Foto
Categorieën
  • etymologie (75)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (170)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    05-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Veeleer weleens, of eerder wel eens?

    Weleens...

    Het is een vreemd woordbeeld voor mij. Ik had het nog nooit zo gespeld gezien en toen ik het zo tegenkwam in een boek dat ik recentelijk las, greep ik meteen naar mijn onafscheidelijk Montblanc vulpotlood om snel wel van eens te scheiden. Maar zelfkritisch als ik ben, ging ik het toch maar eens nakijken in Van Dale en wat raad je: weleens staat er zo vermeld, in één woord, met als uitleg: bijw. van frequentie; te eniger tijd, een keer; een enkele maal; synoniem: soms.

    Dus in een zin als: ‘Je ontdekt dergelijke schatten wel eens op een rommelmarkt’, moet je weleens schrijven en niet wel eens. We schrijven ook weleer als we bedoelen: enige of geruime tijd of zelfs lang geleden. ‘Wel’ versterkt dan ‘eer’. In ‘weleens’ is dat ook zo: ‘eens’ is ‘een enkele keer’, weleens is net iets vaker: soms, af en toe. Van Dale overdrijft als hij het gelijk stelt met ‘een enkele maal’.

    Ik ben bereid om mij daaraan aan te passen, als het zo is, dan is het ook zo en dan moet het maar. Mezelf kennende, durf ik echter niet beloven dat ik van nu af aan telkens ‘weleens’ zal schrijven. Het zal nog wel eens gebeuren dat ik het vergeet.

    Overigens moet je ook niet overdrijven, zoals in het bewuste boek. Er zijn namelijk gevallen waarin er geen enkele reden is om ‘wel’ en ‘eens’ aan elkaar te schrijven. Je kan al aarzelen bij wat ik net schreef: ‘het zal nog wel eens gebeuren dat…’. Helemaal duidelijk wordt het in deze zin: ‘Het zou wel eens kunnen zijn dat…’. Hier hebben de twee afzonderlijke woorden hun eigen betekenis behouden, ze aan elkaar schrijven zou de inhoud veranderen, de zin zou zelfs onbegrijpelijk worden. We bedoelen immers niet dat het ‘soms’ zou zijn dat…, maar dat, in tegenstelling tot wat men denkt, het meer dan waarschijnlijk zo is dat…, of: het zou goed kunnen zijn dat…

    Ik citeer uit het (voorlopig mysterieuze, maar daarin komt spoedig verandering, wees gerust) boek: ‘Deze veelheid van beroeps- en vrijetijdsmogelijkheden zou echter weleens misleidend kunnen zijn, want…’. Kijk, hier mag je mijns inziens ‘wel’ en ‘eens’ echt niet aaneen schrijven. De auteur bedoelt immers niet dat die veelheid soms, af en toe, een enkele keer of te eniger tijd misleidend zou zijn, maar drukt op een zachte manier uit dat die veelheid wellicht zelfs helemaal niet bestaat, dat het een fictie is. Er is geen enkele reden om hier een bijwoord van frequentie te gebruiken, het gaat er immers helemaal niet om hoe dikwijls of hoe zelden het bedoelde verschijnsel zich voordoet. De auteur bedoelt hier gewoon een vaste, heel courante Nederlandse zegswijze te gebruiken: het zou wel eens het geval kunnen zijn dat… Vergelijk dat met het Engels: it could very well be (the case) that…

    Ik ben het dus wel eens dat weleens wel eens beter aaneen zou kunnen geschreven worden, maar het zou wel eens zo kunnen zijn dat dit ook weleens niet het geval is.

     

    Een andere kwestie die taalpuristen weleens (sic) in de gordijnen jaagt, is het onderscheid tussen ‘eerder’ en ‘veeleer’. Van Dale is hier niet dogmatisch, hij noemt eerder zelfs een synoniem van veeleer. Maar de spellingcontrole van Word, die ik steevast gebruik en bijna onveranderlijk volg, sputtert tegen als je ‘eerder’ gebruikt in een andere betekenis dan ‘vroeger in de tijd’. Enkele voorbeelden:

    -      Had ik dat eerder geweten, dan…

    Hier kan je duidelijk het zogezegd synoniem ‘veeleer’ niet gebruiken, wat erop wijst dat er wel degelijk een betekenisverschil is. Eerder betekent hier duidelijk: vroeger.

    -      Wat we nodig hebben is bekwame medewerkers, eerder dan dure managers.

    Hier kan je evengoed of misschien wel beter ‘veeleer’ gebruiken, omdat ‘eerder’ hier niet de tijdelijke betekenis heeft van ‘vroeger’.

    -      Dat ziet er eerder goed uit…

    Geen tijdelijke betekenis, maar vervang het eens door ‘veeleer’ en je merkt dat er een gering nuanceverschil is. Eerder goed betekent: vrij goed; veeleer goed klinkt stroever, het heeft dan een meer vergelijkende betekenis: dit is goed, veeleer dan de andere mogelijkheid.

    Je kan dus ‘eerder’ wel gebruiken in andere betekenissen dan die van ‘vroeger in de tijd’, maar je kan ‘veeleer’ het best niet gebruiken met die zelfde specifieke betekenis. Met ‘veeleer’ bedoelen we ofwel ‘liever’, ofwel gebruiken we het om een lichte bevestiging te geven, om te zeggen dat iets inderdaad zo is: ‘We kunnen hier veeleer spreken van een geval van overmacht’.

    Om mijn voorlopig mysterieuze auteur nog eens te citeren: ‘…dit leidt immers bijna nooit tot een verlichting van de pijn, maar eerder tot een proliferatie van de symptomen.’ Hier kunnen we maar beter ‘veeleer’ gebruiken, omdat hij hier met ‘eerder’ niet bedoelt ‘vroeger’; het kan dus misleidend zijn om een woord te gebruiken dat ook nog een andere betekenis heeft. Om dubbelzinnigheid te vermijden, kunnen we in dit geval beter ‘veeleer’ gebruiken, dan twijfelt niemand en dat is altijd verkieslijk.

    Dat zijn misschien heel subtiele verschillen, maar ze zijn niet onbelangrijk als je heel precies wil zeggen wat je bedoelt. Terloops wil ik nog opmerken dat in het Frans het onderscheid toch ietwat duidelijker is. Voor ‘vroeger’ zeggen we plus tôt, letterlijk ‘meer vroeg’; voor ‘veeleer’ gebruiken we plutôt. Een enkele letter en aaneen geschreven of niet en toch een zeer duidelijk verschil. Maar ook het verschil tussen ‘eerder’ en ‘veeleer’ is niet erg groot, vandaar dat we ze vaak door elkaar gebruiken, soms terecht en soms ten onrechte.

    In beide gevallen, Frans en Nederlands, gaat het om het verschil tussen het letterlijk ‘eerder’ zijn in de tijd en de figuurlijke betekenis van ‘eerder’ komen in de volgorde van voorkeur. Dat is zeer typisch voor onze taal. Zo schatten wij wat hoger is ook hoger in in figuurlijke zin, zoals we wat lager is ook minderwaardig achten. We passen dan ruimtelijke begrippen toe op niet-ruimtelijke zaken zoals het uitdrukken van een volgorde, een prioriteit, een waardeoordeel. Onze taal, elke taal is op dergelijke mechanismen gebouwd, het zijn handigheidjes, het gebruiken van simpele, evidente begrippen voor allerlei doeleinden, zoals onder en boven, voor en na, in en uit, groot en klein, meer en minder, toekomst en verleden, zelfs links en rechts.

    We hoeven niet eens veel Engels te kennen om meteen te begrijpen wat er bedoeld wordt met: I’ve been down so long it looks like up to me…

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    14-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Register

    Een register is voor de meeste mensen een schrift of een boek waarin men zaken bijhoudt. Het is niet echt een boek in de gebruikelijke betekenis van het woord, omdat er in een nieuw register niets geschreven of gedrukt is, hoogstens een aantal meestal lichtblauwe en rode lijnen die de kolommen en de regels aangeven waarbinnen de gegevens met de hand worden geschreven. Vroeger hadden de bedrijven een kasregister met daarin de inkomsten en uitgaven, in aparte kolommen. Een ander bekend voorbeeld is het bevolkingsregister, met daarin de namen van de personen die in een gemeente of stad of land wonen. Dat hoeft geen echt boek meer te zijn, de gegevens kunnen ook opgeslagen zijn in het geheugen van een computer of op een of andere elektronische drager zoals een cd-rom of een geheugenstick. In het geval van ‘bevolkingsregister’ verwijst de benaming ‘register’ niet meer naar het boek, de drager, maar naar de inhoud.

    Voor de etymologie, de afkomst van ons woord moet je weeral niet bij Van Dale te rade gaan, die verwijst naar het Latijnse woord registrum en een eerste verschijningsdatum van het Nederlandse woord in 1397, maar daarmee zit hij nauwelijks halverwege de geschiedenis. We moeten helemaal terug tot de tijd van de Romeinen. Regero is een werkwoord en het betekent ik noteer, ik schrijf op of over. Het is een samenstelling van gero, ik draag en het voorvoegsel re-, letterlijk ik draag terug; het verwijst naar overdragen van een gegeven naar een lijst. Het verleden deelwoord is regestum en dat is de basis voor een verdere vervorming in het Middeleeuws Latijn: registrum. Van daar is het in zowat alle Europese talen overgenomen.

    Maar ons woord heeft meer dan één betekenis. Zo is er de uitdrukking ‘alle registers opentrekken’. Die hebben we uit de wereld van het orgelspel. Oorspronkelijk verwijst het naar het overzicht van de bedieningsknoppen voor de verschillende klankkleuren en groepen van toonhoogtes die een orgel heeft. Op een groot orgel is dat een zeer indrukwekkende rij knoppen boven en naast de klavieren, bij de uitvoering van complexe orgelwerken is er naast de organist een afzonderlijke muzikant nodig die de registers bedient.

    Bij uitbreiding is één register de verzameling van de orgelpijpen van opeenvolgende tonen binnen één bepaalde klankkleur of toonhoogte, bijvoorbeeld de twaalfvoet, of de neuzelaar en bijgevolg de specifieke klank die daardoor wordt voortgebracht. De organist bedient de verschillende registers door aan een knop te trekken, zodat de lucht van de blaasbalg naar een welbepaalde rij orgelpijpen gaat. Als je alle registers opentrekt, speel je met al de verschillende series pijpen tegelijk en dat geeft niet alleen een zeer rijke, complexe klank, maar het maakt ook veel lawaai, zoals in een orkest met alle (tutti) instrumenten voor een majestueuze finale.

    Van daar is de benaming ‘register’ overgedragen naar andere muziekinstrumenten en zelfs naar de menselijke stem: je kan spelen of zingen in een hoger of lager register. In het taalgebruik is er bijvoorbeeld het vertrouwelijk register of het meer formele.

    Een andere afleiding van het in- en uitschuiven van de bedieningsknoppen van het orgel vinden we in de benaming ‘register’ voor de lade of schuif van schouwen, roosters en ovens.

    Ook in de drukkunst vinden we ons woord terug. Boeken drukt men op grote vellen, signaturen genaamd, die men dan vouwt tot er op elke bladzijde ook één bladzijde afgedrukt staat. Op elk van de katernen die zo ontstaan vind je onderaan een aanduiding die verwijst naar het boek in kwestie en de volgorde van de katernen, zodat er geen vergissingen gebeuren bij het inbinden. De lijst van die verwijzingen noemt men het register. Die naam is bijna vanzelfsprekend overgenomen voor de inhoudsopgave, de lijst van de hoofdstukken en paragrafen die men vooraan of achteraan in het boek afdrukt.

    Maar er is nog een andere toepassing, nog steeds bij de drukkers. Misschien heb je er nog niet op gelet, maar het is zeer belangrijk dat bij drukken de regels van de ene kant van de pagina perfect overeenkomen met die van de achterkant, de keerzijde (men zegt ook recto en verso, of in het Nederlands de schoondruk en de weerdruk). Je kan dat zelf ook vaststellen als je een mooi gedrukt boek ter hand neemt. Hou eens een bladzijde tegen het licht en je zal zien dat, als het boek professioneel gezet is, de regels van de voor- en de keerzijde mooi overlappen. Waarom moet dat zo?

    Papier is altijd min of meer doorzichtig. Enkel zeer zwaar papier is dat niet. Boeken met zwaar papier uitgeven is een dure onderneming en dikke, zware boeken zijn niet handig in het gebruik. Twee goede redenen om dus zo dun mogelijk papier te gebruiken. Maar dan schemeren de letters van de keerzijde storend door op de voorzijde. Al heel vroeg hebben de drukkers ontdekt dat het veel minder hindert als je de regels van de keerzijde netjes doet samenvallen met die van de voorzijde. Doe je dat niet, dan veroorzaakt de keerzijde een grijze schaduw op de witte interlinie van de voorzijde. Dat geeft een smoezelige indruk, alsof het papier vuil is. Het maakt het lezen ook moeilijker. Bij een goede overeenkomst tussen voor- en keerzijde is de interlinie mooi wit, er is een goed contrast tussen de gedrukte tekst en de witte pagina. Bovendien versterkt de schaduw van de keerzijde de letters op de voorzijde: het zwart van de inkt wordt nog versterkt door achtergrond gevormd door de inkt op de keerzijde. Het klinkt allemaal wat ingewikkeld, maar neem eens een goed gedrukt boek in de hand en bekijk het eens, dan wordt het meteen duidelijk.

    Het typografisch goed overeenkomen van het zetwerk van de schoon- en de weerdruk noemt men het register. Registeren (niet: registreren) is het (doen) overeenkomen van de regels. Wellicht is dat afgeleid van gedrukte registers, waarin elke bladzijde egaal bedrukt is met de lijnen die de kolommen vormen; ook daar is het belangrijk dat die mooi overeenkomen, zodat elke bladzijde van het register er eender uitziet.

    Toen men met mechanische meerkleurendruk begon (de eerste gedrukte boeken werden met de hand ingekleurd), stelde zich een nieuw probleem. De verschillende kleuren worden één voor één gedrukt, het papier gaat dus verscheidene keren door de pers. Sommige kleuren moeten precies naast elkaar komen, andere moeten elkaar overlappen om gemengde kleuren te bekomen; en alle kleuren moeten overeenkomen met de gedrukte tekst. Dat is een precisiewerkje voor specialisten. Ook dat is registeren, de overeenkomst is het register: de afbeelding registert, het register is goed.

    Die uitdrukking kan je ook overdrachtelijk gebruiken: twee zaken kunnen goed samengaan en dan registeren ze. Ondernemingszin registert goed met werklust. IJver registert met arbeidsvreugde.

    Register is een handzaam woord. In zijn afgeleide betekenis van het doen overeenkomen van de tekst op de voor- en keerzijde noopt het ons tot nadenken over de manier waarop wij met elkaar omgaan. Zoals en pagina heeft ook elke medaille twee kanten, je kan alles van uit twee oogpunten bekijken, je moet beide klokjes horen luiden. Ook op die manier is het belangrijk dat de twee kanten goed overeenkomen met elkaar. Zoals bij zetwerk worden de dingen vertroebeld als de twee kanten niet overeenkomen, terwijl bij een goede afstemming op elkaar de eigen standpunten nog versterkt worden en het contrast verduidelijkt. Het tegendeel van een stelling is niet meteen onzin, we kunnen veel leren van elkaar als we bereid zijn om naar elkaar te luisteren, om onze versie te toetsen aan een andere.

    Ik had het net over medailles. De twee zijden hebben een naam, zelfs verscheidene. Officieel is dat de avers en de revers zijde. Avers is de voorkant (van het Latijn adversus, dat wat zich tegenover ons bevindt), revers is de achterkant. Wij kennen ook kruis en munt: kruis is de voorzijde, munt de achterkant. Op de voorkant staat een afbeelding, oorspronkelijk een simpel kruis, maar nu meestal de kop van een koninklijk of ander belangrijk persoon; daarom spreken we van de beeldzijde. In het Engels is het officieel obverse-reverse, of in de volksmond heads-tails. In het Frans zegt men naast avers-revers gemeenlijk pile-face maar face is natuurlijk de voorkant, de côté droit, de beeldzijde; pile is de keerzijde, de etymologie is onduidelijk, maar heeft te maken met het Latijnse pila, zuil of kolom, zoals onze pilaar. Op de keerzijde staat meestal de waarde van de munt.

    Kruis of munt doen we voor onbelangrijke dingen, zoals bij een voetbal- of tenniswedstrijd om uit te maken wie het eerst aan deze of gene zijde van het veld begint. Het is de of-of redenering: het is het een of het ander en het maakt niet uit wat het resultaat is. We laten het toeval beslissen. Dat is geen goede manier om bijvoorbeeld aan politiek te doen. Politiek is complex, er zijn meestal veel meer mogelijkheden dan twee.

