is, of er een grond van waarheid in zit, of men eerlijk is, dan wel of men probeert je iets wijs te maken om geld uit je zakken te halen of om macht over jou te verwerven.

    Er is zeker één onfeilbare test voor elke godsdienst die men je aanprijst: moet je ervoor betalen, vroeg of laat? Als het antwoord negatief is, doe dan gerust mee, er kan je niets gebeuren, je bent in goede handen. Als het antwoord echter positief is, dan weet je meteen dat het om je geld gaat, niet om je zielenheil of je persoonlijk geluk, wat men ook beweert.


    Categorie:God of geen god?
    04-04-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pasen?

    Ik weet dat het de Paastijd is, maar ik heb geen idee wanneer Pasen valt dit jaar. Kerstmis is op een vaste datum, maar de datum van Pasen moet je elk jaar berekenen: de eerste zondag na de eerste vollemaan na de lente-evening. Maar ook die lente-equinox, dus het moment in de lente dat de dagen en de nachten even lang zijn, is lichtjes veranderlijk. In 2019 was dat 20 maart, en over honderd jaar is het 19 maart. Maar de datum waarvan men uitgaat voor de berekening is traditioneel 21 maart. Volgens de vermelde definitie kan Pasen dus ten vroegste vallen op 22 maart, dat is namelijk de eerst mogelijke zondag na 21 maart, en dan was er op 21 maart ook vollemaan. Als er vollemaan is op 20 maart is de volgende vollemaan pas 29 dagen later, dat wordt dan 18 april. Als dat een zondag is, is de eerste zondag na de vollemaan van 18 april dus 25 april, en dat is de laatst mogelijke datum voor Pasen. De datum van Pasen kan dus meer dan een maand verschillen. Waarom we nog altijd aan dat mythische systeem blijven vasthouden, weet geen mens. Pasen is een zeer christelijke traditie, maar het is vreemd dat men wel de geboortedag van de figuur Jezus vastgelegd heeft op 25 december, maar de gedenkdag van zijn wederopstanding, en dus ook van zijn kruisdood, laat afhangen van de stand van de zon en de maan. Let wel, ook 25 december heeft te maken met stand van de zon: 21 december is immers de dag van de winterevening.

    Jonge mensen kunnen zich amper voorstellen hoe christelijk mensen zoals ik opgevoed zijn. Pasen was zowat het godsdienstige hoogtepunt van het jaar. Er ging een periode aan vooraf van veertig dag vasten, en de laatste, Goede Week was gekenmerkt door zeer aangrijpende vieringen, te beginnen met Palmzondag, dan Witte Donderdag, Goede Vrijdag, Paaszaterdag en dan het Paasfeest zelf op zondag. In de vieringen kwam het passieverhaal uitvoerig aan bod, voorgelezen, gezongen en zelfs als een soort musical of oratorium. De meest befaamde vormen daarvan zijn de Passies van Bach en andere grootmeesters, en natuurlijk de Messiah van Haendel. Nog altijd worden uitvoeringen daarvan jaarlijks rond deze tijd bijgewoond door grote aantallen liefhebbers, ongelovigen zowel als gelovigen.

    Enkele dagen geleden heb ik ook nog eens geluisterd naar de hele Messiah, in een mooie uitvoering onder leiding van Jordi Savall. Ik had het moeilijk om me helemaal in te leven. Ik ken de muziek en de woorden grotendeels van buiten, ik luister er al naar sinds mijn prilste jeugd, ik moet alles zeker al meer dan honderd keer gehoord hebben. Maar doordat ik met de jaren meer en meer uitgesproken atheïst geworden ben, erger ik me ook meer aan de teksten, en dan wordt het moeilijk om nog van de muziek te genieten, natuurlijk. Wat me vooral stoort, is dat het een verhaal is over een mens die echter ook God is. Als het een louter menselijk verhaal was, zou je kunnen meeleven met wat een goed mens, een prediker, overkomen is. Maar dat is het niet: Jezus is ook de Zoon van God en zelf ook God, die hier dertig jaar geleefd heeft als mens. En dat merk je voortdurend in de teksten en in de muziek die daarop gecomponeerd is. Als een onschuldige mens de marteldood sterft is dat een schrijnend verhaal, maar als dat Gods Zoon zelf is? Het is heel verwarrend. En als atheïst heb je natuurlijk niets aan al de theologie en de piëteit die je meekrijgt. Kortom, mijn ervaring was veel minder aangrijpend dan lang geleden, en het genieten was vooral van de muziek, waarbij ik probeerde de teksten te verdringen, zonder veel succes overigens, want bij de beste componisten vertolkt de muziek ook de tekst.

    Het passieverhaal is het hoogtepunt van het verhaal van deze Godmens. God kan moeilijk meer menselijk voorgesteld worden dan op deze manier. Dit is wat men antropomorfisme noemt: God krijgt alle kenmerken van de mens, vooral de goede, en dan in de hoogste mate. En dat is precies wat het minst op God van toepassing is, als je er ernstig over nadenkt. Ook moderne theologen zijn het daarmee eens. Maar dat is wel wat je te horen krijgt in de passies en de Messiah, en dat is ook waarmee wij opgevoed zijn: een zeer persoonlijke, menselijke God en een zeer menselijke Christus. De kerk put zich uit in het affirmeren van de historische figuur van Jezus, met de wonderbaarlijke geboorte, al de parabelen, mirakelen, het lijdensverhaal en de opstanding en de hemelvaart. Als kind ga je daarin mee, je wordt onweerstaanbaar meegesleurd, want alles en iedereen doet mee aan de voorstelling, elke dag, elk jaar opnieuw.

    Godsdienst is gebaseerd op verhalen. Maar niet zomaar verhalen: het zijn ware verhalen, waaraan niet mag getwijfeld worden. Het zijn géén parabels, geen metaforen. Het is allemaal werkelijk zo gebeurd, het hele Oude Testament en het hele Nieuwe. De schepping, Mozes en de profeten en al de rechters en koningen, Jezus van Nazareth, de apostelen, de evangelisten, en vooral ook Paulus, de ware stichter van het christendom. Maar als puntje bij paaltje komt (dus als de puntjes op de i gezet worden), gaat het om verhalen die mensen geschreven hebben, zoals ze zoveel andere verhalen hebben geschreven. Er is in feite geen enkele reden waarom precies deze verhalen, van het Oude en het Nieuwe Testament, wel waar zouden zijn, en dan nog letterlijk ook. Er zitten zoveel mythische elementen in, zoveel interne tegenspraken, zoveel ongerijmdheden, dat een moderne mens ze echt niet ernstig kan nemen. Het gaat ook niet om objectieve geschiedkundige werken, maar veeleer om verzinsels om een bestaande toestand een fictieve historische of bovennatuurlijke achtergrond te geven: etiologische sagen, noemt men dat. Men besteedt veel te weinig, of zo goed als geen aandacht aan de ontstaansgeschiedenis van deze teksten en aan hun auteurs. Het waren gewone mensen die ze eerst vertelden, en later, soms veel later opschreven en herschreven, meestal met bepaalde bedoelingen, en in opdracht van de machthebbers, die daarmee hun macht wilden bekrachtigen. Het is literatuur, geen Godsspraak. Het is verbijsterend dat men dat tweeduizend jaar lang ontkend en verdrongen heeft, en dat nog altijd doet. Mozes, Christus en Paulus, om slechts die te noemen, zijn geen historische personen, maar literaire personages zoals Frodo en Harry Potter. De teksten zijn niet door God geschreven of ingegeven, maar door mensen zoals jij en ik. Als men ze zo leest, dan krijgen ze een heel andere betekenis, en verliezen ze hun sacraal karakter helemaal. Men kan er dan nog uithalen wat eruit te halen valt, maar veel heeft dat niet te betekenen, en in alle geval niet meer dan men in andere teksten, in andere talen en tijden, kan aantreffen.

    Bij het beluisteren van de Messiah en van Bachs Passies voel ik me dus vooral bedrogen. Zo is het niet, dit zijn verzinsels. Haendel en Bach hebben optimaal ingespeeld op de vrome gebruiken van hun tijd en hebben al hun vaardigheden aangewend om aan godsdienstige teksten de best mogelijke vorm te geven. Het zijn ongetwijfeld muzikale meesterwerken, maar ze worden ten gronde ontsierd door teksten die men niet (meer) ernstig kan nemen, hoe vertrouwd ze ons ook in de oren klinken. En daardoor kunnen ze ons niet meer overtuigen of ontroeren, tenzij op sommige momenten, wanneer de muziek het meest aangrijpend en de teksten algemeen-menselijk genoeg zijn om ons niet meer af te stoten door hun godsdienstige ongerijmdheid en hun ontmenselijkende piëteit.


    Categorie:God of geen god?
    24-10-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lof: Tantum ergo

    Het lof

    Ontelbaar is het aantal keren dat ik in mijn jeugd het lof heb bijgewoond. Als je uit een katholiek gezin kwam, ging je naar een katholieke school en naar een katholieke jeugdbeweging. In beide gevallen was het lof een van de rituelen die bij de verplichte praktijken hoorden. Als ik het me goed herinner was het lof, in tegenstelling met de eucharistieviering, geen dagelijks ritueel, maar voorbehouden voor de zondag en voor feestdagen, maar die waren er in overvloed. De zon- of feestdag begon met een vroegmis, waarvoor je nuchter bleef. Dan om tien uur een plechtige hoogmis, en na de middag, om drie uur dan het lof. De naam is afkomstig van de laudes, maar dat was eigenlijk het ochtendgebed, en dus was het lof de laudes vespertinae of het avondlijke lof. Het was een vrij korte dienst die hoofdzakelijk bestond in de uitstalling van een gewijde hostie in een prachtig versierde houder, de monstrans (om te ‘tonen’), een stille aanbidding door de priester, gekleed met een koorkap, en de gelovigen, gevolgd door een zegening, een weids kruisteken met de monstrans, en afgesloten met het gezamenlijk aangeheven Tantum ergo. Dat gezang spookt nu al dagen in mijn kop, en ik probeer de tekst en de melodie in mijn geheugen te reconstrueren, maar het zijn flarden. Daarom hier de Latijnse tekst.

    Tantum ergo Sacramentum

    Veneremur cernui,

    Et antiquum documentum

    Novo cedat ritui:

    Præstet fides supplementum

    Sensuum defectui.

    Genitori, Genitoque

    Laus et jubilatio,

    Salus, honor, virtus quoque

    Sit et benedictio:

    Procedenti ab utroque

    Compar sit laudatio.

    Amen (Alleluia).

    Het valt me nu op dat hoewel ik zes jaar Latijn kreeg op de humaniora, ik slechts een heel flauw vermoeden had van de betekenis van deze nochtans eenvoudige woorden, maar dat was geen bezwaar: de meeste mensen kenden geen Latijn, en het is in de Kerk nooit belangrijk geweest dat je verstond wat je beleed. Ik geef hier dan maar mijn prozaïsche vertaling, aangezien tijdens mijn jeugd niemand het ooit nodig gevonden heeft daarbij stil te staan.

    ‘Laten we daarom voorovergebogen dat zo grote sacrament aanbidden, en het Oude Testament make plaats voor een nieuwe rite: moge het geloof een steun verschaffen aan het tekortschieten van de zintuigen. Lof en gejubel, heil, eer en ook wonder, en zegen zij de Vader en de Zoon: en aan hem die voortkomt uit elk van beiden zij gelijke lof.’

    De inhoud komt volmaakt overeen met het ritueel: het aanbidden van het resultaat van sacrament van de eucharistie, het nieuwe christelijke ritueel met het Lichaam van Christus in plaats van de joodse gebruiken, de verheerlijking van het bovennatuurlijke geloof en de minachting voor de zintuigelijke en redelijke kennis, de herhaling van het woord ‘lof’, en van het plechtig aanheffen van lofgezangen voor de drie personen van de Heilige Drievuldigheid.

