Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (170)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    29-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Luigi Cherubini
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wie de naam Luigi Cherubini hoort, zal even fronsen en dan de schouders ophalen. Misschien een tijdgenoot van Monteverdi? Nee, daar zitten twee volle eeuwen tussen… Een Italiaanse operacomponist? Ja, en neen, want vanaf zijn dertigste heette hij Marie Louis Cherubini en leefde in Frankrijk tot aan zijn dood; zijn meest bekende opera’s schrijft hij in en voor Parijs; naast opera’s schreef hij vooral religieus werk. Het is duidelijk: Cherubini is vandaag niet de meest bekende onder de componisten.

    Dat was ooit wel anders. Beethoven bewonderde zijn dramatisch werk en dat deden ook andere tijdgenoten zoals Haydn, Rossini, Chopin en Viotti. Ingres was een goede vriend en schilderde zijn portret. Cherubini was twee jaar hofcomponist in Londen, bekleedde daarna de hoogste functies in Parijs, toen ook de muzikale hoofdstad van Europa. Gedurende vijfentwintig jaar leidde hij het Parijse Conservatorium. Hij was lid van de Académie des Beaux-Arts en was de eerste buitenlander die Commandeur de la légion d’honneur werd. Om maar te zeggen dat hij niet zomaar de eerste de beste was. Dat zou op zichzelf de moeite moeten zijn om eens na te gaan waaraan hij zijn roem en de bewondering van zijn collega’s te danken had en of zijn werk ook vandaag nog het beluisteren waard is.

    Cherubini leefde in een turbulente tijd. Hij was geboren in 1760 in Firenze, waar hij een degelijke muzikale opleiding kreeg van zijn vader, klavecinist en accompagnateur aan het plaatselijke muziektheater. Van andere Italiaanse leraars in Bologna en Milaan erfde hij een grondige vertrouwdheid met de polyfone muziek zoals Palestrina die had uitgewerkt. In 1785 is hij in Londen en heeft er voldoende succes met zijn opera’s om zich gedurende twee jaar hofcomponist te mogen noemen. Samen met zijn vriend Viotti, een uitzonderlijk violist en componist en directeur van operagezelschappen, reisde hij in 1787 naar Parijs. Hij zou de rest van zijn lange leven grotendeels in de Franse hoofdstad doorbrengen. Hij overleefde de Franse Revolutie, die hij volop steunde, werkte voor Napoleon, hoewel hun karakters herhaaldelijk botsten en hij uiteindelijk toch in ongenade viel. Dat was een moeilijke tijd voor hem en hij keerde zich zelfs tijdelijk af van de muziek. Na 1815 werd hij weer opgevist onder de Restauratie, kreeg belangrijke opdrachten en hoge functies en was de leidende figuur in het Franse muziekleven. Na zijn conflict met Napoleon schreef hij nog maar één opera (Les Abencérages, 1813) en richtte zijn aandacht vooral op religieuze werken: missen, Te Deums, Requiems, 34 motetten, en ook zes strijkkwartetten en een strijkkwintet. Hij stierf in 1842. Zijn graf bevindt zich op Père Lachaise, nauwelijks enkele meters van dat van zijn vriend Chopin.

    Maar terwijl Chopin vandaag voor iedereen een icoon is van de westerse muziek, is Cherubini en zijn werk grotendeels vergeten. Riccardo Muti, de dirigent die onlangs nog de belangrijke Birgit Nilsson-prijs kreeg, heeft enkele van zijn missen opgenomen en van zijn opera Médée zijn er enkele goede opnames. Toen ik onlangs op de radio een kort stukje uit een strijkkwartet van Cherubini hoorde, was mijn aandacht meteen gewekt. Tot mijn verrassing vond ik snel een volledige heruitgave van zijn zes kwartetten op het nooit genoeg geroemde ‘goedkope’ label Brilliant Classics, door het geliefde Melos Quartett. Het gaat om een oudere DG opname uit 1973 en 1975, maar de kwaliteit is in alle opzichten superieur en vergelijkbaar met hedendaagse opnames. Wat vroeger ongetwijfeld een serieuze financiële aderlating zou geweest zijn, is nu een koopje: bij Amazon vind je al aanbiedingen voor ongeveer € 12, verzendingskosten inbegrepen, voor een mooi gepresenteerde set van drie cd’s, samen bijna drie uur uitstekende muziek.

    Ik ben een groot liefhebber van de muziek voor strijkkwartet, dat weten mijn lieve lezers ondertussen wel al en ik verzamel langzaam aan de belangrijkste componisten die dit medium gebruikt hebben. Beethoven en Sjostakovitsj zijn voor mij geliefde oude bekenden, maar ook Mozart, Haydn, Schubert, Mendelssohn, Schumann, Brahms, Arriaga, Dvořak, Debussy, Grieg, Sibelius, Nielssen, Janaček, Britten, Ives, Reger en zelfs Poulenc, Roussel en Fauré staan klaar om keer op keer beluisterd te worden. Mijn laatste aanwinst, Cherubini, bevalt me zeer en ik aarzel dus geen ogenblik om deze supergoedkope aanbieding van Brilliant Classics aan te bevelen. Waar kan je nu nog voor twaalf euro drie uur onverdeeld plezier genieten? En dat niet een keer, maar telkens je er zin in hebt…


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    23-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Keeping Up Appearances: de schone schijn van de bourgeoisie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Onlangs bezocht ik een hier niet nader te noemen persoon die te horen had gekregen dat zijn kanker in de terminale fase getreden was. Hij zag er ook zo uit: vel over de benen, een skelet, niet meer. Alle spieren waren geatrofieerd. Maar hij liet zich niet gaan. Hij was netjes, zelfs stijlvol aangekleed en ontving ons in zijn ruime landelijke woning met alle egards. Hij hield mee het gesprek op gang, ook over zijn ziekte en aanstaande dood. Hij sprak daarover rustig, zakelijk. Dat maakte de ontmoeting voor ons draaglijk. Toen we het daarna nog over andere onderwerpen hadden, bleek telkens zijn scherp verstand en zijn heldere geest, ondanks de zware medicatie en de morfine. Het was een indrukwekkend bewonderenswaardige prestatie van zijn kant, die hem ongetwijfeld veel moeite moet gekost hebben, maar die hij volhield tot bij het afscheid toe.

    Toen ik achteraf nog erg onder de indruk nadacht over wat misschien wel onze laatste ontmoeting zal geweest zijn, vroeg ik me af wat hem die sterkte gaf, die kracht om zich krap te zetten, om de schijn hoog te houden, om zich niet kwetsbaar te tonen, om de goede vorm in acht te nemen ondanks alles.

    Enerzijds is het ongetwijfeld een overlevingsstrategie. Als je toegeeft aan je ziekte, als je echt een patiënt wordt, dan ben je geen mens meer, dan neemt de ziekte jou over. De omgeving behandelt je dan niet meer als een homo sapiens, maar als een ziek dier, een lichaam dat moet verzorgd worden, tot de dood toe. In een ziekenhuis ben je een geval, een ziekte: de beenbreuk van kamer 14, de terminale kanker van kamer 27. Vooral oudere mensen spreekt men aan alsof ze doof en dement zijn, met aanspreektitels als peetje, baasje, ventje, madammeke of een collectieve voornaam, Jefke of Maria. Dat je in je leven prof was aan de universiteit, monseigneur, bankdirecteur, schrijver, het doet er niet toe: ziekte maakt ons allen eender, als voorbereiding op de dood die niemand ontloopt.

    Sommigen verzetten zich daartegen met hand en tand en eisen het respect op dat hen toekomt, onder meer door hun uiterlijk te blijven verzorgen. Je ziet ze niet in pyjama of ongewassen, ongeschoren of ongekamd. Ze halen hun beste kleren uit de kast, zitten rechtop, zijn aandachtig en attent voor hun omgeving. Hoe zeer hun leed ook blijkt uit hun lichamelijke verschijning, ze doen er alles aan om te vermijden dat men hen als een zieke behandelt. Ze ontkennen hun ziekte en aanstaande dood niet, integendeel, ze praten er gemakkelijk over, ernstig, maar beheerst, zonder hun emoties de vrije loop te laten. Op die manier vermijden ze dat ze het slachtoffer worden van hun ziekte en behouden ze hun menselijke waardigheid. Dat is de buffer die ze opwerpen tegen de ziekte. Ze geven er niet aan toe en op die manier houden ze de ziekte op een afstand, ze voelen zich zelfs minder ziek. Misschien leven ze zelfs langer dan anderen, die zich door de ziekte laten overweldigen.

    Er is echter ook een andere uitleg. De man over wie ik sprak heeft zijn hele leven zo geleefd. Hij was een aantrekkelijke, sportieve man, altijd bezorgd om zijn uiterlijk en om de goede vorm. Hij reed met mooie wagens, woonde in een prachtig huis, at en dronk goed, maakte grote reizen, gaf grote feesten, had vrienden en kennissen van hetzelfde kaliber. Uit alles bleek dat hij behoorde tot de gegoede stand. Hij was nochtans niet echt rijk en zelfs van eenvoudige komaf. Maar hij had niets tekort en leefde goed, zeer goed. En zo wenst hij ook zo te sterven, in zijn villa op het platteland, zijn zaken goed geregeld met de notaris, waardig tot het einde.

    Er is een naam voor mensen zoals die man, die ik echter met schroom vermeld wanneer ik over hem spreek, omwille van de negatieve bijklank die het woord heeft: bourgeois. Niet alleen Jacques Brel gebruikte die term als een scheldwoord, wij deden dat allemaal in onze jeugd. Dat was het ergste dat je kon overkomen: dat je een dikke bourgeois werd. Maar Brel had het goed gezien: dat worden we allemaal, er is geen ontkomen aan.

    Een clochard, een landloper, een verlopen dronkaard: ze hebben niets en dat zie je eraan. Zij hebben geen schijn om hoog te houden. Ze laten zich gaan, ze verzorgen zich niet meer, waarom zouden ze? Ze leven zoals ze wensen, trekken zich van niets of niemand iets aan. Ze schamen zich nergens voor, steken hun miserie of hun drankverslaving voor niemand weg. Ze liggen hun roes uit te slapen op de straat, onder vuile dekens of karton en beantwoorden je onbegrijpende blikken met een uitdagende grimlach.

    Een bourgeois, een burger, dat is iemand die bezittingen heeft. Misschien heeft hij wat geld of bezit geërfd, wellicht heeft hij ook zelf goed zijn brood verdiend omdat hij een goede opvoeding heeft gekregen. Ongetwijfeld heeft hij zijn geld goed beheerd en belegd, zuinig geleefd, maar als hij iets kocht moest het wel degelijk zijn, of van het beste merk. Wat hij had, heeft hij onderhouden, verzorgd, verbeterd, uitgebreid. Hij heeft altijd geleefd en gehandeld als een goede huisvader, en bon père de famille.

    Er is niets verkeerd met dergelijke mensen, toch?

    Was het maar waar. Burgermannetjes en –vrouwtjes zijn altijd al door hun medemensen op de korrel genomen. Molière schreef zijn Bourgeois-Gentilhomme tot groot vermaak van de adel en later van de bourgeois die hij zo fel hekelde. In onze tijd bewijst het blijvend succes van Keeping Up Appearances, het hilarische Schone Schijn op alle tv-zenders, dat het vermaak om de bourgeoismentaliteit van alle tijden is. Flaubert, Zola, Dickens, de Brönte’s, Galsworthy, Trollope: zij schetsten een vaak ontluisterend beeld van de bourgeois mentaliteit. Maar het was vooral Freud die de duistere kant van de bourgeois blootlegde, dat wat schuilging onder de schone schijn. Voor de bourgeois telt alleen de reputatie. Achter Doctor Jekyll ligt een Mr. Hyde op de loer, klaar om toe te slaan.

    De eerste bourgeois of burgers waren handelaars die hun waren sleten aan de poorten en de wallen van de steden, in de schaduw van de versterkte burchten, waar ze zichzelf en hun koopwaar in veiligheid konden brengen wanneer er gevaar dreigde en waar ze konden genieten van hun bezit, van de winst die ze hadden gemaakt door dingen voor meer geld te verkopen dan ze er zelf hadden voor betaald, of door de meerwaarde die ze eraan gaven door hun gespecialiseerde arbeid, hun kennis, hun ervaring, hun ambachtelijkheid, hun metier, hun kunst. Bij de bourgeois mentaliteit draait daar alles om bezit, om eigendom.

    Elk bezit is oorspronkelijk verworven, veroverd, toegeëigend, ingepalmd, vaak met veel moeite of zelfs geweld. Wie iets bezit, wil dat behouden en moet het dus beschermen, moet verhinderen dat anderen het weer afnemen. Dat kan door het te verbergen, zoals in Plautus’ Gouden Pot, maar wat heb je er dan aan? Wie bezittingen heeft, wil dat ook laten zien. Wie het breed heeft, laat het breed hangen, dat is de helft van het plezier. Men moet dus mogelijke belagers afschrikken. Je kan dat doen met wapens en zo gebeurde het ook aanvankelijk. De adel, de eerste bezitters, waren soldaten of hadden soldaten in dienst. Wie je iets afnam, kon rekenen op represailles. Rooftochten bleven nooit onbeantwoord. Onze hele geschiedenis is het verhaal van steeds grotere conflicten tussen adellijke heren, tot in de twintigste eeuw toe. Bezit wordt verdedigd met militaire macht. Conflicten worden opgelost met geweld. Maar het kan ook met wetten, die het gebruik van geweld uitstellen, die er enkel mee dreigen.

    De wet wordt in de eerste plaats uitgevaardigde door de bezitters, de eigenaars en is enkel gericht op hun eigen bezit. Maar als er meer bezitters komen, is het de bezittende gemeenschap die macht grijpt en de wetten uitvaardigt. Zo zijn de steden ontstaan en de burgerlijke maatschappij. Die wetten zijn fundamenteel conservatief: zij zijn er om het bezit te bewaren. Ze zijn gebaseerd op het eigenbelang van de bezitters en slechts indirect op het belang van de hele gemeenschap. De gemeenschap zal welvaren wanneer elkeen maximaal voor zichzelf zorgt. Dat kan ook inhouden dat men de gemeenschap in stand houdt, de vrede bevordert, de cultuur &c omdat het bezit pas veilig is in een vreedzame omgeving.

    We hebben in het voorgaande herhaaldelijk het woordje ‘eigen’ gebruikt, vooral in samenstellingen als eigenbelang, eigenaar en eigendom. Wat van jou is, dat is je eigendom, het is je eigen bezit, je kan zeggen: dat is het mijne. Onze beschaving is daarop gebouwd. Iedereen streeft ernaar om dingen te bezitten, om dat bezit uit te breiden en het veilig te stellen. Het ergste dat men vreest is oorlog, onlusten, ongeregeldheden, wanneer bezit verloren gaat of waardeloos wordt. Het zinloos vernielen van waardevolle goederen is het einde van de beschaving.

    In het Engels zegt men: own, zowel voor ons ‘eigen’ als voor ons werkwoord ‘bezitten’: to own. Een eigenaar is een owner. In het Frans kennen we propre: sa propre maison, je eigen huis. Dan ben je een propriétaire, je hebt een propriété. Die woorden zijn afgeleid van het Latijnse proprius, dat ‘eigen’ betekent en proprietas, eigendom. We vinden dat terug in het Engels: property, proprietor, property owner.

    Er zijn enkele merkwaardige verschuivingen gebeurd in de betekenis van deze woorden.

    Wat eigen is aan iets of iemand, dat is een eigenschap, een kenmerk. Vandaar dat men proper en propre ook gaat gebruik in de zin van: typerend, kenschetsend. A proper bastard: een echte smeerlap. Le mot propre: het juiste woord.

    Nog een kleine stap verder en we komen bij ‘proper’ in de zin van: zoals het hoort. That is the proper way to do things. En dicht in de buurt: une maison propre, een huis waar alles netjes is, een proper huis, zo kennen wij het ook in onze taal: proper, zindelijk, verzorgd, netjes gewassen.

    In het Engels is er nog een andere betekenis bijgekomen. Propriety is iets anders dan property, bezit, eigendom. Propriety zouden wij welvoeglijkheid noemen, de dingen doen en zeggen en schrijven zoals het hoort, zonder aanstoot te geven: appropriate(ly), gepast, geschikt, welvoeglijk. Het is een typische burgerlijke eigenschap en die betekenis stamt niet toevallig uit de burgerlijke 18de eeuw. In het Frans zegt men: approprié, dat wat past, aangepast is aan de omstandigheden.

    Niet toevallig vinden we dezelfde stam terug in woorden die met bezit te maken hebben, met eigendom. To appropriate: iets in bezit nemen, tot het zijne maken, afgeleid van het Latijnse appropriare met dezelfde betekenis.

    Eigendom, bezit en welvoeglijkheid en zelfs properheid gaan samen. Property and Propriety, Propriété et approprié. Alleen de bezittende klasse draagt proper ondergoed. Armoede stinkt.

    Molière’s rijke bourgeois wou niet alleen rijk zijn, maar ook beschaafd, hij wou een Gentilhomme zijn, iemand van adel, of zich toch zo gedragen: hij wou kunnen meepraten over poëzie en kunst en filosofie en nam daarvoor leraren in dienst, die natuurlijk niets konden aanvangen met een onderontwikkelde nouveau riche. Toen de Fransen Brugge binnenreden net voor de Brugse Metten merkten ze op dat de burgervrouwen er gekleed gingen als edele dames: de Vorstinnen van Brugge. De burgers willen eruit zien als de adel, op alle gebied, dat is hun grote ambitie. Daarom pappen alle bourgeois aan bij wie hoger geplaatst is of rijker dan zij zelf. In de 19de eeuw droeg elke belangrijke burger een uniform, met eretekens, dat zijn functie of rang aanduidde. Ook vandaag nog is de hoogste beloning van een Belgisch zakenman zijn verheffing in de adel door de Vorst.

    In elke gemeenschap zijn het de leden van die gemeenschap die bepalen wat goed is en wat niet, wat getolereerd wordt, beloond of bestraft, wat verboden is en wat niet, wat gepast is, welvoeglijk, proper, propre, appropriate. Er moeten wetten zijn en reglementen. Godsdiensten leggen de oorsprong van die wetten bij de godheid, maar in feite zijn het nog altijd gewoon mensen die menselijke wetten maken voor andere mensen. Seculiere staten, zoals de Verenigde Staten nadat ze zich hadden bevrijd van het Britse koloniale juk, maken hun wetten zonder verwijzingen naar goddelijk gezag of naar een geopenbaarde waarheid, maar enkel gebaseerd op het belang van de staat, bijvoorbeeld tegenover andere staten, en uiteindelijk met het oog op het belang van de inwoners. Het communisme maakt het individueel belang totaal ondergeschikt aan het staatsbelang of het ‘algemeen’ belang.

    Maar steeds zien we dat in de praktijk slechts een gedeelte van de bevolking de meeste voordelen krijgt, namelijk de gezagsdragers zelf en hun familie en hun trouwe medewerkers. De wetgevers zorgen in de eerste plaats voor zichzelf. Dat was zo onder de Romeinse keizers, maar ook in het feodaal stelsel in de Middeleeuwen, onder de Renaissancevorsten, onder het al dan niet verlichte absolutisme, onder de burgerlijke koningen van de 19de eeuw en zelfs nog in de 20ste eeuw. Er was steeds een kleine toplaag die het laken naar zich toe trok en de rest van de bevolking in de kou liet. Stilaan groeide het besef dat dit niet de juiste manier was: het past niet dat de ene mens de andere onderdrukt om zichzelf te verrijken en zijn eigen machtspositie te vrijwaren. De Franse Revolutie formuleerde het kort en krachtig: liberté, égalité, fraternité. Behalve dat we die broederlijkheid vandaag minder seksistisch formuleren als solidariteit, hoeft daaraan niet veel veranderd te worden.

    Gedaan dus met wetten die enkel gericht zijn op het voordeel en de macht van een elite. Maar wat is dan de grond van de wet, als het niet het eigenbelang van enkelingen is? Wat zijn de principes die ten grondslag moeten liggen van een wetgeving die iedereen gelijk behandelt? Dat kan niet anders dan de ethiek zijn, die bepaalt hoe mensen met elkaar omgaan. Goed is wat goed is voor de mens. De mensheid legt de basisprincipes daarvan zo goed als mogelijk vast in universele verklaringen van de rechten van de mens, van elke mens. Dat zijn de grondregels en daaraan mag niet getornd worden. Elke mens moet zich op die rechten kunnen beroepen, het fundamenteel individueel belang mag nooit opgeofferd worden aan het staatsbelang of het belang van andere individuen of belangengroepen. Dit is de toetssteen voor elke wetgeving.

    Een democratie biedt de beste waarborgen voor een samenleving die gesteund is op deze principes, maar zelfs in de beste democratie zijn er nog belangenconflicten. Zelfs in de meest egalitaire samenleving is er nog ongelijkheid. Zelfs met de meest doorgedreven sociale zekerheid, gesteund op solidariteit, zijn er mensen die tussen de mazen van het vangnet vallen. Geen enkele democratie is volmaakt, voorlopig of misschien zelfs voor altijd. Wij zijn maar mensen en mensen zijn hardleers.

    In onze complexe maatschappij zijn er steeds meer specifieke wetten en voorschriften die de concrete afspraken expliciteren en detailleren, aangepast aan de omstandigheden van tijd en plaats. Het gevaar is echter groot dat de mentaliteit al gauw te legalistisch wordt, dat het doen naleven van de letter van de wet belangrijker wordt dan de grondslagen van de wet zelf. The law is a ass (Oliver Twist). Wie zich strikt houdt aan de wet en aan de gebruiken, maar vergeet waarom die er zijn, en die achter de rug van de mensen toch enkel voor zichzelf zorgt, wie stiekem overtuigd is dat misdaad veroorloofd is, zolang men niet betrapt wordt, dat is een conformist, een conservatief, een bourgeois, een burgerlijk persoon. Een goede wetgeving is nutteloos wanneer sommigen ze stelselmatig misbruiken en omzeilen. Het is niet voldoende dat het openbaar leven geregeld wordt door de wet, terwijl achter de schermen nog steeds het recht van de sterkste heerst. De wetten moeten niet zozeer in de boeken staan en afdwingbaar zijn, ze moeten in de harten van de bevolking leven, van hoog tot laag.

    De burgerlijke maatschappij heeft enkel oog voor zichzelf. Haar beschaving reikt niet verder dan de eigen klasse. Burgerlijkheid is de zekerheid voor de burgers dat zij in hun bestaan niet bedreigd worden. In zijn beste vorm is het de garantie dat het openbare leven op een beschaafde manier verloopt. In zijn ergste vorm is het een leeg formalisme, dat de nadruk legt op de uiterlijkheden en geen rekening houdt met wat mensen aanvoelen als waar en goed, met emoties en oprechte gevoelens. De burgerlijke moraal is oppervlakkig en verbergt achter een laagje vernis de primaire gevoelens en ambities van de mens: machtswellust, veroveringsdrang, strijd en geweld en onderdrukking van de medemens. De burgerlijke maatschappij leidt, dat hebben we gezien, tot uitbuiting en dus sociale onrust, kolonisatie, oorlogen, genocide, vernedering, psychoses, depressie, wanhoop en zelfdoding. De burgerlijkheid is een beperking van de vrijheid van het individu, van de sociale gelijkheid en van de menselijke solidariteit.

    De wet is er voor de mens, niet de mens voor de wet. Men moet de mensen geen wetten opleggen, maar hen de grondslagen voor de wetten duidelijk maken, zodat ze ook uit zichzelf kunnen weten wat goed is en slecht. De grond van elke ethiek is de samenleving van individuen in hun gemeenschap, op een gemeenschappelijke aarde, de instandhouding van het menselijk geslacht als een onderdeel van het leven op aarde, de optimalisering van de levensomstandigheden.

    Vanaf de jaren zestig kwam er verzet tegen de burgerlijke maatschappij die gefaald had in al haar doelstellingen: de vrede bewaren, de voorspoed en het persoonlijk geluk van de burgers bevorderen. Niet de uiterlijke vorm is belangrijk, maar de innerlijke overtuiging en wat verborgen bleef onder de uiterlijke vorm. Gezondheid is belangrijker dan uitzicht, dus geen korsetten meer. Geen uiterlijke deftigheid, maar gezonde hygiëne. Er is niets verkeerd met bloot. Niet de maatschappij primeert, maar de individuen. Niet het oordeel van anderen, maar het bewustzijn dat men het goede doet. Niet het establishment telt, maar de burgers, alle burgers, dus geen standenmaatschappij, geen kolonialisme, geen inmenging in andere staten, geen oorlog: make love, not war. Doen wat je zelf goedvindt, niet de lege, zinloze verplichtingen die men je voorschrijft.

    De wereld is echter niet echt veranderd in de jaren ’60 en het is zeer de vraag of hij ooit definitief grondig zal veranderen. De voorbije samenlevingsvormen zijn niet helemaal verdwenen: er is nog altijd feodalisme, kolonialisme, absolutisme, anarchisme, dictatuur, zowel op staatsniveau als in de relaties tussen mensen onderling, en er is nog zeer veel burgerlijkheid in onze maatschappij. We moeten dat erkennen en de structuren daarvan blootleggen, om te komen tot een betere samenleving, een die meer aandacht heeft voor de grondprincipes, voor de fundamentele mensenrechten van iedereen en minder voor de onbelangrijke uiterlijkheden.

    Godsdienst is fundamenteel conservatief en onlosmakelijk verbonden met macht. Het christendom heeft zich steeds geënt op de wereldlijke macht. Nu heeft het uitvaardigen van leefregels, door welke gezagsdragers ook, op zichzelf niet noodzakelijk te maken met macht, maar het gevaar is wel groot dat gezagsdragers, wereldlijke of religieuze, ten minste een moreel gezag zullen ambiëren om de leefregels te implementeren, om ze af te dwingen. De staat heeft een gerechtelijk apparaat nodig en politie om de orde te handhaven. Godsdiensten proberen steeds op alle mogelijke manieren de maatschappij te creëren die ze voorstaan met hun leefregels en bouwen daartoe op hun beurt een wetgevend instituut uit, met ambtenaren die het gezag vertegenwoordigen en die straffen kunnen uitspreken. Zij zouden het zout der aarde moeten zijn en de mensen wijzen op hun morele plichten. Dat doen ze, maar door er een God bij te betrekken verleggen ze het accent van de mens naar een transcendente wereld, waartoe ook de mens geroepen is. Niet alles wat godsdiensten voorschrijven is daarom ook verwerpelijk, natuurlijk. Maar zij maken de mensen iets wijs: de regels zijn niet door God geopenbaard, ze zijn door de kerk uitgevonden. Ze moeten dus beoordeeld worden als menselijke voorschriften en kunnen geen enkele legitimatie krijgen uit het al dan niet bestaan van een transcendente god. Godsdiensten hebben maar zin als ze overtuigen, inspireren, verheffen, niet als ze verplichten, ontmoedigen, vernederen en veroordelen. Godsdienst moet mensendienst zijn. Als er een God is, heeft die aan zichzelf genoeg.

    Schone schijn, uiterlijk vertoon, vormelijkheid, het heeft zijn belang, maar het mag niet overdreven zijn, noch mag het een scherm zijn dat een veel minder fraaie realiteit verbergt. Helaas is dat laatste maar al te vaak wat we vaststellen. Steeds weer vallen mensen door de mand, ook die van wie we het niet verwachtten. Dat maakt ons terecht wantrouwig tegenover overdreven burgerlijkheid. Ik zou geen 68er zijn indien ik dat grondig wantrouwen niet deelde.

    Wellicht zal men ook mij als een bourgeois betitelen, als men voortgaat op mijn maatschappelijke positie en mijn uiterlijke verschijning. Maar ik hoop dat wie mij leest, wie met mij praat en wie met mij omgaat nooit een reden of zelfs een aanleiding zal hebben om te vermoeden dat er onder het deksel van mijn vermeende burgerlijkheid een beerput van machtswellust, egoïsme, oneerlijkheid, bedrog, misprijzen en seksuele perversie zou schuilen, zoals bij de vele bourgeois die wij kennen uit de geschiedenis en de literatuur.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    19-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn blog is reclamevrij!

    Dank zij mij staat hier geen reclame meer!





    Ik ben dan toch maar gezwicht voor de platvloerse chantage van de beheerders van Seniorennet: om de vaak schabouwelijke reclame, zoals voor dating sites en voor een persoonlijke goddelijke tussenkomst in jouw leven van mijn blog te bannen, heb ik de vereiste 29 euro betaald voor een Oxy-Pass; het enige voordeel dat ik me daarmee wellicht ooit zal doen, heb ik ondertussen al genoten: mijn blog is vanaf nu bevrijd van die storende reclamespots bovenaan de pagina.

    Ik blijf uitkijken naar andere mogelijkheden voor mijn blog. Een enorm obstakel is dit: als ik al mijn 925 bestaande teksten moet overbrengen naar een nieuwe site, heb ik daar zes maand werk aan, oninteressant technisch werk dat me bovendien zou weerhouden van het schrijven van nieuwe teksten. Die keuze was snel gemaakt...

    Ik heb dus beslist om hier te blijven, maar dan zonder reclame. Af en toe moet een mens zich neerleggen bij de feiten en zijn principiële stellingnames reserveren voor echt belangrijke dingen. De reclame-kwestie op Seniorennet behoorde niet tot die categorie, vandaar.

    Welkom op mijn reclamevrije blog!


    Karel


    16-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Transcendent of immanent?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Mijn vaste lezers weten het: ik durf wel eens een moeilijk woord gebruiken en ik ‘vergeet’ wel eens een beetje plagerig om er wat uitleg bij te geven. Anderzijds denk ik dat mijn vaste lieve lezers daar wellicht minder moeite mee hebben dan de toevallige ongeïnteresseerde surfer of de verdwaalde pornozoeker. Je wordt geen vaste en dus lieve lezer van mijn erg selecte Kroniek als je niet ten minste enige algemene culturele achtergrond hebt. Regelrechte cultuurbarbaren haasten zich verschrikt weg naar veiliger oorden, waar ze zich ongestraft kunnen laven aan karamellenverzen en foto’s van huisdieren in schattige pakjes. Elk zijn meug, voor mij niet gelaten.

    Vandaag wil ik, als contrastervaring met al die andere blogs, even stilstaan bij twee van de meest zware filosofische termen: transcendent en immanent. Nee, niet gaan lopen!

