mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
21-04-2008
tijdrekeningen
Ik heb het altijd moeilijk gehad met de tijdrekening van de oudheid, ik bedoel de jaren voor de christelijke tijdrekening, die trouwens, zoals je kan lezen in mijn aflevering van 03.10.2007, met terugwerkende kracht is ingevoerd: men is pas zeshonderd jaar na datum gaan bedenken dat het zeshonderd jaar tevoren het jaar één was. Als je nu zoiets zou voorstellen zou men je terecht mesjogge noemen.
Socrates leefde van 469 tot 399 en dat is toch vreemd? Net alsof hij achterstevoren leefde, van zijn dood naar zijn geboorte, zoals Merlijn in T.H. Whites boek The Once and Future King.
Ik weet wel dat het geen kans maakt, maar wat denk je van dit mesjogge voorstel? Onze beschaving begon ongeveer 10.000 jaar voor het jaar 1; laten we die tienduizend jaar erbij nemen, dan is het nu niet 2008 maar 12.008. Even wennen, maar echt moeilijk is het toch niet? Het voordeel is dat Socrates dan normale geboorte- en sterfdata krijgt: 9.531-9.601, zo zie je ook meteen dat hij zeventig geworden is. Hoe komen we bij die jaartallen? Heel simpel, gewoon de oude jaartallen aftrekken van tienduizend: 10.000 469 = 9.531.
Echt origineel is deze redenering trouwens niet: volgens de Joodse kalender is het nu het jaar 5768. Op die manier behouden zij een continuïteit in hun geschiedenis die wij nu moeten missen, omdat wij de geschiedenis totaal kunstmatig en willekeurig onderbreken voor een non-event: het jaar waarin Christus zeker niet geboren is, áls hij al geboren is.
Ik heb ook een probleem met de benaming van de eeuwen. De twintigste, dat ging nog en ook de eenentwintigste gaat nog, maar de andere? Ik moet altijd terugtellen: was de veertiende nu van 1400 tot 1500? Ah, nee, ze duurde tot 1400, omdat de eerste van 1 tot 100 duurde. Ook die manier van doen is retroactief: niemand die toen leefde sprak van de (waanzinnige, zie 12.08.2007) veertiende eeuw. Trouwens, de Italianen noemen die net zoals je zou verwachten: het Trecento is de veertiende eeuw, de jaren beginnen met 300, trecento, dat is logischer en klinkt normaler dan al de jaren die met 1600 beginnen de 17de eeuw noemen. Met de eeuwen voor Christus is het al even moeilijk: de gouden Griekse vijfde eeuw ging van 500 tot 400, dus net andersom als de vijfde na Christus, die ging van 400 tot 500, terwijl ze allebei de jaren aanduiden die met 400 beginnen.
Waarom het ook allemaal zo moeilijk maken? Keizer Karel leefde niet ergens in de zestiende eeuw of in de eerste helft van het Cinquecento, maar van 1500 tot 1558. Eeuwen zijn puur willekeurige indelingen en de gebeurtenissen, trends en kunststromingen trekken zich heus niets aan van het feit dat er weer een eeuw voorbij is. Wat betekent zoiets als de 19de-eeuwse moraal'? Is dat die van 1801? Of van 1899? Hier of in Japan? Laten we dus gewoon de jaartallen gebruiken en die gekke namen voor de eeuwen vergeten.
20-04-2008
mijmering
Nog even terugblikken op de computercrash van maandag laatst. Ik lees de laatste tijd veel over de werking van ons verstand, dat heb je wel gemerkt in enkele vorige afleveringen. Ik heb vaak daaraan moeten denken toen de harde schijf het begaf. Zo moet het ongeveer voelen wanneer geheugenverlies toeslaat: je weet dat je van alles verloren hebt en je probeert wanhopig om het terug te vinden, maar het is blijkbaar weg
Het is ongelooflijk hoeveel ik al vergeten ben van wat ik vroeger wist, toen ik nog werkte: namen van collegas, procedures, wetgeving, precedenten, het is allemaal naar de verre achtergrond verdreven, vooral omdat het niet meer aangesproken wordt. Specialisten beweren dat ons verstand, ons geheugen alles opslaat dat het verwerkt, alles wat we zien en voelen en ruiken en horen en smaken, elke gedachte, elk woord dat we horen, elke wolk die we zien. Vaak denk ik dat het inderdaad zo is, als een herinnering aan lang geleden plots uit de wirwar van mijn gedachten klaar voor mij staat, na veertig jaar in het labyrint van mijn eigen vergetelheid.
Onze computers en de servers die op de achtergrond het World Wide Web of Internet beheren, houden alles bij, net zoals ons geheugen, het is ongelooflijk wat er allemaal in al die computergeheugens gestockeerd is. Zo heb ik ooit op het web een versie van het programmaboek van de universiteit teruggevonden van vijf jaar tevoren, iets waarvan wij zelf geen kopie hadden. Wie had dat gedaan? Waarom?
Is het ook zo met ons geheugen? Zit daar inderdaad alles opgeborgen, zonder dat wij dat weten, en speelt het mee in al wat we denken en doen? Er is in alle geval plaats genoeg voor, zegt men, er is nauwelijks enige beperking op dat punt voor het menselijk verstand.
Maar vroeg of laat gaat het fout, we herinneren ons steeds minder, ook als we gezond blijven en gespaard van hersenletsels door ongevallen. Men zegt dat Alzheimerpatiënten zich niet bewust zijn van hun ziekte, of althans steeds minder naarmate het geheugenverlies voortschrijdt. Gelukkig maar, of een geluk met een ongeluk.
Ik ben me zeer pijnlijk bewust van de enorme hoeveelheid informatie die op de verdomde harde schijf stond en die nu gewoon weg is, twee jaar dagelijks bezig zijn met van alles, het is plots niet meer. Maar dan ga je relativeren, noodgedwongen, en rationaliseren: had het echt wel zin om kopieën bij te houden van alle inkomende en uitgaande mails met enige inhoud, van alle bankverrichtingen, alle fotos, alle teksten en tekstjes? Hoe vaak heb ik er nadien nog naar gekeken? Veel is ooit opgeslagen om nooit meer weer opgehaald te worden, en zo raakt zelfs de meest uitgebreide harde schijf nog vol. Vroeger, toen we geen computer hadden of veel minder opslagcapaciteit, toen drukten we alles af en ook dat werd meestal opgeborgen tot je op een goede dag besloot het toch maar weg te gooien. Toen ik na dertig jaar de Faculteit verliet, heb ik een half leven daar gelaten, op de computers, in de archieven, in de herinnering van collegae, professoren, studenten en anderen Toen ik op pensioen ging evenzo. Afscheid nemen, deuren definitief dicht trekken, plots is alles wat ooit onmisbaar was overtollig, irrelevant, waardeloos.
Dat is ook wat er gebeurt als we onze laatste adem uitblazen, als ons hart een ultieme vermoeide stuwing geeft aan het versleten bloed: onze computer crasht, al wat we een leven lang opgeslagen hebben, al wat we geleerd en geleden hebben, al onze kennis en inzichten, al wat we ooit gelezen hebben, de mens die we geweest zijn, elke dag van ons leven, het verdwijnt in het niets.
Op een dag, nu tien jaar geleden, vernamen we dat een jonge collega omgekomen was bij het ongeluk met een skilift en een vliegtuig in Italië. Haar mails stonden nog in mijn mailbox, plots nutteloos, ten ondomme.
Laten we afsluiten. Ik ontleende uit de Leuvense stadbibliotheek het boekje van Ileen Montijn, Over de tijd, 1999, 110 pp., een mijmering ter gelegenheid van de Nederlandse wetenschap en techniek-week die toen aan dat thema gewijd was. Het is een zeer goed geschreven, boeiend werkje, vol interessante gegevens en waardevolle inzichten, over tijd, verandering, verheugen en vooruitzien, vergeten, over het meten, over wachten, verveling en verlangen, herinneren, en over vergaan. Aanbevolen voor iedereen die zich bewust is van het ouder worden, van het voorbijgaan van de tijd. En voor slachtoffers van gecrashte harde schijven.
Nog even vermelden dat Mezzo ons gisteren vergastte op de Verdis Rigoletto in de gefilmde versie van Jean-Pierre Ponelle (1982), met een verbazend jonge en krachtige Pavarotti en een lyrische Edita Gruberova in de hoofdrollen, naast de mij ten onrechte onbekende Ingvar Wixell in de titelrol; een indrukwekkend en ontroerend document dat een aantal uitzonderlijke artiesten op hun hoogtepunt vastlegde voor de eeuwigheid. Mijn enige teleurstelling was het dubben: wat je hoorde was niet wat je zag en omgekeerd, en dat gaf iets onnatuurlijks, helaas. Toch indrukwekkend en volledig overtuigend. De DVD kost ongeveer 25.
19-04-2008
gecrasht!
Beste lezers,
Je zal het niet geloven, edoch het is maar al te waar: maandag laatst is mijn computer gecrasht: de harde schijf heeft het begeven en is onherstelbaar. Ik heb een nieuwe en wat grotere laten plaatsen. Het slechte nieuws is dat ik, zoals wel meer mensen, geen back-ups heb van mijn gegevens: de opgeslagen e-mails, de lijst van contacten met hun persoonlijke gegevens zoals adres en e-mailadres Vandaar een oproep aan de vriendelijke vaste lezers en correspondenten: stuur me een mailtje, dan heb ik je adres terug.
Het slechtste nieuws is dat ook de vele teksten die ik heb geschreven voor goed verdwenen zijn Enkel wat op Seniorennet gepubliceerd staat, is daar behouden en dus kan ik het daar kopiëren en weer op mijn harde schijf opslaan, maar dat is een werk van lange adem en verre van boeiend.
Je zal begrijpen dat ik een beetje in de put zat. Het was al een hele schok dat ik niet meer op mijn PC kon werken: geen mails, geen blog, niets opzoeken, geen bankverrichtingen Dan merk je pas hoe dat toestel een belangrijke plaats heeft ingenomen in je leven. Toen ik dan vrijdag vernam dat er geen redding mogelijk was, voelde ik zowat de grond onder mijn voeten wegzakken.
Het zal een les zijn voor mij en misschien ook voor sommige lezers die er net zoals ik al te zeer op vertrouwen dat er met een PC niets kan verkeerd gaan: maak in hemelsnaam reservekopieën van belangrijke gegevens en van teksten waaraan je gehecht bent. Er zijn daarvoor mogelijkheden genoeg: een simpel disketje is meestal groot genoeg voor al wat je geschreven hebt. Heb je een Dvd-brander, dan kan je ook die daarvoor gebruiken, daarop is nog veel meer plaats. En veel gebruikers hebben ook een geheugenstokje, een memory stick van enkele megabytes, ook simpel en efficiënt. Waarom ik dat allemaal niet gebruikt heb terwijl ik het zo goed weet? Geestelijke luiheid noemt men dat, de ergste zonde voor een intellectueel, waarvoor geen vergiffenis mogelijk is!
Maar zoals je ziet zijn we weer aan de slag gegaan. Mijn mail draait weer, Word is ingesteld (je kan het programma vragen de tekst waarmee je bezig bent automatisch op te slaan; zet die instelling op 1 minuut, dan verlies je praktisch niets, althans als je een naam gegeven hebt aan je document, anders is alles weg als de stroom uitvalt of de PC kuren heeft ).
Ook de toegang tot Internet is weer open en dat is maar goed ook, want dat is een echte goudmijn voor informatie over alles en nog wat, zelfs met de vele woordenboeken, encyclopedieën en naslagwerken die ik hier bij de hand heb, zoek ik de meeste dingen toch ook of eerst op Internet op; het leuke is dat je bij het zoeken ook dingen ontdekt die je anders nooit zou vinden. Zo heb ik louter bij toeval, door heen en weer te bladeren in Wikipedia, de evolutionaire psychologie ontdekt en dat heeft een belangrijke invloed gehad op mijn denken.