    In de Belgische politiek zitten we in een patstelling, zoals bij het schaken, waarbij de koning (nog) niet schaak staat, maar geen kant meer uit kan zonder het gevaar te lopen omvergeworpen te worden, terwijl ook de andere stukken niet meer kunnen bewegen. De meeste politici zeggen dat er geen alternatief is: we moeten naar een compromis, waarbij iedereen water in de wijn doet. Ik ben die mening niet toegedaan. De reden voor de patstelling is dat we twee verschillende landen zijn, of zelfs drie, met Vlaanderen als een quasi onafhankelijke staat. Waarom zouden wij een compromis sluiten? Is er één goede reden waarom we niet onze eigen gangen zouden gaan, zoals we al doen voor een ruim aantal belangrijke aangelegenheden, zoals onderwijs en alle culturele kwesties, verkeer, toerisme enzovoort, officieel in totaal meer dan dertig specifieke verantwoordelijkheden? Er is wel degelijk een alternatief: de splitsing van de miskleun België.


    Misschien denk je nu: moeten we dan niet werken volgens het registermodel, waarbij voor- en keerzijde gelijke kansen krijgen? Putten we geen kracht uit de eendracht? Dat is enkel zo wanneer er inderdaad eendracht is. Ik weet het wel, ook de Vlamingen zijn het vaak onderling oneens, maar over maatschappelijke kwesties is er veel meer eensgezindheid binnen elk van de gemeenschappen dan tussen de gemeenschappen. Vlaanderen is overwegend centrumrechts, Wallonië is uitgesproken links. Wat een federale regeringsvorming in de weg staat, is ten gronde niet zozeer de tegenstelling inzake staatshervorming en Vlaamse autonomie, maar wat we met die autonomie willen doen: een Vlaamse staat uitbouwen die niet geschoeid is op de socialistische leest die Wallonië al zolang teistert.

    Als je het op een andere manier wil bekijken, kan je zeggen dat de Franstaligen vooral bezig zijn met de beeldzijde van de medaille, waarop de kop van de vorst prijkt als een symbool van de nationale eenheid. De Vlamingen hebben meer oog voor de keerzijde: daarop staat de waarde van onze munt genoteerd en dat is wat echt telt. Op de beeldzijde kan om het even wat staan, kijk maar eens naar de euro’s in je geldbeugel; het kan ook zonder koning, blijkbaar.

    Een jaar na de verkiezingen is het de hoogste tijd dat er een einde komt aan de Belgische patstelling. Schakers weten dat dit alleen kan door een remise: we stoppen ermee, niemand wint of verliest, we doen een tabula rasa en beginnen opnieuw, elke speler zet al zijn stukken weer op het bord en probeert er het beste van te maken, met respect voor de regels en voor zijn of haar tegenstander.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    31-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de strapatsen van de prins
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Strapatsen… Lang geleden dat we dat nog eens gehoord hebben. De context was de reis van Laurent, de jongste zoon van de Belgische koning, naar het land dat ooit het privébezit was van een van zijn voorvaderen, Leopold de Tweede Metdebaard: Kongo. Als we bedenken wat die daar toen heeft uitgevreten, mag het een wonder heten dat de mollige prins heelhuids is thuisgekomen. De relatie van het volk en de machthebbers van onze voormalige kolonie met ons koningshuis zal ons wellicht blijven bevreemden.

    Ik weet niet wat Laurent daar gaan zoeken is, wellicht weet hij het zelf niet. Hij is geen uitblinker in het weten. Ongetwijfeld heeft hij zich laten meeslepen door de mensen die hem omringen en die nauwe banden hebben met de bedenkelijke machthebbers van dat prachtige maar zo zwaar geteisterde land aan de evenaar. Het staat nog altijd goed om met een lid van de koninklijke familie voor de dag te komen, zelfs als dat de in alle opzichten totaal onbetekenende prins Laurent is. Ze hadden een of andere expert kunnen inhuren, of een universiteitsprofessor strikken met een snoepreisje, dan had geen haan ernaar gekraaid. De inhoudelijke meerwaarde van Laurent voor de zogenaamd wetenschappelijke aangelegenheid waarover het hier zou gegaan hebben, daarover maakt werkelijk niemand zich ook maar enige illusie. Laurent en wetenschap… dat is bijna zo gek als het eredoctoraat dat zijn oudere broer Philippe mocht in ontvangst nemen aan de zogenaamd katholieke universiteit van Leuven, in ruil voor de overigens erg toepasselijke baronstitel voor de toenmalige rector, wiens naam we hier zelfs niet meer wensen te vermelden. Van strapatsen gesproken!

    Wat zijn dat eigenlijk, strapatsen? Dit is wat Van Dale erover weet:

    1 ongemakken waaraan iem. op een tocht of bij een onderneming en vooral waaraan een soldaat te velde blootstaat

    2 buitensporigheden, bokkensprongen

    Laten we maar aannemen dat het bij le petit prince om de tweede betekenis ging. Laurent kreeg immers wel een of andere vorm van opleiding aan de Militaire School en behaalde (nou ja…) het brevet van helikopterpiloot en van duiker, maar ik raad niemand, zelfs niet de nooddruftige regering van ‘de’ Kongo, aan om op hem een beroep te doen in die hoedanigheden, zeker niet in noodgevallen. Hij is ook kapitein ter zee, maar gelukkig voor iedereen, de Somalische piraten niet te na gesproken, onthoudt hij zich ook van het uitoefenen van die taak. Laurent als soldaat te velde, dat is bijna zo gek als het eredoctoraat… Maar nee, dat hebben we al verteld, ’t is waar.

    Bokkensprongen dus, buitensporigheden. De reis zelf kan het probleem niet zijn: er gaan voortdurend Belgische koningen, prinsen, ministers, senatoren en parlementsleden naar de Kongo. Niemand zal ooit de pompeuze Franse volzin vergeten die Wilfried ‘huile frit’ Martens, wellicht tengevolge van een equatoriale zonnesteek of een overdosis aan de plaatselijke mede, zich daar ooit liet ontvallen: j’aime ce pays, j’aime ce peuple et ses dirigents… De gevolgen van l’amour des Belges in de Kongo laten zich nog altijd afmeten aan de aanzienlijke aantallen personen van gemengde afkomst die hier en ginds rondlopen, maar dat geheel terzijde.

    Wat heeft dan al deze dwaze heibel veroorzaakt? Blijkbaar vond de regering het ‘ongepast’ dat Laurent zich naar de Kongo zou begeven, althans voor een dergelijke korte reis. Een definitieve emigratie daarentegen… Onze eerste minister van de ontslagnemende maar niet –krijgende regering had hem op het hart gedrukt om thuis te blijven en Pappa Albèr had hem in dezelfde zin vermaand. Een nieuwe Belgische expeditie naar the heart of darkness was niet aangewezen en ook niet strikt nodig, Stanley had Dr. Livingstone immers al enige tijd geleden teruggevonden, levend en wel, I presume. Maar Laurent, zich daarvan allicht niet bewust, ging toch. En dat is wat wij hier in België een strapats noemen, voilà, zoals wij in Vlaanderen zeggen.

    Van Dale meent dat wij het woord, zoals ons koningshuis, overgenomen hebben uit het Duits: Strapaze. Kan zijn, maar waarom niet van het Frans strapasser of estrapasser? De gemeenschappelijke basis is het Italiaanse strapazzo, strapazzare. We zien daarin het Latijnse voorzetsel extra en het werkwoord pati, dat we kennen van passie, passioneel… De betekenis is dus: extra lijden of afzien, of doen afzien, mishandelen en dat vinden we terug in al de talen die het woord hebben overgenomen, ook in het Nederlands. In sommige talen is er dan die tweede betekenis bijgekomen, namelijk rare toeren uithalen, zich aanstellen, ergerlijke dingen doen. Waarschijnlijk is dat zo gekomen: wie zijn gereedschap, of een dier, of een medemens doet afzien, misbruikt, die stelt zich ook aan, die doet iets dat niet mag, dat hem verboden is. Zoals de prins.

    Kan iemand mij overigens eens uitleggen wat de mogelijke rol van een prins zou kunnen zijn in een parlementaire democratie? Of van een koning? Of waarom zelfs het derde (legitieme) kind van de Belgische koning een ‘dotatie’ moet krijgen van € 25.000 per máánd, schoon?

    Neen? Waarom schaffen we dat dan allemaal niet af?



    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    02-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lichtmis, Chandeleur, Candlemas
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  2 februari, Lichtmis. Tijdens mijn loopbaan van bijna veertig jaar aan de Leuvense Universiteit heb ik jaarlijks het patroonsfeest meegemaakt: Maria, de Moeder Gods, met de eretitel Sedes Sapientiae, Zetel van Wijsheid, was en is de patrones van de Katholieke Universiteit. Op die dag zijn er geen colleges, de kantoren zijn gesloten. Om tien uur gaan de togati in stoet naar de Sint-Pieterskerk, daarna volgt een academische zitting tijdens dewelke een aantal eredoctoraten verleend worden aan wetenschappers, kunstenaars of publieke figuren.

    Lichtmis, in het Latijn Candelaria, in het Frans la Chandeleur, in het Duits Lichtmesse, kreeg die naam omdat tijdens de processie kaarsen worden meegedragen. Die processie werd door paus Sergius I (687-701) ingevoerd om dit Mariafeest luister bij te zetten. Zoals de Joodse wet voorschrijft, zou Maria haar eerstgeboren zoon naar de tempel hebben gebracht op de veertigste dag na zijn geboorte en hem aan Jahweh hebben aangeboden.

    Lucas 2,22-40 Toewijding van Jezus in de tempel

    22 Toen de tijd was aangebroken dat ze zich overeenkomstig de wet van Mozes rein moesten laten verklaren, brachten ze hem naar Jeruzalem om hem aan de Heer aan te bieden, 23 zoals is voorgeschreven in de wet van de Heer: ‘Elke eerstgeboren zoon moet aan de Heer worden toegewijd.’ 24 Ook wilden ze het offer brengen dat de wet van de Heer voorschrijft: een koppel tortelduiven of twee jonge gewone duiven.

    25 Er woonde toen in Jeruzalem een zekere Simeon. Hij was een rechtvaardig en vroom man, die uitzag naar de tijd dat God Israël vertroosting zou schenken, en de heilige Geest rustte op hem. 26 Het was hem door de heilige Geest geopenbaard dat hij niet zou sterven voordat hij de messias van de Heer zou hebben gezien. 27 Gedreven door de Geest kwam hij naar de tempel, en toen Jezus’ ouders hun kind daar binnenbrachten om met hem te doen wat volgens de wet gebruikelijk is, 28 nam hij het in zijn armen en loofde hij God met de woorden:

    29 ‘Nu laat u, Heer, uw dienaar in vrede heengaan,

    zoals u hebt beloofd.

    30 Want met eigen ogen heb ik de redding gezien

    31 die u bewerkt hebt ten overstaan van alle volken:

    32 een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen

    en dat tot eer strekt van Israël, uw volk.’

    33 Zijn vader en moeder waren verbaasd over wat er over hem werd gezegd. 34 Simeon zegende hen en zei tegen Maria, zijn moeder: ‘Weet wel dat velen in Israël door hem ten val zullen komen of juist zullen opstaan. Hij zal een teken zijn dat betwist wordt, 35 en zelf zult u als door een zwaard doorstoken worden. Zo zal de gezindheid van velen aan het licht komen.’

    36 Er was daar ook een profetes, Hanna, de dochter van Fanuel, uit de stam Aser. Ze was hoogbejaard; vanaf haar huwbare leeftijd had ze zeven jaar met haar man geleefd, 37 en ze was nu al vierentachtig jaar weduwe. Ze was altijd in de tempel, waar ze God dag en nacht diende met vasten en bidden. 38 Op dat moment kwam ze naar hen toe, bracht hulde aan God en sprak over het kind met allen die uitzagen naar de bevrijding van Jeruzalem.

    39 Toen ze alles overeenkomstig de wet van de Heer hadden gedaan, keerden ze terug naar Galilea, naar hun woonplaats Nazaret. 40 Het kind groeide op, werd sterk en was begiftigd met wijsheid; Gods genade rustte op hem.

    Aangezien de dag van Kerstmis niet van bij het begin vast lag, varieerde aanvankelijk ook de datum voor dit feest, maar sinds 542 ligt Lichtmis vast op 2 februari, op bevel van keizer Justinianus, om het einde van een plaagepidemie in Constantinopel te gedenken. Dit Mariaal feest heeft echter een moeizame verspreiding gekend in het christendom. Pas rond het jaar duizend komt het zowat overal voor.

    Die ene zin uit het loflied van Simeon, het befaamde Nunc dimittis, die verwijst naar Christus als het licht voor de heidenen, was dus de aanleiding om de processie met kaarsen op te luisteren.

    De mens is voor het eerst kaarsen gaan gebruiken in China, rond 200 voor onze jaartelling. Het principe is vrij eenvoudig en waarschijnlijk afgeleid van het gebruik van olielampen, waarbij een lont (de oorspronkelijke betekenis was: een vodje) of wiek (van ‘wikkelen’) in olie drijft, de olie opzuigt en stilaan zichzelf en de olie opbrandt. Een of andere slimmerik of misschien wel meer dan een heeft dan geëxperimenteerd met allerlei andere brandbare materialen dan de alomtegenwoordige olijfolie en zo kwam men bij dierlijk vet, talg, spermaceti (letterlijk: zaad van walvis, een vette vloeistof in de schedelholte van potvissen). Olijfolie blijft vloeibaar bij kamertemperatuur en ver daaronder, terwijl allerlei vet veel sneller stolt en dus kan verwerkt worden in een rol, met de wiek binnenin: een kaars.

    Er is onenigheid over de vraag of de Romeinen al kaarsen gebruikten. De moeilijkheid is dat er van olielampen wel massa’s archeologische overblijfselen zijn, maar dat kaarsen helemaal opbranden… We weten dus niet goed wat de Romeinen met candela (van candere, schijnen, oplichten) bedoelden: een licht, dat wel, maar welk soort? Een lamp, of een kaars? Zeker is dat rond 400, toen de macht van het Romeinse rijk aan het tanen was en olijfolie schaars werd, overal in Europa kaarsen in gebruik werden genomen. In het Frans: chandelle, eigenlijk een vetkaars, naast bougie (naar de Algerijnse stad met die Franse naam, Bougie, waar een zeer fijne was vandaan kwam) en cierge (van Lat. cereus, van was); Engels candle, Italiaans en Spaans candela.

    Waar komt ons woord ‘kaars’ dan vandaan? De meningen zijn verdeeld.

    Enerzijds verwijst men naar het Griekse woord voor papyrus: chartès. Wieken voor lampen en dus ook voor primitieve kaarsen, eigenlijk in olie gedrenkte wieken, werden gemaakt van papyrusrolletjes of van de pit van de papyrusplant. In het Latijn werd dat charta, zoals in Magna Charta en in ons woord ‘charter’. Maar blijkbaar gebruikte men ook de naam voor de stof waaruit de wiek gemaakt was voor de hele kaars. Van het Latijnse charta is het maar een kleine stap naar ‘kaars’.

    Anderzijds ziet men ons Nederlands woord afgeleid van het Oudhoogduits kerza of charza, maar de oorsprong van dat woord kent men niet, hoewel charza toch behoorlijk goed op charta lijkt, vind ik. Men zoekt het dan nog verder, namelijk bij cerata, van cerare, met was bedekken; cera is Latijn voor bijenwas, in het Grieks is het keros. Maar bijenwas is nu en was toen ook een luxeproduct. Het lijkt me weinig waarschijnlijk dat me de goedkope kaarsen, die meestal gemaakt waren van dierlijk vet, de naam zou geven van iets dat men waarschijnlijk nog nooit gezien had: een dure kaars van bijenwas…

    Naast de evidente ontlening candle heeft het Engels nog een ander woord voor (een dunne) kaars, namelijk taper. Dat zou volgens de Oxford English Dictionary afgeleid zijn van… papyrus (door een omwisseling van de begin p- tot t-. Een van de oudste manieren om een kaars te maken is door de wiek loodrecht onder te dompelen in vloeibare was of vet. Door telkens de aanwassende wiek uit het bad te halen, te laten opstijven en dan weer onder te dompelen, krijgt men stilaan een kaars met een specifieke vorm, namelijk dik van onder en dun van boven, waar de vloeibare was naar beneden loopt en pas daar opstijft. Zo’n taper gaf dan zijn naam aan het werkwoord to taper, schuins op- of aflopen, versmallen of verbreden, naargelang je het bekijkt.

    Zo, dat was nog eens een etymologische rondreis op de dag van de kaarskensprocessie. Steek eens een kaars aan, dat is best gezellig in huis.

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    06-01-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Holocaust
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Voor uitzonderlijke gebeurtenissen gebruiken wij meestal grote woorden. We spreken van de Slag der Gulden Sporen, van de Franse Revolutie, van de Grote Oorlog (WO I); de ellende en de gruwel van oorlogen drukken we uit door ze met hun duur te benoemen: de Dertigjarige, de Tachtigjarige, Honderdjarige oorlog. We hebben het ook over de Copernicaanse Revolutie, over de Grote Verandering. In Ierland was er een Great Famine, in Londen the Great Fire, in 1348 heerste de pest of the Black Death. Alles is begonnen met de Big Bang, alles eindigt in de Apocalyps. Maar geen enkel woord heeft in onze tijd zo’n grote weerklank gevonden als de naam die wij geven aan de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog: de Holocaust.