    Laten we beginnen met immanent. Dat woord kwam onlangs nog in het nieuws toen de aartsdomme bisschop van Mechelen, ik bedoel de aartsbisschop van het bisdom Mechelen, het gebruikte in de sindsdien ook in Vlaanderen gevleugelde combinatie: immanente gerechtigheid. Hij had het over het terechte gevolg voor homo’s en andere onverlaten die zich schuldig maken aan foute seks: aids. Ik waste toen zijn hovaardige bol, klik hier.

    In-manent, Latijn voor in-blijvend; het wordt gezegd van iets dat onlosmakelijk verbonden is met iets anders, dat men niet los ervan kan zien. Léonard gebruikte toen alleen maar de Franse staande uitdrukking justice immanente, het is niet iets dat hij uitgevonden heeft. In de ethiek staat ze voor een vorm van als het ware automatische rechtvaardigheid: de straf volgt onvermijdelijk uit de misdaad zelf, er is geen onderzoek, veroordeling of proces nodig. Wie zich schuldig maakt aan bepaalde misdaden, vindt precies daarin zijn straf. Léonard geeft daarvan ook een goed voorbeeld: als wij de natuur verknoeien, zullen wij in een verknoeide natuur moeten leven. Wie het nest bevuilt, vindt zijn straf in het feit dat hij in een vuil nest moet zitten.

    Immanent gebruiken we echter vooral in een andere context. Trouwe lezers van mijn kroniek weten al waar ik naartoe wil. Een van de grondvragen van de filosofie, de theologie en van elk menselijk nadenken is deze: bestaat er iets buiten deze wereld, buiten het universum? Is er ‘iemand’ die alles gemaakt heeft, al dan niet volgens een vast plan, die zelf fundamenteel boven zijn schepping verheven is, die er dus niet onlosmakelijk mee verbonden is, die dus niet immanent is? Zijn er ‘dingen’ die niet tot het universum behoren, die erbovenuit stijgen, in het Latijn transcendere, trans & scandere, over-klimmen. Is er een dimensie van het zijn die wij niet kunnen kennen, of toch niet helemaal, maar die er toch is, die wij kunnen vermoeden, of waarin we moeten geloven? Is er een God, een hemel, een hel, engelen, duivelen, een hiernamaals, een eeuwig leven? Of is er enkel maar deze wereld en voor ons, hier op aarde, alleen maar dit leven, samen met anderen? Dat is de vraag.

    Wie meent dat er iets anders is, om welke reden en op welke grond dan ook, gelooft in het transcendente. Wie meent dat er geen enkele reden noch enige grond is voor een dergelijk geloof, die blijft bij het immanente, bij alles wat onlosmakelijk verbonden is met de materie.

    Begrijp me nu niet verkeerd. Ik zeg niet dat alles materie is, ook dat weten mijn geliefde vaste lezers ondertussen wel. De essentie van ‘blauw’, wat wij met dat woord echt bedoelen, de betekenis die het heeft als wij het gebruiken om iets uit te spreken, om iets duidelijk te maken, dat is niet ‘materieel’ zoals een steen dat is. Maar er is niet zoiets als de idee van blauw die ons universum overstijgt en dat ergens in een andere, ideële wereld bestaat. De gedachte aan blauw is een hersenactiviteit van levende mensen, ze is onlosmakelijk verbonden met taal, met communicatie. Zonder mensen is er geen ‘blauw’. Let wel: de materie kan dan nog altijd fysische kenmerken vertonen die, indien er mensen waren, als blauw zouden geïnterpreteerd worden. Ook in die zin is ‘blauw’ onlosmakelijk verbonden met deze wereld. In beide betekenissen blijven we bij het immanente, bij wat er werkelijk is, bij wat de wereld niet overstijgt of transcendeert.

    Mensen die geloven dat er iets is buiten en boven de wereld, nemen een wel zeer gedurfd standpunt in. Ze stellen immers dat er niet alleen iets is buiten het waarneembare, maar bovendien dat die andere dimensie een invloed heeft op het waarneembare en dus uiteindelijk toch weer waarneembaar is, dat het transcendente dus wel degelijk te maken heeft met het immanente. En dat, lieve lezers, geliefde en andere, al zie ik natuurlijk iedereen graag, maar niet even graag, helaas, is een contradictio in terminis, een innerlijke tegenspraak, ook wel nonsens genoemd, onzin.

    Het bovenwereldse heeft niets te maken met de wereld, anders is het niet bovenwerelds. We kunnen er geen sporen van ontdekken, we kunnen er niets over zeggen, zelfs niet dat het er is, of niet is. Het is een gans andere dimensie, die ons volledig overstijgt of transcendeert. Stellen dat precies dat onkenbare niet slechts een beetje maar werkelijk alles te maken heeft met onze wereld, dat onze wereld totaal afhankelijk is, tot in zijn bestaan zelf, van die andere dimensie, dat kan niet, dan maken we een ongeoorloofde en immense gedachtesprong. We verbinden dan het bovenwereldse weer met de wereld, terwijl we eerst hadden gezegd dat het kenmerk van het transcendente precies is dat het boven de wereld verheven is. Het is het een of het ander, transcendent of immanent, er is geen tussenweg, als we verstaanbaar met elkaar willen praten.

    Wie dus over een God wil praten die met deze wereld te maken heeft, die de wereld met alles erop en eraan zelfs gemaakt heeft en wel met een vast plan, een God die alles weet en alles kan en de mens liefheeft en voor hem zorgt, die naar zijn smeekbede luistert en hem verhoort, die rechtstreeks en onrechtstreeks tot de mens spreekt, die zegt wat goed en kwaad is, die zijn Enige Zoon heeft gestuurd om te sterven als een echte mens en daarna ook zijn Heilige Geest, maar ook de duivel, die moet aanvaarden dat die God niet transcendent is, maar immanent.

    In zo’n God wil zelfs ik geloven, want dat is een God die integraal door mensen is bedacht in al zijn aspecten, vanaf zijn Zijn zelf tot in de kleinste details. Godsdienst wordt dan een menselijke aangelegenheid en niets menselijks is mij vreemd. Maar dan aanvaarden we ook zonder meer dat mensen zich kunnen vergissen, in alles, ook in wat ze zeggen over God en het transcendente. En de ervaring leert ons dat spreken over God een zware, zeer zware vergissing is, die ontelbare miljoenen met hun leven hebben moeten bekopen, die miljarden mensen ook vandaag diep ongelukkig maakt en die de toekomst van onze wereld zwaar hypothekeert.

    Wij zijn veel beter af zonder godsdienst. Dat is een les die we langzaam leren. In de praktijk leven we al als God in Frankrijk, maar we houden nog wel even aarzelend vast aan een aantal gebruiken en tradities, ook al zijn we al lang de godsdienstige betekenis ervan vergeten. Zo zijn destijds ook de Egyptische, Griekse en Romeinse goden verdwenen: op den duur wist niemand nog waar ze vandaan kwamen, wat ze verondersteld werden te doen. Men verstond zelfs de taal niet meer waarin over hen gesproken werd. Ovidius doet daarover zijn beklag als hij de Romeinse religieuze feesten beschrijft, met priesters in vreemde gewaden die gezangen aanheffen in een Latijn dat niemand nog begrijpt, met oude, vergane woorden, die ook de priesters zelf niet meer kunnen verklaren, maar die men blijft zingen, omdat me zo altijd gezongen heeft op die dag van het jaar. De tienduizenden kijklustigen bij de Heilig Bloedprocessie in Brugge zullen dat gevoel herkennen.

    We hebben nog kerken, maar ze staan leeg. We hebben nog kerkelijke rituelen, af en toe, als een folklore of omwille van de grootouders, maar stilaan schakelen we over naar meer aantrekkelijke burgerlijke alternatieven. Veel koppels trouwen niet meer en als ze het doen is het niet voor de kerk. De weinige priesters die er nog zijn, hebben het zeer moeilijk, ze worden oud, zeer oud en kunnen hun werk niet meer aan, ook niet inhoudelijk. De kerk is blijven steken in haar 19deeeuwse gebruiken en levensopvattingen, ze heeft geweigerd mee te evolueren en draagt daar nu de gevolgen van. Stilaan ontdekken we dat de kerk en haar priesters zondig waren en nog steeds zijn, dat ze ons al die tijd bedrogen hebben en alleen aan zichzelf hebben gedacht. We realiseren ons dat er geen transcendente God is, maar alleen immanente rechtvaardigheid: wie de mensen misprijst, vernedert, terroriseert, misbruikt, bedriegt, besteelt, bestraft en vermoordt, kan niet anders dan daaraan zelf ten onder gaan.

    Dat is mijn rotsvaste overtuiging. Maar het kan wel even duren, want we zijn maar mensen en we moeten nog veel leren voor we weten dat alleen de eerbied voor het leven ons kan redden.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    14-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Erfzonde
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In een vorige aflevering had ik het over Genesis, het verhaal van Adam en Eva, klik hier. Ik probeerde daar een hedendaagse positieve lezing te geven van het mythische Bijbelse verhaal over de schepping en de zondeval. Het is niet onbelangrijk te vermelden dat de Katholieke Kerk helemaal niet opgezet is met dat soort van actualiserende interpretaties.

    Toen de Nederlandse bisschoppen na het Concilie in 1966 een eigen Nieuwe Katechismus uitgaven, waarin vooral Piet Schoonenberg en Edward Schillebeeckx zich aan eigentijdse formuleringen waagden, liep die prompt een officiële veroordeling op door de hoogste kerkelijke instanties: de Romeinse Curie en ten slotte ook Paulus VI zelf. Omdat zowel de auteurs als de bisschoppen weigerden om de opgelegde wijzigingen aan de tekst aan te brengen, werden de opmerkingen van Rome in 1969 afzonderlijk gepubliceerd. De Nieuwe Katechismus was overigens een enorm verkoopsucces in Nederland en Vlaanderen en kende heel snel verscheidene vertalingen. Het was een wereldsucces. Hij bleef van kracht in Nederland tot de publicatie van de behoudsgezinde officiële Catechismus van de Katholieke Kerk in 1992, de Nederlandse vertaling in 1995 en de definitieve tekst in 1997.

    Als je die laatste versie vergelijkt met die van 1966, lijkt het alsof die datums omgewisseld zijn: de oudere tekst is op alle punten veel moderner dan de meer recente. De klok is resoluut teruggedraaid. Op elke zelfs timide vernieuwing binnen de Kerk volgt onvermijdelijk een harde restauratie. Dat zegt veel over de evolutie van de katholieke kerk, en niet alleen in de laatste vijftig jaar. Het is tevens een pijnlijke analyse van de vele gestrande hervormingsbewegingen binnen de kerk en bijgevolg van haar overlevingskansen in een voortdurend veranderende wereld.

    De Kerk, zowel in haar centrale gezagsorganen als in haar onderzoekscentra, de theologische faculteiten en de opleidingscentra van priesters en religieuzen, is in hoofdzaak steeds zeer conservatief geweest. Vernieuwende of afwijkende opvattingen werden in de kiem gesmoord, door veroordelingen, disciplinaire maatregelen, vervolging, excommunicatie, ja tot de doodstraf op de brandstapel toe. Dat heeft enerzijds te maken met de typische vrees die elk centraal gezag nu eenmaal heeft voor zelfs de geringste aantasting van zijn autoriteit. Toegeven dat men zich kan vergissen zou immers kunnen uitgelegd worden als een teken van zwakte. Erkennen dat iemand die niet tot de gevestigde gezagsstructuur behoort desondanks toch iets verstandigs zou kunnen zeggen of schrijven, zou meteen betekenen dat met het gelijk ook het gezag zou verschuiven van het centrum naar de periferie of naar een nieuw gezagscentrum. Er kan maar één gezag zijn, centraal, allesomvattend en onfeilbaar.

    Anderzijds is de gevestigde macht uiteraard ook steeds bevreesd voor elke verandering, ook van binnenuit. Zij steunt haar gezag en haar gelijk immers uitsluitend op onwrikbare, vaste principes van zogenaamd goddelijke oorsprong. Elke twijfel, elke kritiek, elke afwijkende interpretatie, ja elke nieuwe formulering van de oude waarheden kan dan niet anders zijn dan een rechtstreekse bedreiging van de macht. Binnen de katholieke kerk heeft dat geleid tot een fundamenteel conservatisme, het betonneren van alle regels, het voor eeuwig vastleggen van de geloofswaarheden in onveranderlijke termen en het letterlijk interpreteren daarvan, tot in het absurde.

    Dat is ook zo voor Genesis, het verhaal over de schepping en de zondeval.

    Van bij het ontstaan van het christendom en vooral onder de nefaste invloed van Paulus, is men de relevante teksten van het Oude Testament nog veel meer letterlijk gaan interpreteren dan de Joodse gemeenschap ooit gedaan had en dat wil wat zeggen. In het verhaal over het gevecht van Jacob met de Engel (klik hier) raakt de Engel Jacobs heup aan; dat was voldoende om de joden voor de rest van de eeuwigheid te verbieden om het lekkerste stukje van het rund, de ossenhaas, te eten.

    Nadien is hetzelfde gebeurd met alle mogelijke kerkelijke teksten: de brieven van Paulus en de apostelen, de evangelies, de concilieteksten, de pauselijke verordeningen en de teksten van erkende theologen. De kerk besliste wat tot de canon behoorde en dat waren dan de heilige teksten. Wat niet aanvaard werd, was ketterij.

    Die dubbele geestelijke armoede, de onzalige combinatie van het letterlijk interpreteren van (geselecteerde) teksten met de botte weigering om nieuwe inzichten onder ogen te nemen, is kenmerkend voor alle godsdiensten. Men vindt ze ook in de Islam, in het Protestantisme, bij Jehova’s Getuigen, bij de Mormonen, ja zelfs in sommige Boeddhistische strekkingen. Het is een zekere weg naar de afbrokkeling en de uiteindelijke totale ondergang, dat heeft de geschiedenis ten overvloede bewezen. Enkel wie zich aanpast, overleeft. Er zijn immers geen absolute waarheden, vastgelegd en geopenbaard door de goden. Er zijn enkel voorlopige, tijdelijke menselijke inzichten binnen een snel evoluerende maatschappij. Wie zich vastklampt aan voorbijgestreefde opvattingen, staat uiteindelijk helemaal alleen met zijn grote ongelijk. Qui a raison contre tout le monde, a tort.

    In de loop van de geschiedenis van het christendom is het verhaal van Adam en Eva uitgegroeid tot een van de basisteksten van het geloof. Wat daarin vermeld staat, is waar en wel zoals het er staat en met al wat het impliceert. Dat was vroeger zo en dat is nog altijd zo in de Catechismus van 1997. Wat oorspronkelijk een literair verhaal was, een allegorie, een mythe van een nomadische volksstam ergens in het Midden-Oosten, werd een heilige tekst voor een wereldgodsdienst. Geen wonder dat het ondenkbaar was en is dat iemand aan die tekst zou raken of er een nieuwe interpretatie zou aan geven. Dat hebben ook de auteurs van de Nieuwe Katechismus mogen ervaren.

    Het is nauwelijks voorstelbaar hoe absurd ver de Kerk daarin is gegaan. Een goed voorbeeld daarvan is de erfzonde. Zelfs de meest trouwe en vrome gelovigen en de meest gezagsgetrouwe priesters van vandaag weten niet goed wat ze daarover moeten denken of zeggen en dus wordt er vooral nadrukkelijk over gezwegen. Niet zo in de Catechismus van 1997 nochtans en ook niet in de loop van de kerkgeschiedenis. De erfzonde was en is een kernpunt van het geloof. Wie daaraan twijfelt, loopt ook nu nog meteen de meest strenge veroordeling op van de kerkelijke hiërarchie.

    Laten we even proberen achterhalen waarover het gaat.

    Eva en Adam, zo lezen we in Genesis, hoofdstuk twee en drie, overtreden de wet van God en worden daarom door hem zwaar gestraft; niet alleen zijzelf, maar ook heel hun nageslacht. Aangezien zij de eerste mensen waren, het unieke mensenpaar, betekent dat: iedereen, elke mens die ooit geboren wordt. Ikzelf interpreteerde dat als een verwoording van ons algemeen aanvoelen dat wij als mens onvolmaakt zijn in wat we doen, dat de wereld om ons heen en onze medemensen het ons vaak moeilijk maken, dat het leven een strijd is en geen onverdeeld geluk. Het verhaal over de mythische eerste mensen is niet meer of minder dan dat: een vrij geslaagde beschrijving van onze condition humaine, van onze menselijke natuur.

    Maar als dat verhaal het onveranderlijke woord wordt van God zelf, en niet van Mosje de Verteller, dan is dat een heel andere zaak. De Kerk houdt vast aan elk woord van die tekst alsof haar leven ervan afhing (en dat is waarschijnlijk ook zo). Adam en Eva zijn voor haar dus geen literaire figuren, maar echte mensen, die echt bestaan hebben, die echt door God geschapen zijn zoals Genesis het vertelt. Het serpent is geen verpersoonlijking van het kwaad, maar het Kwaad in hoogsteigen persoon, Satan, de Duivel, een geest, een engel die God heeft geschapen, maar die opstandig is geworden en die door God verbannen is, na een felle strijd, naar de hel, waar hij de zielen teistert van de mensen die gezondigd hebben. De boom was geen sprookjeselement maar een echte boom, met echte vruchten en het is door daarvan te eten dat Eva en daarna ook Adam de wraak van God opriepen. De tuin van Eden heeft echt bestaan, er zijn landkaarten waarop de plaats nauwkeurig aangeduid staat. Adam en Eva waren de unieke voorvaderen van het menselijk geslacht, iedereen stamt van hen af. De zonde die zij bedreven hebben wij geërfd door de voortplanting, vandaar: de erfzonde. Elke mens wordt geboren beladen met die formidabele smet op zijn ziel.

    Dat heeft natuurlijk zo zijn gevolgen.

    Elke veronderstelling dat de mens afstamt van vroegere levensvormen is uit den boze. Darwins opvattingen zijn onmiddellijk door de Kerk als onaanvaardbaar en strijdig met de rechte leer en met de Schrift verworpen. Darwin, die al heel vroeg in zijn leven een agnostische en later een openlijk atheïstische levenshouding had aangenomen, was zich daarvan wel bewust. Onder meer om de gevoelens van zijn vrome echtgenote niet te kwetsen, maar tevens uit vrees voor het schandaal dat zijn ontdekkingen zou verwekken, borg hij zijn teksten op in een gesloten envelop en liet in zijn laatste wilsbeschikking een bijzonder legaat opnemen om ze na zijn dood te laten uitgeven. Gelukkig voor ons werd hij door omstandigheden gedwongen om er toch mee naar buiten te komen, namelijk toen een concurrent onafhankelijk van hem tot dezelfde conclusies kwam en met publicatie dreigde. Vandaag verwerpt de Kerk de evolutietheorie nog steeds integraal. Zij aanvaardt ten hoogste, onder de onweerlegbare druk van de wetenschap, dat de mens fysiek zou afstammen van andere levensvormen, maar ziet in die evolutie de rechtstreeks scheppende hand van God, die de gebeurtenissen zo geleid heeft dat uiteindelijk homo sapiens tot stand kwam, helemaal zoals hij het gepland had. Op dat moment heeft God hem een onsterfelijke ziel gegeven, zoals hij nog steeds doet bij de conceptie van elk menselijk wezen in de moederschoot, daarbij puttend uit een onuitputtelijke voorraad die hij van in den beginne heeft geschapen.

    De kerkelijke leer over de erfzonde heeft zich trouwens al heel snel toegespitst op die kinderen in de moederschoot. Als de erfzonde overgaat van de ouders op de kinderen, dan worden de kinderen geboren als zondaars en moeten zij ook vergiffenis krijgen voor die overgeërfde zonde. Sinds Paulus neemt dat de vorm aan van het doopsel. Door het doopsel wordt de gelovige lid van de kerk, worden al zijn zonden vergeven en kan zijn of haar onsterfelijke ziel later in de hemel komen, verenigd met zijn of haar verheerlijkt lichaam. Als men ook dat letterlijk gaat nemen, namelijk het doopsel als een fysieke gebeurtenis, het overgieten met water onder het uitspreken van specifieke woorden, dan is het hek helemaal van de dam en staat de deur wijd open voor de meest afschuwelijke misbruiken. Ik geef u daarvan enkele ongemeen schrijnende voorbeelden. Ik baseer mij daarvoor op het verbluffende boek van Georges Minois, Les origines du mal. Une histoire du péché originel, 439 p., Fayard, 2002 dat ik onlangs met stijgende verbazing heb gelezen en u zeer kan aanbevelen, maar je zal het wel in het Frans moeten lezen, er is jammer genoeg geen Nederlands vertaling.

    De grootste schande is ongetwijfeld de barbaarse opvatting dat kinderen die geboren worden maar sterven voor ze kunnen gedoopt worden, veroordeeld zijn om voor de rest van de eeuwigheid verstoken te blijven van de hemelse zaligheid. De grootste kerkgeleerden, inzonderheid Augustinus zelf, en opeenvolgende concilies bevestigen dit keer op keer en voegen eraan toe dat die kinderen zullen branden in de hel, hoe hard dat ook moge aankomen voor de ouders en de familieleden. Sommigen binnen de kerk hebben af en toe minder strenge gevolgen bedacht voor die ongedoopte baby’s, onder meer een soort van voorgeborchte van de hel, waar ze niet gemarteld worden door de duivel, maar toch zoals alle zondaars voor alle eeuwigheid getormenteerd worden door het besef van de afwezigheid van Gods nabijheid. Recentelijk berichtte ik hier over dat voorgeborchte, klik hier.

    Vandaag houdt de kerk nog steeds vast aan de regel dat niemand zonder het doopsel naar de hemel kan, maar vertrouwt voor de rest op de oneindige goedheid van God. De menselijke kerk is dus een heel stuk hardvochtiger voor achteloze baby’s dan wat men verwacht van God zelf.

    Kinderen moesten dus snel gedoopt worden, want kindersterfte was vroeger afschuwelijk hoog. Bovendien moest die doop gebeuren volgens de regels en de beste garantie daarvoor was om het te laten doen door een priester. In nood mochten ook anderen dopen, maar de risico’s waren enorm. Zo volstond het dat men zich versprak om het doopsel ongeldig te maken. Wie een letter veranderde aan de Latijnse formule was eraan voor de moeite.

    Een voorbeeld. Wie per ongeluk, omdat hij of zij geen Latijn kende, zei: …in nomine Matris (in plaats van Patris), et Filii, et Spiritus Sancti, diende een ongeldig doopsel toe. Wie zich om dezelfde reden vergiste en in plaats van In nomine Patris enzovoort zei: In nominis… of het grammaticaal meer correcte In nominibus Patris…veroordeelde daarmee het kind, bijvoorbeeld zijn eigen kind, tot de eeuwige hellebrand. Het gebruik van de meervoudsvorm (‘in de namen van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest’) zou er immers kunnen op wijzen dat men in twijfel trok dat er slechts één God is, in drie goddelijke personen, weliswaar. Ik verzin dit niet, ik verzeker het u en er is nog erger op komst.

    Wat te doen bij een gecompliceerde bevalling? Als het kind in gevaar kwam, was het essentieel dat het gedoopt werd. Volgens sommigen volstond het dat er bijvoorbeeld een armpje of een been naar buiten stak om het doopsel te kunnen toedienen. Maar voor de meeste priesters moest het het hoofdje zijn, het hele hoofdje wel te verstaan. Wanneer de moeder stierf voor de geboorte, of zelfs wanneer ze nog aan het zieltogen was, probeerde men door een soort van brutale keizersnede het eventueel nog levende kind alsnog te redden om het te kunnen dopen. Dat was geen werk voor priesters, maar voor nonnetjes die zich daarin gespecialiseerd hadden. Dat heeft geduurd tot enkele nonnen beschuldigd werden van moord op een moeder bij hun al te voortvarende pogingen om het kind te bereiken om het te kunnen dopen.

    Zwangere moeders die stierven voor hun kind geboren was namen hun ongeboren en ongedoopt kind mee naar de hemel of naar de hel, al naargelang, waar ze de eeuwigheid zwanger zouden doorbrengen. Enkele Belgische dokters bedachten daarom een systeem, een soort klisteerspuit waarmee wijwater in utero, in de baarmoeder op het hoofdje van het kind kon gespoten worden. Echt waar!

    Vreselijk zijn de verhalen over kinderen van rijke burgers die ongedoopt gestorven waren en die naar speciaal daartoe bestemde kapellen gebracht werden, waar de lijkjes op het altaar werden gelegd in afwachting van een wonderbaarlijke opstanding onder invloed van de missen, de gebeden en de wierook die malafide priesters en religieuzen gedurende weken en zelfs maanden opdroegen, ten koste van aanzienlijke geldsommen van de bedroefde en wanhopige ouders. Wanneer de geur van de rottende lijkjes te erg werd, stootte een misdienaar tegen het altaar, of wekte men door het lichtspel van de walmende kaarsen de indruk dat de vale lijkkleur veranderd was, waarop de priester extatisch uitriep voor de louter toevallig aanwezige familieleden: het leeft! En het meteen doopte, in nomine Patris… Ik maak u niets wijs, lieve lezer, ik zou niet durven, over zo een indroevige kwestie. Het beste bewijs dat dergelijke praktijken echt bestaan hebben, vinden we in de uiteindelijke officiële veroordeling ervan door de Paus zelf.

    Ik heb even geaarzeld, maar ik wil u dit niet onthouden. Steeds vanuit haar obsessionele ijver om alle zieltjes te redden en alle kinderen zoveel mogelijk te laten dopen, veroorzaakte de Kerk een ware terreur onder de gelovigen. Ouders die hun kinderen niet tijdig hadden laten dopen, waren dus verantwoordelijk voor hun eeuwige verdoemenis. De lijkjes konden niet christelijk begraven worden maar werden in ongewijde grond gestopt. Alsof dat niet voldoende was, vertelde men aan de betrokken ouders dat die kinderlijkjes bij het Laatste Oordeel uit hun graf zouden opstaan om als getuige ten laste te zorgen voor de veroordeling van de ouders. Dit heeft geleid tot een ruim verspreid gebruik om die ongedoopte kinderlijkjes met een houten spie vast te pinnen in hun kistjes, zodat ze niet zouden kunnen verrijzen… Het is onvoorstelbaar, maar het is wel waar. Kan u zich de gevoelens indenken van de ouders die een kind hadden verloren en die wisten wat er met dat lichaampje zou gebeuren? Zo ver ging de vrome wreedheid.

    En zo ver gaat ze nog steeds. Ik hoor in gedachten nog steeds de van waanzin doortrokken stem van bisschop Léonard weerklinken die tijdens een toespraak in een kerk de meisjes en vrouwen die een abortus lieten plegen, waarschuwt voor de dag des oordeels, wanneer de onschuldige, vermoorde foetus hen 'zal aanspreken met hun ware naam: Moeder!'

    Laten we even terugkeren naar de erfzonde zelf. Ik zei al dat ze de kern vormt van het christelijk geloof. Dat gaat zo. Adam was de eerste mens en hij heeft gezondigd en de hele mensheid met zich meegesleept. Maar God is genadig. Hij stuurde zijn enige Zoon als een nieuwe Adam naar de wereld. Hij stierf aan het kruis in opdracht van zijn Vader (‘niet mijn wil maar de uwe geschiede…’). Door zijn gehoorzaamheid tot de dood, als mens, heeft hij de mensheid gered. Van nu voort staat de hemel weer open, althans voor wie in hem gelooft en die leeft zoals hij het heeft voorgedaan en zoals de Kerk het voorschrijft. Er is een noodzakelijk verband tussen de erfzonde en de verlossing, tussen Adam en Christus. Als Adam de erfzonde niet had begaan, hoefde Jezus niet geboren te worden of te sterven. Als er geen zondeval was, moest de mens ook niet gered worden. Wie dus het verhaal van Adam en Eva en van hun zondeval in twijfel trekt, doet het christelijk geloof op zijn grondvesten daveren.

    De kerk heeft de zondige mens nodig om hem te kunnen redden. De Catechismus benadrukt het voortdurend: men kan over de zonde niet spreken zonder te spreken over de overweldigende genade en grenzeloze goedheid van God. Maar ook het omgekeerde geldt: er is maar sprake van de oneindige goedheid van God als er een zondige mens is. Meteen zien we de ongelooflijke kwetsbaarheid van het christelijk geloof: wie twijfelt aan de zondigheid van de mens, heeft geen behoefte aan een Verlosser, geen nood aan het verhaal van het zoenoffer, de kruisdood van Jezus van Nazareth, noch aan een geschapen eerste mensenpaar, aan een mysterieuze zondeval, aan een buitenmaatse bestraffing. Het hele kaartenhuisje stort ineen wanneer men ook maar even nadenkt over de grond van de zaak.

    Dat lukt nog het best in het geval van de ongedoopt gestorven kinderen. Tweeduizend jaar na Paulus’ afschuwelijke boodschap en na tweeduizend jaar de mensheid geterroriseerd te hebben met de meest afschuwelijke verhalen en de meest lugubere praktijken heeft de Kerk uiteindelijk toch deze kleine toegeving gedaan: God is (gelukkig voor ons!) niet gebonden aan zijn eigen wetten (of beter: die van zijn Kerk), hij kan de ongedoopte baby’s en de miljarden mensen die sterven zonder gedoopt te zijn toch gratie verlenen als hij dat wil.

    Maar het is voor heel veel mensen, vroeger en nu, zonder meer duidelijk: er is geen erfzonde. De mens is niet intrinsiek slecht, dat wil zeggen van nature. Wij zijn niet beladen met een erfelijke schuld. Wij stammen niet af van een stel volmaakte, onsterfelijke voorouders die desondanks door hun eigen dwaasheid uit het paradijs verjaagd zijn en gedegradeerd zijn tot sterfelijke onvolmaakte wezens, niet veel beter dan de dieren in wier vellen God hen hulde om hun schaamte te verbergen. Er is geen enkele reden, behalve dwaze theologische verzinsels, voor de grondig pessimistische opvatting van de mens die de Kerk kenmerkt.

    Neen, de mens stamt af van andere levende wezens die nog niet over zijn typische hogere verstandelijke vermogens beschikten. Hij onderscheidt zich van hen door een zelfbewustzijn dat hem, met vallen en opstaan, in staat stelt om in een wankele harmonie te leven met zijn omgeving. De mens is goed noch slecht van nature, hij is eminent in staat tot beide. Hij kent ook het verschil tussen goed en kwaad, in zoverre heeft Genesis gelijk: wij hebben gegeten van de boom van de kennis van goed en kwaad. Wij kunnen, door zelf na te denken, door met elkaar te overleggen en afspraken te maken, beslissen wat wij als goed zullen aanvaarden en wat wij als slecht zullen veroordelen en bestraffen. We kunnen ons vergissen, maar ook uit die vergissingen kunnen we leren, langzaam maar zeker. Misschien hebben we nog honderd miljard jaren nodig voor we zover zijn, maar wij hopen allemaal dat we ooit, liefst zo spoedig mogelijk, in een echt, letterlijk ‘aards’ paradijs zullen leven, dat we ooit hier op deze aarde of een andere, in vrede met elkaar zullen kunnen leven en sterven.