    In feite is het Tantum ergo een deel, namelijk de laatste twee strofen van een langere hymne, toegeschreven aan Thomas van Aquino (1225-1274), het Pange lingua. De aanhef herneemt die van de gelijknamige kruishymne van Venantius Fortunatus (c. 540- c. 605). Ze maakt deel uit van de liturgie van Sacramentsdag, het feest van Corpus Christi, ingesteld op instigatie van Thomas door Urbanus IV in 1264. De datum waarop Sacramentsdag gevierd wordt, is afhankelijk van de veranderlijke datum van Pasen en Pinksteren. De eerste zondag na Pinksteren is het feest van de Drievuldigheid, en de donderdag nadien, dus zestig dagen na Pasen, is het Sacramentsdag, een van de belangrijkere feesten van het kerkelijk jaar.

    Dat is nu allemaal verleden tijd. Dat wil zeggen dat je wellicht al ver moet gaan zoeken om nog ergens een lof bij te wonen en het Tantum ergo mee te zingen. Het is dus verdwenen uit het dagelijkse leven. Maar door de intense gewenning gedurende onze tendres années, onze zo ontvankelijke jeugd, blijft het diep in ons geheugen gegrift, ook al hadden we toen geen idee wat we zongen, of waarom. Ook nu nog zijn er katholieke filosofen (eigenlijk theologen, dus) die voorhouden dat het geloof veeleer een gelovige praktijk is, het uitvoeren, desnoods zonder het te verstaan of te begrijpen of er zelfs maar aandacht aan te besteden, van rituele praktijken, en het belijden, eveneens zonder er een woord van te verstaan, te begrijpen of te geloven, van gewijde teksten zoals het Credo. Het is voor elke persoon met enig gezond verstand onbegrijpelijk dat dit gedurende tweeduizend jaar de regel was in het Westen, en dat diezelfde Kerk vandaag nog op dezelfde manier kan bestaan.


    Categorie:God of geen god?
    03-09-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Openbaring

    Openbaring

    Hoe weten we dat er een God is? Volgens de katholieke en andere Kerken gebeurt dat op twee manieren. Enerzijds kan de mens met zijn mentale vermogens in het universum de sporen ontdekken van een goddelijke aanwezigheid en werkzaamheid. De ordening en de doelgerichtheid van het universum zijn immers niet denkbaar zonder een hogere, bovennatuurlijke instantie die daarvoor rechtstreeks verantwoordelijk is. Zonder deze goddelijke activiteit zou er enkel chaos zijn. Anderzijds is er echter ook een kennis van God die niet het loutere resultaat is van onze eigen mentale vermogens. God openbaart zich aan de mens. De kennis die wij op die manier van God hebben, gaat uitsluitend uit van God zelf. Hij onthult zich aan de mens, maakt zich kenbaar, treedt de mens tegemoet, reikt de hand naar de mens zoals op de overbekende afbeelding van Michelangelo in de Sixtijnse kapel. Indien de eerste manier van God te kennen nog kan worden gerelativeerd door ze te beschouwen als een vorm van ver- of inbeelding, een illusie, een waanbeeld (The God Delusion zoals Dawkins het zegt), is de zelfopenbaring door God onmiskenbaar, authentiek en niet aan twijfel of menselijke interpretatie onderhevig.

    Hoe gebeurt die openbaring, die de grondslag is van het geloof in God en van de kennis van God? Hoe heeft hij zichzelf geopenbaard? De Kerken stellen dat ook de eerste vorm van Godskennis, namelijk door het rationele inzicht in de ordelijkheid en de doelgerichtheid van het universum een vorm van openbaring is. Maar precies omdat het om een menselijke en dus beperkte manier van kennen gaat, is het een onvolmaakte, precaire openbaring: het universum laat zich passief kennen, laat zich verkennen, onthullen en begrijpen door de mens, doch enkel in de mate dat de mens daartoe in staat is. Een dergelijke openbaring kan nooit volledig en volmaakt zijn, de mens kan het universum nooit volledig doorgronden of beheersen. Een volmaakte en volkomen openbaring kan enkel gebeuren door God zelf, op zijn initiatief, en met zijn almacht, zonder menselijke beperkingen. Het gaat dus om een bovennatuurlijke kennis die aan de mens vergund wordt als een uitzonderlijke genade.

    De katholieke Kerk stelt dat God zich in de loop van de geschiedenis herhaaldelijk geopenbaard heeft aan bepaalde mensen, en in het bijzonder aan één volk, het uitverkoren Godsvolk, het Hebreeuwse of Joodse volk. Door zich te manifesteren aan de profeten en de leiders van dat volk heeft hij niet alleen zijn bestaan onthuld, maar ook zijn wetten, geboden en voorschriften. Hoe weten we dat? Omdat we daarvan een schriftelijk relaas hebben, het Oude Testament. Vanzelfsprekend zijn die geschriften opgesteld door mensen, maar die auteurs waren geïnspireerd door God, ze waren bevlogen door zijn Heilige Geest, en dus zijn dat betrouwbare en zelfs onfeilbare getuigenissen. Maar er is meer: men is niet louter afhankelijk van deze schriftelijke overlevering. Er is ook een mondelinge traditie, het gesproken woord dat van generatie op generatie overgeleverd wordt en dat naar waarheid getuigt van wat er gebeurd is.

    De katholieke Kerk aanvaardt deze openbaring, maar stelt dat die in alle opzichten overtroffen wordt door de Menswording van Gods eigen Zoon, Jezus van Nazareth, de gezalfde of Christus. Jezus is het Woord van God zelf, door zijn mond sprak God zelf. Hij heeft waarlijk geleefd, heeft geleden, is gestorven en begraven, en is waarlijk verrezen en ten hemel opgestegen. Hoe weten we dat? Op dezelfde manier als hierboven: we hebben daarvan enerzijds een schriftelijk getuigenis, het Nieuwe Testament, geïnspireerd door de Heilige Geest, evenals een apostolische mondelinge traditie in een ononderbroken lijn van betrouwbare getuigen, Gods Kerk.

    Meteen vallen de zwakke punten in deze dogma’s op.

    We gaan hier niet in op de eerste vorm van openbaring, het inzicht dat de mens heeft in het universum en dat leidt tot een rationele godskennis. Intelligent Design is een allesbehalve intelligente en al te simplistische redenering. Er is geen enkele reden waarom het inzicht in de ordelijkheid van het universum zou moeten leiden tot het idee van een Schepper met uitdrukkelijke, mensgerichte bedoelingen.

    De zelfopenbaring van God steunt op gebeurtenissen waarvan er een mondeling en een schriftelijk getuigenis bestaat. Het mondelinge getuigenis is niet geïnspireerd door de Heilige Geest, het is een historische overlevering onder mensen, en dus is dat getuigenis het voorwerp van de historische kritiek. Dat geldt voor de lotgevallen van het Hebreeuwse volk, maar eveneens voor de gebeurtenissen rond de persoon van Jezus van Nazareth. Paulus beroept zich op ooggetuigen van de verrezen Jezus in 1 Kor. 15, en maakt heel zijn prediking daarvan afhankelijk. Nog los van het redelijke voorbehoud dat elke zinnige mens maakt tegenover mondelinge getuigenissen in het algemeen, kan men niet verwachten dat men voetstoots aanneemt dat iemand sterft en daarna verrijst en verschijnt aan andere mensen. De voor de hand liggende verklaring is dat het gaat om hallucinaties, die voor de betrokken personen allicht uiterst overtuigend waren. Voor de schriftelijke getuigenissen kan men zonder meer dezelfde redenering maken. Dat de Kerk aan die schriftelijke overlevering een grotere waarheidswaarde toekent omdat ze geïnspireerd zou zijn door God zelf, namelijk door zijn Heilige Geest, is een petitio principii: men gaat uit van het bestaan van God en zijn Heilige Geest om te bewijzen dat de getuigenissen daarover waar zijn.

    Welke concrete gronden zijn er dan in feite voor een goddelijke openbaring? Als men de historische mondelinge overlevering met de nodige schroom en argwaan beschouwt, en de schriftelijke onderwerpt aan de elementaire eisen van de tekstkritiek, moet men tot de conclusie komen dat de onwaarschijnlijkheid van het verhaalde onnoemelijk veel groter is dan de betrouwbaarheid van de getuigen en van de getuigenissen (het argument van Hume). Er is geen enkel historisch bewijs van het bestaan of het optreden van ‘Jezus’, noch van ‘Paulus’. Er zijn alleen de verhalen, en de totstandkoming van die teksten is ten minste dubieus en betwistbaar, zodat de betrouwbaarheid ervan objectief gezien veeleer gering is, zelfs voor de niet-miraculeuze aspecten daarvan, zodat men die teksten het best als vrome fictie benadert.

    Openbaring is dus een term die in deze betekenis uitsluitend thuishoort in een gelovig discours. Buiten de religieuze context is de term openbaring zinloos en wordt dus niet gebruikt. Het heeft dan ook geen zin om te proberen niet-gelovigen te overtuigen met een beroep op enige vorm van goddelijke openbaring. Er is in feite geen ‘goddelijke’ openbaring, doch enkel menselijke beïnvloeding. Menselijke ideeën worden voorgesteld als bovennatuurlijk geopenbaarde waarheden, doch zonder enig geldig bewijs of ernstig argument. Wie zich daardoor wil laten overtuigen, heeft daartoe vanzelfsprekend het volste recht, maar men moet beseffen dat men zich dan overgeeft aan de irrationaliteit en zich blootstelt aan de emotionele beïnvloeding door anderen, van wier goede bedoelingen men niet zeker kan zijn.


    Categorie:God of geen god?
    23-08-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.pas verschenen

    Spinoza: Theologisch-staatkundige verhandeling, uit het Latijn vertaald en toegelicht door Karel D’huyvetters, deel 1 Vertaling, 304 blz., deel 2 Toelichting, 504 blz., Bibliotheca Spinozana Flandrica IV & V, Werchter: Uitgeverij Coriarius, 2018, softcover 17 x 24 cm.

    Te bestellen bij Uitgeverij Coriarius: uitgeverij@coriarius.be

    Verkoopprijs voor de twee delen samen, die niet afzonderlijk verkocht worden, verzendkosten inbegrepen:

    België € 36, Nederland € 38.

    bankrekening BE40 9731 6405 9063

    Spinoza’s Theologisch-staatkundige verhandeling is de vroegste diepgaande filosofische weerlegging van openbaringsgodsdiensten zoals het jodendom, het christendom en de islam en een op alle vlakken overtuigende afwijzing van elke vorm van theocratie en klerikalisme, en precies daardoor een radicale verdediging van de democratie en de vrijheid van mening. Sinds haar publicatie is ze steeds door kerkelijke en burgerlijke instanties verketterd, veroordeeld en verboden. De clandestiene verspreiding ervan heeft echter in belangrijke mate bijgedragen tot het erudiete libertinisme in de 18de eeuw, en tot de ontwikkeling van het vrije denken en de Verlichting. Sindsdien is het een eminente beklijvende inspiratiebron gebleven voor alle personen die zich willen bevrijden van religieuze vooroordelen en streven naar een democratische samenleving die uitsluitend gebaseerd is op universele menselijke waarden.

    Deze eigentijdse vertaling en toelichting van Spinoza’s Theologisch-staatkundige verhandeling is opgedragen aan de nagedachtenis van de ontelbare onschuldige slachtoffers van elke vorm van godsdienstwaan en klerikalisme door de eeuwen heen, tot op de dag van vandaag.

    Karel D’huyvetters (°1946) was gedurende bijna veertig jaar als ambtenaar verbonden aan de Leuvense universiteit. Na zijn pensionering wijdde hij zich aan de studie van de filosofie van Spinoza en de verspreiding van zijn gedachtegoed. Hij richtte de website Spinoza in Vlaanderen op, en publiceerde daar talrijke eigen artikels en vertalingen van anderen. Van hem verscheen eerder de vertaling met toelichting van Spinoza’s Staatkundige verhandeling (Wereldbibliotheek 2014, 2015²), De Brieven over God (Coriarius 2016) en de Ethica (Coriarius 2017).