    Dit vreemde woord hebben we overgenomen uit het Grieks. Je vindt er twee Griekse woorden in terug, holos en kaustos, ‘heel’ en ‘verbrand’. De term holokauston bestond al in de Griekse oudheid en verwees naar brandoffers waarbij een offerdier helemaal opgebrand werd (holokautein), tot er niets dan as van overbleef. Dit was in tegenstelling tot thyestai, waarbij de eetbare delen werden geroosterd en verorberd door de priesters, soms samen met de gelovigen; de beenderen en het vet liet men dan verder opbranden voor de goden. Ook de Joden kenden dat verschil: de term olah verwijst naar een ‘volledig offer’, waarbij er niets resteerde dan wat as, die dan door de priesters ritueel werd verwijderd en gedeponeerd op een koosjere plaats. Toen het Oude Testament in het Grieks werd vertaald als de Septuagint (rond 200 voor onze tijdrekening), gebruikte men voor het Hebreeuwse olah, brandoffer, het Griekse woord holokauston. Naar verluidt is men die term in zijn letterlijke, etymologische betekenis vanaf rond 1850 beginnen te gebruiken voor grote rampen. Na de Tweede Wereldoorlog werd het de vaste term, misschien ook omwille van de vreemde afkomst en de associatie met de Bijbel en het Jodendom, voor de vernietiging door de Nazi’s van zes miljoen Joden (en vele anderen). In de Joodse traditie spreekt men van de Shoah, Hebreeuws voor ‘onheil’. Nog later, in de Koude Oorlog, toen de totale vernietiging van de wereld in een nucleaire wereldbrand een reële mogelijkheid was, kreeg die verschrikking ook de titel van Holocaust, met hoofdletter.

    Een van de vindplaatsen in het Oude Testament van ons woord is het verhaal van Jephtha, Jeftha of Jefte. We vinden het in het Boek Rechters of Richteren, hoofdstuk 11. Jefta is de leider van de Israëlieten in een territoriaal conflict (toen ook al, ja…) met de Ammonieten. De onderhandelingen lopen op niets uit en

    29Toen werd Jefta gegrepen door de geest van de HEER. Hij trok door heel Gilead en Manasse, ging daarna weer terug naar Mispa in Gilead en trok van daar op tegen de Ammonieten. 30Hij beloofde de HEER: ‘Als u de Ammonieten aan mij uitlevert, 31dan zal het eerste dat me bij mijn behouden thuiskomst tegemoet komt voor u zijn; dat zal ik als brandoffer (= holokauston) aan u opdragen.’ 32Toen trok hij op tegen de Ammonieten en bond de strijd met hen aan, en de HEER leverde ze aan hem uit. 33Jefta sloeg hen terug van Aroër tot Minnit en Abel-Keramim en nam daarbij niet minder dan twintig steden in. Zo bracht hij een zware nederlaag toe aan de Ammonieten, die het hoofd moesten buigen voor de Israëlieten.

    34Toen Jefta terugkwam in zijn woonplaats Mispa, werd hij met reidansen en trommelspel verwelkomd. Zijn dochter ging voorop. Zij was zijn enige kind, andere zonen of dochters had hij niet. 35Meteen toen hij haar zag scheurde hij zijn kleren en riep uit: ‘Ach mijn kind, dat jij me deze slag moet toebrengen, dat juist jij het bent die me in het ongeluk stort! Ik heb de HEER een gelofte gedaan en daar kan ik niet op terugkomen.’ 36‘U hebt de HEER een gelofte gedaan, vader,’ antwoordde ze. ‘Nu hij u gewroken heeft op uw vijanden, de Ammonieten, moet u met mij doen zoals u hebt beloofd. 37Maar dit wil ik nog vragen: gun me voordat u uw gelofte ten uitvoer brengt nog twee maanden tijd, zodat ik met mijn vriendinnen de bergen in kan trekken om erover te treuren dat ik nooit iemands vrouw zal zijn.’ 38‘Goed,’ zei Jefta, en hij liet haar voor twee maanden de bergen in gaan om met haar vriendinnen om haar maagdelijkheid te treuren. 39Toen die twee maanden voorbij waren keerde ze naar haar vader terug, en hij bracht zijn gelofte ten uitvoer. Nooit had ze met een man geslapen. Sindsdien is het in Israël de gewoonte 40dat de jonge meisjes elk jaar vier dagen lang rouwklagen om Jefta’s dochter.

    Het is een verhaal dat de katholieke kerk vandaag niet onder de aandacht van de gelovigen brengt, om begrijpelijke redenen. Toch wordt Jefta in de Hebreeënbrief (die overigens niet van Paulus is) 11de hoofdstuk wel expliciet vernoemd en geprezen om zijn geloof:

    32Wat valt hier nog aan toe te voegen? De tijd ontbreekt me om te vertellen over Gideon en Barak, Simson en Jefta, David en Samuel, en over de profeten, 33die door hun geloof koninkrijken overwonnen, gerechtigheid lieten gelden, en kregen wat hun beloofd was; die leeuwen de muil toeklemden, 34aan vuur de laaiende kracht ontnamen en ontkwamen aan de houw van het zwaard; die hun zwakheid krachtig overwonnen, in de oorlog machtige helden werden en vijandelijke legers op de vlucht joegen. 35Vrouwen kregen hun doden terug doordat die uit de dood opstonden. Anderen werden gemarteld tot de dood erop volgde en wilden van geen vrijlating weten, omdat ze uitzagen naar een betere opstanding. 36Weer anderen kregen te maken met bespotting en geseling, zelfs met arrestatie en gevangenschap. 37Ze werden gestenigd of doormidden gezaagd, of stierven door een moordend zwaard. Ze zwierven rond in schapenvachten of geitenvellen, berooid, vernederd en mishandeld. 38Ze doolden door verlaten oorden en berggebieden en verscholen zich in grotten en holen onder de grond. Ze waren voor de wereld te goed. 39Al deze mensen, die van oudsher om hun geloof geprezen worden, hebben de belofte niet in vervulling zien gaan 40omdat God voor ons iets beters had voorzien, en hij hen niet zonder ons de volmaaktheid wilde laten bereiken.

    De traditie heeft het heel moeilijk gehad met dit Bijbels verhaal, meer nog dan met dat van het offer van Isaac; lees hierover meer en klik: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=426499

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=427925

    Bij Isaacs brandoffer, olah of holocaust weerhoudt de hand van God of zijn engel op het laatste moment het mes van Abraham. Jefta voert zijn verschrikkelijke belofte aan God zonder meer uit, zijn enige dochter onderwerpt zich na de gepaste rouwperiode goedschiks aan zijn barbaarse daad. In de vele bewerkingen die van dit verhaal zijn gemaakt, heeft men er een happy end aan gebreid zoals bij Isaacs offer: Iphis, zoals de dochter dan heet, wordt niet (al dan niet levend) verbrand, maar gebruik makend van de elementen in het verhaal die naar haar maagdelijkheid totterdood verwijzen, wordt haar doodsvonnis op het laatste moment na de obligate tussenkomst van een engel omgezet in een zeer betreurde levenslange verplichte maagdelijkheid.

    Zo is het in het oratorium van Haendel, Jephtha (1751), waar de heldhaftige vader een ontroerende aria zingt, waarin hij de engelen vraagt om zijn dochter op haar weg naar de hemel te begeleiden. De Deus ex machina-oplossing was allicht ook aanwezig in Meyerbeers opera De gelofte van Jefta (1812). Rond 1648 schreef Carissimi een oratorium Jephte, dat in 1967 door Hans Werner Henze werd gemoderniseerd, wellicht met dezelfde elegante vervorming van de oorspronkelijke Bijbelse versie. In 1659 schreef Vondel zijn ‘Jefta, een offergelofte’; ik vermoed dat ook daar voor die formule gekozen is. Meer recentelijk was er een roman van de Duitse schrijver Lion Feuchtwanger (1884-1958) Jefta und Seine Tochter (1957); daar is geen sprake van een soft versie, natuurlijk: de auteur is geen katholiek maar een jood en keert dus terug naar de originele versie in al haar dramatische onbegrijpelijkheid. Wanneer Oedipus beseft dat hij zijn vader heeft vermoord en zijn eigen moeder tot vrouw heeft genomen verwacht je ook niet dat Zeus in de wolken verschijnt om te zeggen dat het maar een grapje was om hem te testen en dat hij zich helemaal de ogen niet hoef uit te steken, toch?

    Zoals ik hier al vaker heb aangetoond, vind je in de Bijbel meer teksten die absoluut niet passen in de christelijke interpretatie dan andere. Het Oude Testament is voorwaar geen Gewijde Geschiedenis, behalve in de grondig gekuiste versies die wij op school in beduimelde handboeken aangeboden kregen. Ook dat is wat men in de christelijke theologie ‘accommodatie’ noemt (klik hier voor meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=506048). Als men in de Bijbel iets tegenkomt dat niet past in het beeld dat men van God wil ophangen, dan zegt men doodleuk dat het eigenlijk niet zo bedoeld is, dat het een andere, verborgen of onderliggende betekenis heeft, dat je dat storend element in zijn historische context moet begrijpen, dat God zich immers steeds heeft aangepast of geaccommodeerd aan zijn publiek. Hij sprak dus anders tegen de Israëlieten destijds dan hij nu tot ons zou spreken.

    Dat is allemaal goed en wel, het lijkt een aanvaardbaar hermeneutisch principe, dat we zonder enige aarzeling ook op profane teksten toepassen: je moet rekening houden met de Sitz im Leben als je een tekst wil begrijpen; je leest een middeleeuwse ballade niet zoals de tekst van een rapper. Het probleem met een dergelijke manier om de Bijbel te lezen is dat men die enkel toepast op de vervelende, storende of ronduit onaanvaardbare passages en al het overige, dat wel in overeenstemming is met het ideale godsbeeld, toch als het onomstootbare Woord van God zelf aanneemt.
     
    Exegeten hebben zich in de meest ingenieuze grammaticale en stilistische bochten gewrongen om het verhaal van Jefta anders te verklaren; wanneer dat niet lukte, heeft de kerk en de door de kerk gecensureerde kunst de tekst gewoon veranderd, al dan niet met een verwijzing naar het accommodatieprincipe. Maar waarom dat dan ook niet toepassen op de duizenden andere onaanvaardbare passages? Waarom vasthouden aan de mirakels? Eerst heeft het christendom die van het Oude Testament, van de Joden dus, verworpen als slechts een manier van spreken; later hebben de meest progressieve theologen dat ook willen toepassen op de mirakels die Christus zelf zou gedaan hebben, maar de kerk heeft dat nooit aanvaard. Ook zo voor de Verrijzenis: geen sprake van dat men dat figuurlijk zou lezen, nee: de Heer is waarlijk opgestaan, terwijl Jefta’s dochter niet echt vermoord is door haar vader als een zoenoffer voor God. Zie je wat ik bedoel?

    Laten we even terugkeren naar dat verhaal van Jefta. Aandachtige lezers of fervente operaliefhebbers hebben ongetwijfeld een belletje horen rinkelen toen ze het verhaal hier lazen: een koning of veldheer doet een uitdagende belofte aan de goden of God: indien hij een veldslag wint, zal hij het eerste dat hij tegenkomt bij zijn thuiskomst offeren; dat blijkt helaas zijn eigen kind te zijn. Het is het verhaal van de bekende opera van Mozart: Idomeneo Re di Creta (1781), op een libretto van Varesco. Erg origineel was dat libretto niet: in 1712 componeerde André Campra al een opera op een tekst van Antoine Danchet en Varesco liet zich gewillig en klakkeloos leiden door die versie van het Idomeneus-verhaal. Danchet had dat verhaal evenmin zelf bedacht. Het behoorde, althans wat de personages betreft, tot de klassieke oudheid, meer bepaald het Iliasverhaal, waar Idomeneus een van de aanvoerders is van de Grieken, een belangrijk adviseur van Agamemnon, een van de Grieken die plaats namen in het Trojaanse paard. Maar het verhaal dat ook hij een belofte deed aan de goden en dan zijn eigen zoon, Idamante bij Mozart, moest offeren, vinden we niet bij Homeros, ook niet bij Vergilius, maar pas veel later, bij een geleerd commentator van de Aeneis van Vergilius, namelijk Maurus Servius Honoratus (4de eeuw) en naar verluidt ook bij anderen na hem. Het verhaal werd opgepikt door Fénélon in zijn beroemde Les Aventures de Télémaque (1693-4), een onverbloemde kritiek op het vorstelijk absolutisme. Van daar heeft het dan zijn weg gevonden tot bij Mozart.

    Maar daarmee weten we nog niet waar het verhaal echt is ontstaan. Het was al gemeengoed in de vierde eeuw, Servius heeft het wellicht niet zelf verzonnen. In de Loeb-uitgave van Apollodorus ‘Bibliotheek’ door J.G.Frazer (van de Golden Bough, inderdaad) is er sprake van The Vow of Idomeneus (hoofdstuk 12). Het is echter onduidelijk waar en wanneer ‘de gelofte van Idomeneus’ voor het eerst verschenen is in de literatuur. Er zijn natuurlijk verscheidene elementen die ons bekend voorkomen. Het offeren tot de goden, vooral die van de zee, was een vast gebruik, dat lezen we al herhaaldelijk bij Homeros. Het meest bekende verhaal daaromtrent is dat van Iphiginea, de dochter van Agamemnon en Clytaemnestra, die door haar vader wordt geofferd om een gunstige wind te bekomen voor de Griekse vloot op weg naar Troje. Ook dat berust op een belofte die Agamemnon ooit had gedaan, namelijk dat hij het beste van de oogst van dat jaar zou offeren aan Artemis, niet beseffend dat de godin zijn dochter zou opeisen. Er zijn talrijke bewerkingen voor toneel en opera gemaakt op basis van de treurspelen van Euripides.

    In de Griekse mythologie vallen kinderen wel vaker als slachtoffer, denken we maar aan Medea. Idomeneus keert na de val van Troje terug naar Kreta, net zoals Odysseus en moet de goden van de zee en van de wind gunstig stemmen door zoenoffers. Het is dus geen grote sprong voor de verbeelding naar de tragische ontwikkeling waarbij het beloofde offer het eigen kind blijkt te zijn. Toch meen ik dat het niet onwaarschijnlijk is dat deze late aanvulling bij het Idomeneusverhaal uit de klassieke oudheid zou teruggaan op het Bijbelse verhaal van Jefta. Het Oud Testament was toen al lang vertaald in het Grieks en de Septuagint was in de Hellenistische periode en in de Romeinse tijd alom bekend, het was de versie waarin de Bijbel toen werd gelezen. In de vierde eeuw was het christendom de staatsgodsdienst. Een vermenging van twee tradities, de Grieks-Romeinse en de Bijbelse, is dus niet ongewoon. Dat men het Bijbelse verhaal heeft aangepast door het slachtoffer een zoon te maken in plaats van een dochter, lijkt dan weer te verklaren door de invloed van het verhaal van Abraham en Isaac, dat algemeen bekend en zeer geliefd was in de christelijke traditie.

    Ik eindig met een verwijzing naar twee min of meer recente films rond de Holocaust. In Sophie’s Choice, naar de roman van William Styron (1979), moet een moeder kiezen welk van haar twee kinderen zal gespaard worden in Auschwitz. Zij ‘offert’ haar dochtertje als brandoffer en spaart zo haar zoontje. In La vita è bella (1997) offert een vader zichzelf op om zijn zoontje te redden in een Nazi concentratiekamp.

    Wij denken nogal gemakkelijk dat brandoffers niet meer van deze tijd zijn. De herinnering aan de Holocaust en de gruwelen die ook vandaag nog gebeuren, moeten ons doen inzien dat de vreselijke keuzes waarvoor een mens zich kan geplaatst zien van alle tijden zijn. Misschien is dat de diepere betekenis van het verhaal van Jefta en van Idomeneus: het is niet God of de goden die ons een hartverscheurende, onmogelijke keuze opleggen of ons dwingen om ons aan roekeloos gemaakte beloften te houden. Dat is maar de inkleding, de ‘accommodatie’. De echte boodschap is dat het leven vol verrassingen is, dat tragische gebeurtenissen iedereen kunnen overkomen, dat het noodlot toeslaat wanneer we het niet verwachten, dat we het meest kwetsbaar zijn in wat ons het dierbaarst is.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    24-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wie(n)s oude gewaden?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vorige zaterdag zijn we, dank zij een vriendelijke goede kennis, met gratis kaarten naar een concert gegaan in de Leuvense Sint-Geertruikerk. Onder de titel Angelus bracht het koor OrSeCante en het Bhag-ensemble Halle een programma met hoofdzakelijk werk van Bach: het Magnificat en de al even bekende eerste cantate uit het Weinachtsoratorium. Koor, orkest en solisten deden hun werk voortreffelijk onder de kundige en enthousiaste leiding van Arnout Malfliet.

    Het was een vreemde ervaring voor mij, nog eens in een kerk komen, zelfs voor een concert. Het was er koud en het is ook geen mooie kerk, ze heeft zwaar geleden in de oorlog en de restauratie binnenin is veeleer haastig oplapwerk geweest. Het orgel is wel in goede staat, met een heel mooi trompetregister.

