Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (170)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    15-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.christelijke naastenliefde?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wanneer ik met familieleden, vrienden of kennissen of zelfs mensen die ik toevallig ontmoet soms als eens een gesprek aanga over levensbeschouwelijke onderwerpen, dan komt al gauw mijn atheïstische overtuiging naar voren. Dat noopt, verrassend genoeg, sommige van mijn gesprekspartners ertoe om prompt de verdediging op zich te nemen van het christelijk geloof, als was mijn atheïsme een onvermijdelijke bedreiging van hun opvattingen en als behoorden zij zelf tot de kleine kern van kerkelijk getrouwen. Wie zich hier in Vlaanderen openlijk als atheïst voorstelt, kan onveranderlijk en voorspelbaar op niets dan onbegrip, wantrouwen en openlijk verzet rekenen.

    Ik heb de neiging om daarop aan mijn zogenaamd gelovige gesprekspartners enkele vervelende vragen te stellen. Dan blijkt dat zij om te beginnen helemaal niet zo gelovig zijn als ze zich voordoen; dat ze over hun geloof vrijwel niets weten en zeker niet zoveel als ik; dat hen dat evenwel niet deert: zij geloven wat ze willen en wat hen niet aanstaat in het geloof, dat verwerpen ze koudweg; dat ze enkel de ‘grote principes’ van het geloof aannemen, al de rest is toch maar onzin.

    Gevraagd naar die grote principes, blijven ze nogmaals een ernstig antwoord schuldig: ze spreken vaag over de grote inspiratie en de waarden van het christendom, over de fascinerende figuur van Jezus, over het evangelie, de Bijbel, de Tien Geboden… Over welke waarden gaat het zoal, vraag ik dan? En wat weten ze over Jezus? Over het evangelie, de Bijbel? Kunnen ze misschien de tien geboden even reciteren? Dan blijkt hun gelovige intellectuele armoede pas echt.

    Vlaamse gelovigen zijn niet erg Bijbelvast, niet heel recht in de leer. Ze hebben ongeveer alles vergeten wat ze in hun jeugd geleerd hebben, maar ze blijven om een of andere duistere reden wel emotioneel trouw aan enkele heel verre, vage herinneringen. Als je ze nog wat meer aanport, komen steevast deze twee ‘grote christelijke principes’ naar boven: Gij zult niet doden, en: Bemin uw naaste zoals uzelf.

    Dat is voor mij dan de gelegenheid om hen erop te wijzen dat we dat toch echt niet als specifiek christelijke principes kunnen omschrijven. ‘Gij zult niet doden’ komt uit het Oude Testament, een verzameling joodse teksten waarin het grootste gedeelte van de personen die ten tonele gevoerd worden elkaar naar het leven staan en onvermijdelijk een of andere gruwelijke dood sterven.

    Maar wat met het gebod van de naastenliefde? IK had het daarover al eerder, lees misschien eerst eens na wat ik toen schreef, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=644127.

     

    Het gebod van de naastenliefde staat het meest uitgebreid te lezen bij Matteus, 5de hoofdstuk, aansluitend bij de Bergrede. Ik nodig je uit om ook de tekst die ik daarover schreef nog eens te lezen voor we verder gaan, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=398676.

     

    En dit is dan het vervolg van de Bergrede:

     

    13 Jullie zijn het zout van de aarde. Maar als het zout zijn smaak verliest, hoe kan het dan weer zout gemaakt worden? Het dient nergens meer voor, het wordt weggegooid en vertrapt.

    14 Jullie zijn het licht in de wereld. Een stad die boven op een berg ligt, kan niet verborgen blijven. 15 Men steekt ook geen lamp aan om hem vervolgens onder een korenmaat weg te zetten, nee, men zet hem op een standaard, zodat hij licht geeft voor ieder die in huis is. 16 Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen, opdat ze jullie goede daden zien en eer bewijzen aan jullie Vader in de hemel.

     

    17 Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen. 18 Ik verzeker jullie: zolang de hemel en de aarde bestaan, blijft elke jota, elke tittel in de wet van kracht, totdat alles gebeurd zal zijn. 19 Wie dus ook maar een van de kleinste van deze geboden afschaft en aan anderen leert datzelfde te doen, zal als de kleinste worden beschouwd in het koninkrijk van de hemel. Maar wie ze onderhoudt en dat aan anderen leert, zal in het koninkrijk van de hemel in hoog aanzien staan. 20 Want ik zeg jullie: als jullie gerechtigheid niet groter is dan die van de schriftgeleerden en de farizeeën, zullen jullie zeker het koninkrijk van de hemel niet binnengaan.

    21 Jullie hebben gehoord dat destijds tegen het volk is gezegd: “Pleeg geen moord. Wie moordt, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht.” 22 En ik zeg zelfs: ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht. Wie tegen hen “Nietsnut!” zegt, zal zich moeten verantwoorden voor het Sanhedrin. Wie “Dwaas!” zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan. 23 Wanneer je dus je offergave naar het altaar brengt en je je daar herinnert dat je broeder of zuster je iets verwijt, 24 laat je gave dan bij het altaar achter; ga je eerst met die ander verzoenen en kom daarna je offer brengen. 25 Leg een geschil snel bij, terwijl je nog met je tegenstander onderweg bent, anders levert hij je uit aan de rechter, draagt de rechter je over aan de gerechtsdienaar en word je gevangengezet. 26 Ik verzeker je: dan kom je niet vrij voor je ook de laatste cent betaald hebt.

    27 Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Pleeg geen overspel.” 28 En ik zeg zelfs: iedereen die naar een vrouw kijkt en haar begeert, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd. 29 Als je rechteroog je op de verkeerde weg brengt, ruk het dan uit en werp het weg. Je kunt immers beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat heel je lichaam in de Gehenna geworpen wordt. 30 En als je rechterhand je op de verkeerde weg brengt, hak hem dan af en werp hem weg. Je kunt immers beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat heel je lichaam naar de Gehenna gaat.

    31 Er werd gezegd: “Wie zijn vrouw verstoot, moet haar een scheidingsbrief meegeven.” 32 En ik zeg jullie: ieder die zijn vrouw verstoot, drijft haar tot overspel – tenzij er sprake was van een ongeoorloofde verbintenis; en ook wie trouwt met een verstoten vrouw, pleegt overspel.

    33 Jullie hebben ook gehoord dat destijds tegen het volk werd gezegd: “Leg geen valse eed af, voor de Heer gedane geloften moeten worden ingelost.” 34 En ik zeg jullie dat je helemaal niet moet zweren, noch bij de hemel, want dat is de troon van God, 35 noch bij de aarde, want dat is zijn voetenbank, noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote koning; 36 zweer evenmin bij je eigen hoofd, want je kunt nog niet één van je haren wit of zwart maken. 37 Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee; wat je daaraan toevoegt komt voort uit het kwaad.

    38 Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Een oog voor een oog en een tand voor een tand.” 39 En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren. 40 Als iemand een proces tegen je wil voeren en je onderkleed van je wil afnemen, sta hem dan ook je bovenkleed af. 41 En als iemand je dwingt één mijl met hem mee te gaan, loop er dan twee met hem op. 42 Geef aan wie iets van je vraagt, en keer je niet af van wie geld van je wil lenen.

    43 Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten.” 44 En ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen, 45 alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel. Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. 46 Is het een verdienste als je liefhebt wie jou liefheeft? Doen de tollenaars niet net zo? 47 En als jullie alleen je broeders en zusters vriendelijk bejegenen, wat voor uitzonderlijks doe je dan? Doen de heidenen niet net zo? 48 Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.

     

    Het zijn woorden die ons zeer bekend in de oren klinken, we hebben ze zo vaak gehoord en gelezen, maar ik vrees dat we er niet lang genoeg bij stilgestaan hebben; precies omdat ze zo vertrouwd zijn, luisteren we er niet meer naar.

     

    Aan de hand van verscheidene voorbeelden wijst Jezus erop dat de wet dient nageleefd te worden, maar dat dit niet voldoende is. De wet is slechts het begin, het is maar een vertrekbasis. Zelfs ‘Gij zult niet doden’ is niet voldoende als ‘groot christelijk principe’: je mag je medemens zelfs niet eens voor dwaas uitschelden! En Jezus vermeldt ook expliciet het gebod van de naastenliefde, dat reeds in het Oude Testament gold: er staat geschreven dat je je naaste moet liefhebben en je vijand haten. Hier blijkt zeer duidelijk wat de Schrift bedoelde met ‘je naaste’: je vrienden, niet je vijanden. Voor Jezus is dat niet genoeg: je moet ook je vijanden liefhebben, liefde moet inclusief zijn, ze strekt zich uit over de hele wereld. Wij moeten volmaakt zijn, zoals onze hemelse Vader.

    De reden daarvoor komen we te weten in de volgende twee hoofdstukken, die ik eveneens graag ter lezing aanbeveel. Het is namelijk zo, dat God ons zal behandelen zoals wij onze naaste hebben behandeld. In hoofdstuk 6 staat het letterlijk:

    12 Vergeef ons onze schulden,

    zoals ook wij hebben vergeven

    wie ons iets schuldig was.

    13 En breng ons niet in beproeving,

    maar red ons uit de greep van het kwaad.

    14 Want als jullie anderen hun misstappen vergeven, zal jullie hemelse Vader ook jullie vergeven. 15 Maar als je anderen niet vergeeft, zal jullie Vader jullie je misstappen evenmin vergeven.

    Onze naastenliefde moet dus volmaakt zijn, zoals Gods liefde voor ons. Elke onvolmaaktheid zal ons worden aangerekend: God houdt de rekening bij en als wij tekortgeschoten zijn, zal Hij onverbiddelijk zijn bij het Laatste Gericht.

     

    Kijk, daar heb ik het dan moeilijk mee. Men verwijt mij mijn atheïsme, dat slechts een armzalig nihilisme is en men geeft hoog op met het moreel zoveel meer hoogstaande principe van de universele en onvoorwaardelijke naastenliefde, die zo typisch is voor het christendom. Maar is dat wel zo?

     

    Dat universele, onwrikbare en meedogenloze gebod van de naastenliefde is een onmogelijke opgave. Je hebt de Bergrede nu helemaal gelezen. Wat denk je, zal het je een beetje lukken om ze ook in de praktijk te brengen? Zal je niet alleen de wet naleven, de hele wet, maar ook nog al de extreme consequenties van het gebod tot universele naastenliefde?

    Ik voor mijn part geef graag toe dat het me niet lukt.

    Ik beken dat ik mijn broers herhaaldelijk heb uitgescholden en verwenst en niet allen hen, maar in de loop van mijn leven ook nog een hele resem anderen en ik kan niet garanderen dat ik dat na vandaag nooit meer zal doen. Ik heb me niet steeds snel verzoend met de mensen met wie ik ruzie had gemaakt en met enkelen onder hen zal ik me wellicht nooit verzoenen, in tegendeel, ik zal hen geen blik waardig achten, als ik hen ontmoet zal ik hen straal voorbij lopen. Dat zijn er niet veel, maar toch. Als ik met iemand een ernstig conflict heb, dan eis ik dat er gerechtigheid geschiedt en als ik meen dat mij tekort wordt gedaan, dan zal ik zelf de tegenpartij voor de rechter sleuren, wees maar gerust. Ik ben, zeker op mijn leeftijd, geen seksueel roofdier, maar ik beken volgaarne dat ik nog altijd een zekere opwinding voel en een verlangen naar intense tederheid als ik sommige andere mensen zie en ik ben niet bereid om dat af te leren of om mij daarover te schamen, laat staan dat ik mijn oog zou uitrukken! Ik ben gescheiden en ik leef samen met een gescheiden vrouw en ik heb daarover geen enkel schuldgevoel, alleen veel spijt dat mijn eerste huwelijk niet heeft standgehouden omdat we niet echt samen hoorden. Ik denk dat het een goed idee is om niet te veel dure eden te zweren, maar precies dat is tot op vandaag wat wij in onze samenleving nog steeds doen, op de Bijbel, of met de toevoeging: zo helpe mij God. Men heeft atheïsten bij wet verboden om eden te zweren, precies omdat men enkel bij God betrouwbaar kan zweren, want God zal meineden straffen…

    Ik heb in mijn volwassen leven maar één keer iemand een oplawaai verkocht en ik heb daarover tot op vandaag geen spijt van: hij had het uitgelokt, jarenlang en op een dag kon ik me niet meer inhouden… Wie mij voor het gerecht wil slepen, moet er niet op rekenen dat ik me zal laten doen, ik zal me met hand en tand verzetten tegen al wie mij wil uitkleden of mij wil dwingen om iets tegen mijn wil te doen. Als iemand mij zomaar een klap geeft, dan kan ie zich beter uit de voeten maken, want in plaats van mijn andere wang zal ik mijn vuist aanbieden, zowel letterlijk als figuurlijk. Als het over geld gaat, dan maken goede rekeningen goede vrienden. Lenen doe je het best bij een bank, daar komen het minst problemen van. Zelfs mijn boeken leen ik ongaarne uit, je ziet ze immers niet terug, tenzij na lange tijd en beduimeld of verhakkeld. Ik zal dus ook mijn vijanden niet liefhebben, bijvoorbeeld wanneer ze me van de weg rijden, of mijn eigendom of gezin belagen, of zelfs maar weigeren om voorrang van rechts te verlenen.

    Ben ik dan een koud en harteloos mens? Wat denk je? En hoe reageer je zelf?

    Ik ken geen christenen die volgens de Bergrede leven, geen, punt. Het is geen redelijke boodschap, het is waanzin. Niemand kan zo leven. Zelfs Damiaan maakte zich boos, bijvoorbeeld op zijn oversten, niet eens echte vijanden… De Bergrede is een literaire tekst, geen wettekst. Het zijn geen realistische voorschriften. Welke betekenis hebben ze dan wel? Ach, dat voelen we allen wel aan, ook zonder die tekst. Het heeft niet veel zin om haatdragend te zijn voor een prul, je moet je ook al eens iets laten welgevallen, en je moet inderdaad niet elke vrouw bekijken als wou je ze node bespringen. Maar wij gedragen ons meestal toch al zo, we zijn immers geen extreme mensen; radicaal gedrag straft zichzelf af, meestal, dat leer je met vallen en opstaan.

    Aan dat extreem bevel tot universele liefde heb je uiteindelijk niets. Niemand kan iedereen liefhebben. Wij bewaren dat uitzonderlijke woord terecht voor uitzonderlijke gevallen. Wij hebben onze levensgezellen lief, daarnaast nog een beperkt aantal anderen, maar dan is het wel gedaan. De anderen hebben we niet lief, we behandelen ze met respect, want het zijn mensen zoals wij en wij moeten met hen samenleven, we zijn met hen op duizend manieren verbonden, we zitten met hen in dezelfde boot. We kunnen dus maar beter vriendelijk zijn voor hen, als het effe kan. Maar liefhebben? Nou nee, toch maar niet.

    Elke poging om een maatschappij te vestigen op universele liefde is gedoemd om te mislukken, dat leert ons de geschiedenis. Misschien was het vroege christendom zoiets, zo staat het althans in Handelingen, hoofdstuk 4: 32 De groep mensen die het geloof had aanvaard, leefde eendrachtig samen. Geen van hen beschouwde zijn bezittingen als zijn persoonlijk eigendom, want ze hadden alles gemeenschappelijk. 33 De apostelen bleven met grote kracht getuigen van de opstanding van de Heer Jezus, en God begunstigde allen rijkelijk. 34 Niemand onder hen leed enig gebrek: wie een stuk grond of een huis bezat, verkocht het, bracht de opbrengst naar de apostelen 35 en legde die aan hun voeten neer, waarna het geld naar behoefte onder de gelovigen werd verdeeld.

    36 Een van hen was Josef, een Leviet uit Cyprus, die van de apostelen de bijnaam Barnabas had gekregen, wat in onze taal ‘zoon van de vertroosting’ betekent. 37 Hij bezat een akker, die hij verkocht, waarna hij het geld naar de apostelen bracht.

    Maar of het lang geduurd heeft?

    Ook de eendrachtig christelijke middeleeuwse samenleving was allesbehalve egalitair, noch het vorstelijk absolutisme, noch het extreem kapitalisme, noch het even extreem socialisme en communisme. Enkel de democratie kan als een moreel verantwoord samenlevingsconcept aanvaard worden, omdat ze gebouwd is op deze écht grote principes: vrijheid, gelijkheid en solidariteit.

    Als we dus wat dieper ingaan op wat de Bijbel bedoelt, dan zien we dat we de naastenliefde niet zomaar een typisch christelijk principe kunnen

    noemen; het stamt (onder meer) uit het Jodendom en was een zeer restrictief begrip, want het gold enkel voor je echte naasten, die het dichtst bij jou stonden. De uitbreiding die de Bergrede ervan maakte, blijkt een onmogelijke opgave te zijn, zo dwaas als je ze letterlijk neemt dat het ongetwijfeld niet de bedoeling kan geweest zijn dat je dat zou doen. De onderliggende boodschap is dan weer zo algemeen, dat je ook daarop geen huizen kan bouwen. Je vindt dezelfde principes, soms zelfs in dezelfde bewoordingen overigens ook in allerlei andere teksten en in ander culturen terug. Behandel de anderen zoals je ook wil dat de anderen jou behandelen (Mt 7, 12) is een Gulden Regel, niet van de Bijbel of van het christendom, maar van de menselijke soort. Je hebt geen profeten nodig om dat duidelijk te maken.

    Voor veel van mijn (min of meer) gelovige gesprekspartners is het een ontnuchterende ervaring om vast te stellen dat hun kerk dan toch niet op zo’n vaste rots is gebouwd. Dat zou hen echter niet mogen verwonderen: zij hebben al te weinig aandacht besteed aan de fundamenten waarop zij hun leven hebben gebouwd. Ze hebben gedacht dat ze voldoende hadden aan de ‘grote christelijke principes’ die hen in hun jeugd zijn aangereikt door meestal gebrekkige voorbereide en weinig overtuigde leraren. Ze hebben zelden de behoefte gevoeld om een en ander in vraag te stellen, ze voelden zich geborgen in het veilige huis dat hen werd aangeboden, in een kerk die macht en gezag uitstraalde en die garanties bood voor het leven hier op aarde en ook daarna, op voorwaarde dat je tot die kerk behoorde, al was het maar in naam, al was het maar zonder goed te weten wat je deed.

    Maar zo werkt het niet. Als je echt tot die kerk wil behoren en er echt de vruchten wil van plukken, dan zal je, zoals Ratzinger en Léonard niet nalaten te herhalen, wat meer moeite moeten doen, wat meer evangelisch moeten leven; je mag dan niet schrikken als deze gestrenge leermeesters je eraan herinneren dat de Bergrede wel degelijk te nemen of te laten is. Wie niet met mij is, zeggen ze, is tegen mij (Mt 12,30). Oppervlakkig christen zijn, dat wil zeggen hooguit enkele keren per jaar naar de kerk gaan als het niet anders kan, of leven volgens vage ‘christelijke principes’, dat is niet genoeg. Zo staat het in de Openbaring, hoofdstuk 3: 15 Ik weet wat u doet, hoe u niet koud bent en niet warm. Was u maar koud of warm! 16 Maar nu u lauw bent in plaats van warm of koud, zal ik u uitspuwen.

    Lauwe of flauwe gelovigen doen er goed aan zich toch eens af te vragen of ze bij de heilige rest willen behoren, de happy few, de kleine groep van getrouwen, het zout der aarde; maar ook of ze zich willen scharen onder de witgele vlag van het Vaticaan, of ze de herders willen volgen die de kerk aanstelt, tegen de wil van de gelovigen in en zonder hen zelfs maar te raadplegen, of ze echt wel willen leven volgens de principes die de katholieke kerk oplegt, álle principes en niet zomaar een eigen selectie, of ze de hele Bijbel willen lezen en niet alleen die paar citaten die hen goed uitkomen. Misschien ontdekken ze op een dag wel dat ze misschien meer gemeen hebben met die zonderlinge atheïst met zijn vervelende vragen en gaan ze zelf op zoek naar algemeen menselijke waarden om hun leven op te bouwen. Ver moeten ze daarvoor niet lopen: probeer het eens met vrijheid, gelijkheid en solidariteit; met amper deze drie woorden kom je al een heel eind.

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    12-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrijzinnigheid in België en een interessante conferentie in Brussel
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Tijdens een van mijn speurtochten op het internet en in de bibliografieën van boeken over vrijzinnigheid, ongeloof en atheïsme kwam ik een verwijzing tegen naar iets wat ik al jaren zoek: een geschiedenis van de vrijzinnigheid in België. In Vlaanderen bedoelen we met de term ‘vrijzinnigheid’ eigenlijk wat in Nederland seculier humanisme heet, als ik goed ben ingelicht.

    Met de verwijzing in de hand ging ik op zoek naar een exemplaar. Dat bleek niet aanwezig te zijn in de databanken van de provinciale openbare bibliotheken, maar wel in de catalogus van de Katholieke Universiteit Leuven. Het enige exemplaar bevindt zich echter in de leeszaal van de Campus in Kortrijk en kan niet ontleend worden. De vriendelijke medewerkers van de dienst Interbibliothecair leenverkeer (IBL) van de universiteitsbibliotheek aan het Ladeuzeplein in Leuven beloofden me te proberen om het toch te pakken te krijgen, maar dan voor een korte periode, een week maximaal. Even later kreeg ik het bericht dat het boek aangekomen was.

    Ik vond het zo interessant dat ik het meteen wou aankopen. Maar dat bleek gemakkelijker gezegd dan gedaan. Geen enkele boekhandel had het in huis, geen enkele internetboekhandel had het in zijn lijsten, geen enkele tweedehandsboekhandel op internet kende het. De uitgeverij bleek niet meer te bestaan… Ik heb dagen gezocht, tot ik uiteindelijk terechtkwam bij de Fondation Rationaliste die de uitgave mee had mogelijk gemaakt, of althans bij de opvolger ervan, de Pensée et action rationaliste in Brussel. De voorzitter liet me weten dat de laatste exemplaren te vinden waren bij Pol Defosse, de eindredacteur. En ja hoor, even later kreeg ik een vriendelijke mail van Monsieur Defosse en na betaling van €45 (inclusief verzendkosten) kreeg ik het boek thuis, met een mooie dédicasse, een opdracht A Karel D’huyvetters, en souhaitant qu’il trouve dans cet ouvrage de références les réponses à ses questions.

    Nu is dat in zijn algemeenheid wel wat teveel gewenst, maar ik was toch danig gecharmeerd.

    Het gaat om de Dictionnaire historique de la laïcité en Belgique, sous la direction de Pol Defosse, 343 pp., édité par la Fondation Rationaliste et les Éditions Luc Pire, Bruxelles, 2005, ISBN 2-87415-524-1, groot formaat, rijkelijk geïllustreerd in zwart/wit, indexen. Je vindt er ongeveer 500 bijdragen van een schare medewerkers, over personen (overleden), organisaties en thema’s uit de geschiedenis van de vrijzinnigheid in België, alfabetisch gerangschikt, zoals past voor een dictionaire. Het is dus geen boek dat je in één keer uitleest, maar iets om bij de hand te hebben, om er af en toe iets in op te zoeken of gewoon enkele bladzijden te lezen. Ik kan het niet genoeg aanraden, maar dan wel met deze bedenking: als je het te pakken krijgt! Lezers die daarvoor belangstelling hebben, wil ik graag het adres bezorgen van Pol Defosse.

     

    Ik wil ook graag uw aandacht vestigen op de Internationale conferentie over verlichting en vrijmetselarij die gehouden wordt aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB) op 9 en 10 december 2010. Onder de sprekers vind je namelijk de twee grote specialisten ter zake in het Angelsaksische taalgebied, enerzijds de onvolprezen Jonathan Israel, auteur van monumentale studies over de Verlichting en de Nederlandse Republiek en anderzijds Margaret Jacob, de autoriteit over de rol van de vrijmetselarij in de Verlichting. Israel volgt Jacob niet steeds, hij hecht minder belang aan de rol van de vrijmetselarij. Dat zal dus een interessante confrontatie geven. Het is een unieke gelegenheid om deze beide coryfeeën, die allebei een werk hebben geschreven onder de titel The Radical Enlightenment, hier in België aan het werk te zien. Ik heb me al ingeschreven.

    Voor verdere informatie over de conferentie kan je terecht op http://www.vub.ac.be/freemasons-and-enlightenment/about.html




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    11-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sint-Maarten
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vandaag is het Sint-Maarten, Sinte-Metten. De oorspronkelijke Martinus leefde van 316 of 317 tot 397. Hij was de zoon van een Romeins militair in het huidige Hongarije, waar hij ook geboren werd en zelf ook soldaat was. Later was hij gestationeerd in Frankrijk. Op een winterse dag was hij zo getroffen door de aanblik van een nauwelijks geklede bedelaar in Amiens dat hij met zijn zwaard zijn eigen mantel in twee sneed en de helft aan de bedelaar gaf. In een droom zag hij later Christus, die de halve mantel droeg die hij aan de bedelaar had gegeven. Martinus was in die tijd nog een catechumeen, een christen in opleiding. Na zijn doopsel werkte hij als missionaris, daarna was hij kluizenaar maar vervolgens bisschop van Tours, al deed hij dat in zijn eigen, sobere stijl. Hij stierf op 8 november en werd op de 11de begraven. Martinus was een van de meest geliefde heiligen van de middeleeuwen, talloze malen afgebeeld tijdens zijn nobele daad, op schilderijen en in beelden allerhande.