    Met deze Theologisch-staatkundige verhandeling zijn de belangrijkste werken van Spinoza nu in hedendaags Nederlands en met een uitvoerige toelichting beschikbaar voor alle belangstellenden.

    De Bibliotheca Spinozana Flandrica wil de belangrijkste werken van Spinoza evenals recente Spinoza-studies in het Nederlands toegankelijk maken voor een breed publiek. Uitgeverij Coriarius publiceert deze werken zonder winstoogmerk.

    Uitgeverij Coriarius, Hogeweg 78, 3118 Werchter ) 0486 273784

    bankrekening BE40 9731 6405 9063


    Categorie:God of geen god?
    31-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)

    Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen. Proeve van een ontologie, vertaling, inleiding en commentaar door Rudi te Velde, Eindhoven: Damon, 2017, 152 blz., hardcover 13 x 20,5 cm., € 19,90

    De inleiding omvat 28 bladzijden, de vertaling 48, de toelichting 59, de woordenlijst en bibliografie 6. Het is een verzorgde uitgave, compleet met leeslint en kapitaalbandjes. De tekst is gezet uit een goed leesbare letter, de bladspiegel met de vrij korte regels vergemakkelijkt het lezen. In plaats van de gebruikelijke koptitels zijn er hier voettitels die vooral opvallen door hun afwijkende schreefloze letter.

    De vertaler en commentator is de Nederlandse hoogleraar Rudi te Velde, verbonden aan de Universiteit Tilburg, die reeds verscheidene publicaties over Thomas bracht.

    Zoals in de inleiding vermeld wordt, is het werk geen eenvoudige lectuur, het vraagt inderdaad ‘nauwkeurige bestudering’. Het commentaar volgt niet na elke paragraaf of hoofdstuk, maar staat bijeen in het tweede deel van het boekje. Het lijkt echter raadzaam dat men na de inleiding meteen begint met het commentaar en pas daarna de vertaling ter hand neemt. Voor een werk geschreven rond 1250 is dat niet verwonderlijk. Niet-specialisten hebben vandaag de dag enige moeite met de terminologie en de stijl van het betoog. Zaken die toentertijd gemeengoed waren, zijn dat nu nog nauwelijks. Toch gaat het om belangrijke kwesties, al krijgen die in de huidige filosofische stromingen minder aandacht of worden ze op andere manieren geformuleerd.

    De titel zelf, De ente et essentia is op zichzelf al een uitdaging, ook voor de vertaler. Ens vindt men zelfs niet in een wetenschappelijk Latijns woordenboek, tenzij als participium van esse. Entia is de Latijnse vertaling van het Griekse ta onta, wat eveneens het participium is van eimi, zijn. Van Dale kent ‘zijnde’ evenmin. De vertaler verdedigt zijn keuze voor deze term, maar overtuigen doet hij niet, en dat blijkt voortdurend in de tekst, waar een vreemde term als ‘zijnde’ nauwelijks verhelderend is. Wellicht ware het beter geweest de term niet steeds door hetzelfde bevreemdende woord ‘zijnde’ te vertalen, maar door een woord dat in de context weergeeft waarover het gaat: een ding, een voorwerp, een zaak, een persoon, een individu, een levend wezen &c.

    Dezelfde moeilijkheid doet zich voor bij essentia. De keuze voor ‘wezen’ als vertaling is verdedigbaar, maar er zijn onmiskenbaar complicaties aan verbonden. Het wezen van iets is inderdaad dat wat het is, maar een wezen is eveneens iets dat is, en in die zin begrijpt men ‘wezen’ in het Nederlands spontaan als een vertaling van ens, en niet meteen als de vertaling van essentia, waarvoor men veeleer het voor de hand liggende ‘essentie’ verwacht. Teksten die op zich al behoorlijk ingewikkeld zijn, worden door de gemaakte keuzes soms ronduit onbegrijpelijk bij eerste lezing. Pas wanneer men zich dwingt achter zijnde en wezen de voor filosofen vertrouwde begrippen ens en essentia te denken, wordt duidelijk wat Thomas kan bedoeld hebben. Wie Latijn kent, grijpt na enkele bladzijden spontaan geërgerd naar de originele tekst en leest daar dan opgelucht verder.

    Er zijn nog meer termen die een lastige vertaling gekregen hebben. Zo wordt signatus vertaald als ‘aanwijsbaar’, zoals in materia signata. Uit de context blijkt dat het gaat om materie die een vorm (gekregen) heeft, in tegenstelling tot ruwe of primaire materie die geen vorm heeft. Het Aristotelische onderscheid tussen materie en vorm is voor de hedendaagse lezer al een kluif. Maar ‘aanwijsbare materie’ is daarbij niet echt verhelderend. Signare betekent bijvoorbeeld het munten van geldstukken: door er een vorm op te slaan gaan ze over van ruwe materie, bijvoorbeeld een klompje goud of zilver, tot een geldstuk met een bepaalde en herkenbare waarde. Materie die op die manier een vorm gekregen heeft, is niet zozeer aanwijsbaar, maar veeleer bepaald, bestempeld, gevormd, (her)kenbaar &c.

    Op een aantal plaatsen wordt ook het Nederlands geweld aangedaan. Zo is er een verbijsterende passage in het commentaar (blz. 104 en 106) over een mes: “Binnen de context van de ontbijttafel ‘verschijnt’ de mes (sic!) mij op een bepaalde manier…, terwijl dezelfde mes (sic!) mij geheel anders verschijnt &c.” En verder: ‘deze [mes] die daar ligt…’ Maar het is ook dit mes en dat mes en zelfs het mes: ‘wat buiten de identiteit van het mes als mes ligt (maar wat wel nodig is om deze (sic!) mes te identificeren).’ Is er een parallel taaluniversum waarin mes zowel een de-woord als een het-woord is?

    Als Vlaming bezondig ik mij bewust of onbewust aan vlamismen en erger ik me soms aan ‘hollandismen’. Maar wat moet je met een uitdrukking als ‘Thomas gaat elk van deze zijnsgraden bij langs…’? (blz. 135)

    Wier en wiens behoren tot de formele taal, maar zijn niet onderling omwisselbaar: ‘Er bestaat, ten eerste, iets zoals God, wier wezen het zijn zelf is’ (blz. 73) kan echt niet.

    ‘De individuatie van de ziel is bij haar begin afhankelijk ervan of zich de gelegenheid voordoet van een lichaam, want ze verkrijgt het individuele zijn alleen in het lichaam waarvan ze de akt is.’ (blz. 75) Dat is geen gesneden koek, maar de vertaling ‘ervan afhankelijk zijn of…’ is onbeholpen, en ‘akt’ is ‘act’.

    In het voorwoord noemt Rudi te Velde het werkje ‘briljant in zijn heldere en doordachte verklaringen van de ontologische basisbegrippen die ten grondslag liggen aan onze kennis van de werkelijkheid.’ Op de achterflap noemt men ‘Deze uitgave… een geschikte introductie tot het denken van Thomas’. Deze lezer heeft daarover zo zijn twijfels. In de argumenten van Thomas gaat het niet zelden om (termino)logische spitsvondigheden waarbij de band met de werkelijkheid soms ver zoek is. De auteur van het commentaar wijst er herhaaldelijk zelf op dat Thomas in dit werk nog niet tot zijn volledige maturiteit gekomen is en dat verscheidene kwesties veel uitvoeriger en duidelijker behandeld worden in zijn later werk. Wellicht bedoelt men dat dit vroege didactisch werkje door zijn bescheiden omvang van amper 48 bladzijden meer hapklaar is dan de Summa. Dat mag dan wel zo zijn, maar bij een goede inleiding tot het denken van Thomas stel ik me toch iets anders voor. Laat ons wel wezen: voor de belangstellende leek is deze tekst van Thomas vrijwel onverteerbaar; de inleiding en het commentaar lichten Thomas’ tekst zo goed mogelijk toe, maar doen nauwelijks aan externe of objectieve kritiek en duiding. Thomas is al te zeer verplicht aan het onderscheid tussen materie en vorm en dat onzalig dualisme verhindert een vruchtbare ontginning van de ontologische basisprincipes. Het geeft integendeel aanleiding tot vergezochte en nutteloze fantasieën over het werkelijk bestaan van onlichamelijke wezens (engelen…) en over de onsterfelijke ziel van de mens.

    Al bij al zal dit boekje vooral een publiek aanspreken dat al vertrouwd is met de middeleeuwse theologie en filosofie. Of die rari nantes behoefte hebben aan een nieuwe Nederlandse vertaling (naast die van Delfgaauw, 1986 en verscheidene andere in de gangbare internationale wetenschappelijke talen) is dan nog de vraag. Damon is een dappere uitgeverij.

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:filosofie
    26-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Afscheid van kerstmis

    Afscheid van kerstmis

    Ik ben geboren (1946) en opgegroeid in een katholiek gezin, in een katholieke gemeenschap. Alles was katholiek, en God en Kerk waren de kern van ons bestaan. Al ons denken en doen en laten was geïnspireerd en geleid door de katholieke dogmatiek en moraal. Ons dagelijks leven stond helemaal in het teken van het Kruis. Er was niemand die ook maar één ogenblik twijfelde aan de waarheid van ons geloof. Aanvankelijk was ik niet geneigd om daaraan deel te nemen: voor je Eerste Communie was je geen echte christen, hoewel je als onmondig kind gedoopt was. Maar gaandeweg werd ik opgenomen in de gelovige gemeenschap en ik beleefde dat met enig enthousiasme, plichtsbewust, compromisloos zelfs. Als God en Kerk het belangrijkste waren in een mensenleven, moest dat ook ernstig genomen worden. En dat deed ik als kind.

    Stilaan kwamen er echter barsten in dat wereldbeeld. Ik merkte dat niemand het geloof zo ernstig nam als ik. Bovendien klopten de verhalen niet. Bidden om iets te verkrijgen helpt niet. God beloont de goeden niet en straft de kwaden niet. Mirakels gebeuren niet. Engelen en duivels kunnen niet bestaan. De erfzonde is een afschuwelijk verzinsel. Het vereren van Christus Koning, Maria, Sint Jozef en allerlei heiligen is dwaas. Het scheppingsverhaal is totaal ongeloofwaardig. De Bijbel staat vol dergelijke onmogelijke verhalen. Priesters zijn feilbare mensen. En uiteindelijk vraag je jezelf dan af: bestaat God wel? De conclusie was duidelijk, al was ik amper zes, zeven jaar oud. Het christelijk verhaal was voor mij toen al intellectueel onaanvaardbaar.

    Het was niet gemakkelijk voor mij om als ongelovige te leven in een volstrekt gelovige gemeenschap. Ik kreeg moeilijkheden met mijn devote Moeder, met de priesters die de school leidden, met de christelijke jeugdbeweging, de Chiro (letterlijk de Griekse letters Χ chi en Ρ rho, de eerste letters van ‘Christus’), de katholieke bibliotheek enzovoort. Ik paste niet meer in de vaste patronen, ik was een buitenstaander, a stranger in a strange land (Ex. 2:22). Ik kon me niet onttrekken aan de katholieke gemeenschap waarin ik leefde, maar in tegenstelling met de anderen kon ik mezelf er niet meer toe brengen om deel te nemen aan de religieuze gebruiken en gewoonten waarvan ik de zin niet meer inzag.