Zo, dat was het voor vandaag. Nu nog even de daad bij het woord voegen en een kopietje maken van deze tekst, ook al is hij niet echt belangrijk. Binnenkort weer een meer inhoudelijke aflevering op mijn blog. Ik hoop je dan weer te zien, bij manier van spreken.
08-04-2008
hersenschimmen
De vertaling van Steven Pinkers How the Mind Works heeft als titel: Hoe de menselijke geest werkt. Het viel me op dat men voor mind het woord geest gebruikte; ik voelde de twee woorden niet direct als volledige synoniemen aan. Ze zijn ook niet etymologisch verwant; misschien ligt daarin mijn ongemak en meteen ook een van de redenen voor die keuze: in het Nederlands is er geen woord met die betekenis dat de zelfde stam heeft als mind, namelijk MEN.
Men- vinden we terug in zowat alle Europese talen, in woorden die een specifieke menselijke activiteit aanduiden die wij omschrijven met verschillende woorden, zoals denken, voelen en willen. In het Grieks hebben we mimnèsko(mai): zich iets voor de geest halen, zich iets herinneren, aan iets denken. Het Latijnse memini heeft dezelfde betekenis en memoria is het geheugen, terwijl mens (dat we kennen van Juvenalis mens sana in corpore sano, een gezonde geest in een gezond lichaam) het woord is dat helemaal overeenkomt met het Engelse mind. Mentaal is wat met onze geestelijke vermogens, ons denken te maken heeft. Ook het woord man is, althans volgens sommigen, van die ene stam af te leiden, en ook mens en men, dat een vorm van man is. Men acht het ook waarschijnlijk dat menen, mening en Meinung, meaning dezelfde oorsprong hebben. Maar er is in het Nederlands geen substatief met die stam dat dezelfde betekenis heeft als mens of mind, zodat de vertaler wel een andere term moest zoeken.
Waarom heeft hij of zij dan gekozen voor geest? Is dat het zelfde als mind? We kunnen daarover lang praten, maar Van Dale gaat akkoord: datgene wat in de mens denkt, voelt en wil, als een onstoffelijke zelfstandigheid beschouwd, is zijn lullige omschrijving voor geest. Waarom lullig? Omdat ze niet klopt. Wat in de mens denkt &c. is de mens zelf, hoofdzakelijk zijn hersenen en hoe kan je die als een onstoffelijke zelfstandigheid beschouwen? We komen zo bij de kern van het probleem: is er een onstoffelijke zelfstandigheid in de mens, die instaat voor het denken, voelen en willen? Laten we even kijken naar enkele van de talrijke andere termen die wij gebruiken in die context. Het is immers in de taal zelf dat de mens zijn inzichten tracht duidelijk te maken.
In het Engels zal men daarvoor nooit het equivalent van geest gebruiken, namelijk ghost, enerzijds omdat men genoeg heeft aan mind, maar vooral omdat een ghost een spook is, een betekenis die onze geest trouwens ook heeft. Het Du. Geist loopt op dat punt gelijk met het Nederlands, het heeft (onder meer) beide betekenissen. De gemeenschappelijke basis is een stam GAST. Het is wellicht omwille van die spookachtige nevenbetekenissen of connotaties dat ik geest zo spontaan een wat gewrongen vertaling van mind vond.
De algemene betekenis die Van Dale geeft van geest, heeft alles te maken met de christelijke ideologie, het is namelijk de vaste vertaling van het Lat. spiritus, dat de middeleeuwse theologie gebruikte als (letterlijke) vertaling van het Griekse pneuma; beide woorden betekenen oorspronkelijk in hun eigen klassieke context niets anders dan adem, wind, maar kregen in de scholastiek de betekenis van levensadem, het Hebreeuwse ruah, het levensprincipe dat in de dode materie gebracht wordt door de tussenkomst van God, zoals in het Bijbelse scheppingsverhaal. Sindsdien zijn de afleidingen van geest met die betekenis niet meer te tellen: geestelijk(e), geesteswetenschappen &c. We kennen ook spiritueel, spiritualiteit, E. spirit, en hier bij ons zelfs een politiek (deel-)partijtje; denk ook aan het Franse esprit. Die geest vatte men heel letterlijk op, als een soort van inderdaad onstoffelijk wezen dat in ons lichaam huist. Tot op vandaag lijden we onder die opvatting, het klassieke dualisme dat we in vrijwel alle beschavingen vinden en dat het christendom vooral bij Plato gaan halen is en dan tot in het oneindige en het absurde heeft uitgewerkt. Van Dale probeert te ontsnappen aan die nu achterhaalde manier van denken door de toevoeging beschouwd als, maar ik blijf het een uitleg vinden die de zaken eerder verduistert dan verheldert.
Datgene wat in de mens denkt, voelt en wil zijn namelijk de hersenen, die met werkelijk ontelbare verbindingen in directe communicatie staan met ons hele lichaam. Elke gedachte, elk gevoel en elke wilsuiting is een specifieke en unieke fysieke gebeurtenis in ons lichaam, een activiteit van ons ganse lichaam, niet van een of andere onstoffelijke geest die ergens in dat lichaam zou huizen, erin gebracht door God zelf en die bovendien na onze dood aan dat lichaam zou ontsnappen om dan eeuwig verder te leven, bevrijd van alle materiële last. Zo is het echt niet. Zonder lichaam is er niets, onze geestelijke vermogens vallen stil als wij doodgaan, sterven is niets anders dan het stilvallen van het lichaam mét zijn denkende, voelende en willende activiteit. Er is met andere woorden geen verschil tussen enerzijds wat ons lichaam vooral in de hersenen fysiek doet: de elektromagnetische en chemische en misschien nog wel andere processen van het denken &c. en anderzijds de inhoud van die activiteit, de gedachten &c. Er is geen tweedeling, er is slechts eenheid en elk beschouwen van het ene zonder het andere leidt fataal tot funeste conclusies.
Het heeft dus bijzonder weinig zin om de natuurwetenschappelijk vaststelbare processen van het denken te bestuderen los van wát er gedacht wordt, en helemaal zinloos is het als men het onstoffelijke denken gaat bestuderen als iets dat geen enkele binding zou hebben met wat er zich concreet in ons lichaam afspeelt, zoals men nu nog doet in de theologie en zoals het gebruikelijk was in de zogenaamde humane wetenschappen zoals de filosofie, maar ook in de psychologie en andere gedragswetenschappen. Zeer lang is men daar koppig blijven vasthouden aan het bestaan van die onstoffelijke en dus onafhankelijke geest, de psyché, inborst, het gemoed, ego, zowel super- als sub-, Id, geweten, denkvermogen, levensbeginsel, ziel, vernuft, verstand, denkorgaan, karakter of hoe men het verder ook noemen wilde. Vandaag kan geen enkele ernstige wetenschapper het zich permitteren om de ogen te blijven sluiten voor de onweerlegbare resultaten en bevindingen van de positieve wetenschappen, in ons verband vooral de neurowetenschap, genetica en (socio-)biologie of evolutionaire psychologie.
Denken, nadenken, gedacht, gedachtegang, bedachtzaamheid, aandacht; Du. Denken, E. think, thought en de vele samenstellingen en variaties op de stam DENK in vele talen vormen een andere groep die aanduidt wat er daarbinnen en daarboven gebeurt. Ook hier gaat het om het oproepen van inhouden, beelden, concepten, om het gebruik maken van al wat er ons ter beschikking staat om tot bepaalde conclusies te komen, om ons te helpen overleven in de wereld, om ons doel te bereiken, om gevaren te vermijden, om met onszelf in het reine te komen.
Nog een andere grote groep van denk-woorden heeft als basis GNOS, zoals het Lat. noscere, cognoscere, Gr. gignooskein en nous, E. know, knowledge,Fr. connaitre en ons kennen, kunnen en al hun samenstellingen en afgeleiden. In de Germaanse talen is de gemeenschappelijke basis WET, zoals in weten, Du. wissen, E. wit. We vinden er onder meer gewis, onverwist, wis en zeker, E. wittingly, half-wit, nitwit, inwit (een oud woord voor verstand dat je allen nog bij taalarcheologen als Joyce en Pound vindt) outwit, wisdom, maar ook wijsheid en bewustzijn, dat andere kernwoord voor onze geestelijke vermogens.
Je moet immers over je bewustzijn beschikken om volwaardig mens genoemd te kunnen worden, volgens de catechismus kon je onwetend, onbewust dus, niet zondigen! Freud heeft over het bewuste en het on- en onderbewuste dikke ingewikkelde boeken volgeschreven, maar weten we daarmee nu definitief wat het bewustzijn is? Zijn we nog bewuste wezens als we slapen, dromen, onder invloed van drugs of alcohol zijn of van hevige emoties? Als we gebrainwashed zijn, gehersenspoeld? Dement, letterlijk zonder-mens in de Latijnse betekenis, dus mindless? Wat met een menselijk lichaam dat hersendood is, waar de hersenen nog wel aanwezig zijn maar beschadigd of niet meer actief zijn? Wat met mentaal (nog altijd van mens) gehandicapten of beperkten? In het Engels zeggen we consciousness, dat afgeleid is van Lat. scire, kennen, weten, zoals in scientific.
Een geliefkoosde term van filosofen om over de menselijke geest te spreken, of althans over een bepaald aspect ervan, heeft als basis RAT, Lat. ratio, E. reason, Fr. raison, Du. Rede en bij ons rede. Men onderscheidt daarmee wat pure gedachten zouden zijn, los van alle emoties, die volgens Van Dale ook bij onze geest horen. En zo vermenigvuldigt men de onstoffelijke zelfstandigheden, want de mens is een wezen dat begaafd is met redelijke vermogens, hij is niet de slaaf van zijn gevoelens Alsof gedachten mogelijk zouden zijn zonder emoties, alsof we in staat zouden zijn om een deel van onze hersenen uit te schakelen of ze exclusief voor een bepaalde taak te gebruiken.
Dergelijke ongegronde onderscheiden leiden ertoe dat men bijvoorbeeld gaat beweren dat vrouwen niet rationeel kunnen denken omdat ze geen ratio hebben, niet redelijk zijn maar integendeel denken vanuit hun schoot of baarmoeder, in het Griekse hystera, vandaar hysterisch. Onbetrouwbare sujetten als deze kon je natuurlijk geen stemrecht geven, en tot op vandaag kunnen ze ook geen priester worden in de katholieke kerk. Nu weten én zeggen we dat vrouwen evident over dezelfde vermogens beschikken, maar ze anders (en beter!) gebruiken. Nog niet zo lang geleden meende men ook dat niet-blanken eigenlijk geen volwaardige mensen zijn omdat ze niet verstandelijk ontwikkeld (kunnen) zijn en dus kon men ze naar believen roven, als slaven verkopen, mishandelen, uitbuiten, verkrachten en lynchen en toch nog naar de hemel gaan of president zijn van de Verenigde Staten of koning van België. Dictators allerhande beslissen wie er Über- en Untermensch is, wie mag kweken en wie niet, wie leeft en wie niet: Sophies Choice.