    De dirigent nodigde de aanwezigen uit om enkele koralen mee te zingen, na even kort inoefenen en ja, deze atheïst heeft meegezongen… De teksten waren, zoals de dirigent ook zei, niet te pruimen, maar we hebben ons daaroverheen gezet, zoals wellicht 250 jaar geleden… Wat dacht je van: Ach mein herzliebes Jezulein! Mach dir ein rein sanft Bettelein, zu ruhn in meines Herzens Schrein, Dass Ich nimmer vergesse dein!

    Ik heb het hier al vaker geschreven en ik sta niet alleen met dit standpunt, ook een onverdachte Bachkenner als Maarten ’t Hart deed daarover al zijn beklag in zijn Bach-boek (2000): de teksten van Bach zijn vaak zo slecht als zijn muziek goed is en dat wil wat zeggen. Ik heb vaak de onweerstaanbare neiging om nieuwe teksten te dichten voor die onvoorstelbaar machtige muziek, maar ja, wie zal ze ooit uitvoeren? Er was al kritiek toen men in Nederland een Nederlandse versie van de Matteüspassie uitvoerde, maar dat was misschien net omdat men dan de banaliteit van de suikerzoete piëtistische karamellenverzen nog beter hoorde…

    De kerk, de religieuze muziek, twee uur lang. Het gaf me volop de gelegenheid om na te denken tussen het genieten door. Ik ben opgegroeid in een zeer katholiek midden. Ik ben vertrouwd met de liturgie, de gebeden en gezangen, het kerkelijk jaar. Maar ik heb er lang geleden al afstand van genomen en sinds vijf jaar heb ik me er ook openlijk van afgekeerd. Ik ben atheïst en behoorlijk antiklerikaal, soms zelfs onbehoorlijk... Wat doe je dan met een Bachconcert in een kale, koude kerk? Ik moet het toegeven, ik heb me niet echt geërgerd. Bachs muziek maakt alles goed, je neemt de onnozele teksten erbij zonder er lang bij stil te staan. Maar wat een gemiste kans! Dat merk je pas als er af en toe eens een betere tekst opduikt, wat zaterdag helaas niet het geval was.

    Maar goed, wat doe je met dat verleden? Moet ik, als die andere fiere Sicambriër, Clovis, nederig het hoofd buigen en verbranden wat ik heb aanbeden en aanbidden wat ik heb verbrand, zoals de legende en Gregorius van Tours ons vertellen, maar dan in omgekeerde zin?

    Ik bedoel: moet ik, als atheïst, alles uit mijn religieuze opvoeding overboord gooien, zonder meer? Dat lijkt me ten enenmale onmogelijk. Hoe zou ik het kunnen? Ik heb heerlijke herinneringen aan uiterst pakkende momenten die ik doorbracht in kerken en kapellen. Er zijn veel lelijke kerken, er zijn ook enkele zeer mooie en dat zijn niet altijd de grootste. Ik hou van glasramen en die vind je nu eenmaal vooral in kerken. Idem voor houtsnijwerk… Maar ook liturgie kan aangrijpend mooi zijn. Ik was altijd blij als we aan het einde van het ‘lof’ het Tantum ergo Sacramentum mochten aanheffen. En wie is niet tot tranen toe bewogen wanneer men het In paradisum deducant te angeli inzet als de lijkkist naar buiten wordt gedragen?

    De Piëta van Michelangelo of zijn sobere, menselijke madonna met kind in de Brugse Onze-Lieve-Vrouwekerk, Bernini’s Extase van Teresa van Avila; Breughels volkstelling in Bethlehem: wat moeten we ermee in een geseculariseerde wereld? Wat inderdaad met al de zogenaamd religieuze muziek, met Bachs cantates en Haendels Messiah voorop?

    Ik weet het niet goed. Neem nu de madonna van Michelangelo in Brugge. Neem die weg uit haar kerkelijke context, plaats haar in een museum of een andere openbare plaats (goed beveiligd, want het is de enige Michelangelo benoorden de Alpen…) en het blijft hetzelfde kunstwerk, er is immers niets specifieks religieus aan een moeder met kind. Idem dito voor Breughels schilderij: je moet al goed zoeken naar Maria en Jozef en het decor is Vlaanderen in de 16de eeuw. Maar de barokke getormenteerde Teresa van Bernini? Dat is veel moeilijker: je kan haar desnoods bekijken als een vrouw die een (virtueel?) orgasme geniet, maar dat lijkt me wel erg ongepast.

    Misschien moeten we het wat ruimer bekijken. Hoe gaan we in het algemeen om met ons individueel en collectief verleden, met de geschiedenis? Je kan die niet veranderen, hoogstens grondig bestuderen en eventueel anders interpreteren. We leren leven met onze voorgeschiedenis, we integreren ze in ons heden, we leren eruit en nemen ze als inspiratiebron voor onze toekomstplannen. Zeker, er zijn aspecten die we liever zouden vergeten, vergissingen, dwaasheden, onvergeeflijke fouten. Wie zou er niet bepaalde gebeurtenissen uit zijn leven wissen als dat kon? Zouden we niet allemaal sommige episodes uit de geschiedenis willen verwijderen? Voorbeelden genoeg… Maar dat kan en mag niet: wie het verleden vergeet zal gedwongen zijn om het te herhalen; George Santayana (1863-1952): "Those who cannot remember the past are condemned to repeat it" (from "Life of Reason I").

    Het is trouwens helemaal niet zo dat we ons hele verleden zouden willen vergeten, of de hele geschiedenis. Wij zijn erdoor gefascineerd, we zijn er voortdurend mee bezig. Noch is het zo dat wat het verst achter ons ligt het minst belang zou hebben: we trekken in dichte drommen naar de piramiden bij Gizeh en de tempel van Borobudur en de ruines van Machu Picchu. Voor kunstwerken uit de verre oudheid betaalt men fabuleuze bedragen. Wij zijn dus al bij al trots op ons verleden, we willen het helemaal niet vergeten! Het komt er dus op aan om het op de juiste manier te bekijken: the good, the bad and the ugly, en daaruit dan de juiste conclusies te trekken.

    Dat probeert de kerk ook, zeggen Léonard en Ratzinger in koor: conservatief zijn betekent bewaren (Lat. conservare): zij willen uit de traditie datgene bewaren dat waardevol is. Dit is inderdaad een goed principe, maar alles hangt af van de concrete toepassing. Als men bijvoorbeeld de Tridentijnse ritus in ere herstelt dan gaat men zonder aanwijsbare reden bijna vijfhonderd jaar terug in de tijd, gewoon om het principe (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=163). Als men vasthoudt aan al de kerkelijke tijdsgebonden dogma’s, dan is men blind voor de context waarin ze ontstaan zijn en voor de werkelijkheid van vandaag, waarop ze passen als een tang op een varken.

    Het is voor moderne mensen soms heidens moeilijk om het verleden een plaats te geven in ons leven. Er zijn bijvoorbeeld nog maar weinig mensen die de rijmelarij van de Rederijkers kunnen appreciëren en dat is maar goed ook. Het Nederlands van de Statenbijbel is van een tijdloze schoonheid, maar het is ook vaak onleesbaar en dus is het goed dat er herhaaldelijk nieuwe vertalingen verschijnen.

    De ultieme test voor wat belangrijk is en de moeite om bewaard te blijven, is de intrinsieke waarde die iets heeft. Neem nu de uitvoeringspraktijk van oude muziek: het kan niet origineel genoeg zijn, daarover zijn we het nu eens. Beethoven moet klinken zoals in zijn eigen tijd, niet zoals Karajan hem interpreteerde. Breughel was tijdens zijn leven al beroemd en duur, zo ook Rogier Vanderweijden, Dürer… Maar de in serie gefabriceerde veelkleurige plaasteren heiligenbeelden uit de vorige eeuw zijn pure kitsch, daar moeten we niet lang over nadenken. Tv-programma’s zoals Tussen kunst en kitsch en de Antiques Roadshow zijn een goede waardemeter, daar leer je wat intrinsieke waarde heeft in die context.

    Kan je dat doortrekken naar muziek? Is het ook daar zo dat wat duur ook waardevol is? Er is zeker iets te zeggen voor de publieke belangstelling, bij concerten en in de verkoop van cd’s en dvd’s, als min of meer objectieve waardemeter. Maar ook hier zijn er altijd vergeten schatten op zolder…

    Laten we stilaan naar ons besluit gaan. Het verleden kunnen we niet veranderen en we mogen het niet vergeten. We moeten bewaren wat belangrijk is en hoe meer mensen iets belangrijk vinden, hoe mee kans dat het ook echt zo is; we moeten lessen trekken uit al wat mensen voor ons hebben gedaan, of dat nu opmerkelijk goed of slecht was, of banaal. We moeten de toekomst met open vizier tegemoet treden, maar handelen met kennis van zaken.

    Als titel voor deze bijdrage had ik een uitdrukking gekozen die ik hier al herhaaldelijk heb gebruikt en die je zeker ook kent: de oude gewaden afleggen. Dat klinkt heel Bijbels en dus ging ik op zoek naar de context, chapter and verse. Als je dat ook wil doen, dan kan ik je de moeite besparen, je zal het daar niet vinden. Er zijn wel twee passages waarin sprake is van het afleggen van de oude mens (Ef 4,22; Kol 3,9), maar die oude gewaden zijn op een heel andere, voor mij totaal onverwachte en veeleer merkwaardige manier in ons algemeen taalgebruik gekomen. Ze verschijnen voor het eerst in 1920, als de titel en aanvangsvers van een gedicht in de bundel De boodschap van de nu grotendeels vergeten Vlaamse dichter en activist Wies Moens (1898-1982).

    De oude gewaden

    zijn afgelegd.

    De frisse vaandels

    staan strak

    in den morgen.

    Aartsengelen

    klaroenen

    den nieuwen dag.


    Wie het mes van zijn haat

    sleep op zijn handpalm,

    inkeren zal hij bij den vijand

    en reiken zijn mond hem ten zoen!

    Wie ging naar verdrukten

    en droeg vertedering in 't hart,

    hij wakkert hen óp tot den Opstand,

    die het teken van de Gezalfden

    zichtbaar maakt aan het voorhoofd

    der kinderen uit de verborgenheid!


    Strak staan

    de vaandels in den morgen.

    Aartsengelen

    roeren de trom.

    De jonge karavanen

    zetten aan.


    Ik laat het aan elk van jullie over, lieve lezers, om uit te maken of dit gedicht tot ons onvervreemdbaar erfgoed behoort, dan wel dat we ons tevreden stellen met de titel ervan als de verrassende bron van een min of meer ingeburgerde uitdrukking.


    Categorie:etymologie
    Tags:godsdienst
    31-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.quarantaine
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Waarschijnlijk hebben we voor het eerst gehoord over quarantaine in historische jeugdromans over de zeevaart. Schepen waarvan men vreesde dat ze besmettelijke ziekten aan boord hadden, zoals de pest, hield men in quarantaine: ze moesten een hele tijd wachten voor de bemanning aan land kon.

    Maar waar komt het woord vandaan? 

    Moeilijk is dat in feite niet, als we maar even naar het woord zelf kijken, en niet naar de betekenis. We zien er bijvoorbeeld quaranta in, en dat is Italiaans voor veertig.

    Waarom precies veertig dagen? Het was een getal dat men kende uit de Bijbel. Tijdens de zondvloed regende het veertig dagen; de balseming van Jacob duurde veertig dagen; Mozes verbleef veertig dagen en veertig nachten op de berg, zelfs twee keer na elkaar; de Joden verkenden Kanaän gedurende veertig dagen (en moesten nadien veertig jaar in de woestijn ronddolen); Goliath daagde de Joden veertig dagen lang elke dag uit; Elias liep veertig dagen en nachten door de woestijn; Ezechiël moest veertig dagen op zijn rechterzij liggen; Jonas riep de stad Nineve toe dat ze binnen de veertig dagen zou vernietigd worden; veertig dagen na Tobits vlucht voor de koning wordt die koning vermoord door zijn zonen; in 2 Makkabeeën zijn er gedurende veertig dagen vreemde verschijningen in Jeruzalem; in het Nieuwe Testament zwerft ook Jezus vastend in de woestijn gedurende veertig dagen en na zijn kruisdood verbleef hij nog veertig dagen bij zijn leerlingen.

    Later, rond 1500, was het een wettelijk vastgelegde periode, tijdens dewelke een weduwe nog mocht verblijven in het huis van haar overleden echtgenoot. Niet fameus, dat. 

    Rond 1660 stellen de havenautoriteiten van Venetië een periode in, quarantina giorni, van veertig dagen dus; quaranta is veertig, van het Latijn quadraginta. Het was een wachttijd voor schepen afkomstig uit landen of plaatsen waar de pest woedde. Gedurende die veertig dagen mochten zij niet ontschepen. Dergelijke maatregelen waren al eerder in gebruik, zelfs al rond 1350. Men wist ondertussen immers dat als er dragers waren van de pest, dit zeker binnen de veertig dagen duidelijk tot uiting zou komen. 

    Vanaf 1680 is de uitdrukking algemeen bekend. Sindsdien gebruikt men haar voor elke sperperiode, ook korter of langer dan de oorspronkelijke veertig dagen, die men oplegt vooraleer men mensen, dieren of goederen toelaat in een bepaald land of voor ze in contact mogen komen met het publiek. Een bekend en succesvol voorbeeld is de strenge quarantaine voor honden in Groot-Brittannië: zo heeft men tot op heden kunnen verhinderen dat rabiës of hondsdolheid daar opdook.

    Waarschijnlijk is er vandaag niemand meer die nog aan de veertig dagen denkt die de naam hebben gegeven aan de quarantaine.

    Op de foto: Molokai, waar de melaatsen in quarantaine gehouden werden. 




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    26-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.hybride: muilezels en muildieren
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Er gaat geen dag voorbij of we horen of lezen wel ergens het woord ‘hybride’.

    We weten min of meer wat het betekent, vaak uit de context, zoals bij hybride wagens: dat zijn auto’s die op twee brandstoffen rijden, meer bepaald een benzine- of dieselmotor enerzijds en een elektrische motor anderzijds. Wanneer de elektrische motor ingeschakeld is, is er geen CO-uitstoot, geen roet of ander fijn stof en dus rijden we groener. Die elektriciteit moet natuurlijk ergens vandaan komen en bij de productie daarvan is er onvermijdelijk een of andere vorm van vervuiling; helemaal proper is een elektrische motor dus ook niet.

    ‘Hybride’ geeft aan dat er (ten minste) twee verschillende elementen vermengd zijn, het is een antoniem of tegenovergestelde van ‘homogeen’. Waar komt ons woord vandaan?

    Zoals gewoonlijk maakt Van Dale het zich al te gemakkelijk: dat het van het Latijn hibrida, hybrida komt, dat zal wel, maar daarmee zijn we geen stap verder; een wonder dat VD niet naar het Frans en het Engels verwijst zoals gewoonlijk, dat was nog eenvoudiger geweest; ach, voor etymologische uitleg kan je echt niets aanvangen met de dikke VD.

    In het Latijn is een hibrida een bastaard, meer bepaald een kind van een Romein en een vreemde, of van een vrije en een slaaf. Het is ook een eigennaam, die teruggaat op een soortgelijke combinatie.

    Over de etymologie is men het niet eens. Het woord komt niet vaak voor, onder meer bij Plinius en Horatius. Sommige moderne woordenboeken vermoeden een verband met het voor de hand liggende Griekse woord hubris, dat we kennen uit de Griekse tragedies: hoogmoed of overmoed, zelfoverschatting die bestraft wordt: de hoogmoed komt voor de val. In het algemeen heeft hubris te maken met geweld, een overdaad aan kracht, onbeheersbaarheid, wildheid; vandaar ook grove belediging, het molesteren of onterend behandelen van een burger en heel specifiek het verkrachten van vrouwen en kinderen.

    Sommige woordenboeken vinden daarin voldoende aanleiding om te denken dat het Latijnse hibrida, bastaard, afgeleid is van het Griekse hubris. Dat lijkt evident, maar ik heb toch mijn twijfels en niet enkel om de verschillende schrijfwijze i/y. De onderliggende veronderstelling is dat elke bastaard zou geboren zijn uit een verkrachting, dat er geen normale seksuele verhoudingen zouden kunnen bestaan tussen mensen of dieren van een (enigszins) andere soort of ras. Bij de Romeinen was dat voor de menselijke relaties helemaal geen uitzondering, vandaar dat ze er een gewoon woord voor hadden: hibrida en dat het ook een bij- of eigennaam was, geen scheldnaam: Hybrida, naar verluidt omdat de eerste met die naam uit een Spaanse moeder zou geboren zijn. Daarnaast was het evenmin ongebruikelijk dat men dieren van verschillende rassen met elkaar kruiste, ook een geweldloze aangelegenheid, maar daarover verder meer.

    Bij mijn opzoekingen ging ik zoals steeds ook te rade bij de excellente Trésor de la langue Française informatisé, maar dat bracht me niets dan leed, urenlang, voor een keer… Ik vond er verwijzingen naar onbekende naslagwerken, onbegrijpelijke afkortingen en zelfs Latijnse (iber, imbrum) en Griekse (hèrobaton) woorden die ik nergens terugvond. Tot ik na lang zoeken toch een spoor vond, oef.