    De halve mantel van Sint-Maarten was natuurlijk een belangrijke relikwie. Zoals men met al de vermeende splinters van het kruis van Christus een hele winter had kunnen stoken, zo kon men met al de zogezegde echte mantels van Sint-Maarten wellicht alle bedelaars van het rijk kleden. Eén exemplaar werd door de Frankische koningen bewaard in een speciale kamer. Het Latijnse woord voor mantel is cappa of het verkleinwoord, capella. Die naam is overgegaan op de plaats waar de relikwie bewaard werd en zo komen we aan ons woord voor een klein heiligdom: kapel, Fr. chapelle, E. chapel, Du. Kapelle, It. capella &c.

    In veel streken zijn er volksfeesten, met plaatselijke gebruiken, zoals het eten van ganzen of pannenkoeken, het drinken van de nieuwe wijn, het branden van vuren... In sommige streken is het een alternatief van Halloween, in andere van Sinterklaas.

     

    Sinds 1919 is het ook wereldwijd de dag waarop we de wapenstilstand van 1918 herdenken, op 11 november, 11 uur. Het heeft evenwel niemand weerhouden van oorlog te voeren, kijk vanavond maar eens naar het nieuws.


    Categorie:historisch
    Tags:geschiedenis
    09-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geen argument voor atheïsme
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Godsdienstfilosofie is die branche van de filosofie die zich bezighoudt met het verschijnsel godsdienst. Of dat zou je toch mogen veronderstellen. Het boekje van Robin Le Poidevin, Arguing for Atheism. An introduction to the Philosophy of Religion, xxiii + 159 pp., Routledge, London & New York, 1996, dat ik ontleende in de bibliotheek van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte in Leuven, heeft me daaraan doen twijfelen. De auteur richt zich mijns inziens helemaal niet op het historisch of sociologisch verschijnsel van godsdiensten in de samenleving, maar op het bestaan van God, zoals het verdedigd wordt door de theologie en door sommige wetenschapsfilosofen. Dat is natuurlijk zijn goed recht, maar het is goed dat op voorhand te weten. De titel van het boek is immers misleidend in die zin, want het is helemaal geen argument voor atheïsme als een levenshouding, maar wel voor atheïsme als de filosofische houding die er overschiet wanneer elk filosofisch bewijs voor het bestaan van God is weerlegd.

    De analyse van de godsbewijzen en hun weerlegging, dat doet de auteur als de beste. Maar hij doet dat als beroepsfilosoof, dat wil zeggen met een overvloed aan subtiele argumenten, gesteund op het logisch en rationeel redeneren. Gelovigen zullen derhalve dit boekje na enkele bladzijden naast zich neerleggen als niet ter zake. De auteur is zich daarvan bewust, maar stoort er zich verder niet aan.

    Het viel mij op dat Le Poidevin hier net het tegenovergestelde doet van wat gebruikelijk was in de 17de en 18de eeuw. Omdat openlijk atheïsme toen maatschappelijk onmogelijk was – men stelde zich bloot aan gerechtelijke vervolging, tot de doodstraf toe – nam men zijn toevlucht tot het etaleren van atheïstische standpunten onder de vorm van het bestrijden ervan, Waarbij de hele aandacht ging naar het etaleren en slechts een flauwe inspanning werd geleverd in het bestrijden. Onze auteur doet vooral zijn best voor het weergeven van de argumenten voor het bestaan van God, zijn weerleggingen zijn accuraat, maar ze missen naar mijn aanvoelen vooral door zijn zeer zakelijke, wetenschappelijk-filosofische benadering, de overtuigingskracht die je zou mogen verwachten op basis van de titel van het boek: argumenteren voor het atheïsme.

    De tekst is ongetwijfeld gegroeid uit de colleges die professor Le Poidevin aan dit onderwerp heeft gewijd aan de Universiteit van Leeds. Het zijn dus ietwat veredelde cursusnotities, bestemd voor de studenten. Als dusdanig kan het wellicht goede diensten bewijzen. Op de achterflap staat inderdaad te lezen dat, terwijl het een ideaal tekstboek is voor universiteitscolleges over godsdienstfilosofie of metafysica, het ook bedoeld is om toegankelijk te zijn, door zijn stijl en de talrijke verduidelijkingen, voor een ruimer publiek. Dat laatste is zeker waar, toegankelijk is het zeker, maar of het de lezer die niet verplicht is om het te lezen (zoals de studenten) ook zal boeien, daar heb ik zo mijn bedenkingen over. Het boek mist de flamboyante overtuigingskracht van een Dawkins of Dennett; het weerlegt meer dan het aanbrengt. Wat het zegt is correct en zelfs goed gezegd, maar het blijft altijd op de vlakte wanneer het gaat om de conclusies voor het leven zelf. Alle filosofie die te theoretisch blijft is onvolkomen filosofie, dat kon je hier onlangs nog lezen toen ik het had over de Phi Beta Kappa Society: de filosofie is de leidraad voor het leven. In die zin kan de auteur de claim van zijn titel niet waarmaken. Atheïsme is immers veel meer dan gewoon maar de vaststelling dat er geen God is en dat godsdienst dus een vergissing is. Atheïsme begint in feite pas wanneer die evidente vaststellingen voldoende doorgedrongen zijn in een mens. Geen mens zal zich door zijn filosofische argumenten, hoe spitsvondig ook, laten overtuigen van zijn gelijk. Atheïst word je niet door het lezen van dit soort boekjes. Er is een Damascus-ervaring voor nodig, dat is mijn aanvoelen. Op een dag moet je, onderweg naar ik weet niet waar, als het ware van je paard vallen bij een donderslag bij heldere hemel. Je moet plots met een verpletterende klaarheid inzien dat het verhaal dat men je probeert te vertellen niet klopt, dat al de dingen waarvan men zegt dat ze bestaan, in feite verzonnen zijn; dat je ze ook niet nodig hebt, voor niets, dat je veel beter af bent zonder.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    08-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Censuur op de VRT
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Af en toe laat ik me verleiden tot een reactie op een of ander forum op internet, vooral die van de nieuwspagina’s van de VRT. Vandaag reageerde ik op een tekst van Mia De Schamphelaere, klik hier: http://opinie.deredactie.be/2010/11/07/evangeliseren-heeft-niets-te-maken-met-provoceren/

    Tot mijn verbazing en ergernis werd een deel van mijn tekst geschrapt, als niet-beschaafd en beledigend, volgens de moderator. Merkwaardig is dat hierover, volgens het intern reglement van de VRT, niet wordt gecommuniceerd. Dat noemt men censuur en dat is verboden in België.

    Om mijn lezers zelf te laten oordelen of ik inderdaad beledigend en/of onbeschaafd ben geweest, druk ik hier de oorspronkelijke tekst van mijn reactie af. Zij kunnen dan zien welke teksten op de VRT niet mogen verschijnen en kunnen daaruit hun conclusies trekken.

     

    Mevrouw de eresenator werkt op mijn zenuwen. Vooreerst zou ik even willen stilstaan bij de titel die ze voert. Eresenator. Dat is dus iemand die ooit senator is geweest en dat nu niet meer is. Waarom is ze geen senator meer? Omdat ze niet meer verkozen is. Is dat een eer?

    Ze werkt ook op mijn zenuwen omdat ze niet weet waarover ze het heeft. Evangeliseren is wel degelijk provoceren, dat staat letterlijk in het Evangelie, Lukas 12, 49:  Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken, en wat zou ik graag willen dat het al brandde! 50 Ik moet een doop ondergaan, en ik word hevig gekweld zolang die niet volbracht is. 51 Denken jullie dat ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde? Geenszins, zeg ik jullie, ik kom verdeeldheid brengen. 52 Vanaf heden zullen vijf in één huis verdeeld zijn: drie tegen twee en twee tegen drie. 53 De vader zal tegenover zijn zoon staan en de zoon tegenover zijn vader, de moeder tegenover haar dochter en de dochter tegenover haar moeder, de schoonmoeder tegenover haar schoondochter en de schoondochter tegenover haar schoonmoeder.

    De bijbel staat ook vol verhalen die helemaal niet zachtzinnig of mensvriendelijk zijn. Ofwel heeft de ex-senator de bijbel niet gelezen, ofwel heeft ze hem zeer gedeeltelijk en selectief gelezen, zoals gebruikelijk bij gelovigen, en maakt ze zich dus schuldig aan het verspreiden van zeer onvolledige en dus onjuiste informatie.

    De ex-senator vergist zich echter nog veel grondiger dan dat. Er is namelijk geen God, geen hemel, geen hel, geen vagevuur, geen genade, geen erfzonde, geen leven na de dood; bidden helpt niet, de sacramenten evenmin; Christus is niet aanwezig in het brood of de wijn; er is geen vergeving voor onze zonden, er zijn immers geen zonden; er zijn geen engelen of duivels; er zijn geen heiligen en geen martelaars (behalve misschien de miljoenen onschuldige mensen die vermoord zijn door godsdienstfanatici). Het hele verhaal van het christendom is niet meer dan dat, een verhaal, een verhaal van mensen, sommige met goede, maar de allermeesten met heel wat minder fraaie bedoelingen, zoals uit de kerkgeschiedenis mag blijken en zoals wij ook vandaag kunnen vaststellen.

    Niet het instituut is van belang, zegt ze, maar de kerk. Maar de kerk is wel degelijk het instituut; het instituut heeft de kerk uitgevonden. Neem het instituut weg, en wat blijft er over? Hoeveel gelovigen zouden er in de wereld zijn als het instituut er niet was geweest?

    Hoe durft ze, om het met Elio Di Rupo te zeggen, hoe durft ze in deze dagen Augustinus citeren, uitgerekend met zijn 'ama et fac quod vis', je mag doen wat je wil, zolang je maar liefhebt... Het zou het motto kunnen geweest zijn van de ex-bisschop (of moeten we misschien ook hier zeggen: ere-bisschop?) van Brugge en van alle priesters en religieuzen die zich hebben schuldig gemaakt aan het verkrachten van kinderen en het misleiden van vrouwen.

    Schandelijk, mevrouw de ex-senator, is wat je doet met je misplaatste verdediging van misdadigers. Ofwel weet je wel beter, en dat is dan heel erg, ofwel weet je niet beter en dat is dan jammer.

     

    Karel

     

     

    Mijn conclusie is dat ik van nu voort de VRT-forums zal mijden als de pest.

     

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    07-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De weinig fraaie fratsen van Ratzinger en Léonard
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Dat het in de katholieke kerk niet goed gaat, dat moet ik je niet vertellen.

    In eigen land zijn het uitgerekend de bisschoppen, de priesters en de religieuzen zelf die, hetzij door persoonlijk kinderen en vrouwen te verkrachten en te misbruiken, hetzij door daarover schokkend ongevoelige verklaringen af te leggen, voor veel gelovigen de laatste religieuze strohalm wegnemen en op die manier de al zo weinig talrijke misgangers de kerk uitjagen. De bisschop van Rome en zelfverklaard hoofd van de kerk, doet er nog een schepje bovenop. Om een boutade uit de Sovjettijd te parafraseren: de kerk stond aan de rand van de afgrond, maar sinds de wereldwijde aanstelling van conservatieve en fundamentalistische leiders heeft ze een grote stap voorwaarts gezet…

    Tegen het recent pausbezoek aan Engeland was er te allen kante verzet, niet alleen omwille van de vele miljoenen ponden die daarvoor werden uitgetrokken in een tijd van ongelooflijk pijnlijke besparingen voor de man in de straat, maar ook omwille van de nauwelijks verdoken pogingen van Rome om de Anglicaanse kerk haar meer conservatief geaarde priesters te ontfutselen. Men verzette zich ook tegen de nationale eer die aan Ratzinger werd bewezen, onder meer door het koningshuis. Niemand kan vandaag immers nog de fictie bijtreden dat de bisschop van Rome een echt staatshoofd is. Er was een grote manifestatie van tegenstanders, met belangrijke sprekers, onder wie natuurlijk Richard Dawkins, de auteur van de wereldwijde bestseller The God Delusion, ‘God als misvatting’. De rede die hij bij die gelegenheid wou uitspreken moest sterk ingekort worden omdat de stoet door het grote succes ver over tijd was gelopen. De volledige Engelse tekst kan je hier nalezen: http://richarddawkins.net/articles/521113-updated-ratzinger-is-an-enemy-of-humanity.

    Speciaal voor mijn lezers die liever Nederlands lezen, geef ik hieronder mijn vertaling.

     

    “Dit is de volledige tekst van de toespraak die ik gepland had voor de rally tegen de paus, op 18 september 2010. De toespraak zoals die in feite gehouden werd in Whitehall was veel korter, vooral omdat de betoging zo enorm was (naar schatting 15.000 deelnemers), dat de toespraken laat begonnen en dus moesten ingekort worden.

    Moest Joseph Ratzinger verwelkomd worden met al de plechtstatigheid en ceremonie die men verschuldigd is aan een staatshoofd? Neen. Zoals Geoffrey Robertson heeft aangetoond in The Case of the Pope, is de claim van het Vaticaan op het statuut van ‘staat’ gebaseerd op een Faustiaanse deal waarbij Mussolini enkele hectaren in het centrum van Rome ter beschikking stelde in ruil voor de steun van de kerk voor zijn fascistisch regime. Onze regering koos de gelegenheid van het staatsbezoek uit om haar intentie aan te kondigen om ‘God te doen’. Zoals een vriend van mij zei, moeten we ons misschien klaarmaken voor een overdracht van Hyde Park aan het Vaticaan, om die deal te sluiten…

    Moest Ratzinger dan onthaald worden als het hoofd van een kerk? Geen bezwaar; indien de individuele katholieken bereid zijn om zijn vele misstappen over het hoofd te zien en de rode loper uit te rollen voor zijn rode designer pantoffels, ze doen maar. Maar vraag aan de rest van ons niet om daarvoor te betalen. Vraag aan de Britse belastingsbetaler niet om de propagandamissie te subsidiëren van een instelling waarvan de rijkdom geschat wordt op vele tientallen miljarden; een rijkdom overigens waarvoor de uitdrukking ‘onrechtmatig verkregen’ wel speciaal uitgevonden lijkt. En bespaar ons het misselijk makend spektakel van de koningin, de hertog van Edinburgh en een zootje Lord-luitenanten en andere dignitarissen die kruiperig voor hem door het stof gaan als echte pluimstrijkers, als gold het iemand waarvoor we respect zouden moeten opbrengen.

    Het spijtige kleine detail dat Ratzinger in zijn jeugd lid was van de Hitlerjugend is het voorwerp geweest van een wijd verbreide doofpotoperatie. Tot nog toe heb ik me daarbij aangesloten. Maar na de ongehoorde toespraak van de paus in Edinburgh, waarin hij de schuld voor Hitler bij het atheïsme legt, kan men niet anders dan besluiten dat de tijd voor beleefdheden voorbij is. Weet je wat hij zei?

    “Zelfs in onze eigen levensspanne kunnen we ons herinneren hoe Groot-Brittannië en haar leiders geconfronteerd waren met een Nazi-tirannie die de bedoeling had om God uit te roeien uit de samenleving en die onze gemeenschappelijke menselijkheid ontkende tegenover zovelen, vooral de Joden… Wanneer we nadenken over de ontnuchterende lessen van het atheïstisch extremisme van de 20ste eeuw…”

    Men kan zich vragen stellen over PR-kwaliteiten van de adviseurs die een dergelijke paragraaf lieten passeren. Maar nee, ik was vergeten dat zijn voornaamste adviseur die kardinaal is die één blik wierp op de immigratiebedienden op Heathrow en tot de conclusie kwam dat hij in de Derde Wereld geland was. Wellicht kreeg de brave man een resem Weesgegroeten opgelegd, bovenop zijn haastige aanval van diplomatisch jicht. De voet in kwestie was waarschijnlijk dezelfde die hij zo vrolijk in de ‘plat’ had gezet.

    Eerst was ik gestoord door de ontluisterende aanval van de paus op atheïsten en secularisten, maar dan zag ik het eerder als een geruststelling. Het betekent dat wij hen het leven zo moeilijk gemaakt hebben, dat ze nu zo ver gaan dat ze ons beginnen uit te schelden, in een wanhopige poging om de aandacht af te leiden van het schandaal van de kinderverkrachtingen.

    Het is waarschijnlijk teveel gevraagd dat de 15-jarige Ratzinger destijds de Nazi’s doorzien zou hebben. Als een vrome katholiek moet hij in zich ingestampt gekregen hebben, samen met de Catechismus, het verfoeilijke idee dat al de Joden verantwoordelijk moeten gehouden worden voor het ombrengen van Jezus, de bekende valse beschuldiging van de Jezus-moord, die pas in het Tweede Vaticaans Concilie werd herroepen (1962-65). De Duitse Rooms-katholieke ziel was in die tijd nog vol van het eeuwenoude antisemitisme.

    Adolf Hitler was rooms-katholiek. Of ten minste toch even rooms-katholiek als de vijf miljoen rooms-katholieken in dit land vandaag. Want Hitler heeft nooit het katholicisme van zijn doopsel herroepen, en dat is toch ongetwijfeld het criterium waarbij men de vijf miljoen Britse katholieken vandaag heeft geteld. Het is het een of het ander. Ofwel zijn er vijf miljoen katholieken, maar dan heb je Hitler er ook bij. Ofwel was Hitler geen katholiek, maar dan moet men ons een eerlijker cijfer opgeven voor het aantal echte katholieken in Groot-Brittannië vandaag: het aantal dat werkelijk gelooft dat Jezus zich omtovert in een koekje, zoals de vroegere professor Ratzinger allicht doet.

    Hoe dan ook, Hitler was zeker geen atheïst. In 1933 maakte hij zich sterk dat hij het “atheïsme had uitgeroeid”, doordat hij de meest atheïstisch organisaties had verbannen uit Duitsland, inclusief de Liga van Duitse Vrijdenkers, wiens gebouw dan werd omgevormd tot een informatiekantoor voor kerkelijke aangelegenheden.

    Op zijn allerminst geloofde Hitler in een persoonlijke Voorzienigheid, een die allicht verwant was aan de Goddelijke Voorzienigheid die werd ingeroepen door de Kardinaal Aartsbisschop van München in 1939, toen Hitler ontsnapte aan een aanslag en de Kardinaal een speciaal Te Deum liet opdragen in de kathedraal van München, ‘om de Goddelijke Voorzienigheid te danken, namens het Aartsbisdom, voor de goede afloop voor de Führer’.

    We zullen nooit te weten komen of Hitler zijn ‘Voorzienigheid’ identificeerde met de God van de Kardinaal. Maar Hitler wist verdomd goed dat zijn achterban overweldigend christelijk was, de miljoenen goedchristelijke Duitsers met de leuze ‘Gott mit uns’ op de gesp van hun riem die in feite het vuile werk voor hem opknapten. Hij kende zeer goed de basis waarop hij steunde. Hitler heeft zeer zeker ‘God gedaan’. Dit is een citaat uit een rede die hij hield in München, het hartje van katholiek Beieren, in 1922: ‘Mijn gevoelens als een christen wijzen mij naar de Heer en Verlosser als een vechter. Ze tonen me een man die ooit in diepe eenzaamheid, omringd door slechts enkele volgelingen, de Joden herkende voor wat ze waren en de mensen opriep om tegen hen te strijden en die, zo helpe mij God, de grootste was niet als een lijder maar als een vechter. In grenzeloze liefde als een christen en als een man lees ik de passage waarin de Heer eindelijk oprees in al zijn macht en naar de zweep greep om het addergebroed uit de tempel te verjagen. Hoe verschrikkelijk was zijn gevecht tegen het Joodse vergif. Vandaag, tweeduizend jaar later, herken ik met de diepste emotie grondiger dan ooit tevoren het feit dat het voor die reden was dat hij zijn bloed moest vergieten aan het Kruis’.

    Dit is maar één van de vele toespraken, en passages in Mein Kampf, waarin Hitler zijn christen-zijn inroept. Geen wonder dat hij met zoveel warme steun onthaald werd door de Duitse katholieke hiërarchie. En Benedictus’ voorganger, Pius XII, is niet zonder schuld, zoals de katholieke auteur John Cornwell zo verpletterend heeft aangetoond in zijn boek ‘Hitlers Paus’.

    Het zou onvriendelijk zijn om hier nog langer bij stil te staan, maar de toespraak van Ratzinger in Edinburgh vorige donderdag was zo schandelijk, zo hypocriet, zoveel ‘de pot verwijt de ketel’ dat ik wel moest antwoorden.

    Zelfs indien Hitler een atheïst was geweest, zoals Stalin er zeker een was, hoe durft Ratzinger het aan om te suggereren dat het atheïsme ook maar iets zou te maken hebben gehad met hun beider verschrikkelijke misdaden? Zij geloofden niet in God, maar evenmin in elfjes of in eenhoorns, dus wat heeft dat ermee te maken? Ze hadden ook allebei en snor, net als Franco en Sadam Hoessein, wat al even weinig relevant is. Er is geen logische weg die leidt van atheïsme naar verdorvenheid. Tenzij je natuurlijk vervuld bent van de walgelijke obsceniteit die ten grondslag ligt van de katholieke theologie. Ik verwijs hierbij, met dank aan Paula Kirby, naar de doctrine van de Erfzonde. Die mensen geloven, en leren dat aan aan kleine kinderen, samen met de vreesaanjagende leugen van de hel, dat elke baby geboren wordt met de erfzonde. Dat is, terloops gezegd, de zonde van Adam, dezelfde Adam die, zoals ze nu zelf ook toegeven, nooit bestaan heeft. Erfzonde betekent dat we, vanaf het ogenblik dat we geboren worden, kwaadaardig zijn, ontaard, verdoemd. Tenzij we in hun God geloven. Of tenzij we ons laten leiden door de wortel van de hemel of de stok van de hel. Dit, dames en heren, is de walgelijke theorie die hen ertoe gebracht heeft te veronderstellen dat het goddeloosheid was die Hitler en Stalin tot de monsters heeft gemaakt die ze geweest zijn. Wij zijn allen monsters tenzij we gered worden door Jezus. Wat een afschuwelijke, ontaarde, onmenselijke theorie is dat toch om je leven op te baseren.

     

    Joseph Ratzinger is een vijand van de mensheid

    Hij is een vijand van kinderen, want hij heeft toegestaan dat hun lichaam werd verkracht en hij heeft erop aangedrongen dat hun geest werd besmet met schuldgevoelens. Het is ontstellend klaar dat de kerk veel minder begaan is met het redden van kinderlichamen uit de handen van verkrachters dan met het redden van de zielen van priesters van de helse verdoemenis, en nog het meest van al bezorgd is om de lange-termijn reputatie van de kerk zelf.

    Hij is een vijand van homoseksuelen, die hij met het soort kwezelachtigheid bejegent die vroeger door hem voorbehouden was voor de Joden.

    Hij is een vijand van de vrouw, die hij uitsluit van het priesterschap, alsof een penis een onmisbaar instrument is voor pastorale taken. Is er één andere werkgever die het zich kan veroorloven om te discrimineren op basis van geslacht, specifiek voor taken die geen fysieke kracht vereisen of enige andere kwalificatie die alleen mannen worden verondersteld te hebben?

    Hij is een vijand van de waarheid, want hij promoot, vooral in Afrika, onmiskenbare leugens over condooms: dat ze geen bescherming bieden tegen aids.

    Hij is een vijand van de armste mensen op aarde, want hij veroordeelt hen om te leven in overbevolkte gezinnen die ze niet kunnen voeden, en houdt hen zo in verslaving en blijvende armoede. Een armoede die in schril contrast staat met de obscene rijkdom van het Vaticaan.

    Hij is een vijand van de wetenschap, want hij verzet zich tegen noodzakelijk stamcellenonderzoek, niet op grond van enige morele overweging maar op basis van voorwetenschappelijk bijgeloof.

    Wat minder belangrijk is vanuit mijn standpunt, Ratzinger is ook een vijand van de kerk van de Koningin zelf, want hij beaamt op arrogante wijze het misprijzen van zijn voorganger voor de Anglicaanse wijdingen als ‘van nul en generlei waarde’, terwijl hij ondertussen op een schaamteloze manier probeert om haar Anglicaanse pastoors af te snoepen in een poging om het jammerlijk tanend aantal van zijn eigen priesters te compenseren.

    Ten slotte, en dit is voor mij persoonlijk het belangrijkste, hij is een vijand van opvoeding. Nog los van de levenslange psychologische schade die veroorzaakt is door de schuldcomplexen en de angst die het katholiek onderwijs berucht gemaakt hebben de wereld rond, nog los daarvan, zeg ik, huldigen hij en zijn kerk de opvoedkundig vernietigende leerstelling dat bewijzen een minder betrouwbare basis vormen voor iemands overtuiging dan geloof, traditie, openbaring en gezag, zijn gezag.”

     

    Tot zover deze welsprekende rede. Ik wil daarbij aansluitend inpikken op de zoveelste gaffe van Ratzinger; blijkbaar is het in de katholieke kerk tegenwoordig zo dat, hoe hoger je op de ladder staat, hoe vaker en hoe dieper je de vinger in je eigen oog moet steken.