    Mijn studies aan de (katholieke!) universiteit in Leuven waren geen succes. In mijn tweede jaar werd mijn vriendin met wie ik samenwoonde zwanger; we trouwden in de zomer en ik ging werk zoeken. Eind oktober kon ik beginnen als bediende aan de Faculteit Godgeleerdheid van de Universiteit. Daar ben ik dertig jaar gebleven; de volgende acht jaar maakte ik deel uit van het centraal beleid van de Universiteit. Mijn hele actieve leven ben ik dus in die christelijke zuil gebleven. Pas toen ik met pensioen ging, kon ik die banden verbreken en ben ik me openlijk atheïst gaan noemen. Ik ben dan op zoek gegaan naar gelijkgezinden om samen met hen andere levensrituelen te beleven, maar dat bleek niet mogelijk. Vermoedelijk was men achterdochtig tegenover een zo late bekeerling…

    Net zoals ik lang geleden Sint Niklaas achter mij gelaten heb, heb ik ook afstand genomen van alle andere christelijke gebruiken, gewoonten, symbolen en leerstellingen. Kerstmis betekent dus niets meer voor mij. Het is het moment van de zonnewende, wanneer de dagen weer beginnen te lengen. Alle pogingen om het kerstverhaal een moderne duiding te geven, zoals de opvang van vluchtelingen, zijn voor mij niet meer dan halfslachtige pogingen om een dwaas oud verhaal kunstmatig in leven te houden. En de commerciële versie van het kerstfeest, met overvloedig eten, drinken en geschenken uitwisselen, met kerstmarkten, feestverlichting en verregaande koopgekte, is aan mij niet besteed. Ik zet de synthetische kerstboom op, met oude kerstballen, postuurtjes en lichtjes, maar zonder stalletje, natuurlijk. Het geeft wat sfeer in huis, met bitterzoete herinneringen aan de voorbije zeventig jaar van mijn leven. Maar het heeft niets christelijks meer, en zo heeft het zijn grondslag verloren en daarmee ook elke betekenis. De winterse zonnewende is een natuurverschijnsel, maar een dat je niet eens merkt: de exacte overgang tussen het langer worden van de nachten en het lengen van de dagen is met het blote oog niet vast te stellen, pas na enkele weken merk je echt het verschil. We hebben hier in Vlaanderen geen gebruiken om dat te vieren. Vorig jaar zette ik nog een brandende kaars voor het raam, maar ik was de enige…

    Ik ben dus nog steeds a stranger in a strange land. Ik heb de oude gewaden afgelegd, en de nieuwe aankleding van het oude kerstfeest kan me niet bekoren. De herinneringen aan lang geleden maken me nog wat melancholisch, maar niet triest. Ik droom van een toekomst met andere, zinvolle gebruiken, maar ik zie alleen banale onverschilligheid en platte commercie. Feesten is voor de mens nog altijd hoofdzakelijk een materiële aangelegenheid: geschenken kopen voor zichzelf en voor anderen, veel eten en alcohol drinken. Ik kan me meer zinvolle manieren indenken om mijn tijd door te brengen, alleen of met anderen. Ik heb afscheid genomen van kerstmis, ik laat het zoveel mogelijk aan mij voorbijgaan.

    Geen kerstwensen dus van mij, en ook geen wensen op 1 januari: het nieuwe jaar is begonnen met de zonnewende op 21 december 2016 om 10.44 uur om precies te zijn. We zijn dus al in 2017 en ik ben al enkele dagen te laat met mijn wensen. Bovendien vind ik dat we onze tijdrekening niet moeten laten beginnen met een fictieve gebeurtenis, retroactief berekend ergens in de zevende eeuw van onze jaartelling. In mijn dagboek schrijf ik het jaar altijd met een 1 ervoor, dus 12017: ik laat onze tijdrekening beginnen rond de tijd dat wij als mensen onze geschiedenis begonnen op te schrijven. Maar door me zo nog maar eens buiten de christelijke gebruiken te plaatsen, sluit ik mezelf ook weer uit. Men zal van mij althans niet kunnen zeggen dat ik niet trouw gebleven ben aan mezelf.

    Wat niet betekent dat ik de zeldzame lezers van deze tekst en alle andere levende wezens niet het allerbeste toewens. Die wensen zullen echter niet kunnen verhinderen dat ook nu de oorzaken die aanwezig zijn onvermijdelijk hun gevolgen zullen hebben in wat gaat komen en dat, om het met Matteüs (5:45) te zeggen, de zon zal opgaan over de goeden en de kwaden en dat de regen valt op de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Dat is een zekerheid die we ook zonder de Bijbel kennen. Maar waar de zon zal schijnen en waar de regen zal vallen, dat weten we niet.

    Afbeeldingsresultaat voor rains on the just


    Categorie:God of geen god?
    Tags:maatschappij
    06-06-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Godsdienst: macht of inspiratie?

    Ik heb in mijn leven lang en diep nagedacht over God en godsdienst en heb daarover ook veel geschreven hier op mijn website. Het is een menselijk verschijnsel met al de talloze aspecten van het complexe mens-zijn. Onlangs viel mijn oog op een tekst van Paulus in de eerste brief aan de Korintiërs. Ik geef die hier in extenso in de Willibrordvertaling (zie http://www.willibrordbijbel.nl/?p=page&i=69375,69401).

    [1] Ben ik geen vrij man? Ben* ik geen apostel en heb ik Jezus onze Heer niet gezien? En u bent toch mijn werk in de Heer? [2] Al ben ik voor anderen geen apostel, voor u toch zeker wel; want u bent in de Heer het waarmerk van mijn apostelschap. [3] Dit is mijn antwoord aan mijn critici. [4] Hebben wij niet het recht om te eten en te drinken? [5] Hebben wij niet het recht om een christenvrouw* mee te nemen, zoals de andere apostelen en de broers* van de Heer en Kefas? [6] Of zijn Barnabas* en ik de enigen die verplicht zijn te werken voor hun levensonderhoud?

         [7] Welke* soldaat betaalt ooit zijn eigen soldij? Wie plant een wijngaard en eet niet van de vruchten? Of wie weidt een kudde zonder de melk van de kudde te gebruiken? [8] Dit zijn niet enkel menselijke overwegingen, de wet zegt precies hetzelfde, of niet soms? [9] In de wet van Mozes staat immers: Een dorsende os mag men niet muilbanden. Bemoeit God zich hier werkelijk met de ossen, [10] of gaat het eigenlijk over ons? Natuurlijk, met het oog op óns staat er geschreven dat de ploeger* moet ploegen en de dorser moet dorsen in de hoop zijn deel te ontvangen. [11] Als wij in u een geestelijk gewas gezaaid hebben, is het dan te veel gevraagd als wij van u stoffelijke steun verwachten? [12] Als anderen zulke aanspraken op u hebben, dan wij toch zeker! Maar wij hebben van dit recht geen gebruik gemaakt, en willen liever alles verduren dan de prediking van Christus’ evangelie belemmeren. [13] U weet dat zij die de tempeldienst verrichten, leven van de tempel, en dat zij die aan het altaar dienen, hun deel ontvangen van het brandoffer. [14] Zo heeft de Heer ook bepaald dat de verkondigers van het evangelie van het evangelie moeten leven.

         [15] Maar zelf heb ik hiervan geen gebruik gemaakt. Ik schrijf u dit alles waarachtig niet om dat voorrecht voor mij op te eisen; ik zou liever sterven dan die eer te verliezen! [16] Dat* ik het evangelie predik, is voor mij niets om me op te beroemen: ik kan niet anders. Wee mij als ik het evangelie niet verkondigde! [17] Als ik het uit eigen beweging zou doen, dan had ik recht op loon; maar ik doe het niet uit eigen beweging, het is een taak die mij is toevertrouwd. [18] Wat is dan mijn loon? Dat ik het evangelie kosteloos verkondig en geen gebruik maak van het recht dat het evangelie mij geeft.

         [19] Hoewel ik van niemand afhankelijk ben, heb ik me toch de slaaf gemaakt van allen, om zo veel mogelijk mensen voor Christus* te winnen*. [20] Bij de Joden leef ik als Jood om de Joden te winnen. Met hen die onder de wet staan, leef ik als aan de wet onderworpen – hoewel zelf niet gebonden aan de wet – om hen die onder de wet staan, te winnen. [21] Met de wettelozen werd ik als een wetteloze – hoewel niet zonder de wet van God en onderworpen aan de wet van Christus – om de wettelozen te winnen. [22] Met de zwakken ben ik zwak geworden om de zwakken te winnen. Ik ben alles wat je maar wilt om in elk geval een paar mensen te redden. [23] En ik* doe alles voor het evangelie om er ook zelf deel aan te krijgen.

         [24] U weet het: alle hardlopers in het stadion rennen om het hardst, maar slechts één wint er. Ren dan om te winnen! [25] Atleten ontzeggen zich alles. Zij doen dat om een vergankelijke krans te winnen, wij doen het voor een onvergankelijke. [26] Ik loop dan ook niet zomaar wat, ik ben geen bokser die in de lucht slaat. [27] Ik hard mijzelf en houd mij onder strikte tucht om niet, na voor anderen gepredikt te hebben, zelf verworpen te worden.

    Het aspect dat in deze tekst mijn aandacht trok, was de herhaalde aanspraak die Paulus maakt op een billijk loon voor het werk van de apostel. Hij vertrekt daarbij van de nuchtere vaststelling dat ook apostelen menselijke behoeften hebben: zij leven niet, zoals het heet, van de hemelse dauw. ‘Hebben wij geen recht om te eten en te drinken?’ En daarbij hoort, zoals nog steeds in de meeste gevallen, een vrouw, die hier duidelijk als levensgezellin van de man gezien wordt die hem moet bijstaan in zijn levensonderhoud. Er is geen sprake van seksualiteit of voortplanting in deze context.

    Paulus vergelijkt het werk van de apostel met dat van andere ‘arbeiders’: de soldaat, de landbouwer, en dan stelt hij de cruciale vraag: ‘Als wij in u een geestelijk gewas gezaaid hebben, is het dan te veel gevraagd als wij van u stoffelijke steun verwachten?’ Daarom gaat het in de godsdienst, meen ik. De mens moet arbeiden om in leven te blijven en dat leven aangenaam door te brengen. Het apostolaat, of de priesterlijke taak, is arbeid zoals alle andere. Meer nog: ‘Als anderen zulke aanspraken op u hebben, dan wij toch zeker!’ De priester vervult immers een hogere functie, hij zorgt voor geestelijk voedsel. Voor die prestaties moet hij vergoed worden.

    Zo was het al lang vóór het christendom. ‘Weet gij niet dat zij die de tempeldienst verrichten, van de tempel leven, en dat zij die het altaar bedienen, hun deel ontvangen van het altaar?’ Dat was zeker het geval in Korinthe, de grootste handelsstad van het oude Griekenland, met zijn befaamde tempel van Aphrodite en de duizenden vrouwen die daar het zogenaamde oudste beroep ter wereld uitoefenden, al dan niet als slaven, maar steeds in seksuele afhankelijkheid. Wij beseffen te weinig dat de priesters en andere bedienaars van de eredienst steeds leefden van de offergaven, zoals ook nu nog de boeddhistische monniken.

    Paulus verwijst naar het woord van Christus zelf: ‘Zo heeft ook de Heer voor de verkondigers van het evangelie bepaald, dat zij van het evangelie moeten leven.’ Men ziet daarin een verwijzing naar Mt. 10:10 en par. en het loont de moeite ook die tekst van nabij te bekijken in zijn context.

       [5] Deze twaalf zond Jezus uit met de opdracht: ‘Sla de weg naar de heidenen niet in, en ga een stad van de Samaritanen niet binnen. [6] Maar ga liever naar de verloren schapen van het huis van Israël. [7] Verkondig op je tocht: “Het koninkrijk der hemelen is ophanden!” [8] Genees zieken, wek doden op, maak melaatsen rein, drijf demonen uit. Voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moet je geven. [9] Neem geen goud-, zilver- of kopergeld mee in je beurs, [10] neem geen reistas mee voor onderweg, geen twee stel kleren, geen sandalen en geen stok. Want de arbeider is zijn levensonderhoud waard. [11] Als je een stad of dorp binnenkomt, onderzoek dan wie het waard is jullie daar te ontvangen. Blijf daar tot je verder reist. [12] Als je een huis binnengaat, wens het dan vrede. [13] Als het huis die waard is, moge jullie vrede dan daarop neerdalen, en als het die niet waard is, moge jullie vrede dan naar jullie terugkeren. [14] Als ze je niet ontvangen en niet luisteren naar je woorden, ga dan weg uit dat huis of die stad en stamp het stof van je voeten.