    In 1679 verscheen van Charles Labbé een Glossarium Latino-Graece, met daarin Lat. iber Gr. hèmonion, halve of muil-ezel. In de Thesaurus van Johann Gesner (1749) vinden we een meer omstandige uitleg onder de glossa hybrida. Ik wil het u niet al te moeilijk maken, lieve lezers, maar onze auteurs, zoals Labbé, nemen er soms een loopje mee. Het gaat zo: we kennen het Latijnse hibrida; een nevenvorm is ibrida, dat is niet zo moeilijk. We kennen ook het Griekse hubris. Op basis van die twee bekende gegevens verzon men een nieuw woord: hibris, of ibris. Maar dat klinkt als een genitief, vandaar dat men een nominatief iber veronderstelde, wat dan weer een genitief meervoud of een accusatief enkelvoud(!) i(m)brum opleverde… Maar dat is allemaal onzin, natuurlijk, dat zegt Genser ook al: er is alleen hibrida en hubris en die twee hebben wellicht niets met elkaar te maken en de etymologie van hibrida, daar weten we niets over.

    Als de geleerde redacteurs van de TLFi en ook van het veel te dure Etymologisch woordenboek van het Nederlands hun huiswerk niet maken en duchtig van elkaar en van oude, onwetenschappelijke glossaria en thesauri afschrijven zonder nadenken, dan krijg je dus kemels zoals de louter denkbeeldige Latijnse woorden iber en imbrum; als je het Griekse woord probaton (viervoeter) ook nog slecht leest in een oude foliant, dan wordt dat het onbegrijpelijke hèrobaton (π wordt η). Een mager en enigmatisch ‘CGL’ als verwijzing naar Labbé’s Cyrilli, Philoxeni, aliorumque veterum glossaria latino-graeca, & graeco-latina is ook veel minder dan behulpzaam.  Schande dus, TLFi en EWN! Woordenboeken horen volledig en duidelijk te zijn. Er met onze klak naar gooien kunnen we allemaal.

    Het klassiek-Latijnse woord hibrida is door de wetenschap al vrij vroeg overgenomen om de ontelbare kruisingen van planten en dieren aan te duiden; door de contaminatie met hubris of hybris kreeg het dan de Neolatijnse spelling Hybrida en dat is waar ons ‘hybride’ van afgeleid is, neem het van mij aan.

    Een typisch geval van dergelijke kruising is, of liever zijn, de hybride muilezel en het even hybride muildier. Wat is het verschil?

    Een muildier krijg je (soms) als een ezel een merrie dekt, een muilezel als een hengst een ezelin dekt. Het Nederlands heeft geen aparte woorden voor mannelijke en vrouwelijke muilezels en muildieren. In het Frans is een muilezel ofwel une mule ofwel un mulet; een muildier noemt men (in beide gevallen) un bardot, zoals Brigitte; het woord komt uit het Arabisch, waar barda’a een soort draagzadel of juk is dat door lastdieren (zoals ezels en muilezels en muildieren) gebruikt werd. In het Engels spreekt men van een mule (muilezel) en een hinny (muildier, van Lat. equus hinnus, naar het Grieks hinnos of ginnos, muildier).

    Een laatste inspanning: waar komt ‘muil’ vandaan? Van het Latijn: mulus, mula; misschien kunnen we nog één stapje verder gaan: in het Grieks is de typische donkere streep die een ezel op zijn rug heeft een muklos; daar vinden we dus ook mu- terug, maar veel is dat niet. Laten we het maar bij de mulus houden.

    Muilezels zijn spreekwoordelijk koppig. Soms, maar lang niet altijd,  combineren ze echter de goede eigenschappen van het paard en de ezel. De mannetjes zijn altijd onvruchtbaar, de wijfjes meestal ook. Bij muildieren is het mannetje altijd, het wijfje omzeggens altijd onvruchtbaar, er is maar één geval bekend van een muildiermerrie die drachtig werd. Je moet dus steeds van voor af aan beginnen met ezels en paarden en de kans op succes is veeleer gering. Toch zijn er veel liefhebbers die zich daarmee bezig houden, ze hebben zelfs verenigingen en stambomen en schoonheidswedstrijden…

    O, en voor ik het vergeet: een mulat is natuurlijk ook een hybride, geboren uit een blanke en een neger(in). Komt van het Spaans en Portugees mulato, letterlijk 'muilezeltje', niet bepaald flatterend, racistisch zelfs. Van Dale sleurt er het Arabische mullawad bij, maar dat slaat niet op een persoon van gemengd bloed, maar op een vreemdeling die onder de Arabieren woont. Ook Philippa (EWN) volgt Van Dale daarin terecht niet. 






    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    21-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.misschien
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Misschien is een oud woord, Van Dale plaatst het eerste verschijnen ervan in 1236!

    De etymologie is niet evident: ‘mis’ is een bekend woord, maat wat is het verband met de betekenis? ‘Schien’ is dan weer geen bekend woord of stam; de oorsprong van ons woord springt niet onmiddellijk in het oog. Maar dat maakt etymologie precies leuk, natuurlijk.

    Wij krijgen hulp uit wel erg onverwachte hoek. De ouderen onder ons zullen zich de bij uitstek Belgische maar ook internationaal beroemde voetbaltrainer en –kenner Raymond Goethals (1921 - 2004) herinneren, de flamboyante ‘ket’ die zonder enige valse schaamte zijn pittig Brussels dialect gebruikte in de vele interviews die hij gaf op radio en televisie. Als een jonge reporter met meer enthousiasme dan kennis van zaken weer eens een al te gemakkelijke conclusie naar voren bracht, of als Rik de Saedeleer zijn beroemde analyse stelde in zeven eindeloze complexe volzinnen en dan aan de Raymond oratorisch vroeg: vindt u ook niet, meneer Goethals? dan was het ontnuchterende antwoord, met een meewarige blik in de verte, steevast: “Maschien, maschien…”

    Dat mag nog altijd redelijk obscuur lijken, maar het brengt ons toch al een stap dichter bij de oplossing.

    ‘Maschien’ is immers de samentrekking van: ‘mag scien’. Daarmee hebben we al één element: mag.

    ‘Scien’ is ons moderne 'geschieden', eigenlijk ‘geschien’, de ‘d’ is er maar achteraf tussen gekropen naar analogie met andere werkwoorden die eindigen op –den.

    Het mag dus geschieden, het kan zijn.

    Als we dan naar onze buren kijken, dan blijkt dat het daar veel duidelijker is: peut-être, maybe. In het Duits heb je vielleicht en dat is ons ‘wellicht’, het Italiaanse forse is het Latijnse forsan, het Spaanse quizás is bij ons ‘wie weet’.

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    05-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.téméraire et vexatoire
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Niet voor het eerst, lieve lezers van beider kunne, nodig ik je uit voor een zwerftocht langs de kronkelwegen van onze taal, op zoek naar de zin en onzin, de betekenis en de vertekening van onze woorden, naar hun oorsprong en verval, gebruik en misbruik.

    De aanleiding was voor mij, zoals wel vaker, veeleer banaal: een nieuwsbericht over de Gentse ex-politiecommissaris die geschorst én veroordeeld was voor een aanrijding in dronken toestand en voor zijn onhandige pogingen om die stommiteit nadien te verbergen. Na zijn veroordeling in beroep, kondigde hij nu droogweg aan dat hij ook cassatieberoep zou aantekenen, alsof dat de meest normale zaak ter wereld was. Mijn spontane reactie daarbij was, het zal je niet verwonderen, afkeurend. De feiten zijn bewezen, zijn schuld staat vast, de veroordeling is terecht en in beroep bevestigd, wat wil je nog meer? Het is schandelijk om onder die omstandigheden de zaak nog verder voor het toch al zwaar overbelast gerecht te brengen.

    Ik zocht bij die gelegenheid naar het juiste woord, de vaste term voor dat soort van onredelijke hardnekkigheid in het uitputten van de juridische mogelijkheden. Helaas, le mot m’échappait, ik kon er niet op komen.

    In de daarop volgende maanden heeft dat onvermogen om een zaak te benoemen met het juiste woord rondgespookt in mijn koppeke, als een bromvlieg die op een zonnige dag per ongeluk door de openstaande deur is komen binnenvliegen in de huiskamer en daar van het kastje naar de muur en vooral voortdurend naar het venster daast, dan weer een tijdje stilzit achter een bloempot, zodat je ze uit het oog verliest, tot ze, opgeschrikt door ik weet niet wat, of weer wat uitgerust na zoveel vruchteloze great escape-pogingen en pijnlijke botsingen met onbegrijpelijk onzichtbare maar ondoordringbare obstakels, zich nog maar eens korzelig op gang trekt voor een wanhopige, rücksichtsloze exodus naar de open lucht en de vrije natuur.

    Zo ook, lieve lezer (M/V), tolde in mijn rusteloos brein steeds meer irriterend de nochtans onbevangen maar knagend frustrerend onbeantwoorde vraag rond naar le mot juste. Einde van de Homerische vergelijking.

    Deze morgen zette ik me dan aan het rondneuzen: ik wou van de onzekerheid af, ik werd er slapeloos van. Ik vertrok dan maar van een andere invalshoek, waarvan ik sneller een antwoord verwachtte. Mijn gedachten weken af naar de medische wereld, waar zowel patiënten als verzorgenden meer dan af en toe verantwoordelijk zijn voor medische overconsumptie en therapeutische hardnekkigheid. Onze sociale zekerheid dreigt zelfs in het gedrang te komen door allerlei kwestieuze of zelfs ronduit overbodige onderzoeken of behandelingen. Stilaan groeit er een consensus aan beide zijden: wanneer therapieën echt niet meer baten, dan moet men de medische onmacht bekennen en aanvaarden. Het enige wat dan nog medisch verantwoord lijkt, is palliatieve zorg, die geen genezing beoogt, maar enkel het verzachten van de laatste pijn, in afwachting van een natuurlijke dood, of, zoals steeds meer mensen inzien, een waardig levenseinde door vrij gekozen levensbeëindiging.

    Therapeutische hardnekkigheid is de term die ik zocht en vond, als een opstapje naar gelijksoortige hardnekkigheid op juridisch vlak: het gebruik maken van juridische middelen wanneer dit niet meer verantwoord lijkt of is. Maar men spreekt niet van juridische hardnekkigheid, het is een andere term en die wou maar niet komen…

    Dan maar inspiratie gezocht in het Engels. Na wat valse sporen kwam ik bij de verrassend geestige term frivolous lawsuit, letterlijk een frivool proces, en frivolous litigation, frivool procederen. ‘Frivool’ is een woord dat je niet verwacht binnen de meestal gortdroge juridische terminologie. Vadsige Van Dale houdt het weer bij het instampen van een wijd open deur: komt van het Frans frivole; tja, dat dacht ik ook. Voor één keer blijft ook de onovertroffen Trésor de la langue Française (TLF) halverwege steken: frivole komt (natuurlijk) van het Latijn frivolus, nietig, onbetekenend. Gelukkig zijn er ook nog Latijnse woordenboeken; op aanraden van mijn vriend Paul Claes schafte ik me onlangs het ‘Latijnsch woordenboek’ (1900) aan, van Dr. J. Van Wageningen Jr. en daar vond ik meteen de etymologische verwijzing naar friare, stuk of fijn wrijven, verbrokkelen; Lewis & Short zijn niet zo zeker, die houden het erop dat de etymologie onzeker is, perhaps van fricare, eveneens ‘wrijven’, vandaar frictie, wrijving en ook de bekende fricassee; maar bij L&S vind ik wel meteen een verwijzing naar de juridische context, namelijk bij Quintilianus, die het heeft over ‘luchthartige en frivole en zelfs valse beschuldigingen’.

    In het hedendaagse Nederlands gebruiken we ‘frivool’ vooral voor ‘wuft, onbezonnen, werelds’ (Van Dale), ‘lichtzinnig’ (Verschueren), dus voor zaken die niet ernstig of zelfs een beetje belachelijk of lachwekkend of amusant zijn.

    De Engelse betekenis is ongeveer dezelfde, maar daar heeft men de oorspronkelijke Latijnse betekenis blijkbaar wel behouden in de juridische context, voor een rechtszaak die ‘niet ernstig’ is in de letterlijke zin van het woord, die dus ernstige gronden mist. Daarmee wordt allerminst gelachen, er staan namelijk zeer strenge straffen op en dat is maar goed ook. Het Wikipedia-artikel daarover is verhelderend, zoals gewoonlijk.

    Het leek me onwaarschijnlijk dat ons saai wetboek het over ‘frivole’ processen zou hebben; je denkt daarbij veeleer aan processen over frivole zaken, bijvoorbeeld een klant die een hoertje vervolgt omdat ze hem niet kon doen klaarkomen, ik zeg zomaar wat.

    Maar wat is dan toch die dekselse Nederlandse juridische term voor een aanklacht of zelfs een proces of een hoger beroep dat niet op ernstige gronden berust? Ik zal je niet langer in het ongewisse laten, lieve lezer/es, want ik heb het antwoord gevonden in de Belgische Gerechtelijk Wetboek; ik citeer: 

    Reeds lang kennen de hoven en de rechtbanken schadevergoeding toe aan een partij die het slachtoffer wordt van een tergende of roekeloze vordering. Hun rechtspraak werd door de wetgever bekrachtigd bij wet van 15 maart 1932. De term “tergend of roekeloos” leest men vandaag onder meer in de artikelen 563, 620, en 1017 van het Gerechtelijk Wetboek. 

    ‘Tergend of roekeloos’ is het inderdaad en dat verwoordt goed waar het om gaat, namelijk om aanklachten die er alleen maar op uit zijn om de tegenpartij te tergen, of die roekeloos zijn.

    Bij die laatste term hoort wat toelichting, want wat is het of de ‘roek’ die men mist of niet heeft (-loos)? In het Engels hebben we reckless en beide woorden gaan terug op oude Germaanse woorden die op ‘roek’ lijken. In het middeleeuws Nederlands betekent ‘roeke’ zorg, aandacht, opmerkzaamheid en het werkwoord roeken drukt hetzelfde uit; beide zijn nu helemaal verouderd. Roekeloos betekent dus zorgeloos, zonder op te letten, onberaden, vermetel.

    In het Duits hebben we een prachtig woord dat daar een beetje op lijkt: Rücksichtslos; Van Dale heeft het terecht overgenomen, het moet dus niet meer in cursief. De betekenis is: niets ontziend, meedogenloos, zowel in het Nederlands als in het Duits. Voor de oorsprong van het Duitse woord moeten we toch even nadenken. Rück bestaat niet op zichzelf, we kennen alleen allerlei samenstellingen: zurück, Rückgrat, Rückhand (backhand in het tennis) &c. Ons woord ‘rug’ is in het Duits Rücken; ons ‘terug’ is zurück maar in de samenstellingen gebruikt men overal het kortere ‘Rück’. Zo zeggen wij teruggang, maar in het Duits is dat Rückgang. Zo is het ook Rücksicht, letterlijk ‘omzien, terugkijken’, figuurlijk: consideratie, inachtneming, eerbied, ontzag, rekening houdend met. Rücksichtslos is dan zonder egards, zonder omzien, hard, niets ontziend, lomp, gewelddadig zelfs. Enkel in het verkeer betekent Rücksichtslosigkeit, rücksichtslos fahren ook letterlijk roekeloosheid, resp. roekeloos rijgedrag; nochtans hebben de twee woorden geen taalkundige band.

    Een roekeloze aanklacht is er dus een die men inleidt zonder voldoende na te denken, zomaar, om emotionele redenen, uit woede of jaloersheid, zonder voldoende rechtsgrond; wie dat doet is balorig (bal of slecht + horen) of balsturig (+ sturen).

    Wie de juridische details wil nakijken, leze de wet na van 15 maart 1932.

    Het wetboek maakt verder een duidelijk onderscheid tussen het ‘tergend OF roekeloos’ formuleren van aanklachten of het instellen van beroep, en gevallen van ‘tergend EN roekeloos’ juridisch gedrag. Dat vraagt een beetje uitleg.

    Stel dat een arbeider een letsel oploopt tijdens het werk, maar dat de werkgever het oorzakelijk verband betwist. Denk aan lage rugpijn, bijvoorbeeld: is die het gevolg van het werk of niet? Wanneer de rechtbank beslist dat er geen verband is, was het niet ongebruikelijk dat de werkgever of de verzekeringsmaatschappij de aanklager prompt vervolgde voor de gerechtskosten, die meestal aanzienlijk waren. Dat gebruik is tot in Cassatie bevestigd, maar in feite is het een beetje pervers: de werknemer is immers overtuigd van zijn gelijk. Het lijkt niet billijk hem bij een negatieve uitspraak ook nog de zware gerechtskosten aan te smeren. Dat zou mogelijke aanklagers er immers kunnen van weerhouden om een klacht neer te leggen, omdat ze het risico niet aankunnen om de zware kosten van het geding te moeten dragen. Arbeiders beschikken immers niet over de middelen die machtige firma’s kunnen inzetten.