    In het vliegtuig op weg naar Santiago de Compostela sprak hij de verzamelde meereizende pers toe, nadat die zijn apostolische ring hadden gekust, sommige met kennelijk misbaar. In niet mis te verstane en goed voorbereide bewoordingen sprak hij over het agressieve antiklerikalisme en atheïsme in Spanje vandaag en verwees daarbij, net zoals in Edinburgh, naar het recente verleden, zijn verleden, namelijk de Spaanse burgeroorlog in de jaren dertig. Nu wil ik nog toegeven dat die burgeroorlog voor de meesten van ons een blinde vlek is in ons inzicht en onze kennis van onze recente geschiedenis, mede dank zij ons puik katholiek onderwijs. Maar we moeten toch beseffen dat de burgeroorlog in gang is gezet door generaal Franco en zijn leger, tegen de democratisch verkozen regering; dat het Duitse Stuka’s waren die zijn muitend leger ondersteunden, bijvoorbeeld door een vernietigende aanval op het onschuldige en onooglijke dorp Guernica; dat Franco een ware jacht heeft georganiseerd op al wat links, communistisch, liberaal, artistiek, kritisch, vrijzinnig of atheïstisch was; dat de kerk zich volledig heeft aangesloten bij Franco, die niet voor niets wereldwijd als ‘de bloedhond Franco’ bekend staat, die de trouwe bond- en zielsgenoot was van Hitler zelve. Met andere woorden, Ratzinger schaart zich achter Franco en zijn extreemrechtse rabiaat fascistische en nietsontziende moordzuchtige falange. Om het met Di Rupo te zeggen: comment on ose, comment on oooooose! 

    Afsluiten doe ik met een citaat van een dame die in Sint-Lambrechts-Woluwe een eredienst bijwoonde waarin aartsbisschop Léonard voorging. Zij uitte haar steun en bewondering voor haar grote voorbeeld op deze manier: ‘Hij heeft gelijk. Als er mannen zijn die zomaar overal gaan rondneuken, dan moeten die maar ‘le sida’ krijgen, dat is hun terechte straf’.

    Toen ik dat hoorde, ging er bij mij een licht op. Plots begreep ik de pointe van de uitspraak van Léonard over de immanente gerechtigheid van aids. Deze oudere dame, net zoals de oudere heer Léonard, heeft waarschijnlijk een leven lang kuis geleefd, zonder ooit aan seks te doen of, indien dan uitzonderlijk toch eens, dan op een louter kerkelijk gesanctioneerde manier, namelijk een die utsluitend op de voortplanting is gericht. Zij moeten allebei, het klopje en haar aartspriester, al die jaren een diepe verontwaardiging en haat gekoesterd hebben, geboren uit hun eigen verdrongen lustgevoelens, tegenover al die anderen die totaal ongestraft ‘zomaar wat rondneukten’, die daaraan zelfs danig plezier beleefden en wellicht ook schonken en die, hoewel ze God noch gebod kenden, toch een lang en gelukkig leven leidden. Welnu, met ‘le sida’, aids dus, is daaraan eindelijk een einde gekomen! Immanente gerechtigheid is het die al die hoererende viespeuken eindelijk treft en die precies daardoor de vrome rechtvaardigen, de gerechtigen, gelijk geeft in hun seksuele abstinentie en hun erotische ascese. Zie je wel dat het de moeite was om je niet te buiten te gaan aan al die uitspattingen? Zie je nu wat ervan komt?

    Het is een typisch christelijke deugd om leedvermaak te hebben, het woord komst zelfs niet voor in de talen van niet-christelijke landen of bevolkingsgroepen. Het is niet zozeer dat zij zelf gelukkig willen zijn, verre vandaar: genot is immers uit den boze. Nee, ze willen alleen maar dat de anderen, de zondaars, hun terechte straf niet ontlopen, dat is hen genoeg, dat is al het genot dat ze betrachten. Ze hoeven niet zozeer zelf naar de hemel, als de anderen maar in de hel belanden. Dat is het opperste hemelse genot van Lazarus, dat hij kan toekijken hoe de rijke man voor eeuwig afziet in de hel, hoewel die volgens de Bijbel zelf geen andere zonden heeft begaan dan rijk te zijn, zich mooi te kleden en te genieten van het leven. Lees wat Lukas erover vertelt, hoofdstuk 16.

    19 Er was eens een rijke man die gewoon was zich te kleden in purperen gewaden en fijn linnen en die dagelijks uitbundig feestvierde. 20 Een bedelaar die Lazarus heette, lag voor de poort van zijn huis, overdekt met zweren. 21 Hij hoopte zijn maag te vullen met wat er overschoot van de tafel van de rijke man; maar er kwamen alleen honden aanlopen, die zijn zweren likten. 22 Op zekere dag stierf de bedelaar, en hij werd door de engelen weggedragen om aan Abrahams hart te rusten. Ook de rijke stierf en werd begraven. 23 Toen hij in het dodenrijk, waar hij hevig gekweld werd, zijn ogen opsloeg, zag hij in de verte Abraham met Lazarus aan zijn zijde. 24 Hij riep: “Vader Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dompelen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlammen.” 25 Maar Abraham zei: “Kind, bedenk wel dat jij je deel van het goede al tijdens je leven hebt ontvangen, terwijl Lazarus niets dan ongeluk heeft gekend; nu vindt hij hier troost, maar lijd jij pijn. 26 Bovendien ligt er een wijde kloof tussen ons en jullie, zodat wie van hier naar jullie wil gaan dat niet kan, en ook niemand van jullie naar ons kan oversteken.” 27 Toen zei de rijke man: “Dan smeek ik u, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt,28 want ik heb nog vijf broers. Hij kan hen dan waarschuwen, zodat ze niet net als ik in dit oord van martelingen terechtkomen.”29 Abraham zei: “Ze hebben Mozes en de profeten: laten ze naar hen luisteren!” 30 De rijke man zei: “Nee, vader Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe komt, zullen ze tot inkeer komen.” 31 Maar Abraham zei: “Als ze niet naar Mozes en de profeten luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood opstaat.”’

     

    Het is een verschrikkelijke parabel, die ons Jezus toont als revendicatieve, revanchistische aartssocialist en zijn hemelse Vader in al zijn majestueuze, onverzoenlijke, onmenselijk wrede wraaklustige gerechtigheid. Ik vermoed dat deze tekst tot de geliefkoosde lectuur behoort van de vrome vrouw in Sint-Lambrechts-Woluwe en dwaze maagden overal ter wereld, daarin bijgetreden door deze ware toonbeelden van Gods liefde, zijn plaatsvervangers op aarde, de heidens dwaze bisschop van Rome en zijn ijverige dienaar, de aartsdomme bisschop van Mechelen-Brussel.

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    06-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.briljant! Jared Diamond: Zwaarden, paarden en ziektekiemen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het boek van Jared Diamond, Guns, Germs and Steel. The Fates of Human Societies, Norton, 1997, 1999 (paperback), 494 pp., toen nieuw $16,95, tweedehands gekocht voor € 11 bij de Slegte, stond al enige tijd op mijn boekenplank. Ik had geen idee waarover het ging, maar toen ik in een ander werk nogmaals een verwijzing ernaar tegenkwam, was dat een voldoende reden om het meteen te beginnen lezen. De uitroeptekens op het kaft liegen er niet om: New York Times Bestseller! Over 1 million copies sold! Winner of the Pulitzer prize! Winner of the Phi Beta Kappa Award in Science!

    Bij dat laatste even een randbemerking. We hebben allemaal wel al eens een verwijzing naar Phi beta kappa gehoord of gelezen, maar wat is dat eigenlijk? Het zijn drie Griekse letters: Φ Β Κ en ze staan voor de Griekse spreuk Φιλοσοφία Βίου Κυβερνήτης, de filosofie is de gids voor het leven. De Phi Beta Kappa Society is een Amerikaanse instelling die zich inzet voor excellence in de wetenschappen en de kunsten en die haar leden rekruteert onder de beste universiteitsstudenten. Als je er meer wil over weten, zoek het dan even op Wikipedia, daar vind je een uitgebreid artikel, doch niet in het Nederlands.

    Voor we verder gaan, kan ik met genoegen vermelden dat dit boek van Jared Diamond in het Nederlands vertaald is als Zwaarden, paarden en ziektekiemen. De ongelijkheid in de wereld verklaard, te koop voor ongeveer € 20. Ook de andere populaire werken van deze auteur zijn in het Nederlands te vinden, kijk even bij je boekhandel of in je plaatselijke bibliotheek.

    Ik was gefascineerd van bij de eerste bladzijden. Dit is een meesterlijk boek en het is ook fantastisch goed geschreven.

    Waarover gaat het? Zoals de Nederlandse ondertitel verraadt, probeert het een antwoord te bieden op de vraag: waarom is er ongelijkheid in de wereld vandaag? Hoe is die ongelijkheid en diversiteit er gekomen?

    Het is niet alleen een belangrijke kwestie voor ons allen vandaag, het is ook een terechte historische vraag. Het is immers een wetenschappelijk feit dat de mens ontstaan is op slechts één plaats, ergens in centraal Afrika, zeven miljoen jaar geleden en zich van daaruit verspreid heeft over de hele wereld. We stammen dus allemaal af van dezelfde groep primitieve mensen. Dat is al een eerste aanwijzing voor de onwetenschappelijkheid van elke vorm van racisme. Hoe die verspreiding gebeurd is, wanneer en waarheen doet de auteur zorgvuldig uit de doeken. Het is verbazend hoe weinig we daarover weten, voor mij was dit onbekend terrein en dus uitermate boeiend om te vernemen.

    In het tweede hoofdstuk komt de grondstelling van het boek aan bod: de invloed van de omgeving, inde ruimste zin van het woord, op de menselijke samenleving in de jongste 13.000 jaar. Aan de hand van zeer concrete en rijk geïllustreerde voorbeelden uit de Polynesische eilanden gaat de auteur na hoe samenlevingsvormen verschillen in hun economische specialisatie, sociale complexiteit, politieke organisatie en materiële producten, naargelang de verschillen in de omvang en de dichtheid van hun bevolking, die dan weer te maken hebben met de verschillen in oppervlakte, fragmentering en isolatie van het bewoonde gebied, en met de kansen op overleven op grond van wat er aanwezig was aan voedsel en de mogelijkheden om de voedselproductie op te voeren.

    Het derde hoofdstuk begint met een verbazende analyse van de verovering van Midden- en Zuid-Amerika door Europa. Hoe komt het dat een handvol Spaanse en Portugese huurlingen op uiterst korte tijd een einde konden maken aan reusachtige inheemse rijken zoals de Inca’s en de Azteken? Waarom konden zij triomferen, waarom werden ze niet terug de zee ingedreven? Waarom hebben de Inca’s Europa niet overmeesterd?

    Hier komt voor het eerst het belang naar voren van de wapens, de paarden, het staal en de ziektekiemen uit de titel.

    Het tweede deel handelt over de opkomst en de verspreiding van voedselproductie. De eerste mensen waren hunter-gatherers, jagers-verzamelaars. Ze leefden van wat er ter beschikking was, de jacht, de visvangst en de planten en het fruit dat ze aantroffen, het water dat ze vonden op hun weg. Op een bepaald moment is daarin verandering gekomen en is men bewust voedsel gaan produceren, is men aan landbouw en veeteelt beginnen doen. Waarom? En hoe is dat in zijn werk gegaan? Wat waren de gevolgen? Waarom is dat op sommige plaatsen gelukt, soms ondanks ongunstige omstandigheden, en waarom niet op andere, hoewel de omstandigheden daar veel beter waren? Het is een wonderlijke geschiedenis die ons leert waar en wanneer de eerste graansoorten verbouwd werden en waarom die daar succes hadden (hoofdstuk 4 en 5).

    In het zesde hoofdstuk gaat de auteur in detail in op de redenen voor de overgang van het nomadenbestaan van de jagers-verzamelaars naar de (meer) sedentaire landbouwers. Welke voordelen bood een bestaan in grotere groepen, gebaseerd op een min of meer vaste bron van voedsel?

    Het volgende hoofdstuk onderzoekt in detail hoe bepaalde wilde planten konden gebruikt worden voor intensieve kweek als landbouwproducten. Waarom lukte dat met sommige wel, met andere helemaal niet? Hoe is de mens ertoe gekomen om daarmee te experimenteren? Om welke planten gaat het en waar en wanneer werden die voor het eerst gebruikt? Blijkt dat dit een zeer beperkt lijstje is: allerlei graansoorten, bonen, fiberplanten (zoals vlas, hennep, katoen), wortelplanten (maniok, aardappelen) en meloensoorten. Dat zijn ook vandaag nog de landbouwproducten waarmee ongeveer de hele mensheid zich voedt.

    Uit het achtste hoofdstuk citeer ik graag deze passage (ik vertaal): ‘Van de 200.000 wilde plantensoorten worden er maar een paar duizend gegeten door de mens en slechts een paar honderd zijn door de mens min of meer ‘getemd’ (domesticated). Van die paar honderd gewassen produceren de meeste slechts een klein supplement in ons dieet en zouden dus op zichzelf niet voldoende geweest zijn om de opkomst van beschavingen te dragen. Amper een paar dozijn soorten zorgen voor 80% van de jaarlijkse tonnage van de gewassen in de moderne wereld. (…) Graangewassen alleen staan in voor meer dan de helft van de calorieën die verbruikt worden door de menselijke populaties van de wereld.’

    Het zijn dergelijke analyses en gegevens die je doen stilstaan bij je eigen eetpatronen en gebruiken en die je nieuwsgierig maken naar het begin, hoe het zover gekomen is, waarom zo en niet anders. Voortdurend kom je zo bij verrassende inzichten en informatie. Zo blijkt dat van de 56 wilde graansoorten er 43 oorspronkelijk voorkwamen buiten Amerika (noord en zuid) en slechts 11 op Amerikaanse bodem. Het is dus de aanwezigheid van planten op een bepaalde plaats en die zich leenden tot cultivering die bepaalde waar en wanneer in de loop van de geschiedenis men aan landbouw deed en met welk succes.

    In hoofdstuk negen gaat het dan over veeteelt. Waar, wanneer en hoe begon dat, waarom lukte het hier en daar niet? Er zijn vijf belangrijke diersoorten voor de landbouw: schapen, geiten, koeien, varkens en paarden. Waarom vinden we die op sommige plaatsten al heel vroeg en op andere nooit? Ook hier zien we weer verrassende resultaten. In Eurazië (Europa en Azië) waren er 72 diersoorten die zich leenden tot gebruik in de landbouw. Daarvan werden er 13 effectief tam gemaakt, of 18%. In Afrika bezuiden de Sahara waren er 51 dergelijke soorten, maar geen enkel daarvan is ooit getemd. In Heel Amerika (N+Z) waren er 24 soorten, maar slechts één kwam in de veeteelt terecht. Voor Australië was er slechts één soort en die werd niet getemd. Vergelijk paarden met zebra’s en stel je dan de vraag waarom paarden zo’n belangrijke rol hebben gespeeld in onze beschaving en zebra’s geen enkele…

    Het tiende hoofdstuk bekijkt de redenen waarom landbouw en veeteelt zich gemakkelijk verspreid hebben over sommige gebieden en helemaal niet in andere. Belangrijk daarbij blijkt de oriëntering te zijn van de continenten. Eurazië strekt zich vooral uit van oost naar west, terwijl zowel Amerika als Afrika een noord-zuidelijke as heeft. Dat brengt met zich mee dat je in Eurazië een vrij gemakkelijke verspreiding krijgt van gewassen, omdat ze in ongeveer dezelfde klimaatsgordel kunnen blijven, terwijl dat in de andere continenten niet het geval is.

    Waar komen onze ziekten vandaan? Dat is de vraag in hoofdstuk 11. Zoals we weten uit de recente episodes met de vogel- en varkenspest, kunnen ziekten van dieren overgaan op mensen. Anderzijds zullen mensen die in de nabijheid van dieren leven door de natuurlijke selectie een al dan niet grote immuniteit verwerven tegen dergelijke ziektekiemen. Toch zijn er in de loop van de geschiedenis verschrikkelijke ziektes geweest, die vele miljoenen mensenlevens hebben gekost. Aan het einde van WO I maakte de Spaanse griep 21 miljoen slachtoffers, veel meer dan de gruwelijke oorlog zelf. Tussen 1346 en 1352 stierf een vierde van de Europese bevolking aan de pest, waarbij in sommige streken meer dan 70% van de bevolking werd geveld. Bij de aanleg van een spoorweg in Canada stierf de Indiaanse bevolking door tbc a rato van bijna 10% per jaar! De rol van dodelijke microben is van enorm belang geweest bij de verovering van de Nieuwe Wereld door Europa. In 1520 bereikt de pokken Mexico. Honderd jaar later was er van de 20 miljoen oorspronkelijke bewoners nog slechts 1,6 miljoen over! De auteur besluit: ‘Voor het geheel van de Nieuwe Wereld was de terugloop van de oorspronkelijke bevolking in de twee eeuwen na de landing van Columbus ongeveer 95%.’

    Het volgende hoofdstuk gooit het over een gans andere boeg. Kennis is macht. Maar hoe wordt kennis opgeslagen en overgedragen? Zo komen we bij het schrift. Waar is het ontstaan en hoe? Hoe heeft het zich verspreid? We zien een merkwaardige parallellie met het ontstaan en de verspreiding van landbouw en veeteelt uit de vorige hoofdstukken, maar ook enkele opmerkelijke verschillen. De auteur gaat ook in op de manier waarop ‘uitvindingen’ ontstaan en verspreid worden; wij denken nogal gemakkelijk dat die beantwoorden aan een nood, maar vaak is het tegenovergestelde waar. Edison ontdekte de fonograaf in 1877, maar het heeft nog twintig jaar geduurd voor hij inzag dat het meest populaire gebruik ervan het weergeven van opgenomen muziek was… Het is ook niet zo dat dingen zomaar uitgevonden worden op een blauwe maandag. De stoommachine van Watt, bijvoorbeeld, dateert van 1769, maar Newcomen bouwde er al een 57 jaar vroeger en Watt kende die zeer goed; ze was trouwens gebaseerd op een model uit 1698 van Savery en die was op haar beurt een toepassing van de stoompot van Papin uit 1680… De auteur geeft zo een hele reeks voorbeelden van uitvindingen, inzichten en toepassingen die al dan niet succes hebben gehad en die een ruime verspreiding kregen of net niet. Het Qwertytoetsenbord is helemaal niet geschikt om snel te typen, net zo min als het AZERTY-bord, maar het is wel overal ter wereld gebruikt en pogingen om het te veranderen zijn gedoemd om te mislukken. De A en de Z staan naast elkaar, terwijl die bijna nooit naast elkaar in een woord voorkomen, terwijl de e en de n helemaal niet bij elkaar staan, wat nochtans nuttig zou zijn, het zijn de meest voorkomende klinker en medeklinker in het Nederlands.

    Hoofdstuk 14 heeft het over samenlevingsvormen: de familie of troep, de stam, het dorp (chiefdom), de staat en hun respectieve kenmerken. Hij bespreekt ook het ontstaan en de evolutie van die manieren waarop mensen met elkaar omgaan in die verschillende modellen en de voor- en nadelen ervan. De voedselproductie blijkt daarin een primordiale rol te spelen. Dat alles werpt een heel bijzonder verhelderend licht op onze democratische samenleving of het gebrek daaraan in dictaturen, oud en nieuw.

    Het 15de hoofdstuk gaat dieper in op de vraag waarom bepaalde primitieve stammen tot op vandaag zo primitief (‘achterlijk’) zijn gebleven. Dat heeft vooral te maken met de verspreiding van volkeren, stammen en gemeenschappen over de aarde. Groepen die afgesloten waren van de rest kenden nooit een snelle ontwikkeling en bereikten nooit een hoge beschavingsgraad zoals wij die ons voorstellen. Het is vooral door de vlotte uitwisseling van kennis met buren dat er vooruitgang gemaakt wordt. Groepen die geografisch afgesneden zijn van hun omgeving, zoals de Indianenstammen in het Amazonegebied, blijven steken op een bepaald niveau van ontwikkeling. Hij onderzoekt dat hier vooral voor Nieuw-Guinea en Australië. In het volgende hoofdstuk doet hij dat voor China, in het 17de hoofdstuk voor Polynesië, in het volgende voor Amerika, voor en na de ontdekking door Columbus. Hoofdstuk 19 handelt over Zwart Afrika. In een epiloog bekijkt hij de toekomst van de ‘geschiedenis’ als een positieve wetenschap, zoals hij ze heeft toegepast in dit boek. Er is ook een Nawoord, geschreven in 2003, dus zeven jaar na het boek. Een uitgebreide literatuuropgave en een index ronden dit werk af.

    GGS, zoals Guns, Germs, and Steel ook wel genoemd wordt, is een tour de force. Het is een beschrijving van onze beschaving zoals je ze zelden tegenkomt, vanuit een zeer breed perspectief en met vooral aandacht voor de zeer grote lijnen. Dit staat in schril contrast met de manier waarop wij destijds geschiedenisles kregen. Ik herinner me dat onze leraar in de 5de Latijnse een hele les wijdde aan de troonsopvolging van Eleonora van Aquitanië rond 1150, met heel haar stamboom op het bord… Aan de universiteit kreeg ik ooit als examenvraag: welke waren de drie prinsbisdommen die de Bourgondiërs verloren na de slag bij Nancy?

    Een basiswerk als dit is zo leerrijk en verhelderend dat het eigenlijk verplichte materie zou moeten zijn voor iedereen in het onderwijs.

    Het mooie is dat, hoe oud of jong en hoe geleerd of dom je ook bent, je vandaag dit onmisbare boek gewoon kan kopen of ontlenen en het in een ruk uitlezen, zoals ik gedaan heb, en zo je schade kan inhalen en ten minste een gedeelte van de fouten uit je opvoeding kan goedmaken. Doen!




    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    04-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de mislukking van het integratiebeleid
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In Vlaanderen hebben we al vele jaren een politieke partij die zich, zij het op puur negatieve en hatelijke wijze, bijna volledig concentreert op de vele migranten die naar ons land gekomen zijn. Volgens hen moet Vlaanderen niet zozeer onafhankelijk zijn, maar vooral bevrijd van alle ’vreemden’: integreren of vertrekken is hun simplistische, rabiate boodschap.

    Zij lijken nu steun te krijgen uit onverdachte bron: bondskanselier Angela Merkel, daarin bijgetreden door onze dienstdoende eerste minister, de gefrustreerde kluns Leterme, beweren publiekelijk dat het immigratiebeleid mislukt is: er is te weinig integratie, de inwijkelingen hebben zich niet aangepast maar leven in eigen gemeenschappen, met behoud van hun gebruiken en gewoonten, hun taal en godsdienst. Het naast elkaar bestaan van gemeenschappen met een in essentie verschillende cultuur, ja zelfs een verschillende beschaving, wordt aangevoeld als een mislukking, als iets dat niet goed is, dat niet mag, iets dat aanleiding geeft tot conflicten, een bedreiging van de maatschappij en de welvaart.

    Men gaat er daarbij zonder verder nadenken van uit dat de immigranten zich zonder meer moeten aanpassen aan hun nieuw vaderland: zij moeten de taal of zelfs de talen leren, ze moeten zich kleden zoals wij en al onze culturele normen en regels overnemen. Wat de godsdienst betreft, is het duidelijk dat men beducht is voor de islamisering, kijk maar naar het succes van Wilders in Nederland. Andere politieke partijen mompelen wel iets over godsdienstvrijheid, maar ook over grenzen: niemand wil hier de sharia ingevoerd zien, zelfs niet voor moslims.

    Dat verlangen, of die eis tot algehele of grotendeelse integratie, is mijns inziens onredelijk en ook onterecht. Zo werkt immigratie niet. Wanneer een land vreemde arbeidskrachten aantrekt, asielzoekers toelaat, gezinshereniging aanvaardt, buitenlandse studenten lokt en burgers van een groot deel van de wereld zonder meer toelaat om legaal in te wijken, dan moet men daarvan de gevolgen dragen, alle gevolgen, ook de onvoorziene, ook de ongemakken.

    Zeker, er moet aanpassing zijn, maar geen eenzijdige! Wij moeten ons evenzeer aanpassen aan hun aanwezigheid als zij aan hun nieuwe levensomstandigheden. Het zou mooi zijn als zij onze taal vlekkeloos spraken op korte tijd, maar laten we ernstig zijn: Elio Di Rupo, eventjes de toekomstige eerste minister, en bijna alle andere Waalse en Brusselse vooraanstaande politici schieten op dat punt eveneens flagrant tekort; nochtans meent men dat we daaraan geen aanstoot mogen nemen… We veroordelen en verbieden zelfs het dragen van een hoofddoek aan moslima’s, maar we tolereren de vreemdste klederdrachten bij onze schoolgaande jeugd, bijvoorbeeld de lachwekkende hangbroeken die zo ver naar beneden zakken dat zowat de hele onderbroek zichtbaar is.

    Vreemdelingen verschillen van ons, maar wij verschillen onderling niet minder. Ik voel me meer verbonden met een Indiase theologiestudent dan met een Vlaamse Blokker, meer met een combattieve moslima met hoofddoek dan met een morbide autochtone gothic. Ik heb minder last van het vrijdagavondgebed dan van de wekelijkse voetbalrelletjes. Ik erger me meer aan de katholieke kerk in Vlaanderen dan aan de Dalai Lama.

    Welke cultuur is het overigens die de immigranten moeten assimileren? Ik heb eens een culturele quiz gemaakt, dan kan je jezelf testen, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=91

    De oplossingen vind je hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=92.

    Laten we eerlijk zijn: we weten zelf zo weinig van onze eigen cultuur, dat we allerminst reden hebben om van recente allochtonen te eisen dat zij er wel alles over weten.