    Godsdiensten vertrekken altijd van een mensbeeld dat het slechte in ons benadrukt. Wij zijn slecht en we moeten beter worden. De Kerk zal ons daarbij helpen. Zij zal voor ons uitmaken wat goed en slecht is, zij zal ons dat opleggen en zij zal ons bestraffen als we falen en belonen als we doen wat zij voorhoudt. De Kerk steunt zich daarbij op informatie die zij rechtstreeks van God zelf ontvangen heeft en die ze autonoom interpreteert. Zij is de enige redding voor de zondige mens. Alleen wie zich volledig aan haar toevertrouwt, zal niet sterven, maar eeuwig gelukzalig leven, niet hier op aarde maar in de hemel. Wie zich afkeert van de Kerk is verdoemd om in eeuwigheid te lijden in de hel, ook al begaat hij geen enkele zonde in zijn of haar hele leven.

    Wat een contrast met het humanistisch wereldbeeld! Een mens is geen ziek dier, geen mislukte mythische heldenfiguur, maar werkelijk de (voorlopige) bekroning van de evolutie, de koning der dieren die aan elke soort haar naam geeft en voor hen zorgt, de verantwoordelijke tuinman van dit aards paradijs. Een mens is niet zondig, maar vrij en verantwoordelijk. Wij kunnen zelf het goede kennen en het kwade vermijden, samen met onze medemensen. Wij kunnen ons vergissen, wij zijn in staat tot afschuwelijke wreedheid. Maar wij zijn wat wij zijn. Wij hoeven ons niet te meten met volmaakte mythische voorouders in een fictief verhaal, noch met een volmaakte God. Wij hoeven hier op aarde rekening te houden met een al even volmaakt maar mythisch hiernamaals, waar we weer alles zouden zijn wat we hier niet zijn. De mens is sterfelijk, wij hebben alleen dit leven en dat is ons genoeg. Het is onze enige kans om gedurende korte tijd gelukkig te zijn en anderen gelukkig te maken, of niet. Wat we hier ook doen of laten, heeft alleen gevolgen voor hier en nu, en hier en later, maar niet voor ons als wij er niet meer zijn.

    Als we het heel cru bekijken, gaat het echter allemaal niet daarover. Het gaat werkelijk niet om een metafysische of theologische discussie, dat zijn slechts woorden. In de grond is de Kerk, is elke godsdienst niets anders dan een ongelooflijk cynische uitbuiting van de ene mens door de andere in de naam van een verzonnen God. Hoe kan je een priester herkennen in een gemeenschap? Hij is de enige die niet werkt, die zijn handen niet vuil maakt, maar door de anderen onderhouden wordt. Daar gaat het om, sinds homo een beetje sapiens werd. Handige kerels - inderdaad, meestal mannen maar ook enkele vrouwen - wisten hun medemensen met hun mooie praatjes zo ver te krijgen dat ze, uit vrees voor de straf van de goden, de priesters van die goden voedsel gaven, een huis om in te wonen, goud, wierook en mirre, wereldse macht en moreel gezag over alles en iedereen.

    Ik bezweer u, in de naam van alles wat mij en u heilig is, in nomine Patris et Filii et Spiritus Sancti en in die van Satan, de Vader van de Leugen zelf. Ik daag u uit: kijk om u heen en zeg me dat het niet waar is!

    Hoe lang zullen wij die vuige kaste nog blijven dulden?


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    13-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Word stamceldonor!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gisteren was er opendeurdag in de bloedtransfusiecentra van het Vlaamse Rode Kruis. Geïnteresseerden konden er terecht voor een rondleiding in de afnamezaal en de laboratoria. Dit was een ideale gelegenheid om mensen warm te maken voor de actie ‘Doe vandaag eens iets levensbelangrijks’, georganiseerd door het Rode Kruis-Vlaanderen en De maakbare mens vzw. Het was deze vzw die me had gevraagd om als vrijwilliger mede de stand te bemannen in het bloedtransfusiecentrum in Heverlee-Leuven, dat gelegen is aan de rand van het bekende Universitair Ziekenhuiscomplex Gasthuisberg.

    De voornaamste reden waarom ik die oproep beantwoord heb, is dat ik zo goed als niets over stamcellen afwist. Dit leek me een goede gelegenheid om daarover iets te vernemen: zoals ik hier vaak op mijn blog over onderwerpen schrijf nadat ik die eerst vrij grondig heb onderzocht door er veel over te lezen en ook na te denken, zo zou mijn rol als informatieverstrekker mij ongetwijfeld dwingen om ook over deze thematiek zoveel mogelijk te weten te komen. Als je iets grondig wil leren kennen, is er geen betere methode dan het overtuigend te moeten uitleggen aan anderen. Dat weet eenieder die ooit in een klas of voor een publiek stond.

    Ik ben zelf nooit bloedgever geweest. Ik was dus niet vertrouwd met die wereld. Mijn ontmoeting met de vrijwillige bloedgevers gisteren was een van de meest opbeurende ervaringen die ik in mijn hele leven heb gehad. Ik heb de uitzonderlijke gelegenheid gehad om een aantal mensen, jong en oud, aan te spreken die zich op regelmatige basis aandienen om een deel van hun bloed weg te schenken, gratis en voor niets, ten bate van anonieme patiënten die er behoefte aan hebben, bijvoorbeeld bij operaties. Stuk voor stuk waren dit vriendelijke, bescheiden, open, warme en toegankelijke mensen. Niemand die zich stug of afwijzend opstelde, iedereen was meteen geïnteresseerd en velen verklaarden zich bereid om mee te werken nog voor ik uitgepraat was. Als er één plaats is Vlaanderen waar de verzuring geen kans maakt, dan is het wel in de bloedtransfusiecentra van het Rode Kruis. Ook het personeel aan de balie en de medische staf deelde in het algemeen gevoel van warme weldadigheid. Ik voelde me opgenomen in een weldoend bad van eenvoudige, ongecomplexeerde genereuze medemenselijkheid. Dat heeft me veel deugd gedaan.

    Wat is nu die actie ‘Doe eens iets levensbelangrijks vandaag’?

    Het gaat om stamceldonatie. Voor een aantal bijzondere therapieën, bijvoorbeeld bij leukemie, sommige klierziekten en aangeboren ziekten, is het nodig dat de patiënt voldoende stamcellen heeft. Stamcellen zijn een soort ongespecialiseerde basiscellen. Ze kunnen zich ontwikkelen tot allerlei andere cellen, zoals bloed, lever, huid en zijn daarom heel geschikt om allerlei tekorten aan te vullen. Een leukemiepatiënt bijvoorbeeld die hersteld is na behandeling met bestraling en chemo, waarbij de kankercellen vernietigd worden, moet daarna terug goede cellen aanmaken. Dat kan met de eigen stamcellen, maar vaak moet men een beroep doen op stamcellen van een donor.

    Stamcellen zijn dus heel geschikt voor allerlei toepassingen in het menselijk lichaam, maar ze zijn zoals al onze cellen specifiek voor elke mens. Ons weefseltype is de unieke handtekening van ons lichaam. Dat is de basis van onze immuniteit: ons lichaam herkent ogenblikkelijk alle lichaamsvreemde cellen en stoot die af. Als we stamcellen van een andere persoon willen gebruiken, dan moeten die zo goed mogelijk gelijken op die van de patiënt. Bij broers en zussen is de kans dat er bruikbare stamcellen zijn, die niet zullen afgestoten worden, vrij hoog: in één op vier gevallen lukt dat wonderwel. Maar dat wil ook zeggen dat in drie op vier gevallen ook de eigen broers en zussen niet kunnen helpen. Dan moeten we bij anderen gaan zoeken.

    Dat is echter niet zo gemakkelijk. De kans dat iemand anders geschikte stamcellen heeft is namelijk zeer klein: één op 50.000! Toen de medische wereld de waarde maar ook deze moeilijkheid van stamceltherapie begon in te zien, besloot men een databank op te zetten, waarin men de unieke kenmerken van zoveel mogelijk mensen zou opslaan. Wanneer men dan een therapie wenst te beginnen voor een bepaalde patiënt, volstaat het om diens unieke gegevens te vergelijken met die in de wereldwijde databank om een perfecte overeenkomst te vinden. Let wel: het gaat dus niet om het opslaan van stamcellen of bloed of beenmerg of zo: men registreert enkel de unieke code van ons weefseltype. Die code kan men heel gemakkelijk te weten komen: een analyse van enkele druppels bloed volstaat daarvoor.

    We hebben nu de ruimere context geschetst: men gebruikt stamcellen kunnen voor bijzondere therapieën waarvoor we geen andere middelen hebben; stamcellen van anderen zijn maar in heel zeldzame gevallen bruikbaar. We hebben dus een heel grote databank nodig met informatie over het weefseltype van mogelijke donoren. Dat kan via een simpele bloedanalyse.

    Wat gebeurt er nu concreet wanneer we de stamcellen van één persoon naar een andere willen overdragen?

    Stamcellen bevinden zich in ons beenmerg, de fabrieken waar ons bloed wordt aangemaakt. Vroeger ging men de stamcellen daar halen, maar dat is een vrij ernstige ingreep, onder volledige verdoving. Vandaar dat heel wat mensen aarzelden om zich daarvoor op te geven. Vandaag de dag verloopt het geven van stamcellen via een eenvoudige bloedafname. Wij hebben namelijk allemaal stamcellen in ons bloed en door toediening van een inspuiting op de drie dagen voor de afname kunnen we het gehalte van stamcellen in het bloed nog aanzienlijk kunstmatig verhogen. Het volstaat dus de vrijwillige donor aan een bloedverzamelmachine te koppelen, zoals bij een gewone bloedafname en het stamcelrijke gedeelte van het bloed eruit te filteren. De rest van het bloed gaat gewoon terug in de arm van de donor. Zo’n afname duurt drie tot vier uur en na afloop kan men gewoon terug naar huis. Er zijn zo goed als geen nevenverschijnselen, er is geen pijn. Afwezigheid op het werk geldt als een ziektedag. Men wordt slechts één keer in zijn leven als donor opgeroepen. De kans is immers klein dat men nog een tweede keer de perfect match zou zijn voor iemand anders.

    Aan de kant van de patiënt verloopt het op dezelfde manier: het stamcelrijke bloed van de donor dient men toe via een bloedtransfusie. De stamcellen vinden vanzelf hun weg naar het beenmerg, waar ze hun heilzaam werk kunnen beginnen.

    Even samenvatten: omdat geschikte stamcellen zo zeldzaam zijn, moeten we kunnen zoeken in een zo groot mogelijke databank. Men kan zich daarvoor opgeven via een simpel bloedstaaltje. Komt men bij het zoeken naar die ene geschikte donor ooit bij jou terecht, dan zal men je oproepen voor een bloedafname, of beter een stamceldonatie, want je krijgt je bloed gewoon meteen terug. De kans dat je opgeroepen wordt, is vrij gering: het kan pas over dertig jaar gebeuren, of helemaal niet, maar het kan ook volgende week zijn.

    Wie kan zich opgeven als mogelijke donor? Gezonde mensen van 18 tot 55 jaar. Je blijft als mogelijke donor in de databank tot je 60ste. Wie zich aanmeldt, krijgt daarna een oproep voor een gesprek over zijn medische achtergrond en voor een bloedstaal. Daarna gebeurt er verder niets, tenzij je ooit als perfect match in de databank opduikt. Op dat moment zal men een beroep op jou doen voor een anonieme stamceldonatie. Jij weet niet voor wie die bestemd is en de patiënt weet niet van wie de stamcellen zijn, net zoals bij een bloedtransfusie.

    Mijn ervaring gisteren in het bloedtransfusiecentrum was gewoon overweldigend: elke persoon die ik aansprak en die in aanmerking kwam, verklaarde zich meteen bereid om zich op te geven en liet meteen ook een bloedstaaltje nemen. Het enthousiasme dat ik daar ondervond, zou ik graag een beetje aan jullie, mijn lieve lezers overdragen. Wie in aanmerking komt, kan het best even hier klikken. Dan kom je op de website van stamceldonor.be en daar vind je alle informatie om je te registreren.

    Wie te oud is, dus de 55plussers onder ons, kan toch een steentje bijdragen door dit belangrijke initiatief bekend te maken bij jongere familieleden, vrienden en kennissen, waarvoor alvast mijn dank.

    Wij kennen allemaal mensen in onze omgeving die te maken hebben met leukemie of andere ziekten die vroeger ongeneeslijk waren. Vandaag kunnen we velen onder hen redden door een eenmalige, eenvoudige, pijnloze en risicovrije stamceldonatie. Daarvoor moeten we kunnen rekenen op een groot aantal mogelijke donors, van wie men slechts een heel klein aantal ooit zal oproepen.

    Doe vandaag eens iets levensbelangrijks. Registreer je als stamceldonor. Doen!


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    11-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Genesis: het verhaal van Adam en Eva
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Over Het Scheppingsverhaal schreef ik hier al herhaaldelijk. Als je in de kolom aan de linkerkant bij de zoekopdracht de term ‘Genesis’ intypt, krijg je een overzicht van dergelijke teksten. Toch vind ik het nuttig om nog eens terug te keren naar het meest bekende verhaal uit het Oude Testament, dat van Adam en Eva. Het is ons in het geheugen gegrift tijdens de lessen Gewijde Geschiedenis op de lagere school. Kunstenaars van alle tijden hebben het duizenden keren afgebeeld. Het maakt onuitwisbaar deel uit van ons cultureel erfgoed. Maar we weten niet goed hoe we er vandaag moeten mee omgaan. Het verhaal klopt niet meer.

    Doe mij en jezelf een plezier en lees de korte tekst eens na, in je eigen Bijbel of door hier te klikken; lees vooral het tweede en derde hoofdstuk over de Tuin van Eden en de zondeval.

    Klaar? Dan kunnen we beginnen.

    Wat meteen opvalt, is de uitzonderlijke toestand waarin Adam en Eva zich bevinden voor de zondeval. Ze zijn ongerept, volmaakt, onsterfelijk. Het werk dat God hen gevraagd heeft, doen ze met plezier, het vermoeit hen niet. Ze hebben niets tekort. Ze gaan met God om als gelijken. Ze behoeven geen kleding, ze lopen rond in hun glorieuze naaktheid. De dieren en de planten in de tuin vormen geen bedreiging. Ze hebben evenmin nood aan beschutting tegen de weersomstandigheden. Honger of dorst kennen ze niet. Ze zijn volmaakt gelukkig. Wij spreken nu nog van een paradijselijke toestand, naar een Oud-Iraans woord voor een ommuurde tuin dat alle talen sindsdien hebben overgenomen.

    Maar schone liedjes duren niet lang. God heeft aan de eerste mensen één verbod opgelegd: ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten,maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’

    Dat is, zoals in alle sprookjes, natuurlijk voldoende voor de mens om het toch maar eens te proberen. Een sprekende slang daagt Eva uit en zij bezwijkt, natuurlijk. Adam doet mee. De gevolgen zijn verschrikkelijk.

    Het is duidelijk dat dit een allegorisch verhaal is. Het gaat niet over twee concrete mensen, maar om personages in een verhaal over de eerste mensen. Het is heel normaal dat de mensen zich ooit zijn beginnen afvragen waar zij vandaan kwamen. Van hun ouders, dat was wel wiedes, maar als je verder teruggaat, naar je grootouders, overgrootouders, bet… enzovoort, waar kom je dan uit? Er moet toch ooit een begin geweest zijn?

    Vandaag weten we dat er voor de homo sapiens, die zich deze vragen stelde, andere mensachtigen geweest zijn. En daarvoor nog andere levensvormen die we nu als hogere diersoorten zouden bestempelen. En daarvoor allerlei dieren groot en klein, steeds minder complex en zo verder tot de meest primitieve levensvormen, tot het verschil tussen levende wezens en ‘dode’ materie heel vaag wordt. Er is een heel lange en ingewikkelde evolutie geweest voor we aan homo sapiens toe waren. Dat inzicht is er echter maar heel langzaam gekomen: het is pas sinds het begin van de twintigste eeuw dat de evolutietheorie bevestigd en verduidelijkt is. Ook vandaag nog zijn er wellicht meer mensen die geloven in het scheppingsverhaal dan in Darwins leer.

    Nochtans was het de mens al heel vroeg opgevallen dat wij heel goed op de dieren lijken, maar ook dat wij er grondig van verschillen. Dieren praten niet en de mens kan zich niet met de dieren vermenigvuldigen. De evolutie van miljarden jaren was grotendeels voorbij toen homo sapiens verscheen. De sporen, zoals fossiele overblijfselen van uitgestorven levensvormen, waren grotendeels verdwenen. Het leek wel alsof de wereld zoals hij was, al altijd zo had bestaan. Als men dus terugging in de tijd, op zoek naar het begin, dan dacht men niet aan voorouders en dieren en planten en bergen en dalen die er anders uitzagen, zoals wij nu doen. Er was weinig reden om te denken dat de wereld ooit fundamenteel anders was geweest.

    Als men dus op zoek ging naar het begin van de wereld, dan kwam men vanzelf uit bij een moment waarop alles wat er nu is, zo geschapen werd. Niets ontstaat immers uit het niets, dat zag de mens ook wel. Als je een tent of een huis of een stad wil, dan moet je die bouwen. Als je een kind wil, dan moet je dat maken. Als je een tuin wil, dan moet je die aanleggen en onderhouden. Als je vee wil, dan moet je ermee kweken. Zo komt men bij een scheppingsmoment en onvermijdelijk ook bij een schepper. Ooit was er niets. Dan kwam er een mensachtige figuur (wat anders?), die alles maakte: de hemel en de aarde, het water, de planten en de dieren, de zon en de maan, de dag en de nacht. En de mens, natuurlijk, als laatste en beste, man en vrouw.

    Die oorspronkelijke toestand was grondig verschillend van die waarin de mens zich bevond. In feite was die zelfs op alle punten net het tegenovergestelde. Als een mens verhalen vertelt, dan gaan die heel vaak over hoe goed het vroeger was. We weten wel dat we de waarheid daarmee wat geweld aandoen, soms zelfs heel veel geweld, maar we kunnen het niet laten. De mensen uit de oertijd waren helden, halfgoden of zelfs aan God gelijk. Onsterfelijk en zonder pijn of leed, volmaakt gelukkig. Ze hoefden niet te werken, niet te vechten met elkaar en met de wilde dieren, de planten groeiden vanzelf overvloedig, er was drinkbaar water, het was nooit te warm of te koud… Seks was er misschien wel, maar zonder zorgen, zonder dat er kinderen kwamen, want dat was lastig en riskant. Zonder concurrenten ook, zonder afgunst, zelfs zonder verwarrende begeerte die een mens verscheurt en zijn verstand verblindt. Uit de beschrijving van het paradijs en uit elke utopie kan je perfect afleiden hoe het niet was. Hoe goorder de werkelijkheid, hoe glorieuzer onze dromen. Wij schreeuwen ons gemis uit in de verheerlijking van de overvloed.

    Eenmaal je een paradijselijk ver verleden hebt waarvan alles vertrekt, moet je natuurlijk ook even uitleggen hoe het komt dat het nu niet meer zo is. Zoals in alle verhalen en alle sprookjes moet er iets mis gaan. In de ervaring van de mens was onheil vaak verbonden met iets wat men verkeerd deed. Je hebt pijn omdat iemand je slaat. Je verliest iets omdat iemand het gestolen heeft. Je gaat dood omdat iemand je vermoordt. Je wordt gestraft omdat je iets hebt gedaan dat niet mag. Aan onze kinderen zeggen we voortdurend: neen! Niet doen! Braaf zijn! Niet aankomen! Afblijven! Dat is van Pappa!

    Zo komt er een verbod in de Tuin van Eden. Van die ene boom, daar mag je niet van eten. Waarom niet? Omdat Ik het zeg! En omdat het de boom is van de kennis van goed en kwaad. En omdat je zal sterven als je ervan eet.

    Onze auteur, laten we hem Mosje noemen, was een rasverteller. Het is niet Adam die als eerste het verbod van de Heer overtreedt, maar Eva, de gezellin die God hem heeft gegeven. Dat is veelbetekenend in de mannenmaatschappij waarin Mosje leefde. En zij doet dat niet zomaar, maar omdat ze misleid is door een boze geest, onder de vorm van een serpent, een slang. Slangen zijn in alle primitieve gemeenschappen gevaarlijke, listige dieren, die zich verbergen om dan onverwacht toe te slaan. Eva was niet bang van de slang in de Tuin van Eden: de dieren vormden toen immers geen bedreiging voor de mens, ze leefden harmonieus samen. Het was, zoals in alle sprookjes, de tijd dat de dieren nog spraken. Ze luisterde dus zonder argwaan naar de listige slang en dacht: inderdaad, het is vreemd dat God ons verboden heeft om van die ene boom te eten. Wat kan er nu verkeerd zijn met kennis, zeker met de kennis van goed en kwaad? En wat bedoelt God met sterven? In de tuin van Eden was er immers niets of niemand die stierf… Het was de eerste, maar niet de laatste keer dat een verteller een goedgelovige vrouw ten tonele voerde, die zich iets liet wijsmaken door een boosaardige geest of persoon en die haar man vervolgens overtuigde om haar te volgen in haar desastreuze keuze. De leden van de stam, verzameld rond het kampvuur in de woestijn, hingen aan Mosje’s lippen.

    Aangezien het echte leven van de mens allesbehalve paradijselijk was, moest onze verteller wel uitleggen hoe dat zo gekomen was. Er was een verbod overtreden. Voordien had de mens helemaal geen behoefte aan de kennis van goed en kwaad, alles was immers volmaakt goed, er was geen kwaad. Nu wel, dus moest de overtreding te maken hebben met het verschijnen van het kwaad, het onheil, de pijn, het lijden en de dood in het leven. Dat wordt gesymboliseerd in het eten van de verboden vrucht. Door iets te misdoen verliest de mens zijn gelukzalige toestand en wordt hij zoals we hem nu kennen. De cirkel is rond, het verhaal is uit. Mosje is vertrokken van de mens zoals hij is, met al zijn miserie en is op zoek gegaan naar de verklarende oorsprong, een etiologie van dat kwaad, in een ver, mythologisch verleden. Hij heeft geschetst hoe alles is ontstaan, ook de mens. Om die oorspronkelijke toestand duidelijk te onderscheiden van de huidige, heeft hij hem afgeschilderd als een ideaal, in alles het heerlijke tegenovergestelde van de pijnlijke werkelijkheid. Maar dan moest hij ook uitleggen hoe daarin verandering is gekomen. De mens doet niet altijd het goede, dat was altijd al zo. En zo kon Mosje terugkeren naar de werkelijkheid en kon iedereen naar bed.

    We moeten niet te veel aandacht schenken aan de vrucht of de boom, het had net zo goed een ander symbool kunnen zijn, bijvoorbeeld: deze rivier mag je niet oversteken, of over deze muur mag je niet klimmen, of deze deur mag je niet open doen.

    Men heeft de overtreding van Adam en Eva vaak in verband gebracht met seksualiteit. Dat is echter niet noodzakelijk zo. God heeft Adam een gezellin gegeven, want hij zag dat Adam ongelukkig was zonder maatje. Hij kon wel met de dieren spelen, maar hij wou iemand van zijn eigen soort. Aangezien Adam alleen was, moest God zelf wel voor een tweede man zorgen, een mannin, bijvoorbeeld door een rib van Adam te nemen en er een vrouw uit te maken, vlees van zijn vlees. Er staat nergens vermeld of Adam en Eva seks hadden voor de zondeval, er is ook geen sprake van kinderen. We mogen dus niet zomaar zeggen dat het eten van die vrucht een symbool is voor seks. Anderzijds is het wel zo dat na de zondeval heel nadrukkelijk vermeld wordt dat er kinderen zouden komen, met pijnlijke barensweeën. De relaties tussen man en vrouw zouden ook verstoord zijn: Eva zou wel naar haar man verlangen, maar hij zou voortaan haar meester zijn, niet haar maatje… En zo geschiedde: de mensen hadden gemeenschap en hun eerste kind werd geboren.

    We moeten er altijd op bedacht zijn dat het verhaal van de schepping en van de zondeval uitlegt hoe de dingen nu zijn, niet hoe ze vroeger waren. De mythische paradijselijke voorgeschiedenis is enkel een literair hulpmiddeltje, een contrast met de schrijnende realiteit, precies om al het akelige van die realiteit des te beter en nadrukkelijker onder de aanacht te brengen van de toehoorders, de lezers.

    De fictieve toestand van volmaaktheid is definitief beëindigd na de zondeval. Er is geen weg terug naar de Tuin van Eden, God plaatste een bewaker aan de poort, met een vlammend zwaard.

    Dat betekent dat de hele mensheid nu definitief in de bedenkelijke toestand bevindt die iedereen kent. Dat kan je uitleggen, om in de geest van het verhaal te blijven, door te zeggen dat de nakomelingen van Adam en Eva hetzelfde lot moesten ondergaan: de mens is eens en voor altijd verdreven uit het paradijs. Je kan het ook zo stellen: het lot van Adam en Eva wordt overgedragen op hun kinderen en hun kinders kinderen. Letterlijk kan je dan zeggen dat de menselijke gesteldheid, de menselijke natuur, wordt overgedragen door de voortplanting: zo de vader, zo de zoon, of beter: zo de ouders, zo de kinderen. Wil je nog verder gaan, met een beetje krom denken, dan kan je zeggen dat door de fout van de eerste ouders al de nakomelingen de zelfde straf ondergaan. We erven dus de schuld van Adam en Eva. Maar niet alleen de schuld, de gevolgen van hun misdaad. Maar vergeet het niet, het eten van die boom is maar een symbool voor het meer algemene feit dat de mens niet altijd het goede doet. Er is niemand die nooit een overtreding begaat. Los van het verhaaltje zijn we allemaal even schuldig als de fictieve Adam en Eva, zij zijn maar de poppen uit het poppenspel die de zondigheid van iedereen illustreren. Het is dus niet omdàt zij gezondigd hebben dat wij schuldig zijn, het is omdat zij zondig waren dat wij, hun kinderen, het ook zijn, want wij zijn mensen zoals zij.

    Hoe meer men in de verhalen de nadruk legt op de donkere kant van het mens-zijn, op het lijden en de dood, op de problemen van het samenleven, op misdaad en straf, op oorlog en vernieling, op de moeite die de mens moet doen om te overleven, hoe meer het doorgeven van het leven op een vergiftigd geschenk begint te lijken. Iemand ongevraagd in dit wereldse tranendal plaatsen, daarmee doen we hen geen plezier. Zeker voor de primitieve mens was dat zo en voor de minstbedeelden in de maatschappij is dat nog steeds zo. Zij ervaren veeleer de lasten dan de lusten van het leven. Lijden en dood zijn vaak op de meest verschrikkelijke wijze aanwezig in het leven van de mens en niemand, ook niet de meest begaafde en begenadigde, de rijkste en de machtigste onder de mensen, ontsnapt uiteindelijk aan de dood. Vandaar dat men de voortplanting zelf in een negatief daglicht is gaan plaatsen, want het is daardoor dat kinderen geboren worden die een allesbehalve aantrekkelijk leven zullen hebben.

    Men kan daarin zover gaan dat men weigert om kinderen dat aan te doen en dat men ervan afziet om zich voort te planten. Tot voor kort was seksualiteit voor iedereen onvermijdelijk verbonden met voortplanting en ook nu nog hebben de meeste vrouwen en de meeste koppels geen toegang tot voorbehoedsmiddelen of andere vormen van gezinsplanning. De enige manier om geen kinderen te hebben is dan: geen seks. Seksuele onthouding werd in die omstandigheden aangezien als een verkieslijke houding, omdat op die manier vermeden wordt dat men iemand in het ongeluk van het leven stort. Als men in die richting verder denkt, dan komen we bij een houding die niet alleen voortplanting, maar ook seksualiteit en alles wat ermee te maken heeft als iets negatiefs aanziet.

    Wij zijn vertrokken van het verhaal van Mosje, de verteller in de nomadenstam in het Midden-Oosten, drieduizend jaar of meer geleden, bij de eerste mensen die bij het kampvuur fantaseerden over het ontstaan van de mens. We hebben gezien hoe zij de pijnlijke ervaring van hun moeizame strijd om te overleven illustreerden aan de hand van een scherp contrasterende Utopia, het allegorische verhaal van het paradijs en hoe de onvolmaakte mensen door hun eigen schuld uit dat paradijs verdreven werden. Het is een van de vele Bijbelse verhalen over de tekortkomingen van de mens en de straf die daarop volgt: denk aan Kaïn en Abel, aan Noach, aan Sodom en Gomorra, aan de toren van Babel. De God van Israël is een veeleisende, vertoornde, beproevende, bestraffende God, de mens is zwak en laat zich voortdurend van het rechte pad afbrengen. Dat is een constante in het Oude Testament. Het is een zeer getrouwe beschrijving van de onvolmaaktheid van de mensen en van het onheil dat hen voortdurend overkomt. De concrete verhalen in de Bijbel zijn een onontwarbaar kluwen, een tantaliserende mengeling van historische gegevens, van de verhalen over concrete mensen, met literaire toevoegingen, moraliserende interpretaties en ruimschoots hineininterpretieren honderden jaren na de feiten. De toehoorders van Mosje wisten niet altijd goed of hij nu aan het fantaseren was of getrouw de oudste geschiedenis van de stam weergaf. Ze herkenden de symbolen voor wat ze waren, ze hielden van een goede allegorie die in nauwelijks bedekte termen verwees naar een realiteit waarmee ze heel vertrouwd waren, ze kenden de vertrouwde figuren uit de ontelbare keren herhaalde verhalen, zoals wij Jan Klaassen, Faust, Roeland, de gebochelde klokkenluider van de Notre-Dame, La Traviata, Frankensteins monster, kapitein Achab, Hitler of Freddy Mercury.

    Er waren evenwel ook mensen die in die verhalen een kans zagen om zich een voordelige plaats in de maatschappij te verzekeren, niet als de gevierde verteller, maar als priester en heerser. Maar dat is voor een volgende keer.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    07-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.24 uur
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    We beginnen met een eenvoudige vaststelling: een dag telt vierentwintig uren.