Het is duidelijk: zo werkt het echt niet, je kan een mens of een mens (Lat.), een mind niet opsplitsen of in stukjes hakken, dan maak je hem kapot
Nog zon woord is verstand: gebruik je verstand, zij is een heel verstandige vrouw, een goede verstaander en zijn half woord. Is dat hetzelfde als onze ratio, onze rede? Wat gebeurt er als we ons verstand op nul zetten? Waar is uw verstand, zeggen we als iemand een stommiteit begaat, maar waar ís dat verstand? En wat doet het? En wat niet? Wat is het tegenovergestelde van de rede, het verstand: de gevoelens, emoties, domheid, dwaasheid, onnadenkendheid? We spreken ook van intelligentie en intellect, Lat. intellectus en ook nog over een intellectueel, (bijna) letterlijk iemand die tussen de regels kan lezen, maar vaak bedoelen we iemand die al te zeer met het louter verstandelijke bezig is, die geen emotionele intelligentie heeft
Descartes vatte zijn stellingen samen in het alom gekende adagium ik denk dus ik ben, je pense donc je suis, cogito ergo sum. Penser komt van het Lat. voor (af)wegen, cogito is Lat. voor overwegen. En hoewel hij de man was van de idées claires et distinctes, voegde hij eraan toe dat, aangezien wij onvolmaakte wezens zijn, die perfecte gedachten niet uit onszelf of uit de waarneming konden komen, en dus enkel van de volmaakte God zelf afkomstig moesten zijn. Descartes was een geniaal denker zoals er nog maar weinig geweest zijn, maar hij heeft het Westers denken voor eeuwen op het dwaalspoor gehouden van de strikte scheiding van lichaam en geest.
Gebruik toch je hersens! Hersenen of hersens, in het Engels: brains is steeds meervoud, al is dat niet bij iedereen even duidelijk. Ook wij kennen brein, de zetel van het verstand; overdrachtelijk of figuurlijk gebruiken we het ook: het brein achter die treinoverval, een elektronisch brein; in die betekenis is het in het Engels ook enkelvoud: brain.
Afsluiten doen we met homo sapiens. Het is de wetenschappelijke, antropologische term voor het (voorlopig?) laatste stadium in de evolutie van onze soort. Sapiens vertalen we meestal door denkend en daarmee zitten we weer volop in de discussie: denkend, maar niet voelend? Sapiens is het onvoltooid deelwoord van sapio en dat heeft in het Latijn veel betekenissen, maar de eerste is, heel merkwaardig: smaken, proeven, zoals we doen met eten en drinken. De mens is dus een wezen dat zijn eten eerst proeft, om te zien of het eventueel niet giftig is in de eerste plaats, nadien of het ook wel lekker is, en zo zoeken we er de lekkerste dingen uit, tot in het absurde in peperdure luxerestaurants. Pas in de tweede, afgeleide betekenis is sapere goede smaak hebben, beschikken over de gave des onderscheids, verstandig zijn, discreet, voorzichtig, wijs alle menselijke deugden die we sinds de oudheid zo zorgvuldig onderscheiden en opsommen. Sapientia was aanvankelijk niet meer dan goede smaak of verstand, maar het heeft allengskens upgrades gekregen tot het bij de filosofen en theologen hét woord werd voor de hoogste wijsheid. Het is vooral daarom dat men gekozen heeft voor sapiens om de hoogste trap aan te duiden die onze soort heeft bereikt: wij zijn geen Neanderthalers, wij zijn homo sapiens, de wijzen.
07-04-2008
Bezinning
Zo, hier zijn we dan weer. De laatste dagen is het er niet van gekomen.
Aike Raes (foto), de dochter van Lut, leidt sinds bijna tien jaar een bloeiend danscentrum in Leuven. Elk jaar is er in de lente een heuse show in de Leuvense Stadsschouwburg, zes lang op voorhand uitverkochte opvoeringen, met op de bühne honderden leerlingen die, om een cliché eens gepast te gebruiken, hun beste beentje voor zetten, met professionele belichting en geluid, heel indrukwekkend. Honderd vrijwilligers, ouders, grootouders, vrienden en kennissen zijn er al maanden van te voren mee bezig en op de dagen van de opvoeringen is het alle hens aan dek, alles volgens een gedetailleerd draaiboek, maar vanzelfsprekend gaat er hier en daar ook wel eens iets fout.
Lut en ik zorgen sinds jaren voor wat ze de catering noemen: wij zorgen voor spijs en drank. Eerst was dat enkel voor de technische medewerkers: podiumopbouw, klank en licht, regie, maar stilaan kwamen daar ook de andere medewerkers bij, die toch ook vele uren per dag aanwezig zijn en uiteindelijk ook de dansers, die ook wel een tussendoortje willen. We zijn zo bijna de hele week op de been geweest, van s morgens tot s avonds en gisterenavond we waren allebei echt moe, maar ook gelukkig, zoals dat heet, want het is werkelijk een fameus spektakel geworden en een groot succes. Wil je meer weten over het Danscentrum, kijk dan eens hier: http://www.danscentrum.be/.
Het was eens wat anders dan ons gewone doen en dat doet je ook even nadenken. Je ziet op een week tijd meer mensen dan anders op een heel jaar, andere mensen ook, met andere gewoonten, ander manieren om zich te kleden, te spreken, te lachen, zich op te winden; mensen die in een andere fase van hun leven zijn: kinderen van zeven tot opgeschoten jongeren van achttien; prachtige jonge meiden en krachtige vrouwen bij de dansers; jonge vaders en moeders, zelfbewuste mensen van middelbare leeftijd, krasse grootouders ook bij de medewerkers en toeschouwers. Allemaal mensen die een totaal ander leven leiden dan ik, met andere belangstellingen, een andere opvatting over wat belangrijk is in het leven. Die bonte verscheidenheid is een beetje overrompelend en, zoals ik zei, ook uitdagend: waarom zou ik alleen het bij het rechte eind hebben, waarom zouden anderen ongelijk hebben? Waarom is wat ik doe belangrijker dan dat waarmee de anderen bezig zijn? Meer nog: is mijn ietwat teruggetrokken en bezonnen levensstijl wel de juiste, zit ik wel op het goede spoor? Het is een onvermoede gelegenheid voor een wat onwennig gewetensonderzoek, voor een onwelgekomen moment van bezinning, voor het nukkig in vraag stellen van ongemerkt binnengeslopen buitenissigheden en ongewone gewoonten, onverantwoorde vooroordelen, roestige rust of ranzige rariteit, kneuterige zelfgenoegzaam- of ingenomenheid.
Anderzijds ben ik wel echt blij dat ik weer in mijn vertrouwde omgeving ben, met alles wat ik om me heen verzameld heb, mijn luie zetel, de kamerplanten, maar vooral mijn boeken en muziek, mijn geliefde oude bekenden die ik blindelings weet te vinden. En ook mijn uitlaatklep, mijn dagboek, mijn kroniek: mijn blog, waar ik nu al 800 dagen ten minste enkele uren per dag actief mee bezig ben. Aan de kijkcijfers heb ik gemerkt dat velen van u ook met andere dingen bezig geweest zijn: vakantie, reizen Wellicht kom je in de komende dagen weer eens kijken wat er hier zoal bij gekomen is. Ik hoop je binnenkort weer te vergasten op mijn commentaren en bedenkingen en af en toe je aandacht te vestigen op aspecten van het leven die me dierbaar zijn of op dingen die me zijn opgevallen zijn en waarop ik wat dieper wil ingaan, om er het fijne van te weten, om het voor mezelf en meteen ook voor u uit te klaren.
Ik eindig op een vrolijke noot: een grapje, je vindt die hier niet bij de vleet, voorwaar!
Drie statistici gaan op eendenjacht. Er vliegt een eend op en de eerste schiet: een meter te hoog; de tweede schiet: een meter te laag. Waarop de derde triomfantelijk roept: Hebbes!
02-04-2008
Steven Pinker: Hoe de menselijke geest werkt
Misschien heb je je afgevraagd: leest hij niet meer? Het is inderdaad al van 11 maart geleden dat ik hier verslag uitbracht over een boek dat ik gelezen had, onder de vorm van de vertaling van een kortverhaal van William Trevor, An Afternoon. Natuurlijk lees ik nog, alle dagen, uren aan een stuk, al komen er stilaan zonnige periodes zodat we ook wat in de tuin kunnen werken, zalig is dat, al voelen we stilaan de jaren.
Het boek dat me sinds enkele weken bezig hield, was How the Mind Works van Steven Pinker, xii + 660 pp., notes, references, credits, index, Penguin, 1997. Mijn exemplaar, een fris tweedehands exemplaar, kocht ik via eBay in Engeland voor amper 10, verzendingskosten inbegrepen.
Steven Pinker (°1954) is, zoals we zeggen, niet de eerste de beste. Hij studeerde experimentele psychologie, onder meer in Harvard, waar hij nadien ook doceerde, zoals ook aan de Stanford universiteit, maar werd dan benoemd aan het beroemde MIT, Massachusetts Institute of Technology, waar meer Nobelprijswinnaars werken en gewerkt hebben dan waar ook ter wereld. Hij werd er directeur van het belangrijke Centre for Cognitive Neuroscience. Sinds 2007 is hij weer in Harvard, waar hij houder is van een leerstoel Psychologie. Hij is de auteur van talloze artikels, maar ook van enkele zeer populaire werken voor een ruimer publiek, die zelfs de bestsellerslijsten haalden: The Language Instinct (1994), How the Mind Works (1999), Words and Rules (2000), The Blank Slate (2002), The Stuff of Thought (2007).
How the Mind Works is vertaald in het Nederlands: Hoe de menselijke geest werkt; er is ook nog Het onbeschreven blad en Stof Van Het Denken (Taal Als Venster Op De Menselijke Natuur) en binnenkort verschijnt ook Sekse Paradox (Over Bluffende Mannen, Brave Vrouwen En Het Glazen Plafond).
Liever dan mijn eigen povere commentaar bied ik u hier mijn vertaling aan van het inhoudelijk deel van Pinkers eigen inleiding tot How the Mind Works, zodat u zich een idee kan vormen van het boek.
Een boek met als titel Hoe de menselijke geest werkt begint het best op een bescheiden toon, en ik zal beginnen met twee.
Ten eerste: we weten niet hoe de menselijke geest werkt, bijlange niet zo goed als we weten hoe het lichaam werkt, en zeker niet goed genoeg om utopia te ontwerpen of om mensen te genezen van hun mistevredenheid. Waarom dan die gedurfde titel? De linguïst Noam Chomsky heeft ooit gesuggereerd dat we onze onwetendheid kunnen indelen in problemen en mysteries. Als we voor een probleem komen te staan, dan kennen we misschien niet de oplossing, maar we hebben inzicht, stijgende kennis, en een idee van wat we aan het zoeken zijn. Maar als we geconfronteerd worden met een mysterie, dan is al wat we kunnen doen ernaar staren, verbaasd en verbijsterd, zelfs niet wetend hoe een oplossing er zou kunnen uitzien.Ik heb dit boek geschreven omdat dozijnen mysteries van de geest, van mentale beelden tot romantische liefde, recentelijk een upgrade kregen van mysteries tot problemen, hoewel er nog steeds mysteries overblijven ook! Elk idee in dit boek kan mogelijks verkeerd blijken te zijn, maar dat zou vooruitgang zijn, want onze vroegere ideeën waren té geesteloos om gewoon verkeerd te zijn.
Ten tweede: IK heb niet ontdekt wat we weten over hoe de geest werkt. Heel weinig van de ideeën in dit boek zijn van mij. Uit verscheidene disciplines heb ik theorieën geselecteerd die me opvielen omdat ze een bijzonder inzicht boden in onze gedachten en gevoelens, omdat ze in overeenstemming zijn met de feiten en omdat ze nieuwe theorieën voorspellen, en omdat ze consistent zijn qua inhoud en in hun verklaringsmethoden. Mijn bedoeling was om deze ideeën samen te weven in een samenhangend beeld op basis van twee nog grotere ideeën, die evenmin van mij zijn: de computertheorie van de geest en de theorie van de natuurlijke selectie van replicators.