    En dan de taalvereisten waarop iedereen zo insisteert. De meeste allochtonen kennen ten minste drie talen; Nederlands, Frans of Duits, onze ‘nationale’ talen zijn voor hen vaak al de vierde taal. Hoeveel Vlamingen kunnen zich op een dergelijke taalknobbel beroemen?

    Racisten menen dat iemands begaafdheid en intellectuele vermogens verschillen naargelang de etnische afkomst. Een neger kan nooit zo slim zijn als een blanke, wat ie ook doet, dat is dan de regel. Dat is natuurlijk onzin. Niemand twijfelt eraan dat Kofi Annan of Nelson Mandela beschaafde mensen zijn en elke vergelijking met om het even welke blanke kunnen doorstaan. Er zijn talloze voorbeelden van individuele niet-blanken die tijdens hun eigen leven de sprong hebben gemaakt van onder de klapperboom naar het beschaafde westen en die in niets moeten onderdoen voor blanken die hier al tienduizend jaar hun roots hebben. De wetenschap heeft ons op afdoende wijze aangetoond dat er wel raciale kenmerken zijn, maar dat ze niets te maken hebben met de intrinsieke verstandelijke en emotionele vermogens van de mens.

    Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er helemaal geen verschillen zijn. Verspreid over de hele wereld heb je allerlei groepen van mensen en die hebben allemaal een geschiedenis, die voor een groot gedeelte bepaalt wie en wat ze zijn, individueel en als groep. Het is evident dat er concentraties zijn van hoge beschaving en er zijn ook manifest fel achtergestelde gebieden, ik moet daarvan zelfs geen voorbeelden geven. Soms ben ik diep pessimistisch, op het wanhopige af, over de kansen om de onderontwikkeling van bijvoorbeeld zwart Afrika te keren. Maar ik twijfel er geen ogenblik aan dat individuele Afrikaanse negers in staat zijn om zich op uiterst korte tijd te ontwikkelen tot het hoogste beschavingsniveau, noch dat het ‘zwarte ras’ in globo staat is om integraal deel uit te maken van de beschaafde wereld. Onder de juiste omstandigheden kunnen zij zich evengoed opwerken als wij gedaan hebben. Daarbij moeten wij steeds bedenken dat wij, westerse blanken, voor een groot stuk verantwoordelijk zijn voor de ongunstige omstandigheden waarin de ‘onderontwikkelde’ wereld zich bevindt. Wij zijn rijk geworden door de koloniale roofbouw op de grondstoffen en de slavenarbeid van de Derde Wereld en ons beschavingspeil wordt nog steeds in ruime mate bepaald door het schrijnende, blijvende onevenwicht in de betalingsbalans tussen Noord en Zuid.

    Wanneer wij dus spreken over immigratie, dan hebben we het over het samenleven van gelijkwaardige burgers, met dezelfde rechten en plichten, maar niet noodzakelijk met dezelfde waarden, dezelfde cultuur, dezelfde godsdienst, dezelfde huidskleur. De internationaal erkende mensenrechten stellen uitdrukkelijk dat elkeen vrij is om zijn of haar leven in te richten zoals het hem belieft, binnen de grenzen van de geldende wetgeving. Het is evenmin toegelaten om wetten op te stellen die mensen discrimineren op niet-essentiële kenmerken of eigenschappen zoals ras, huidskleur, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, geslacht, seksuele voorkeur, afkomst, laat staan kledij, haartooi of culinaire smaak, of literaire en artistieke interesse.

    De massale migratie van onze moderne tijd brengt dus mee dat er in bepaalde landen, vooral in West-Europa en Noord-Amerika, een steeds grotere diversiteit zal zijn, die in de plaats komt van de monocultuur die honderd jaar geleden nog vrijwel overal intact was.

    Merkel, Leterme en het Vlaams Belang en ook Wilders hebben gelijk als ze zeggen dat de integratie mislukt is, je moet ziende blind zijn om dat te ontkennen. Maar zij trekken allen helaas dezelfde totaal verkeerde conclusie. Zij denken dat we moeten blijven proberen om de volledige integratie na te streven en zelfs af te dwingen, terwijl we allen niet anders kunnen dan vaststellen dat dit nergens lukt, dat het in recente tijden nergens volledig of zelfs maar goeddeels geslaagd is.

    Ik meen dat men realist moet zijn en de volledige integratie van allochtone immigranten zelfs niet moet beogen.

    Zeker, er zijn minimale vereisten, maar die zijn wettelijk vastgelegd of kunnen in niet-discriminerende regels vastgelegd worden. Een elementaire basiskennis van een landstaal is daar zeker bij, maar dat moet niet eens opgelegd worden: zonder die taalkennis kan men in onze maatschappij niet functioneren. Maar men zal wel moeten aanvaarden dat allerlei mensen hun moedertaal spreken thuis, in de eigen kerk en de eigen verenigingen, misschien zelfs de eigen scholen en zelfs op het werk: de ploegen van allochtone arbeiders die onze straten opbreken hebben geen Nederlands of Frans nodig en als zij zich niet wensen te integreren, kunnen zij perfect op alle gebied aan hun trekken komen in hun lokale nationale of taalkundige gemeenschap. Daarmee verhogen ze hun kansen niet, noch die van hun kinderen om hogerop te geraken, bijvoorbeeld door hoger onderwijs te volgen, maar ook voor veel Vlaamse gezinnen is dat niet de eerste doelstelling.

    Begrijp me niet verkeerd: ik ben geen voorstander van dergelijke getto’s, want dat zijn het uiteindelijk, maar ik meen dat we ons daar niet kunnen of mogen tegen verzetten, uit respect voor de eigenheid van de immigranten. Het is een manier van samenleven die wij moeten aanvaarden in onze ruimere gemeenschap. Wat is er verkeerd mee dat bijvoorbeeld een Roemeens, Berbers of Peruviaans immigrantengezin de eigen taal blijft spreken, generaties lang? Als ze maar voldoende kennis hebben van een andere gangbare taal, dan is dat voldoende om hier te overleven en een waardig bestaan uit te bouwen. In het zuiden van de Verenigde Staten is het Spaans zowat de landstaal.

    Een reëel probleem met dergelijke getto’s of concentratiewijken is echter dat ons onderwijs, in een van de landstalen, daaronder lijdt. Wie een taalachterstand heeft omdat ie een andere moedertaal heeft en de onderwijstaal enkel op school gebruikt, die heeft een probleem, niet alleen voor de taalvakken, maar ook voor de andere, omdat taal nu eenmaal het middel is om kennis door te geven, alle kennis, ook wiskunde, fysica, scheikunde…

    Wie dus alle kansen wil open houden om zich op te werken, zal een zo goed als perfecte taalbeheersing moeten hebben. Maar net zoals voor de autochtone bevolking is dat een ideaal dat slecht voor weinigen weggelegd is. Er is nog steeds een Vlaams slecht opgeleid en werkloos of slecht betaald proletariaat, naast een gelijksoortige allochtone onderlaag van de maatschappij. Er is geen enkele intrinsieke reden (maar wel historische) waarom er een oververtegenwoordiging zou zijn van de allochtonen in dat proletariaat, tenzij ze daar zelf voor kiezen en er is geen enkele reden die ik kan bedenken waarom ze dat zouden willen blijven doen.

    Het ziet er niet naar uit dat wij op korte termijn naar de uniforme samenleving gaan waarvan Merkel, Leterme of de racisten in Vlaanderen en Nederland dromen, een situatie waarin de allochtone immigranten en hun nakomelingen naadloos geïntegreerd zijn op alle gebied. Wij zullen moeten leren leven met allerlei tussenvormen, gaande van individuen die alle obstakels overwinnen en tot de top van de maatschappelijke ladder doordringen, over anderen die enkel de laagste sporten bestijgen. Sommigen zullen op termijn als gelijken omgaan met de autochtone blanken en ook door hen aanvaard worden, anderen zullen verkiezen om hun culturele eigenheid te behouden en zich in een eigen midden op te houden, hun eigen culturele verenigingen uit te bouwen enzovoort.

    Er is geen formule die voor iedereen geschikt is of die we aan iedereen moeten willen opleggen. We doen dat niet voor de ‘eigen’ bevolking, waarom zouden we het doen voor de allochtonen? We zullen moeten leren leven met zichtbare, tastbare diversiteit op velerlei manieren, met mensen van allerlei afkomst, geaardheid, belangstelling en voorkeur. Dat is de toekomst van de mensheid en ik verkies ze boven elke vorm van opgelegde eenvormigheid of afgedwongen kunstmatige of valse gelijkheid.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    01-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Chrysanten, Crisantemi
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



    Vandaag trekken we massaal naar onze begraafplaatsen, zoals we dat deden als kleine kinderen, aan de hand van onze ouders en later met onze eigen kinderen aan de hand. Sinds jaar en dag is ook de commercie aanwezig met bloemen, voornamelijk chrysanten. Vroeger waren het vooral van die barokke bloemen, roodbruin en geel gevlamd. Chrusos of chrysos is Grieks voor goud, goudkleurig en anthos betekent bloem. Nu heb je meer van die kleine gele bloemen maar dan in enorme struiken. Je ziet ook kunstige of bloemstukken en stilaan ook allerlei kitscherige dingen, vooral houders voor theelichtjes en kaarsen. De mensen willen iets om op het graf te zetten, zomaar er even gaan bij staan is niet genoeg en het bidden zijn we verleerd. Weduwen en weduwnaars, oudere koppels, moeders en dochters komen soms dagen van tevoren het graf poetsen van een geliefde, ze maken het klaar voor 1 november.


    Toen ik klein was, waren er naast de bloemenverkopers ook enkele kraampjes waar je oliebollen kon kopen in een puntzak, met veel bloemsuiker. In Eeklo, mijn geboortestad, gingen we dan ook even binnen in de grafkapel aan de overkant, me de nu bevreemdende marmeren votiefplaten, waarop men zijn dankbaarheid schreef voor een genezing of een andere gunst. De kapel heeft een plaatsje gekregen in onze literatuur, Johan Daisne schreef in 1958 een kortverhaal, De vierde engel, waarin de drie ‘levens’-grote engelen aan de buitenkant een vierde, magisch-realistische levensreddende kompaan krijgen. Wie leest nu nog Daisne?

     

    Deze dagen hoor je ook aangepaste muziek op de radio en ook op TV zijn er programma’s met sfeervolle muziek op de achtergrond, het is ongepast om nu luide en opgewekte muziek te laten horen of frivole shows te brengen, alhoewel…

     

    Vrijwel zeker zal je vandaag of morgen ook dat eigenaardige stukje intieme kamermuziek van Puccini horen, Crisantemi, dat hij in 1892 componeerde ter gelegenheid van het overlijden van een lid van de Italiaanse koninklijke familie, naar eigen zeggen zou hij het in één nacht geschreven hebben. Hij gebruikte het thema ook in zijn opera Manon Lescaut die in dat jaar in première ging, maar wat was er eerst, het kamermuziekstuk of de opera? Wie weet…

     

    Vrijwel steeds vind je op Cd’s met Crisantemi twee andere werken die al even ongebruikelijk zijn voor hun componist. Puccini heeft vrijwel niets anders geschreven dan opera’s en dat geldt ook voor Verdi en Donizetti. Die twee laatsten schreven elk ook een strijkkwartet en dat zijn de gebruikelijke buren van onze Crisantemi. Alle drie zijn het verstilde, rustig ontroerende werken die je op een dag als vandaag kunnen vergezellen in gedachten die ongewild, geleid door de omstandigheden wegdwalen of door tedere herinneringen met zachte hand naar vroeger terugglijden, naar wat niet meer is, naar wat je mist als je er durft bij stil te staan.

     

    Als je vanavond in de stemming bent, zet dan nog eens de indringende derde symfonie van Gorecki op, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=280.
    Of luister nog eens naar Richard Strauss’ Vier Letzte Lieder, je vindt de tekst en vertaling hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=81.
    Je kan ook met de tranen in de ogen naar Kathleen Ferrier luisteren in Mahlers Kindertotenlieder, mijn vertaling staat hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=22.

    En dan is er zeker ook nog Pergolesi met het Stabat Mater: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=445.
     

    Ik wens je een trage, stille en rustige dag toe, bewust van onze sterfelijke eindigheid, berustend in die rijke, vergankelijke menselijkheid.



    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    29-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.200.000!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Lieve lezers allemaal, het is weer eens zover, we hebben weer een kaap gerond, we zijn een mijlpaal gepasseerd, er is een drempel overschreden. Ik heb het hier nu eens niet over de belangrijke gebeurtenissen in de wereld die we elke avond op het nieuws voorgeschoteld krijgen. Nee, het gaat om mijn blog, mijn website hier op Seniorennet, mijn Kroniek.

    Je hebt het waarschijnlijk niet opgemerkt, maar misschien was jij wel de bezoeker die de 200.000ste pagina aanklikte! Hartelijk gefeliciteerd!

    Ik verheug me ten zeerste over jullie gestadige belangstelling, of je nu een trouwe klant bent dan wel een toevallige voorbijganger. Ik voel me vereerd dat jullie zo talrijk en zo vaak bij mij langskomen. Ik schrijf omdat ik het niet laten kan, maar het is onnoemelijk veel leuker als er ook nog lezers zijn, dat wel.

    Over enkele maanden ben ik vijf jaar bezig met mijn Kroniek en ik ben niet van plan om ermee te stoppen. Je zal dus, als alles goed gaat, ook in de toekomst hier terecht kunnen voor de klassieke ingrediënten: kritische besprekingen van de boeken die ik lees; commentaar bij de politieke en sociale actualiteit; etymologische verkenningen en wijze spreuken en gezegden; filosofische overpeinzingen; polemische confrontaties met de Bijbel, de kerk en met het geloof; reizen in de wereld van de muziek; wandelingen door tijd en ruimte, met aandacht voor kalenders, tijdrekening, klokken en zelfs astronomie; bibliofiele ontboezemingen over boeken, boekdrukkunst, typografie, schrift en taal; wandelingen in de natuur in alle seizoenen; eigen poëzie en kortverhalen en eigen vertalingen uit de wereldliteratuur; interessante sites op het internet; wetenschappelijke merkwaardigheden; hoogte- en dieptepunten uit de wereldgeschiedenis en uit mijn eigen leven en nog zoveel meer: er staan nu al bijna 900 teksten op mijn site…

    Er zijn nog enkele projecten die ik begonnen ben, maar die op verdere afwerking wachten. Zo zou ik graag (ooit) alle vijftien kwartetten van Sjostakovitsj analyseren en bespreken; in al de opera’s van Wagner de problematiek van de liefde onderzoeken; bij P.D. James het beeld van het huwelijk bekijken; van P.B. Shelley Queen Mab helemaal vertalen, met al de noten en toelichtingen; van William Trevor alle romans bespreken; een prosopografie (verzameling levensschetsen) en een beknopte geschiedenis schrijven van atheïsme en ongeloof in Vlaanderen…

    Genoeg werk voor wellicht meer jaren dan ik nog tegoed heb!

     

    Ik besluit met een welgemeend woord van dank aan jullie allemaal, maar heel speciaal aan de lezers en lezeressen die ik ook persoonlijk heb leren kennen via mijn blog en e-mail. Ik wens jullie een goede gezondheid toe en nog veel leesgenot.

     

    Van harte,

     

    Karel


    26-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Civis Mundi, een worsteling, moraal zonder God en LibraryThing
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een Nederlandse lezeres maakte me terloops opmerkzaam op het tijdschrift Civis Mundi. Onlangs is men daar overgeschakeld naar een digitale publicatiewijze. Ik citeer uit de ‘Achtergrond’:

    Sinds begin 1962 heeft Civis Mundi (aanvankelijk Oost-West), gefungeerd als een centrum ter bevordering van een wetenschappelijk verantwoorde bezinning op de grondslagen, inrichting en functionering van de moderne samenleving en cultuur: in jaren ’60 toegespitst op de Oost-West problematiek; en sinds de jaren ’70 verruimd tot bevordering van de actieve participatie van burgers aan het wereld-gebeuren door verstrekking van samenhangende informatie en oriëntatie over de processen en krachten die de ontwikkeling van dat wereld-gebeuren bepalen en in lijn hiermee tevens ter stimulering van de bewustzijnsontwikkeling in het kader van de versnelde ontwikkeling van de moderniteit sinds de jaren ‘60. Sinds eind jaren ’80 is het tenslotte gepresenteerd als een kritische reflectie op politieke filosofie en cultuur. Daarbij is gebruik gemaakt van een eigen tijdschrift en daarmee verbonden activiteiten (symposia, radio-discussies, lezingen, cursussen, e.d.).

    Na bijna een halve eeuw is de tijd aangebroken over te stappen op een nieuwe koers. Civis Mundi gaat verder als een onafhankelijk instituut en een gedigitaliseerd tijdschrift met tweeërlei doel:

     kritische reflectie op achtergrond, problematiek en perspectief van de moderniteit als westerse creatie, bron van politiek-filosofische inspiratie en exponent van universele ambitie;

     en bevordering van interdependent, interdisciplinair, contextueel en coherent denken als antwoord op de fragmenterende en desintegrerende krachten en tendenties in de moderne samenleving en cultuur. Coherent denken wordt bovendien ondermijnd door de snelle opmars van internet met als gevolg een neiging kennis zonder meer gelijk te stellen met losse informatie. Civis Mundi specialiseert zich kortom in een interdisciplinaire aanpak van ontwikkelingen, problemen en perspectieven van de moderniteit en een kritische toetsing van gevestigde structuren, opvattingen en vooroordelen daarover.

    Dit is de website: http://www.civismundi.nl/index.php. Je kan er abonneren op een nieuwsbrief, alles gratis natuurlijk.

    Ik las er een lezenswaardig artikel van Jaak Peeters over de huidige politieke toestand in België en over de N-VA in het bijzonder. Dat was voldoende aanleiding om even na te kijken wie die auteur was (°1946, hij is psycholoog en filosoof en politiek actief in de Vlaamse beweging) en of hij nog meer had geschreven. In de steeds nuttige catalogus van de openbare bibliotheken van Vlaams-Brabant ontdekte ik enkele werken van zijn hand, waaronder Jaak Peeters, De worsteling met de moderniteit. Pleidooi voor een esthetische levensbeschouwing, uitg. Pelckmans, Kapellen, 223 blz., € 18,95. Bij mijn eerstvolgend bezoek aan de Leuvense bibliotheek Tweebronnen ontleende ik het exemplaar, ik heb het net uit. Helaas was dat een teleurstelling. Het lijkt een te snel geschreven boek: de taal is niet altijd even verzorgd, de stijl niet homogeen: soms betogend, soms onbezonnen scheldend en veroordelend, soms een wetenschappelijkheid ambiërend of pretenderend die de auteur niet kan waar waken. De moeilijkheid is dat hij het naar eigen zeggen niet nodig of nuttig vond om naar de bronnen te gaan voor zijn wijsheid. Hij meent dat dit al vaak genoeg gedaan is en steunt zich dus op secundaire literatuur, op auteurs die dus wel zelf de bronnen geraadpleegd hebben. Hij neemt zijn citaten van de klassieke auteurs dus over uit die analyses en syntheses van anderen. Daarmee legt hij zich neer bij en vertrouwt zich toe aan hun interpretaties en hun steeds selectieve aanpak. Dat kan meevallen, als men te maken heeft met regelrechte autoriteiten, zoals een Dijsterhuis. Maar het kan ook behoorlijk tegenvallen als men met mindere goden te maken heeft of met meer twijfelachtige lieden, die een verborgen agenda hanteren, zoals helaas niet ongebruikelijk is, zowel bij publicisten van linkse als van rechtse signatuur, zoals de marxist Eric Hobsbawm (die de auteur hardnekkig Hobshawm noemt), of de controversiële conservatieve Roger Scruton. Een andere eigenaardigheid is dat Peeters zijn secundaire bronnen uitsluitend in de Nederlandse vertaling leest en citeert. Ook dat kan misschien meevallen, maar dat is niet mijn ervaring. Ik heb in mijn leven nog maar één Nederlandse vertaling gelezen die het origineel benaderde en dat is de meesterlijke omzetting die Max Schuchart maakte van Tolkiens glorieuze The Lord of the Rings en het leuke The Hobbit.

    Hoe dan ook, het boek van Jaak Peeters is geen originele intellectuele hoogvlieger. Het is veeleer een aaneenrijgen van allerlei citaten uit de boeken die hij gelezen heeft en van citaten in die boeken van nog andere auteurs, gekruid met de persoonlijke opinies van Jaak Peeters. Ook die opinies gaan alle kanten uit; soms zijn ze verantwoord, soms pedant, soms slaan ze de bal helemaal mis, soms zijn ze gewoon ergerlijk, zoals wanneer hij onnadenkend insisteert dat homoseksualiteit ‘niet de normale seksualiteit is’ en ‘noodzakelijkerwijze steriel moet zijn’; of wanneer hij onnodig scherp tekeer gaat tegen het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.

    Ik kan je dit boekje niet aanraden, lieve lezers. Je kan veel beter één bladzijde lezen van een belangrijk auteur dan de 322 die deze zelfverklaarde derderangs auteur aan hen wijdt.

    Sinds enige tijd heb ik me ingeschreven voor de nieuwsbrief van de Britse National Secular Society, klik hier voor hun website: http://www.secularism.org.uk/. In hun jongste mail vond ik een verwijzing naar een tekst van Frans De Waal, de bekende bioloog-primatoloog, van wie ik hier onlangs een belangrijk boek besprak, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=676013.

    In The New York Times liet De Waal een zeer interessant artikel verschijnen onder de titel: Morals without God?, klik hier voor de tekst: http://opinionator.blogs.nytimes.com/2010/10/17/morals-without-god/?emc=eta1

    Vooral één opmerking heeft me even ‘gepakt’: als we de bestaande godsdiensten hebben afgewezen, om welke gerechtvaardigde reden dan ook, zal het noodzakelijk blijken om nieuwe organisaties in het leven te roepen om te voldoen aan terechte (religieuze) verlangens in de mens; welnu, die nieuwe modellen zullen op korte tijd onvermijdelijk verglijden naar de oude religies, met voorgangers, idolen, heilige boeken, morele voorschriften &c. Ik moet toegeven dat dit in het verleden inderdaad altijd al zo gegaan is. Maar moet het ook?

    Om te eindigen wijs ik mijn lezers graag op het bestaan van twee computerprogramma’s, bestemd om je persoonlijke bibliotheek te catalogiseren. Boekenliefhebbers komen er vroeg of laat toe om hun boekenbezit te ordenen op een of andere manier, al was het maar om te vermijden dat je hetzelfde boek tweemaal aankoopt. Dat kan een simpel lijstje zijn in Word, of een heuse database. Mijn eerstgeboren zoon heeft ooit voor mij op zijn Commodore 64 een erg handig programmaatje geschreven in Basic, met allerlei leuke toepassingen, zoals de herkenning van een auteur als je de eerste letters van zijn naam intikt. Helemaal leuk is een programma als LibraryThing. Je creëert er online een eigen bestand van je boeken, met mogelijkheden om je bibliotheek in te delen naar eigen smaak en behoeften. Voor het invoeren van je boeken hoef je slechts enkele aanduidingen te geven, bijvoorbeeld Tolkien, of Hobbit en dan kan je kiezen uit een reeks boeken die op je scherm verschijnt, inclusief de cover. Gewoon aanklikken en het boek zit in je catalogus! Je kan er nog allerlei opmerkingen en details aan toevoegen. Er is zelfs een mogelijkheid om in te voeren op basis van de ISBN-code, zelfs met een barcodelezer. En daar stopt het niet bij! Het is namelijk ook een sociale website voor boekenliefhebbers. Zo kan je meteen zien welk ander lid dezelfde boeken heeft als jijzelf en kan je die een berichtje laten… Er zijn nog vele andere toepassingen, teveel om op te noemen en alles in verscheidene talen, ook in perfect Nederlands. Tot 200 boeken is het gebruik gratis, daarboven betaal je $10 per jaar of minimaal $25 voor levenslang gebruik. Het zal je niet verbazen dat ik met plezier zelfs $40 heb gestort, ik heb al 229 van mijn boeken ingevoerd, de rest volgt. Je kan dat gaan bekijken als je wil, klik hier: http://www.librarything.nl/home/KarelDhuyvetters.

    Er is een gelijksoortig Nederlands programma: http://boekenliefde.nl/index.html. Ik heb voor het meer internationale LibraryThing gekozen omdat ik nu eenmaal weinig in het Nederlands lees. Mijn teleurstellende ervaring met het boekje van Jaak Peeters heeft me weer voor een tijdje genezen van elke neiging om dat nog eens te proberen, maar als een van mijn lieve lezers een interessant boek in onze heerlijke moedertaal tegenkomt, dan ben ik altijd klant.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    22-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.onrust
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Ik ben wat onrustig, de laatste dagen.

    Een mens voelt dat heel goed aan, je kent immers de signalen. De spijsvertering werkt wat tegen, je slaapt minder goed, je droomt van akelige of compromitterende dingen, je bent meer prikkelbaar en reageert emotioneel op wat er in je omgeving gebeurt. Je hebt onbestemde verlangens en onverklaarbare antipathieën. Kortom, je bent uit je gewone doen en je voelt je daar allerminst goed bij. Stilaan begin je je af te vragen hoe dat komt, wat de aanleiding of de oorzaak is.