    Dat leren we op de lagere school en we weten het voor de rest van ons leven. Geen mens die eraan twijfelt. We worden er ook voortdurend aan herinnerd. Onze digitale uurwerken geven ons meestal de tijd in dat formaat: met 08:30 bedoelen we half negen ’s morgens, dat zien we aan nul voor de acht; als we hetzelfde uur ’s avonds willen aanduiden, dan schrijven we 20:30. We kunnen het verloop van een etmaal ook volgen op een analoge klok, eentje met wijzers: de uren gaan een voor een voorbij, een omwenteling van de grote wijzer is een uur, de kleine wijzer herinnert ons aan de uren die al voorbij zijn. Een goede klok is er een die niet afwijkt, die een constante snelheid heeft, niet voor of achter loopt. Dergelijke klokken waren vroeger zeldzaam en zeer duur en mechanische chronometers zijn dat nog steeds. Gelukkig hebben we nu ook goedkope elektrische uurwerken en klokken die heel nauwkeurig zijn. Maar de juiste tijd kom je enkel te weten via een radiosignaal dat wordt uitgestuurd door een van de ongeveer tweehonderd atoomklokken in zeventig verschillende landen, die voor ons heel nauwkeurig de tijd bijhouden.

    Waarop baseren we ons voor die vierentwintig uren? Ook dat is simpel: het is de tijd die verloopt tussen twee identieke standen van de zon hier op de aarde, bijvoorbeeld en om het gemakkelijk te maken: zonsopgang, of de hoogste stand van de zon op de middag, of zonsondergang. Die periode hebben we onderverdeeld in vierentwintig gelijke delen en dat zijn onze uren. Simpel. We weten natuurlijk ook dat het opkomen en weer ondergaan van de zon eigenlijk een illusie is: de zon draait niet om de aarde, het is de aarde die links om haar as draait, in tegenwijzerzin dus, tegen de wijzers van de klok in. De mensen op de roterende aarde zien dus de zon elke dag opkomen aan hun linkerzijde (als we naar het noorden kijken), in het oosten, zeggen we. Ze gaat onder in het westen en tijdens de nacht zien we ze niet, dan verlicht ze de andere kant van de aarde.

    24 uur is dus exact de tijd die de aarde nodig heeft om één keer om haar as te draaien. Dat is evident. En toch is het niet zo! Op zichzelf gezien duurt een omwenteling 3’56” korter dan 24 uur. Maar om de lengte van de dag vast te stellen, meten wij die omwenteling niet op zichzelf, of tegenover een of ander vast of ver verwijderd punt, maar tegenover de zon. De aarde draait in tegenwijzerzin om de zon en doet daar een jaar over, ongeveer 365,25 dagen. Elke dag moet ze dus een naast de beweging om haar as ook een stuk van de ellipsbaan afleggen en daarom duurt het elke dag bijna vier minuten langer voor de aarde weer dezelfde positie inneemt tegenover de zon. En zo komt het dat elke dag toch precies 24 uur duurt.

    Maar dat is niet zo... Er treden verschillen op in de loop van een jaar die gaan tot 16 minuten per dag, in beide richtingen! Daarvoor zijn er twee belangrijke redenen. Primo: de aarde draait rond de zon in een ellips en niet in een cirkel. De afstand tussen de zon en de aarde verandert voortdurend. De zon staat niet in het centrum van de ellips, maar excentrisch. De aantrekkingskracht is het grootst wanneer de zon en de aarde het dichtst bij elkaar staan. Dat heeft voor gevolg dat de snelheid van de aarde afneemt naar gelang ze zich van de zon verwijdert en weer toeneemt bij het naderen. De dagen zijn daardoor het kortst wanneer de aarde het dichts bij de zon komt. Secundo: de as van de aarde is niet loodrecht tegenover de baan om de zon; ze helt 23 graden. Dat heeft voor gevolg dat de aarde gedurende haar omloop voortdurend in een andere helling staat tegenover de zon en dat zorgt ook voor een verschil in snelheid. Om het nog ingewikkelder te maken zijn die beide variaties niet gelijklopend. Men moet dus het effect van beide berekenen en dan het gemiddelde ervan maken. De som van die twee onafhankelijke sinusgolven geeft dan het verschil weer voor elke dag.

    Er zijn nog verscheidene andere factoren die een beperkte invloed hebben op de lengte van de dag. Ik noem er nog één: de maan heeft een effect op de aarde, dat zien we aan eb en vloed. De invloed van de zwaartekracht van de maan op de aarde heeft een niet aflatende vertraging voor gevolg van de rotatiesnelheid van de aarde. De aarde draait nu trager dan 100 of 1000 jaar geleden.

    Laten we even resumeren.

    Een dag heeft 24 uren, omdat de aarde in precies 24 uren om haar as draait. Maar nee, dat doet ze niet, het scheelt bijna vier minuten.

    Een etmaal van 24 uren is de tijd tussen twee opeenvolgende hoogste punten van de zon aan de hemel. Dat is ook niet zo, het duurt de ene keer tot 16 minuten langer of korter dan de andere, al naar gelang van de dag van het jaar.

    Wat is er dan wel waar?

    Onze 24-uurse dag is het gemiddelde van al de dagen van een jaar, en dat is de tijd die de aarde nodig heeft om rond de zon te draaien. Er zijn altijd 86.400 seconden in een dag (60x60x24). Er zijn 365,256 363 004 dagen in een jaar (365 d 6 h 9 min 9,7676 s).


    Het valt ons bij dat alles op dat we zelfs over de meest voor de hand liggende dingen niet zeker kunnen zijn. Onze taal is niet accuraat, ze strookt niet met de werkelijkheid. Wat wij een uur en een dag noemen, is niets anders dan een volledig kunstmatige periode die we meten met uurwerken die we zelf gemaakt hebben. Die apparaten zijn slechts zeer in het algemeen gebaseerd op de gemiddelden van de hemelverschijnselen die wij waarnemen. Het gaat met andere woorden over niet meer dan praktische afspraken die we maken met elkaar. De lengte van de dagen verschilt op alle mogelijke manieren, de zon en de maan komen op en gaan onder op allerlei momenten, maar wij kijken op onze uurwerken en we zeggen zelf hoe laat het is. Wij hebben een systeem ontworpen om de tijd te meten en leggen dat op aan onze omgeving. De klok tikt met een snelheid die wij hebben gekozen, niet met die van de wereld om ons heen.

    Het universum is wat het is en het doet wat het doet. Wat er gebeurt buiten onze directe invloedssfeer, daarop heeft de mens niet de geringste invloed. De mens is een nietigheid in dat universum. Al wat we kunnen doen, is hier op deze nietige planeet allerlei voorlopige afspraken maken, namen geven aan de dingen en beschrijven hoe ze er voor ons uit zien, hoe ze zich tot elkaar en tot ons verhouden, wat je er kan mee doen en wat best niet. Er is gaapt een existentiële kloof tussen wat er is en wat wij ervan maken. Wij benaderen alles van uit onze beperkte menselijke mogelijkheden, met onze beperkte zintuigen, met ons beperkt verstand, met onze beperkte wetenschap. De mens is de maat van de dingen. Wij meten het universum met onze kinderhanden en kinderhoofden.

    De dingen trekken zich van de mens niet veel aan, behalve hier op aarde en dan nog in heel beperkte mate: als we goed weer willen, moeten we het opzoeken of afwachten, het goed weer maken kunnen we niet. Wie van ons kan door zich zorgen te maken ook maar één el aan zijn levensduur toevoegen? (Mt. 6, 27). Wij zijn heel erg afhankelijk van onze omgeving.

    Het universum bestaat. Het is spontaan ontstaan en evolueert volgens bepaalde wetmatigheden die wij trachten te ontsluieren, en onder invloed van het toeval. Dat maakt het zo moeilijk om voorspellingen te doen. Wij maken deel uit van dat universum. Wij zijn eruit ontstaan en leven erin. Wij hebben geleerd, met vallen en opstaan, om ons stukje van het universum te verkennen en het te veroveren, het geschikt te maken om erin te leven met zeven miljard mensen. Wij ontwerpen de wereld, in de mate dat de wereld zich daartoe leent.

    Buiten het universum is er niets. Er is geen enkel bewijs, geen enkele aanwijzing voor het bestaan van een hogere, externe macht of kracht of intelligentie die het universum heeft geschapen, die het aanstuurt, onderhoudt of leidt. Het leven op aarde is een toevallig verschijnsel, niet geschapen en gepland maar spontaan ontstaan en dan spectaculair geëvolueerd volgens zijn complexe intrinsieke wetmatigheden, met de mens als dominante soort, althans sinds ongeveer duizend jaar, niet veel meer…. Er is geen buiten- of bovenaardse kracht die in een actieve relatie staat tot de mensen, die hen heeft geschapen, die hen haat of liefheeft, die hen wetten voorschrijft en oplegt, die de goeden beloont en de kwaden straft, die heeft vastgelegd en ook aan de mensen verteld heeft wat goed is en wat niet. Al wat leeft, sterft, voorgoed. Er is geen leven na dit leven, voor niemand. Al wat we kunnen doen, is het leven doorgeven aan onze nakomelingen.

    Er is alleen het enorme universum en in een verre uithoek daarvan: de aarde, een minuscule planeet waarop leven is ontstaan, waarop mensen samenwonen die proberen te overleven. Op een dag zal de aarde er niet meer zijn, zal de mens er wellicht niet meer zijn. Het is een klein, op alle punten onooglijk verhaal in de 13,4 miljard jaar van de geschiedenis van het heelal die al voorbij zijn, in de misschien miljarden miljarden jaren die nog zullen volgen, of niet. Maar voor ons is het alles wat we hebben, het is ons enig, kortstondig verhaal. Wij hebben vandaag een gemiddelde levensverwachting van 67,1 jaar. Dat is niet erg lang, zeker niet als je al 65 bent...


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    05-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Luxe
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een elite is er steeds geweest. Dat was vroeger opvallend zo, maar het is vandaag niet anders, al zijn er nu waarschijnlijk meer mensen die tot de betere klassen behoren dan vroeger. Die beperkte groep van mensen onderscheidt zich in de eerste plaats door een hogere verstandelijke ontwikkeling. Dat uit zich op verscheidene manieren. Zij nemen de intellectuele beroepen op zich en stellen zich op als leiders, sociaal, politiek en economisch. In een kapitalistische maatschappij maar ook in andere politieke constellaties zullen zij meer persoonlijke rijkdom vergaren dan anderen en zullen ze minder slafelijke arbeid verrichten. Ze zullen ook meer genieten van de goede kanten van het leven.

    Wanneer het verschil in rijkdom en macht binnen een gemeenschap echter te groot wordt, zal daartegen onvermijdelijk terecht verzet groeien. Dat leidt tot sociale onrust en geweld. De maatschappij zal dus maatregelen moeten nemen om dat verschil binnen de perken te houden. De burgers kunnen wetten stemmen om de hoogste inkomsten te belasten, maar de rijke elite zal proberen om dat tegen te werken en zal al haar kennis en ervaring gebruiken om aan die wetten te ontsnappen. Als men het vergaren van rijkdom en de uiterlijke tekenen daarvan te sterk belast, dan fnuikt men de drang om initiatief te nemen en verglijdt men naar een lethargisch profiterend proletariaat. Men moet de rijkdom dus met mate belasten en de herverdeling zo organiseren dat zij als een verantwoorde bijdrage aan de gemeenschap getolereerd wordt door de rijken en als rechtvaardig beschouwd wordt door de anderen. Maar men moet vooral de rijken en de strebers voorhouden dat ze zich vrijwillig moeten matigen in het verwerven van persoonlijk bezit en macht, precies omdat dit onvermijdelijk leidt tot afgunst en verzet. Al te uitdagende indiciën van persoonlijke rijkdom moeten vrijwillig vermeden worden. Ook de rijken moeten zich ervan bewust zijn dat zij zonder de maatschappij niet kunnen overleven en dat hun rijkdom gebaseerd is op het werk van anderen.

    Maar dat heeft directe gevolgen voor onze wereld. Enkel de zeer rijken zijn in staat om zeer dure zaken te bekostigen, bijvoorbeeld luxewagens, riante villa’s, zeiljachten... Kunstwerken komen zelden tot stand zonder een mecenas. Zelfs als men enkel de kostprijs van kunstwerken verrekent, dus een eerlijk loon voor de ambachtsman, en niet de buitensporige meerwaarden die een waanzinnige markt organiseert, zullen voornamelijk de rijken zich belangrijke kunstwerken en de beste artisanale voorwerpen kunnen permitteren. Wat men vaak de hoogste verwezenlijkingen van de mensheid noemt: kastelen, uiterst gecompliceerde uurwerken, kunstschatten… komt enkel tot stand wanneer er een overschot aan geld is. Luxegoederen en uitzonderlijke producten van het menselijk genie veronderstellen een koopkrachtige klasse.

    Maar hebben we die luxegoederen nodig? Peperdure wagens, luxe-uurwerken in streng gelimiteerde oplagen, zeldzame vulpennen, extravagante juwelen… Is het nodig dat de mensheid die heeft? Is het nodig dat die in privébezit zijn? Blijkbaar wel, anders zouden zoveel mensen niet zo intensief, ja, verbeten bezig zijn met het najagen van het bezit daarvan.

    De maatschappij kan grote projecten financieren, bijvoorbeeld openbare gebouwen en publieke voorzieningen, zoals orkesten, musea, zwembaden, wetenschappelijk onderzoek, verkenning van de ruimte… Maar wat met privaatbezit van extreme luxegoederen in de ruimste zin? Op grond van de onvervreemdbare individuele vrijheid van de mens moeten we toestaan dat mensen hun geld daaraan uitgeven. Maar om al te grote tegenstellingen in de maatschappij te vermijden, moeten we tezelfdertijd de mens ontraden om dat al te fanatiek te doen. Dat moet niet gebeuren door het van boven uit radicaal te verbieden of door het fiscaal totaal onmogelijk te maken, maar door opvoeding en beïnvloeding. Men moet de medemens niet dwingen om dingen te doen en te laten, maar men mag wel proberen om hem of haar te overtuigen dat iets goed of slecht is. Wat goed en slecht is maken we samen uit. De basis daarvoor vinden we in een goed begrip van wat de mens is. Wat bijdraagt tot het geluk van de mens is goed en vice versa. Het is dus echt niet om het even wat men doet in het leven, er is wel degelijk een moraal, maar die kan niet opgelegd worden en overtredingen kunnen enkel beteugeld worden wanneer er manifest ernstig nadeel berokkend wordt aan de gemeenschap of aan individuen.

    Excessen zullen dus steeds mogelijk zijn, maar wie zich daaraan te buiten gaat, moet ook de gevolgen daarvan dragen, zoals een normale afgunst, de dreiging van misdadige aanvallen en zeker de verontwaardigde morele afwijzing van de medeburgers.

    Ik ben dus geenszins een voorstander van radicaal herverdelend communisme en socialisme, al dan niet verdoken, maar ik pleit evenmin voor een ongelimiteerd kapitalisme. Ik ben voor een beperkte spanning tussen de hoogste en de laagste lonen. Ik ben voor een gedifferentieerde, matig progressieve aanslagvoet van de personenbelasting: wie weinig verdient hoeft minder bij te dragen in de kosten van de gemeenschap dan wie nog veel geld overhoudt wanneer zijn of haar basisbehoeften gedekt zijn. Ik ben voor een billijke bezoldiging van de arbeid, maar ik vind opbrengsten uit kapitaal ethisch even koosjer.

    Kapitaal is de opgespaarde vrucht van de arbeid en winst daarop hoeft niet zwaarder belast te worden dan de arbeid. Er is niets misdadigs of onethisch of asociaals aan inkomsten uit kapitaal. Je hebt mensen die hun kapitaal omzetten in bezit: huizen, auto’s, of in vergankelijke goederen: eten en drinken, vakantie, dienstencheques, huispersoneel… Je hebt anderen die hun geld liever opsparen en het beleggen. Dat is beider goed recht. De gemeenschap mag beslissen om op het sparen een belasting te heffen, maar niet te veel of niet te vaak. Er zijn vandaag geen financiële producten waarop geen belasting geheven wordt, behalve de beurs en gelijksoortige beleggingsvormen, maar daar heb je een ernstige risicofactor die in de plaats komt.

    Het is dus niet billijk om de winsten op kapitaal extra zwaar te belasten, alsof ze nog niet belast zouden zijn. Wie zijn spaargeld eerlijk verdiend heeft, heeft daarop al de vereiste belastingen betaald. Specifieke excessieve taksen op winsten op kapitaal zouden overigens ook nefast zijn, omdat ze het sparen en het beleggen zou ontraden en er is nu eenmaal behoefte aan spaargeld: men kan geen leningen toestaan aan ondernemers en mensen die een eigendom willen verwerven als er geen andere mensen zijn die hun geld bij de bank deponeren in ruil voor een bescheiden winst, die trouwens vaak amper de inflatie compenseert.

    Mensen mogen gebruik maken van hun verstandelijke en materiële middelen om vooruit te komen in de wereld. Het is ook normaal dat men eventuele overschotten aanwendt om te genieten van de goede dingen des levens. Als ik echter bekijk wat mensen zoal doen met hun geld, kan ik me af en toe niet ontdoen van de indruk van een verregaande frivoliteit, niet zelden gepaard gaande met schuldige roekeloosheid.

    De populaire verre toeristische reizen zijn daarvan een voorbeeld. Men geeft aanzienlijke sommen uit voor een betrekkelijk, kortstondig, en vaak erg oppervlakkig lichamelijk genot, bijvoorbeeld het verblijf in dure hotels en resorts. Heel even leeft men als een pasja, een koning, een miljonair, of wat men zich daarbij voorstelt: dolce far niente. Na een week of veertien dagen is men echter terug Jan met de pet. Het is alsof die korte onderbreking al het intrinsiek onaangename van de rest van de tijd moet compenseren. Ik mis in dergelijke escape-vakanties vooral intellectuele uitdagingen. Het is belangrijk dat men zich goed voelt, maar dat is maar een noodzakelijke voorwaarde om ook nog iets te doen, bij voorkeur iets waarbij men ook gebruik kan maken van zijn verstandelijke vermogens. Je verstand op nul zetten is voor mij geen vakantie maar een straf, een pijnlijk frustrerende situatie die ik niet langer dan een uur uithoud. Ik hou er ook niet van om onderhouden te worden door personeel, ik maak mijn eten liever zelf klaar, ik onderhoud mijn omgeving het liefst zelf. De kortstondige illusie van een gepamperde vakantie wekt veeleer mijn wrevel op. Vaak hoor je als uitleg dat men een heel jaar hard werkt en geen tijd heeft voor ontspanning, voor een boek, voor een bezoek aan een museum of een concert en dat een all-in vakantie noodzakelijk is om het een heel jaar te kunnen uithouden. Dat hard werken is echter in de meeste gevallen zeer relatief, in onze maatschappij, zeker bij de mensen die zich dure vakanties kunnen veroorloven. En tijdens hun vakanties beperken ze zich overigens vaak tot zeer passieve recreatie, lichamelijk en intellectueel.

    Roken is een andere bedenkelijke luxe, die bovendien levensgevaarlijk is voor zichzelf en voor anderen en die de openbare gezondheidszorg zwaar belast. Niet zelden zijn het eenvoudige mensen en personen die behoren tot de vierde wereld die verslaafd zijn aan nicotine. In feite is het onzinnig en zelfs misdadig dat de gemeenschap de productie van rookwaren toestaat en er groot financieel voordeel uit haalt via de taksen op de verkoop.

    Dat geldt ook voor alcohol. Mensen die alcohol drinken hebben het gevoel dat zij zich beter amuseren dan geheelonthouders. Zij hebben een vaag wrevelig medelijden met de zuurpruimen die niet drinken en beschuldigen hen ervan dat ze niet van het leven kunnen genieten. Geheelonthouders kijken van hun kant met niet gering misprijzen neer op het kunstmatige plezier, de chemisch veroorzaakte roes die alcohol veroorzaakt. Mensen die onder invloed zijn, gedragen zich anders dan als ze niet gedronken hebben. Alcohol beïnvloedt het gedrag, dat merken we bij de vele verkeersongevallen. Alcohol beïnvloedt ook de zelfperceptie: men is buitensporig uitgelaten, men voelt zich hilarisch goed. Het volstaat om voldoende alcohol tot zich te nemen om dat gevoel te hebben. Dat houdt meteen ook het gevaar in van verslaving: op den duur grijpt men naar alcohol telkens men zich goed wil voelen en uiteindelijk kan men niet meer zonder alcohol.

    Naast alle andere problemen die onlosmakelijk verbonden zijn met alcoholgebruik, is het meest fundamentele bezwaar dat ik ertegen heb precies het feit dat het de mens beïnvloedt in zijn denken, aanvoelen en doen, dat het hem verandert en die verandering is zelden ten goede. Wij hebben de indruk dat de wereld draaglijker, aangenamer is met alcohol, maar dat is een illusie. Er is niets zieliger of gevaarlijker dan een stel aangeschoten mensen, behalve misschien een echte, onverbeterlijke, hopeloze, eenzame alcoholist.

    Ik zou het nog kunnen hebben over modieuze kledij, over sigaren, over het verzamelen van antiek en kunst, over exclusieve restaurants, wellness-centra, peperdure wagens, zeiljachten en privé jets, luxehoertjes, drugs, snoepreisjes, Toscaanse villa’s, kortom over alles waar de rijken en de groten der aarde zich naar verluidt mee onledig houden en waarnaar de anderen blijkbaar begerig opkijken.

    Ik denk echter dat er ook andere mensen zijn, die aan dat alles geen behoefte hebben, zelfs als ze het zich kunnen veroorloven, of die zich bewust het verlangen naar dergelijke dingen ontzeggen, omdat ze menen dat ze ethisch niet te verantwoorden zijn en overigens de mens niet eens gelukkig maken.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    02-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.internetradio
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik heb altijd al naar muziek geluisterd. Ik ben geboren in 1946. Als peuter had ik niet veel belangstelling voor de radio. Dat was een vooroorlogs model, dat enkel voor het nieuws werd aangezet. Daarin kwam verandering toen ik in het eerste of tweede studiejaar van de lagere school zat en mijn ouders een nieuwe radio kochten, een Philips met een helder verlichte zenderlijst en een groen oog om de afstelling heel precies te regelen. De luidspreker was vrij groot, de behuizing van hout en dus was de klankkwaliteit echt wel goed. Toen ben ik naar muziek beginnen luisteren, eerst passief, omdat de andere leden van het gezin de radio monopoliseerden. Ik was de jongste van vier, ik had (ook) daarover dus niets te zeggen. Die radio is in dienst gebleven tot mijn ouders gestorven zijn en dan heeft mijn oudere broer hem meegenomen naar zijn werk. Ik weet niet wat ermee gebeurd is na zijn overlijden, enkele jaren geleden.

    Toen ik wat ouder was, kreeg ik meer zeggenschap over de radio en zo ontdekte ik de klassieke muziek op de radio. Mijn ouders en mijn twee broers en mijn zus hielden allemaal van klassieke muziek, ze waren muzikaal begaafd. Zingen konden we allemaal. Mijn oudste broer speelde trompet in de fanfare, maar ook altblokfluit en zelfs even klarinet; hij had een heldere tenorstem. Mijn andere broer heeft nog gezongen bij de Troubadours van Pater Guido Haazen, die later de beroemde Troubadours van Koning Boudewijn opgericht heeft, de zwarte zangers die op de Wereldtentoonstelling van 1958 ophef maakten, onder meer met de prachtige Missa Luba. Hij was wellicht de meest muzikale van ons allemaal, zeker uitvoerend. Mijn zus is met een muzikant getrouwd. Ze zong zelf ontroerend mooi. Ze is gestorven toen ze amper 35 was.

    Ik was dus vertrouwd met klassieke muziek. Meer nog: klassieke muziek was in ons gezin een belangrijke waarde, iets waar we naar opkeken. Zo ben ik via mijn huisgenoten naar klassieke muziek beginnen luisteren op heel jonge leeftijd en dat is altijd zo gebleven. Toen ik op internaat ging, de laatste drie jaar van de humaniora, nam ik de Philips bandopnemer mee en ik draaide muziek in de speelzaal, lichte muziek maar ook klassiek. Het laatste jaar werd ik verwijderd uit het internaat en ging op kot bij een gastgezin, een heerlijke tijd. Daar had ik een eigen kamer en de bandopnemer stond altijd op, ik heb de weinige banden die ik had grijsgedraaid. Er was nog een medebewoner en die had een draagbare radio, een Schaub-Lorenz. Die mocht ik soms lenen en ik heb vaak naar klassiek geluisterd op dat toestelletje. Het jaar daarna ging ik naar Leuven studeren. Ik wou absoluut ook een ‘portatief’, een draagbare radio voor op mijn kot. Dat werd een heel mooie Grundig en die heeft de drie jaren van mijn studententijd opgeluisterd en enigszins leefbaar gemaakt. Het was de tijd dat de FM-uitzendingen begonnen op BRT3 en dat was mijn vaste stek. Ik erfde een pick-up, een platendraaier van mijn schoonbroer en mijn Peter Aimé, die schrijnwerker was, maakte er een fraai kastje rond. Ik haalde platen uit de afdeling van de Nationale Discotheek.

    Toen ik in 1968 begon te werken aan de Universiteit in Leuven gingen onze eerste centen naar een auto, de volgende naar een Encyclopedia Britannica. Pas later heb ik mijn eerste stereo-installatie gekocht, na lang opzoeken: een Leak tuner en versterker en boxen, ik heb ze nog altijd, de tuner is nog steeds in dienst. Toen mijn laatste suikertante Alma stierf, kocht ik met mijn bescheiden erfenis een nieuwe stereoset: een uitstekende Amerikaanse Phase Linear versterker, voorversterker en tuner en twee machtige B&W boxen. Ook die heb ik nog, de eindversterker is nog steeds de kern van mijn muziek- en beeldinstallatie, de voorversterker is recentelijk vervangen door een strakke Arcam. In de loop van de jaren zijn er verscheidene platenspelers gepasseerd, de laatste is nog in dienst, een dure Micro. Ik had ook een betere bandopnemer, een Tandberg met een hele verzameling banden met klassiek en jazz. Daarna was het de beurt aan de cd-spelers en zelfs een heus cd-kopieerapparaat, omdat de cd’s zo duur waren en zijn. De laatste ontwikkeling was de dvd.

    Ondertussen was er ook de digitale kabel gekomen, met talrijke tv-zenders en radiokanalen, met een rijk aanbod aan klassieke muziek. ’s Avonds luisteren we meestal via dat kanaal naar klassiek, op Klara, Klara Continuo of Musiq3, maar vaker nog op de klassieke tv-zender Mezzo, die je bij Telenet kan bekijken mits een maandelijkse bijdrage te betalen van € 4,95.

    Al bij al is dat een beperkt aanbod, zeker als je bedenkt dat er zoveel klassieke zenders in de lucht en op de kabel zijn: elk land heeft wel een zender die enkel klassieke muziek geeft, grotere landen hebben er zelfs meer dan één. Denk aan de legendarische BBC Radio 3, France Musique… Ik heb dan ook altijd geprobeerd om die andere zenders in huis te krijgen, zonder veel succes echter. Met de AM-radio kon je heel wat buitenlandse stations beluisteren, maar de kwaliteit was bedenkelijk, zeker in vergelijking met de FM-zenders. Maar het FM-signaal straalt rechtdoor en is dus beperkt door de kromming van de aarde. Veel verder dan een vijftigtal kilometer reikt zo’n zender niet. Ik heb, wonend in het centrum van België, nooit kunnen luisteren naar Franse, Duitse of Nederlandse zenders, laat staan Britse.

    Toen de satellietzenders opkwamen was ik er als de kippen bij om een schotelantenne te plaatsen. België speelde echter aanvankelijk niet mee en dus kwam je terecht in een Duits systeem, met hoofdzakelijk Duitse, Zwitserse, Oostenrijkse en Zuid-en Oost-Europese zenders, maar steeds prima kwaliteit, ten minste zo goed als cd’s. Ik heb zo drie systemen gehad, het laatste is nog steeds aangesloten, maar ik gebruik het niet vaak, enkel als er niets op de kabel te vinden is. Dan ga ik op zoek naar de klassieke buitenlandse zenders, die vrijwel allemaal gratis te beluisteren zijn.

    Met de Derde Industriële Revolutie werd de computer en vooral de PC geïntroduceerd in Vlaanderen. Later volgde ook het internet en ik ontdekte al gauw dat je op het wereldwijde web ook een quasi eindeloos aanbod van internetradio’s kon aanspreken. Op kantoor had ik altijd al naar de gewone FM-radio geluisterd op een bescheiden maar kwalitatief hoogstaande Kenwood receiver met heerlijke SB-boxjes. De laatste tien jaar van mijn loopbaan heb ik echter meestal gekozen voor een internet-radio op de PC, met de klassieke handige luidsprekertjes die bij elke PC horen, en voor cd’s die ik meebracht van thuis.

    Overdag brengen we de meeste tijd door in wat wij de tuinkamer noemen: een heldere aanbouw aan ons huis met zicht op de tuin en de vijver, waarin Lut haar atelier heeft en ik een vaste stek om te lezen, te schrijven en naar muziek te luisteren. Dat laatste gebeurt dan via mijn oude radiotuners en een draadantennetje en de stevige Marantz versterker van Lut en twee G1 boxen van Sony. Er is natuurlijk ook een cd-speler aangekoppeld. Maar met die tuners kon ik nog altijd geen buitenlandse zenders ontvangen en zelfs Klara en Musiq3 kwamen vaak enkel met ruis door.

    Een oplossing kwam in zicht toen we ons enkele maanden geleden eindelijk naast de desktop PC ook een laptop aanschaften. Die troont nu naast mij, binnen handbereik of op mijn schoot en dat heeft mijn leven veranderd. Ik schrijf nu, in de winter, vooral in de tuinkamer, dan hoeven we overdag niet te stoken in mijn werkkamer en het is ook gezelliger om samen te zijn in huis. En ik heb nu een elektronische, digitale encyclopedie ter beschikking, meer nog: met het internet ligt de hele wereld voor mij open. Ik heb alle hulpmiddelen die ik maar kan dromen onmiddellijk bij de hand en dat zet me aan om nog meer op te zoeken. Naast mijn blogteksten schrijf ik nog vele uren per dag: losse gedachten of meer intieme overpeinzingen. Vroeger deed ik dat met potlood in schriftjes, maar mijn rechterhand is licht gehandicapt na een val met mijn moto in 2002 en ik had vaak schrijfkramp. Nu heb ik een elektronisch dagboek en het schrijven gaat even spontaan en het is veel beter leesbaar, al ben ik zelf wel een beetje trots op mijn vrij regelmatig handschrift en heb ik dus ook wat spijt dat ik nu veel minder met de hand schrijf.