    Wanneer we enkel de laatste zin van 10:10 bekijken, is het alsof Christus inderdaad hetzelfde zegt als Paulus: de arbeider is zijn levensonderhoud waard. Maar dan sluiten we de ogen voor wat er werkelijk staat: ‘Voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moet je geven. Neem geen goud-, zilver- of kopergeld mee in je beurs &c.’ Dat betekent dat men als apostel geen bezittingen mag verzamelen, maar zich voor zijn levensonderhoud moet verlaten op de gastvrijheid. Alleen daarop heeft een apostel recht.

    Nog een woord over die zinsnede: ‘Neem geen goud-, zilver-, of kopergeld mee in je beurs’. In het Latijn staat er ‘Nollite possidere aurum &c. in zonis vestris’, in het Grieks ‘Mè ktèsèsthe chruson &c. eis tas zoonas humoon’ en in de oude Willibrordvertaling is dat nog ‘Tracht dus geen goud, zilver of koper te verwerven om er uw gordels mee te vullen’ wat nog duidelijker de betekenis aangeeft: het gaat er niet om dat de apostelen geen geld mogen meenemen op hun predicatietochten, maar dat ze geen geld mogen bezitten (possidere). Zij moesten zich gedragen zoals Christus die haveloos rondtrok: ‘De vossen hebben holen en de vogels hun nesten, maar de Mensenzoon heeft niets waar hij zijn hoofd op kan laten rusten’ (Luc. 9:58).

    Overigens lijkt die verwijzing naar een evangelietekst veeleer een toevoeging te zijn: uit niets blijkt dat Paulus het bestaan van de evangelies kende; het woord ‘evangelie’ komt bijna uitsluitend bij hem voor en in de Handelingen, en enkel in de betekenis van de ‘blijde boodschap’ die Paulus zelf brengt, niet als een verwijzing naar de vier evangelies.

    Nadat Paulus aldus gepleit heeft voor het levensonderhoud van de priester/apostel: ‘Zo heeft ook de Heer voor de verkondigers van het evangelie bepaald, dat zij van het evangelie moeten leven’, beweert hij echter dat hij daarvan geen gebruik gemaakt heeft en ook niet wenst dat daarin verandering komt. Hij beroemt zich erop dat hij ‘het evangelie kosteloos verkondig[t] en geen gebruik maak[t] van het recht, aan de prediking verbonden’ en tevens op zijn onafhankelijkheid die daarvan het gevolg is.

    De geschiedenis leert ons dat de katholieke kerk de woorden van het evangelie en die van Paulus in de wind geslagen heeft. De blijde boodschap is een werelds instituut geworden, dat zelfs de hele wereldse macht naar zich heeft willen toetrekken. Dat is eveneens wat er met de Islam gebeurd is. Men heeft van de godsdienst een maatschappijmodel gemaakt, een theocratie of beter, een hiërocratie, waarbij de politieke macht in handen is van de priesterkaste. Wij hebben gezien tot welke verschrikkelijke grootschalige misdaden dat geleid heeft, en ook vandaag nog kunnen we dat elke dag vaststellen. ‘Religion is an insult to human dignity. Without it you would have good people doing good things and evil people doing evil things. But for good people to do evil things, that takes religion’ (Steven Weinberg).

    Indien de godsdienst zich zou beperken tot het verspreiden van de waarlijk blijde boodschap, namelijk die van de naastenliefde en de rechtvaardigheid, of van de principes van de Verlichting: vrijheid, gelijkheid, solidariteit, zou niemand daaraan aanstoot nemen en die boodschappers inderdaad gastvrij onthalen. Maar wat we zien is dat een aantal mensen het priesterambt zien als een van de mogelijkheden om geld te verdienen, veel geld zelfs en onnoemelijke rijkdom. En zoals in alle menselijke ondernemingen kan dat het best indien dat op een georganiseerde en grootschalige manier gebeurt. Daarvan getuigen alle godsdiensten. Enkel wanneer de organisatie afwezig is, of volledig ondergeschikt aan de gelovigen, is er nog sprake van oprecht en onthecht geloof.

    Wanneer we vandaag over godsdienst spreken, past het dat we een onderscheid maken tussen de godsdienst als macht en de godsdienst als inspiratie, en dat we beide zorgvuldig gescheiden houden. Men kan het verschil tussen beide moeiteloos vaststellen aan de hand van deze christelijke teksten: wanneer de zakken van de apostelen gevuld zijn met goud, zilver en kopergeld, zijn het dienaars van de macht die tevens aan zelfverrijking doen. De echte blijde boodschapper heeft geen steen om het hoofd op neer te leggen.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    06-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Paul Cliteur & Dirk Verhofstadt, Het Atheïstisch Woordenboek (recensie)

    Paul Cliteur & Dirk Verhofstadt, Het Atheïstisch Woordenboek, Antwerpen/Utrecht: Houtekiet, 2015, 366 blz., € 19,99 (pb 23 x 15 cm).

    Vooreerst moet men de auteurs en de uitgever Houtekiet van harte feliciteren met deze uitgave. Er was in het Nederlands taalgebied bij mijn weten geen vergelijkbare publicatie en dat vormde een spijtige lacune. Voor alle belangstellenden in het atheïsme is er nu een hedendaags en betaalbaar standaardwerk, geschreven in onze eigen taal door twee vooraanstaande specialisten ter zake. Het gaat om in totaal 176 alfabetisch gerangschikte lemma’s die behandeld worden in bijdragen van wisselende lengte en voorzien zijn van een summiere bibliografie. De eindnoten zijn grotendeels bronverwijzingen en er is een uitvoerig personenregister. De tekst is gezet uit een goed leesbare letter met ruime interlinie en er zijn talrijke interessante illustraties in zwart/wit.

    De keuze van de behandelde onderwerpen is sterk bepaald door de beide auteurs. Dat is een garantie voor de aanwezigheid van zowat alle thema’ die men mag verwachten in een beknopte encyclopedie van het atheïsme, zoals een definitie en een overzicht van basiswerken van het atheïsme, de Copernicaanse revolutie, creationisme, democratie, Darwin en de evolutieleer, de Index van verboden boeken, de mensenrechten, recht, het ontstaan van de kosmos, slavernij, de staat, de tien geboden, wetenschap en religie. De bijdragen over belangrijke figuren in de geschiedenis van het atheïsme vormen veruit het grootste aandeel, 93 in totaal. Dat gaat van Thomas Aikenhead, die in 1696 ter dood werd veroordeeld wegens blasfemie en in 1697 werd opgehangen, tot Xenophanes (560-478), de Griekse filosoof die beschouwd wordt als een van de eerste uitgesproken atheïstische denkers.

    Anderzijds blijkt de persoonlijke belangstelling van de auteurs ook uit sommige thema’s. Zowel Paul Cliteur als Dirk Verhofstadt hebben terecht uit hun eigen publicaties geput om dit boek te stofferen. Zo vinden wij een aanzienlijk aantal bijdragen die te maken hebben met het debat dat dezer dagen gevoerd wordt over tolerantie tegenover andersdenkenden en de plaats van de religie in de maatschappij. De auteurs verdedigen met klem de neutraliteit van de democratische staat inzake religie, een standpunt dat weinig atheïsten zullen betwisten. De concrete invulling daarvan is echter een andere zaak; zo zullen sommigen aanstoot nemen aan als religieus ervaren symbolen, vooral voor ambtenaren en gezagsdragers, terwijl anderen daar minder zwaar aan tillen.

    Het merendeel van de teksten behandelt het atheïsme zelf. Toch zijn er ook heel wat bijdragen die specifiek over godsdienst gaan en dan vooral het conflict tussen godsdienst en atheïsme. Dat blijkt al meteen uit de omslagfoto, een schilderij waarop de paus in gesprek gaat met een inquisiteur. In die zin is het ook in ruime mate een woordenboek van het antiklerikalisme, dat inderdaad moeilijk los kan gezien worden van het atheïsme. Men verwijt atheïsten wel eens dat zij zich te veel bezighouden met het bestrijden van de godsdienst, maar dat is nu eenmaal onvermijdelijk: de twee zijn incompatibel en door de godsdienst te bestrijden, bijvoorbeeld door de interne contradicties ervan bloot te leggen, probeert men gelovigen te overtuigen van de waarheid van het atheïsme. Toch lijken enkele lemma’s veeleer aan te sluiten bij het bestrijden van de godsdienst en godsdienstig geïnspireerde gebruiken dan bij het definiëren en propageren van het atheïsme, zoals die over besnijdenis bij mannen en vrouwen, zuiverheid van bloed, bloedtransfusie, celibaat, crimen sollicitationis, exorcisme, Godsoordeel, heilige lans, hekserij, kruistocht, lijkwade van Turijn, Lourdes, mirakel, onfeilbaarheid, religieuze pareidolie, transsubstantiatie, vagevuur. Een woordenboek of encyclopedie van het atheïsme zou het wellicht evengoed kunnen stellen zonder een of meer van deze onderwerpen.

    In een werk van een dergelijke omvang duiken er onvermijdelijk enkele schoonheidsfoutjes op. Als men Latijn gebruikt, kan men met zekerheid zeggen dat er ten minste één fout zal voorkomen; in dit geval is magnus opus (blz. 101) zelfs voor wie geen Latijn kent een knoert van een schoonheidsfout. Even obligaat is de verwarring tussen iets dat niet kan overschat worden en iets dat niet mag onderschat worden (214). Er is een verminkte verwijzing naar het werk van Popper (Logic for Forschung, sic, 224). Op diezelfde bladzijde wordt L. Monden, S.J. verhaspeld tot Mondsen, S.J. Het artikel over Spinoza is nogal schatplichtig aan de niet steeds betrouwbare vroege biografieën en laat de lezer in de kou over de inhoud en het belang van zijn filosofie; de bibliografie vermeldt zelfs de Ethica niet, noch de biografie door Steven Nadler (in het Nederlands vertaald) of diens inleiding op de Ethica, maar wel een obscuur en onvindbaar werk uit 1962. Maar dat zijn details, die niets afdoen aan de intrinsieke waarde van deze publicatie, die men niet genoeg kan benadrukken.

    Dit is een zeer toegankelijk werk voor een breed publiek, dat daarin talrijke gelegenheden zal vinden voor verder onderzoek en dieper nadenken. Warm aanbevolen.

    Aan de lijst van belangrijke werken over het atheïsme (40) wil ik graag deze essentiële toevoegen:

    J.L. Mackie, The Miracle of Theism. Arguments for and against the Existence of God, Oxford: Clarendon, 1982 (onmisbaar)

    J.L. Mackie, Ethics. Inventing Right and Wrong, London: Pelican/Penguin, 1970 (onmisbaar)

    J.M. Robertson, A History of Freethought, 4 vols., London: Rationalist Press, verscheidene data (onovertroffen).

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    21-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Recensie: De schoonheid en de troost van het atheïsme

    Waldo Swijnenburg, De schoonheid en de troost van een wereldbeeld zonder god. Met een voorwoord van Jaap van Heerden, Amsterdam: Balans, 2015, 317 blz., € 19,95 (pb).

    Een boek met deze titel kan niet anders dan mijn aandacht trekken, natuurlijk. Ik ben, laten we dat maar meteen duidelijk stellen, een overtuigd en enthousiast atheïst en tevens vinnig antiklerikaal, en ik vind daarin inderdaad de schoonheid en de troost die ik zo deerlijk miste en mis in godsdienstige levenshoudingen. De vraag is nu of de auteur erin slaagt die overtuiging en die gevoelens op te roepen en weer te geven.