    Misschien is het gewoon ‘het vallen van de blaren’, een jaargetijde waarin iedereen wat melancholisch wordt. De zomer is voorbij, de natuur gaat geleidelijk over op een trager ritme, de winter staat voor de deur. Je komt minder buiten en daardoor ontmoet je minder mensen, de kans op vereenzaming neemt toe.

    Over enkele maanden word ik vijfenzestig. Ik stel vast dat ik met gemengde gevoelens uitkijk naar 16 januari 2011. Niet dat er ook maar iets gaat veranderen: ik ben al op pensioen sinds eind oktober 2005. Ik plan geen grote feestelijkheden. Het vooruitzicht dat ik vanaf dan gratis op de bus mag en voor een paar euro met de trein mag rijden, is wel leuk maar niet echt wereldschokkend. Ik maak immers weinig gebruik van het openbaar vervoer, niet omdat ik veel met de auto reis (ik rijd zelf nooit met de auto, nooit gedaan), maar omdat ik me weinig verplaats en ook niet van plan ben om daaraan veel te veranderen. Toch is er iets met het ronden van die kaap. Ik denk dan aan mijn Vader zaliger, die werkte tot zijn 65ste en een jaar later al begraven was. Of aan mijn broer die al op zijn 59ste stierf; ik hoor hem nog zeggen: ik was wel graag zo oud geworden als ons Vader… Ik denk ook aan mij oudste broer, tien jaar ouder dan ik en sinds twintig jaar geplaagd door ernstige gezondheidsproblemen, die nu lijken te culmineren. Hoe dan ook, in onze maatschappij ben je op 65 officieel ‘oud’ en dat doet me blijkbaar toch wel iets.

    Wij mensen zijn erg gehecht aan onze gewoonten en ik ben een goed voorbeeld van die algemene regel. Ik draag mijn schoenen twintig jaar, mijn cardigans tot ze van mijn lijf vallen, een nieuwe jas koop ik wellicht nooit meer. De kans is klein dat ik nog aan nieuwe hobby’s begin of dat ik de oude laat. Mijn ontbijt is een vast ritueel van vers geperst citrussap en ontbijtgranen met melk, gevolgd door de pilletjes voor het hart en de slechte cholesterol. Rond kwart na tien drink ik een kop bancha thee, na de broodmaaltijd op de middag een kop cafeïnevrije espresso, rond half vier een kop kukicha thee. ’s Avonds kook ik, daarna doen we de vaat met de hand, onze vaatwasmachine hebben we van de hand gedaan aan familie. Vervolgens kijken we naar het journaal op tv, soms naar educatieve of culturele programma’s, vooral op BBC, of naar de klassieke muziekzender Mezzo, of luisteren we gewoon naar muziek op radio of cd, Lut met een kruiswoordpuzzel, ik met een boek. Op zaterdagvoormiddag doen we inkopen in een klein grootwarenhuis in het naburige dorp.

    Onze huiselijke gewoonten worden zelden onderbroken, we hebben blijkbaar meer behoefte aan de rust van onze vaste gebruiken dan aan de mogelijke opwinding van verrassingen of uitzonderlijke gebeurtenissen.

    Een nadeel daarvan is, dat als er dan toch plots iets gebeurt, je er onwennig op reageert, dat het je meer aangrijpt dan normaal is. Onverwacht bezoek, gebeurtenissen in de familie of in de buurt, zelfs feiten in het nieuws zijn al voldoende om de spanning te doen stijgen. De media doen er trouwens alles aan om een en ander zo op te kloppen dat zelfs triviale zaken kunstmatig een belang krijgen dat wij ze zelf niet zouden geven. Een voorbeeld.

    Sinds vier weken is Vlaanderen in de ban van de zogenaamde parachutemoord en van de Marollenmoord. Het zijn rechtszaken voor een hof van assisen, dus met een volksjury. In het ene geval gaat het (wellicht) om een passionele moord op een liefdesrivale, in het andere (wellicht) om een gewelddaad van een jonge drugsverslaafde. De beide kwesties hebben voor mij slechts een zeer relatief belang. Ik weet dat dergelijke zaken gebeuren, helaas, maar de details van de concrete gevallen interesseren me niet. Ik lees nooit kranten of magazines en kijk ook niet naar reportages over dergelijke kwesties op tv. Het zijn randverschijnselen in de maatschappij die wat mij betreft slechts een eenmalige vermelding verdienen in het nieuwsoverzicht. Ik heb dus al weken lang uitvoerig de gelegenheid om mij te ergeren aan de misplaatste aandacht die de media aan die kwesties geven.

    Een ander voorbeeld. België heeft 129 dagen na de parlementsverkiezingen nog steeds geen regering, er is zelfs geen uitzicht op een mogelijk begin van een regeringsvorming. De reden daarvoor is zeer eenvoudig: de verkiezingsuitslag heeft duidelijk aangetoond dat Vlaanderen, Wallonië en Brussel drie zeer verschillende entiteiten zijn, op werkelijk alle gebied. Men probeert wanhopig te doen alsof dat niet zo is en een federale regering te vormen, maar dat kan onmogelijk lukken. Een Belgische regering moet immers algemene wetten maken en een algemeen beleid voeren voor het hele land, terwijl de Franstaligen een (links) beleid wensen dat voor hen geschikt is, terwijl de Vlamingen een (rechts) beleid willen dat voor Vlaanderen past. Geen van beiden wil dat de andere bepaalt wat in de eigen regio gebeurt. Een vergelijk is niet meer mogelijk en het is ook niet wenselijk: we zijn drie verschillende regio’s, er zijn geen Belgische oplossingen voor onze problemen, het moet maatwerk zijn voor elk van de drie. Een zeer verregaande autonomie op vrijwel alle vlakken is dus de enige oplossing en daarover is iedereen het eens.

    Het probleem is echter dat men die autonomie wil regelen binnen een Belgisch staatsbestel. De discussie wordt gevoerd naar aanleiding van de vorming van een federale regering, terwijl ze zou moeten gevoerd worden door de democratisch verkozen parlementen van de drie regio’s. Maar die houden zich zeer ver van die discussie en doen gewoon hun werk voor die aangelegenheden waarvoor de autonomie al een feit is.

    Men kan er dus niet uitgeraken en iedereen weet dat, iedereen beseft dat het zo niet verder kan. Zelfs als er nu nog een keer een laatste compromis bereikt wordt, wat weinig waarschijnlijk is, zal dat niet lang standhouden. We gaan naar autonome regio’s, onvermijdelijk. De vraag is alleen wanneer en hoe.

    Sinds maanden maak ik me dus dagelijks druk over de zinloze show die opgevoerd wordt voor de televisiecamera’s en microfoons en in kranten en tijdschriften. Men kent de problemen en men weet wat de eindoplossing zal zijn. Maar men gaat toch door met de klassieke onderhandelingen voor de vorming van een federale regering, alsof we nog in 1830 zijn. Geen wonder dus dat ik het ook op dat punt behoorlijk op mijn heupen krijg, zeker als de oppermalloot van de socialistische vakbond ons na de zoveelste ergerlijke treinstaking ook nog eens komt vertellen dat de Vlaamse linkse politieke partijen één front moeten vormen met de Waalse, veeleer dan met de Vlaamse! Die man hoort thuis in een reservaat, een psychiatrische instelling of in Noord-Korea.

    Ook de houding van de Franstalige politici is ronduit ergerlijk. Zij zien elke Vlaamse eis voor autonomie (terecht) als een bedreiging van hun onrechtmatig verworven rechten. Maar dat is precies autonomie: je eigen boontjes doppen en niet afhankelijk zijn van anderen, als het goed gaat of het slecht. Men is in Vlaanderen niet meer bereid tot verregaande overdrachten van de ene regio naar de andere. Aangezien het niet lukt om binnen België een billijke verdeling van de middelen af te spreken op basis van objectieve criteria, zit er niets anders op dan het land te verdelen en elk onze zin te doen.

    Wij hebben Wallonië of Brussel niet nodig. Wij voelen ons niet met hen verbonden, er zijn geen emotionele banden, wij zijn geen oewaarde landchenoten’. En dat wij hen ooit nodig zouden kunnen hebben, dat zij ons van de ondergang zouden redden, dat is om meer dan één reden erg onwaarschijnlijk: ze hebben ons nog nooit geholpen, hebben ons altijd uitgebuit; zij zijn met drie miljoen, wij met zes miljoen; zij zijn ons niet gunstig gezind, nooit geweest en ook nu niet, want zij weigeren ons het zelfbestuur dat wij al zo lang opeisen.

    Het zal mijn lezers geenszins ontgaan zijn dat ik me ook mateloos opwind over godsdienst en religie. Steeds meer mensen wenden zich af van de kerk en dat is een goede evolutie. Maar uit eigen ervaring weet ik dat het niet simpel is om zomaar definitief en volledig te breken met een kerkelijk verleden. Het is een proces dat zou moeten begeleid worden, want de banden waren heel intens en diep, een leven lang. Ik meen ook dat onverschilligheid geen alternatief is voor kerkelijkheid. Ik wil iets in de plaats, maar dat is veel gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ik probeer nu al drie jaar enig contact te krijgen met ‘lotgenoten’, maar heb daarin nog geen enkel concreet resultaat geboekt. Ik wil graag gelijkgezinden ontmoeten, met hen praten of corresponderen; ik wil me inzetten voor een vrijzinnige, humanistische maatschappij, ik wil deelnemen aan manifestaties en samenkomsten en vieringen, ik wil me dienstbaar maken in een niet-confessionele samenleving. Maar dat lukt me absoluut niet. Jammer.

    Naast deze grote of ernstige ergernissen zijn er ook nog enkele mindere, maar die toch bijdragen tot de malaise. Door een jarenlang gebrek aan lichaamsbeweging en eindeloze uren gebogen over boeken of starend naar een computerscherm, zittend in een zetel, heb ik een heel stramme nek gekregen en dat is echt wel hinderlijk. Het is vervelend als je lichaam tegen wringt bij je hobby: lezen en schrijven.

    We hebben ons recentelijk een laptop aangeschaft, dan kunnen we allebei ongestoord computeren. Daarbij hoort ook een draadloze internetverbinding en een lokaal netwerk, natuurlijk. Met enige moeite heb ik dat geïnstalleerd. Maar nu zijn er allerlei compatibiliteitsproblemen en conflicten tussen toestellen en programma’s en dat is veel minder gemakkelijk op te lossen als je geen specialist bent. Een laptop heeft geen muis maar een ‘pad’, een kleine zone aan het toetsenbord waarop je kan klikken en vegen en schuiven… Dat is even wennen, wellicht zelfs langer dan even, want aan mijn rechterhand ben ik 20% gehandicapt na een val met de moto en een Sudek-episode. Ik voel allerlei krampen en stijfheid door die ongewone bewegingen en houdingen.

    En dan is er het Zaans klokje dat ik ooit kocht in de brocante: plots stilgevallen. Een reinigingsbeurt en wat zuinig aangebrachte olie brachten soelaas, maar dan viel plots de haak waaraan het ophing uit de muur en daar gaapt nu een vrij aanzienlijk gat, dat zich maar moeilijk laat vullen op een manier die toelaat om er weer een plug in aan te brengen. Dus ligt het klokje nu al enkele weken stom en triest te wachten en mis ik mijn dagelijkse gewoonte om de gewichten op te trekken en het vrolijke belletje op het halve en het volle uur. Enkele dagen later kreeg ook het Kundo-klokje kwalijke kuren: zomaar stilvallen; dat zal ook reinigen en oliën worden, maar dat is een erg delicate zaak: de ronddraaiende ‘slinger’ hangt op aan een stalen draadveer en voor je het weet, knapt die af…

    Deze zomer heb ik verzuimd om wat buitenschilderwerk te doen aan ramen en deuren en ook enkele kleine herstellingen aan de goten weeral uitgesteld. Nu is het daarvoor te vochtig en te koud, het zal dus volgend jaar moeten gebeuren, maar dat zeg ik nu al enkele jaren…

    We hebben nu gescheiden riolering in de straat en we moeten daarop aansluiten. De gemeente draagt voor duizend euro bij en we zouden een schatting van de kosten krijgen, maar die is er nog niet. De oprit is in asfalt, dat zal dus breekwerk worden, geen aangenaam vooruitzicht.

     

    Als ik dat zo allemaal bijeen zie, dan denk ik enerzijds: waarover maak ik me druk? Maar anderzijds begrijp ik ook wat beter waarom ik me niet helemaal lekker voel. Er is namelijk een irritante verstoring van de normale gang van zaken, van de vaste gebruiken in ons gezinnetje en dat wringt bij het gewoontedier dat ik ben. Langs de andere kant is er een ongelooflijke lethargie en een manifeste onwil om iets te veranderen in dit apenland van ons en om de politieke en ideologische problemen eindelijk een deugdelijke oplossing te geven en voorgoed een einde te maken aan de kerkelijke overheersing in Vlaanderen.

    Het is wellicht die tegenstelling in mij die de oorzaak is van mijn ongemak. Van sommige dingen in mijn directe omgeving wens ik helemaal niet dat ze veranderen, voor andere, meer algemene en principiële kan het voor mij niet snel genoeg gaan.

    Ik hoop, lieve lezers, dat ik jullie niet verveeld heb met deze jeremiade. Misschien heb je jezelf er een beetje in herkend en heb ik je zo wat geholpen om de relativiteit van de dingen in te zien. Dat ik het allemaal eens heb mogen zeggen/schrijven heeft op mij hopelijk een gelijkaardig effect.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    16-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De immanente ongerechtigheid van de aartsbisschop
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De katholieke aartsbisschop van Mechelen-Brussel, André Léonard, zegt in een autobiografisch boekje dit over aids:

    “Ik zie in deze epidemie dus geen straf, hoogstens een soort immanente gerechtigheid, een beetje zoals we op het ecologische vlak soms de rekening gepresenteerd krijgen voor wat we het milieu aandoen.”

    We moeten die zinnetjes goed lezen. Het meest opvallende daarin is het woordje gerechtigheid. Het is een zeer zwaarwichtig woord, dat we enkel in zeer ernstige omstandigheden gebruiken: gerechtigheid is geschied! De gerechtigheid Gods. Het zwaard der gerechtigheid. Naar recht en gerechtigheid. Het zijn staande uitdrukkingen voor plechtige, formele gelegenheden. Niemand zal dat woord ijdel of lichtvaardig in de mond nemen. We bewaren het om uitdrukking te geven aan onze diepste gevoelens over recht en rechtvaardigheid, vooral wanneer die in het gedrang zijn gekomen. Zo zeggen we aan het einde van een proces, wanneer een manifest onschuldige wordt vrijgesproken, of wanneer een onverbeterlijke misdadiger uiteindelijk toch wordt veroordeeld: gerechtigheid is (dan toch) geschied.

    Het gaat dus steeds om een situatie waarin iemand een overtreding heeft begaan, waarbij onrecht is gebeurd, waarbij een wet is overtreden, of wanneer iemand daarvan beschuldigd is. Gerechtigheid geschiedt, wanneer de uitspraak daarover gezien wordt als rechtvaardig, als in overeenstemming is met de geest en de letter van de wet. Dat zijn de elementen: een beschuldigde, de beschuldiging van een wetsovertreding, een oordeel volgens de wet en een evaluatie van dat oordeel.

    Laten we dat toepassen op aids en wat André Léonard daarover zegt.

    Wie is hier de beschuldigde? Dat is de persoon die aan aids lijdt. In een latere verduidelijking zei André Léonard dat hij enkel die personen viseerde die aids hadden opgelopen door promiscue seksueel gedrag, dus niet de kinderen die het hiv-virus hebben overgeërfd van hun ouders, noch de moeders die het hebben van hun wettige echtgenoot of omgekeerd, noch de verplegenden die besmet geraken in de uitvoering van hun taak enzovoort.

    Seksueel promiscue gedrag, zo zei Léonard, kan niet goedgekeurd worden door de kerk. Hij bedoelt daarmee elke seksuele daad buiten het monogame huwelijk, en daarbinnen elke seksuele daad die niet rechtstreeks en uitsluitend op de voortplanting gericht is.

    Dat verkeerd, onterecht gebruik van de seksualiteit is dan bijvoorbeeld masturbatie, orale en anale seks en wat dies meer zij, maar ook ‘normale’ seks met andere partners dan de wettige echtgenoot of seks tussen personen van hetzelfde geslacht, of seks van volwassenen met minderjarigen, of seks tussen minderjarigen of tussen ongehuwde volwassenen, of seks met dieren… we kunnen nog wel even doorgaan, want de menselijke vindingrijkheid op seksueel gebied is nauwelijks in te dijken.

    We kennen nu dus de beschuldigden: de aidslijders die de ziekte hebben opgelopen door promiscue seksueel contact.

    Wat is dan de beschuldiging?

    Dat zij bepaalde wetten hebben overtreden, anders kan je niet beschuldigd worden. Welke wetten zijn dat? Dat kunnen algemeen aanvaarde wetten zijn, uitgevaardigd door de staat en te boordelen door het gerecht. Seksueel verkeer tussen volwassenen en minderjarigen is strafbaar, dat is duidelijk. Maar wij zien onmiddellijk dat de kerkelijke wetgeving, of de christelijke moraal, veel verder gaat dan het strafrecht. Masturbatie bijvoorbeeld is (gelukkig) niet strafbaar, tenzij je dat in het publiek doet, zoals Diogenes. Wat volwassen partners, al dan niet van hetzelfde geslacht, al dan niet getrouwd, in de beslotenheid van een privéwoning of zelfs ergens op een afgelegen plek in de natuur doen, daar maakt de wet of het gerecht zich hier bij ons niet druk over. Promiscue seksueel gedrag is dus voor de burgerlijke wetgeving grotendeels niet strafbaar.

    Het is dus enkel de kerk die hier een oordeel en een veroordeling uitspreekt, voor een overtreding van de eigen wetten van de kerk, die veel verder gaan dan de wetten van de staat en zelfs verder dan de algemeen erkende rechten van de mens. Die zeggen immers dat men niemand mag discrimineren op basis van (onder meer) seksuele geaardheid of voorkeur, bijvoorbeeld homoseksualiteit. Iemand veroordelen op die basis is wel de grootst mogelijke discriminatie.

    Wat zegt nu de aartsbisschop over aids? Dat het geen straf (van God) is, maar een (soort van) immanente gerechtigheid. Met gerechtigheid bedoelt hij dat gerechtigheid is geschied, wanneer iemand aids heeft gekregen door promiscue seksueel gedrag. Met immanent bedoelt hij, dat het gevolg rechtstreeks verbonden is met de overtreding; hij spreekt van een ‘logisch gevolg’, onvermijdelijk, noodzakelijk, uit de aard van de zaak zelf. Hij stelt dus dat het in overeenstemming met de letter en de geest van de wet is, dat iemand dan aids krijgt.

    Over welke wet gaat het dan? Hier haalt Léonard de dingen door elkaar. Het is onmogelijk dat iemand door het overtreden van een kerkelijke wet een ziekte zou oplopen, terwijl iemand die niet kerkelijk is en dus niet gebonden door die particuliere wetten, die ziekte niet zou kunnen krijgen. Toch stelt hij dat men door het overtreden van (louter) kerkelijke wetten altijd en noodzakelijkerwijze aids zou krijgen, en dat je aids dus altijd kan vermijden door de kerkelijke wetten na te leven. Dat is de betekenis van immanente gerechtigheid.

    Laten we wel wezen. Aids krijg je door promiscue seksueel contact enkel indien je partner hiv-positief is en je geen voorzorgen neemt. Er is dus een heel ruime waaier aan seksueel promiscue gedrag waarbij je geen enkel risico loopt op aids, zelfs met aidspatiënten en hiv-positieve partners. Anderzijds kan je ook door louter toeval aids krijgen, bijvoorbeeld door een prikaccident in de verpleging. Er is dus geen sprake is van enige wetmatigheid, immanentie of noodzakelijkheid die verband houdt met de kerkelijke morele wetgeving.

    Er is ook geen sprake van enige wetsovertreding, althans niet van algemeen geldende wetten. Er is geen enkele wet die zegt dat je niet onveilig mag vrijen, zelfs niet met aidslijders of hiv-positieve partners. Er zijn slechts enkele gevallen bekend van mensen die veroordeeld zijn omdat ze wetens en willens en met kwaadwillige bedoelingen een partner buiten zijn of haar weten hebben besmet. Promiscue gedrag is dus niet strafbaar, zelfs niet als het risicovol is. Als er geen wet overtreden is, is er ook geen beschuldigde, geen veroordeling, en kan er ook geen sprake zijn van gerechtigheid wanneer iemand aids krijgt.

    We kunnen in bepaalde gevallen wel zeggen: eigen schuld, dikke bult, maar dan enkel wanneer iemand risicovolle seksuele contacten aangaat zonder de nodige voorzorgen te nemen. Dat geldt voor alle seksueel overdraagbare ziekten en dat geldt nog meer voor aids.

    Maar zelfs in dat geval is er wel sprake van een logisch gevolg, maar niet van gerechtigheid. Dat is de fundamentele vergissing van Léonard en dat is ook waaraan zoveel mensen zich storen. Hij dicht daar iets of iemand een macht toe om een oordeel te vellen, om een juridische en ethische of morele uitspraak te doen over oorzaak en gevolg. De ziekte mag dan al geen straf zijn volgens hem, het is in zijn ogen het ‘terecht’ onvermijdelijk gevolg van een onvoorzichtige daad; gerechtigheid geschiedt met andere woorden wanneer iemand onvoorzichtig is, de onvoorzichtigheid is een overtreding van een wet.

    Léonard weerhoudt zich nog net van te zeggen dat het een straf van God is, maar waar komt die gerechtigheid volgens hem dan wel vandaan? Niet van de burgerlijke wetgever, niet van de goddelijke. Het moet dus van de Natuur zelf komen: het is de Natuurwet die overtreden wordt en het is de Natuur die zich wreekt door de overtreder aids te bezorgen. Dat is de gedachtegang en het is belangrijk dat we dat inzien.

    Enerzijds is het een drogreden in hoofde van de aartsbisschop, want als de kerk over de Natuur spreekt, dan bedoelt ze daarmee steeds God zelf, want God is de almachtige schepper van de natuur, die hij constant in stand houdt. God heeft de natuur gemaakt zoals hij is. Als er aids is, is dat omdat God dat veroorzaakt of toelaat. Als hij zou gewild hebben dat er geen aids was, dan zou er geen aids geweest zijn.

    Het is ook niet de mens die tegen de wil van God in aids heeft in de wereld gebracht, door promiscue seksueel gedrag bijvoorbeeld. Zelfs in de fantaisistische veronderstelling dat aids op de mens is overgegaan door seksueel contact van de mens met hiv-positieve apen, is het nog altijd niet de mens die de apen hiv-positief heeft gemaakt; en als de kerk haar verbod op promiscue seksueel gedrag wil uitbreiden tot de bonobo’s, dan gaat ze, als ik goed ingelicht ben, zich een wanhopig ondankbare en uitzichtloze taak op de hals halen.

    Anderzijds is het verschuiven van de gerechtigheid Gods naar de Natuur een aanwijsbare filosofische en wetenschappelijke vergissing. Men dicht de Natuur dan een zeer antropomorfe wraaklustigheid toe die ze manifest niet heeft: de Natuur bestraft zogezegd wie haar wetten overtreedt. Je zou soms wensen dat het zo was, dan zouden we misschien wat voorzichtiger zijn. De vergelijking die Léonard maakt met milieuovertredingen gaat niet op. Zeker, als we de wereld vervuilen, moeten we in ons eigen vuilnis leven en we staan ongetwijfeld nog voor heel wat gevolgen van onze daden die we nu nog niet kunnen overzien. Maar het is een primitieve, animistische en totaal onwetenschappelijke manier van denken als we de natuur krachten en bedoelingen toedichten die er gewoon niet zijn. De natuur werkt met wetmatigheden en met het toeval, punt uit. De natuur heeft geen bedoelingen, geen emoties, kan niet blij of boos zijn, kan ook geen wraak nemen wegens overtredingen, er is in de natuur geen immanente rechtvaardigheid of gerechtigheid, ik wou dat het waar was! De natuur is het weerloos slechtoffer van haar belagers.

    Aids is geen reactie van de natuur op risicovol promiscue seksueel gedrag met hiv-positieve partners. Aids is een toevallige afwijking in de natuur, zoals ook de mens niet meer en niet minder is dan het resultaat van een lange evolutie, volgens bepaalde wetmatigheden maar evenzeer met veel toevallige omstandigheden en voorvallen.

    Er is dus in de natuur op geen enkele manier sprake van immanente gerechtigheid. Het is integendeel de kerk die aan de normale, logische consequentie van risicovol seksueel gedrag een morele betekenis geeft. Zij verbindt haar specifieke morele voorschriften en haar eigen, zogenaamd goddelijke gerechtigheid aan wat niets anders is dan een ethisch neutrale biologische wetmatigheid. Dat is vanuit wetenschappelijk maar ook vanuit filosofisch standpunt een ontoelaatbare uitbreiding.

    De kerk situeert dat risicovol seksueel verkeer vooral in homoseksuele middens. Voor dat vanuit kerkelijk oogpunt principieel ongerechtigd gebruik van de seksualiteit komt er, volgens de kerk, een onvermijdelijke natuurlijke reactie: aids. Dat is primitief denken. Men dicht De Natuur enerzijds 'normale' dingen toe, zoals het uitsluitend gebruik van seksualiteit voor de voortplanting binnen het monogame huwelijk. Dat is op zich al erg bedenkelijk, want ik zou de kinderen niet willen te eten geven die op een andere manier verwekt zijn, noch al het zaad bijeen dweilen, ook dat van (zogezegd) celibataire priesters, dat ooit ergens anders is beland dan in de schoot van de eigen wettige echtgenote.