Het eerste hoofdstuk is de voorstelling van het groter geheel: de geest is een systeem van computerorganen, ontworpen via natuurlijke selectie, met de bedoeling om de problemen op te lossen van onze evolutionaire voorouders in hun voedselverzamelende manier van leven. Vervolgens krijgt elk van de grote ideeën, computing en evolutie, een hoofdstuk. Ik ontleed de belangrijkste facetten van de geest in hoofdstukken over perceptie, redenering, emotie en sociale relaties (familie, geliefden, rivalen, vrienden, kennissen, bondgenoten, vijanden). Een laatste hoofdstuk is gewijd aan onze hogere roepingen: kunst, muziek, literatuur, humor, religie en filosofie. Er is geen hoofdstuk over taal; mijn eerder boek The Language Instinct behandelt dat onderwerp op een complementaire manier.
Dit boek is bestemd voor eenieder die nieuwsgierig is naar hoe de menselijke geest werkt. Ik schreef het niet alleen voor leraars en studenten, maar ik schreef het evenmin alleen maar om wetenschap te populariseren. Ik hoop dat zowel wetenschappers als gewone lezers hun voordeel kunnen doen met een blik vanuit vogelperspectief op de menselijke geest en hoe die betrokken is bij de menselijke aangelegenheden. Van op die hoogte is er namelijk weinig verschil tussen een specialist en een bedachtzame leek, want dezer dagen kunnen wij specialisten niet veel meer zijn dan leken in onze eigen disciplines, laat staan in naburige. Ik heb geen samenvattende overzichten gegeven van de literatuur of een voorstelling van alle benaderingen van elk debat, omdat zoiets het boek onleesbaar zou gemaakt hebben, zelfs onoptilbaar. Mijn conclusies komen van een afweging van de convergentie van bewijzen uit verscheidene domeinen en methodes, en ik heb gedetailleerde verwijzingen voorzien voor lezers die er dieper willen op ingaan.
Zo, ik hoop dat je daarmee toch wat de smaak te pakken hebt. Ik weet het wel, dit is een turf van een boek, maar het leest grotendeels erg vlot, vaak zelfs als een roman. Het is ongelooflijk goed geschreven en het zal je ogen openen voor dingen waarbij je nooit hebt stilgestaan, en antwoorden op vragen die je jarenlang gefascineerd of achtervolgd hebben. Toch een goede raad: probeer een exemplaar vast te krijgen in een beetje een grotere letter dan mijn Penguin-uitgave, want zeker op het snel vergelende papier van die pockets is een micro-korpsgrootte een marteling voor je ogen die je kan missen als de pest terwijl je alle aandacht nodig hebt voor de inhoud.
30-03-2008
Rondas creationist?
Het zogenaamde derde programma van de officiële Vlaamse radiozender, nu Klara, is sinds mijn jeugd voor mij erg belangrijk geweest en ik durf aan te nemen dat dit voor vele andere Vlamingen met enige intellectuele en artistieke belangstelling zo is geweest. Het was jarenlang de enige plek waar je in Vlaanderen terecht kon voor klassieke muziek in vrijwel alle vormen, vooral ook de oude muziek, jazz, etnische muziek, poëzie, boekbesprekingen, informatie over tentoonstellingen en interviews met belangrijke mensen en vooraanstaande auteurs. De Nederlandse zenders kon je niet overal ontvangen, net zomin als de Franstalige, Duitse en Engelse.
Op heel wat punten hoefde je ook niet naar ander en beter te verlangen, bijvoorbeeld voor oude muziek, want Vlaanderen was het centrum van waaruit de vernieuwde belangstelling ontstond voor alles wat van vóór Mozart was en voor de originele uitvoeringspraktijk. Ook op het gebied van etnische en volksmuziek zat je wel goed, met uitstekend gedocumenteerde programmas met ook eigen veldopnames van Herman Vuylsteke. De jonge René Jacobs mocht er de resultaten voorstellen van zijn studies over de Italiaanse barok. Niño de Flandes, onze eigen Wannes Van de Velde leerde ons wat flamenco echt is. Denijs Dille wist werkelijk alles over Bartok en Delius. Vele uren hebben wij aan de radio gekluisterd gezeten.
Maar met de intellectuele praatprogrammas heb ik het altijd moeilijk gehad. Eerst was er jarenlang de onvermijdelijke maar o, zo betweterige Frans Boenders en vandaag de dag heeft Jean-Pierre Rondas die nare traditie con brio overgenomen, bij voorkeur op zondagvoormiddag, van elf tot twaalf. Het valt af en toe nog wel mee, maar vandaag had hij het over een onderwerp dat me nauw aan het hart ligt: Darwinisme, atheïsme en enkele auteurs waarvan ik verscheidene werken heb gelezen en die ik hier ook heb besproken of gesignaleerd, vooral Richard Dawkins en Daniel Dennett. Aanleiding was een boek van de Anglicaanse priester en theologieprofessor (maar hier ten tonele gevoerd als historian)Alister McGrath, The Twilight of Atheism, met wie Rondas een uitgebreid interview had, in het Engels. Wat we daar hebben moeten horen, was ronduit ergerlijk. McGrath mag natuurlijk zeggen wat hij wil, en Rondas ook, maar dan liefst niet onder het mom van een wetenschappelijk (verantwoord) programma. Niet alleen was Rondas totaal kritiekloos voor de merkwaardig conservatieve opvattingen van zijn geïnviteerde, hij deed er telkens nog een schepje bovenop.
Met hun gezamenlijke rabiate aanval (de wederzijdse exactly!s waren niet uit de lucht) op de recente atheïstische zondvloed (sic) zaten ze, hoe kan het ook anders, al heel snel gezellig te keuvelen in de duistere fundamentalistisch religieuze hoek van het creationisme. Toen Rondas dat in de allerlaatste minuten van het programma zowaar ook begon in te zien, stelde hij dan maar de vraag aan McGrath, die ons daarop een staaltje gaf van zijn slick obscurantisme: nee, hij was geen creationist, maar hij geloofde wél in creation. Hoe die schepping dan in haar werk ging, daar was helaas geen tijd meer voor, maar het was niet op zeven dagen gebeurd, Augustinus had daarop al gewezen, zodus.
Ik ga me hier niet moe maken met al de hatelijkheden, moedwillige verdraaiingen, manifeste leugens en wetenschappelijke enormiteiten op te sommen die deze beide gelovigen gedebiteerd hebben in de loop van hun gesprek. Wat ik u allen zou willen aanraden is dit: schenk in hemelsnaam niet te veel belang aan wat journalisten als Rondas vertellen over wat dan ook, en zeker niet over godsdienst, Darwinisme en het bestaan van God, maar overtuig uzelf, lees de auteurs zelf, zelfs McGrath voor mijn part, maar dan ook Dawkins (en niet alleen The God Delusion, vert. God als misvatting) en Dennett (en niet alleen Breaking the Spell). Dan zal je merken dat je hun tendentieuze uitleg niet nodig hebt om die boeken te begrijpen, ze zijn echt niet zo moeilijk. Gegarandeerd dat je dan ook tot andere conclusies zal komen dan zij, die hun eigen angsten en vooroordelen laten voorgaan op de objectiviteit en intellectuele eerlijkheid die je toch zou mogen verwachten op onze nationale openbare omroep op een zondagmorgen rond ten elven.
En mocht je dan toch de indrukwekkende religieuze revival niet willen mankeren die McGrath en Rondas menen te bespeuren, dan is er geen reden tot haast: er is nog ruim plaats in onze kerken dezer dagen. Of wat je daar aantreft van aard is om je er lang te houden is nog een andere vraag.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
26-03-2008
Afschrikken
In de jaren na de Tweede wereldoorlog hebben de grootmachten (en heel wat niet zo grote) er alles aan gedaan om een sterk leger op te bouwen, vooral met wat men nadien massavernietigingswapens is gaan noemen. De wapenwedloop kende een verschrikkelijk hoogtepunt met de ongebreidelde opstapeling van kernwapens en hun dragers, de korte- en langeafstandsraketten, niet alleen in de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten, maar ook in hun satellietlanden (zie 04.11.2006 voor de etymologie van satelliet), bijvoorbeeld bij ons in Kleine Brogel. Zelfs een uiterst verstandig politicus als Helmut Schmidt, de Duitse kanselier van 1974-82, was een fervent voorstander van de plaatsing van de infame kruisraketten in Europa, wat bij ons toen zelfs gebeurd is zonder medeweten van de regering en waarover ze nu nog altijd onnozel doen (daarover praten we niet!).
Bij elk plaatselijk conflict, dat slechts een verdoken oefenronde van de grootmachten was, bestond de vrees van de escalatie en het uitbreken van een nieuwe wereldbrand. Het is gelukkig niet zo ver gekomen en de ergste kou van de koude oorlog lijkt achter de rug, al zijn er nog voldoende maartse buien en aprilse grillen om ongerust te blijven.
Het principe van die wapenwedloop, de oorlogsfilosofie was samengevat in een Engels woord: deterrence, afschrikking. Langs beide kanten was de boodschap: als jij begint, sla ik nog harder terug. Spionage was daarbij essentieel: men moest weten over welke wapens de tegenstander beschikte, waar die opgesteld waren, wat de oorlogsplannen waren
Voorstanders van dat systeem, politieke leiders, wapenproducenten en trafikanten, militaire leiders, conservatieve religieuze leiders (zijn er andere?) beweerden dat de wederzijdse bewapening de enige manier was om de vrede te handhaven en ze wezen naar het uitblijven van een nieuwe wereldoorlog als het bewijs van hun gelijk. Ook vandaag nog zijn er mensen die vasthouden aan die ideologie.
Gelukkig zijn er ook andere. De vredesbeweging is pas goed op gang gekomen met de oorlog in Vietnam, toen men de uitzichtloosheid van het conflict begon in te zien en de onverantwoorde verwoesting door beide partijen van een prachtig en onschuldig land en de gevolgen voor een grootmacht als Amerika, niet alleen in body bags maar ook voor de eigen economie en die van de hele wereld.
Toen is men beginnen inzien dat deterrence, afschrikking niet de oplossing is, maar een groot deel van het probleem. Ik behoor tot de generatie die leefde onder de reële dreiging van een atoomoorlog en van de totale vernietiging van de aarde en ik kan u verzekeren dat wij dat aan den lijve aanvoelden. Het was een druk waarmee niet te leven viel. Wij waren panisch angstige mensen, toen! Dat is het gevolg van afschrikking als principe: de mensen krijgen inderdaad schrik. Maar vrees en angst zijn de slechtste raadgevers, ze vernietigen alle positieve gevoelens en ondermijnen alle menselijke verhoudingen, niets is bestand tegen de destructieve kracht van angst.
De mens kan dan twee kanten uit: ofwel gaat hij aan zijn angst ten onder, en dat hebben we meegemaakt, in individuele gevallen van zelfdoding, in een furie van druggebruik, in alternatief leven en in vernietigende sekten. Ofwel revolteert hij tegen diegenen die hem angst aanjagen, en dat hebben we ook mogen meemaken. De staatsterreur in Sovjet-Rusland, Nazi-Duitsland, Khmer-Cambodja, de Zuid-Amerikaanse dictaturen, ze hebben niet kunnen standhouden. Na mei 68 was gezag nooit meer wat het voordien geweest is.