    Stilaan rijpte de gedachte dat mijn laptop met draadloos internet eigenlijk ook een perfecte internetradio is. Maar de ingebouwde minuscule luidsprekertjes kunnen, hoe verbazingwekkend krachtig ze ook zijn, zich niet meten met het geweld van de versterker en speakers. Dus moesten we proberen om het perfecte geluid dat op de laptop beschikbaar is, aan te sluiten op de versterker. Dat bleek veel eenvoudiger dan gevreesd: een kabeltje dat de hoofdtelefoonuitgang verbindt met de ‘aux’ ingang van de versterker, kostprijs € 8 en klaar is kees! Je kan nu via de laptop naar de radio of naar een cd luisteren, de klank luider of stiller zetten enzovoort, nu hoef ik helemaal niet meer uit mijn zetel te komen om een ergerlijk praatprogramma af te zetten of een cd te wisselen tijdens het lezen of het schrijven…

    Toch was het nog even zoeken… Je kan op internet via Google of zo natuurlijk zoeken naar de zender die je wil beluisteren, bijvoorbeeld Klara, en dan klik je daar op ‘luister nu’. Als je van zender wil veranderen, moet je dat proces herhalen en niet vergeten om Klara eerst af te sluiten, anders hoor je de twee door elkaar. Wat ik nodig had was een virtuele internetradio of internettuner, een programma op mijn laptop met een overzicht van de zenders, zodat ik ze maar moet aanklikken als ik er wil naar luisteren.

    En ja hoor! Na even zoeken is het nu zover. Mijn keuze is, na enkele minder geslaagde pogingen, gevallen op www.internettuner.nl en dat programma beantwoordt aan al mijn verwachtingen. Het is een zeer overzichtelijk aanbod van alle internetzenders, per land. Je kan zelf een selectie maken van je favorieten, nadat je eerst een keuze gemaakt hebt, bijvoorbeeld tussen al de klassieke zenders van alle beschikbare landen (dat leverde een 90-tal zenders op…). Die favorieten zijn dan verbonden aan je naam, dus als je naar de website gaat krijg je meteen je favoriete zenders te zien; schakelen tussen die zenders is een kwestie van klikken en gedaan. De klankkwaliteit is ten minste zo goed als via de tuner, zonder haperingen of ruis en de keuze is fabelachtig uitgebreid!

    Even was ik op een ander spoor geraakt: er zijn namelijk ook ‘echte’ (in tegenstelling met virtuele) internetradio’s en internettuners. Dat zijn radio’s en tuners, echte toestelletjes dus, maar die als enige bron het internet hebben, draadloos of via een kabel naar de modem. Zo’n tuner zet je naast je versterker, kabeltjes erin en hopla: ook zonder computer luister je naar een van de duizenden radiozenders die je op het web vindt. Een internetradio werkt zelfstandig, daar zit dus een versterkertje en zelfs luidsprekers in. De kwaliteit is aardig, maar tuner en versterker en boxen is natuurlijk een betere optie. Voor kleinbehuisde mensen zonder computer (maar met internetaansluiting…) is dat echter zeker een mogelijkheid. Prijzen schommelen rond de 150 euro. In vergelijking met de acht euro die ik betaalde voor mijn kabeltje is dat wel veel en het resultaat is het zelfde, natuurlijk.

    Op dit ogenblik luister ik naar de aangename, onderhoudende zender Swiss Classic en ik voel me de koning te rijk. Ik vat het nog even samen: op het internet vind je massa’s radiozenders. Met een programmaatje als ‘internettuner’ kan je die aanklikken en beluisteren op je laptop. Wil je betere klankkwaliteit, koop dan een kabeltje dat je PC verbindt met je stereoset en geniet van de weelde van gratis muziek van over de hele wereld en van uitstekende klankkwaliteit! Ook je cd’s kan je op die manier beluisteren, je kan zelfs je dvd’s zo bekijken… Veel plezier!


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    22-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Diderot, d'Holbach: wicked company, slecht gezelschap?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Toen ik nog aan de Leuvense Universiteit werkte, gebruikte ik het middagmaal in een van de vele studentenrestaurants in de stad, meestal alleen, bij manier van spreken; vrouw en kinderen aten op school. ’s Avonds aten we dan in de huiskring boterhammen met beleg. In de weekends was het net andersom. Dan was het middagmaal warm en het avondmaal een broodmaaltijd. Omdat ik graag kook, heb ik altijd spontaan de rol van kok op mij genomen. Dat is zo gebleven toen ik in 1998 een nieuwe relatie begon met Lut, met dat verschil dat we nu ’s middags meestal een broodje of een snack aten en ik het warme avondmaal bereidde. En zo is het nu nog. Ik bak enkele keren per week een brood met een broodmachine, waarbij ik een vijftal soorten bloem combineer en er allerlei zaden en noten aan toevoeg, al naar gelang de inspiratie. Het menu voor het avondmaal is erg klassiek: zelfgemaakte soep, vers of uit de diepvries en een beperkt aantal gerechten die mijn Moeder zaliger onmiddellijk zou herkennen. We eten minder vlees dan vroeger, meer vis en vleesvervangers.

    Tijdens het koken luister ik met een half oor naar Babel, het programma op de VRT waarin cultureel nieuws aangereikt wordt, althans als het onderwerp me interesseert en de geïnterviewden vlotte sprekers zijn, wat helaas niet altijd het geval is. Op een avond, enkele weken geleden, hoorde ik zo een gesprek met de auteur Philipp Blom over het boek dat hij recentelijk geschreven heeft over de Verlichting. Ik luisterde, wegens het onderwerp onmiddellijk geboeid maar ook met stijgende verbazing naar een auteur die rustig en bevattelijk kon praten over zijn boek, inhoudelijk, niet over zichzelf, in een voortreffelijk idiomatisch Nederlands. Wie was die Philipp Blom?

    Philipp Blom is geboren in Hamburg in 1970. Hij studeerde in Wenen en Oxford en behaalde een doctoraat in de Letteren. Hij werkte als vertaler, redacteur, freelance journalist en schreef bijdragen voor vooraanstaande kranten, tijdschriften en radioprogramma’s in Groot-Brittannië, Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, de Verenigde Staten, Nederland en Frankrijk. Hij publiceerde ook een roman.

    In 2001 vestigde hij zich in Parijs om zich helemaal te wijden aan het schrijven van boeken. In 2007 trok hij naar Wenen, waar hij vooral historische non-fictie schrijft, naast journalistiek werk en fictie. Hij heeft een vast cultureel programma op de Oostenrijkse radio. Hij geeft lezingen over de hele wereld over filosofische en historische onderwerpen.

    Het boek dat hij op de VRT kwam voorstellen is A Wicked Company. The Forgotten Radicalism of the European Enlightenment, Basic Books, New York, 2010, xx + 361 pp., bibliografie, noten, index. De hardcover kost $ 29,95 en is bijvoorbeeld op Amazon voorhanden voor minder dan € 20. Bij Proxis betaal je iets meer. De Nederlandse vertaling verscheen quasi gelijktijdig met de oorspronkelijke Engelstalige versie, onder de weinig geslaagde en onaantrekkelijke titel ‘Het verdorven genootschap’, bij De Bezige Bij, EAN 9789023458319, prijs ongeveer € 30.

    Waarom die kritiek op de titel? Het gaat helemaal niet over een genootschap, een vereniging, maar over enkele individuen die elkaar geregeld ontmoetten in wisselend gezelschap. Er was ook niets verdorvens aan dat gezelschap of aan de leden ervan, het waren op enkele notoire uitzonderingen na allemaal personen met een uitzonderlijk hoogstaande moraal en een levenswandel die enkel in gunstige zin afweek van hun tijdgenoten.

    Nog voor ik het boek in handen kreeg, had ik ook mijn twijfels over de ondertitel: het vergeten radicalisme van de Europese Verlichting. Wie enigszins vertrouwd is met de literatuur over de Verlichting zal mijn twijfels delen. Het is inderdaad moeilijk om te beweren dat de Verlichting of haar radicale kant vergeten zouden zijn als men het indrukwekkende vooroorlogse werk van Hazard en Pintard voor ogen en op de boekenplank heeft; de heerlijke studies uit de jaren 1970 van Alan Charles Kors precies over deze Franse radicale verlichte auteurs; het veel geroemde en zeer uitvoerige tweedelige werk van Peter Gay uit de jaren ’60, de monumentale vierdelige Encyclopedia of the Enlightenment (2003), bijna 2000 bladzijden en meer dan 700 artikels, eveneens onder de leiding van Kors; de Dictionnaire européen des Lumières onder leiding van Michel Delon (1997), bijna 1300 bladzijden en last but not least, de twee reeds verschenen afleveringen van het verbluffende drieluik van Jonathan Israel over de Radicale Verlichting die ik hier al zo vaak roemde, naast zijn scherpzinnig A Revolution of the Mind dat ik hier ook al besprak. En dan ga ik nog voorbij aan Margaret Jacob en talrijke andere auteurs die van de Verlichting hun levenswerk hebben gemaakt in zowat alle landen ter wereld. Ik heb bijvoorbeeld helemaal geen zicht op de recente Duitse, Spaanse of Italiaanse literatuur over ons onderwerp, maar ik vermoed dat die evenmin onaanzienlijk is.

    De Verlichting, de Aufklärung, les Lumières: ze zijn dus helemaal niet vergeten. Ook het onderscheid tussen de radicale richting en de meer behoudsgezinde is sinds jaren onderwerp van levendige discussies en talrijke publicaties. Philipp Blom is daarvan ongetwijfeld op de hoogte. Wat heeft hij dan bedoeld met zijn ondertitel?

    Het is pas na lezing van zijn boek dat een en ander me duidelijker geworden is. Het is helemaal niet zo dat hij zich erop zou beroemen de Verlichting of haar radicaal karakter aan de vergetelheid te onttrekken. In zijn summiere bibliografie verwijst hij naar Gay en Kors en ook naar Jonathan Israel, die hem zeker geïnspireerd hebben. In de Epiloog van zijn boek, onder de titel A Stolen Revolution die ik niet hoef te vertalen, gaat hij uitvoerig in op wat men de receptie van de Verlichting noemt, de invloed die de radicale auteurs van vooral de Franse Verlichting hebben gehad op hun tijdgenoten en op de geschiedenis. Dan wordt duidelijk dat vrijwel onmiddellijk na hun hoogtepunt de verlichte auteurs en hun gedachtegoed in de vergetelheid zijn geraakt. 1789 is het jaar dat de Franse revolutie uitbrak en hoewel een aantal conservatieve auteurs geprobeerd hebben om de verantwoordelijkheid voor de terreur van die jaren op de rekening te schrijven van de inderdaad revolutionaire verlichte auteurs, blijkt uit de feiten, zoals aangevoerd door Philipp Blom, overduidelijk dat zij enkel verantwoordelijk kunnen gehouden worden voor de principes van de Revolutie, maar geenszins voor de onzalige bloedige en destructieve praktijk ervan. Gelukkig waren de meeste van onze auteurs overleden tegen die tijd, anders zouden zij zeker geëindigd zijn onder de guillotine of in een kerker. De Revolutie heeft hun werken verbrand, hun portretten en bustes vernietigd, hun graven geschonden en hun gebeente verstrooid, en vooral: hun democratische principes verloochend. In de honderd jaar die daarop volgde zijn zij wel degelijk in de vergetelheid geraakt, terwijl de minder radicale, lauwe, om niet te zeggen valse of zogenaamd verlichte auteurs als Voltaire en Rousseau een ereplaats hebben gekregen, tot in het Panthéon.

    Er is een tweede aspect aan die merkwaardige eclips van een intellectuele beweging die gedurende meer dan een eeuw lang het intellectuele leven in Europa beheerste (1650-1775). Dat is de merkwaardige infame samenzwering van de gevestigde machten die ervoor gezorgd heeft dat de Verlichting en haar democratische idealen doodgezwegen werd in het onderwijs en het openbaar debat. Dat was zo onder Napoleon, dat bleef zo gedurende de hele 19de eeuw en dat duurt voort tot op onze dagen. Wij mogen ons verheugen over talrijke en uitstekende recente publicaties over die periode uit onze intellectuele geschiedenis, zoals ook dit boek van Philipp Blom. Maar wie is er op dit ogenblik bijvoorbeeld in politiek België of Nederland bezig met de Verlichtingsidealen? Wat hebben wij in onze opleiding daarover geleerd? Wat vertelt men onze kinderen en kleinkinderen over de verlichting?

    Nochtans hebben we daartoe genoeg redenen. Wij beschouwen nu terecht de democratie als de evidente bestuursvorm en de verspreiding ervan als de belangrijkste internationale politieke doelstelling van elk land afzonderlijk maar vooral ook van onze internationale instellingen. Wij vergeten daarbij dat de democratische principes ontstaan zijn uit de filosofische en maatschappelijke discussie uit de Verlichting en dat de onderwerpen die ons vandaag bezig houden toen voor het eerst vanuit een humanistisch en democratisch standpunt besproken werden. Vandaag komt de Islamwereld steeds meer in opstand tegen de dictators die de democratische vrijheden van het volk ondergeschikt houden aan hun persoonlijke macht en fortuin en aan een politieke stabiliteit die niet gesteund was op de instemming van het volk maar op de onderdrukking door een politiestaat en de overheersende rol van het leger. Het was niet anders in de periode van de Verlichting. De rol van de godsdienst staat vandaag ter discussie, overal ter wereld. Het christendom is in verval overal in Europa, maar in Afrika en in Amerika maakt het opgang in zijn meest onaantrekkelijke, fundamentalistische vorm. In Azië en in het Midden-Oosten en Noord-Afrika is het de Islam die aan invloed wint en de kans is groot dat de recente revoluties zullen eindigen in samenlevingsvormen waarin de Islam een belangrijke rol speelt. Het was niet anders in de periode van de Verlichting.

    Wij doen er derhalve goed aan om na te gaan wat er toen gebeurd is, wat men toen dacht en schreef, hoe dat denken en die geschriften de politiek en de maatschappij hebben beïnvloed. Onze grote Westerse democratieën zijn gebouwd op de ideeën van de Verlichting. De Amerikaanse en ook onze Belgische en Nederlandse grondwet zijn geschreven door radicale Verlichtingsdenkers. De Universele en de Europese verklaringen van de rechten van de mens zijn gestoeld op de principes en de verworvenheden van de Verlichting. Het is niet alleen ondankbaar maar ook onwijs om de basis zelf van onze democratische principes uit het oog te verliezen. Het kan de rijke voedingsbodem zijn voor de talrijke discussies vandaag die gevoerd worden in onze landen en tussen onze landen.

    In die context is dit boek van Philipp Blom een zeer welkome gebeurtenis. Het is om te beginnen zeer goed geschreven, het leest gemakkelijk, het is boeiend van het begin tot het einde. Het brengt ons de concrete levensomstandigheden van enkele van de meest vooraanstaande figuren uit de Verlichting. Dat is in de eerste plaats Denis Diderot, voor eeuwig verbonden met de publicatie van de Encyclopédie, en ook de voor het grote publiek totaal onbekende Thiry d’Holbach, gastheer van de coterie en (anoniem) auteur en uitgever van talrijke werken over vrijzinnigheid en tegen de godsdienst. Die figuren worden in scherp contrast geplaatst met de niet-radicale Voltaire en Jean-Jacques Rousseau. Daarnaast verschijnen een hele reeks levendige nevenfiguren, die ons moeiteloos verplaatsen naar de leefwereld van het midden van de 18de eeuw in Frankrijk, met uitstapjes naar Nederland, Rusland, Amerika, Engeland, Zuid-Amerika, China…

    De auteur heeft zich gebaseerd op enkele interessante secundaire werken die vroeger al over dit onderwerp verschenen zijn, maar hij heeft niet verzuimd om ook de teksten zelf te raadplegen en die uitvoerig te citeren en voor ons te parafraseren. Hij doet dat steeds gepast en ondersteunt daarmee op overtuigende wijze de ideeën die hij ontwikkelt over de Verlichting en haar protagonisten.

    Er zijn enkele kleinere opmerkingen die men zou kunnen maken bij dit boek. Zo zijn enkele citaten in het Frans geplaagd door storende taalfouten en de vertalingen uit het Frans zijn soms minder dan adequaat. Spinoza, die natuurlijk niet mag ontbreken in het relaas van de auteur, wordt telkens weer omschreven als een Joodse filosoof, met als voornaam Baruch en dat terwijl hij al op zeer jonge leeftijd door zijn Joodse gemeente is uitgestoten met een banvloek die verschrikkelijk is om lezen en hij nadien nooit meer contacten heeft gehad met zijn Joodse achtergrond en zijn brieven steeds ondertekende met de Latijnse versie van zijn Joodse naam: Benedictus.

    Op inhoudelijk vlak valt het me op dat de auteur in zijn appreciaties van de figuren die hij beschrijft vaak zelf lijkt te worstelen met de oudste vraag van de filosofie, namelijk de verhouding tussen de passie en de rede. Hij projecteert naar mijn aanvoelen zijn eigen onzekerheid daaromtrent iets te nadrukkelijk in de figuur van Denis Diderot en in de meningsverschillen tussen hem en Rousseau. Indien dat zijn objectiviteit eventueel enigszins zou kunnen beïnvloeden, is het anderzijds een overtuigend bewijs van de persoonlijke betrokkenheid van de auteur bij zijn onderwerp. Philipp Blom is niet zomaar een filosoof en een historicus die het zoveelste boek heeft geschreven over een periode uit de beschavingsgeschiedenis. Hij is een geëngageerd auteur, hij is net zoals Jonathan Israel een fervent verdediger van het gedachtegoed van de Verlichting. Hij kiest beslist partij in de maatschappelijke discussies tussen de filosofen van toen en bewijst daarmee zijn eerlijke betrokkenheid in de filosofische en maatschappelijke discussies van onze tijd. Dat is zeker een van de meest aantrekkelijke aspecten van het verhaal dat Philipp Blom ons aanbiedt in dit voortreffelijke en zeer toegankelijke boek.


    Categorie:God of geen god?
    19-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rationeel denken
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ratio, rede… als we stilstaan bij een belangrijk begrip als dit, weten we meteen niet meer wat zeggen. Laten we toch maar een poging doen.

    Rede is ons verstand gebruiken: gebruik toch uw verstand! Ons verstand situeert zich in ons hoofd. Denken doen we met onze hersenen. Maar dat is niet het enige wat we met onze hersenen doen. Ook onze emoties behoren essentieel tot onze verstandelijke vermogens, ook dat gebeurt in onze hersenen. Recent onderzoek heeft aangetoond dat onze hersenen bestaan uit verscheidene delen, die elk gespecialiseerd zijn in bepaalde activiteiten. Maar het is even duidelijk dat geen enkele van die hersenzones onafhankelijk van al de andere kan werken. Wanneer zelfs maar een klein gedeelte van de hersenen forfait geeft of beschadigd geraakt, komt de hele persoonlijkheid in het gedrang. We hebben dus in onze hersenen niet één centrum dat zich bezig houdt met de rede, het puur verstandelijk redeneren en een ander, dat uitsluitend met onze emoties begaan is; en misschien nog een derde waar ons geheugen gehuisvest is en een vierde waar ons vermogen tot taal huist en zo verder. De rede, het verstand, dat zijn slechts woorden waarmee we bepaalde specifieke activiteiten van het geheel van onze hersenen benoemen. Om helder na te denken moeten we kunnen rekenen op al onze verstandelijke vermogens, niet slechts over een deel.

    Met de rede bedoelen we in het bijzonder dat gebruik dat zich niet uitsluitend of vooral laat leiden door rauwe emotie, maar dat op die emoties reflecteert, dat zich bewust wordt van de emoties en ze incalculeert of juist verwerpt bij het nemen van de beslissingen.

    De mens kan daardoor verschillende belangen afwegen tegen elkaar: direct genot of een uitgesteld maar hoger genot of een hogere waarde? De krekel en de mier… De redelijke mens is niet het machteloze slachtoffer van zijn brute, primaire emoties, maar houdt steeds de belangrijkste menselijke waarden in ere. De mens is vooruitziend en houdt rekening met eerdere ervaringen en aangeleerde wijsheid. Alcohol drinken geeft een vorm van onmiddellijk genot, maar ook een kater, het tast je hersencellen aan, het leidt tot verslaving, het beïnvloedt je gedrag, het bedreigt je sociaal functioneren… Je kan jezelf opleggen om niet te drinken, of met mate.

    De basisdrift van de mens is persoonlijk zelfbehoud en instandhouding van de soort door voortplanting en door het vormen van een gunstige samenleving; daarbij komt de empathie, die spontaan de gevoelens van zelfbehoud plaatsvervangend opwekt tegenover onze partners, onze nakomelingen, onze vrienden &c. in afnemende mate van verwantschap of vriendschap. Uit eigen ervaring weten we dat als we met een hamer op onze vinger slaan, dat behoorlijk pijn doet. Als we dan zien hoe iemand anders op zijn duim hamert, dan ontlokt ons dat een reactie. Als het gaat om uw zoon, dan kan je als het ware de pijn zelf voelen. Als het gaat om een filmpje op tv over een Japanner die zijn huis aan het verbouwen is, dan schieten we in een lach. Medelijden, empathie is een relatief begrip.

    De rede stelt ons in staat om de complexe belangenconflicten die zich voortdurend aandienen op een bevredigende wijze op te lossen. Ik voel me aangetrokken tot een persoon die ik ontmoet; maar veeleer dan daarop onmiddellijk in te gaan, zal ik een afwachtende of voorzichtige houding aannemen. Ik weet immers dat die andere persoon waarschijnlijk helemaal niet zal zijn zoals ik nu denk, dat die een eigen leefwereld heeft die ik zomaar niet kan binnendringen en eventueel vernietigen, dat toegeven aan mijn ‘verliefdheid’ misschien wel aangenaam zal zijn voor mij, maar ook veel andere waarden en belangen kan bedreigen.

    Redelijk denken en handelen is dus een kwestie van afwegen, van vergelijken en van keuzes maken. Het is geen kwestie van genot of afzien van dat genot, maar een keuze tussen verschillende vormen en gradaties van genot. Daarbij zal de hoogste waarde steeds de primaire zijn: het individueel overleven onder de meest bevredigende omstandigheden, het samenleven in gemeenschap en de instandhouding van de soort door de voortplanting. Dat is de basis van alles, daarover zijn we het meest bezorgd, dat mogen we nooit helemaal of gedurende langere tijd uit het oog verliezen. Men zegt wel eens dat een kort, intens leven beter is dan een lang leven waarin niets speciaals gebeurt. Maar hoeveel mensen zouden er kiezen voor het korte leven, indien ze voor de keuze gesteld werden?

    Hoe die topprioriteit concreet ingevuld wordt, hangt af van de unieke combinatie van gegevens in elk van ons. Er zijn allicht wel enkele min of meer algemene regels. Gij zult niet doden, gij zult het bezit of de echtgenote van een ander niet begeren, gij zult niet liegen… Maar op elke regel is er een uitzondering en regels kunnen ook met elkaar in conflict komen, er zijn in het leven lastige dilemma’s en onoplosbare problemen: damned if you do, damned if you don’t. Het komt mij voor dat als we in dergelijke situaties de basisprincipes in eer houden, we al behoorlijk ver komen. Dat kan dan als een eerste belangrijke regel voor het denken en het handelen gelden. Om te kunnen genieten moet je leven, dus zorg er eerst voor dat je in leven blijft. Om in leven te blijven, heb je de anderen nodig, dus maak dat je met hen kunt samenleven. Overleven doe je op deze aarde, dus draag zorg voor je milieu.

    Dat de primaire waarden primeren, dat ze voorrang hebben op de secundaire, betekent dat we ze in ons afwegen het grootste gewicht geven, in die mate zelfs dat zij beslissend zijn wanneer ze in conflict komen met andere belangen. Met de auto naar het werk rijden is voor de meeste mensen blijkbaar aangenamer dan met het openbaar vervoer of met de fiets. Dat merk je elke morgen en avond. Maar de vervuiling die dat meebrengt, kan levensbedreigend zijn. Op dat ogenblik zetten we de auto aan de kant, vrijwillig of gedwongen. Overleven is belangrijker dan het bedenkelijke plezier van in de file te staan.

    Maar het brengt ook mee dat die waarden ons opeisen. De mens is een vreemd wezen, dat zich in zijn leven met allerlei zaken bezighoudt. Mensen hebben de neiging om zich te specialiseren, om intensief of zelfs obsessief met een bepaald aspect van het leven bezig te zijn en andere te verwaarlozen. Dat kan te maken hebben met de taakverdeling die het samenleven met zich meebrengt: je hebt loodgieters en computerspecialisten, handenarbeiders en meer intellectuele types. Maar vaak is die specialisatie veeleer een hobby en dat kan werkelijk de meest vreemde en zelfs bizarre vormen aannemen. Het gaat van min of meer onschuldige verzamelwoedes tot ziekelijke dwangneuroses. Zo heb ik me destijds verbaasd over mijn jeugdvriend André, de meest begaafde en verstandigste jongeman die ik ooit heb mogen ontmoeten: hij verzamelde de deksels van luciferdoosjes in dikke albums. Zelf maak ik me schuldig aan het verzamelen van postuurtjes. De boog kan niet altijd gespannen staan, het is goed van een onschuldige hobby te hebben, het beantwoordt blijkbaar aan een menselijke drang.

    Maar het bezig zijn met een onschuldige hobby mag niet de hoofdzaak worden. We moeten onze primaire doelstellingen steeds voor ogen houden en daar vooral mee bezig zijn, rechtstreeks of onrechtstreeks. Hobbyvissen is een hobby als een andere, maar wie de hele dag niets anders doet, verengt zijn leven al te zeer en kan moeilijk als een volwaardige deelgenoot gezien worden in de samenleving. We zouden idealiter het grootste gedeelte van onze mentale en materiële energie moeten besteden aan de instandhouding van onze persoon, aan de samenleving en het milieu en aan de instandhouding van de soort door de voortplanting (al dan niet actief). Wanneer dat al te zeer ontbreekt in ons leven, moeten we ons vragen gaan stellen.

    Onze materiële noden vragen steeds minder inspanning, dank zij onze technologische samenleving. Er komt dus meer tijd vrij voor niet-essentiële bezigheden, voor tijdverdrijf, voor het genieten van de aangename kanten van het leven. Voor velen is dat het vrolijk meedraaien in de entertainmentindustrie. Enerzijds werkt men keihard, anderzijds geniet men zo intens mogelijk. Men gaat zo van de ene piek naar de andere. Er is dan nog maar weinig plaats voor gestadig leven in een gezonde mengeling van werk en genot, of voor genot in het werk. Het werk wordt dan meer en meer gezien als een onaangename bezigheid, die ons weerhoudt van het genot. Negotie, een oud woord voor handel, komt van negotium, letterlijk de afwezigheid van vrije tijd. Voor Marx was alles wat de mens afhoudt van het nietsdoen (otium) een vorm van vrijheidsberoving, een aliënatie.

    Redelijk leven, rationeel denken heeft dus te maken met de prioriteiten die we stellen. We denken na over onze emoties. We doen niet zoals Acchille Van Acker destijds memorabel zei: d’abord j’agis et puis je réfléchis.

    Een ander aspect van de samenwerking tussen de rede en de emoties, naast het min of meer beredeneerd nastreven van het genot, is het vermijden van pijn, dat zelf slechts een andere formulering is van het genotbeginsel. Maar vermijden van pijn staat niet gelijk met genot. Genot en pijn staan aan de beide uiteinden van een schaal waarvan het middenpunt de ataraxie is, de onverstoorbaarheid, het rustig en ongehinderd beleven van het bestaan. Toch ligt die ataraxie dichter bij genot, omdat de afwezigheid van pijn op zichzelf al als een positieve ervaring geldt.

    De mens is evenzeer bezig met het angstvallig vermijden van pijn als met het actief nastreven van genot. De kans op pijn is immers zo groot, dat als men niet voorzichtig is, de pijn voortdurend zal toeslaan. Het leven is precair. Wie enkel aan het genot denkt, verliest het risico op pijn uit het oog. De rede zal waarschuwen voor de mogelijke pijn die een onbeheerst nastreven van het genot met zich meebrengt.

    De redelijke mens zal dus zijn aandacht vooral richten op de primaire menselijke activiteiten en zijn energie vooral daaraan besteden. Wie daarvan in belangrijke mate afwijkt, beleeft zijn mens-zijn op een minder dan optimale manier. Het is mogelijk dat dat op een onschuldige manier gebeurt, dat wil zeggen dat de persoon zelf noch de maatschappij eronder lijden. Toch moeten we inzien dat al de tijd die we besteden aan onbelangrijke zaken, in principe te kort doet aan de meer belangrijke. Dat wil niet zeggen dat we altijd en uitsluitend met de belangrijke moeten bezig zijn, maar toch vooral.

    Dat brengt me bij een van mijn blogcorrespondenten. Hij is naar eigen zeggen christelijk gelovig, gelooft in astrologie en nog veel vreemdere zaken. Ik neem hem als voorbeeld van de zeer talrijke schare van mensen die de wereld bekijken op een niet-rationele manier. Op zichzelf is daar niets verkeerds mee, door zo te denken berokkent men niet meteen zichzelf of anderen grote schade. Maar het is een niet-efficiënte, onproductieve en steriele manier van denken. Als iedereen daarmee bezig was, dan zaten we nu nog in de Middeleeuwen. Het kan zijn dat de zogenaamd wetenschappelijke denkwijze zeer onvolmaakt is, maar we kunnen niet anders dan vaststellen dat ze onze maatschappij op een indrukwekkend manier ten goede heeft veranderd op vrijwel alle mogelijke vlakken. Denk alleen al maar aan wat de wetenschap heeft bereikt in de geneeskunde en voor het spectaculair opvoeren van de gemiddelde leeftijd van de mens.