    Anderzijds zijn er volgens de kerk in De Natuur ook abnormale seksuele dingen, zoals de eerder genoemde onanie, vreemd gaan &c. en weer dicht men De Natuur de macht toe om die vergrijpen te bestraffen met een gepaste tegenmaatregel: aids. De natuur reageert op verkeerd gebruik van seksualiteit door de daders een dodelijke ziekte te bezorgen. Dat is erger dan primitief denken, dat is waanzin, in dit geval religieuze waanzin. Dit is erger dan zeggen dat het een straf van God is. Het is De Natuur de schuld geven van aids.

    Bekijken we dan Léonards vergelijking met de ecologische rampen die we onszelf aandoen. Als we de vergelijking doortrekken, dan stelt de kerk elke ongepaste seksuele activiteit zoals masturbatie, overspel &c. gelijk met het storten van radioactief afval op zee. Hier zie je hoe mank die vergelijking loopt. In het ene geval is er sprake van een onbezonnen agressieve daad, die het natuurlijk evenwicht van de aarde in gevaar brengt. In het andere geval is er sprake van individuele seksuele praktijken die op zichzelf totaal ongevaarlijk zijn, zoals voorhuwelijkse betrekkingen, maar die grote gezondheidsrisico's met zich mee kunnen brengen wanneer men onvoorzichtig is bij het vrijen. Nu is het precies de kerk die zich met hand en tand verzet tegen het gebruik van het condoom, het eenvoudigste middel om de verspreiding van aids tegen te gaan.

    Om het zichzelf nog moeilijker te maken, vergeleek Léonard aids ook met longkanker, die je oploopt als je overdreven veel rookt. Weer begeeft hij zich op wetenschappelijk glad ijs. Er zijn overvloedige bewijzen voor een directe oorzakelijke band tussen roken en longkanker, maar er zijn vanzelfsprekend ook gevallen van verstokte rokers die honderd worden en van mensen die nooit gerookt hebben en toch aan longkanker sterven. Ook daar is er dus geen sprake van een immanente wetmatigheid. Maar er is absoluut geen sprake van gerechtigheid: roken is op zich niet verboden, enkel op bepaalde plaatsen. Roken is dus toegelaten, ook door de kerk. Hoeveel kinderen hebben niet leren roken van parochiepriesters en proosten van jeugdbewegingen? Wij weten nu dat roken risicogedrag is. Maar stellen dat de natuur zich wreekt door mensen longkanker te bezorgen, dat is dwaasheid en prietpraat.

    Longkanker kan nooit als gerechtigheid bestempeld worden, niet vanuit medisch oogpunt, niet vanuit moreel standpunt. Als we zo redeneren, dan lopen we onvermijdelijk vast. Risicovol seksueel gedrag doe je uit vrije wil; roken ook? Vergeten we dan zomaar wat de reclame teweegbrengt? Als er geen reclame zou zijn, wordt er veel minder gerookt, dat is bewezen.

    Laten we nog een stapje verder gaan in dezelfde richting. Werken in kolen- en kopermijnen en nog veel andere industrieën is ronduit gevaarlijk. En toch doen mensen dat massaal, uit vrije wil, of omdat er geen andere keuze is voor hen. Moeten we dan zeggen, met de aartsbisschop, dat stoflong, asbestosis, dood en verminking bij ongevallen allemaal het resultaat zijn van immanente gerechtigheid? Straks zitten we bij oudtestamentische en middeleeuwse religieuze opvattingen, waarbij God de pest stuurt om de mensen te bekeren… Ik ben er zeker van dat precies dat de onderliggende ideeën zijn van de aartsbisschop.

    Beide vergelijkingen zijn typische voorbeelden van hoe een vooraanstaand kerkelijk intellectueel zich laat verleiden tot wetenschappelijke nonsens op grond van theologische beginselen, namelijk dat er een God is die door zijn Openbaring aan de mens duidelijk maakt wat Hij wil en wat goed en slecht is, dat er dus een Goddelijke Natuurwet is en een goddelijke gerechtigheid om die te bewaken en de overtreders te bestraffen. Die is er niet. Wij staan er alleen voor. Als wij milieurampen veroorzaken, moeten we die zelf opruimen, als we dat nog kunnen. Als we zouden vinden dat seks tussen mensen van hetzelfde geslacht fout is, dan moeten we dat maar verbieden, op een democratische manier dan wel, niet op basis van een of ander dubieus boek van 2000 jaar geleden of op grond van de onsamenhangende uitspraken van een of andere zielige oude man.




    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    14-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Leeuwerik, Paul Claes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Op vrijdag 17 september 2010 vond in boekhandel De Zondvloed in Mechelen de voorstelling plaats van het jongste boek van Paul Claes. Ik heb Paul lang geleden leren kennen toen we in Leuven studeerden. We waren toen allebei lid van het Literair Genootschap en we hebben elkaar sindsdien nooit meer helemaal uit het oog verloren. Ik was dan ook blij toen we van hem een vriendelijke uitnodiging ontvingen om de opening bij te wonen.

    Boekhandel De Zondvloed gelegen aan de Onze-Lieve-Vrouwestraat 70, kende ik niet. Het is een ruim pand, wellicht was het vroeger een meubelzaak zoals er zoveel waren in Mechelen. Nu is het een geslaagde combinatie van (nieuwe) boekhandel en antiquariaat, met voor beide een ruim en interessant aanbod. Je kan er bovendien ook een koffie drinken. De boekhandel organiseert tevens allerlei literaire manifestaties zoals de presentatie van nieuwe boeken. Surf eens naar de website: http://www.dezondvloed.be/ .

    De Leeuwerik werd aangekondigd als het negende boek van Paul Claes in een reeks van historische romans over kantelmomenten in de Europese cultuur. Het is een ridderroman, of zoals Paul in zijn vriendelijke dedicatie schrijft, een getijdenboek. Het speelt zich af in de tijd van de troubadours en de hoofse liefde; de tijd van de Katharen, de zuiveren, die zich verzetten tegen een al te wereldse kerk; de tijd van de feodaliteit toen de kerk en de adel de macht onder elkaar verdeelden en met absolute willekeur heersten over land en volk; de tijd van de kruistochten om het Heilig Land te bevrijden. Rond al deze thema’s weeft de auteur een levendig verhaal dat de ervaringen beschrijft van een opgroeiende jongeling: hoe hij de ouderlijke burcht moet verlaten en hoe opgeleid wordt in de abdij van zijn oom, waar hij de vriendschap vindt; hoe hij het geheim ontdekt achter het huwelijk van zijn ouders; hoe hij op zoek gaat naar een eigen weg in de wereld en zo de liefde van zijn leven ontdekt. Na allerlei perikelen zal hij, hoe kan het anders, in haar armen het geluk vinden.

    Dit verhaaltje is voor Paul Claes het raam waarop hij de talloze draden weeft van zijn onmetelijke eruditie. In vlekkeloze, ietwat statige gedragen volzinnen, doorspekt met verrassend moderne relieken uit een taal die al in onze jeugd vergeten was; opgetuigd met alle stijlfiguren die de Nederlandse Ars Poëtica toelaat; bij elke gelegenheid maar al te graag onderbroken voor een bondige uitwijding over een mythologisch thema of een middeleeuwse legende; voert hij ons langs de slingerpaden van zijn innerlijke en reële landschappen. Voor de lezer is het ook een aangename reis in de taal en de literatuur, waar vele vertrouwde gezichten en vergezichten ons opwachten, maar waar achter elke bocht in de weg ook steeds weer nieuwe verrassende wendingen wachten.

    Paul Claes is niet alleen een romancier, hij is ook vertaler, essayist en dichter. Ik ken hem vooral als eminent taalgeleerde, als exegeet en als een gesprekspartner met een waarlijk encyclopedische maar steeds totaal parate kennis van onze beschaving in al haar vormen. Dit nieuwe boek van hem getuigt zeker ook daarvan. Hij, die ooit zo ijverig, volhardend en slim speurde naar de klassieke en andere vergezochte inspiratiebronnen de achter de wondere kronkels van Hugo Claus’ romans, en die sindsdien onverdroten op zoek is gegaan naar de blote of verborgen locussen of loci classici van de literatuur in vele talen en bij een ware erelijst van auteurs, heeft in elk van zijn romans ongetwijfeld meer dubbele bodems en stille getuigen van zijn kennis en vindingrijkheid ingebouwd dan de gemiddelde lezer bij een eerste kennismaking zal ontdekken. Maar dat hoeft ook niet, want ook de vage impliciete herinnering aan een gemeenschappelijk literair erfgoed is al voldoende om een sfeer van vertrouwdheid, herkenning en identificatie op te roepen die nodig is om een roman boeiend te maken.

    Een voorbeeld. Op bladzijde 169 schrijft hij: Ten slotte nam ik de luit in mijn armen. Mijn rechterhand greep de hals van het speeltuig en drukte de snaren tegen het hout. Met de vingers van mijn linker begon ik een treurig wijsje te tokkelen waarin de tonen elkaar zochten, ontdekten en weer verloren.

    Niets speciaals, zou je denken, maar het viel me op dat het hier om een linkshandige luitspeler gaat. De normale speelwijze is dat je de luit zo vast neemt dat de buik, het klanklichaam onder je rechterhand op je schoot ligt, terwijl de hals naar je linkerschouder wijst. Je tokkelt dus met je rechterhand en je drukt de snaren aan met je linkerhand, net andersom als de auteur beschrijft. Als je links wil spelen, moet je de volgorde van de snaren omkeren.

    “… en drukte de snaren tegen het hout.” Ook dat viel me op: de Europese luit heeft fretten, zoals een gitaar; dat zijn opstaande randjes op de hals van het instrument, gemaakt door een stukje snaar rond de hals te knopen; op moderne instrumenten kunnen ook houten of metalen bandjes zijn, zoals bij moderne gitaren. Als je met de vingers daarop drukt, heb je automatisch de juiste toon, tenminste als je instrument goed gestemd is, wat niet vanzelfsprekend is en zeker niet was in de middeleeuwen. Iemand zei ooit dat een luitist van tachtig zeker zestig jaar had doorgebracht met het stemmen van zijn luit. Op een luit zonder fretten kan je de snaren echt tegen het hout van de hals drukken, maar dan moet je de juiste plaats zoeken voor je vingers; dat laat je echter ook toe om kleinere toonafstanden te maken, micro-intervallen, die zo typisch zijn voor de klagerige vroege middeleeuwse muziek van de troubadours.

    Waarom maakt Paul Claes van zijn hoofdpersonage een linkshandige? Ik weet het niet, maar ik ben er zo goed als zeker van dat het geen toeval is. Ik heb nergens anders in het verhaal een verwijzing naar die kentrek gelezen. Misschien is het een verwijzing naar het sinistere (sinister = links) van de luit, die herhaaldelijk als een instrument van de duivel bestempeld wordt in het boek en ook verscheidene keren stukgeslagen en in het vuur geworpen wordt. Misschien is het gewoon een spielerei van Paul om te zien of iemand het opmerkt, zoals Claus ook vaak deed en Claes altijd weer ontdekte. Of anders is het gebaseerd op een of andere bron die hij heeft geraadpleegd en heeft hij de tekst overgenomen zoals hij was, zonder er lang bij stil te staan of er meer of minder linkshandige dan rechtshandige luitspelers zijn.

    De afwezigheid van fretten op het instrument is nog zo’n detail. Het maakt het een heel vroege luit. De grote doorbraak van het instrument kwam pas aan het einde van de middeleeuwen en het begin van de renaissance, terwijl Silvius Leopold Weiss, de grootmeester van de barokmuziek voor luit, leefde van 1686-1750; Bach was een jaar jonger en stierf in het zelfde jaar als Weiss. Maar Claes’ verhaal speelt in de tijd van de opkomst van de Katharen en de laatste haarden van die ‘sekte’ werden uitgeroeid rond 1300, de laatste officiële verbranding was in 1321. Een meer primitief instrument zonder fretten past dus perfect in het tijdsbeeld. Toeval? Niet bij Paul Claes, denk ik zo.

    Een hoofse ridderroman, geschreven door Paul Claes, is geen komische of burleske parodie maar een ernstige literaire pastiche, een imitatio: een moderne, eigen verwerking van een historisch thema in een stijl die aanleunt bij die van het origineel. Het resultaat is een zeer leesbaar boek van dertig korte hoofdstukken met elk een mooi Latijns woord, eindigend op –or (zoals amor, viator, pastor…) als titel, verspreid over 237 bescheiden pagina’s, mooi gedrukt en uitgegeven bij de Bezige Bij, te koop bij De Zondvloed en elke andere Vlaamse en Nederlandse boekhandel, prijs ongeveer € 19,50.


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    13-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Matter and Mind, Materie en gedachten, Mario Bunge
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Bij mijn jongste bezoek aan de bibliotheek van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte (HIW) van de Leuvense Universiteit merkte ik bij de nieuwe aanwinsten een boek met de titel Matter and Mind en het was moeilijk om eraan te weerstaan. Het is een van oudste vragen van de filosofie en van elke denkende mens en een kwestie waarop ik hier al herhaaldelijk ben ingegaan.

    Het is geen wereldvreemde of esoterische vraag voor beroepsfilosofen, vind ik. Dat er materie is, dat moet ik niet uitleggen. Dat er ook gedachten zijn, evenmin. Maar wat is het verschil tussen beide? We zeggen dat materie ‘is’, dat ze ‘er is’. Dat zeggen we ook van onze gedachten, onze gevoelens, van abstracte begrippen. We voelen spontaan aan dat er een verschil is tussen het ‘zijn’ van een blok arduin en het ‘zijn’ van de gedachte ‘met geweld los je niets op’, of het gevoel van verliefdheid, of het concept ‘de som van de hoeken van een driehoek is 180°’. Het zijn allemaal zeer reële ‘dingen’, maar niet op dezelfde manier.

    Dat er een verschil is, dat is een vaststelling die we allemaal wel eens maken. Van sommige dingen zeggen we: dat is maar inbeelding, of het is maar een gedacht, of je kan niet leven van de liefde en de hemelse dauw.

    Veel moeilijker wordt het als we proberen de verschillen aan te duiden, ze te benoemen.

    Sommige dingen zijn tastbaar, andere niet. Lucht is veel minder tastbaar dan arduin, maar je merkt de aanwezigheid van lucht als het waait. Sommige dingen, waarvan we zeker zijn dat ze er zijn, zijn niet echt tastbaar. Neem nu de zwaartekracht. Zelfs als we de wiskundige formules niet kennen, weten we dat die er is: de appel valt van de boom. Iets moeilijker, maar nog begrijpelijk: eb en vloed worden veroorzaakt door de aantrekkingskracht van de maan. We zien dat er een kracht wordt uitgeoefend, ook als we die kracht zelf niet zien. Als je kookt merk je dat de ingrediënten lekker ruiken, ook al zie je de geur niet die zich beweegt van wat je kookt naar je neus. Elektriciteit is niet zichtbaar, maar wel tastbaar, als je niet oplet. Het licht van de zon of van een lamp is maar zichtbaar als het op of door iets schijnt; je ziet dat de dingen, dank zij het licht, maar niet het licht zelf.

    ‘Tastbaar’ is een rekbaar begrip, waarin we allerlei materiële ervaringen onderbrengen. In de les fysica leren we dat er atomen zijn en dat die uit nog kleinere deeltjes bestaan. We stellen ons die voor als minuscule bolletjes die rond elkaar draaien. We zien ze niet, maar we nemen aan dat ze er zijn. Iets moeilijker zijn allerlei stralingen, golven en velden, die niet uit van die kleine bolletjes bestaan, maar uit krachten, zoals de zwaartekracht van daarnet, of uit licht, of radioactieve straling. Maar met enige moeite kunnen we ook dat nog tot het materiële rekenen, omdat we er energie in ‘zien’, of de effecten van die energie kunnen vaststellen, bijvoorbeeld als het goed fout gaat, zoals in Tsjernobil.

    Maar wat met de gedachten die we voortdurend hebben, zoals de dingen die bij jou opkomen terwijl je dit leest? Zijn dat materiële, tastbare ‘dingen’?

    Oppervlakkig gezien niet, dat is evident: het is geen arduin. Anderzijds weten we dat ze zich afspelen in onze hersenen, in ons brein, dat op een zeer intensieve manier verbonden is met de rest van ons lichaam. Zonder hersenen kan je niet denken: gebruik uw verstand! Ben je op je hoofd gevallen? We weten dus waar het te doen is, in onze hersenen en die zijn zeer materieel, je kan ze wegen, als je iemand een dreun op zijn hoofd geeft is hij ten minste tijdelijk buiten bewustzijn, als iemand een hersenletsel heeft, is zijn verstandelijk vermogen aangetast.

    Dat is het materiële aspect. Stilaan ontdekt de wetenschap welke processen zich afspelen in onze hersenen terwijl we denken: chemische, elektromagnetische, biologische, maar altijd wetenschappelijk vaststelbare en onderzoekbare, dus altijd nog materieel.

    Als de onderdelen van onze hersenen werken en we meten die activiteit, dan stellen we vast dat we denken. Kunnen we op die manier ook vaststellen WAT we denken?

    Ja en neen. Niet in detail, dat lukt niet. Maar men kan wel vaststellen welke delen van de hersenen werken en aangezien we proefondervindelijk hebben ontdekt dat bepaalde hersencentra zich vooral met bepaalde activiteiten of emoties bezighouden, kunnen we ook weten waarmee de hersenen op een bepaald moment bezig zijn: kijken, luisteren, herinneringen ophalen… We leren op dat punt voortdurend bij en dat stelt ons in staat om nog een stapje verder te gaan.

    Mensen die verlamd zijn en ook niet meer kunnen praten, maar nog prima denken, kunnen we, door de signalen van hun hersenen via een elektrode op te vangen en naar een computer te sturen, leren om hun rolstoel te bewegen en zelfs te schrijven.

    Dat is het beste bewijs dat wat zich in onze hersenen afspeelt materieel is, anders konden we die signalen niet opvangen. Die signalen zijn dragers van specifieke informatie: een letter, een bevel om vooruit te gaan of te stoppen enzovoort.

    Laten we nog iets dieper graven. Wat is het verband tussen het materiële signaal, dat bestaat uit elektrische of andere ‘tastbare’ elementen in de hersenen enerzijds en de informatie anderzijds?

    Dat is een wat moeilijker vraag. Denk aan een boek, of de tekst die je nu leest. Enerzijds heb je de informatiedrager en die is materieel, daaraan twijfelen we niet. Maar die informatie wordt maar reëel op het moment dat je het boek of mijn tekst leest. Dan gebeurt er iets in jouw hersenen: als bij mirakel begrijp je wat ik geschreven heb, of toch grotendeels, of op je eigen manier. Er gebeurt iets in je brein. Ook dat is materieel, zoals bij mij wanneer ik schrijf.

    Maar daarmee is de kous niet af.

    Er is immers meer gebeurd dan twee keren materiële hersenactiviteit, eerst bij mij, dan bij jou. Er is ook een informatieoverdracht gebeurd. Jij weet nu immers wat ik dacht toen ik dit schreef! De gevolgen daarvan kunnen beperkt zijn. Je kan bijvoorbeeld matig geïnteresseerd zijn en na lezing besluiten: tja, misschien wel en wat dan nog? Maar als ik weer eens fel tekeer ga tegen de katholieke kerk, dan reageer je misschien boos, ofwel juist heel positief, al naargelang je overtuiging. Als je een oproep krijgt om mee te doen aan een betoging of een uitnodiging voor een vergadering, of een aanmaning om je belastingen te betalen, dan kan die informatieoverdracht ook zeer materiële gevolgen hebben.

    We kunnen dus een zeker onderscheid maken tussen de materiële kant van het denken en die is er zeker, daaraan twijfelen we niet, en anderzijds de inhoud van dat denken, zowel bij wie die de informatie stuurt als bij wie ze ontvangt. Het gaat dan om de betekenis van die hersenactiviteit voor de betrokken personen.

    Die betekenis is volledig afhankelijk van de materiële processen in onze hersenen, anders kon onze verlamde persoon zijn rolstoel niet bedienen via een hersenscan of een ingeplante elektrode. Maar die betekenis zelf, dus het bevel ‘vooruit’ of ‘stop’, die we afleiden uit de materiële signalen die we zenden en ontvagen, bestaat die ook echt, op een materiële manier, zoals die signalen zelf? Dat, lieve lezers, is de vraag.

    We twijfelen er niet aan dat die gedachte-inhoud zeer reëel is: onze gedachte-inhouden zijn voor ons veel belangrijker dan de materiële signalen. De materiële hersenactiviteit gebeurt onbewust, automatisch, spontaan, we merken ze niet. Wat we waarnemen is enkel de informatiedrager: het gesproken woord, een knipoog, een mailtje, een boek. Maar een boek betekent niets voor ons als we het niet lezen. Als onze verlamde medemens geen computer heeft om de signalen om te zetten in een bevel, dan blijft hij of zij ter plaatse.

    Maar ‘bestaat’ die gedachte-inhoud ook echt, zoals atomen, of als een vorm van energie, of nog anders?

    Het is duidelijk dat we de twee nooit mogen of kunnen scheiden. Zonder hersenen en hun specifieke signalen: geen inhoud. De inhoud is dus een aspect van een gedachte, zoals het materiële ook een aspect is, namelijk de vorm waaronder de gedachte gebeurt in onze hersenen. Gedachten moeten altijd de beide aspecten hebben: een materiële vorm en een betekenisinhoud. Zoals men het feit van een gedachte niet los kan zien van de materiële processen die zich in de hersenen van een mens afspelen, zo mag men ook de inhoud en betekenis die ze heeft voor een individu niet losmaken van die hersenactiviteit. Het ene kan nu eenmaal niet zonder het andere. Zonder hersenen, geen gedachte en ook geen betekenis zonder hersenen.

    Men kan dus nooit zeggen dat een gedachte ‘bestaat’ als men daarmee enkel de abstracte gedachte-inhoud bedoelt. Elke gedachte is een gebeurtenis in een brein.

    Het is dus ook niet zinvol om enkel over de betekenis te spreken, als had die geen materiële vorm. Het gevaar is immers groot dat, als we de twee scheiden, we tot conclusies komen die niet gerechtvaardigd zijn.

    Een voorbeeld. Er zijn mensen die beweren dat ze over buitengewone gaven beschikken, waarmee ze bijvoorbeeld uit een pak speelkaarten net die kaart kunnen halen die jij even tevoren hebt aangeraakt, of die je in uw gedachten hebt gekozen. Zij beweren met andere woorden dat ze jouw gedachten kunnen lezen, zonder dat jij die gedachte aan hen hebt verteld, dus zonder dat er een materiële gegevensoverdracht heeft plaatsgevonden.

    Hoe zou dat kunnen gebeuren? Ofwel beschikken zij over de mogelijkheid om de materiële processen te lezen die zich in uw hersenen hebben afgespeeld, zoals dat gebeurt met de elektrode in de hersenen van onze verlamde. Dat is in principe niet uit te sluiten, maar tot nog toe heeft men nog nooit een dergelijke materiële gedachteoverdracht bij mensen kunnen vaststellen, noch met meetapparatuur, noch door testen waarbij de accuraatheid van die overdracht wordt vastgesteld. Zij beweren dus in feite dat zij uw gedachte-inhoud kunnen lezen op een niet materiële manier. Dat betekent dat die inhoud afzonderlijk bestaat, voor de korte periode waarin de gedachte van uw hoofd overgaat naar het hunne.

    Dat is niet in overeenstemming met wat we hebben vastgesteld, namelijk dat men de inhoud nooit kan scheiden van de materiële vorm. Gedachten lezen is een kunstje van handige goochelaars, meer niet.

     

    Ik hoopte dat ik over dit subtiel onderscheid tussen het materiële en het mentale aspect van onze gedachten meer zou vernemen in Mario Bunge, Matter and Mind. A Philosophical Inquiry, Springer 2010, xviii + 319 pp., hardcover, $150 (Amazon), ontleend bij het HIW, Leuven.

    Professor Mario Bunge (°1919) is een filosoof en fysicus van Argentijnse afkomst, vooral actief in Canada. Hij is de auteur van meer dan 400 tijdschriftartikels en meer dan 80 boeken, waaronder zijn achtdelige Treatise in Basic Philosophy. Voortgaande op dit boek kan ik alleen maar zeggen dat professor Bunge een enorm erudiet man is, zeer grondig vertrouwd met de menswetenschappen, vooral filosofie en met de positieve wetenschappen, vooral de fysica, met hun geschiedenis maar ook met de laatste stand van zaken. Hij goochelt met namen van auteurs en met begrippen dat het een lieve lust is. Dat is ook een beetje het probleem met dit boek. De index met de verwijzingen alleen al beslaat vijftien zeer volle bladzijden, kleine druk. In elke paragraaf van dit boek staat er ten minste één andere auteur vermeld, vaak echter vijf of meer. Ontelbaar zijn de opsommingen van begrippen en concepten die hij ontleent of meent te onderscheiden bij de auteurs die hij vermeldt. Het wemelt de lezer voor de ogen.