Mensen hebben een houvast nodig, zegt men en dat is ook zo. Het is goed dat we basisregels voor ons samenleven vastleggen en dat we die regels voortdurend in herinnering brengen. Maar we zijn niet zo heel goed in het opstellen van die regels, we zijn het daarover zelden eens, luister s morgens maar eens naar de krantencommentaren of naar een inhoudelijk praatprogramma: zelfs over de meest essentiële kwesties verschillen we nog al eens van mening, zoals dezer dagen over euthanasie of over democratie
Een ding moge toch duidelijk zijn: afschrikking werkt niet, toch niet op lange termijn. Dat heeft de katholieke kerk ondervonden, de kampioen van de donderpreek: masturbatie, zo werd ons ingeprent, was niet alleen een doodzonde, je werd er ook blind van! Denk aan uw uitersten, zegde de moraal, en je zal in eeuwigheid niet zondigen! De hel met al haar kwellingen was de afschrikking die ervoor moest zorgen dat de (katholieke) mens zich een beetje zou gedragen en de kerk liet niet na erop te wijzen dat het werkte! Maar het blijft niet werken, mensen kunnen niet leven met voortdurende angst en dreiging waaraan zij niet kunnen ontsnappen: zij gaan eraan kapot, en dat hebben we meegemaakt in schrijnende gevallen van godsdiensthysterie en harteloze onverdraagzaamheid, of zij revolteren tegen hen die hen onterecht en nodeloos bedreigen en dat hebben we ook gezien: de kerken liepen leeg, de priesters op kop. Wij nemen het niet meer dat men ons angst aanjaagt en wij geloven niet meer in donderpreken en gezagsargumenten, we zijn groot genoeg om zelf te beslissen.
Als wij dus op zoek zijn naar een basis voor onze moraal, voor de basisregels van onze samenleving, zullen we een ander principe moeten gebruiken dan de afschrikking, omdat die niet werkt en omdat ze de mensen terroriseert.
We zouden eens kunnen proberen met de simpele basisregel dat alle mensen, álle mensen dezelfde rechten hebben.
25-03-2008
De kardinaal en de euthanasie van Hugo Claus
Euthanasie het staat weer in het centrum van de belangstelling. In de eerste editie van Van Dale (1864) stond het woord er nog niet in, in de laatste staan er al meer dan twintig samenstellingen van het woord. Er zijn wettelijke voorzieningen, die afdwingbaar zijn. Zo is men in alle ziekenhuizen verplicht om te voldoen aan de wens van iemand die om euthanasie verzoekt, indien dat gebeurt volgens de bepalingen van de wet.
Dan zou je denken dat alles geregeld is, maar als een bekende Vlaming zoals Hugo Claus gebruik maakt van de wettelijke voorzieningen, dan levert dat allerlei commentaar op. Het heeft me wat verwonderd dat kardinaal Danneels zich zo smalend heeft uitgelaten over de keuze van Claus. Het is op zijn minst ongepast om zo te spreken over een verdienstelijk kunstenaar; als je niets anders te vertellen hebt, hou dan je mening voor jezelf. Maar dat is juist de kwestie, vrees ik: Danneels heeft ook voor het overige niets positiefs te zeggen over iemand als Claus en heeft deze laatste gelegenheid te baat genomen om lucht te geven aan zijn afkeer voor de kunstenaar Claus, door hem te veroordelen voor zijn keuze voor een actief beëindigen van zijn leven, zijn laatste daad als mens, niet als kunstenaar.
Ik ben geen Claus-fan, ik heb bijvoorbeeld Het verdriet niet gelezen en ben ook niet van plan dat te doen. Anderzijds heb ik altijd gedacht dat Godfried Danneels een zeer verstandig man was, maar ik moet bekennen dat ik bij verscheidene gelegenheden, zoals ook nu, erg teleurgesteld ben in uitspraken die hij heeft gedaan. Met een kardinaal weet je nooit of je de mens hoort of de functie. Dat heeft hij dan toch maar gemeen met Claus: je wist ook nooit of hij het meende of speelde. Ik meen dat Claus zijn levenseinde echt meende, met de dood speel je geen spelletjes. Tot dat inzicht zou Danneels ook kunnen gekomen zijn, hij is maar enkele jaren jonger dan Claus en hoewel ik hem nog een lang leven toewens (en een zachte dood), tonen de statistieken aan dat het binnen zeer afzienbare tijd ook aan hem zal zijn.
Maar er is een belangrijk punt waarop Claus, de hogepriester van de Vlaamse literatuur en de echte hogepriester van België, kardinaal Danneels, van opvatting verschillen. Ik weet het niet van hemzelf of uit zijn literatuur, maar ik neem aan dat Claus niet geloofde in de God van Danneels en evenmin het hiernamaals waarop Danneels zo vertrouwt en rekent. En dat verschil speelt een belangrijke rol in de discussie over euthanasie, ook al zegt men dat niet, ook al haalt men duizend andere redenen aan om voor of tegen euthanasie te zijn. Wie gelooft in het hiernamaals heeft, op de keper beschouwd, alle redenen om dit tranendal te verlaten en over te gaan naar de gelukzaligheid die hem of haar aan de overkant wacht.
Maar zo werkt het niet in het christendom, dat zou tot absurde situaties leiden: het beste dat men voor zijn eigen kind dan kan doen is het meteen na de geboorte vermoorden, excuseer me voor deze gruwelijke veronderstelling, die overigens grote gelijkenis vertoont met de redenering van de moslim-zelfmoordterroristen. Neen, men moet zijn hemel hier op aarde verdienen en het vijfde gebod (ja, pas het vijfde, zie mijn blog van 08.02.2007) zegt: gij zult niet doden. Volgens de kerk is dat een gebod, of liever een verbod dat onder alle omstandigheden moet onderhouden worden en het slaat het dus ook op euthanasie, actief, dus aan de kant van de medici die ingrijpen in het leven, en ook passief, aan de kant van de patiënt die erom verzoekt. Nochtans is het ene, noch het andere doden in de klassieke betekenis van het woord, kijk de definities van Van Dale maar eens na, ze verwijzen allemaal naar situaties waarin er een onwillig slachtoffer en een agressieve dader is, en dat is precies wat euthanasie niet is.
Wie niet gelooft in het hiernamaals beseft ten volle dat het leven eindig is. Het is maar het leven, kortstondig zelfs voor een zeventigjarige bon vivant als Claus of een asceet (of toch bijna of van begeerte) als Danneels. Wat we hier doen met ons leven, daarover moeten we alleen hier verantwoording afleggen. Wij hebben het zelf in de hand, bij leven en welzijn maar ook in lijden en dood.
Niemand is eenzamer dan de mens die sterft, sterven doe je helemaal alleen. Ik heb dat gezien bij geliefden die me zijn voorgegaan, ook al zaten we rond hun sterfbed en hielden we hun hand in de onze en voelden we het moede kloppen van het bloed langzaam, o zo langzaam verstillen tegen de grauwte van de morgen aan en dan helemaal niets meer
Laat mensen toch in hun eigen waardigheid sterven, betuig hun dat ultieme respect en schend ook hun de nagedachtenis niet: de mortuis nil nisi bene, over de doden spreken we niet als we er niets goeds kunnen over zeggen.
De sneer, de honende schampere opmerking van de kardinaal, nog wel tijdens een homilie, bij de dood van Claus was onnodig, ongepast, onheus, onwaardig, onchristelijk en liefdeloos.
John Burroughs 1837-1921
Ik ben er vrijwel zeker van dat je, net als ik tot voor enkele dagen, nog nooit gehoord hebt van de Amerikaanse auteur John Burroughs (3 april 1837-29 maart 1921). Nochtans was hij in zijn tijd een van de meest populaire schrijvers, met een indrukwekkende lijst van publicaties op zijn naam en een goede bekende van zowat iedereen die enige naam had in Amerika, van zijn goede vriend de dichter Walt Whitman tot president Theodore Roosevelt toe.
Zijn specialiteit was het natuur-essay: de beschrijving van vogels, bloemen en hun natuurlijke omgeving, met bespiegelend commentaar dat zeker in zijn latere jaren een sterke filosofische inslag had. Hij publiceerde ook een bundel met natuurpoëzie. Gedurende het grootste gedeelte van zijn lange leven verbleef hij in de natuur op boerderijen, in hutten, chalets of reizend en kamperend. Met zijn lange witte baard zag hij eruit als een soort natuurmens en rond de eeuwwisseling was hij de belichaming van de Amerikaanse voorliefde voor de natuur en de ontluikende natuurbescherming, lang voor wij hier Agalev hadden.
Ik leerde hem kennen van enkele citaten over het bestaan van God. Terwijl de natuur door de eeuwen heen en tot vandaag voor veel gelovigen een subtiele of overweldigende bron van religieuze inspiratie is, was Burroughs overtuigd dat de natuur geen enkele verwijzing, laat staan een bewijs bevatte naar een Schepper en dat de veronderstelling van zelfs een liefdevolle God geen betekenisvolle dimensie of waarde toevoegde aan de ervaring van de wonderen van deze wereld en van het universum.
Aangezien er vrijwel niets van John Burroughs in het Nederlands te vinden is, vertaal ik hieronder een tekst waarin hij die thematiek rustig maar vol overtuiging en duidelijk uiteenzet.
De term religie is een dubbelzinnig en vaak misbruikt woord, maar ik ben ervan overtuigd dat niemands leven volkomen is zonder een of andere vorm van emotionele ervaring die religieus kan genoemd worden. Niet zozeer een welbepaald credo of geloof als wel een aangetrokken zijn door en een streven naar het Oneindige, of nog een gevoel van ontzag en eerbied dat zijn inspiratie vindt in het aanschouwen van dit wondermooie en mysterieuze universum, iets dat de mens optilt boven alle louter zelfzuchtige en materiële doeleinden en dat zijn ziel openstelt voor invloeden uit de hoogste hemelen van het denken.
Religie in een of andere vorm is net zo natuurlijk voor de mens als eten en slapen. De mysteries van het leven en het wondere en de verschrikking van de wereld waarin hij zichzelf ervaart, wekken gevoelens op van ontzag en vrees en aanbidding van zodra zijn vermogen tot reflectie geboren is. In de vroege geschiedenis van de mensheid zijn religie, filosofie en literatuur één. De mens is, vanzelfsprekend, bijgelovig lang voor hij wetenschappelijk wordt; hij siddert voor het bovennatuurlijke lang voor hij de natuur meester is geworden.
In onze dagen bekijken wij het probleem van de Natuur en God in een nieuw licht, het licht van de wetenschap, of van de geëmancipeerde menselijke rede, en de oude mythen betekenen nog weinig voor ons. Wij aanvaarden de natuur zoals wij die aantreffen en wij hebben geen nood aan de tussenkomst van een God die erachter verborgen zit en die er boven staat. De wetenschap maakt een einde aan goedgelovigheid en bijgeloof, maar voor een evenwichtige geest bevordert zij het gevoel van verwondering, van verering en van verwantschap dat wij voelen in aanwezigheid van het wonderbare universum.
Het woord God heeft zo lang gestaan voor de opvatting van een wezen dat bestaat naast de Natuur, die de Natuur vormt en beheerst als haar maker en schepper. Het is een onderdeel van de opvatting van tweeledig of meervoudig universum, God en de Natuur. Dit botst met mijn aanvoelen van de eenheid van de schepping.
Het komt me voor dat er geen andere passende oplossing is voor heel het probleem van het leven en de Natuur dan wat men het Pantheïsme noemt, dat geest en materie, eindig en Oneindig vereenzelvigt en dat in al die diverse manifestaties één absoluut wezen ziet. Zoals Emerson naar waarheid zegt, pantheïsme kleineert God niet, het maakt hem groot. God wordt het ene en enige ultieme feit dat het universum vervult en waarvan we net zo min kunnen vervreemd worden dan we kunnen ontsnappen aan de zwaartekracht.
Een Pantheïst ziet het leven als een geheel. De mens is niet de uitzondering, maar een deel van het grotere plan. Het levensprincipe in hem is hetzelfde als in al het andere dat leeft. In het onkruid, de boom en in de mens is het principe het zelfde. Wat die organiserende kracht ingesteld heeft en ze zo heeft beïndrukt dat ze gaat van lagere vormen tot de hogere en zo het hele drama van de evolutie ontvouwt door de geologische tijden heen, dat is het mysterie der mysteriën. Om dit mysterie te doorgronden, heeft de mens goden uitgevonden en scheppingsdaden.
Maar een God die buiten de Natuur staat, is voor mij ondenkbaar en de wetenschap vindt van nergens een definitief geschapen begin terug, zij vindt enkel verandering, ontwikkeling.