    Enerzijds zijn wij mensen allemaal op een of andere manier bezig met het opbouwen van een maatschappij die gesteund is op wetenschappelijke inzichten, anderzijds heb je mensen die op een totaal onwetenschappelijke manier in het leven staan, te midden van die zelfde wereld, gebruik makend van de vele resultaten van die wetenschap, maar zelf de wetenschappelijke ingesteldheid en de rationaliteit verwerpend. Toch sluipt de rationaliteit ongewild en ongemerkt weer naar binnen, want wat is godsdienst en astrologie anders dan de rationele verwoording van niet-rationele principes? Zelfs de meest fundamentalistische gelovigen zoals Jehova’s Getuigen, doen een beroep op de (in hun ogen) meest overtuigende argumenten om hun geloof te verspreiden. De astrologie is een echte pseudowetenschap, ze gebruikt een ‘wetenschappelijke’ methode voor niet-wetenschappelijk vaststelbare verschijnselen.

    Rationeel denken staat niet alleen tegenover het zich laten leiden door rauwe emoties, maar ook tegenover vormen van denken waarbij men zich min of meer blind laat leiden door anderen. Dat gebeurt onder meer in godsdienstige en bijgelovige context, in sekten en dictatoriale organisaties of maatschappijen en ook in zeer traditionele vormen van samenleving. Men vertrouwt dan, al dan niet gedwongen of mentaal beïnvloed, op wat anderen voorhouden. Toch is het in dergelijke gevallen steeds mogelijk, maar niet altijd even gemakkelijk, voor een individu en voor groepen om zich daaruit los te maken door gebruik te maken van de eigen verstandelijke vermogens.

    Rationeel denken wordt vaak ook in contrast geplaatst met intuïtief denken. Wie intuïtief denkt, komt ‘zomaar’ tot een besluit, een inzicht, in een flits, het bekende lampje dat gaat branden in een tekstwolkje van stripverhaal. Rationeel denken brengt men dan in verband met een manier van denken waarbij men achtereenvolgens min of meer moeizaam bepaalde stappen doorloopt die een voor een zorgvuldig worden afgewogen en waarbij alle consequenties op voorhand onderzocht worden. Men noemt dat ook logisch denken. Het syllogisme is daarvan een voorbeeld. Men vertrekt van een algemene stelling (major), toetst daaraan een bijzonder geval (minor) en trekt daaruit een besluit (conclusio). Het klassieke voorbeeld is: Alle mensen zijn sterfelijk; Socrates is een mens; dus is Socrates sterfelijk. Een ander even klassiek hilarisch voorbeeld is dit: Ik kan in mijn jas. Mijn jas kan in mijn valies. Ik kan dus in mijn valies…

    Rationaliteit, redelijkheid in de goede betekenis van het woord kan echter zeer goed samengaan met intuïtief denken, met niet-autonoom denken en zelfs met denken dat louter gebaseerd is op emoties. De mens beschikt inderdaad over verscheidene manieren om tot de waarheid te komen. Eenvoudige mensen komen niet zelden tot zeer diepe inzichten in de meest subtiele of complexe vragen die men zich kan stellen. Levenservaring kan tot wijsheid leiden. Gelovigen kunnen uit hun godsdienst die elementen halen die hen toelaten om tot conclusies te komen die perfect overeenkomen met wat men via autonoom denken ontdekt. Het is inderdaad niet zo dat iets verkeerd of irrationeel is louter omdat een godsdienst het voorschrijft. Een of meer keer per week vis eten is gezond. Het is vaak beter om rekening te houden met wat gezagsvolle mensen of instellingen zeggen over een of ander onderwerp. Traditionele opvattingen zijn daarom nog niet zinloos. Zonder intuïtieve inzichten en zelfs dromen zou de wetenschap veel armer zijn. Wie zich laat leiden door zijn emoties kan zich vreselijk vergissen, maar niet noodzakelijk: onze emoties zijn vaak een uitstekende leidraad.

    We kunnen dus een nuttig onderscheid maken tussen rationeel denken als een bepaalde methode om tot een conclusie te komen enerzijds en de kwaliteit van een conclusie, hoe men daartoe ook gekomen is.

    Een voorbeeld.

    Iemand staat aan de oever van een diepe, brede, snelstromende rivier en ziet dat een kind in het water valt en meegesleurd wordt. We veronderstellen dat noch het kind, noch de toeschouwer kunnen zwemmen. Wat zal de toeschouwer doen? Ik veronderstel dat we geredelijk kunnen aannemen dat die persoon al het mogelijke zal doen om het kind te redden, behalve zelf in het water springen. Het maakt daarbij niet uit of de persoon in kwestie daarover rationeel heeft nagedacht of niet; of hij of zij intuïtief heeft aangevoeld dat het zinloos is om het eigen leven te riskeren zonder enige kans op redding voor het kind; of hij of zij bewust is ingegaan tegen de regel van de naastenliefde zoals bijvoorbeeld het christendom die voorschrijft, of tegen de burgerlijke wetgeving die zegt dat men verplicht is om een medemens in nood bijstand te verlenen.

    Ik neem aan dat de meeste mensen het erover eens zullen zijn dat die toeschouwer de juiste beslissing heeft genomen, namelijk alles doen dat mogelijk is, maar niet het eigen leven zinloos in gevaar brengen. Hoe we het ook bekijken, het lijkt ons een juiste beslissing, maar ze is hartverscheurend en treft ze ons zeer diep; hoe zeer we ook overtuigd zijn dat we de juiste beslissing hebben genomen, emotioneel kunnen we ons er maar moeilijk mee verzoenen.

    Een ander voorbeeld. Een kind is zwaargewond bij een verkeersongeval en heeft dringend een bloedtransfusie nodig. Er is toevallig geen bloed van het juiste type voorhanden. Een van de ouders heeft hetzelfde type als zijn kind, maar zij behoort tot een godsdienst die bloedtransfusies verbiedt. Indien zij beslist om desondanks toch haar bloed te geven, zullen we dat een rationele beslissing noemen, maar ook emotioneel en intuïtief is het de juiste houding. Indien zij integendeel de transfusie zou weigeren om religieuze redenen, dan zou dat vanuit alle andere standpunten onaanvaardbaar zijn.

    Rationaliteit is dus veeleer een eigenschap van beslissingen dan een exclusieve manier om tot een dergelijke beslissing te komen. Het heeft uiteindelijk geen enkel belang hoe men tot een conclusie komt, als het maar de goede is. Anderzijds moeten we toch erkennen dat zeker in een groot aantal van de gevallen het meer waarschijnlijk is dat men tot de juiste conclusies zal komen als men (rationeel) nadenkt dan als men dat niet doet. Onze emoties zijn niet altijd de beste raadgevers. De wanhopige toeschouwer bij het verdrinkende kind uit ons voorbeeld zal zich daarvan zeer pijnlijk bewust zijn. Onze intuïtie laat ons wel eens in de steek, zeker wanneer wij bewust om de tuin geleid worden door reclame of door gewiekste boosaardige individuen. Het zo geprezen gezond verstand moet dikwijls de duimen leggen voor de nuchtere wetenschap.

    Men verwijt me wel eens dat ik alles veel te rationeel bekijk. Mijn ietwat uitdagend antwoord daarop is steevast: is er een andere manier? Wat ik eigenlijk bedoel is: ik weet wel dat men ook irrationeel kan te werk gaan en met niets en niemand rekening houden, maar wie zou dat echt willen? Ik vind van mezelf niet dat ik gevoelloos ben, een koele kikker, dat ik geen emoties zou kennen, gelukkig maar! Die soms zeer hevige, overweldigende en ontredderende gevoelens verhinderen me echter (meestal...) niet om daarnaast en daarbij ook na te denken bij wat ik doe, denk en schrijf. Nadenken doodt de emoties niet. Filosofen en wetenschappers, de schoolvoorbeelden van mensen die nadenken, zijn vaak zeer emotionele mensen, het volstaat om hun biografieën te lezen om daaraan nooit meer te twijfelen. Emoties verdwijnen niet als men erover nadenkt, ze worden vaak nog complexer en zelfs heviger. Rationeel leven betekent niet dat men alle gevoelens vermijdt of uitschakelt. Wat we moeten betrachten is een gezond evenwicht tussen alles wat ons beroert, ook al weten we dat we daarin slechts zelden slagen.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    14-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Arvo Pärt
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wie ooit muziek van Arvo Pärt gehoord heeft, zal dat nooit meer vergeten.

    Liefhebbers van klassieke muziek zijn er legio. Slechts heel weinig mensen lusten er helemaal niets van. Iedereen heeft zo zijn lievelingsstuk: Morgenstemming uit Peer Gynt van Grieg, de vijfde van Beethoven, de Radetzky-mars op Nieuwjaarsdag, de Bloemenwals van Tsjaikovski, Kleine Nachtmuziek van Mozart, Für Elise van Beethoven, Alle Menschen werden Brüder (idem), Traümerei van Schumann, een nocturne van Chopin, de Forel van Schubert, de triomfmars uit Aïda van Verdi, Nessun dorma uit Turandot van Puccini, Casta Diva uit Norma van Bellini…en zo kunnen we nog wel even doorgaan, keuze te over.

    Maar al die klassiekers van de klassieke muziek zijn oud, ze gaan al vele jaren, soms eeuwen mee. Je krijgt dan de indruk dat er sindsdien geen ‘klassieke’ muziek meer geschreven is. Voor veel mensen houdt de muziekgeschiedenis op ergens rond 1850. Wat daarna nog gecomponeerd is, ligt niet zo goed in het gehoor. Muziek uit de twintigste eeuw is… moeilijk, of dat denken we toch. Muziek van na 1950, daar weten we zo goed als niets van. Hedendaagse klassieke muziek, bestaat dat wel?

    Ik laat deze retorische vraag even nazinderen, om je dan mee te nemen naar een onbekend land, een onbekende componist en zijn onbekende muziek.

    Arvo Pärt werd geboren op 11 september 1935 in Estland, een lidstaat van de Sovjet-Unie sinds de bezetting in 1940, nu weer een onafhankelijk land, lid van de Europese Unie, met ongeveer 1,4 miljoen inwoners. In 1980 bereikten de wrijvingen en conflicten van Arvo Pärt met de Sovjetautoriteiten een hoogtepunt. Hij week uit met zijn echtgenote en twee zonen, eerst naar Wenen, waar hij de Oostenrijkse nationaliteit verwierf, daarna naar Berlijn. Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie keerde hij terug naar zijn vaderland en verblijft nu vaak in Tallinn, de hoofdstad van Estland.

    Aanvankelijk schreef Pärt muziek in de stijl van zijn leermeesters aan het conservatorium, die zich vooral lieten leiden door de moderne, zelfs experimentele muziek van het begin van de twintigste eeuw, met als grote voorbeelden de dodecafonische en seriële muziek van Schönberg, Berg en Webern, maar ook het werk van Bartok, Sjostakovitsj en Prokofiev. Net als deze laatste twee had Pärt een gespannen verhouding met de cultuurkritiek van de Sovjet dictatuur. Soms werd zijn werk geprezen en bekroond, soms verboden als volksvreemd en elitair. Dit leidde tot een van de verscheidene periodes van stilte in het muzikale oeuvre van Pärt. Hij trok zich terug en bestudeerde zeer intensief de (Frans-) Vlaamse polyfone muziek van de 14de tot de 16de eeuw. Later zouden zijn opzoekingen hem naar de wortels zelf van de Europese muziek brengen: het Gregoriaans, de middeleeuwse muziek en die van de vroege Renaissance. We moeten daarbij bedenken dat tijdens de periode van de Koude Oorlog contacten met het Westen vrijwel onmogelijk waren.

    Geïnspireerd door zijn musicologische research begon hij te componeren in een totaal nieuwe stijl, gekenmerkt door een radicale vereenvoudiging. Waarom veel noten schrijven, als één enkele kan volstaan? Waarom complexe structuren opzetten en ingewikkelde methodes, als je met de eenvoudige toonladders uit het begin van onze muziektraditie al oneindig veel mogelijkheden hebt? Waarom vergezochte samenklanken uitproberen wanneer de eenvoudige drieklank, het samenklinken van drie tonen zoals do-mi-sol, waarbij je dus telkens een toon overslaat, al zo expressief is in al zijn mogelijke combinaties?

    Men noemt de muziek van Arvo Pärt minimalistisch en verwijst naar andere 20ste-eeuwse componisten die ongeveer tegelijker tijd die weg opgingen: John Cage, Terry Riley, Philip Glass, Steve Reich en John Adams in de States, in Europa onze nationale Karel Goeyvaerts, Louis Andriessen (Nederland), Henryk Gorecki (Polen), John Taverner (Groot-Brittannië), om de belangrijkste te vernoemen. John Cage ging het verst in die richting. Zijn compositie getiteld 4’33” is in de praktijk vier minuten en drieëndertig seconden stilte, voor een of meer muzikanten, met willekeurige instrumenten, die dus geen noot muziek spelen.

    Zover gaat Arvo Pärt niet, maar de stilte is hoorbaar aanwezig in al zijn composities. Het is alsof hij beschroomd is om de stilte te doorbreken, alsof hij enkel klanken wil laten horen die beter zijn dan de gewijde stilte, die de stilte nog accentueren.

    Wanneer ik spreek van ‘gewijde’ stilte, raak ik meteen een ander verrassend en opvallend aspect aan van de muziek van Pärt. Veel van zijn composities, vooral dan de vocale, dragen religieuze titels of verwijzen op een of andere manier naar godsdienstige thema’s: Stabat Mater, Miserere, Missa, Magnificat, Passio, De profundis, Nunc dimittis, Salve Regina, Da pacem Domine, Te Deum… Zijn symfonische en instrumentale werken dragen dan weer meer klassieke titels: symfonie, passacaglia, sonatine, quintetto, sonatine; soms zijn er meer sprekende titels, zoals het belangrijke Fratres (Broeders).

    Is Pärt een religieus componist? Ik zou het niet weten. Was Bach een religieus componist? Ben je een religieus componist als je religieuze muziek schrijft? En wat is religieuze muziek precies? Is muziek die ten gehore gebracht wordt bij religieuze plechtigheden ipso facto religieuze muziek? Luister eens naar een Bach-cantate, naar een mis van Haydn, naar de polyfone Vlaamse muziek die Pärt zich zo eigen heeft gemaakt… De kerken hebben steeds een beroep gedaan op de kunst, zowel de bouwkunst, de schilderkunst, de sierkunsten en de toegepaste kunsten en dus ook op de muziek. Zij zijn eeuwen lang de belangrijkste opdrachtgevers geweest, samen met de wereldlijke machthebbers, voor kunstenaars van alle slag. Zo is het ook met Pärt gegaan. Waar kon hij terecht met zijn composities voor koor? Bij de vele traditionele kerkkoren. In het door de goddeloze Sovjets bezette Estland was dat overigens zelfs een daad van verzet.

    Ik weet niet of Arvo Pärt een atheïst is of een diep gelovig man. Voor mij doet het er ook niet toe. Als ik zijn ‘gewijde’ muziek beluister, hoor ik nauwelijks de religieuze teksten, ik hoor de muziek, de klanken, ik luister bijna niet naar de betekenis van de (soms zeer banale of zelfs storende) woorden. Pärt is er niet op uit om die woorden naar voren te laten komen, om die religieuze betekenis te accentueren of te illustreren. Het is hem duidelijk te doen om de puur muzikale ervaring, net zoals bij Bach, dat andere grote voorbeeld van Pärt en van elke componist sinds Bach.

    Arvo Pärt noemt zijn muziek tintinnabuli, naar het Latijn voor ‘bel, klok’. Hij gaat inderdaad met de muzikale klanken om alsof het onveranderlijke, autonome auditieve gegevens zijn, zoals de toonhoogte en de klankkleur van klokken, die je enkel kan laten weerklinken zoals ze zijn. De klank van een viool kan je beïnvloeden door de manier van erop te spelen, die van een klok niet. Pärt beperkt zich ertoe de klanken die de mens ter beschikking staan te laten horen in hun meest eenvoudige vorm, hun simpelste combinaties. Door zijn goede muzikale smaak, zijn historische en musicologische opzoekingen en zijn subtiel emotioneel aanvoelen en zijn uitzonderlijk artistiek genie slaagt hij er telkens weer in om ons te verrassen en te boeien.

    Men zegt wel eens dat de tijd de beste toetssteen is voor kwaliteit: wat de kritiek der eeuwen heeft doorstaan, wat overblijft als al het onbelangrijke is vergeten, dat zijn de onvergankelijke meesterwerken van de mensheid, de klassiekers, dat is de canon en de norm. De werkelijkheid is anders. Er is een tijd geweest dat niemand nog naar werk van Johan Sebastian Bach wou luisteren, tot Mendelssohn hem weer onder de aandacht bracht. De muziek van voor 1600 was eeuwenlang totaal vergeten. Schuberts werk is tijdens zijn leven nauwelijks opgevoerd. Wie had er vijftig jaar geleden ooit muziek van Monteverdi gehoord, of van Bellini? Niemand had ooit van Henryk Gorecki gehoord, tot in 1992 een nieuwe opname van zijn vijftien jaar eerder gecomponeerde derde symfonie door een disc jockey gepromoot werd op de BBC; sindsdien zijn er een miljoen exemplaren van verkocht…

    De muziekgeschiedenis is er een van vergeten, miskennen en van revival. Wie we vergeten, wie we tot klassiekers verheffen, wie we van onder het stof halen, het heeft ongetwijfeld met de intrinsieke waarde, de kwaliteit te maken, maar ook met het toeval. Hoe zal het de muziek van Arvo Pärt vergaan? Ik weet het niet. Ik vond het in alle geval de moeite om hem onder uw aandacht te brengen. Misschien kende je hem niet, had je nog nooit zijn muziek beluisterd. Dan is het nu het moment om daar iets aan te doen. Zoek hem eens op in de mediatheek, ga eens naar youtube, koop eens een cd van hem. En als het niet meteen bevalt, wat ik durf te betwijfelen, geef hem dan een tweede kans. Die verdienen we toch allemaal?


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    10-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Paulus' hooglied van de liefde

    Paulus, 1 Korintiërs 13,1-13

    De liefde

    1 Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen – had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal.

    Words, words, words… (Shakespeare, Hamlet, Act 2, scene 2).

    Dat is wat Hamlet antwoordt wanneer Polonius hem vraagt: wat ben je aan het lezen? De mens is het enige dier dat echt spreekt, het enige talige levende wezen. Wat wij met woorden kunnen vertolken is eindeloos, overweldigend, fabuleus. Stel je al de woorden voor, al de zinnen die de mensheid ooit heeft uitgesproken, gezongen, geschreven, geschreeuwd! En toch meent Paulus dat het allemaal niets is, als we de liefde niet hebben. Dan is ons spreken waardeloos, klinkt het luid maar hol. Is dat zo?

    Natuurlijk niet. Mensen praten voortdurend met elkaar zonder dat er liefde mee gemoeid is. Wij voeren zakelijke gesprekken, wij schrijven handleidingen voor het gebruik van elektrische apparaten en technologische gadgets, we luisteren naar wetenschappelijke uiteenzettingen… Je hoeft niet door liefde bevlogen te zijn als je spreekt, het komt er vooral op aan dat je verstaanbaar bent, dat je je gedachten helder kunt formuleren en ze overtuigend overbrengen. Liefde komt er slechts in uitzonderlijke gevallen aan te pas: wanneer je iemand je liefde verklaart, of je diepste zielenroerselen aan het papier of het scherm toevertrouwt; wanneer je afscheid neemt, tijdelijk of voorgoed. Maar dan blijkt pas hoe moeilijk het is om je gevoelens in woorden om te zetten. Dan voelen we aan dat woorden altijd tekortschieten, ontoereikend zijn. Net wanneer we ze het meest nodig hebben, glippen de woorden ons door de vingers en staan we, tot tranen toe bewogen, woordeloos, onmachtig om onze liefde in woorden te uiten.

    Er is nog meer aan de hand met deze beeldspraak van Paulus. Een dreunende gong, de schelle cimbalen, dat is wat een orkest de grootste schittering geeft, de meest indrukwekkende klank! Als een componist werkelijk alles uit de kast wil halen, dan doet hij precies daarop een beroep. De cimbalen zijn het exuberante hoogtepunt van elk machtig orkestraal meesterwerk, het apogeum, het ultieme paroxisme van de spetterende klankrijkdom. De Chinese gong overstemt met zijn doordringend galmende en minutenlang nazinderende klank het hele orkest. Ik wou dat ik met mijn taal een fractie kon bereiken van wat een bescheiden muzikant vermag met de oudste, meest simpele maar machtigste van alle muziekinstrumenten.

    Het spreekwoord zegt: je bent zo vaak mens als je talen kent. En wie bewondert niet een leraar of een spreker of een woordkunstenaar die mensen kan beroeren met zijn woorden? Is lezen niet een van de meest verheven menselijke vermogens? Schrijven wij niet elk jaar een miljoen boeken? Het is wel degelijk belangrijk dat we onze moedertaal kennen, dat we haar spontaan beheersen; dat we ook vreemde talen kennen, levende en zogenaamd dode, om teksten in hun oorspronkelijke bewoordingen te begrijpen. Het grootste gedeelte van de jarenlange opleiding die we onze kinderen geven, bestaat uit het aanleren van taal.

    Lewis Carroll biedt ons in zijn Through the Looking-Glass, ook een verhaal met een spiegel, volgende dialoog aan tussen Alice en Humpty Dumpty:

    `When I use a word,' Humpty Dumpty said in rather a scornful tone, `it means just what I choose it to mean -- neither more nor less.'

    `The question is,' said Alice, `whether you can make words mean so many different things.'

    `The question is,' said Humpty Dumpty, `which is to be master - - that's all.'

    Om het dan met Tina Turner te zeggen: What’s love got to do with it? What’s love but a second hand emotion…`Liefde’ is een weinig elegante kapstok waaraan we alles ophangen wat we niet met zijn eigen naam durven benoemen. Het is een vuig eufemisme, een verbastering van elk eerlijk spreken, de ultieme verleider uit de cataloog van Don Giovanni. Love is a four-letter word.

    2 Al had ik de gave om te profeteren en doorgrondde ik alle geheimen, al bezat ik alle kennis en had ik het geloof dat bergen kan verplaatsen – had ik de liefde niet, ik zou niets zijn.

    In de oudheid en nog lang daarna lieten boosaardige lieden hun goedgelovige medemensen geloven dat profetieën werkelijk mogelijk waren, dat bepaalde bijzonder begaafde mensen de toekomst konden voorspellen. Ook vandaag nog vind je mensen die hun horoscoop raadplegen of naar waarzeggers trekken. Maar we weten wel beter: alleen charlatans wagen zich aan dat soort van voorspellingen. Wetenschappers baseren zich op feiten om voorspellingen te doen, zoals de erg accurate weersvoorspellingen die we in de media krijgen. Beursgoeroes verkopen hun voorspellingen voor grof geld, maar als ze het zo goed weten, waarom zijn ze dan niet rijk? Er is dus niet zoiets als de gave van het profeteren, ook al heeft de katholieke kerk daaraan steeds vastgehouden, niet alleen over de voorspellingen in het Oude Testament, maar ook nu nog.

    Wij vertrouwen daarentegen voortdurend en bijna blindelings op onze kennis en die van anderen. We vertrouwen erop dat de brug sterk genoeg is om de trein te dragen of de duizenden auto’s. We rekenen erop dat de harde schijf onze gegevens ongerept zal bewaren. We verdringen elke irrationele vrees dat het vliegtuig misschien zomaar zal neerstorten. Nam et ipsa scientia potestas est (Bacon, Meditationes sacrae, 1579): want de kennis zelf is macht. Wij weten echter ook dat alle kennen, alle weten slechts voorlopig is, tot we weer een stap verder zetten. Of we ooit alles zullen doorgronden is weinig waarschijnlijk. Maar wat we nu al weten, is ronduit indrukwekkend.

    ‘Het geloof verzet bergen’. We lezen hier bij Paulus de bron van dit bekende gezegde. Coaches allerhande weten het: motivatie is alles! Wie overtuigd is dat hij tot iets in staat is, heeft een grotere kans om dat ook waar te maken dan iemand die pessimistisch is over zijn eigen kansen. Toch is dat niet altijd zo. Vaak overschatten we onze mogelijkheden en proberen we iets terwijl we goed weten dat het nooit kan lukken, dat we er niet toe in staat zijn. Vermetelheid, noemen we dat. Overdreven zelfvertrouwen en dat is nergens goed voor.

    Geloof alleen verzet geen bergen, je moet ook de middelen hebben. Een toerist vroeg ooit aan de beroemde pianist Arthur Rubinstein de weg naar Carnegie Hall in New York: “How do I get to Carnegie Hall?” Zijn laconiek antwoord: “Practice, practice, practice…” Oefenen, oefenen en nog eens oefenen. Wij verzetten onze bergen niet met geloof, maar met dynamiet, enorme graafmachines, bulldozers en trucks die vele tonnen rotsen in een keer kunnen vervoeren. Met hard werken, niet met bidden.

    Liefde, zegt Paulus, dat is wat we nodig hebben. In vergelijking met de liefde is de niet geringe gave van de profetie, het verstand om geheimen te doorgronden, de kennis die macht geeft en zelfs het geloof dat bergen verzet, niets, helemaal niets. Dat maakt ons op zijn minst nieuwsgierig naar wat die liefde dan wel mag zijn. Laten we verder lezen.

    3 Al verkocht ik mijn bezittingen omdat ik voedsel aan de armen wilde geven, al gaf ik mijn lichaam prijs en kon ik daar trots op zijn – had ik de liefde niet, het zou mij niet baten.

    Liefde, zegt Paulus, heeft niets te maken met liefdadigheid. Zelfs in het onwaarschijnlijke geval dat iemand al zijn bezittingen zou verkopen om de honger te stillen van de armen: het zal niet baten, dat wil zeggen: je hebt er geen verdienste aan, het zal je niet ten goede gerekend worden, als je de liefde niet hebt. Dat is wat dubbelzinnig: moet je goede werken doen én bovendien de liefde hebben, moet je dus de goede werken doen uit liefde voor je medemens? Dat lijkt logisch. Als je het goede doet uit berekening, dan ben je een handeltje aan het drijven, zoals dat in de late middeleeuwen gebruikelijk was in de kerk: aflaten kopen, goede werken doen maar er verder lustig op los leven. Dat is het waartegen Luther in opstand kwam en vele andere ernstige gelovigen met hem. God is niet omkoopbaar, vonden ze. Of bedoelt Paulus iets anders, namelijk dat goede werken onbelangrijk zijn, dat je gewoon (nou ja, gewoon) de mensen moet liefhebben? Maar waarin bestaat dat liefhebben? Ook dat hopen we verder in de tekst te ontdekken.

    Wat bedoelt Paulus met het prijsgeven van ons lichaam en daar trots op zijn? Letterlijk staat er: zelfs al geef ik mijn lichaam over om het op te branden. Mogelijks verwijst hij naar de christelijke martelaars, maar het lijkt ons vreemd dat hij zelfs daarop zou afdingen, op wat Cicero servitutis extremum summumque supplicium,(In Verrem 2.5.169) noemde, en de "wreedste en meest afschuwelijke straf (crudelissimum taeterrimumque supplicium, ibid. 2.5. 165), de glorievolle marteldood, voor het christendom en vandaag ook voor de Islam de meest zekere weg naar de hemel. Misschien dat zijn toehoorders van toen deze allusie begrepen, voor ons en voor de meeste commentatoren, vroege en nu, is ze duister, om niet te zeggen onbegrijpelijk.

    4 De liefde is geduldig en vol goedheid.

    Hier begint Paulus aan de opsomming van de positieve aspecten van de liefde, na eerder benadrukt te hebben wat liefde niet is, of wat onbelangrijk is in vergelijking met de liefde. Vooreerst is liefde geduldig. Dat zal wel, in bepaalde gevallen. Een vader die zijn kind opvoedt, doet er goed aan geduldig te zijn, want met ongeduld komt ie nergens. Hij moet dus wel geduldig zijn, hij kan niet anders, kinderen laten zich nu eenmaal niet dwingen. Dat geldt ook voor andere geliefden. Maar geduld is niet identiek met liefde. Geduld is niet altijd de oplossing, soms moet je er ook eens flink kunnen invliegen. Doortastendheid en ijver zijn zeker zo belangrijk als geduld. Geduld kan ook een ondeugd zijn. Wij moeten ons durven verzetten tegen onrecht, het geeft geen pas om dan verduldig te zijn. Het Belgisch justitiebeleid is een schoolvoorbeeld van overdreven en misplaatst geduld, van schuldig verzuim, met andere woorden. Een overdaad aan geduld maakt meer slachtoffers dan gepast reageren.

    Dat liefde vol goedheid is, daar zal niemand aan twijfelen. Maar wat betekent goedheid hier? Niets. We worden er niet wijzer van, het is een leeg begrip. Laten we verder lezen.

    De liefde kent geen afgunst, geen ijdel vertoon en geen zelfgenoegzaamheid. 5 Ze is niet grof en niet zelfzuchtig;

    Dit lijkt wel erg evident. Afgunst is zowat het tegenovergestelde van liefde, net zoals oppervlakkigheid, aanstellerij en eigenwaan. Dat we in onze omgang met anderen niet brutaal mogen zijn of egoïstisch, we hebben Paulus niet nodig om dat te weten.

    ze laat zich niet boos maken en rekent het kwaad niet aan,…

    Dat is al veel moeilijker. Dat liefde zich niet laat opwinden en zomaar het kwaad over zich zou moeten laten gaan, dat geloof ik niet. Wij krijgen hier een beeld van de al te zachtaardige christen, de gelaten, onverstoorbaar lankmoedige gelovige die in alle omstandigheden vertrouwt in de wijsheid, en de liefde, wel te verstaan, van God. Het is een onmenselijk beeld, dat zelfs vloekt met andere Bijbelcitaten. Jezus zelf was allicht behoorlijk opgewonden toen hij de kooplui uit de tempel ranselde met zijn gordel… Dat liefde immuun zou zijn, of moeten zijn, voor alle kwaadwilligheid, dat aanvaarden wij niet. Een echtgenote die moe getergd is door haar bazige echtgenoot doet er goed aan om aan zichzelf en haar kinderen te denken en de onverlaat vaarwel te zeggen. De liefde moet van beide kanten komen. De tijd is gelukkig voorbij dat anderen voor ons beslisten wat huwelijksliefde is. De mens heeft het recht om voor zichzelf op te komen. Een liefde die doodt, fysiek of psychisch, is geen liefde, maar haat. De gedweeë, onderdanige gelovige die zijn plaats weet in de maatschappij en die zich willoos laat onderwerpen door hoogmoedige vorsten, barbaarse krijgsheren, gewiekste kooplui en machtsgeile afgodendienaars, die heeft zijn rug gerecht en kijkt zijn medeburgers vrank en vrij in de ogen. Vergelijk dat met dit citaat uit het deze brief:

    7, 17In het algemeen: laat ieder in de positie blijven die de Heer hem heeft gegeven, blijven wat hij was toen God hem riep. Dat schrijf ik voor aan alle gemeenten. 18Iemand die besneden was toen God hem riep, moet het niet ongedaan laten maken. Iemand die onbesneden was toen God hem riep, moet zich niet laten besnijden. 19Het is volkomen onbelangrijk of men wel of niet besneden is, belangrijk is dat men de geboden van God in acht neemt. 20Laat ieder blijven wat hij was toen hij geroepen werd. 21Wanneer u als slaaf geroepen bent, moet u dat niets kunnen schelen (hoewel u de kans om vrij te worden zeker moet benutten). 22Want een slaaf die door de Heer geroepen is, is een vrijgelatene van de Heer, zoals degene die als vrij man geroepen is een slaaf van Christus is. 23U bent gekocht en betaald, dus wees geen slaven van mensen. 24Laat, broeders en zusters, ieder voor God blijven wat hij was toen hij geroepen werd.