    Mario Bunge is geen timide auteur. Hij is direct, zelfs behoorlijk (en soms al eens onbehoorlijk) agressief. Hij aarzelt niet om zeer krachtige termen te gebruiken om zijn aversie uit te drukken tegenover auteurs met wie hij het niet eens is en dat zijn er nogal wat en niet van de minsten: Einstein, Niels Bohr, Hegel, Freud, Sartre maar ook Dawkins, Dennett en Churchland en Eccles moeten het voortdurend ontgelden in de meest sterke bewoordingen.

    De stijl en de methode van Mario Bunge zijn wellicht uniek, om het beleefd te zeggen. Het is niet dat er geen methode in zit, maar het is een heel eigen methode, nu eens streng rationeel ordenend, dan weer zich hopeloos verliezend in wijdlopige uitwijdingen. Sommige paragrafen zijn zo technisch dat ik ze zelfs na drie keer lezen niet begreep, andere zijn zo geestig dat ik herhaaldelijk in lachen uitgebarsten ben. Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is, maar ik kan dit boek toch enkel veilig aanraden aan lezers die beschikken over een meer dan normale welwillendheid.

    Er zit, naar mijn aanvoelen, in dit boek van driehonderd (te) grote bladzijden, (te) kleine druk, een uitzonderlijk verhelderend essay verborgen van een veertigtal (bescheiden) bladzijden, grote druk. Dat zou men inderdaad bekomen wanneer men al de herhalingen, terloopse opmerkingen, nodeloze uitwijdingen, overbodige historische analyses en vergelijkingen en ook al vernietigende commentaren op wetenschappelijke tegenstanders zou weglaten.

    De titel van het boek, Matter and Mind, is in dat opzicht misleidend. De auteur benadert het onderwerp van wel heel ver en komt eigenlijk nooit expliciet en exclusief bij de kwestie zelf terecht. Wat hij over materie en geest te zeggen heeft, moet je sprokkelen uit zijn brede omzwervingen in de meest verscheidene domeinen van de wetenschap en de literatuur. Nergens vind je op een conciese en bevattelijke manier zijn leerrijke opvattingen en conclusies geformuleerd, terwijl zijn scherpzinnige inzichten nochtans getuigen van een uiterst diepzinnig aanvoelen van wat authentiek is en wat niet.

    Wat professor Bunge te zeggen heeft is belangrijk, origineel, uiterst zinvol, opmerkelijk goed geïnformeerd, zeer evenwichtig en nog veel meer, maar je moet zelf voortdurend het koren van het kaf weten te scheiden en dat is een lastige taak.

    Ik heb de indruk dat prof. Bunge zich had voorgenomen om een soort van afsluitende systematische samenvatting te schrijven van zijn hele omvangrijke oeuvre. Helaas is hij tijdens het schrijven voortdurend op allerlei min of meer interessante zijwegen en kronkelpaden beland en heeft hij niet altijd de rode draad terug gevonden die hem naar zijn eigenlijk onderwerp en zijn einddoel had kunnen leiden. Dat is spijtig, want het had gekund en dat essay, die synthese, die had ik graag gelezen en u ook dolgraag aangeraden. Met dit (dure!) boek kan dat helaas niet echt.



    Categorie:wetenschap
    Tags:filosofie
    12-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Resistente bacteriën
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In de media vernemen we de laatste jaren steeds vaker verontrustende berichten over bacteriën die resistent zijn tegen antibiotica. De oorzaak ligt, zo zegt men, bij het voorschrijfgedrag van de dokters (in het algemeen) en het overmatig gebruik van antibiotica dat daarvan het gevolg is. Men spreekt nu zelfs van zeer kwaadaardige bacteriën waartegen geen enkel ‘kruid’ gewassen is.

    Ik ben geen bioloog en ook geen scheikundige, maar ik vroeg me toch af hoe het komt dat die bacteriën resistent worden, of immuun, laat ons maar zeggen, voor de antibiotica die hen aanvankelijk zo efficiënt bestreden.

    Dat ligt immers niet aan de antibiotica, die zijn onveranderd of zelfs nog krachtiger en verfijnder dan vroeger. Men kan ze ook in steeds hogere dosissen toedienen omdat men de nevenverschijnselen steeds beter weet te vermijden. Nee, het ligt aan de bacteriën zelf: die zijn nu blijkbaar veel slimmer. En dat is precies de kwestie waarbij ik me vragen stel.

    Een bacterie is een levend wezen en kan dus bijleren, zou je zeggen, zoals een hond of zelfs zoals de mens. Maar een bacterie is een eencellig wezen en beschikt bijlange niet over de hersencapaciteit van de hogere zoogdieren en dus ook niet over hun machtig vermogen om bij te leren, noch over hun instincten. Een bacterie is een zeer primitief organisme, nadenken doet het echt niet.

    Bovendien zouden de bacteriën de vermeende kennis die ze opdoen, namelijk dat een bepaald antibioticum slecht is voor hen, moeten doorgeven aan andere bacteriën, zoals wij aan onze kinderen leren dat ze voorzichtig moeten zijn als ze met de bal op de straat spelen. Bacteriën, laten we wel wezen, hebben geen middelen om dergelijke specifieke en ingewikkelde informatie over te dragen naar hun buren of hun kinderen.

    Maar zelfs als ze dat zouden kunnen, dan is het nog zeer de vraag of dat zou kunnen leiden tot bacteriën die als groep of als soort resistent zijn aan een antibioticum.

    Denk nogmaals aan de vergelijking met onze kinderen. Wij doen er twintig jaar over voor die een beetje klaar zijn om een zelfstandig leven te leiden. Zo lang duurt het voor we de nuttige en noodzakelijke informatie hebben overgedragen. Dat komt omdat we met elk kind helemaal opnieuw moeten beginnen. Aan elk kind moeten we opnieuw uitleggen dat een kachel warm is, dat een mes snijdt, dat je niet moet proberen te lopen voor je kan stappen. De kennis die wij opdoen, gaat niet automatisch over naar de volgende generatie wanneer wij ons voortplanten. Onze cultuur, onze beschaving moet iedereen zich eigen maken, steeds weer.

    Zo is het ook met bacteriën. Wanneer zij zich voortplanten of wat ze ook mogen doen om zich te vermenigvuldigen, kunnen de nieuwe bacteriën onmogelijk ‘weten’ wat hun voorgangers ‘te weten gekomen zijn’. Ze moeten steeds opnieuw ‘leren’ dat bepaalde stoffen niet goed voor hen zijn, net zoals de hogere diersoorten en moeten steeds weer opzoek naar geschikte afweermechanismen.

    En toch hebben bepaalde bacteriën blijkbaar ‘geleerd’ om zich heel goed te onttrekken aan de negatieve invloed van antibiotica. Hoe hebben ze dat dan gedaan?

    Geleerden hebben zich daarover de kop gebroken sinds we met antibiotica zijn beginnen werken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is men op een zeer intense manier penicilline gaan gebruiken. Toen al was het duidelijk dat hoe meer men dit zeer efficiënt antibioticum toediende, hoe meer de bacteriën die men ermee wou bestrijden er immuun voor waren.

    Sommige geleerden meenden dat het een puur chemische kwestie was: de bacteriën ontwikkelden op een of andere manier scheikundige antistoffen tegen de antibiotica en droegen die stoffen over aan hun nazaten. Dat lijkt simpel, maar het gaat voorbij aan de vraag hoe die bacteriën in staat waren, en zijn, om niet alleen een werkzame antistof te bedenken, maar om die ook zelf te produceren met materiaal uit het eigen lichaam of uit de omgeving en er bovendien voor te zorgen dat ook alle nakomelingen die van nature zouden bezitten.

    Vergelijk dat met de kostelijke en tijdrovende inspanningen die machtige farmaceutische firma’s moeten doen om zelfs een eenvoudig geneesmiddel of een vaccin te ontwerpen, geneesmiddelen die men overigens steeds opnieuw moet toedienen. Het is immers niet omdat jij een griepspuitje gekregen hebt dat je kinderen immuun zijn; het is niet omdat je ouders aspirientjes geslikt hebben dat jij geen koppijn meer zou krijgen.

    Het blijft dus voorlopig een raadsel.

    De oplossing moeten we zoeken bij Darwin en de genetica. Wij weten dat alle levende wezens onmisbare informatie opslaan in hun genetisch materiaal, in hun genen. Bij de (seksuele) voortplanting en ook onder invloeden uit het milieu kan dat genetisch materiaal veranderingen ondergaan. Die veranderingen worden mee overgedragen naar het nageslacht, ze blijven behouden als informatie in de genen. Dat betekent dus dat levende wezens bepaalde genetische verschillen kunnen vertonen. Dat is zo voor mensen en dat is ook zo voor bacteriën.

    Bij bacteriën die wonden doen infecteren, bijvoorbeeld, zijn er die gevoelig zijn voor het antibioticum penicilline, maar bij de talloze grote en kleine mutaties die deze bacterie spontaan ondergaat, bij de voortplanting en onder invloed van het milieu, zijn er enkele die ervoor zorgen, louter toevallig, dat enkele van die bacteriën resistent zijn. Het gaat dus niet om een gerichte reactie van die bacteriën tegen een belager, maar om spontane, toevallige veranderingen in de genen.

    Wat dan gebeurt, is simpel: survival of the fittest. Zolang men geen antibiotica gebruikt, bestaan de beide of de vele soorten naast elkaar, resistent of niet. Maar wanneer men penicilline gebruikt om ze te bestrijden, zal de ene soort, die niet immuun is, in groten getale afsterven, terwijl de andere, die na mutatie immuun is, alle aanvallen zal overleven. De ene versie van die bacterie zal zo met uitsterven bedreigd zijn, ten gunste van de immune soort, die zich ongestraft en ongehinderd welig kan voortplanten.

    Als men dan zonder verder na te denken alle mogelijke bacteriën gaat bestrijden met specifieke of ‘breedband’ of polyvalente antibiotica, dan verhoogt men op termijn de overlevingskansen van precies die soorten die van nature immuun en dus potentieel schadelijk zijn. Dat betekent dat men voortdurend op zoek moet naar nieuwe of krachtiger antistoffen, die in staat zijn om ook de schadelijke immune bacteriën aan te pakken.

    Maar… bacteriën zijn eencellige organismen. Ze zijn zeer klein. In één gram aarde zitten er ongeveer 40.000.000, in een milliliter zuiver water nog altijd een miljoen! Er zijn naar schatting vijf nonillioen bacteriën op aarde, dat is 5 x 10 tot de dertigste macht, een getal dat we ons niet kunnen voorstellen. Bacteriën vormen het grootste gedeelte van de biomassa op aarde, zo’n 40 %. Het aantal bekende soorten is ongeveer negenduizend, maar men vermoedt dat het aantal mogelijke soorten wel eens groter dan een miljard zou kunnen zijn. Elk van die soorten kan dan nog een vrijwel onbeperkt aantal mogelijke variaties vertonen, die aanleiding kunnen geven tot immuniteit tegen een of andere antistof.

    Dat alles maakt het zo moeilijk voor de farmaceutische industrie om bij te blijven in de strijd tegen bacteriële infecties en ziekten. Bovendien is die industrie als het ware haar eigen vijand, want ze doodt stelselmatig de kwetsbare bacteriën en geeft zo aan de veel gevaarlijker immune soorten vrij spel om te overleven en zich voort te planten.

    Laten we even samenvatten. We weten dat bacteriën spontaan muteren, zoals alle levende wezens; dat er zich op die manier soorten ontwikkelen die toevallig spontaan immuun zijn tegen bepaalde antistoffen; dat door het overmatige gebruik van antibiotica die soorten zich volop voortplanten, terwijl men de niet-immune soorten stelselmatig vernietigt en ze zo doet uitsterven.

    Er is dus bij die bacteriën geen sprake van mysterieus bijleren of van een soort van gewenning of van een verstandige actieve aanpassing aan een vijandige omgeving. Het is gewoon een voorbeeld van de werking van het toeval en van de algemene wetten van de evolutie door (min of meer) natuurlijke selectie, die voor alle levende wezens van toepassing zijn.

     


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    08-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.advocaat van de duivel: Michael J. Buckley, Denying and Disclosing God
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een theologisch geschoolde kennis van mij zei me ooit dat niemand zoveel met God bezig is als atheïsten. Hij bedoelde het niet eens als een boutade, hij meende het echt en ik denk dat hij gelijk heeft. Het is in alle geval mijn stellige indruk dat ikzelf, als overtuigd atheïst, veel vaker en intenser met de godsvraag bezig ben dan de gelovigen uit mijn omgeving. Voor hen lijkt God en godsdienst niet problematisch, voor mij wel. Zij stellen zich weinig vragen bij hun godsdienstige praktijk, de rituelen, de liturgie, ik wel. Zij storen zich blijkbaar niet aan allerlei standpunten van de kerkelijke hiërarchie, zoals laatst nog over in vitro fertilisatie, de proefbuisbaby’s; ik wel.

    Tijdens een van de interviews die aartsbisschop Léonard gaf in de nasleep van het geval Vangeluwe klik hier en de stortvloed van klachten over seksueel misbruik binnen de kerk, sprak hij de hoop uit dat de kerk deze moeilijkheden spoedig achter zich zou kunnen laten om zich volop bezig te houden met haar kerntaken. Hij liet ons echter in het ongewisse over wat dat dan wel zou zijn. Wat is religie, wat is godsdienst, wat is kerk? In de loop van de geschiedenis zijn daarop talloze antwoorden gegeven. We kunnen dus niet van een vaste definitie vertrekken.  

    Het lijkt me nuttig voor elk verder gesprek daarover, dat we een onderscheid maken tussen het leerstellige, het dogmatische enerzijds en de concrete beleving anderzijds. Het zijn twee aspecten die we overduidelijk terugvinden in het christendom, de godsdienst waarmee we (ik) het meest vertrouwd zijn.

    Gelovig zijn, is voor de meeste gelovigen in de eerste plaats een praktijk, gesitueerd in een gemeenschap. Op geregelde tijdstippen neemt men deel aan de liturgische vieringen van de gemeenschap; men maakt maatschappelijke keuzes op basis van die gemeenschap, bijvoorbeeld voor de keuze van de school, het ziekenhuis, de sociale en vrijetijdsverenigingen enzovoort. De christelijke dogma’s komen daar nauwelijks ter sprake, ze zijn impliciet, verondersteld. Zelfs in de liturgie komen ze niet als dusdanig aan bod. Wanneer men bijvoorbeeld het ‘Symbolum des geloofs’ reciteert, de apostolische geloofsbelijdenis, de Twaalf Artikelen van het Geloof, is er geen mens die stilstaat bij wat men aan het zeggen of aan het zingen is: het is een ritueel, iets dat men ‘van buiten’ kent en half onbewust, automatisch opzegt. Niemand die ook maar een ogenblik stilstaat bij het feit dat er verschillende versies zijn. Zo hebben wij jarenlang de Latijnse tekst gezongen en gebeden en dat is die van het Concilie van Nicea (325), aangevuld door het concilie van Constantinopel (381) voor de Heilige Geest en gewijzigd op het derde concilie van Toledo (589) voor het filioque. Die tekst verschilt vrij grondig van de Nederlandse tekst die men vandaag in de kerk gebruikt. Voor de Gregoriaanse gezangen, waar ook ter wereld, is het nog steeds de oude tekst die in voege is. We kunnen dus met enig recht zeggen dat de concrete inhoud van de samenvatting van de geloofsinhoud tijdens de liturgische bijeenkomsten niet de meeste aandacht krijgt: de viering, het beleven in gemeenschap is het belangrijkste.

    Jezus Christus is het hoogtepunt van de goddelijke openbaring. In het Evangelie, letterlijk de blijde boodschap, vinden we zijn Woord terug. Dat is de basis van het geloof. Het is een simpele boodschap: heb uw naaste lief; als je dat doet, dan bemin je ook God; wie zo leeft, zal de hemelse zaligheid bereiken. Dat is de essentie, al de rest is bijkomstig. De volgelingen van Christus hadden het daarbij kunnen laten (en ook aartsbisschop Léonard en paus Ratzinger zouden dat misschien beter doen).

    Na de dood van Jezus van Nazareth hebben anderen zich geroepen gevoeld om die boodschap uit te dragen en ook uit te breiden. Er stelden zich immers allerlei vragen: aan wie moest de blijde boodschap gebracht worden: aan de joden, of ook aan de heidenen? Moest men vertrekken van de joodse wet, zoals Jezus had gedaan (hij wou er geen tittel of jota aan veranderen, Mt. 5, 18) en die onverminderd opleggen aan de nieuwe bekeerlingen? Dat bleek al snel ondoenbaar: de joodse reinheidsgeboden en dieetvoorschriften waren uiterst streng, om nog te zwijgen van de verplichte besnijdenis van de mannen. Het was in die eerste jaren ook niet duidelijk wat Jezus precies gezegd had, hij had immers geen geschriften nagelaten. Stilaan verzamelde men, op basis van min of meer betrouwbare getuigenissen en overleveringen, een aantal uitspraken die aan hem werden toegeschreven, de zogenaamde logia en daaruit zijn nadien de evangelies ontstaan.

    Paulus zelf, de apostel van de heidenen, heeft Jezus niet gekend; hij moest het doen met wat hij wist van horen zeggen, want de evangelies dateren van na zijn tijd. Toch moest hij allerlei beslissingen nemen over de concrete organisatie van de gemeenten die hij her en der stichtte. Zijn Brieven vormen de basis van de christelijke leer, veel meer dan het evangelie.

    Na Paulus heeft men die leer steeds verder uitgewerkt, ook al om een samenhangend verhaal te hebben dat men kon gebruiken bij de geloofsverbreiding, bij het uitdragen van het geloof over de wereld. Hoe belangrijker het christendom werd, hoe meer men ook de confrontatie moest aangaan met andere religieuze, filosofische en ethische opvattingen, bijvoorbeeld in het Romeinse Rijk. Dat leidde tot ernstige conflicten en vervolging; de laatste, grootste en meest bloedige was die in de jaren 303-311, onder Diocletianus, overigens een van de beste keizers die Rome ooit gekend heeft op organisatorisch vlak. Enkele jaren later, vanaf 324, maakte Constantijn van het christendom de staatsgodsdienst. Toen was er nog meer reden om de geloofsleer vast te leggen in officiële teksten, zoals de Geloofsbelijdenis van Nicea van 325. De soms zeer wijd uiteenlopende opvattingen over allerlei punten van het geloof moesten weggewerkt worden. Het gaf immers geen pas dat binnen het ene, universele christendom, de meningen over essentiële punten sterk verschilden. Het was echter Constantijn zelf die een voorlopig einde moest maken aan de niet te stelpen discussies van de theologen.

    De hoeveelheid inkt die sindsdien gevloeid is over de christelijke leer wordt slechts overtroffen door het onschuldig bloed dat ervoor vergoten is… Denken we aan het grote Oosters schisma, dat in 1054 de definitieve scheiding bevestigde tussen de Westerse kerk van Rome en de Oosterse van Constantinopel; aan het Westers schisma (1378-1417), toen er in Avignon een tegenpaus was tegen die van Rome; aan het conflict met Henry VIII en het ontstaan van de Anglicaanse kerk, aan het Protestantisme met Luther en Calvijn; aan het Jansenisme in Frankrijk… Ook vandaag nog schrijven christelijke theologen dikke boeken vol en houdt Rome alles nauwlettend in de gaten, met veroordelingen en ontzetting uit het ambt voor wie afwijkt van de ware katholieke leer (Küng, Schillebeeckx, Curran).

    De kerk heeft zich altijd moeten verweren tegen kritiek van binnenuit. Zolang de maatschappij in haar geheel zo goed als samenviel met die kerk was er ook geen kritiek van daarbuiten. Dat veranderde hier in het Westen vooral vanaf de zestiende eeuw. Er waren de protestanten, die Rome scherp op de korrel namen op religieus gebied en al gauw een eigen kerk opzetten. Spoedig kregen zij steun van Duitse keurvorsten, prinsen en andere plaatselijke machthebbers, die zich wensten los te maken van de wereldlijke invloed van de Romeinse kerk. Dat betekende het einde van het Heilige Romeinse Rijk. Vanaf nu was de ideologische, leerstellige en ook de politieke christelijke eenheid echt en voorgoed verbroken.

    Rond die tijd hebben de erfgenamen van de Renaissance, op grond van hun hernieuwde kennismaking met de Griekse en de Romeinse oudheid, een begin gemaakt met uitgesproken kritiek op de fundamentele leerstellingen van de kerk en op de Bijbel. De nieuwe wetenschappen kwamen onvermijdelijk in conflict met een theologie en een wereldbeeld die ontstaan waren in een andere wereld. Voor het eerst durfde men de meest fundamentele vragen stellen. De Bijbel was niet het onfeilbare woord van God, want er staan ontelbare tegenstrijdigheden in, zowel interne als met de stand van de nieuwe wetenschappen. Wie was Jezus van Nazareth, over wie we zo weinig concreets weten? Wat moeten we met de theologie van de Scholastiek, die voortbouwde op Aristoteles, een heidens filosoof uit het oude Griekenland en op Thomas Aquinas, een middeleeuwse pater die stierf in 1274, maar die zelf ook al de ultieme vraag had gesteld in zijn Summa Theologiae: bestaat God?

    Het is altijd in de confrontatie met kritiek geweest dat de kerk haar dogmatiek heeft uitgewerkt, in het afwijzen van nieuwe opvattingen, veeleer dan in het uitleggen van wat zij zelf voor waar houdt. Zoals Paul Hazard, René Pintard, Charles Kors, Jonathan Israel en Steven Nadler zo overtuigend hebben aangetoond (je vindt ze allemaal hier besproken), zijn het tot ver in de 19de eeuw de christelijke auteurs, theologen, filosofen en apologeten zelf, die op een of andere manier uiting gegeven hebben aan antiroomse, antiklerikale, antigodsdienstige en atheïstische ideeën. In de publicaties van de meest vooraanstaande en gezagsgetrouwe christelijke auteurs vinden we een ware encyclopedie van de kritiek op het geloof en op de kerk. Men heeft er altijd een bijna diabolisch genoegen in gevonden om de typisch scholastieke rol van de advocaat van de duivel te spelen, om op een verbijsterend uitdagende manier de stellingen van de goddeloze tegenspeler uiteen te zetten, terwijl de weerlegging ervan vaak totaal ongeïnspireerd, fut- en krachteloos was en de vlam van de heilige overtuiging flagrant miste.

    Deze gedachten kwamen me voor de geest bij het lezen van Michael J. Buckley, S.J., Denying and Disclosing God. The Ambiguous Progress of Modern Atheism, Yale UP, 2004, xviii + 173 pp., notes, indexes, $ 40 (hardcover), ontleend in de bibliotheek van het H.I.Wijsbegeerte van de Leuvense (Katholieke?) Universiteit.

    Ik had de bedoeling om een vroeger werk van hem te lezen: At the Origins of Modern Atheism, Yale UP, 1987, 460 pp., maar dat bevond zich in het gesloten magazijn en ik wou de vriendelijke bediende niet nog eens daarheen sturen. Toen ik zijn meer recent werk op de open rekken vond, heb ik me daarmee tevreden gesteld en dat bleek geen slechte keuze, want in dit nieuwe boek herneemt de auteur het thema van zijn vorig werk, namelijk dat de kritiek op de christelijke dogma’s het rechtstreeks gevolg is van de (filosofische en theologische) uiteenzetting en verdediging ervan. Ook hier zien we dat deze christelijke apologeet of verdediger van het geloof vijf van de zes hoofdstukken wijdt aan het uiteenzetten van de atheïstische kritiek op het christendom en pas aan het einde van het laatste hoofdstuk enige schuchtere pogingen doet om aan te duiden wat er dan wel goed is aan het christendom, waar God wel te vinden is. Maar dat gebeurt op een vage, bijna stamelende manier, in mankende vergelijkingen en melige metaforen.

    Het is duidelijk dat deze auteur meent dat de kritiek van de atheïsten onterecht is, dat ze een God verwerpen die niet de echte God van het christendom is, dat ze zich laten misleiden door de misplaatste methodes van de christelijke auteurs, die meenden dat ze God konden bewijzen vanuit de natuur of vanuit de wetenschap, of vanuit filosofische theoretische principes.

    Die argumentatie zou overtuigender zijn, indien de auteur erin geslaagd was om een eigen argumentatie op te bouwen voor het bestaan van God, indien hij ons ten minste de weg zou getoond hebben die we moeten volgen om hem te ontdekken of hem in ons leven toe te laten, indien hij de christelijke dogma’s ofwel had toegelicht ofwel als overbodig had afgewezen. Ik heb echter niets van dat alles gevonden, of toch niets dat enige echte overtuigingskracht bezat. Wat moet je immers aanvangen met de zoveelste verwijzing naar de mystiek van Theresa van Avila en Johannes van het Kruis, of dichter bij ons de onvermijdelijke joods-christelijke martelares Edith Stein? Met verwijzingen naar een kerkelijke gemeenschap die hier bij ons de laatste decennia herhaaldelijk gedecimeerd en op sterven na dood is? Naar een liturgische praktijk die door jarenlange verwaarlozing en veroudering totaal verschaald is? En waarom zo hardnekkig zwijgen over de controversiële uitspraken van de kerk en over het seksueel en ander machtsmisbruik?