    Vandaar dat de Wetgever, dat is het Parlement, een nieuwe wet formuleerde (20 maart 1948), waarin gesteld wordt dat bij processen over arbeidsongeschiktheid de gerechtskosten enkel op de aanklager kunnen verhaald worden indien er sprake is van ‘tergend en roekeloos’ gedrag; wat dat in deze context is, wordt klaar en duidelijk bepaald, namelijk ‘wanneer het slachtoffer zich schuldig maakt aan simulatie tijdens het deskundig onderzoek door een wetsgeneesheer’.

    De aanklager moet dus te kwader trouw handelen. Indien hij enkel roekeloos een klacht zou neerleggen, is de kwade trouw niet bewezen; hij heeft zich dan enkel niet voldoende geïnformeerd. Net zo indien hij enkel een tergende aanklacht neerlegt, dus indien hij erop uit is om de tegenpartij te beledigen of in een kwalijk daglicht te stellen, op kosten te jagen, te ‘pesten’. Dat is niet netjes, maar het is nog geen bewezen kwade trouw, het is niet ‘liegen en bedriegen’. Enkel wanneer men zich aan dat laatste schuldig maakt, dus tergen EN roekeloos handelen, meer bepaald door te liegen over de grond van de zaak zelf, kan men een sanctie krijgen in de vorm van de rechts- of proceskosten. Een subtiel maar belangrijk onderscheid, dat mensen er allicht wel van weerhoudt van bewust valse aanklachten in te dienen, maar niet van aanklachten neer te leggen waarvan niet op voorhand vaststaat of ze gegrond zijn.

    In België was de ganse rechtspraak aanvankelijk uitsluitend in het Frans, het heeft zeer lang geduurd vooraleer men het Nederlands mocht gebruiken tijdens een proces. Alle wetten waren in het Frans gesteld. De uitdrukking ‘roekeloos en tergend’ is een geslaagde vertaling van de welluidende Franse woorden téméraire et vexatoire’.


    Zo, dat was het. Mijn bromvlieg is door het open raam weggevlogen. Tergend en roekeloos, ik vergeet het nooit meer… hoop ik.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    21-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sport
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Sport, of zoals nieuwslezer Jan Becaus van de VRT persisteert: spojt.

    Je hoort en leest het woord elke dag tientallen keren, vele miljoenen mensen zijn er fervent mee bezig.

    Maar het is een raar woord, sport. Je kan namelijk de betekenis niet onmiddellijk afleiden uit het woord zelf, zoals bij, zeg maar: voetbal.

    Het bestaat in zowat alle Europese talen. Maar waar komt het vandaan?

    De vroegste oorsprong is een Engels-Frans woord (vergeet niet dat de Franstalige Normandiërs Engeland waren binnengevallen en het Engels grondig verfranst hadden): desport, ook wel disport en dat betekende rond 1400 zoiets als: tijdverdrijf, ontspanning, amusement. Rond 1483 kreeg dat de bijbetekenis: ontspanning door lichamelijke activiteit in openlucht, tijdens een spel. Dat is tot op heden zo gebleven.

    De verre oorsprong van disport is het Latijn: dis- betekent ‘weg van’ en portare is ‘dragen’ zoals in het Franse porter. Met een beetje verbeelding kan men dan bij disport denken aan een verzetje, een verpozing, een betekenis die al rond 1300 bestond. Het klassieke Latijn kende die betekenis van disportare niet.

    Het is dus een Engels woord, gebaseerd op het Frans en het Latijn. Het di- of de- is meestal weggevallen, sport is zoveel vlotter om te zeggen. In het Spaanse woord voor sport deporte zie je nog de oorspronkelijke vorm; ‘sportief’ is in het Spaans deportivo, zoals in de naam van de bekende voetbalclub Deportivo La Coruña.

    Het woord sport kwam in Engeland vooral in adellijke middens voor en dat is niet verwonderlijk, want zij waren lang de enigen die tijd hadden voor een fysieke bezigheid die geen geld opbracht. En al is de betekenis van het woord al meer dan 500 jaar onveranderd gebleven, de beoefenaars zijn nu meestal gewone mensen die zich ermee amuseren op een gezonde manier, of die gaan kijken hoe anderen dat doen op een hoger niveau dan zij zelf.

    Wie zeer goed is in zijn sport kan daar in onze tijd ook zeer veel geld mee verdienen, zeker als die sporttak ook nog telegeniek is. Dat is een riskante situatie, want voor (veel) geld zijn mensen in staat om zeer ver te gaan. Sinds jaren hebben drugs hun verderfelijke intrede gedaan in de sport. Mensen zijn bereid om in hun sport louter voor het geld zelfs hun eigen gezondheid in gevaar te brengen. Druggebruik is overduidelijk in strijd met het principe van de sport zelf. Vals spelen beschouwt men sinds jaar en dag in de sport als iets dat je niet doet, al heeft men het natuurlijk wel altijd al gedaan, op elk niveau.

    Waar mensen met elkaar in competitie gaan, is er steeds de verleiding om met alle geoorloofde en soms ook wel met enkele andere middelen de anderen te loef af te steken. Dat is de aard van het beestje, het lijkt hopeloos om daaraan te willen veranderen. Dus moeten we helaas steeds meer tijd en geld en energie steken in het bestrijden van vals spelen in zowat alle menselijke activiteiten.

    Dat is echt verloren tijd, weggegooid geld, verspilde energie, terwijl precies dat eigenlijk in de sport zelf zou moeten gebeuren.

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    15-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sydney
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het kan soms vreemd gaan met woorden. Neem nu Sidney.

    In Engeland en stilaan ook bij ons is het een jongensnaam.

    De oorspronkelijke Sidney heette echter waarschijnlijk Guillaume Saint-Denis en kwam uit Anjou in Frankrijk en werd in Engeland kamerheer van koning Henry II. Dat was niet zo vreemd, want zijn meester Henry (5 maart 1133– 6 juli 1189) ging aanvankelijk door het leven als Henri, de Franse graaf van Anjou, hertog van Normandië. Van 1154 tot 1189 was ook koning van Engeland; hij heerste verder over stukken van Wales, Schotland en Ierland en grote delen van West-Frankrijk. Een van zijn bijnamen was Curtmantle, omdat hij vaak een nieuw soort korte, praktische tuniek droeg: Kortjakje dus. Hij wordt de eerste Plantagenet-koning, genoemd en geroemd als een van de belangrijkste middeleeuwse Engelse vorsten. Plantagenet is niets anders dan onze brem, in het Engels broom, in het Latijn genista, bij ons ook wel ginst genoemd. In Frankrijk was Henri als heerser over het rijk van de Angevins (= van Anjou) zelfs machtiger dan de Franse koning.

    Maar terug naar Sidney. Guillaume Saint-Denis is dus met zijn meester uit Frankrijk overgekomen en het Franse Saint-Denis werd al gauw verbasterd tot Sidney in het Engels.

    Volgen we even een ander spoor. In Ierland is Sidney een meisjesnaam, oorspronkelijk Sidony, net zoals onze tante Sidonie, de bekende bonenstaak, die omwille van onze noorderburen later Sidonia moest heten, onze lokale Olive Oyl. Sidonius is Latijn voor ‘inwoner van Sidon’, de stad in het op onze dagen zo fel geteisterde Libanon.

    Een missionaris Sidonius kwam uit Ierland naar Frankrijk en stichtte er rond 670 een abdij dicht bij Rouen; de naam van de abdij was Saint-Saëns en de stichter werd heilig verklaard als Sidonius van Saint-Saëns, soms ook Sidonius Saëns zonder meer. Saëns gaat terug op sanctus, heilig; je vindt het vooral in Spanje als Saenz, een vorm van Sancho, en een erg cynische naam die men vooral aan (gewelddadig gedwongen) bekeerde Joden gaf. Saint-Saëns is dus een heilige heilige, tweederden van het Sanctus. Wij kennen vooral de componist Camille met de familienaam Saint-Saëns, die van Le carnival des animaux.

    En nu weer naar onze mannelijke Sidney.

    In Frankrijk was Saint-Denis een belangrijke naam. Dionysius of Denis in het Frans was de eerste bisschop van Parijs in de derde eeuw; hij bouwde een kerk waar nu de Notre Dame staat, op het Parijse eiland dus. Hij werd onthoofd door de bevolking op wat nu Montmartre is, letterlijk de martelarenberg. De legende zegt verder dat hij zijn hoofd onder de arm nam en ermee tot aan de plaats liep waar hij later begraven werd en waar nu de faubourg Saint-Denis is, met het fameuze Stade de France. Dionysius, bijgenaamd de Cefalofoor, letterlijk ‘die zijn hoofd draagt’, werd prompt een Franse heilige en dus Saint-Denis. De vroege Franse koningen, die Parijs als hun bestuurlijk centrum kozen en best enige goddelijke steun konden gebruiken voor hun aspiraties, bouwden er een belangrijke abdij en kozen de plaatselijk vermaarde Saint-Denis als hun persoonlijke patroonheilige. De wapenkreet van de middeleeuwse Franse ridders was: Montjoie Saint-Denis! Ze werd ook gehoord -en gesmoord…- in de Kortrijkse beemden in 1302.

    Die strijdkreet montjoie is weer een ander verhaal. Heel zeker is het niet, maar de oorsprong ervan zou liggen in het Latijn: mons gaudii, berg van vreugde. Dat konden allerlei verhevenheden zijn, maar een daarvan was de plaats vanwaar pelgrims de eerste aanblik van Jeruzalem hadden, in navolging van Mozes, aan wie nog net voor zijn dood van op de berg Nebo in Jordanië een blik gegund was op het Beloofde Land. Pelgrims zouden bij het zien van het uiteindelijke reisdoel zo extatisch geweest zijn dat ze uitbarstten in gejuich: Mons gaudii! In het Frans: Montjoie! De katholieke Franse koningen zouden die vreugdekreet dan overgenomen hebben en gecombineerd met hun persoonlijke heilige: Montjoie Saint-Denis!

    In Engeland werd de voornaam Sidney vooral populair omwille van Algernon Sidney, Earl of Leicester (1622-83), een van de tegenstanders van Cromwell en van alle tiranniek bestuur. Zijn familienaam Sidney had hij van verre voorouders in het Franse Saint-Denis.

    Toen de Britse minister van binnenlandse zaken Thomas Townshend (+1800) in de adel verheven werd koos hij als adellijke naam Sydney, naar zijn voorouder de 2de Earl of Leicester, zoon van de Algernon van daarnet. Zo werd hij Viscount Sydney. Omwille van zijn inspanningen om de vroege Australische nederzettingen te redden van hongersnood werd een ervan Sydney Cove genoemd. Sydney is nu een van de belangrijkste steden van Australië, onder meer bekend van het prachtige moderne operagebouw.

    De wereld is klein: een Grieks-Romeinse Dionysius werd een Franse Saint-Denis en die werd een Engelse Sidney en een Australische Sydney. Een Ierse Sidonius werd een Franse heilige en de Ierse Sidney is onze ranke tante Sidonia.

     

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    02-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Argeloos

    Arg

    Sommige woorden lijken hun betekenis te verliezen als je er te lang naar staart of als je ze tien keer na elkaar uitspreekt. ‘Ook’ is er zo eentje voor mij.

    Misschien is dat omdat het zulke korte woordjes zijn, omdat er geen bekende sprekende elementen in zitten die de betekenis dragen, bijvoorbeeld 'doofpot'. Er zijn ook omzeggens geen andere woorden waarin ze een van de samenstellende elementen zijn: ik ken niet veel woorden die van ‘ook’ afgeleid zijn: alsook, …?
    OOK is een
     Einzelgänger, een eenzaat. Daardoor mist het de kans om op zichzelf betekenis te krijgen, het mist de stevige steun van behulpzame buren en vrolijke vrienden.

    Anders is het gesteld met ‘arg’.

    Het woord bestaat als adjectief, bijvoeglijk naamwoord en is een oudere vorm van erg. Het betekent dus: zeer, of heel (veel), maar ook: slecht, en dat is de betekenis die het meestal heeft in de samenstellingen. Arg is het kwade, het boze, het gevaar.

    Er zijn verscheidene afleidingen:

    - argernis is de verouderde vorm van ergernis en dat is alles wat aanleiding geeft tot het zich ergeren, aanstoot nemen aan iets; dat was vroeger
    - argeren (ergeren);
    - argeloos gebruiken we nog steeds: zonder kwade bedoelingen, zonder kwaad te vermoeden; vandaar
     
    - argeloosheid;
    - arglist is minder gebruikelijk: de kwade bedoeling, kwade trouw, maar
    - arglistig is dan weer wel ‘in’, evenals
     
    - arglistigheid, daarbij denken we aan Odysseus;
    - argwaan koesteren we allemaal wel eens: we vermoeden dat er iets niet pluis is, we zijn
     
    - argwanend, maar dat is de enige werkwoordvorm die we van het werkwoord
    - argwanen nog gebruiken, zelfs ik zou niet durven schrijven dat ik geargwaand heb.
     

    Aaaaargh!

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    30-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.five alls
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In een heruitgave van een slang-woordenboek uit 1785 vond ik een verwijzing naar alls. Op de bijgaande afbeelding zie je wat daarmee bedoeld is. 

    Wat een heerlijke illustratie van volkswijsheid, die lak heeft aan het gezag en maar al te goed beseft dat de gewone burger moet werken voor al wie boven hem staat: het leger, de advocaten en andere bureaucraten, de kerk en de staat.

    Onlangs las ik in die zin een leuke pointe op een weblog: arbeid adelt, maar de adel arbeidt niet…

    Of nog: Ora et labora, maar het waren wel de priesters-monniken die baden en de lekenbroeders die werkten.

    Of zoals H.L. Mencken in zijn glorieus ontluisterende Treatise on the Gods (1930, 1946²) al schreef: je kan de priester in elke gemeenschap herkennen aan het feit dat hij niet werkt voor zijn brood, maar door de gemeenschap onderhouden wordt.



    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    28-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.kattenbelletje, kattebelletje
    Klik op de afbeelding om de link te volgen




















    De kat de bel aanbinden…

    De uitdrukking gaat terug op een fabel van Aesopus, waarin de muizen overleggen hoe ze zich kunnen beschermen tegen de kat; een van de voorstellen is dat men haar een bel aanbindt. Een goed idee: dat is precies wat wij mensen met onze katten doen als we willen verhinderen dat ze ongehinderd muizen en vogels vangen. In de fabel zijn de muizen dan ook wild enthousiast over het voorstel, tot een senior-muis vraagt: en wie gaat de kat de bel aanbinden? Waarop een lange stilte volgde.

    Moraal: het is gemakkelijker voorstellen te formuleren dan ze uit te voeren.

    De betekenis van de uitdrukking is dan: een onuitvoerbare of uiterst gevaarlijke taak beginnen, de koe bij de horens grijpen.

    Maar niet alle belletjes die katten aangebonden krijgen zijn kattebelletjes. Mijn studiegenoot Peter gebruikte in 1965 of zo het mij toen niet bekende woord, in de betekenis van: een niemendalletje, een vlug of nonchalant geschreven boodschap of gedachte op een stukje papier. Van Dale steunt hem daarin. Peter zei erbij dat het woord van het Italiaans kwam: een cartobello is een klein kaartje. De volksetymologie maakt daarvan dan ons kattebelletje.

    Maar je hebt goed zoeken, vijfenveertig jaar later, naar cartobello in Italiaanse woordenboeken: niet te vinden, hoor. Van Dale beweert dan weer dat het komt van scartabello en dat zou ‘slecht boek’ betekenen; een van de betekenissen van scarto is inderdaad ‘van een minderwaardige kwaliteit’, maar bello betekent ‘mooi’, niet ‘boek’…

    Een Italiaans etymologisch woordenboek verklaart scartabello als afkomstig van het Spaans cartapel en dat zou een samentrekking zijn van charta en pellis (‘vel’ in het Latijn), een perkamenten kaartje dus. Scartabellare is in alle geval ook nu nog Italiaans voor haastig of nonchalant bladeren in een boek en een scartafaccio is een kladboek; faccia is ‘bladzijde’. Scartabello heeft in het moderne Italiaans de betekenis van een tekst van weinig belang.

    De Vereniging ‘Onze Taal’ verwijst eveneens naar scartabello, maar zij vertalen het als ‘boekje, register’.

    Van Dale zou dus de bal weer mis slaan; een scartabello, een ‘slecht boek’, voorwaar.

    De tussen-n dan. Volgens de taaladviseur van de VRT, die daarin Van Dale volgt, is een kattebelletje zonder tussen-n ons haastig geschreven onbelangrijk briefje, en een kattenbelletje met ‘n’ het belletje dat een kat draagt. Maar de onlangs gewijzigde taalregeling laat beide toe in beide gevallen, kwestie van het simpel te maken, natuurlijk.

    Onze Taal stelt voor dat we het nuttige onderscheid houden. Waarom ook niet? Maar het blijft arbitrair.

    Hoe dat Italiaanse scartabello hier geraakt is? Misschien via de Italiaanse internationale bankiers uit de Renaissance, die hun leningen en andere overeenkomsten op dergelijke papiertjes en bundeltjes schreven. Van Dale geeft als vroegste datum 1662 aan, dus dat zou kunnen kloppen.