De mens is goed op weg om in te zien dat toewijding tot de waarheid de essentie is van echte religie, en dat de aller-slechtste soort van ongodsdienstigheid bestaat in het aanvaarden van belijdenissen en vormelijkheden zonder ze te onderzoeken, of louter op gezag van een boek of een sekte. De verantwoordelijkheid berust bij onszelf.
Wanneer wij ons plaatsen in de Natuur waaruit wij voortgekomen zijn, of als wij onszelf daarin objectief bekijken, met onze deugden, betrachtingen, onze ondeugden en onze verdorvenheid, dan zaaien wij de zaden van onze religie. Op die manier maken wij de wereld waarin we leven, en op zijn beurt maakt de wereld ons. Op die manier houdt het goddelijke in ons gelijke tred met het goddelijke dat wij zien in de Natuur. En op die manier groeit de schoonheid van onze inborst bij het zien van de schoonheid in de inborst van de anderen. Op die manier ontwikkelen en vergroten onze liefde, geloof en hoop en naastenliefde bij het aanschouwen van die zelfde dingen in de wereld om ons heen. Zo zit het universum ineen en dat is al wat we erover te zeggen hebben.
Wij zoeken meer en meer naar een natuurlijke basis voor onze gedragsregels, voor ons altruïsme, voor onze cultuurinstellingen, voor gans ons ethisch systeem. Een principe dat in overeenstemming is met de natuurwet is waarlijk gevestigd op een rots. De sterren in hun banen ijveren voor een zijnsgrond die gevestigd is op natuurrecht; in de menselijke betrekkingen betekent dit niet het recht van de sterksten om de zwakkeren te vertrappelen, maar het recht van alles, mens dier en plant al gelijk, op de volle maat van hun vrije ontplooiing.
De Universele Natuur, zoals die tot uiting komt bij niet-levende lichamen en krachten, kent goed noch kwaad, maar enkel kracht. Natuurwetten en scheikundige processen, machines en industrieën hebben geen bewustzijn. Maar de mens wel, en dit feit zal op termijn bepalend zijn voor de loop van het heil van de mens en voor zijn overleven.
Pantheïsme staat voor rechtgeaardheid, zo zeker als het staat voor gezondheid en verscheidenheid. Welke triomfen arrogantie en vernielzucht ook mogen oogsten, uiteindelijk moeten zij hun nederlaag erkennen, anders heeft de Evolutie tot een miskraam geleid en is haar laatste product, de morele natuur van de mens, slechts stof en as.
Hoe belangrijk kan een benaming zijn! Wanneer wij de kracht die achter alles schuilt God noemen, dan ruikt dat naar geloofsbelijdenissen en systemen, naar bijgeloof, onverdraagzaamheid en vervolging; maar als we het de Natuur noemen, dan geurt het naar lente en zomer, naar groene velden en bloesemende bossen, naar vogels en bloemen en de lucht en de sterren. Ik geef toe dat het ook de geur heeft van tornados en aardbevingen, van oerwouden en wildernis, van ziekte en dood ook, maar al die dingen maken het voor ons nog meer reëel voor ons om over God te denken in termen van de universele Natuur een Natuur-God waarin we werkelijk leven en bewegen en ons wezen vinden, waarmee onze relatie zo intiem is en zo constant als dat van een baby in de moederschoot, of van een appel aan een twijg. Dat is de God die de wetenschap en de rede ons onthullen de God die wij met onze handen aanraken, zien met onze ogen, horen met onze oren, en waaraan ontsnappen niet mogelijk is een God die we dienen en behagen met onze werken, niet met woorden, en wiens eredienst daden zijn, en wiens rechtvaardiging gelegen is in onze aanpassing aan zijn wetten en in het gebruik dat wij maken van zijn overvloed, een God die werkelijk bestaat in alle eeuwen der eeuwen.
(uit Accepting the Universe, 1920).
22-03-2008
Orpheus en Eurydice, dood en verrijzenis
Een vriendelijke lezer vroeg me naar informatie over en de interpretatie van de mythe van Orpheus en Eurydice, een van de meest bekende Griekse mythen. Ik vermeldde hier al eerder de opera die Gluck (1714-1787) wijdde aan dit onderwerp, en ook die van Monteverdi, natuurlijk, de eerste van alle operas, en ook de Braziliaanse film. Maar de lijst van romans, gedichten, schilderijen, operas en andere muziekstukken die gebaseerd zijn op dit verhaal is ellenlang, op Wikipedia vind je een indrukwekkende selectie.
Het verhaal is nochtans eenvoudig. Orpheus was een zanger, pas gehuwd met Eurydice. Toen de jonge vrouw op een keer werd achternagezeten door een zwerm wilde bijen (of door de geile imker, in andere versies), werd ze gebeten door een slang en stierf. Orpheus kon haar dood niet aanvaarden en ging naar haar op zoek in de onderwereld. Met zijn uitzonderlijk gezang bepleitte hij haar terugkeer naar het leven. De goden van de onderwereld lieten zich vermurwen, maar er was een voorwaarde: tijdens de tocht naar boven mocht Orpheus zijn geliefde niet aankijken. Natuurlijk deed hij dat wel en meteen verdween zij nu voorgoed naar de onderwereld. Orpheus bleef rouwend achter en werd later verscheurd door razende vrouwen, omdat hij weigerde een andere vrouw tot zich te nemen.
Dit verhaal vertrekt van het meest elementaire gegeven van ons mens-zijn: onze sterfelijkheid. De Amerikanen zeggen: er zijn maar twee zekerheden in dit leven: death and taxes, een uitdrukking die al bekend was ten tijde van Daniel Defoe, de auteur van Robinson Crusoe (1719). Laten we het in deze paastijd maar bij leven en dood houden en bij de vraag of verrijzenis mogelijk is.
De mythe van Orpheus en Eurydice stelt de zaken wel heel scherp: wat is er tragischer dan het overlijden van een pasgehuwde vrouw? De passie van de wittebroodsweken, de belofte van een leven vol geluk in elkaars nabijheid, de verwachting van een groeiend gezin Het wordt wreed doorbroken door een ongeluk zoals er in het landelijke Griekenland wellicht talloze gebeurden: een bijenzwerm, een adder in het gras. Orpheus, zoals elke weduwnaar, kan het niet verwerken, hij revolteert tegen het onrechtvaardige lot. Hij maakt zich sterk dat hij de dood kan ongedaan maken. Hij zal dat doen met datgene waarin hij zo goed is: zijn gezang. Dit wijst erop dat zangers in onze vroegste beschavingen een belangrijke plaats innamen, wat men daarover in de verhalen van Asterix ook moge zeggen.
De zanger staat voor de beschaving, de mens die zich heeft losgemaakt van de wilde omgeving en die met zijn kunsten de natuur aan zich onderwerpt: de wilde dieren kwamen zich aan Orpheus voeten leggen, de bomen en planten en zelfs de rotsen schaarden zich om hem heen als hij zong en zich begeleidde op zijn lier. Met die wonderlijke middelen gaat hij de strijd aan met de machtige goden van de onderwereld, om hen te dwingen hem zijn geliefde levend terug te geven. En zie: het lukt hem, de goden zijn zo onder de indruk van zijn gezongen pleidooi, dat ze een uitzondering willen maken. Alleen moet Orpheus, zolang hij in de onderwereld is, de plaatselijke gebruiken naleven: hij mag de overledenen niet aankijken. Zo offerden de Grieken aan de goden van de onderwereld als ze hun overledenen gedachten: met afgewend hoofd; zo ook werd Eurydice steeds afgebeeld op de prachtige Griekse vazen.
De goden wisten wel wat ze deden: het was een valse hoop die ze Orpheus gaven; zij wisten immers dat hij niet zou kunnen weerstaan aan de verleiding om zijn geliefde aan te kijken nog voor hij de onderwereld had verlaten, zeker niet wanneer zij hem smeekt om haar te redden van de boze geesten die proberen haar te weerhouden en weer naar de hel te sleuren. En zo geschiedde.
Er is dus geen ontsnappen aan de dood. Zelfs Orpheus, die met zijn gezang en zijn lier de hele natuur kon onderwerpen, slaagt er niet in een overledene aan de dood te onttrekken. Zijn tocht naar de onderwereld en zijn tijdelijk succes zijn maar schijn, een zinsbegoocheling, zo stelt ook Plato het in zijn versie van het verhaal. De dood is onomkeerbaar.
Ook vandaag zoeken wij mensen te ontsnappen aan ziekte, ongeval en dood en wij slagen daarin vrij goed: vandaag zou er een tegengif zijn voor de slangenbeet, de killer bees komen alleen nog voor in horrorfilms en -boeken. De gemiddelde leeftijd is fenomenaal gestegen, vele ziekten zijn chronisch in plaats van dodelijk, zelfs uit de meest verhakkelde autowrakken komen vaak nog menselijke restanten te voorschijn die kunnen opgelapt worden tot een aanvaardbaar leven; soms ook niet, zoals onlangs hier in Heverlee. De wetenschap, de kennis, de techniek zijn vandaag ongelooflijk machtig, onze beschaving maakt van onze wereld een aards paradijs, althans in het beste geval.
Maar wij weten dat het maar uitstel is en dat de dood ons uiteindelijk allen wacht, zoals sprekend verwoord staat in de ballade De tuinman en de dood van P.N. Van Eyck (1887-1954):
De tuinman en de dood
Een Perzisch Edelman:
Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik, Mijn woning in: 'Heer, Heer, één ogenblik!
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot, Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant, Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan, Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!' -
Van middag -lang reeds was hij heengespoed- Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet.
'Waarom,' zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt, 'Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?'
Glimlachend antwoordt hij: 'Geen dreiging was 't Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
Toen 'k 's morgens hier nog stil aan 't werk zag staan, Die 'k 's avonds halen moest in Ispahaan.'
Bij dit gedicht past het te verwijzen naar de Nederlandse auteur Herman Franke, die erop gewezen heeft dat van Eijck zijn inspiratie (en nog meer dan dat) gehaald heeft bij of toch ten minste deelt met Jean Cocteau, die het zelfde verhaal zou gebracht hebben in zijn roman Le grand écart. Dat heb ik niet kunnen terugvinden, maar Franke beweert verder dat dit verhaal niet een Perzische oorsprong zou hebben, zoals je zou denken bij de vermelding van Isfahan of Ispahaan, een belangrijke stad in Iran, de derde stad van het land, maar een Joodse, als een van de elementen in de raamvertellingen rond koning Salomo, een beetje zoals het verhaal van de twee of anderhalve man en een paardenkop dat ik hier onlangs nog ter sprake bracht, zie mijn blog op 12.01.2008.
Ik heb het altijd al wat moeilijk gehad met de opvatting als zou de mens, elke mens, niets anders willen dan aan de dood ontsnappen, dat het verlangen naar onsterfelijkheid ons aangeboren zou zijn, ja onze sterkste aandrift zou uitmaken. Ik heb dat zelf nooit zo aangevoeld, noch voor mijzelf nog voor de mensen om mij heen, zelfs de meest dierbare. Van jongs af aan ben ik vertrouwd met de dood van geliefden, vrienden, kennissen, buren en dat heeft me nooit aan onsterfelijkheid doen denken of ernaar doen verlangen, voor mezelf of voor anderen. De dood kwam me altijd voor als iets zeer natuurlijks, iets dat bij het leven hoort, hoe ongelegen of onverwacht ook.
Ik lees in de mythe van Orpheus en Eurydice dan ook vooral het verhaal van het rouwen, van het verdriet om het afscheid, het gemis van de geliefde, de machteloze woede en de verscheurende pijn. De poging van Orpheus om de dood ongedaan te maken is tot mislukken gedoemd, wij weten het, zijn tocht kan niet anders aflopen, het moet wel misgaan, want nog niet een is ooit teruggekeerd.