    Er is ook een verwijzing naar de heiligen, als voorbeelden en inspiratiebronnen van bekering en van deugdzaam leven. Nu heb ik sinds verscheidene jaren de gewoonte om na het ontbijt mijn dag te beginnen met de uitstekende Oxford Companion to the Year: An Exploration of Calendar Customs and Time-Reckoning van Bonnie J. Blackburn en Leofranc Holford-Strevens. Daarin staan voor elke dag allerlei interessante gegevens, met onder meer ook de heilige(n) van de dag en de grote kerkelijke feesten. Wat je daar allemaal vindt aan legenden, mirakels, wondere toestanden en regelrecht bijgeloof, dat is werkelijk onwaarschijnlijk. Het kan zijn dat de middeleeuwse Jan met de pet daar vrede mee nam, maar zelfs dat durf ik te betwijfelen. Enkel voor de meest twijfelloze devote zielen kan dat nog enige emotioneel soelaas brengen.

    De Jezuïet Michael J. Buckley doceert aan de theologische faculteiten van vooraanstaande katholieke universiteiten in Amerika en Europa. Het is een zeer verstandig man, zoals het Jezuïeten betaamt en hij schrijft ook goed, al heb ik me af en toe wel eens gestoord aan moedwillig geleerde woorden (ideational, illative…) en een ietwat hoogdravende ‘wetenschappelijke’ stijl.

    Zijn basisgedachte in deze beide boeken is dat de kritiek van het atheïsme een logische tweede stap is in de dialectische evolutie die vertrekt van de redelijke en wetenschappelijke verklaring van God en geloof. Hij probeert, in de lijn van Hegel, een derde, verzoende stap te ontdekken, die de negatie is van de negatie en die dus positief zou moeten zijn. Maar zo goed als zijn uiteenzetting van de eerste twee stappen is, zo onbeduidend en schamel is zijn poging om enig licht te werpen op wat God, geloof en godsdienst kunnen betekenen voor de intellectueel van vandaag. Zoals zoveel christelijke auteurs voor hem is hij, als de spreekwoordelijke Jezuïet, een betere advocaat van de duivel dan van God, beter in denying dan in disclosing God.

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    07-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De quark en de jaguar
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Murray Gell-Mann is niet de eerste de beste. In 1969 kreeg hij de Nobelprijs voor zijn bijdrage aan de ontdekking van de quarks, de bouwstenen van alle atoomkernen in het universum. Hij werd geboren in 1929 in een gezin van Joods-Roemeense immigranten. Al vlug bleek dat hij een wonderkind was. Op zijn 15de trok hij naar Yale University en in 1951 behaalde hij zijn doctoraat aan het MIT. Sindsdien is hij als professor en onderzoeker verbonden geweest aan de beste Amerikaanse universiteiten. Hij heeft een indrukwekkende lijst van eredoctoraten en kreeg wereldwijd de hoogste wetenschappelijke onderscheidingen. Hij wordt algemeen aangezien als een van de slimste mensen ter wereld.

    Ik las van hem een boek dat je om de haverklap terugvindt in bibliografieën van ander boeken: The Quark and the Jaguar. Adventures in the Simple and the Complex, 1995, xviii + 392 pp. Het is een zeer goed uitgegeven werk, stevig licht beige papier, goed formaat, mooie grote letter, stevige soft cover, originele grafische accenten in de paginanummers. Nieuwprijs in 1995 was amper $15,95 en ik kocht het tweedehands, maar weet niet meer waar of hoeveel ik ervoor betaald heb.

    Ik had er een beetje schrik van en daarom heeft het ook een tijd lang bij mij op de wachtlijst gestaan, maar het was het boek van Carl Sagan dat ik hier onlangs besprak, dat me ertoe aanzette om het toch maar eens ter hand te nemen. Ik heb me dat niet beklaagd, maar ik moet wel toegeven dat sommige hoofdstukken me wel wat hoofdbrekens gekost hebben, met name die over de quarks en het standaardmodel van de materie. Je krijgt zoveel nieuwe en vrij ingewikkelde informatie te verwerken op korte tijd, dat je geen tijd hebt om het in je geheugen op te slaan, terwijl je die informatie wel voortdurend nodig hebt om te verstaan wat je aan het lezen bent. De auteur is zich daarvan wel bewust, in zijn inleiding zegt hij dat de lezer bepaald hoofdstukken gerust mag ‘skimmen’ of oppervlakkig lezen. De rest van het boek is inhoudelijk goed verteerbaar, mede door de zeer vlotte pen van de auteur, maar je moet wel je gedachten erbij houden.

    Er zijn vier delen in het boek. Het eerste deel vertrekt van enkele persoonlijke ervaringen van de auteur, die geleid hebben tot het schrijven van het boek. Hij is van nabij en ook in de praktijk betrokken bij allerlei natuurbeschermingsprojecten en het was tijdens die directe contacten met de vrijwel ongerepte natuur dat hij getroffen werd door het verband tussen de fundamentele natuurwetten waarmee hij zo vertrouwd is en de wereld die we om ons heen zien. De wetten die de elementaire partikels van alle materie/energie proberen te beschrijven, onder meer de quarks, lijken meestal ver verwijderd van concrete wezens zoals de jaguar. Daarmee hebben we de twee elementen uit de titel van het boek geduid. De elementaire deeltjesfysica heeft, zo te zien, weinig te maken met onze concrete ervaringen of met de gegevens van andere wetenschappen, bijvoorbeeld de biologie. Toch zijn alle wetenschappen en alle ervaringen gesteund op die fundamentele wetten: alles bestaat uit quarks en elektronen, ook de jaguar.

    Maar terwijl die elementaire deeltjes ‘eenvoudig’ zijn (alle elektronen zijn identiek, ze hebben geen kenmerken die toelaten het ene van het andere elektron te onderscheiden), is een jaguar een onvoorstelbaar complexe combinatie van elementaire deeltjes, het resultaat van miljarden jaren evolutie. Wat betekent ‘eenvoud’ (simplicity) en wat betekent complexity in deze context? Dat zijn de vragen waar dit boek over gaat.

    Een bijzondere vorm van complexiteit vormen de complexe adaptieve systemen, zoals levende organismen, die zich aanpassen aan hun omgeving om te evolueren en/of die in staat zijn om bij te leren. De auteur gaat daarbij ook in op de rol van theorie in de wetenschap en op de onderlinge afhankelijkheid van de verschillende wetenschappen.

    Dat lijkt zeer abstract, maar dat is het geenszins in de uiteenzetting van deze geniale auteur. Het is bijvoorbeeld voor iedereen begrijpelijk dat je een voorwerp of een levend wezen kan beschrijven in één wetenschap, bijvoorbeeld de meetkunde, maar dat je daarmee nog niets gezegd hebt over allerlei andere aspecten. Een bol is een bol, maar is het een voetbal, de aarde, een ballon, een kogellagertje, een knikker of nog iets anders? Nog ingewikkelder wordt het als we het over de humane wetenschappen hebben. Wanneer we een medisch-psychologisch verschijnsel beschrijven, bijvoorbeeld een depressie, dan hebben we het niet over de elektronen en de quarks waaruit de mens in kwestie bestaat. We doen dus in elke noodzakelijk gedeeltelijke benadering afstand van bepaalde aspecten, om des te beter te kunnen focussen op andere, die voor ons onderzoek meer bepalend zijn.

    Het is echter onvermijdelijk dat we daarbij nooit mogen uitgaan van veronderstellingen of theorieën op één vlak, die flagrant in tegenstrijd zijn met bijvoorbeeld de fundamentele natuurwetten. Zo is het riskant om, zoals Freud, over de mens te spreken in termen (ego, onderbewustzijn, libido &c.) die moeilijk te rijmen zijn met hoe een mens in de praktijk ineen steekt. Wanneer die termen geen weergaande hebben in de fysische samenstelling van de mens, is het niet zeker dat ze enige waarde hebben, zeker niet wanneer men ze ook in de praktijk gaat gebruiken, bijvoorbeeld voor therapieën. Een zelfde redenering kan men maken voor godsdienst en geloof: we moeten ons ervan bewust zijn dat we het hebben over gedachteconstructies, niet over de fysische werkelijkheid die de mens is. Dat betekent niet dat godsdienst geen functie kan hebben, maar wel dat godsdienst geen geldige uitspraken kan doen over de plaats van de aarde en de zon in het heelal, of over het voortbestaan van de mens na de dood.

    Deel twee gaat over de elementaire deeltjes en de fundamentele krachten van het universum. Het is ironisch, zo zegt de auteur zelf, dat deze hoofdstukken, die erop gericht zijn om uit te leggen dat de fundamentele fysische wetten zeer simpel zijn, zelf zo abstract zijn dat wellicht niemand ze helemaal zal begrijpen... Maak dus je gordel vast voor je aan het lezen gaat. Persoonlijk heb ik toch veel gehad aan deze uiteenzettingen. Je draagt er altijd wat van mee, ook al ontgaat me ongetwijfeld heel veel. Vooral de uitleg over de kwantumfysica vond ik zeer leerrijk; ik heb eruit geleerd dat het beruchte onzekerheidsprincipe helemaal niet wil zeggen dat iets tegelijkertijd het ene en het andere kan zijn, maar dat we niet op voorhand kunnen weten wat het uiteindelijk zal zijn. Ik meen ook begrepen te hebben dat men in de kwantumfysica wel rekening houdt met de meest minuscule invloeden op allerlei processen, in tegenstelling met de meer ‘ruwe’ fysica van Newton, die abstractie maakt van allerlei (beperkte) krachten die (bijna) geen invloed hebben op de uitkomst van gebeurtenissen, zoals de banen van de sterren.

    Het derde deel gaat een andere kant uit. Vertrekkend van complexe adaptieve systemen (bijvoorbeeld de mens) onderzoekt de auteur hoe natuurlijke selectie druk uitoefent op hun evolutie en op het creatief denkproces, wat kritisch denken is en hoe het afwijkt van bijgeloof en onnauwkeurig denken. Darwin en Dawkins (hoewel deze laatste niet vernoemd wordt) zijn hier nooit veraf.

    Het laatste deel staat in schril contrast met de grotendeels zuiver wetenschappelijke aanpak van de andere. Hier spreekt de auteur zich meer uit over wat er zou moeten gedaan worden, bijvoorbeeld om de biodiversiteit in stand te houden, of om de culturele diversiteit als een uiterst waardevol gegeven te bewaren. Hoe moet het verder met het leven op aarde?

    Lieve lezer, dit was geen gemakkelijk boek, een echte uitdaging zelfs. Maar zoals Bart zegt: nil volentibus arduum, niets is lastig voor wie echt wil. Ik ben van mening dat je veel beter één boek als dit kan lezen dan een leven lang de oppervlakkige prietpraat die je dagelijks in de krant vindt. De belangrijkste reden daarvoor is, dat je bij Murray Gell-Mann zeker bent dat je te doen hebt met een van de knapste koppen die er ooit geweest zijn. Dat zo iemand de moeite genomen heeft om een boek te schrijven dat elke lezer met een gemiddelde intelligentie (en enig masochisme) met vrucht kan doornemen, daarvoor moeten we hem dankbaar zijn.

    Ik heb het even nagekeken: er is een Nederlandse vertaling! Murray Gell-Mann, De quark en de jaguar. Avonturen in eenvoud en complexiteit, uitg. Contact, Amsterdam, ISBN 90-254-0049-3.




    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    05-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herfstgedachten
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De herfst is in het land. We genieten nog wel van een aangename nazomer, lees er alles over en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=79.

    Zondag laatst, 3 oktober was het zelfs te warm om in de volle zon te zitten en ook vandaag zijn de temperaturen hoog voor de tijd van het jaar.

    Toch is de kentering begonnen. De reden daarvoor moeten we zoeken in de beweging die de aarde in de loop van één jaar maakt om de zon. Als je die omloop ziet als een platte schijf, met de zon in het centrum, dan staat de as waarrond de aarde op zichzelf draait schuin tegenover dat vlak. Probeer het eens met een sinaasappel: hou hem schuin en maak een draaiende beweging rond je vuist. Je merkt meteen dat nu eens het noorden dichter bij het centrum staat, dan weer het zuiden. De extremen liggen rond 21 december, dan is het bij ons putteke winter en zijn de nachten twee keer zo lang als de dagen; en 21 juni, midzomer, de langste nacht. Daartussen heb je de lentenachtevening op 21 maart en de herfstnachtevening op 21 september, dan zijn de dagen en de nachten even lang, elk twaalf uur. Dit jaar viel de herfstnachtevening of equinox op 23 september, om 3.09 uur, om precies te zijn.

    De natuur past zich constant aan aan de stand van de aarde tegenover de zon. Het korten van de dagen en het feit dat de zon ook minder hoog aan de hemel staat op de middag is een signaal dat planten en dieren niet missen. De zwaluwen zijn uitgeweken naar het zuiden. De teunisbloemen doen een laatste poging om nog enkele felgele bloemen te laten ontluiken in de avondschemering. De blaadjes van de berken verkleuren en de berkenzaadjes verstoppen zoals elk jaar de afvoerpijp van het plat dak. Vette kruisjesspinnen weven hun indrukwekkend web, grote en kleine paddenstoelen schieten op in het bos achter de tuin. De meesjes en de heggenmus die in de zomer de voederplank geen blik waardig gunden, komen nu af en toe eens kijken of er iets naar hun gading ligt, de merels vinden blijkbaar nog genoeg ander voedsel. De zilver- en goudwinden en de goudvissen in de vijver zoeken het donker van het diepere water op en komen nog enkel naar boven als ze me horen aankomen met wat kruimels van de tafel. De asters halen het paars en purper in de tuin en doen ons al denken aan Allerheiligen. Het gras van het gazon is toch weer groen na een droge, hete zomer, toen we er zeker van waren dat het definitief verdord was. Binnenkort volgt wellicht de laatste maaibeurt voor de winter. Sommige tuinkruiden, zoals het bonenkruid, de (het?) bieslook, de basilicum, de peterselie en de marjolein zijn uitgebloeid en weggesnoeid, andere staan nu op hun mooist: de rozemarijn, de dragon, de tijm. De bruidssluier bloeit, met daartussen de bloedrode blaren van de wilde wingerd. Straks verkleuren alle blaren en na de eerste nachtvorst vallen ze in groten getale af.

    Het is een afweermechanisme: al wat kwetsbaar is wordt opgegeven om het overleven mogelijk te maken. Het lijkt of alles afsterft, maar wij weten wel beter: na de onvermijdelijke dorre winter volgt weer de lente en de zomer, de natuur gaat niet dood, maar gaat in een winterslaap.

    Wij mensen doen daar niet aan mee: in het najaar komen we weer op gang na de zomer en de schoolvakantie. Allerlei culturele activiteiten beginnen dan opnieuw en trekken talloze klanten. Ook in de winter zijn wij mensen zeer actief, er is altijd wel wat te doen, herfstvakantie, wintervakantie, kerstmarkten, langlaufen, we zitten niet stil. We passen ons aan aan de seizoenen, we neutraliseren ze om ons gewone leven voort te zetten. We zetten de verwarming aan, we kleden ons warmer, we laten de jaarlijkse griepspuitjes zetten. We genieten van de seizoenen, omdat we weten dat ze elkaar opvolgen, keer op keer. Het zijn niet onze seizoenen, wij mensen hebben een ander ritme.

    De evolutie die zich in de natuur op één jaar voltrekt, bijvoorbeeld in een teunisbloem of een zonnebloem, van zaadje tot spectaculaire bloem en dan terug tot helemaal niets verdord of weggerot, die is bij ons uitgespreid over een mensenleven. We lijken meer op bomen, die leven ook langer dan één jaar, maar dan zonder de winterpauze. Wij gaan gewoon door, wij doen geen winterslaap. Maar net als voor de bomen komt er ook een moment dat wij beginnen af te takelen. Je merkt het aan kleine dingen, het gaat heel geleidelijk, onmerkbaar bijna. Je doet wat vaker een middagdutje, je bent wat sneller moe. Je denkt dat je nog even ver kan wandelen of fietsen als vroeger, maar je stelt pijnlijk vast dat dat niet zo is. Je gewicht neemt toe, je krijgt een buikje of vetkussentjes, de eerste rimpels verschijnen en ook de grijze haren. Je doet het wat kalmer aan op alle gebied, ook in bed.

    Voor mensen is de herfst het begin van het einde. We weten dat een definitief afscheid ons wacht, voor ons is er geen nieuwe lente, de winter is voorgoed. We beseffen dat het leven zelf voortgaat, in onze kinderen als we die zelf hebben en ook over heel de aarde in bonte verscheidenheid. Wij zullen er dan niet meer zijn, we hebben onze beurt gehad, anderen zullen na ons proberen om het even goed te doen, of beter, of misschien ook wel minder goed, generatie na generatie, tot over een miljard jaar de zon aan haar doodstrijd begint en het hier te warm wordt voor de mens. Misschien zijn er hier dan zelfs al lang geen mensen meer, of zelfs geen leven op deze aarde, hebben we elkaar uitgemoord of de natuur helemaal verpest. Misschien zijn we massaal vertrokken naar andere planeten, of hebben we ons verstopt diep onder grond.

    De herfst brengt bij mij weemoedige overpeinzingen teweeg, gedachten aan vergankelijkheid en de rustige zekerheid dat niets oneindig is.

     

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:natuur
    03-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jean Sibelius
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Waarom ik het uitgerekend over Sibelius wil hebben, dat is veeleer toevallig. Voor mij is dit een welkome gelegenheid om over deze Finse componist te schrijven en mijn meer dan 50 jaar oude bewondering voor zijn muziek om te zetten in woorden.

    Laten we beginnen met de componist zelf. Hij werd geboren in 1865 in een Russische garnizoensstad in centraal Finland, in een burgerlijke familie, Zweeds-sprekend, van officieren, dokters, ambtenaren en dominees. Hij kende een zorgeloze jeugd, mocht studeren aan de beste scholen, onder meer aan de eerste Fins-sprekende lagere school en genoot daarvan. Hij trouwde met zijn jeugdliefde en leefde met haar ‘lang en gelukkig’ tot aan zijn dood in 1957, hij was toen 92. In 1904 bouwde hij voor het gezin een huis op de buiten, een veertigtal kilometer buiten Helsinki en verbleef daar, in betrekkelijke afzondering, midden de indrukwekkende natuur, het grootste deel van zijn leven. Enkel voor concerten, als dirigent van zijn eigen muziek, ondernam hij reizen naar het buitenland, tot in Amerika, waar hij zeer populair werd. Hij was een kettingroker van sigaren, wat in 1908 voor ernstige gezondheidsproblemen zorgde en een aantal operaties in Berlijn noodzakelijk maakte. Zijn naam is eigenlijk Johan, in de familie was dat Janne. Toen hij aan de universiteit van Helsingfors (dat is de Zweedse naam, wij zeggen nu Helsinki) ging studeren, nam hij een pak visitekaartjes mee dat men had gevonden in de nalatenschap van zijn oom, ook Johan Sibelius, die zich in het buitenland Jean liet noemen. Zo kwam hij aan de naam waaronder hij bekend zou worden in de hele wereld.

    We kunnen niet over Sibelius spreken zonder het ook over Finland te hebben. We gaan hier niet de hele turbulente geschiedenis van dat indrukwekkende land in het noorden van Europa uit de doeken doen. Het ligt geprangd tussen Zweden en Rusland, vanuit Sint-Petersburg kijk je over het water uit op Helsinki. Die twee grote buren hebben Finland beurtelings veroverd en bezet. Toch bleef Finland zijn eigen cultuur trouw en streefde het een culturele en politieke onafhankelijkheid na die pas in 1917, bij het uitbreken van de Russische revolutie, werkelijkheid werd. Dat romantisch nationalisme doordesemt het leven en de muziek van Sibelius. Zijn oorspronkelijke inspiratie vond hij in de grootse Finse natuur en in de tradities van de Finse cultuur, vooral het grote nationale epos, de Kalevala, vijftig zangen, bijna 23.000 versregels lang.

    In mijn jeugd was in Vlaanderen vooral zijn Finlandia zeer populair; in feite is het slechts een onderdeel van een langere suite die Sibelius componeerde in 1899, tegen de Russische bezetter. Die compositie moet de mensen die hier al vele jaren streefden naar een erkenning van de Vlaamse taal en cultuur en die toen, zoals nu, nog slechts konden dromen van een Vlaamse onafhankelijkheid, geïnspireerd en ontroerd hebben. Finlandia was voor hen een voorbeeld, een triomfantelijk proteststuk tegen de Belgische verfransing.

    Sibelius was een veelzijdig componist. Toch heeft hij zijn bekendheid vandaag te danken aan slechts enkele composities. Het meest bekend is, naast Finlandia, ongetwijfeld zijn Valse triste; het is een onderdeel van de toneelmuziek die hij in 1903 schreef voor een drama, Kuolema, van zijn zwager Arvid Järenefelt. Het is een wals die verrassend traag begint en in mineur, dan geleidelijk aanzwelt om weer in een melancholische berusting te eindigen; we denken daarbij onvermijdelijk aan wat Ravel in 1920 met dezelfde dansvorm op een veel grotere schaal deed in zijn La valse, in opdracht van Diaghilev, maar door hem afgewezen.

    Sibelius schreef nog meer orkestmuziek bij toneelstukken, die nadien meer bekendheid verwierven los van hun context, als zelfstandige symfonische gedichten, zoals Lemminkaïnen (1896), met daarin het beroemde De zwaan van Tuonela; Pohjola’s dochter (1906); Tapiola (1926). Ook de vroege Karelia (ouverture en suite) zijn nog altijd zeer geliefd; Maurice Béjart maakte er een indrukwekkend ballet van, dat ik vele jaren geleden in Brussel bewonderde, met een machtige cavalcade op het centrale thema, een stormachtige stoet van ruiters, exuberant uitgevoerd door de mannelijke dansers, die met hun suggestieve bewegingen de afwezigheid van de paarden zelf helemaal deden vergeten.

    Jean Sibelius is in de eerste plaats een meester in het orkestreren. Zijn aanpak van het orkest is origineel, je hoort meteen dat het om muziek van Sibelius gaat. Hij liet zich aanvankelijk beïnvloeden door de Weense traditie, vooral Beethoven, maar ook door Bruckner en Brahms en bewonderde ook Grieg en Tsjaikovski zeer. Na 1902 bleef hij in zijn eigen klassieke stijl verder werken, zonder zich te storen aan de experimenten van zijn tijdgenoten Richard Strauss, Skriabin, Mahler en zelfs Ravel. De muziek van Wagner trok hem niet aan. In Bayreuth woonde hij in 1894 uitvoeringen bij van Lohengrin en Tannhaüser. Achteraf sprak hij zijn afkeuring uit over de Wagnerverering die hij daar had meegemaakt.

    Zijn zeven symfonieën vormen de ruggengraat van zijn werk. Niet dat ze altijd meteen veel publiek succes kenden: zijn vierde werd uitgefloten door het publiek in 1911 en ook de critici waren vaak niet mals voor hem. Sibelius schreef de muziek die hij wou schrijven, niet wat het publiek wenste te horen. Zijn diepste grondinspiratie was steeds de Finse natuur en cultuur, maar wat hij ermee deed, was puur muzikaal en te genieaal om als programmatisch afgedaan te kunnen worden.

    In België zijn we verwend, wat pianoconcerto’s en vioolconcerto’s betreft, door de Koningin Elizabethwedstrijd, die vroeger via de radio maar sinds geruime tijd ook op Tv een zeer breed publiek bereikt. Tot de composities die zo een vaste plaats hebben verworven in ons collectief muzikaal geheugen, behoort ongetwijfeld ook het zeer herkenbare en pakkende vioolconcerto van Sibelius (1905), dat bij elke wedstrijd wel een uitvoerder vindt in de finale. Hij componeerde zeer veel voor piano, maar niet alles daarvan is even hoogstaand of geïnspireerd. Ook het liedgenre was hem lief en hij heeft er enkele prachtige geschreven. Er is slechts één strijkkwartet op zijn naam, met de zeer passende titel Voces Intimae, intieme stemmen (1909).

    In 1924 dirigeert Sibelius voor het laatst, in 1929 verschijnt zijn laatste compositie. Hij heeft nadien nog ruim dertig jaar geleefd. Hij bleef met muziek bezig, probeerde ook nog te componeren, maar het lukte niet meer zo goed en hij was bijzonder kritisch voor zichzelf. Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft hij op een bepaald moment veel manuscripten verbrand in zijn haard. Nadien werd hij, naar het getuigenis van zijn familieleden, rustiger en opgewekter, alsof er een last van hem was afgevallen.

    Hij stierf aan een hersenbloeding in 1957. Zijn vrouw Aino (1871-1969) schonk de villa die naar haar genaamd was en waar ze samen zolang geleefd hadden, aan de Finse staat, die er een Sibeliusmuseum van maakte.

    Sibelius zelf heeft zich altijd verzet tegen elke buitenmuzikale interpretatie van zijn composities. Zo verwoordde hij het zelf:

    Mijn symfonieën bevatten louter uitdrukkingsmuziek, zonder enige literaire achtergrond bedacht en uitgewerkt. Ik ben geen literaire musicus. Voor mij begint de muziek waar het woord eindigt. Een scène kan op een schilderij, een drama in woorden worden verbeeld. Een symfonie moet ten eerste en ten laatste muziek zijn. Natuurlijk heb ik het wel meegemaakt dat, naar aanleiding van wat ik schreef, mij geheel onvrijwillig een tafereel voor ogen kwam; maar de zaadkorrels voor mijn symfonieën en de bevruchting lagen in het zuiver muzikale.




    Categorie:muziek
    Tags:muziek


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!