    Bij nader toezien blijkt veruit het grootste gedeelte van het boek veeleer te gaan over God en de religieuze levensopvatting en wat daar zoal mis mee is. De argumenten voor het bestaan van God en voor een godsdienstige levenshouding worden systematisch en zorgvuldig onder de loep genomen en op een ernstige en welwillende manier weerlegd. In die zin is dit boek een welkome tegenhanger van het verwerpelijke schrijfsel van de pseudo- of para-wetenschappers Paas en Peels, die het theïsme aanprijzen tegen alle beter weten in. Maar in de argumenten tegen het theïsme is maar weinig te vinden van die schoonheid en troost uit de titel, integendeel zelfs. Door de confrontatie met de bedenkelijke redeneringen van de klassieke en de zogezegd moderne godsbewijzen ervaart men veeleer een onmiskenbaar en onstuitbaar gevoel van afkeer en zelfs walging: hoe is het mogelijk dat ernstige en welmenende mensen dergelijke ‘bewijzen’ verzinnen, verspreiden en blijven herkauwen? Hoe is het mogelijk dat zoveel mensen met een minimum aan gezond verstand zich ooit hebben laten verleiden door dergelijke klinkklare onzin? Het antwoord op die laatste vraag is natuurlijk dat ze niet echt geloofden in wat men hen probeerde wijs te maken, maar het hoofd bogen voor de wereldse macht van de godsdiensten en er in stilte het hunne van dachten. Dat bleek toen de godsdienst de greep op de maatschappij abrupt verloor, althans in het Westen, en plots geen mens nog een voet in de kerk zet.

    In die zin is het bestrijden van de argumenten van het theïsme een achterhoedegevecht. Het is allemaal al zo vaak gedaan, in allerlei toonaarden, beter dan hier door deze auteur maar helaas ook veel slechter. Er is vandaag een hele literatuur van nieuwe atheïsten, waarbij men vergeet dat er ook ‘oude’ atheïsten geweest zijn die al honderden, ja duizenden jaren hetzelfde verkondigen, maar die men nu meestal achteloos negeert: Democritus, Euripides, Aristophanes, Diagoras, Epicurus, Lucretius, Cicero, Dolet, Vanini, Lyszczynski, de la Barre, Spinoza, Meslier, d’Holbach, Diderot, Hume, Paine, Shelley, Feuerbach, Bradlaugh, Eliot, Nietzsche, Marx, om slechts deze bekende namen te noemen. Ik verwijs geïnteresseerden naar het werk van John Mackinnon Robertson (1856-1933) A History of Freethought, Ancient and Modern, to the Period of the French Revolution, Fourth Edition, Revised and Expanded, in two volumes, in de mooie heruitgave van Dawsons of Pall Mall, 1969, samen goed voor 1032 welgevulde bladzijden, en het vervolg daarop, A History of Freethought in the Nineteenth Century, two volumes, London: Watts & Co, 1929, 635 pp.

    Maar goed, niet iedereen heeft de tijd en de gelegenheid om zich te verdiepen in de geschiedenis en de filosofie van het atheïsme. In die zin is dit boek een goede shortcut, een binnenweg voor wie zich wil beperken tot de hoofdzaken. De discussie verloopt vreedzaam, in fel contrast met andere new atheists, soms zelfs iets te tolerant naar mijn zin, want niet elk theïstisch argument verdient een volwaardig antwoord. Onze auteur is enigszins lijdzaam en braaf en dat zijn prijzenswaardige deugden, maar af en toe verwacht je toch wat meer vuurwerk.

    Terloops wil ik nog opmerken dat de auteur verrassend in de controverse gaat met niemand minder Richard Dawkins, en wel over het zogenaamd anthropisch principe. Bij mijn weten is Dawkins echter helemaal geen aanhanger van dat principe, maar wel van het tegenovergestelde ervan. Hij stelt namelijk niet dat het universum niet anders kon dan leiden tot het universum zoals het nu is, dat er dus een ingebouwde voorkeur is, maar dat het universum de kenmerken vertoont die het nu heeft omdat wij er zijn om die waar te nemen. Wij zijn het resultaat van de evolutie van het universum sinds de Big Bang en net daardoor ziet het universum eruit alsof het erop gericht is om ons voort te brengen. Het universum heeft ons voortgebracht, maar dat was slechts één van de oneindig vele andere mogelijkheden die zich niet gerealiseerd hebben, sommige om overduidelijke redenen, andere veeleer toevallig. Dat de mens ooit zou bestaan, was niet vooraf zeker, maar wel altijd zeker mogelijk, vanzelfsprekend, anders waren we er niet. Dat het zover gekomen is, is echter voor een groot deel toeval, want er waren ook andere waarschijnlijk even valabele mogelijkheden. Wij waren ongetwijfeld niet de enig mogelijke uitkomst. Van de mens zien wij de hele voorgeschiedenis, die van de niet-gerealiseerde alternatieven zien we meestal niet omdat ze op een bepaald moment afgebroken zijn. Zo weten we veel meer over homo sapiens sapiens dan over de Neanderthalers. Maar dat terzijde. Men leze Dawkins erop na, het loont zeker de moeite.

    Wie echter vertrouwd is met de oude en de nieuwe atheïstische literatuur zal hier niet veel nieuws vinden. Ik had dan ook hoge verwachtingen voor het laatste deel van het boek, dat expliciet beloofde te handelen over het atheïsme en zijn schoonheid en troost. Niet alleen is dat gedeelte vrij kort, het is ook ontoereikend. Men krijgt de indruk dat de auteur al zijn kruit verschoten heeft in het kundig weerleggen van de argumenten van de tegenstanders en dat het hem op het ogenblik dat hij het alternatief moest aanprijzen enigszins ontbroken heeft aan inspiratie, overtuigingskracht en enthousiasme. Misschien komt dat omdat het beleven van het atheïsme en het ervaren van zijn schoonheid en troost nog niet echt ingeburgerd zijn, geen traditie hebben, geen zichtbare vormen en gebruiken, geen gemeenschappelijkheid. Atheïsten zijn bijna altijd eenzaten en velen hebben juist een afkeer van alle vormelijkheid: zij hebben de kerk niet verlaten om naar een kapel te gaan, zoals dat heet. Het is echter mijn overtuiging dat wij in de komende jaren hier bij ons spontaan zullen komen tot niet-religieuze individuele en maatschappelijke vormen en gebruiken voor de belangrijke momenten in het leven: geboorte, de overgang naar de volwassenheid, huwelijk of samenleven, ziekte en dood. Daarin zal de schoonheid en de troost die het atheïsme inderdaad veel beter te bieden heeft dan welke godsdienst dan ook, eindelijk aan bod kunnen komen.

    Dit boek kan daartoe een bijdrage leveren. Ik zie er echter vooral een uitnodiging in tot verdere reflectie en lectuur, zowel over de aangehaalde argumenten en de rijke en vaak gewelddadige geschiedenis van het atheïsme als over de toekomst van het atheïsme als de overwegende levenshouding in het Westen. Vooral over dat laatste onderwerp is het helaas nog wachten op een doorbraak.

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:maatschappij
    15-04-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.The Soul Fallacy, Julien Musolino (recensie)

    Julien Musolino, The Soul Fallacy. What science shows we gain from letting go of our soul beliefs, New York: Prometheus Books, 2015, 287 pp., € 17,64 (pb, Amazon Fr).

    In de lagere school al vond ik dat het woord ziel nergens op sloeg. Het was onzin, een verzinsel van de pastoors. Er werd enkel over de ziel gesproken in een religieuze context, nergens anders. En dus was het iets religieus en nergens anders bruikbaar.

    In de middelbare school moesten we eens een opstel maken dat op een of andere manier met de ziel te maken had. Ik wist er geen raad mee en vroeg iedereen die ik tegenkwam of ze wisten wat de ziel was. Verbijstering en verstomming alom. En dat was dat. Ik heb me nooit meer druk gemaakt om het woord of het begrip ziel, tenzij ik me ergerde aan de onzin die men erover vertelde.

    Ik schreef hier al eerder over de ziel, volg deze link: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=169845.

    Recentelijk vond ik dit boek van Musolino en besloot het toch maar te kopen en te lezen. Ik heb het me niet beklaagd. Het is vlot geschreven, in een onderhoudende, toegankelijke stijl. De auteur rekent af met alle mogelijke en onmogelijke opvattingen over de ziel en komt al heel snel tot het besluit dat het niet alleen een nutteloos begrip is, maar zelfs een schadelijk idee. Hij gaat herhaaldelijk en uitvoerig in op enkele recente Amerikaanse christelijke verdedigers van de ziel en de onsterfelijkheid en toont accuraat en afdoende de onhoudbaarheid van hun opvattingen aan. Hij benadrukt tevens wat de nadelige gevolgen zijn van het verdedigen van het bestaan van de ziel.

    Waarschijnlijk komt er geen Nederlandse vertaling. Het is een typisch Amerikaans boek, gericht op de heersende mentaliteit in de Verenigde Staten, waar het religieus gevoel nog sterk aanwezig is bij gewone mensen en in de algemene cultuur, ongetwijfeld onder invloed van de talloze religieuze organisaties en sekten. De auteur verbaast zich daarover overigens herhaaldelijk wanneer hij de vergelijking maakt met West-Europa, en gelijk heeft ie.

    Een aanrader dus, maar wie zal het lezen? Wie al overtuigd is dat denken in religieuze termen als de ziel, het hiernamaals, God, zinloos is, zal er een markante bevestiging vinden van zijn ideeën. Wie daar nog niet aan toe is, zal ongetwijfeld afgeschrikt worden door de mokerslagen die de auteur laat neerkomen op religieuze ideeën en de ziel in het bijzonder. Toch hoop ik met de auteur dat door voortdurend te herhalen dat religieus denken niet alleen onwetenschappelijk is en ook nutteloos en zinloos, maar dat we echt beter af zijn als mens en als maatschappij wanneer we dergelijke gedachten zoveel mogelijk achter ons laten, we stilaan evolueren naar een betere samenleving.

    Recente statistieken lijken echter aan te geven dat hoewel ongeloof en atheïsme (het verschil is me niet duidelijk) toenemen in het Westen, de godsdiensten nog lang niet uitgeteld zijn en in de komende decennia wellicht zelfs aan belang zullen winnen. Voor die prognose gaat men uit van het feit dat vandaag veel jongeren aangeven in (vage) religieuze termen te denken. Laten we maar hopen dat ze op rijpere leeftijd vanzelf tot andere gedachten zullen komen, wanneer blijkt dat ze met hun religieuze ideeën zo goed als niets kunnen aanvangen en dat die echt wel onverenigbaar zijn met hun eigen andere, praktische en rationele opvattingen over het leven en het samenleven.

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    13-04-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kerk en haar gelovigen

    Ik heb hier nog niet veel goeds verteld over de godsdienst in het algemeen, noch over het christendom of de islam in het bijzonder, en daar zijn goede redenen voor, meen ik. Ik heb me daarbij steeds gekeerd tegen de godsdienst als organisatie en als ideologie, en dus vooral tegen degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn. Misschien is het nu wel eens nodig om mijn houding te verduidelijken tegenover de gelovigen.

    Mijn ouders waren devote mensen, mijn Moeder zelfs op het bigotte af. Maar het waren ook door en door brave en eerlijke mensen, die geen vlieg kwaad zouden doen. Ik heb echter nooit gedacht dat hun gelovigheid aan de basis lag van hun goedheid. Dat lag veeleer in hun karakter. Ik zag hun vroomheid integendeel als een vreemde emotionele afwijking, een spijtig gebrek en een intellectueel falen. Ik was en blijf ervan overtuigd dat zij ook goede mensen zouden geweest zijn zonder hun vroomheid, zonder hun godsdienst. Want hun godsdienstigheid ging niet diep: ze uitte zich vooral in de rituelen en gebruiken en in het toebehoren tot de christelijke zuil van de samenleving. Wat wisten zij van de theologie, van de dogma’s, van de kern van het geloof? Zo goed als niets. Mijn Moeder geloofde vast in het hiernamaals, maar enkel als de plaats waar ze haar geliefden zou terugzien: haar vroeg gestorven dochter, haar man die ze verloor toen hij eindelijk gepensioneerd was. En ze zou wachten op ons, haar andere kinderen, en haar kleinkinderen. Het was het geloof van een eenvoudige vrouw. Wat kan daarmee verkeerd zijn?