    Mijn laatste kattebelletje dateert uit mijn studententijd. In de toen nog gezellige leeszaal van de filosofische bibliotheek in Leuven kwam een Amerikaanse jongedame van een sanitaire stop terug met een fors gapende rits achteraan haar rok en nam terug haar plaats in naast mij. Ik schreef op een snipper zoiets als ‘you left your skirt open’ (nadat ik skirt had opgezocht in het woordenboek...) en schoof haar het briefje toe. Ze wou het niet lezen, dacht wellicht dat ik oneerbare voorstellen deed; ik insisteerde, met een ernstig, zelfs bezorgd gezicht; zij nam het uiteindelijk dan toch aan, met lange vingers en een gezicht als stond míjn rits open. Dan kleurde ze karmijnrood, zette het op een lopen en kwam even later met een stralende glimlach en een veilig gesloten rits weer naast mij zitten.

    Er is geen vervolg aan dit verhaal geweest, heus.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    26-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.sycofant!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Mijn verhaal, lieve lezers, begint in Griekenland, Hellas, toen het daar nog beter ging met de economie dan vandaag. Toch was er toen, 2500 jaar geleden, ook al af en toe een haar in de boter. 

    Neem nu de vijgenhandel. Vijgen waren (en zijn) zeer voedzaam en bovendien lekker. De handel in verse vijgen was in Athene en gans Attica aan strenge regels onderworpen; wie toch vijgen uitvoerde buiten de grenzen of ze invoerde zonder belasting te betalen, moest zich daarover verantwoorden voor de rechtbank. Wie smokkelaars ontdekte en daarover klacht indiende, was een sukofantès, van Gr. sukon, vijg en fainein, tonen. In Athene had je geen openbare aanklager, de klacht kwam van je medeburgers. Vijgen kon je ook gebruiken om je belastingen te betalen. Wie daarmee een loopje nam en zich daarbij liet betrappen, kreeg ook met de sycofant te maken. Nog erger: wie de vijgen van de heilige bomen roofde, bijvoorbeeld als de vijgen schaars waren, werd voor de rechter gesleept, nog steeds door onze sycofanten.

    Van dat letterlijk gebruik, namelijk het ‘wijzen naar de vijgen’, kwamen er allerlei afgeleide betekenissen: een aanklager voor het gerecht in het algemeen en vandaar al gauw iemand die voor een kleinigheid (een vijg…) naar de rechter stapt, of mensen valselijk beschuldigt om hen te tergen of om hen geld af te truggelen; ook afpersing door ambtenaren, of omgekeerd, afpersing van hoger geplaatsten, blackmail. In het algemeen noemde men ook het twisten over beuzelarijen sycofanterij. Sycofant werd zo een scheldnaam, ook voor professionele zwendelaars en allerlei bedriegers van de kleine man.

    In het Latijn nam men het woord gewoon over, zoals wij al te veel woorden uit het Frans en meer recentelijk uit het Engels hebben geleend of gestolen. Men was toen al lang vergeten dat het iets met vijgen te maken had en dus was een Romeinse sycophanta gewoon een informant, een roddelaar, een kwaadspreker, een lasteraar, een bedrieger, een oplichter.

    Er kwam nog een andere betekenis bij: een sluwe vleier, een parasiet en dat is de betekenis die we behouden hebben in onze moderne talen, ook het Nederlands: een sycofant is een pluimstrijker, een onbetrouwbare vleier met loense bedoelingen, iemand die op zijn eigen voordeel uit is, maar dat probeert te bereiken door in het gevlei te komen bij belangrijke personen.

    Het is een verschijnsel van alle tijden en alle culturen, want het woord bestaat in ongeveer alle talen. Wij kennen allemaal wel dergelijke types. Het zijn meestal onopvallende figuren, zonder opvallende kwaliteiten, die zich door hun zalvende woorden en slaafse onderdanigheid tegenover hoger geplaatsten een plaatsje weten te verwerven, zich ongemerkt onmisbaar maken en zo goed voor zichzelf zorgen, onder het mom van dienstbaarheid aan anderen of aan een zaak, een hoger doel. Ze nemen nooit zelf de verantwoordelijkheid, ze voeren enkel uit wat men beslist heeft, of bevolen, of afgesproken. Zo slagen ze er al te vaak in om een machtige positie te verwerven, op de achtergrond, in de coulissen, zonder daartoe aangesteld te zijn. Ze usurperen de macht van anderen, door van hen het oninteressante voetwerk over te nemen, door hand- en spandiensten te bewijzen. Zo worden ze stilaan machtiger dan hun bazen.

    Horatius beschrijft onze sycofant meesterlijk in Satire I, 9, die begint met deze onsterfelijke woorden:

    Ibam forte Via Sacra, sicut meus est mos,

    nescio quid meditans nugarum, totus in illis:

    accurrit quidam notus mihi nomine tantum

    arreptaque manu “quid agis, dulcissime rerum?”


    In de fraaie vertaling van Anton Van Wilderode:

    Toen ik een keertje volgens mijn gewoonte

    flaneerde langs de Via Sacra, over

    ik weet niet welke onzin prakkezerend –

    maar alleszins geheel daarin verslonden –

    komt schielijk op mij toegeschoten iemand

    die ik niet anders dan bij name kende.

    Hij grabbelt naar mijn hand: ‘Mijn allerbeste,

    hoe maak je het?’

    In het boek van Frans de Waal dat ik hier onlangs besprak, geeft de auteur een prachtig voorbeeld van een mannetjesaap die zelf niet de envergure had om alfamannetje te zijn, maar die met een jonge pretendent voor die post samenspande om het oude topdier uit te schakelen. Als helper en bondgenoot van het nieuwe alfadier kon hij dan meegenieten van de voordelen: voedsel, maar vooral seks met de wijfjes van de groep, wat hem anders niet vergund zou zijn.

    Nu we het toch daarover hebben, seks dus, citeer ik hier gaarne, maar zonder enige garantie op de juistheid ervan, een etymologische uitleg die ik vond over ons woord in het Engels, sycophant. Het Griekse woord sukon, vijg betekent ook gemeenzaam en een beetje vulgair: vulva, het vrouwelijk geslachts- of schaamdeel, ook in het Nederlands trouwens, hoewel wij het vaker over een pruim(-pje) hebben. In het Engels is er natuurlijk het beruchte meer dan suggestief erotische gedicht van D.H. Lawrence, Figs, in 1986 vertaald door (wie anders dan) Paul Claes.

    Nu stelt de doorgaans welingelichte etymologische website voor het Engels etymonline.com dat ‘de vijg tonen’ verwijst naar een gebaar met de wijs- en middenvinger en de duim, waarbij de duim tussen de beide vingers gestoken wordt. In mijn jeugd was dat een courant obsceen gebaar, waarvan we in onze jeugdige onschuld en overmoed de fysische oorsprong niet konden vermoeden, namelijk de gelijkenis van dat gebaar (en de vijg) met het vrouwelijk schaamdeel, zoals Van Dale het noemt. Sindsdien is het alom vervangen door de opgestoken middenvinger, ontleend aan de Angelsaksische wereld, giving/flipping te finger.

    In het oude Griekenland zou dat gebaar, ik bedoel, duim tussen de vingers, al in gebruik geweest zijn en omwille van de gelijkenis met de vijg in beide betekenissen, bekend geweest zijn onder de naam sukofainèn, letterlijk de vijg tonen. Het gebaar was te vulgair om door prominente politici en juristen zelf gebruikt te worden en dus lieten ze het aan hun medewerkers over om hun tegenstanders op die manier te beledigen; dat zijn dan de sycofanten. Kan zijn, maar ik ken de bronnen niet voor deze uitleg, ik heb er niets over gevonden in mijn Grieks woordenboek.

    Ziedaar, lieve lezers, het verhaal van de sycofant, een woord dat ik gisteren gebruikte om iemand van wie we de naam met de mantel der onverdiende naastenliefde zullen omhullen, te typeren. Aangezien mijn gesprekspartners het woord niet kenden, beloofde ik het hier uit te doeken te doen ten bate van al wie in hetzelfde geval is.

    Rest me nog om, als mosterd na de maaltijd, het even te hebben over vijgen na Pasen, een Vlaamse uitdrukking die synoniem is met… mosterd na de maaltijd, juist. Maar wat is er zo speciaal aan vijgen na Pasen?

    Misschien omdat in de strenge vastentijd voor Pasen vaak vijgen op het menu stonden als een voedzaam alternatief voor het verboden vlees. (Overigens was toen alle ‘vlees’ verboden, ik bedoel ook seks, maar dat terzijde.) Wellicht was men de mierzoete gedroogde vijgen kotsbeu na veertig dagen; wie dus nog met vijgen kwam aandraven na Pasen, kwam te laat en had geen succes. Een andere uitleg: de vijgen kwamen toen zoals nu van het Midden-Oosten. Indien de aanvoer om een of andere reden vertraging opliep, kwamen de vijgen wel eens te laat aan, na de vasten, na Pasen en bleken ze onverkoopbaar.

    En dan nog dit als afsluiter: ik heb me ooit laten vertellen dat men Carolus, de Latijnse versie van mijn voornaam, Karel, moet uitspreken met de klemtoon op de a, zoals in het Nederlands en niet op de o; Cárolus, dus en niet Carooolus. ‘Caròlus’, zo uitgesproken zou Latijn zijn voor… paardenvijg, paardenuitwerpsel. Ik heb dat smeuïge verhaal vanzelfsprekend herhaaldelijk met smaak naverteld, evenwel zonder het ooit na te trekken. Toen ik het ook hier wou debiteren, zocht ik het toch maar even op in mijn naslagwerken en vervolgens ook op het web. Nergens een spoor van carolus gevonden in die betekenis… Het zal me leren.

    Anderzijds is het na al die jaren wel een hele opluchting dat mijn voornaam niets te maken heeft met onwelriekend dampende paardenvijgen, het is al erg genoeg dat mijn familienaam verwijst naar de leerlooierstiel, waarbij de huiden gevet werden met… urine.

    Ik kan in scherp contrast daarmee nu zelfs met enige onrechtmatige trots vermelden dat een carolus een gouden muntstuk is, geslagen onder een van de talloze koningen en keizers die de naam Karel, Charles, Carlos of Carolus gedragen hebben. Anderzijds... was er niet een ezeltje dat gouden muntstukken scheet? Ach...

    De enige echte etymologie van Karel is  heel simpel: het is een vorm van kerel, man.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    17-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.katern
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In mijn jeugd verschenen de eerste goedkope ‘pockets’, boekjes van klein formaat, ongeveer 10/18 cm, met een aantrekkelijke slappe kartonnen omslag, een paperback dus.

    Bij de traditionele manier van boekbinden verzamelt men de katernen, naait ze en lijmt ze bijeen zodat ze een boekblok vormen. Daarna voorziet men dat boekblok van een band, dat wil zeggen een harde kaft vooraan en achteraan tussen beide kaften een rug die los staat van het boekblok. Zo’n (zorgvuldig) gebonden exemplaar valt netjes open en blijft ook mooi openliggen voor het lezen.

    Wat is een katern?

    Het traditionele basisprincipe van de drukkunst is dat men een groot vel papier bedrukt, een plano. Gebeurt aan één kant, zoals bij een grote affiche, dan spreekt men van ‘in plano’ drukken. Je kan ook beide zijden bedrukken en twee of meer bladzijden van een boek tegelijk aan elke zijde, dat gaat veel rapper natuurlijk.

    Als je slechts twee bladzijden aan elke kant drukt, dan kan je het blad slechts één keer vouwen; dat is dan ‘in folio’. Op de ene bladzijde staan de pagina’s 1 en 4, op de andere, de binnenkant 2 en 3, probeer het eens met een blad papier, dan zie je het zelf ook. Als je dergelijke foliobladen samenraapt en inbindt, heb je een foliant. Ze vormen telkens vier bladzijden, in het Latijn quaternus, katern.

    Je kan ook vier bladzijden tegelijk drukken op een plano, aan beide kanten (1-4-5-8 en 2-3-6-7). Zo’n blad kan je twee keer vouwen, dat heet een quarto (vier). Een stap verder is het octavo-formaat. Dan drukt men acht bladzijden (vandaar octavo) aan elke kant (1-4-5-9-8-12-13-16 recto en 2-3-6-7-10-11-14-15 verso). De verdeling op het blad ziet er zo uit:

    recto:        5 12  9 8

                     4 13 16 1

    verso:        7 10 11 6

                     2 15 14 3

    Het blad wordt dan drie keer gevouwen. Zo een bundeltje, dat is een klassieke katern van zestien bladzijden. Een boek is optimaal samengesteld uit volledige katernen, dus veelvouden van zestien bladzijden. Om de bladzijden van een gevouwen katern bijeen te houden, steekt men met een naald een draad op een bepaalde manier door de rug en knoopt dan de draad vast. Zo krijg je mini-boekjes, de samenstellende delen van het boekblok.

    Hoe groot is een plano, een ‘vel’? De afmetingen lagen aanvankelijk niet vast, elke drukker deed zijn zin en de papierfabrikanten ook. In de moderne tijd kan dat natuurlijk niet. Wij kennen vooral de DIN codering voor papierformaten (Deutsche Industrie Norme 16518/1964). Die vertrekt van een vel van één vierkante meter. Dat is handig omdat men het gewicht, of de zwaarte van papier uitdrukt in gram/m². Maar een vierkant blad gebruikt men zelden voor publicaties. Als men het papier in dat formaat aan de drukkers zou aanleveren, moest men altijd veel versnijden en ging er veel goed (en duur) papier verloren.

    Boeken hebben een bepaald uitzicht, ze zijn traditioneel hoger dan ze breed zijn; de breedte verhoudt zich tot de hoogte zoals de hoogte tot de som van de hoogte en de breedte (b/h= h/h+b). Deze verhouding vind je terug in de reeks van Fibonacci (†1230): 3-5-8-13-21-34-55, waarbij elk getal de som is van de twee voorgaande en twee opeenvolgende getallen de verhouding aangeven tussen de breedte en de hoogte van een boek.

    Men wou dus een vaste mathematische verhouding tussen hoogte en breedte, die dezelfde zou blijven wanneer men de hoogte van het blad halveerde en dat werd 1:√2.

    Toegepast op 1m² geeft dat 841 mm op 1189 mm, dat is een A0. Als je zo’n vel in twee vouwt, heb je een A1; nog eens vouwen of snijden geeft A2, nog eens A3, vervolgens het bekende A4 (21x29,7cm), dan het kleinere A5je &c. Elk van deze formaten heeft identiek dezelfde vorm.

    Bij een paperback, het woord zegt het zelf, verzamelt men de katernen en kleeft ze aan de rug van de omslag. Bij de eerste pockets kapte men de katernen soms aan de vier kanten, zodat men een boekblok had van losse velletjes, die dan zo aan de kartonnen omslag gekleefd werden. Als dat niet goed gedaan is en met slechte lijm, dan breekt na verloop van tijd de lijm van de rug en komen de individuele bladzijden of de katernen los bij het lezen. Gelukkig zijn de katernen meestal behouden en zijn ze dus genaaid, met draden samengehouden. De synthetische lijmsoorten die men nu gebruikt blijven heel lang elastisch en klevend.

    Als je de juiste termen van het boekbinden wil gebruiken, dan moet je wel goed opletten. Er zijn namelijk verscheidene manieren om van losse vellen een boek te maken en die hebben elk een naam, maar over die namen heerst enige verwarring. Laat het ons houden bij het onderscheid dat ik hierboven maakte tussen een duur (in)gebonden boek, een hardcover dus en een goedkope paperback.

    Termen als genaaid, ingenaaid, gebrocheerd zijn verwarrend; etymologisch verwijzen ze naar het bijeenbrengen van de katernen met garen, met naald en draad en dat is ook nu nog zo. Ook de bladzijden van de katernen van een ingebonden boek zijn op die manier bijeengebracht, maar nadien zijn die ook nog in een harde band verwerkt, vandaar de term hardcover. In feite is het voorbereidend werk voor een hardcover of een paperback dus hetzelfde: men naait de bladzijden van de katernen met naald en draad aaneen en verzamelt dan de genaaide katernen in een boekblok. Een genaaid boek is dus ‘slechts’ genaaid, een gebonden boek is (genaaid én) ingebonden. Het onderscheid tussen gebonden en ingenaaid slaat dus uitsluitend op de omslag, de band. En op de prijs, want een mooie band rond een boek doen is veel bewerkelijker dan er gewoon een omslag rond plakken.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    12-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Infanterie, kindsoldaten
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Je hoeft geen legerdienst gedaan te hebben om te weten wat de infanterie is: het voetvolk. Dat heeft een bijklank van minderwaardigheid. Nog duidelijker is de term kanonnenvoer. De infanterie was dan ook samengesteld uit de jongste, minst ervaren soldaten. Die kwamen uit de laagste lagen van de bevolking. Ze kregen ook nauwelijks een opleiding. Ze waren het talrijkst en ze waren expendable, een moeilijk te vertalen Engelse term voor het feit dat men die troepen gemakkelijk kon vervangen als ze omkwamen, dat men hen dus kon opofferen om een doel te bereiken, wat ook de verliezen in eigen rangen: het innemen van een vijandelijke stelling, de verdediging van de eigen stellingen of van andere, meer belangrijke afdelingen: de cavalerie, de artillerie, de generale staf.