De christelijke boodschap dat wij allen zullen verrijzen en eeuwig leven is bij mij dan ook steeds op onbegrip gestuit. Wat ooit dé heilsboodschap en het succes van het christendom was, namelijk dat Christus voor ons gestorven was, maar ook waarlijk opgestaan en dat hij door zijn kruisdood onze erfzonde te niet heeft gedaan en het zo mogelijk heeft gemaakt dat allen die in hem geloven en zijn leer volgen, uiteindelijk ook met hem en met elkaar eeuwig zullen leven, welnu dát is precies de reden waarom ik me van het christendom heb afgekeerd.
De gedachte van de onsterfelijkheid die wij in het christendom terugvinden is gegroeid uit veel oudere tradities, waarbij de Griekse filosofie van Plato een ongemeen belangrijke rol heeft gespeeld. Daar werd echter ook de basis gelegd voor de tweedeling tussen lichaam en geest, body and soul, een thema dat bijna als een rode draad (zie 21.11.2006) door mijn overpeinzingen heen loopt, een dichotomie of tweedeling die mij steeds heeft doen twijfelen en nadenken en waarvoor ik nog altijd naar oplossingen zoek.
Mijn aanvoelen is, en vindt bevestiging in veel van wat ik lees, dat die tweedeling tussen lichaam en geest kunstmatig is, niet verhelderend, verwarrend, misleidend. Er is organisch leven op onze aarde en de menselijke soort is een van die vormen van organisch leven. Een kenmerk van onze soort is dat wij beschikken over een uitzonderlijk groot en gespecialiseerd stel hersenen, waarmee wij wonderlijke dingen kunnen doen. Maar desondanks blijven wij materie, levende materie, denkende materie zelfs en zelfbewuste, maar nog altijd materie, ons denken is slechts activiteit van de levende organismen die wij zijn, niet van een geest, een ziel of een geweten dat (tijdelijk) in ons zou huizen en dat na het afsterven van ons lichaam zou blijven voortleven. Wij leven enkel voort in de herinnering, maar vooral in onze genen, die we samenvoegen met die van onze partner en zo tot nieuw leven brengen, over onze eigen definitieve individuele dood heen.
De wetenschap brengt ons elke dag een stap dichter bij de realiteit van het menselijk zelfbewustzijn, maar meteen ook telkens een stap verder van de oude verklaringspatronen, die gestoeld waren op abstracte filosofische redeneringen of gewoon onjuiste wetenschappelijke interpretaties van wat er in ons lichaam omgaat. Ik weet het, ook de wetenschap kan zich vergissen, maar zij heeft ten minste niet de pretentie van onfeilbaar te zijn. En waarom niet enthousiast de hoopgevende evolutie van de wetenschap volgen, liever dan zich vast te klampen aan ontegensprekelijk voorbijgestreefde interpretaties en nutteloze mythische voorstellingen? De nieuwe boodschap is, naar mijn aanvoelen, een nog veel blijere dan die van die ene vorm van het christendom die na tweeduizend jaar min of meer toevallig overgebleven is. Zij geeft aan de mens zelf zijn rechtmatige, bescheiden plaats in de wereld. Hij is niet door een Buitenstaander geschapen om de wereld aan zich te onderwerpen, maar is door die wereld voortgebracht en draagt, als (voorlopig) hoogtepunt van de evolutie, de verantwoordelijkheid voor wat er met dit stukje van het universum gebeurt.
Het christelijk passieverhaal is aangrijpend en niet in het minst zoals het ons gebracht wordt door Bach, zoals gisteren nog op Mezzo in de Johannespassie vanuit Berlijn met Simon Rattle, of daarna in de Zeven laatste woorden van Christus van Haydn, in de versie voor strijkkwartet. Maar het verrijzenisverhaal mist die diepmenselijke tragiek en daardoor ook de overtuigingskracht van het passieverhaal. Het lijkt zelfs ongepast om, amper enkele dagen na de desolaatheid van de dood, de ontzetting om de moord op een onschuldig en voorbeeldig mens, met klokkengelui en geschetter van bazuinen en het klinken van cimbalen en luidruchtige allelujas zijn Opstanding te verkondigen: de dood was maar schijn, zie: Christus is waarlijk opgestaan, hij leeft!
Zo staan uiteindelijk twee opvattingen tegenover elkaar, twee mythen die de kern van ons bestaan trachten te vatten: Christus die de dood overwint en Orpheus die zich toch moet neerleggen bij wat voor elke mens onvermijdelijk is. Pas als het onze beurt is, zal de ware toedracht blijken. In afwachting daarvan kunnen wij slechts gissen, zoeken, veronderstellen, hopen, wanhopen, vermetel vertrouwen en misschien ooit, nog voor het einde, berusten?
18-03-2008
Ierse muziek
Een lezer reageerde op mijn St Patrick-tekst van 17 maart en stuurde me twee stukjes echt Ierse muziek, die ik u niet wil onthouden:
Ik hoop dat je er net zo van geniet als ikzelf, met dank aan de vriendelijke lezer.
Spinoza en het pantheïsme
pantheïsme: wijsgerige leer dat de wereld (de stof) en God identiek zijn, dat God het leven van het heelal zelf is.
Dat is wat Van Dale zegt. Het zou jullie waarschijnlijk zeer verwonderen indien ik daarbij geen opmerkingen te maken had. Juist.
Het pantheïsme is niet echt, of niet enkel, een wijsgerige leer. Verschuerens Modern Woordenboek (achtste uitgave, 1979, onlangs gekocht in de kringloopwinkel voor 2,45; er is blijkbaar nog een 9de uitgave geweest in 1991, daana?) noemt het een wijsgerig stelsel, Wikipedia noemt het een levensovertuiging.
Meestal verwijst men naar Spinoza als de belangrijkste vertegenwoordiger van deze opvatting. Baruch de Spinoza of Espinoza, of Benedictus (Latijn voor Baruch) of Bento (Portugese afkorting van Benedictus) was een Nederlands filosoof van Joods-Portugese afkomst, die leefde van 1632 tot 1677. Hij kreeg een uitstekende opvoeding in Amsterdam, maar precies daardoor kwam hij in conflict met de Joodse gemeente, die hem op zijn vierentwintigste officieel aan de deur zette. Hij heeft nadien een teruggetrokken leven geleid en verdiende zijn kost als slijper van lenzen voor brillen, micro- en telescopen. Dat ongezonde werk heeft wellicht zijn gezondheid geschaad, hij stierf waarschijnlijk aan tuberculose toen hij amper 44 was.
Tijdens zijn leven verscheen er maar één werk van hem, de Tractatus theologico-philosophicus (1670). Zijn belangrijkste werk, de Ethica more geometrico demonstrata verscheen na zijn dood in 1677. Hij onderhield wel intense contacten met andere geleerden, onder meer met Huygens en zelfs met de grote Leibniz.
Wat zo uitzonderlijk was bij Spinoza, is de combinatie van zijn ongemeen beminnelijk karakter, dat door alle bronnen wordt bevestigd, met zijn zonder meer radicale inzichten. Hij was niet zomaar vroegrijp maar uiterst begaafd en hij gebruikte zijn scherp verstand zonder toegevingen aan wat dan ook. Bij het lezen van de Bijbel kon hij niet anders dan de vele interne tegenspraken opmerken en de onverenigbaarheid met de wetenschap en zelfs met het gezond verstand. De dogmatische godsdienst, joods of christelijk, vertrok van voor hem onaanvaardbare principes en leidde tot even betwistbare morele voorschriften. God kan niet een Persoon zijn die buiten de wereld staat, de Schepper en instandhouder van al wat is, de Almachtige, Alwetende &c. Voor hem is God niets anders dan de hele Natuur. God is Alles, vandaar: pan-theïsme (Gr. pan=alles; theos=god). De mens is een onderdeel van de natuur; na zijn dood blijft hij in de herinnering en worden de partikels die zijn lichaam uitmaakten weer verspreid in die natuur. Er is geen persoonlijke onsterfelijkheid zoals het christendom die predikt.
Geen wonder dat de brave man door zowat iedereen verketterd werd. Na zijn dood pleegde men dit grafschrift: Hier ligt Spinoza, spuw op zijn graf!
Zonder hier in detail te gaan, kunnen we wel zeggen dat die levensbeschouwing een van de weinige is die vrij goed standgehouden heeft in onze moderne wereld, meer dan driehonderd jaar later, zelfs met de huidige stand van de wetenschap, evolutieleer, kwantumfysica en sociobiologie inbegrepen. Dat verklaart ook de blijvende interesse voor zijn inzichten en voor zijn werk, dat overigens niet zo gemakkelijk leesbaar is.
Ik heb hier al herhaaldelijk gewezen op het feit dat ongelovigen evenzeer behoefte hebben aan morele voorschriften als elk ander mens en dat zeer velen onder hen de nood voelen om hun gevoelens en overtuigingen opeen passende, niet-gelovige manier tot uiting te brengen, in het bijzonder op belangrijke momenten van het leven: geboorte, het bereiken van de volwassenheid, huwelijk, momenten van grote vreugde op pijn, twijfel en wanhoop, lijden, afscheid en uiteindelijk de dood.
Onlangs ontdekte ik een Amerikaanse website: www.pantheism.net en die viel me op door haar ernst en door de rustige taal. Zij hebben een soort credo opgesteld, dat ik hieronder voor u vertaal. Vergelijk dat eens met het Credo van de katholieke kerk (zie mijn bijdrage van 05.03.2006) en trek dan zelf je conclusies.
Wij eerbiedigen en huldigen het Universum als de totaliteit van het bestaan, verleden, heden en toekomst. Het is zelforganiserend, in oneindige ontwikkeling en onuitputtelijk verscheiden. Zijn overweldigende kracht, schoonheid en fundamenteel mysterie dwingen het diepste menselijk ontzag en verwondering af.
Alle materie, energie en leven vormen een onderling verbonden eenheid waarvan wij een onlosmakelijk deel uitmaken. Wij verheugen ons over ons bestaan en trachten steeds dieper tot die eenheid te behoren door kennis, viering, meditatie, empathie, liefde, ethische actie en kunst.
We zijn een integraal onderdeel van de Natuur, die we behoren te koesteren, eerbiedigen en beschermen in al haar machtige schoonheid en verscheidenheid. Wij moeten ernaar streven om te leven in harmonie met de Natuur, locaal en globaal. Wij erkennen de inherente waarde van alle leven, menselijk en niet-menselijk en streven ernaar om alle levende wezens met mededogen en respect te behandelen.
Alle mensen zijn evenwaardige centra van bewustzijn van het Universum en van de natuur, en zij verdienen allen een leven van gelijke waardigheid en onderling respect. Daartoe ondersteunen wij en ijveren wij voor vrijheid, democratie, gerechtigheid en niet-discriminatie, in een wereldgemeenschap gebaseerd op vrede, duurzame levenswijzen, volledig respect voor mensenrechten en het beëindigen van armoede.
Er bestaat één enkele vorm van substantie, energie/materie, die levendig is en creatief in al haar vormen. Lichaam en geest zijn onafscheidelijk verenigd.
Wij zien de dood als de terugkeer van onze elementen naar de natuur en als het einde van ons bestaan als individuen. De vormen van overleven die beschikbaar zijn voor mensen zijn natuurlijke vormen, in de natuurlijke wereld. Onze daden, onze ideeën en de herinnering aan ons leven verder, in overeenstemming met wat we doen tijdens ons leven. Onze genen leven verder in onze families en onze elementen worden eindeloos gerecycleerd in de natuur.
Wij eerbiedigen de realiteit en houden onze geest open voor de gegevens van onze zintuigen en voor de eindeloze zoektocht van de wetenschap naar een dieper begrijpen. Dat zijn onze beste middelen om het Universum te leren kennen en daarop berusten onze esthetische en religieuze gevoelens ten aanzien van de realiteit.