    Merk op dat vers 21 zeer controversieel is. In het Griekse origineel staat er: zelfs als je een vrij man kan worden, mallon chrèsai. Over de vertaling van die twee woorden zijn dikke boeken geschreven. Letterlijk betekent het: maak veeleer (daarvan) gebruik. Dat kan dan alle kanten uit: maak gebruik van de mogelijkheid om een vrij man te worden? Of, zoals de onverdachte Willibrord-vertaling het heeft: ‘blijf dan toch liever slaaf’! Die interpretatie past veel beter in Paulus’ redenering dat iedereen het best blijft wat hij is. Hij voegt er immers aan toe: zelfs als je officieel de manumissio zou krijgen en vrij man worden, dat betekent nog niets in de ogen van God. In de Nieuwe Bijbelvertaling krijgen we een verdacht vrije en modernere interpretatie: ‘hoewel u de kans om vrij te worden zeker moet benutten’. Maar waarom zou Paulus dan vervolgens blijven stellen dat slaaf zijn van mensen niets betekent: wie slaaf is van mensen is vrij voor God en omgekeerd.

    6 ze verheugt zich niet over het onrecht maar vindt vreugde in de waarheid.

    Wat is dat nu voor iets! Is er iemand die zich verheugt in onrecht, hetzij tegenover zichzelf, hetzij tegenover anderen? Geen mens die masochisme of leedvermaak zou gelijkstellen met liefde. En dat de waarheid ons meer verheugt dan leugen of misleiding, ook daaraan zal geen mens twijfelen.

    7 Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze.

    Nee, dat doet ze niet. We zegden daarnet al dat liefde absoluut niet alles verdraagt, dat het helemaal geen teken van liefde is om geweld, onderdrukking, mishandeling of vernedering ‘liefdevol’ te verdragen. Waarom zouden we alles geloven wat men ons vertelt? Wat is er verkeerd met enig gezond wantrouwen? Waarom zouden we goedgelovig zijn? En waarom zouden we al onze kaarten op de hoop stellen, in plaats van te vertrouwen op eigen kunnen? Hoop op wat? Op het geluk, het fatum, op God? Wat is er zo goed aan volharden? Wij mogen bijvoorbeeld niet volharden in de boosheid. Overdreven ijver is een zonde. Onvoorwaardelijke trouw is waanzin.

    8 De liefde zal nooit vergaan. Profetieën zullen verdwijnen, klanktaal zal verstommen, kennis verloren gaan – 9 want ons kennen schiet tekort en ons profeteren is beperkt.

    Profetieën zullen verdwijnen, zegt Paulus, nadat hij er zelf een heeft ten beste gegeven: de liefde zal nooit vergaan. Hij is er even zeker van dat onze taal en onze kennis zullen verloren gaan (samen met de onzinnige voorspellingen). Het is een apocalyptisch beeld, dat niet strookt met onze wereld, waarin taal en kennis hoogtij vieren en zorgen dat zeven miljard mensen erin slagen om te overleven, de meesten zelfs in behoorlijke tot ronduit luxueuze omstandigheden.

    Welke liefde is het die nooit zal vergaan? Wij mensen weten dat elke liefde stuk kan gaan. Paulus verbiedt echtscheiding, behalve bij gemengde huwelijken, wanneer de niet-christene partner wenst te scheiden. Blijkbaar is in dat geval de liefde niet zo onvergankelijk, de huwelijksband toch niet zo onverbrekelijk… Ouders hebben hun kinderen verstoten, kinderen hun ouders. De mens is in staat tot liefde, maar ook tot haat. Mensen kunnen elkaars hart breken.

    10 Wanneer het volmaakte komt zal wat beperkt is verdwijnen.

    Ook dit is een irrationele verwijzing naar een aanstaande totale catastrofe, een wereldbrand, het einde van de wereld, de aanstaande terugkeer van Christus op aarde. Maar op welke gronden maakt Paulus deze gratuite, bevreemdende profetie, die overigens niet uitgekomen is?

    11 Toen ik nog een kind was sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, redeneerde ik als een kind. Nu ik volwassen ben heb ik al het kinderlijke achter me gelaten. 12 Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben.

    Dit zijn de woorden die mij en vele anderen het meest beroeren en ook het vaakst geciteerd worden. Paulus vergelijkt de overgang naar de volwassenheid met de sprong die wij zullen maken wanneer wij oog in oog zullen staan met, naar wij vermoeden, God zelf, hij die alles weet, die in het diepste van ons hart kan kijken en die ons weten zal verheffen tot een goddelijke absoluutheid, een ware identificatie tussen kennen en gekend worden. Maar wat als die overgang er niet is? Als er geen God is die op ons wacht?

    Wat is die wazige spiegel waar Paulus naar verwijst? Vooreerst moeten we beseffen dat de heldere spiegels die wij kennen in Europa pas in de Renaissance ontstaan zijn, in Venetië, de glas-stad bij uitstek, op het eiland Murano, waar de glasblazers naartoe verbannen waren wegens de gevaarlijke uitwasemingen in hun ateliers. Toen is men voor het eerst op grote schaal glazen spiegels gaan fabriceren, waarbij op de achterkant van geslepen glas een dunne laag kwik werd aangebracht. Pas rond 1850 heeft Justus von Liebig (die van de Liebig bouillonblokjes, ja) een procedé ontdekt om met het minder giftige zilvernitraat een hoogreflecterende laag aan te brengen op glas. In de oudheid waren spiegels gewoon gladde natuurlijke materialen, zoals obsidiaan en later alle metalen die men kon pollijsten. Korinthe was in de oudheid befaamd om zijn spiegels, zoals Murano later. Maar de kwaliteit van dergelijke spiegels was niet te vergelijken met wat wij nu gebruiken. Binnenshuis waren spiegels onbruikbaar, zelfs met kaarslicht. Het gereflecteerde licht is nauwelijks voldoende om veel meer dan een vage schaduw weer te geven van of voor wie erin kijkt. De vergelijking die Paulus maakt slaat dus op de primitieve spiegels die hij kende.

    Maar wat staat er letterlijk in de tekst? Blepomen gar arti di’ e[i]soptrou en ainigmati. ’Wij kijken nu immers bij middel van (of door) een spiegel naar een raadsel’.

    Wie in een antieke spiegel keek, zag slechts een vage, onduidelijke afspiegeling van zijn aangezicht of van datgene wat erin gereflecteerd werd. Als je niet wist dat het je eigen aangezicht was, dan zou je het niet eens herkennen, het zou een enigma zijn, een raadsel. In het Engels vertaalt men deze zinsnede gewoonlijk als volgt: For now we see through a glass, darkly. We weten inderdaad niet zeker of Paulus een echte spiegel bedoelde, want spiegels waren duur en zeldzaam. Hij kan ook verwezen hebben naar de primitieve half opake glazen of perkamenten ruiten die in de betere huizen gebruikt werden. Hoe dan ook, hij verwijst naar een onbeholpen, onvolmaakte manier om de dingen te zien, die hij contrasteert met het zien van aangezicht tot aangezicht, prosoopon pros prosoopon. Nu zien we slechts een gedeelte van wat er is, omdat de spiegel een onvolledig beeld weergeeft, maar dan zullen we alles zien, want als twee mensen van aangezicht tot aangezicht naar elkaar kijken, zonder dat er iets in de weg staat, dan herkent de ene de andere zoals de andere de ene herkent. Paulus beschrijft hier louter de manier van kijken, niet wát we zullen zien. De vertaling ‘dan zal ik kennen zoals ik zelf gekend ben’ is misleidend, dat staat er niet; de letterlijke tekst zegt: dan zal echter ik herkennen zoals ik ook herkend wordt: epigignooskoo betekent niet ‘door en door kennen, volledig kennen’, maar wel ‘toekijken’ en vandaar herkennen, erkennen, leren kennen, ontdekken, te weten komen. We moeten in de beeldspraak van de spiegel blijven: als we van aangezicht tot aangezicht kijken, dan is de herkenning on-middellijk en onmiddellijk. Het gaat niet over een diep doordringende kennis, maar om het doorbreken van het raadsel, de vage verschijning in de onvolmaakte antieke spiegel.

    13 Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.

    Geloof is misschien een erg menselijke karakteristiek, maar het is een deugd die we met mate moeten beoefenen. Geloof mag geen lichtgelovigheid zijn, dat hebben de mensen van vandaag zeer goed ingezien. Zonder hoop kan een mens ook niet leven. Maar ook hier zal niemand een blinde hoop verdedigen, een hoop tegen alle beter weten in. We moeten onszelf niets wijsmaken. Ongegronde hoop is een vorm van wanhoop. Blijft dus enkel de liefde over, de grootste van alle deugden.

    Maar weten we nu meer over die liefde dan tevoren? Hebben we iets bijgeleerd met deze beroemde passage uit de brief aan de Korintiërs, de stad waar uitgerekend de godin van de liefde werd vereerd, vooral onder de vorm tempelprostitutie? Ik niet.

    Het is een onsamenhangende tekst, oppervlakkig, banaal, nietszeggend. De liefde die erin beschreven wordt is er een die de mens vandaag en zeker de moderne vrouw niet meer ernstig kan nemen, niet meer aanvaardt.

    Waar Paulus aanvankelijk nog lijkt te spreken over de relaties tussen mensen hier op aarde, verwijst hij in het tweede gedeelte naar het eeuwigheidskarakter van de liefde tussen God en mens, naar een mystieke vereniging die ons wacht na de spoedige wederkomst van Christus, of na onze dood, een liefde die niet van deze wereld is.

    Gelovigen weten dat deze tekst vooral bij huwelijksmissen gelezen wordt. Hier volgen enkele andere citaten uit dezelfde brief; je zal met mij aannemen dat ze niet bij deze gelegenheden worden voorgelezen… Dat illustreert nog maar eens de ergerlijke gewoonte van de christenen om de Bijbel zeer selectief te gebruiken. Ik heb enkele opvallende passages vetjes weergegeven.

    1 Korintiërs 7

    De gehuwde en de ongehuwde staat

    1 Dan nu de punten waarover u mij geschreven hebt.

    U zegt dat het goed is dat een man geen gemeenschap met een vrouw heeft. 2 Maar om ontucht te vermijden moet iedere man zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man. 3 En een man moet zijn vrouw geven wat haar toekomt, evenals een vrouw haar man. 4 Een vrouw heeft niet zelf de zeggenschap over haar lichaam, maar haar man; en ook een man heeft niet zelf de zeggenschap over zijn lichaam, maar zijn vrouw. 5 Weiger elkaar de gemeenschap niet, of het moest zijn dat u er wederzijds mee instemt u enige tijd aan het gebed te wijden. Kom daarna echter weer samen; anders zal Satan uw gebrek aan zelfbeheersing gebruiken om u te verleiden. 6 Ik zeg u dit niet om u iets op te leggen, maar om u tegemoet te komen. 7 Ik zou liever zien dat alle mensen waren zoals ik, maar iedereen heeft van God zijn eigen gave gekregen, de een deze, de ander die.

    8 Wat de weduwen en weduwnaars betreft, zeg ik dat het goed voor hen zou zijn alleen te blijven, zoals ik. 9 Maar wanneer ze dat niet kunnen opbrengen, moeten ze trouwen, want het is beter te trouwen dan te branden van begeerte.

    10 Degenen die getrouwd zijn geef ik, nee, niet ik – de Heer geeft hun het volgende gebod: een vrouw mag niet scheiden van haar man 11 (is ze al gescheiden, dan moet ze dat blijven of zich met haar man verzoenen), en een man mag zijn vrouw niet wegsturen.

    12 Verder geef ik zelf nog – niet de Heer – het volgende voorschrift: wanneer een broeder een ongelovige vrouw heeft die bij hem wil blijven, mag hij niet van haar scheiden. 13 Dit geldt ook voor een zuster: wanneer ze een ongelovige man heeft die bij haar wil blijven, mag ze niet van hem scheiden. 14 Want de ongelovige man behoort dankzij zijn vrouw God toe en de ongelovige vrouw dankzij haar man eveneens. Zou dat niet zo zijn, dan zouden uw kinderen onrein zijn. Maar nu zijn ze geheiligd. 15 Maar als de ongelovige partij wil scheiden, moet dat maar gebeuren; in dat geval is de broeder of zuster niet gebonden. Bedenk echter dat u door God geroepen bent om in vrede te leven. 16 Wie weet, u zou uw man toch kunnen redden? En wie weet, u kunt uw vrouw toch redden?

    25Voor de ongehuwden heb ik geen voorschrift van de Heer, dus ik geef mijn eigen mening, als iemand die door de barmhartigheid van de Heer betrouwbaar is. 26Ik meen dat het vanwege de huidige beproevingen voor een mens goed is te blijven wat hij is. 27Hebt u een vrouw beloofd met haar te trouwen, verbreek die belofte dan niet; bent u niet gebonden aan een vrouw, zoek er dan ook geen. 28Het is weliswaar niet zo dat u door te trouwen zondigt, en ook wanneer een meisje trouwt zondigt ze niet, maar het huwelijk wordt een zware belasting die ik u graag zou besparen.

    29Wat ik bedoel, broeders en zusters, is dat er maar weinig tijd rest. Laat daarom ieder die een vrouw heeft zo leven dat het hem niet in beslag neemt, 30ieder die verdriet heeft zo dat hij er niet door wordt beheerst, ieder die vreugde voelt zo dat hij er niet in opgaat, ieder die bezit verwerft alsof het niet zijn eigendom is, 31ieder die in deze wereld leeft alsof ze voor hem niet meer van belang is. Want de wereld die wij kennen gaat ten onder. 32Ik zou willen dat u geen zorgen hebt. Een ongetrouwde man draagt zorg voor de zaak van de Heer en wil de Heer behagen. 33Een getrouwde man draagt zorg voor aardse zaken en wil zijn vrouw behagen, 34dus zijn aandacht is verdeeld. Een ongetrouwde vrouw en een meisje dat nog niet getrouwd is, dragen zorg voor de zaak van de Heer, en wel zo dat ze God met heel hun lichaam en geest zijn toegewijd. Maar een getrouwde vrouw draagt zorg voor aardse zaken en wil haar man behagen. 35Ik zeg dit in uw eigen belang, niet om u aan banden te leggen, maar om u tot onberispelijk gedrag en onverminderde toewijding aan de Heer te brengen.

    36Maar wanneer iemand bang is zich tegenover zijn toekomstige vrouw te misdragen, omdat zijn verlangen naar haar te groot wordt, laat hij dan gevolg geven aan zijn wens met haar te trouwen. Dat dient dan te gebeuren. Het is geen zonde. 37Iemand echter die uit overtuiging, dus zonder dwang en uit vrije wil, voor zichzelf besloten heeft niet met haar te trouwen, handelt uitstekend. 38Dus iemand die met haar trouwt handelt goed, maar iemand die niet met haar trouwt handelt beter.

    39Een vrouw is gebonden aan haar man zolang hij leeft, maar wanneer hij is gestorven, is ze vrij om te trouwen met wie ze wil, mits het een huwelijk is in verbondenheid met de Heer. 40Maar ze is gelukkiger wanneer ze ongetrouwd blijft. Dat is althans mijn mening, en ik meen dat ook ik de Geest van God bezit.

    11

    1Dus volg mij na, zoals ik Christus navolg.

    De hoofdbedekking van de vrouw

    2Ik prijs het in u dat u mij bij alles als voorbeeld neemt en u aan de voorschriften houdt die ik u gegeven heb. 3Ik moet u echter nog het volgende zeggen.

    Christus is het hoofd van de man, de man het hoofd van de vrouw en God het hoofd van Christus. 4Iedere man die met bedekt hoofd bidt of profeteert, maakt zijn hoofd te schande. 5Maar een vrouw maakt haar hoofd te schande wanneer ze met onbedekt hoofd bidt of profeteert, want ze is in dat geval precies hetzelfde als een kaalgeschoren vrouw. 6Een vrouw die haar hoofd niet bedekt, kan zich maar beter laten kaalknippen. Wanneer ze dat een schande vindt, moet ze haar hoofd bedekken.

    7Een man mag zijn hoofd niet bedekken omdat hij Gods beeld en luister is. De vrouw is echter de luister van de man. 8(De man is immers niet uit de vrouw voortgekomen, maar de vrouw uit de man; 9en de man is niet omwille van de vrouw geschapen, maar de vrouw omwille van de man.) 10Daarom, en omwille van de engelen, moet een vrouw zeggenschap over haar hoofd hebben. 11Echter, in hun verbondenheid met de Heer is de vrouw niets zonder de man, en ook de man niets zonder de vrouw. 12Want zoals de vrouw uit de man is voortgekomen, zo bestaat de man door de vrouw – en alles is ontstaan uit God. 13Oordeelt u daarom zelf. Is het gepast dat een vrouw met onbedekt hoofd tot God bidt? 14Leert de natuur zelf u niet dat lang haar een man te schande maakt, 15terwijl het een vrouw tot eer strekt? Het haar van de vrouw is haar gegeven om een hoofdbedekking te dragen.

    16Iemand die meent zo eigenzinnig te moeten zijn af te wijken van wat ik zeg, dient te bedenken dat wij noch de gemeenten van God een ander gebruik kennen.

    14

    34Vrouwen moeten gedurende uw samenkomsten zwijgen. Ze mogen niet spreken, maar moeten ondergeschikt blijven, zoals ook in de wet staat. 35Als ze iets willen leren, moeten ze het thuis aan hun man vragen, want het is een schande voor een vrouw als ze tijdens een samenkomst spreekt.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    09-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrijdenkers in de USA: Susan Jacoby, Freethinkers
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een keerpunt in mijn houding tegenover godsdienst was ongetwijfeld het boek van Richard Dawkins, The God Delusion (2006), in het Nederlands vertaald als ‘God als misvatting’. Dit was geen obscuur boekje van een of andere gestoorde godsdiensthater, maar een wereldwijde bestseller van een vooraanstaande en alom gerespecteerde wetenschapper. Het gaf voor mij en voor vele anderen aan het atheïsme een vorm van legitimiteit en haalde de discussie over God en godsdiensten naar het voorplan, in het volle licht van de media. Van de Engelstalige versie zijn er al meer dan twee miljoen exemplaren verkocht.

    Sindsdien heb ik zowat alle boeken gelezen die daarover recentelijk verschenen zijn in het Nederlands, het Engels en het Frans. Vooral dank zij de monumentale studies van Jonathan Israel over de Verlichting ontdekte ik dat atheïsme helemaal geen recent fenomeen is, zoals men zou kunnen denken als men enkel Dawkins’ overigens uitstekende boek zou lezen. Atheïsme heeft altijd bestaan. Er zijn altijd mensen geweest die geen boodschap hadden aan het godsdienstig verhaal, die geen geloof hechtten aan het bestaan van een of meer goden die het rustig en zelfzeker hielden op de situatie van de mens hier op aarde. Over de geschiedenis van die alternatieve ideologie las ik al verscheidene werken, die ik hier ook besprak. Mijn aandacht viel een tijdje geleden op het boek van Susan Jacoby, Freethinkers. A History of American Secularism, Owl Books, New York, 2004, 417 pp., notes, selected bibliography, index, officiële prijs $ 18, maar bij Amazon al te koop voor ongeveer € 8 (paperback).

    Susan Jacoby is geboren in het uitstekende jaar 1946, zoals Jonathan Israel, Julian Barnes en Elfriede Jelinek (Nobelprijs literatuur), Cher, Dolly Parton maar ook George Bush en zijn echtgenote, Bill Clinton… Ze begon als journaliste en werkte mee aan talloze tijdschriften en kwaliteitskranten. Ze schreef een tiental goed onthaalde boeken en was zelfs een keer finalist voor een Pulitzerprijs. Ze is een overtuigde atheïste, zeer actief in wat men in Amerika het secularisme noemt, hier bij ons de humanistisch-vrijzinnige beweging.

    In dit boek gaat haar aandacht naar de vrijdenkers die mede de geschiedenis van de Verenigde Staten geschreven hebben, vanaf de Amerikaanse revolutie in de tweede helft van de 18de eeuw en de onafhankelijkheid in 1776, tot op de dag van vandaag. Voortdurend legt zij zinvolle verbanden tussen die geschiedenis van nu al meer dan twee eeuwen en de politieke en maatschappelijke thema’s die vandaag Amerika en de wereld beheersen.           Dat is zeker een van de meest aantrekkelijke aspecten van haar verhaal. Het verleent haar boek een levendigheid en een tastbaar contact met de actualiteit die een louter historische studie deerlijk zou moeten missen. Dat draagt in hoge mate bij tot de leesbaarheid van dit boek, dat overigens in een voortreffelijke taal en stijl is geschreven, zoals je mag verwachten van een door de wol geverfde journaliste en publiciste.

    Haar onderzoek brengt anderzijds toch een aantal belangrijke figuren uit de Amerikaanse intellectuele en sociale geschiedenis naar voren die naar haar zeggen vandaag zelfs in Amerika helemaal niet de aandacht krijgen die ze verdienen, of zelfs helemaal vergeten zijn. Lezers die niet vertrouwd zijn met de geschiedenis van en de huidige situatie in de Verenigde Staten, zullen nog vaker verrast zijn door de indringende portretten die de auteur schetst van figuren uit de strijd voor de onafhankelijkheid van de Amerikaanse kolonie, de vele disputen tussen de godsdiensten en de vrijzinnigen, de burgeroorlog tussen Noord en Zuid en de strijd tegen de slavernij, de burgerrechtenbeweging voor de negerbevolking en voor de vrouwen, de kwestie van de evolutieleer, de maatschappelijke discussies over socialisme en communisme, de rol van Amerika tijdens de twee Wereldoorlogen en de vele internationale conflicten, de Koude Oorlog en de meer recente maatschappelijke discussies onder George Bush, de president die de vergaderingen van zijn kabinet onverbiddelijk begon met een gebed waaraan al zijn ministers werden geacht deel te nemen.

    Sommige van de namen uit deze alternatieve geschiedenis van de Verenigde Staten zijn ons enigszins bekend, zoals die van Thomas Jefferson, een van de Founding Fathers, de belangrijkste auteur van de Declaration of Independence en de derde President (1801-09) en Abraham Lincoln, president tijdens de burgeroorlog. Anderen zijn voor de meesten van ons nobele onbekenden of ons enkel van naam bekend: Robert Ingersoll, Walt Whitman, Elizabeth Stanton Cady, Suzan B. Anthony, Anthony Comstock van de infame Comstock obscenity laws, W.E.B. Dubois, William Loyd Garrison, Emma Goldman, Lucretia Mott, Thomas Paine, om enkel de belangrijkste te noemen uit de lange lijst van integere mensen die zich hebben ingezet voor ‘de goede zaak’ en daar vaak hebben onder geleden, tot gevangenisstraf en deportatie toe. De auteur besteedt veel aandacht aan de rol van de godsdiensten in Amerika, aanvankelijk vooral de protestantse, later de evangelische en in de twintigste eeuw in het bijzonder de primordiale rol die het katholicisme, meegebracht door de Europese immigranten, speelde op religieus, moreel en maatschappelijk vlak. Zij heeft ook voortdurend oog voor de houding van de joodse bevolkingsgroep en de kleurlingen in al de godsdienstige en maatschappelijke controverses. Als vrouwelijk auteur gaat haar belangstelling vaak maar terecht naar de emancipatiebeweging van de vrouw, waarin vrijzinnige en antiklerikale voorvechtsters ongetwijfeld de grootste rol hebben gespeeld, en dat in een tijd toen alle godsdiensten haar onderworpenheid aan de man en haar plaats aan de haard voorhielden.

    Dit is een boeiend boek. Het werpt een helder licht op aspecten van de Amerikaanse geschiedenis en samenleving die wij niet kennen, maar die essentieel zijn als wij proberen om ook maar enigszins de huidige situatie in de Verenigde Staten te begrijpen. Voor ons in Europa is het een uitdagende confrontatie met wat hier gebeurd is (of net niet, of pas zoveel later…) in dezelfde perioden van de geschiedenis, hoe verschillend en gelijkend de evoluties verlopen zijn, bijvoorbeeld in de strijd om het algemeen enkelvoudig stemrecht, de schoolstrijd, de scheiding tussen kerk en staat, ethische kwesties zoals seksuele voorlichting, de pil, abortus, euthanasie.

    In de geschiedenis van de twintigste eeuw heeft ‘Amerika’, de United States een overweldigende rol gespeeld in Europa, op alle gebied. Deze eerlijke, aandachtige en verhelderende studie van het belangrijke aandeel daarin van de vrijzinnigheid is een uitzonderlijk geslaagde bijdrage voor een goed begrip van Amerika en aldus van onszelf.

    Ik heb helaas geen Nederlandse vertaling gevonden.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    08-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.God is liefde
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Godsdienst is voor de mens een vorm van opium die hij zichzelf toedient. De rechtvaardigheid die moet bedongen en soms bevochten worden, stelt hij uit tot later, wanneer ze automatisch zal opgelegd worden door God: het nieuwe Jeruzalem. De rituelen en het slaafs volgen van de kerkelijke voorschriften is dan de garantie dat bij de eindafrekening de gelovige aan het langste eind zal trekken. Het godsdienstig verhaal is ook een manier om de plaats van de mens in het universum te duiden en de samenhang der dingen; er is een metafysica die de fysica verklaart. Dat ontslaat de mens van verder nadenken over de materie en de sociale verhoudingen: alles is immers van bij den beginne vastgelegd door een almachtig hoger wezen; wetenschappelijke verklaringen zijn overbodig, zinloos zelfs; economische, sociale en politieke vernieuwing zijn overbodig en contestatie is uit den boze: er is immers niets te winnen in het ondermaanse, alles wordt bepaald door het tijdloze, het hiernamaals. Men moet er dus alles aan doen opdat de godsdienst zou floreren en de maatschappij op theocratische basis inrichten.

    De kerken spelen handig in en bouwen voort op een voorwetenschappelijke manier van denken die de mens spontaan aankleeft. De priesterkaste en vele acolieten parasiteren op die goedgelovigheid. Toch is elke zinnige mens in staat dat primitieve denken te overstijgen, gewoon op basis van het gezond verstand. Het metafysische model is immers onbevredigend, het hangt met haken en ogen aaneen, het zit vol interne tegenspraak en steunt uiteindelijk op een blind aanvaarden van een geopenbaarde waarheid. Ook als inspiratie voor sociale actie is het niet efficiënt: godsdienst moet uiteindelijk steeds aanleunen bij de gevestigde macht, anders kunnen de kerken niet overleven, zij zouden bestreden worden door de burgerlijke macht of door rivaliserende kerken.

    Het religieus discours is dus gekenmerkt door vaagheid, oncontroleerbare apodictische uitspraken, mysteries, metafysische bespiegelingen en een kinderlijk idealisme dat gelooft dat alles in orde zal komen als iedereen zijn best doet, als we elkaar maar graag zien, als we onze aandacht maar richten op het schone, het goede, het nobele. Het grote woord is ‘liefde’. Het is een panacee, een dooddoener. Deus caritas est. Christus heeft de mens zo liefgehad dat hij zijn leven voor hen gegeven heeft. God heeft de mens zo liefgehad dat hij zijn eigen zoon heeft gezonden. Wij moeten elkaar liefhebben zoals onszelf, we moeten zelfs onze vijanden liefhebben. Als we iets willen begrijpen, moet dat gebeuren door liefde. Als mensen samenleven, kan dat alleen goed aflopen als ze elkaar liefhebben. Alles draait om de liefde, lees het maar bij Paulus:

    1 Korintiërs 13,1-13 De liefde

    1 Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen – had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal. 2 Al had ik de gave om te profeteren en doorgrondde ik alle geheimen, al bezat ik alle kennis en had ik het geloof dat bergen kan verplaatsen – had ik de liefde niet, ik zou niets zijn. 3 Al verkocht ik mijn bezittingen omdat ik voedsel aan de armen wilde geven, al gaf ik mijn lichaam prijs en kon ik daar trots op zijn – had ik de liefde niet, het zou mij niet baten.

    4 De liefde is geduldig en vol goedheid. De liefde kent geen afgunst, geen ijdel vertoon en geen zelfgenoegzaamheid. 5 Ze is niet grof en niet zelfzuchtig, ze laat zich niet boos maken en rekent het kwaad niet aan, 6 ze verheugt zich niet over het onrecht maar vindt vreugde in de waarheid. 7 Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze.

    8 De liefde zal nooit vergaan. Profetieën zullen verdwijnen, klanktaal zal verstommen, kennis verloren gaan – 9 want ons kennen schiet tekort en ons profeteren is beperkt. 10 Wanneer het volmaakte komt zal wat beperkt is verdwijnen. 11 Toen ik nog een kind was sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, redeneerde ik als een kind. Nu ik volwassen ben heb ik al het kinderlijke achter me gelaten. 12 Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben. 13 Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.  

    Dat klinkt misschien goed, maar niet als je het aandachtig leest. Probeer het eens?

    Ik voor mezelf heb er geen enkele moeite mee om te bekennen dat wanneer men over de liefde spreekt, ik geen flauw idee heb waarover men het precies heeft. Liefde is voor mij een zo goed als onbruikbaar begrip. Het dekt zovele ladingen, kent zoveel interpretaties, dat niemand goed weet wat ermee bedoeld is. Een uitdrukking als : God is liefde, Deus caritas est, is voor mij dan ook totaal onbegrijpelijk en irrelevant, het brengt niets bij aan mijn verstaan van God.




    Categorie:God of geen god?
    06-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Brahms compleet
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Aimez-vous Brahms? vroeg Françoise Sagan ooit, maar dat is lang geleden en wie heeft er zelfs toen het boekje gelezen? Wie kent haar nu nog?