    Wel, toch een en ander. Ze had ook een sterk zondebesef, zoals toen gebruikelijk was, en vanuit dat besef beoordeelde ze de anderen. Wie zich schuldig maakte aan inbreuken op de kerkelijke wetten kon niet rekenen op Gods barmhartigheid, maar op zijn bestraffende rechtvaardigheid. Er waren dus in haar ogen, zoals in de ogen van de kerk, goede en slechte mensen, en je kon maar beter niet bij de slechten horen, want voor hen was in haar wereld geen plaats. Dat betekende dat iedereen die niet kerkelijk was om die reden meteen ook intrinsiek slecht was en moest gemeden worden. Naastenliefde beperkte zich tot de mensen van goede wil, en die vond je alleen in de kerk. Dat is de akelige keerzijde van een ongenuanceerd geloof, zoals het aan eenvoudige mensen uitgelegd werd.

    Ik haast me het voorbeeld van mijn Moeder te verlaten, omdat het mijn Moeder was en ik haar liefgehad heb, op mijn manier, dat wil zeggen onvolmaakt en met de nodige conflicten en de onnodige pijn en het zinloos verdriet dat we elkaar berokkend hebben. Ze was een gelovige, maar ze was in de eerste plaats mijn Moeder.

    Ik kom dus terug bij de gelovigen in het algemeen. Er zijn zeker talloze gelovige mensen geweest die zich voorbeeldig gedragen hebben in hun leven en die zijn er ongetwijfeld nog. Ze vinden in hun geloof aanknopingspunten bij hun diepste gevoelens en laten zich allicht zelfs inspireren door de hogere waarden die zij daar aantreffen, inzonderheid het gebod van de naastenliefde. En in de gemeenschappelijke beoefening van liturgische rituelen en folkloristische gebruiken vinden zij een bevestiging van hun overtuigingen. Het zijn vaak waarlijk onschuldige mensen met een warm hart voor hun medemens en een grote mate aan eenvoudige bescheidenheid. Ze hebben meestal lak aan hoge woorden en klinkende verklaringen en leiden een onopvallend leven, gekenmerkt door welwillendheid, dienstbaarheid en zelfverloochening. Het is niet moeilijk om van dergelijke mensen te houden, ook niet als ze gelovig en zelfs devoot zijn.

    Dergelijke mensen vinden we echter overal, in alle godsdiensten en evident ook buiten de godsdiensten. En binnen die godsdiensten vinden we ook heel andere mensen, die helemaal niet zo braaf zijn. Vandaar mijn conclusie dat de godsdienst zo goed als niets te maken heeft met de morele kwaliteiten of gebreken van mensen. Men is het resultaat van zijn voorgeschiedenis, zowel genetisch als cultureel en maatschappelijk en naarmate de godsdienst daarin een rol speelt, heeft die ook gevolgen voor de persoonlijkheid van elke mens. De godsdienst is niet uitsluitend of hoofdzakelijk bepalend voor wie men is. Dat was vroeger niet zo en vandaag is dat hier bij ons nog veel minder het geval.

    Mijn houding tegenover de godsdienst is dus dubbel: ik ben tegen de godsdienst, maar niet tegen de gelovigen, ook niet als ze hun geloof oprecht en openlijk belijden. Die beide kanten van mijn houding wil ik echter meteen nuanceren. Dat gelovigen hun geloof openlijk belijden is het minste dat men van hen mag verwachten; als ze dat niet doen, zijn het niet echt gelovigen. Het hangt er echter vanzelfsprekend van af hoe ze dat doen en daar wringt vaak het schoentje. Het kan gaan om kleine onverdraagzaamheden, maar ook om schrijnende onrechtvaardigheden en zelfs verwerpelijke misdaden die zij begaan in naam of onder het mom van hun godsdienst. En dat kunnen en mogen wij niet tolereren. Aan de andere kant ben ik wel principieel tegen elke godsdienst, maar ik erken moeiteloos dat ook de georganiseerde godsdiensten goede dingen hebben gedaan en nog steeds doen.

    Het is dus een complexe zaak, zoals meestal het geval is. Iedereen zal voor zichzelf de afweging moeten maken tussen het goede dat een godsdienst tot stand kan brengen en de kwalijke middelen die daarvoor blijkbaar nodig zijn en de misbruiken die even blijkbaar onvermijdelijk zijn. Ik heb voor mezelf uitgemaakt dat de mensheid beter af is zonder godsdiensten en dat uit zich af en toe in extreme uitspraken, zoals mijn suggestie om niet alleen het Vaticaan maar ook de vele kathedralen en kerken meteen te dynamiteren. Sommigen verwijzen mij omwille van die uitspraak naar de rangen van IS en de Taliban en dat komt hard aan, maar ik besef dat de gelijkenis treffend is. Wat is inderdaad het verschil?

    Vooreerst beperk ik mij nadrukkelijk tot de veeleer retorische suggestie en hoed ik me vanzelfsprekend voor het ten uitvoer brengen van een dergelijke misdaad of het aanzetten daartoe. In de praktijk klaag ik de zware verkwisting aan van belastingsgeld voor het onderhoud en de restauratie van nutteloze en protserige gebouwen. Daarnaast betreft mijn suggestie enkel religieuze gebouwen en kunstschatten en is ze niet gericht op de gelovige mensen en zelfs niet op de leiders van godsdiensten, tenzij die zich schuldig maken aan misdaden tegen de mensheid, en daarvoor ontbreekt het helaas niet helemaal aan valabele argumenten.

    Dierbare gelovige, ik ben het niet eens met jouw godsdienst en ik vind dat je je vergist en dat je het slachtoffer bent van mensen die misbruik maken van jouw vertrouwen en je goedgelovigheid. Ik zal niet nalaten daarop te blijven wijzen, maar desondanks erken ik jouw recht om er anders over te denken, en om jouw geloof passend te belijden zolang dat niet strijdig is met de universele rechten van de mens en de democratische wetten van de maatschappij.

    Onder die omstandigheden valt er best wel samen te leven, vind ik.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:maatschappij
    06-04-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Recensie: Nick Broers, Achter Darwins horizon. Een religie voor atheïsten.

    Nick Broers, Achter Darwins horizon. Een religie voor atheïsten, Budel: Damon, 2015, € 24,90 (paperback).

    Bij tijd en wijle duikt er weer een boek op dat aankondigt dat er nog hoop is voor atheïsten: ook zij kunnen nog aan religie doen. Dat is paradoxaal genoeg om de aandacht te trekken. Men verwacht immers niet dat atheïsten van nature geneigd zullen zijn om religieus te zijn in de vertrouwde betekenis van dat woord als een synoniem voor godsdienstig. Anderzijds zijn er bepaalde aspecten van de bestaande godsdiensten of van ‘religiositeit’ die ook atheïsten aanspreken, al was het maar het samenhorigheidsgevoel en de behoefte om de eigen opvattingen te delen met anderen en ze uit te dragen in de wereld. Er leeft dus bij menig atheïst een onbestemd verlangen naar zoiets als godsdienst, maar dan zonder God en zijn dienst.

    De auteur van ‘Achter Darwins horizon. Een religie voor atheïsten’ wekt dan ook hoge verwachtingen. Nick Broers is, zo lezen we op de achterflap, ‘methodoloog en statisticus. Hij werkt als wetenschappelijk onderzoeker en statistiekdocent aan de Universiteit Maastricht.’ En dan volgt een merkwaardige toevoeging: ‘Het boek is op persoonlijke titel geschreven.’ Dat klinkt als een waarschuwing en een disclaimer. Hij schrijft het dus niet als methodoloog &c., noch als universiteitsdocent, zo moet men wel concluderen. Waarom dan toch die kwalificaties vermelden?

    Bij lezing blijkt dat dit slechts een eerste aanduiding is van een diepgewortelde maar listig verborgen dubbelzinnigheid die het hele boek doorspekt. Ogenschijnlijk is het een niet onaardige, zij het weinig originele presentatie van de problematiek van de toenemende seculariteit in een wereld waarin de wetenschap een steeds grotere rol gaat spelen. Maar dat is slechts oogverblinding, zoals blijkt bij nader toezien. Dan stellen we vast dat de vele bladzijden, zowat 99% van het boek, weliswaar gewijd zijn aan de voorstelling van de wetenschappelijke vooruitgang en het aftakelen van de irrationaliteit, maar dat de auteur daarmee slechts een verborgen agenda dient. Op een bijzonder listige wijze en met uiterste precisie brengt hij in dat ogenschijnlijk objectief verhaal bijna ongemerkt minieme nuances aan, die hem in staat stellen om in enkele zinnen en passages de indruk te geven dat er geen enkele onverzoenlijkheid bestaat tussen de wetenschap zoals hij die heeft beschreven en zijn persoonlijk standpunt.

    Wat is dat persoonlijk standpunt dan? Ook hier is hij verstandig (en leep) genoeg om dat niet expliciet te vermelden. Hij beweert alleen de ruimte te willen creëren, of te suggereren, waarin het weer mogelijk wordt de ‘grote vraag’ te stellen. Dat kan dan echter niets anders zijn dan de vraag naar de zin van het leven en naar datgene wat de wetenschap overschrijdt. En dat is, dat kan men toch maar moeilijk ontkennen, de vraag naar God.

    Om die ruimte mogelijk te maken, moet de auteur o.i. de wetenschap ‘enigszins’ geweld aandoen. Hij doet dat echter niet als een beeldenstormer, maar met de slimme sluwheid en de zalvende zoetgevooisdheid van een slinkse Saruman. Herhaaldelijk zaait hij onschuldig en redelijk lijkende twijfels, binnen zijn voorstelling van de wetenschap en zogezegd op louter wetenschappelijke en algemeen aanvaarde en bewezen gronden, over bijvoorbeeld de evolutieleer en de kwantummechanica, die hem later moeten toelaten daaruit conclusies te trekken over wat de wetenschap overschrijdt. Maar telkens haast hij zich daarbij uitdrukkelijk te vermelden dat hij dan niet meer als wetenschapper spreekt, zodat men hem niet kan verwijten dat hij wetenschappelijke onwaarheden vertelt.

    Het is een zeer subtiel spel dat Broers briljant speelt. Het is pas naar het einde van het boek toe dat de aap uit de mouw komt en dan nog op een quasi argeloze, omzeggens verontschuldigende manier. De wetenschap blijft helemaal intact, of toch bijna, en wat er achter Darwins horizon schuilt, vernemen we niet, maar dat er iets moet zijn, dat lijkt wel onvermijdelijk, nietwaar.

    De auteur meent dat de wetenschap perfect kan samengaan met een houding waarbij men slechts twee onschuldige ogende bijkomende aannames postuleert, die echter door de wetenschap niet uitgesloten worden. Het gaat dan om ‘niet-lokale samenhang’ en ‘convergentie’. Wat moeten we daaronder verstaan? Blijkbaar dat er een niet-causaal verband bestaat tussen bepaalde dingen en dat die samenhang leidt tot specifieke gevolgen. De eerste claim ontleent hij aan het onzekerheidsprincipe van de kwantummechanica, het tweede aan zijn kritiek op de evolutietheorie. Hoewel slechts weinigen het zullen aandurven te stellen dat zij de kwantummechanica begrijpen, is het toch duidelijk dat Broers in zijn boek daarvan een hoogst bedenkelijke voorstelling geeft, die allicht door geen enkele geleerde zal onderschreven worden. Bovendien maakt hij een totaal ongeoorloofde gedachtesprong van het subatomaire niveau van de kwanta naar de wereld van de voorwerpen en de levende wezens; niemand heeft ooit kunnen aantonen dat een dergelijke enorme uitbreiding zelfs maar denkbaar is, laat staan dat men ze heeft kunnen vaststellen.

    De tweede claim berust op een verdachtmaking van de evolutieleer en een ondergraven van het basisprincipe van de natuurlijke selectie. Enkel op die manier kan hij komen tot zijn opvatting over het betekenisvol toeval. Hij bedoelt daarmee niet dat het toeval een betekenis kan hebben voor een individu of een groep, maar dat sommige toevalligheden betekenisvol zijn, dat ze bedoeld zijn. Met andere woorden, dat ze niet toevallig zijn. Nu zal iedereen het er wel mee eens zijn dat de evolutie niet absoluut toevallig is en dat er wel degelijk sprake is van een zekere convergentie. Wanneer men, of de natuur, met bepaalde elementen experimenteert, zijn er slechts bepaalde gevolgen die zich kunnen voordoen. De gedachte dat op elk ogenblik om het even wat kan gebeuren is zo idioot dat het zonder meer ondenkbaar is dat een wetenschapper ze zou opperen. De vaststelling dat bijvoorbeeld de mens is ontstaan uit de elementen die resulteerden uit de oerknal is dan ook geen bewijs van een absoluut toeval, noch van een bedoelde convergentie of teleologie.