    Het is vooral in de Eerste Wereldoorlog dat de generaals aan beide kanten op een onmenselijk wrede manier omsprongen met de infanterie. Grote offensieven kostten tienduizenden doden per dag, zonder enig blijvend strategisch voordeel. Officieren joegen hun troepen de dood in, het pistool in de hand, niet om zelf aan te vallen, maar om ‘zwakkelingen’ ter plaatse neer te schieten. Deserteurs werden massaal terechtgesteld. In het Belgisch leger was de gewone soldaat een Vlaming, alle hogere rangen waren Franstalig, zonder Frans kwam je nooit hogerop. De soldaten verstonden de bevelen niet, de officieren verstonden hun soldaten niet. De Vlaamse zaak is in de 20ste eeuw geboren uit de ervaringen van de Vlamingen aan het front.

    Misschien heb je er nooit aan gedacht, maar de benaming ‘infanterie’ heeft een zeer cynische etymologie. Wij hebben ze overgenomen uit het Frans, dat het woord zelf leende van het Italiaans. De wortel is het Latijnse infans, een kind. Letterlijk is het zelfs een baby, een kind dat nog niet kan spreken: in-fans. In het Frans werd dat later enfant.

    De infanterie bestond dus uit kinderen, uit kindsoldaten. Dat is een ontnuchterende gedachte. Wij waren geen haar beter dan de Afrikaanse warlords van vandaag, die hun ‘infanterie’ bevolken met geroofde kinderen, des enfants.

    Wij dragen de schande van onze geschiedenis mee in onze taal. Maar aangezien we onze geschiedenis vergeten zijn, gebruiken we de schandnaam infanterie nu onbeschaamd. Voor de schandelijke hedendaagse versie verzinnen we dan noodgedwongen een nieuwe term: kindsoldaten, een samenstelling waarvan de delen elkaar nooit zouden mogen naderen, een benaming die een verontwaardigde veroordeling inhoudt voor een praktijk die amper vijfenzestig jaar geleden hier bij ons nog bittere realiteit was, zoals bij de verdediging van Berlijn door de Volkssturm.

    Infanterie, kindsoldaten. Plus ça change, plus ça revient au même. We leren het blijkbaar nooit.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    21-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stapel
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Onlangs gebruikte een nieuwslezer op TV de uitdrukking stapelvoedsel. Toevallig heb ik er een goed idee van wat hij daarmee bedoelde, maar evident is dat niet, lijkt me. Nochtans is stapel een duidelijk woord, zij het met meer dan een betekenis. Ik ben stapel op jou… Ben je stapel? Hij was stàpel. Leg dat op een stapel. Een brandstapel? We zetten dat plan op stapel. Niet te hard van stapel lopen. Een stapelplaats. Dat schaap is dicht van stapel: het heeft een dikke vacht.

    Stapel betekent dus onder meer: heel erg, in grote mate, belangrijk.

    De wortel van ons woord is stap, trede dus, pas, schrede. Een stapel is een reeks van stappen, het op elkaar leggen van elementen zodat het een aanzienlijke hoeveelheid wordt.

    In het Duits hebben we Staffel, met vrijwel dezelfde betekenis als in het Nederlands. Een bijzonder geval is de militaire term: Staffel is dan een legerafdeling, zoals in de infame Schutzstaffel, de SS.

    Het Franse étape is een verwant van onze stap, een van de verouderde betekenissen is trouwens stapelplaats.

    Ook in het Engels heeft staple de betekenis van belangrijk, voornaam, en dan vooral of vrijwel uitsluitend in de vaste uitdrukking: staple food, het belangrijkste voedsel dat men gebruikt. In het Verre Oosten is rijst the staple food. In The New Yorker verscheen destijds een machtige artikelenreeks van E.J. Kahn Jr. over de staple foods in de wereld, waarin nagegaan werd hoe de belangrijkste voedingsbronnen ontstaan en geëvolueerd waren.

    Van Dale volgt hier het Engels gedwee: stapelvoedsel is brood, rijst, aardappelen; er staat een blauwe aanduiding bij die zegt dat het een leenvertaling uit het Engels is. Misschien is dat het geval in het jargon van bepaalde ongeduldige en nonchalante wetenschappers die een onnatuurlijke behoefte hebben om de staande uitdrukking klakkeloos uit het Engels te ‘vertalen’. En een Vlaamse journalist die een Engelse tekst van het net plukt of in zijn elektronische brievenbus krijgt, zal bij het lezen van de wat ongewone uitdrukking staple foods even de vertaal-Van Dale raadplegen en concluderen dat stapelvoedsel goed Nederlands is en het blindelings overnemen. En toch zag ik de brave man even aarzelen en het woord voorzichtig in de mond nemen, alsof hij hoe dan ook zijn twijfels had.

    En die heb ik ook.

    Stapelvoedsel… ben je stapel? Waarom een bastaard maken, als er een perfect verstaanbare term bestaat, namelijk basisvoedsel? Hoeveel mensen hebben ‘stapelvoedsel’ begrepen? Terwijl iedereen ‘basisvoedsel’ zonder verpinken zou verwerkt hebben. Waarom dus een leenvertaling gebruikt als dat niet nodig is? Je gaat toch ook geen voedsel (suiker? melk?) lenen bij de buren als je er zelf nog genoeg in huis hebt?

    ‘Stapelvoedsel’ is een overbodig woord, een nutteloze ontlening, een onnadenkend gemaakte bastaard, een irritante toegeving aan jargonitis, een luie aanslag op de taaldemocratie. Stapelvoedsel is geen Nederlands, maar Nengelands, geen Vlaams, maar Vlengels.

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    15-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.verdieping, souterrain, entresol
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gisteren sprak iemand uit onze kennissenkring me aan. Ze hadden op het werk een discussie gehad over het woord ‘verdieping’, zoals in ‘een huis met drie verdiepingen’. Daarbij hadden ze zich verwonderd over de oorsprong van het woord, want een verdieping is toch net het omgekeerde van wat het woord zelf zegt, namelijk een ‘verhoging’? Mijn kennis, die blijkbaar ook een lezer is van mijn Kroniek, had spontaan aan mijn etymologische stukjes gedacht en toen we elkaar gisteren toevallig ontmoetten, vroeg hij me waar ons woord ‘verdieping’ vandaan komt.

    Taal is een vreemd ding. Het is geen wiskunde, geen ‘zuivere’ wetenschap. Dat komt doordat taal gegroeid is, ontstaan uit de eerste nauwelijks verstaanbare klanken van de eerste mensen en dan verder met hen geëvolueerd over vele millennia. Taal is, net zoals ons verstand, niet door God ingestort in de mens, helemaal af en klaar voor gebruik.

    De vele stappen in die lange ontwikkeling van elke taal hebben hun sporen nagelaten in wat wij nu als ons Nederlands, Frans enzovoort beschouwen.

    Maar er zijn ook heel wat raadselachtige restanten, waarvan we de oorsprong niet meer weten. Onlangs gebruikte ik hier het woordje ‘zier’ in de uitdrukking: dat (in casu Van Dale, wat dacht je…) helpt ons geen zier. Wat is een zier? Een kleinigheid, een nietig beetje; het is lang geleden ook gebruikt voor kleine insectjes, maar waarom ‘zier’? We weten het niet, maar we gebruiken het woord wel.

    Taal is iets dat mensen gebruiken om de wereld om zich heen te benoemen. De mens staat in het centrum van zijn wereld en beoordeelt de dingen vanuit zijn standpunt. Dat geldt voor alle leven: leven is bewust in de wereld zijn, zich bewust zijn van zijn omgeving. Het zijn dan ook de primaire gegevens uit die confrontatie met de wereld die hun weerslag vinden in de ontwikkeling van het menselijk verstand en dus ook van de taal.

    Laten we dat concreet maken met een voorbeeld.

    Een van de eerste aspecten waarvan zelfs het meest prille verstand zich bewust wordt, is de ruimtelijke situering. Men bevindt zich altijd ergens en de omgeving is bezaaid met dingen die verschillen van de waarnemer. Die andere dingen, wat ze ook zijn, bevinden zich steeds op een afstand van de waarnemer, kort bij of veraf en in een richting: voor, achter, onder, boven. Dat is een enorm belangrijk gegeven voor elk levend wezen, jager of prooi en het is dan ook diep in ons verstand gegrift. Onze vijf zintuigen zijn zo ontwikkeld dat zij de nabijheid van iets zeer snel en zeer adequaat kunnen ontdekken en beoordelen: gezichtsvermogen, reuk, smaak, tastzin, horen werken samen om ons zelfs in de slechtste omstandigheden te waarschuwen voor dreigend gevaar of voor mogelijke voedselbronnen. Ons verstand heeft zich aangepast aan, meer nog, is ontstaan uit de elementaire activiteiten van het leven. Dat vindt meteen zijn weerslag in elke vorm van taal. Wij gebruiken dagelijks ontelbare woorden en uitdrukkingen die verwijzen naar de primaire functies van het leven, letterlijk of figuurlijk.

    De afstand van een voorwerp tegenover de waarnemer drukken we uit op vele manieren. Die slaan op de positie, zoals voor en achter, boven of onder, links of rechts, dichtbij of veraf en alle combinaties daarvan. Maar we geven aan die posities ook een bijkomende betekenis: wat ver is, is ook onbereikbaar, vraagt moeite om dichterbij te brengen, is vaag en onduidelijk, onbelangrijk, ongevaarlijk; je kan zelf nog vele voorbeelden bedenken, ook van de andere plaatsaanduidingen.

    Laten we dat alles nu eens toepassen op onze ‘verdieping’. We vetrekken van ‘diep’. Het gaat terug op een heel oude protogermaanse stam en verwijst in feite alleen naar een afstand. Wij zeggen nog altijd diep in het woud, zelfs diep in de bergen, alhoewel die hoog zijn. Diep betekent dus oorspronkelijk alleen maar ver. Maar ver kan je gebruiken in alle richtingen, in alle dimensies: sterren zijn ver, steenkool zit ver onder de grond, de horizon is even ver in alle richtingen… Daarom is ver een woord met beperkte bruikbaarheid. Zo ook diep: als je het voor alles gebruikt, dan raakt het in onbruik, wordt het vervangen door meer precieze uitdrukkingen en woorden.

    Diep is ook een kwestie van standpunt: als je bovenaan staat is de bodem diep, maar van onderaan gezien is dezelfde afstand niet diep maar hoog. Stilaan is men dus een onderscheid gaan maken: diep verwijst nu alleen nog naar de afstand naar beneden toe, hoog komt erbij om dezelfde afstand te beschrijven van op de bodem. Met ver is dat niet nodig: ver is ver in alle horizontale richtingen.

    Het Latijnse altus betekent zowel hoog als diep, zowel letterlijk als figuurlijk en dat is ook zo voor altitudo, hoogte en diepte. Net zoals het oorspronkelijke ‘diep’ duidt het zonder meer op een (grotere of kleinere) uitgebreidheid van de afstand of afmeting in verticale zin. Maar er is een enorm verschil tussen de opwaartse beweging en de neerwaartse, tussen het hoogste standpunt, de hoogste plaats en de laagste. Dat heeft in de eerste plaats te maken met de zwaartekracht: iets naar een hogere plaats brengen kost moeite, andersom gaat vanzelf. Vandaar dat het hogere ook het betere is: als je op de hoogste plaats bent, heb je allerlei voordelen. Vandaar ook alle latere afgeleide betekenissen van hoog en laag. Vandaar ook dat men ook in de taal een onderscheid is gaan maken tussen de twee: diep behield de neerwaartse zin, maar verloor de opwaartse ten gunste van hoog, ook een zeer oud Germaans woord dat specifiek slaat op datgene dat zich in de hoogte verheft.

    Hoe komen we er nu toe om een verdieping van een huis zo te noemen?

    Sommigen, Van Dale incluis, verwijzen naar het Noord-Nederlands gebruik ervan, vanaf 1638, voor een ‘echte’ verdieping, namelijk de halve kelderverdiepingen die men in bestaande huizen aanbracht in de grote steden, waarbij de oorspronkelijke vloer en plafonds in de hoogte aangepast werden om een bijkomende etage te maken, zonder in te grijpen in de voorgevelstructuur. De prijzen van de gronden en van de huishuur in overbevolkt en nog steeds uitbreidend Amsterdam maakten dat in die tijd een bijzonder lucratieve oplossing, hoewel niet zonder gevaar voor instorting en insijpelend grondwater.

    Die nieuwe woonruimte was dus letterlijk dieper, een verdieping van het oorspronkelijk niveau tot onder dat van de straat. Het zou kunnen dat men nadien ook de andere niveaus van zo’n verbouwd huis met die naam is gaan aanduiden, temeer daar die elk meestal ook een ‘verdieping’ ondergaan hadden. Ook vandaag zien we dat gebeuren in onze steden, wanneer oude herenhuizen worden verbouwd: enkel de gevel blijft staan, daarachter is het kaalslag en vervolgens een structuur die niets meer met de oorspronkelijke indeling van de niveaus te maken heeft.

    Het is dan nog een kleine stap om ook bij de andere, oudere huizen die dergelijke aanpassing niet hadden ondergaan, en bij nieuwe huizen die al meteen met een halve kelderverdieping werden gebouwd, en nog later voor alle huizen, te spreken van een verdieping als benaming voor een etage, een niveau.

    Maar it ain’t necessarily so!

    In het Duits hebben we Vertiefung, maar dan enkel in de betekenis die verdieping bij ons ook heeft: het zich verdiepen in iets, zoals wij nu doen met ‘verdieping’. Voor een etage gebruikt men Stock of Geschoss. En dat terwijl men in Duitse steden allicht net zo goed de manier van (ver)bouwen had die hier bij ons op een bepaald ogenblik aanleiding zou gegeven hebben tot de benaming ‘verdieping’. Dat doet me vermoeden dat men hier bij ons ook al over verdiepingen sprak nog voor men die typische herenhuizen met een souterrain bouwde of verbouwde. Het lijkt me tamelijk vergezocht dat een zo wijd verbreid woord als verdieping zou teruggaan op een zo specifieke bouwkundige toepassing uit de 17de eeuw, alsof er voordien geen huizen met verdiepingen waren en men geen woord had om die een naam te geven.

    Is het niet even goed denkbaar dat de oorspronkelijke algemene betekenis van ‘diep’ behouden bleef in dit oude woord? Een huis met een verdieping is ‘dieper’ dan een huis zonder en datgene wat het dieper maakt is dan een verdieping. Diep kan in alle richtingen. Als een huis langer is dan een ander, zeggen we dan ook niet dat het dieper is? Een tuin van dertig meter diep: er is toch niemand die daarbij denkt aan een diepe put? Wij zeggen zonder verder nadenken: op een bestaand gebouw een verdieping zetten; niemand die daarbij in een lach schiet! Een hoge verdieping: het kan, het is geen oxymoron zoals zwarte sneeuw.

    In het Engels spreekt men van een floor, onze ‘vloer’ en die hebben beide dezelfde roots als het Latijnse planus, vlak, Fr. plaine (vlakte). Wat dus met de grond gelijk is, is de vloer: the ground floor, dat maakt het nog duidelijker en dat is wel nodig als men meer dan een ‘vloer’ heeft in een huis. Het Amerikaans Engels noemt dan weer volgens een andere logica de gelijkvloerse verdieping the first floor, terwijl dat in het Brits Engels even logisch de eerste verdieping is, volg je nog?

    Nog een woordje over souterrain. Bij ons is dat de ‘verdieping’ waarover we het hadden: een ruimte die half onder het niveau van de grond of het gelijkvloers ligt en half erboven, zodat je er nog (hoge) ramen kan in plaatsen. In het andere geval spreken we van een (echte) kelderverdieping. Maar in het Frans is een souterrain letterlijk te nemen: onder de grond; misschien kent men in Frankrijk die half verzonken verdiepingen niet? Dat zou best kunnen, want de eerste ‘mooie’ verdieping van een huis met een souterrain heet bij ons bel-etage en dat is een Belgicisme, een woord dat men in Frankrijk niet kent.

    We mogen een souterrain en een bel-etage ook niet verwarren met een entresol, in het Nederlands een insteek(kamer)(tje); het is typisch een meestal beperkte ruimte die achter aan het huis wordt gehangen tussen twee verdiepingen, zoals het woord zegt. Men bereikt die via een korte trap vanaf de onderliggende verdieping. Het is een typische aanbouw om economische redenen voor een bergruimte, badkamer of toilet of voor een goedkope huurkamer. In het Frans zegt men ook: à mi-étage.

    Het Franse woord voor verdieping is natuurlijk étage, dat wij lang geleden geleend hebben. Het is afkomstig van een vergeten Frans werkwoord, ester dat staan, zich ergens bevinden betekent. Een étage is dan een plaats waar men zich bevindt, waar men rechtop kan staan. Figuurlijk is het ook de stand, de plaats die men heeft in de maatschappij, zoals (alleen nog) in de uitdrukking de bas étage.

    Ik dank Joris die aan mij gedacht heeft toen hij zich afvroeg waarom een etage geen verhoging maar een verdieping is.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!