    Brahms kennen we beter, denk ik. We hebben zeker allemaal al iets van hem gehoord. Meer dan waarschijnlijk was dat zijn meeslepende en opgewekte academische feestouverture, die gebaseerd is op studentenliederen zoals Gaudeamus igitur. Zeker de ouderen onder ons kunnen die zo mee neuriën. Ook zijn Hongaarse dansen zijn vrij populair, op piano of omgezet voor orkest. Wat mij steeds het meest plezier geeft bij het beluisteren van zijn muziek is zijn gulheid. Zijn composities voor orkest zijn altijd ruim bemeten, geen nouvelle cuisine voor hem. Dat blijkt ook uit zijn figuur. Die leent zich uitstekend tot karikaturen. Hij hield van de klassieke keuken. Daarin vind je genoeg room en boter in de saus om je cholesterolgehalte voor enkele weken in de stratosfeer te doen belanden. Brahms is niet zuinig met de instrumenten, er spelen er altijd een heleboel tegelijk, of met zijn melodieën die steeds verrassen en charmeren. Kortom, zijn muziek is welig en aangenaam.

    Op een dag, heel lang geleden was ik samen met mijn oudste broer aan het schilderen op een zolder die hij had ingericht als kinderkamer. Op de radio hoorden we een stuk kamermuziek dat ik niet kon thuiswijzen. Bij de afkondiging bleek het om een sextet van Brahms te gaan. Ik herinner me mijn reactie van toen nog: het lijkt wel Beethoven, maar het is hem niet. En dat is nog steeds zo: Brahms heeft goed naar Beethoven geluisterd, maar hij is daarbij niet blijven stilstaan, hij is verder gegaan op de weg die zijn grote voorbeeld had ingeslagen. Jarenlang heb ik, misschien mede daarom, Brahms wat links laten liggen. Waarom naar een epigoon (dat is een geleerd woord voor een navolger) luisteren als je het origineel bij de hand hebt?

    Later is dat veranderd en heb ik echt zin gekregen in Brahms, zodat ik nu volmondig bevestigend kan antwoorden op Françoises vraag: oui, je l’aime bien, moi, Brahms.

    Johannes Brahms werd geboren in Hamburg in 1833. Zijn vader was daar stadsmuzikant en moest allerlei officiële gelegenheden op alle mogelijke instrumenten luister bijzetten. Daarnaast speelde hij om den brode in restaurantjes en zelfs havencafés. Maar zijn begaafdheid en zijn ambitie brachten hem hogerop en uiteindelijk werd hij contrabasspeler in het stedelijk orkest, dat ook in de opera speelde. Zoon Brahms kreeg een goede opvoeding, ook muzikaal, maar moest met vader mee in de cafés en de schouwburgen. Zijn talent werd al heel vroeg duidelijk. Op zijn tiende was hij al bekend als wonderkind aan de piano. Toen hij eenentwintig was trok hij samen met een violist te voet door Duitsland en speelde overal waar hij kon; dat was dan Bach, Beethoven, populaire stukken, maar ook zijn eigen muziek, alles uit het hoofd, natuurlijk. Hij ontmoette tijdens de reis de beroemde Josef Joachim, violist en concertmeester, die hem bewonderde en hielp. Hij kwam ook in contact met Liszt, maar tussen die twee en ook met Wagner heeft het nooit geklikt. Het werd er niet beter op na een controverse over muziek, die in de pers enorm opgeschroefd werd. Kunst, en zeker klassieke muziek was toen een belangrijk onderwerp van gesprek en ook in de ‘media’.

    Brahms werd door Joachim geïntroduceerd in de kringen van het echtpaar Robert Schumann en Clara Wieck. Dat was een zeer gelukkige ontmoeting van rasmuzikanten die elkaar uitstekend aanvoelden en heerlijk konden samenspelen. Schumann was in de wolken over de composities van Brahms en schreef er lovend over in muziektijdschriften. Maar Schumanns geestelijke gezondheid was toen al bedenkelijk. Datzelfde jaar nog trachtte hij een eind te maken aan zijn leven door in de Rijn te springen. Hij werd opgenomen in een instelling en overleed in 1856.

    Uit die tijd dateert de hechte vriendschap tussen Brahms en Clara Wieck-Schumann. Zij was zijn muze, maar zelf ook een uiterst begaafde pianiste en meer dan verdienstelijke componiste. Van haar echtgenoot had ze verbod gekregen om na hun huwelijk nog te componeren. Dat zou nu niet meer lukken... Ook na het overlijden van Schumann bleef het tussen die twee bij een zeer warme en intense vriendschap, die gedurende meer dan veertig jaar een zeer grote plaats in hun leven heeft ingenomen. Brahms is nooit getrouwd, al waren er natuurlijk wel vrouwen in zijn leven, even zelfs de dochter van Clara…

    Vanaf 1862 verbleef Brahms in Wenen, de hoofdstad van de wereld in die tijd. Hij was er een belangrijke figuur in het muziekleven en daar schreef hij zijn bekende werken, vaak na vakanties in het gebergte. In Ein Deutsches Requiem vinden koor en groot orkest elkaar in ontroerende, ruisende zeeën van klank. Hij schreef nog vier symfonieën, twee pianoconcerten, een vioolconcert, een concert voor viool en cello, de Hongaarse dansen, een groot aantal werken voor koor, vaak met orkestbegeleiding en met solo’s voor alt of bariton, honderden liederen, sonates en kortere stukken voor piano, voor viool en piano, trio’s, strijkkwartetten, kwintetten en sextetten. Hij kreeg eredoctoraten van twee universiteiten. Voor dat van Breslau schreef hij als dank de Academische Festouverture.

    Brahms is ongetwijfeld een van de groten van de romantiek en zelfs van de hele klassieke muziekgeschiedenis. Hij was misschien niet de grote vernieuwer die Beethoven was. Als je de muziek van voor Beethoven vergelijkt met die erna, valt meteen op hoe verschillend die twee zijn; dat is met Brahms niet zo; hij bleef trouw aan wat hij geleerd had van zijn voorgangers en bleef zijn leven lang muziek schrijven op die prachtige basis. Wie de moeite doet om naar zijn muziek te luisteren, komt niet bedrogen uit. Enkele jaren geleden, tijdens een pianorecital in de Grote Aula van het Maria Theresiacollege in Leuven begon Radu Lupu met enkele betoverende Franse stukken, Ravel, Debussy. Toen hij daarna een sonate van Brahms bracht, kon je het verschil overduidelijk horen. Eerst het lichtvoetige maar wat oppervlakkige Franse aquarelwerk en dan het machtige olie-op-doek landschap van Brahms, substantieel, feilloos opgebouwd, meeslepend, begeesterend, zoals de Duitsers zeggen.

    Brahms was een vakman tot en met, in alle genres. Maar hij was ook steeds geïnspireerd, leverde nooit levenloos maakwerk af. Daarbij getuigt zijn muziek steeds van uitzonderlijk goede smaak: hij vindt een perfect evenwicht tussen ernst en luim, tussen mannelijke en vrouwelijke benaderingen, tussen orde en vrijheid, tussen engagement en bespiegeling.

    Het is moeilijk om niet van Brahms te houden, Françoise, eens je hem wat beter hebt leren kennen. Dat is wel vaker zo met mensen, maar bij Brahms is de moeite die je moet doen niet erg groot. Als je in de bibliotheek komt, ga naar de cd-afdeling, kies een strijkkwartet, een symfonie of een pianosonate en als je thuiskomt, maak jezelf een kop goede thee of koffie klaar, misschien met een chocolaatje van Neuhauss, zet je stereo op, plof neer in je luie zetel en geniet zoals ik.

    Laatst was ik op zoek naar een goede uitvoering van de pianosonates van Brahms. Ik vond op Amazon.fr een aantrekkelijk geprijsde box bij Brillant Classics. Maar toen ik nog wat verder keek, merkte ik van dezelfde producent een volledige uitgave, alles van Brahms, liefst 60 cd’s, voor ongeveer dezelfde prijs als voor het pianowerk alleen. Waarom dan nog aarzelen? Ik betaalde bij een Amazon-verkoper in Frankrijk € 25 plus € 3,40 verzendingskosten, dat is niet eens twee euro per cd. De uitvoeringen zijn uitstekend, de opnametechniek voorbeeldig. Wel uitkijken waar je de box koopt, want bij Amazon.fr zelf betaal je maar liefst € 80,95 en bij Proxis-Azur nog vijf euro meer! Laat je niet afschrikken door het kopen op internet, zeker niet bij Amazon. Ik heb er al tientallen boeken en cd’s en dvd’s gekocht en ik heb nog nooit problemen gehad; je moet wel een kredietkaart hebben, maar wie heeft dat tegenwoordig niet? Het is al bij al een veilig betaalmiddel. Bij Argenta krijg je Mastercard gratis, bij anderen betaal je een beperkte som per jaar.

    Veel luistergenot!


    Categorie:samenleving
    Tags:muziek
    04-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom ik geen socialist ben.

    Waarom ben ik geen socialist?

    Socialisme, communisme… zijn dat immers niet de logische consequenties van de leuze: vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid? Logisch wel, maar in de praktijk? Waar het communisme verkeerd ging, is in het ondemocratisch karakter van de bestuursvorm die zeer snel verwerd tot een abjecte, bloedige dictatuur. Het socialisme heeft een betere pedigree. Wat is er dan verkeerd mee? Laat ons beginnen met enkele storende kantjes.

    In Vlaanderen hebben de socialisten hun Belgicistisch-nationalistische en internationalistische idealen altijd laten primeren op een gezond en solidair streven naar Vlaamse autonomie. Dat is al genoeg volksvreemdheid om nooit meer op een socialist te stemmen. Ook vandaag nog heeft de partijleiding haar les nog niet geleerd. De verkiezingsresultaten laten aan duidelijkheid nochtans niets over.

    Vervolgens identificeren we socialisme ook met syndicalisme en wel met een blind soort fanatiek syndicalisme dat altijd en overal partij kiest voor de ‘werkmens’, ook als die ongelijk heeft en tegen ‘de bazen’, zelfs als die gelijk hebben. Het extreem beschermd statuut van de délégué, de vakbondsafgevaardigde, is daarvan een pijnlijk voorbeeld.

    Economisch gezien is het socialisme vis nog vlees. Ze zijn tegen privatisering en voor staatsbedrijven, maar wat ze ervan maken, bijvoorbeeld in de ziekteverzekering, de post en de spoorwegen, is geen groot succes. Het ziet ernaar uit dat het economisch initiatief het best bij individuen blijft. Maar die eisen dan terecht een groter aandeel op in de winst, als de prijs voor hun inzet en voor de risico’s die ze nemen met hun kapitaal, en een hogere plaats in het bestuur van hun bedrijf. Het socialisme aanvaardt dat, maar gaat dan onverbiddelijk de strijd aan met de bazen voor beter loon voor de arbeider, dus minder winst voor de baas en voor meer medezeggenschap voor de werknemers, maar dan zonder dat die bijdragen in het kapitaal, dus zonder dat ze de risico’s nemen die de baas neemt en vaak ook zonder dezelfde inzet.

    Socialisme is dus geen communisme, maar ook geen kapitalisme, het is een vervelende en onverantwoordelijke spelbreker voor beide. De enigen die profijt hebben van dat soort van syndicaal socialisme zijn de vele vrijgestelden en de vele partijleden voor wie nutteloze postjes gecreëerd worden of die zonder de vereiste bekwaamheden benoemd worden en zo parasiteren op de rug van de arbeider. De arbeider krijgt de indruk dat het syndicaat hem beschermt, terwijl hij in feite nog moet betalen voor het syndicaat en de leeglopers en dus nog minder verdient. Dat het syndicalisme in de loop van de geschiedenis het lot van de arbeider sterk verbeterd heeft (8-urendag, vakantie, ziekteverzekering…) is slechts gedeeltelijk waar: ook de bazen hebben hun verdienste en het is vooral de politiek die de wetten heeft gestemd en de stakingen heeft georganiseerd om de wetten erdoor te krijgen.

    Het socialisme deelt met het communisme de verabsolutering van het gelijkheidsprincipe. Mensen zijn gelijkwaardig voor een aantal fundamentele rechten, maar verder zijn ze verre van gelijk. Ze hebben een individuele persoonlijkheid en die is belangrijker dan de basisrechten die ze gemeen hebben. Men moet dus meer aandacht besteden aan de verschillen dan aan de gelijkenissen. Gelijk loon voor gelijk werk is een goed principe, maar wanneer is werk echt gelijk? Als het aantal uren werk de enige regel is, dan is dat een aanfluiting van het gelijkheidsprincipe. Men moet de inspanning waarderen, maar ook de prestaties. Wie verantwoordelijkheid draagt en leiding geeft, moet met mate beter betaald worden &c. Dus veel minder algemene afspraken en meer echt loon naar werken, dat is de motor op de arbeidsplaats en van de economie. Daarbij moeten ook intellectuele prestaties gewaardeerd worden, waar nodig zelfs hoger dan louter manuele, want wie zou anders bereid zijn om zich ook intellectueel te engageren? In een kenniseconomie is er steeds minder plaats voor domme handenarbeid.

    Traditioneel wordt het syndicaal socialisme geassocieerd met de verdediging van de handarbeiders met de laagste lonen, niet van de intellectueel, die als een parasiet en bondgenoot van de bazen wordt aangezien. Het socialisme verdedigt aldus slechts een gedeelte van het (werk)volk en is mede verantwoordelijk voor de nefaste verdeeldheid onder de werknemers.

    Gelijkheid onder mensen is geen eenvormigheid, het is een gelijkheid van politieke rechten en plichten, niet van economische of sociale status. Het is niet de taak van de staat om alle middelen, alle bezit voortdurend gelijkmatig te herverdelen onder alle burgers, dat is trouwens een eindeloze en dus onmogelijke taak. De staat moet wel de elementaire vrijheden garanderen en de fundamentele gelijkheid van allen. Maar de staat kan en mag niet verhinderen dat mensen zich van elkaar onderscheiden op alle mogelijke manieren, tenzij daarbij geraakt wordt aan de fundamentele rechten van anderen.

    De staat zal zich dus vooral moeten bezig houden met universele voorzieningen, vanuit het principe dat wat door veel mensen gebruikt wordt, het best centraal voorzien wordt, zoals openbaar vervoer, wegen en al hun toebehoren zoals riolering &c.; gas, elektriciteit en andere energievoorzieningen voor huishoudelijk gebruik, water… Maar onmiddellijk stelt zich de vraag waarom sommige wel, zoals gas, maar niet stookolie en benzine? Waarom de postbedeling? Waarom niet internet? Waarom kindergeld? Dienstencheques? Hoever moet een staat gaan in zijn inmenging in het leven van zijn leden? Hier bij ons (en in andere landen, zoals de BBC en Radio France) was vroeger de radio een monopolistische staatsinstelling, er was niets anders. In Amerika was radio niet genationaliseerd. En intussen is het ook bij ons veranderd en er staan ons nog veel dergelijke veranderingen te wachten want de EU is op dat punt globaal veeleer liberaal dan socialistisch.

    De Sovjet-Unie was het tegendeel: alles werd verdeeld, ook het werk. Als er niet genoeg werk was, werkte iedereen minder. Iedereen was werknemer van de staat, artsen verdienden niet meer dan handarbeiders, hun studies waren betaald door de staat. Al de communistische systemen zijn teloorgegaan. Ze werken niet, ze moedigen de mens niet aan om te werken. Idealisme, altruïsme, egalitarisme zijn duidelijk geen algemeen menselijke gevoelens en het lijkt ook niet mogelijk om die blijvend, definitief aan te leren, laat staan universeel op te leggen. De mens zorgt in de eerste plaats voor zichzelf, dat is iets dat je hem en haar niet kan afleren, laat staan verbieden.

    Est modus in rebus: egalitarisme is maar aanvaardbaar als het slaat op een minimum, een overlevingsbasis, een leefloon, waarbij iedereen die zelf niet voldoende verdient door de staat onderhouden wordt zodat hij of zij niet omkomt, maar niet veel meer dan dat, anders ‘wordt het sociaal vangnet een hangmat’.

    Wat dan met de universele voorzieningen? Me dunkt dat daar vooral moet uitgegaan worden van enerzijds het subsidiariteitsbeginsel (leg de verantwoordelijkheid op het laagst mogelijk niveau) en de eis van de grootst mogelijke efficiëntie.

    Het partijprogramma van de SP-A laat er echter geen twijfel over bestaan: ‘Zonder tussenkomst van de politiek leiden krachten in de samenleving spontaan tot sociale achteruitgang’.

    Ik ben het daarmee niet eens. Het is een gedachte die getuigt van een fundamenteel pessimisme, een overtuiging dat de mens, individueel en/of collectief, slecht is. Dat kan en wil ik niet aanvaarden.

    Het is overduidelijk dat alle pogingen om de mensen zoveel mogelijk werkelijk gelijk te maken in de praktijk, faliekant aflopen. Sociale vooruitgang mag niet leiden tot een massa van identieke robotten. De mens is te verscheiden in zijn mogelijkheden om hem te herleiden tot een nummer, een anonieme klant van het staatsbestel, niet te onderscheiden van zijn buur.

    Bovendien stelt zich onvermijdelijk de vraag waarom het met de politiek zoveel beter zou gaan dan wanneer men de maatschappij meer op haar beloop zou laten gaan. Waar halen de politiekers dan wel hun wijsheid vandaan? Wat hebben zij zoal bewezen als maatschappijhervormers? Denk aan Stalin, denk aan Hitler, denk aan Mao… Overigens is de politiek (gelukkig) veel ruimer dan alleen de socialistische partij of de linkse partijen in het algemeen. Een zin als die ik hier citeerde zal je niet vinden in het liberale programma of bij een centrum- of rechtse partij. Die staan veeleer voor een beperking van de rol van de staat.

    In de Sovjet-Unie was er niets anders dan politiek en zie maar hoe het geëindigd is voor de mens in een dergelijk systeem. Politiek heeft het laatste woord in een democratie, maar politiek moet vooral bescheiden zijn, anders is het een dictatuur. Er zijn andere krachten in een maatschappij dan alleen de politieke, bijvoorbeeld economische, sociale, artistieke en ook ideologische en religieuze. En er is nog altijd het autonome individu.

    Als de politiek alles voor het zeggen heeft, worden de andere democratische krachten gekneveld. Er moet dus slechts zo veel politiek zijn als nodig en zo weinig als noodzakelijk.

    Daarom ben ik geen socialist.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    02-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lichtmis, Chandeleur, Candlemas
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  2 februari, Lichtmis. Tijdens mijn loopbaan van bijna veertig jaar aan de Leuvense Universiteit heb ik jaarlijks het patroonsfeest meegemaakt: Maria, de Moeder Gods, met de eretitel Sedes Sapientiae, Zetel van Wijsheid, was en is de patrones van de Katholieke Universiteit. Op die dag zijn er geen colleges, de kantoren zijn gesloten. Om tien uur gaan de togati in stoet naar de Sint-Pieterskerk, daarna volgt een academische zitting tijdens dewelke een aantal eredoctoraten verleend worden aan wetenschappers, kunstenaars of publieke figuren.

    Lichtmis, in het Latijn Candelaria, in het Frans la Chandeleur, in het Duits Lichtmesse, kreeg die naam omdat tijdens de processie kaarsen worden meegedragen. Die processie werd door paus Sergius I (687-701) ingevoerd om dit Mariafeest luister bij te zetten. Zoals de Joodse wet voorschrijft, zou Maria haar eerstgeboren zoon naar de tempel hebben gebracht op de veertigste dag na zijn geboorte en hem aan Jahweh hebben aangeboden.

    Lucas 2,22-40 Toewijding van Jezus in de tempel

    22 Toen de tijd was aangebroken dat ze zich overeenkomstig de wet van Mozes rein moesten laten verklaren, brachten ze hem naar Jeruzalem om hem aan de Heer aan te bieden, 23 zoals is voorgeschreven in de wet van de Heer: ‘Elke eerstgeboren zoon moet aan de Heer worden toegewijd.’ 24 Ook wilden ze het offer brengen dat de wet van de Heer voorschrijft: een koppel tortelduiven of twee jonge gewone duiven.

    25 Er woonde toen in Jeruzalem een zekere Simeon. Hij was een rechtvaardig en vroom man, die uitzag naar de tijd dat God Israël vertroosting zou schenken, en de heilige Geest rustte op hem. 26 Het was hem door de heilige Geest geopenbaard dat hij niet zou sterven voordat hij de messias van de Heer zou hebben gezien. 27 Gedreven door de Geest kwam hij naar de tempel, en toen Jezus’ ouders hun kind daar binnenbrachten om met hem te doen wat volgens de wet gebruikelijk is, 28 nam hij het in zijn armen en loofde hij God met de woorden:

    29 ‘Nu laat u, Heer, uw dienaar in vrede heengaan,

    zoals u hebt beloofd.

    30 Want met eigen ogen heb ik de redding gezien

    31 die u bewerkt hebt ten overstaan van alle volken:

    32 een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen

    en dat tot eer strekt van Israël, uw volk.’

    33 Zijn vader en moeder waren verbaasd over wat er over hem werd gezegd. 34 Simeon zegende hen en zei tegen Maria, zijn moeder: ‘Weet wel dat velen in Israël door hem ten val zullen komen of juist zullen opstaan. Hij zal een teken zijn dat betwist wordt, 35 en zelf zult u als door een zwaard doorstoken worden. Zo zal de gezindheid van velen aan het licht komen.’

    36 Er was daar ook een profetes, Hanna, de dochter van Fanuel, uit de stam Aser. Ze was hoogbejaard; vanaf haar huwbare leeftijd had ze zeven jaar met haar man geleefd, 37 en ze was nu al vierentachtig jaar weduwe. Ze was altijd in de tempel, waar ze God dag en nacht diende met vasten en bidden. 38 Op dat moment kwam ze naar hen toe, bracht hulde aan God en sprak over het kind met allen die uitzagen naar de bevrijding van Jeruzalem.

    39 Toen ze alles overeenkomstig de wet van de Heer hadden gedaan, keerden ze terug naar Galilea, naar hun woonplaats Nazaret. 40 Het kind groeide op, werd sterk en was begiftigd met wijsheid; Gods genade rustte op hem.

    Aangezien de dag van Kerstmis niet van bij het begin vast lag, varieerde aanvankelijk ook de datum voor dit feest, maar sinds 542 ligt Lichtmis vast op 2 februari, op bevel van keizer Justinianus, om het einde van een plaagepidemie in Constantinopel te gedenken. Dit Mariaal feest heeft echter een moeizame verspreiding gekend in het christendom. Pas rond het jaar duizend komt het zowat overal voor.

    Die ene zin uit het loflied van Simeon, het befaamde Nunc dimittis, die verwijst naar Christus als het licht voor de heidenen, was dus de aanleiding om de processie met kaarsen op te luisteren.

    De mens is voor het eerst kaarsen gaan gebruiken in China, rond 200 voor onze jaartelling. Het principe is vrij eenvoudig en waarschijnlijk afgeleid van het gebruik van olielampen, waarbij een lont (de oorspronkelijke betekenis was: een vodje) of wiek (van ‘wikkelen’) in olie drijft, de olie opzuigt en stilaan zichzelf en de olie opbrandt. Een of andere slimmerik of misschien wel meer dan een heeft dan geëxperimenteerd met allerlei andere brandbare materialen dan de alomtegenwoordige olijfolie en zo kwam men bij dierlijk vet, talg, spermaceti (letterlijk: zaad van walvis, een vette vloeistof in de schedelholte van potvissen). Olijfolie blijft vloeibaar bij kamertemperatuur en ver daaronder, terwijl allerlei vet veel sneller stolt en dus kan verwerkt worden in een rol, met de wiek binnenin: een kaars.

    Er is onenigheid over de vraag of de Romeinen al kaarsen gebruikten. De moeilijkheid is dat er van olielampen wel massa’s archeologische overblijfselen zijn, maar dat kaarsen helemaal opbranden… We weten dus niet goed wat de Romeinen met candela (van candere, schijnen, oplichten) bedoelden: een licht, dat wel, maar welk soort? Een lamp, of een kaars? Zeker is dat rond 400, toen de macht van het Romeinse rijk aan het tanen was en olijfolie schaars werd, overal in Europa kaarsen in gebruik werden genomen. In het Frans: chandelle, eigenlijk een vetkaars, naast bougie (naar de Algerijnse stad met die Franse naam, Bougie, waar een zeer fijne was vandaan kwam) en cierge (van Lat. cereus, van was); Engels candle, Italiaans en Spaans candela.

    Waar komt ons woord ‘kaars’ dan vandaan? De meningen zijn verdeeld.

    Enerzijds verwijst men naar het Griekse woord voor papyrus: chartès. Wieken voor lampen en dus ook voor primitieve kaarsen, eigenlijk in olie gedrenkte wieken, werden gemaakt van papyrusrolletjes of van de pit van de papyrusplant. In het Latijn werd dat charta, zoals in Magna Charta en in ons woord ‘charter’. Maar blijkbaar gebruikte men ook de naam voor de stof waaruit de wiek gemaakt was voor de hele kaars. Van het Latijnse charta is het maar een kleine stap naar ‘kaars’.

    Anderzijds ziet men ons Nederlands woord afgeleid van het Oudhoogduits kerza of charza, maar de oorsprong van dat woord kent men niet, hoewel charza toch behoorlijk goed op charta lijkt, vind ik. Men zoekt het dan nog verder, namelijk bij cerata, van cerare, met was bedekken; cera is Latijn voor bijenwas, in het Grieks is het keros. Maar bijenwas is nu en was toen ook een luxeproduct. Het lijkt me weinig waarschijnlijk dat me de goedkope kaarsen, die meestal gemaakt waren van dierlijk vet, de naam zou geven van iets dat men waarschijnlijk nog nooit gezien had: een dure kaars van bijenwas…

    Naast de evidente ontlening candle heeft het Engels nog een ander woord voor (een dunne) kaars, namelijk taper. Dat zou volgens de Oxford English Dictionary afgeleid zijn van… papyrus (door een omwisseling van de begin p- tot t-. Een van de oudste manieren om een kaars te maken is door de wiek loodrecht onder te dompelen in vloeibare was of vet. Door telkens de aanwassende wiek uit het bad te halen, te laten opstijven en dan weer onder te dompelen, krijgt men stilaan een kaars met een specifieke vorm, namelijk dik van onder en dun van boven, waar de vloeibare was naar beneden loopt en pas daar opstijft. Zo’n taper gaf dan zijn naam aan het werkwoord to taper, schuins op- of aflopen, versmallen of verbreden, naargelang je het bekijkt.

    Zo, dat was nog eens een etymologische rondreis op de dag van de kaarskensprocessie. Steek eens een kaars aan, dat is best gezellig in huis.

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    01-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Huelgas Ensemble: A Secret Labyrinth
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Onlangs vroeg men op Klara, de Vlaamse klassieker radio, aan de luisteraars om hun suggesties voor de beste CD van het jaar 2010. Toevallig hoorde ik dat iemand een verzamelbox vermeldde van het Huelgas Ensemble van Paul Van Nevel, en ik spitste meteen de oren. Ik heb in de loop der jaren enkele Cd’s gekocht en ook enkele concerten bijgewoond van deze unieke formatie. Ik ontmoette de oprichter, dirigent en musicoloog Paul Van Nevel ook ooit toevallig en had toen een interessant gesprek met hem over Nicolas Gombert, wat aanleiding gaf tot de bijdrage die ik hier over Gombert schreef, klik hier als je die nog eens wil lezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=696798. Op de Vlaamse TV waren er af en toe uitgebreide interviews met de maestro, waarin ook zijn extramuzikale interesses aan bod kwamen, zoals zijn uitgebreide vertrouwdheid met alles wat met kwaliteitssigaren te maken heeft. Op een bepaald moment waren er geruchten over moeilijkheden die hij zou gehad hebben met enkele manuscripten of publicaties die hij had ontleend in een Italiaanse bibliotheek, maar ik neem aan dat alle misverstanden daaromtrent al lang opgehelderd zijn.

    Ondertussen is het ensemble onder zijn kundige leiding uitzonderlijke concerten blijven geven in binnen- en buitenland, steeds met een overweldigend succes. Zij doen dit al sinds de oprichting in 1970 aan de befaamde Schola Cantorum Basiliensis. In de loop van hun veertigjarig bestaan hebben ze ongeveer vijftig meesterlijke Cd’s uitgebracht, eerst bij Sony Classics, later bij Harmonia Mundi, maar sinds 2009 terug bij Sony. Bij die gelegenheid bracht Sony inderdaad een verzamelbox uit met vijftien Cd’s uit de eerste periode bij Sony Vivarte, meer bepaald de jaren 1990-98, onder de titel A Secret Labyrinth. Het is dus een heruitgave, maar wat voor een! Vijftien Cd’s in aantrekkelijke kartonnen foedraaltjes, in een stevige doos, alles in strak zwart, en vergezeld van een boekje met alle teksten in de oorspronkelijke talen en een vertaling in het Engels. Deze uitgave kreeg in 2009 dan ook terecht een Diapason d’Or. Alle details en nog veel meer over het ensemble vind je op hun website, klik hier: http://www.huelgasensemble.be/.

    Ik vond deze box bij Amazon en wou hem meteen bestellen. De laatste tijd doe ik dat bij Amazon France, omdat je daar voor bestellingen vanaf € 20 geen verzendingskosten naar België betaalt. Ik vond daar echter een nog interessantere aanbieding bij de verkoper Nagiry: € 21,99 plus € 3,40; samen dus € 25,39 voor vijftien uur muziek van het beste ensemble ter wereld voor muziek uit de Middeleeuwen en de Renaissance. Ter vergelijking: Amazon.fr vraagt voor deze box bijna € 40, FNAC maar liefst € 65! Het is dus wel even uitkijken…

    Intussen is de box aangekomen en wij beluisteren nu de Cd’s een voor een, niet na elkaar natuurlijk, maar af en toe, op momenten dat het rustig is in huis, tussen al de andere muziek door die we in huis hebben of die op de radio of de TV voorhanden is. Ook Lut is weg van de verrassende eenvoud of de overweldigende complexiteit van deze ongewone muziek. De technische kwaliteit van de opnames is voorbeeldig.

    Ik maak hier niet vaak reclame, maar dit is een uitzonderlijk artistiek aanbod en via internet hoef je er niet eens veel geld voor uit te geven: wat koop je nu vandaag nog voor € 25?


    Categorie:muziek
    Tags:muziek


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!