    Wat moeten we met een boek als dit?

    In de eerste plaats: voorzichtig zijn. Het grootste deel van het boek is een zonder meer bona fide voorstelling van de wetenschap. Er schuilen echter addertjes onder het gras en daarvoor moet men beducht zijn. De subtiele, niet agressieve manier waarop Broers bijna onmerkbaar zijn sluipende twijfel zaait, is verraderlijk. Het lijkt allemaal zo vanzelfsprekend en het komt zo overtuigend over, zeker in de overweldigende correct voorgestelde wetenschappelijke context. Is de twijfel niet het begin van de wijsheid? En vinden we die twijfel niet overal in de wetenschap? De lezer moet dus al sterk in zijn schoenen staan om halverwege een drastische drogreden halt te houden en te zeggen: wacht eens even, is dat wel zo?

    Een onbelangrijk detail illustreert dat duidelijk. Broers vermeldt Cees Dekker als een van de voorstanders van Intelligent Design. Ik vond dat verdacht en keek het even na op Wikipedia en daaruit blijkt dat hij zich al jaren geleden openlijk tegen ID heeft uitgesproken. Dit is slechts een voorbeeld van de manier waarop Broers de waarheid wel geweld moet aandoen om zijn doel te bereiken en dat doel is, ondanks de wetenschappelijke inkleding, niets anders dan het ontkennen van de fundamentele principes van de wetenschap.

    Het is jammer dat we tot die strenge conclusie moeten komen. Het is immers voor velen duidelijk geworden dat er bij de steeds groeiende groep van mensen die diep overtuigd zijn van de wetenschappelijke methode, toch een verwachting leeft naar vormen van beleving van hun overtuiging, al dan niet gezamenlijk en al dan niet georganiseerd. Er zijn al dergelijke initiatieven in verscheidene landen, maar ze zijn divers en meestal marginaal en missen daardoor slagkracht in de maatschappij. Het is altijd al moeilijk geweest, en het zal wellicht steeds moeilijk blijven om individualisten te verenigen. Dat is een zware hypotheek op de levensvatbaarheid van een religie voor atheïsten.

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:levensbeschouwing
    30-03-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Niemand kan twee heren dienen, nogmaals.

    In een vorige bijdrage onder de titel ‘Niemand kan twee heren dienen’ had ik het over de rijkdom van de kerken en hun economische organisatie. Ik zou echter diezelfde titel nu willen gebruiken in een andere betekenis dan de evangelische. Het is namelijk ook onmogelijk om zowel religieus te redeneren als rationeel.

    Ik verklaar mij nader. Rationeel denken sluit uit dat men iets aanneemt op andere gronden dan rationele, bijvoorbeeld op grond van een openbaring. Dat er een God is zoals het christendom die vereert, is nog door iemand bewezen met redelijke argumenten. Men moet steeds een sprong in het onbekende wagen en aannemen, of geloven, dat die God bestaat. Er gaapt dus een onoverbrugbare kloof tussen geloof en rede. Dat is vooral een moeilijkheid wanneer men mensen wil doen geloven die gewoon zijn om hun verstand te gebruiken. Wanneer men in het dagelijkse leven en bij het nemen van beslissingen, ook de meest belangrijke, uitsluitend gebruik maakt van het gezond verstand, en niet van een of andere geloofsovertuiging, wordt het erg moeilijk om op andere momenten andere maatstaven aan te nemen en bijvoorbeeld te aanvaarden dat homoseksualiteit verkeerd is omdat God dat niet wil.

    Die tweespalt tussen de rede en de godsdienst blijkt overduidelijk in het onderwijs. In Vlaanderen is het onderwijs grotendeels in handen van de katholieke kerk en dat is in allerlei wetten ook zo vastgelegd. Het onderwijs dat daar geboden wordt, is doorgaans van goede kwaliteit en volgens velen zelfs beter dan in het gemeenschapsonderwijs, dat onafhankelijk en seculier is. Men bereidt er jonge mensen voor op het leven door hen te laten kennismaken met de belangrijkste elementen uit de wetenschap en door hen behoorlijk en zelfstandig te leren denken. Daar komt niets religieus bij te pas: wiskunde, natuurkunde, taal, economie enzovoort wordt onderwezen op een objectieve manier, met eindtermen die voor alle scholen eender zijn, en met geen andere principes dan die van de wetenschap zelf, dus op een rationele manier. Er is daarbij geen sprake van God of religie.

    Maar het katholiek onderwijs is ook katholiek. Het heeft een eigen opvoedingsproject dat elementen bevat die uitstijgen boven het louter rationele. Men wil de jongeren ook opvoeden tot een gelovige houding. Dat is trouwens de reden waarom de katholieke kerk sinds mensenheugenis onderwijs aanbiedt op alle niveaus en in alle richtingen. Indien het onderwijs enkel wetenschappelijk was, zou er geen enkele reden zijn waarom een kerk geïnteresseerd zou zijn in het aanbieden van onderwijs. Men maakt dus gebruik van het algemeen vormend onderwijs om een religieuze inhoud over te dragen. Zoals men jonge mensen tot aan de volwassenheid allerlei kennis en vaardigheden bijbrengt over niet-religieuze onderwerpen, doet men hetzelfde voor de godsdienst.

    Die verweving is lange tijd uiterst succesvol geweest. Jonge en dus zeer beïnvloedbare mensen werden eeuwenlang geïndoctrineerd terwijl ze opgeleid werden, en wel door dezelfde mensen en in dezelfde scholen. De onderwijzer die hen leerde lezen en schrijven, leerde hen ook bidden en biechten. De leidinggevende en tuchtfuncties waren voorbehouden voor priesters. Deelname aan religieuze activiteiten was frequent en verplicht, verzet was ondenkbaar.

    Dat veranderde grondig in de jaren na de Tweede Wereldoorlog, toen onze hele westerse wereld een ware revolutie doormaakte. Het volstaat een fotoboek of een krant of tijdschrift uit 1950 te vergelijken met een van nu. Ook in het katholiek onderwijs is er veel veranderd. Priesters en religieuzen zijn er bijna niet meer. De leken die in hun plaats gekomen zijn, zijn veel minder religieus. De religieuze activiteiten zijn sterk gereduceerd. In de lessen wordt nog nauwelijks verwezen naar de godsdienst, ook niet impliciet. Zelfs de verplichte godsdienstlessen zijn veel minder religieus geworden.

    Die evolutie was onvermijdelijk. Als men jonge mensen opvoedt tot zelfstandig rationeel denken, bouwt men de kritiek op de godsdienst in in het systeem. Men kan geen twee heren dienen, de rede en het geloof, want die zijn fundamenteel aan elkaar tegengesteld. Er zijn geen twee waarheden, de ene rationeel en de andere religieus. Het is werkelijk het een of het ander. Men kan onmogelijk tegelijk zeggen dat er geen God is en dat er wel een is, tenzij die God niets meer is.

    Blijkbaar heeft, althans hier in het Westen, de rede het gehaald in die tweestrijd. De godsdienst is gemarginaliseerd en zelfs de weinige mensen die zich er nog toe bekennen, zijn nog nauwelijks religieus te noemen als men hen vergelijkt met vroeger. En dat is niet verbazingwekkend. De mens is een redelijk wezen. Wij kunnen zelf over de dingen nadenken op een behoorlijke manier. Wij hoeven van niemand wetten en regels te aanvaarden als we dat niet willen. De kerk als gezagsinstrument is dood en vergeten. Het religieus denken heeft afgedaan, niemand denkt nog ernstig in die termen zoals vroeger. En zelfs als er nog iets overblijft, is dat totaal anders dan vroeger, behalve bij enkele jammerlijk gestoorden. Het is werkelijk onmogelijk om twee heren te dienen, en niet alleen maar niet wenselijk of moeilijk. Wie voortgaat op het gezond verstand en op de redelijkheid, kan onmogelijk ook religieus denken over dezelfde dingen. Ofwel heeft God de wereld ooit geschapen, ofwel deed hij dat niet. Ofwel heeft hij zich geopenbaard aan de mens en blijft hij dat doen, ofwel niet. Ofwel is hij er, ofwel niet. En als hij er niet is, waarom dan nog doen alsof?

    Men kan zich afvragen of men God zomaar overboord kan gooien. Gaan er geen belangrijke aspecten mee verloren? Dat is een belangrijke vraag, waarop het antwoord niet voor de hand ligt. De georganiseerde vrijzinnigheid heeft bepaalde taken op zich genomen die vroeger het exclusieve domein waren van de godsdienst, zoals levensrituelen, morele bijstand enzovoort. Andere vrijzinnigen staan zeer huiverig tegenover dergelijke initiatieven: die vrijzinnigheid lijkt verdacht veel op een kerk en is al even weinig democratisch. Ik meen dat het nog te vroeg is om daarover tot een definitief besluit te komen. Allerlei initiatieven worden uitgeprobeerd en het is aan de mensen om daarop te reageren. Wat aanslaat, zal bloeien en de rest zal verdwijnen. Als er geen behoefte is aan iets, moet men het ook niet opdringen. Veel van wat vroeger verplicht was, schuwen we nu als de pest. We weten verdomd goed hoe het niet moet uit onze ervaring, terwijl die ons niet meteen de weg wijst naar hoe het dan wel moet. Veel zal verdwijnen, is al verdwenen zonder dat iemand erom treurt. Onze kleinkinderen kunnen zich zelfs niet meer inbeelden hoe het vroeger was. De rede heeft grote vooruitgang gemaakt, de religie heeft een omgekeerde evolutie doorgemaakt.

    Het past niet om voorspellingen te maken, maar het ziet ernaar uit dat we te maken hebben met onomkeerbare veranderingen. De trend is duidelijk naar beter en meer onderwijs en dat is de beste garantie voor meer redelijkheid en meer zelfstandig denken. Zo wordt de mogelijkheid tot indoctrinatie en het verspreiden van verzinsels in de grond beperkt, ook al doet men geen enkele moeite om tegen de godsdienst in te gaan. Daarnaast lijkt ook de democratie het stilaan te halen op allerlei vormen van dictatuur en ook dat is een positieve trend die ertoe bijdraagt dat mensen zelfstandig en vrij denken en niet gedwongen worden om te denken wat machthebbers willen dat men denkt.

    Ik ben realistisch genoeg om niet al te optimistisch te zijn. Neem nu Groot-Brittannië. De rechtse regering spant zich daar om onverklaarbare redenen in om de staatsgodsdienst te bevorderen. Men kan die politici er nauwelijks van verdenken dat ze dat doen omdat ze echt overtuigd zijn van die vorm van het christendom. Er moeten dus andere redenen zijn. Wil men op die manier misschien een dam opwerpen tegen de andere godsdiensten die daar ook in opmars zijn onder immigranten, inzonderheid de islam? Of is het, zoals in Rusland, het oude monsterverbond tussen kerk en staat dat men opnieuw op de been tracht te brengen? We weten het niet, maar het lijkt ons weinig waarschijnlijk dat men de mensen zo terug naar de kerk krijgt, of dat men zo stemmen wint.

    Ook in andere landen is de godsdienst nog steeds machtig en zelfs oppermachtig, zoals in Iran. Ik ben er echter van overtuigd dat de bevolking in die landen, mede door een degelijk onderwijs, vroeg of laat zal inzien dat de machthebbers daar de islam gebruiken zoals destijds hier bij ons de vorsten het katholicisme gebruikten om hun eigen macht veilig te stellen. Wanneer dat het geval is, zal ook daar een onweerstaanbare drang ontstaan naar meer vrijheid van denken en handelen, en dat is het einde van elke godsdienst.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:maatschappij


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!