Elk individu heeft toegang, langs waarneming, emotie en meditatie, tot de ultieme realiteit, namelijk het Universum en de Natuur. Er is geen nood aan bemiddeling door priesters, goeroes of geopenbaarde geschriften.
Wij bevestigen de scheiding van kerk en staat, evenals het universele mensenrecht op vrijheid van godsdienst. Wij erkennen de vrijheid van alle pantheïsten om hun overtuigingen uit te drukken en te vieren, als individu of in groep, in elk niet-schadelijk ritueel, symbool of woordenschat die voor hen betekenisvol is.
17-03-2008
St Patrick's Day
17 maart is St Patricks Day, een feest dat vooral in de Verenigde Staten uitbundig gevierd wordt door de zeer talrijke Ierse immigranten. Wij kennen dat ongetwijfeld van de indrukwekkende parades, een geliefkoosd décor voor verscheidene Amerikaanse thrillers. Op die dag draagt zowat iedereen die enig Iers bloed in de aderen heeft of die zijn sympathie voor de Ieren en Ierland wil benadrukken, bijvoorbeeld álle politici, een groen accent in zijn of haar kledij: een groene das of jas of sjaaltje. Een ander symbool van Ierland is natuurlijk de shamrock, het klavertje drie.
Pádraig leefde ergens rond 390-490, was bisschop van Armagh en zo een van de eersten om het christendom naar Ierland te brengen. Zijn verering begon pas enkele honderden jaren na zijn dood, maar dan werd hij de belangrijkste heilige van Ierland en dat is hij nog steeds en nog het meest voor de talloze Ieren die hun vaderland verlaten hebben en emigreerden naar Amerika, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland. Vooral daar viert men zijn roots op deze dag, met herinneringen aan alles wat aan Ierland en zijn tradities herinnert.
Vele legenden hebben zich sinds die heel vroege Middeleeuwen gehecht aan de figuur van Sint-Patrick. Zo zou hij de slangen uit Ierland verjaagd hebben. Het klavertje drie gebruikte hij naar verluidt om het mysterie van de Heilige Drievuldigheid uit te leggen: drie personen in één God Hij wordt vaak afgebeeld met die attributen, een slang en een shamrock. Zoals heel veel elementen uit het christendom berust ook de figuur van Sint-Patrick bijna volledig op vaak oudere sagen en legenden en op latere verzinsels, veeleer dan op historische bronnen. De kerk heeft steeds geprobeerd om al die voorchristelijke elementen op te nemen in een eigen verhaal, namelijk dat van de verspreiding van het christendom en de strijd tegen de heidenen en de bekering van ganse volkeren. De mirakels werden gepredikt als een onweerlegbaar bewijs van de kracht van de nieuwe godsdienst, die zelfs tot het onmogelijke in staat was.
Het verhaal van het verjagen door Patrick van de slangen uit Ierland staat symbool voor het verdrijven van de oorspronkelijke religie, die van de druïden. Het is niet eens zeker dat Patrick wel degelijk de apostel van Ierland is geweest, moderne historici zeggen dat er nog een zekere Palladius is geweest en dat men elementen uit beider leven heeft versmolten tot een nog interessanter geheel Vandaag is Saint Patrick ook voor de Ieren en de Ierse emigranten meer folklore dan wat anders, al moet gezegd dat zij aan hun folklore meer belang hechten dan wij hier in Vlaanderen, waar je voor zoiets nog nauwelijks volk op de been krijgt. Denk aan de processies van onze prille jeugd en de vieringen van het Heilig Hart en van Maria in de meimaand, de passiespelen
Ook bij ons is heel de praktijk van heiligenverering, patroonsfeesten en oude tradities bijna volledig verdwenen, zelfs uit de folklore. De mensen kunnen de oude verhalen niet meer ernstig nemen. Ze stellen zich vragen over de historische waarheid. De mirakels en het bijgeloof, die het grootste gedeelte uitmaken van de heiligenverhalen, zijn al meer dan tweehonderd jaar een steen des aanstoots voor eenieder die ook in zijn geloof zijn verstand wil blijven gebruiken. Nochtans is elke poging om de kerk te vernieuwen op een meer rationele basis telkens weer furieus tegengewerkt door de kerkelijke hiërarchie en dan ook steeds grotendeels mislukt. Men blijft maar vasthouden aan regels, voorschriften, gebruiken en tradities die voor de moderne mens nauwelijks enige betekenis hebben en die zeker geen rol meer spelen in het bepalen van zijn dagelijks gedrag, zijn politieke gerichtheid of zijn morele overtuigingen. De lege kerken hoeven ons dan ook niet te verbazen.
Waar wij als kind tijdens de Goede Week niet uit de kerk weg te slaan waren, luisteren we nu hooguit tussendoor op radio of TV naar een uitvoering van het passieverhaal. Met de Mattheuspassie van Bach kan je niet verkeerd gaan: het is, ook volgens allerlei recente populariteitstests, voor de meeste muziekliefhebbers over de hele wereld de hoogste muzikale en zelfs algemeen artistieke top die de mensheid heeft bereikt in heel haar geschiedenis. Gisteren was er nog een uitvoering op Mezzo met onder meer Emma Kirkby, maar ook die van Sigiswald Kuijken is fenomenaal, ik heb geloof ik nog nooit een echt slechte uitvoering gehoord. Je vindt talloze uitstekende versies in de platenwinkel of de discotheek. Als je ze in huis hebt, ga dan eens zitten en lever je over aan de diepe zielsverrukking die Bach, de meest geniale maar ook de meest menselijke aller componisten ons heeft nagelaten. Daarbij zullen ongetwijfeld alle theologische kwesties, alle dogmas en heiligenverhalen, de paus en de bisschoppen, de heiligen en de engelen verdwijnen naar de verre achtergrond en plaats maken voor een eerlijke, waarachtige en aangrijpende ervaring van het meest wezenlijke van ons mens-zijn.
16-03-2008
William Trevor Bibliography
William Trevor Bibliography
compiled by Karel Dhuyvetters, March 2008
A Standard of Behaviour, Hutchinson, 1958 The Old Boys, Bodley Head, 1964 The Boarding House, Bodley Head, 1965 The Love Department, Bodley Head, 1966
The Day We Got Drunk on Cake and Other Stories, Bodley Head, 1967 The Table The Generals Day The Penthouse Apartment In at the Birth The Original Sins of Edward Tripp A Meeting in Middle Age The Introspection of J. P. Powers A School Story The Day we Got Drunk on Cake Raymond Bamber and Mrs Fitch The Hotel of the Idle Moon Miss Smith
Mrs Eckdorf in O'Neills Hotel, Bodley Head, 1969 Miss Gomez and the Brethren, Bodley Head, 1971 The Old Boys (play) Davis-Poynter, 1971 A Night with Mrs da Tanka (play) Samuel French, 1972 Going Home (play) Samuel French, 1972
The Ballroom of Romance and Other Stories Bodley Head, 1972 Access to the Children Nice day at School The Ballroom of Romance The Forty-seventh Saturday A Happy Family Going Home An Evening with John Joe Dempsey The Mark-2 Wife The Grass Widows A Choice of Butchers Kinkies O Fat White Woman
Elizabeth Alone, Bodley Head, 1973 Marriages (play) Samuel French, 1973 The Last Lunch of the Season, Covent Garden Press, 1973
Angels at the Ritz and Other Stories Bodley Head, 1975 In Isfahan The Distant Past Angels at the Ritz Mrs Silly A Complicated Nature Teresas Wedding Office Romances Mr McNamara Afternoon Dancing Last Wished Mrs Aclands Ghost
The Children of Dynmouth, Bodley Head, 1976
Lovers of their Time and Other Stories, Bodley Head, 1978 Broken Homes Another Christmas Matildas England 1. The Tennis Court 2. The Summer-house 3. The Drawing-room Torridge Flights of Fancy Death in Jerusalem Attracta Lovers of Their Time The Raising of Elvira Tremlett A Dream of Butterflies
(The Distant Past, Poolbeg Press, 1979) Other Peoples Worlds, Bodley Head, 1980
Beyond the Pale and Other Stories, Bodley Head, 1981 The Bedroom Eyes of Mrs Vansittart Downstairs at Fitzgeralds Mulvihills Memorial Beyond the Pale The Blue Dress The Time of the Year The Teddy-bears Picnic Being Stolen From Mr Tennyson Autumn Sunshine Sunday Drinks The Paradise Lounge
Scenes from an Album, Co-Op Books (Dublin), 1981 Fools of Fortune, Bodley Head, 1983
The Stories of William Trevor, Penguin, 1983 The Day We got Drunk on Cake and Other Stories The Ballroom of Romance and Other Stories Angels at the Ritz and Other Stories Lovers of their Time and Other Stories Beyond the Pale and Other Stories
A Writers Ireland, Thames & Hudson, 1984
The News from Ireland and Other Stories, Bodley Head, 1986 The News from Ireland On the Zattere Lunch in Winter The Property of Colette Nervi Running Away Cocktails at Doneys Bodily Secrets Virgins His Mothers Daughter Music Two More Gallants The Wedding in the Garden
Nights at the Alexandra, Hutchinson, 1987 The Silence in the Garden, Bodley Head, 1988
Family Sins and Other Stories, Bodley Head, 1989 Events at Drimaghleen Family Sins The Third Party In Love with Ariadne A Trinity Honeymoon in Tramore The Printmaker Coffee with Oliver A Husbands Return Children of the Headmaster August Saturday Kathleens Field
The Oxford Book of Irish Short Stories (ed.), OUP, 1989
Two Lives, Viking, 1991 Reading Turgenev My House in Umbria
The Collected Stories, Viking, 1992 Table of contents A Meeting in Middle Age Access to the Children The General's Day Memories of Youghal The Table A School Story The Penthouse Apartment In at the Birth The Introspections of J. P. Powers The Day We Got Drunk on Cake Miss Smith The Hotel of the Idle Moon Nice Day at School The Original Sins of Edward Tripp The Forty-seventh Saturday The Ballroom of Romance A Happy Family The Grass Widows The Mark-2 Wife An Evening with John Joe Dempsey Kinkies Going Home A Choice of Butchers O Fat White Woman Raymond Bamber and Mrs. Fitch The Distant Past In Isfahan Angels at the Ritz The Death of Peggy Meehan Mrs. Silly A Complicated Nature Teresa's Wedding Office Romances Mr. McNamara Afternoon Dancing Last Wishes Mrs. Acland's Ghosts Another Christmas Broken Homes Matilda's England: 1. The Tennis Court; 2. The Summer-house; 3. The Drawing-room Torridge Death in Jerusalem Lovers of Their Time The Raising of Elvira Tremlett Flights of Fancy Attracta A Dream of Butterflies The Bedroom Eyes of Mrs. Vansittart Downstairs at Fitzgerald's Mulvihill's Memorial Beyond the Pale The Blue Dress The Teddy-bears' Picnic The Time of Year Being Stolen From Mr Tennyson Autumn Sunshine Sunday Drinks The Paradise Lounge Mags The News from Ireland On the Zattere The Wedding in the Garden Lunch in Winter The Property of Colette Nervi Running Away Cocktails at Doney's Her Mother's Daughter Bodily Secrets Two More Gallants The Smoke Trees of San Pietro Virgins Music Events at Drimaghleen Family Sins A Trinity The Third Party Honeymoon in Tramore The Printmaker In Love with Ariadne A Husband's Return Coffee with Oliver August Saturday Children of the Headmaster Kathleen's Field Acknowledgments
Excursions in the Real World, Hutchinson, 1993 Felicias Journey, Viking, 1994 Ireland: Selected Stories Penguin, 1995 (from other collections only)
After Rain Viking, 1996 The Piano Tuners Wife A Friendship Timothys Birthday Childs Play A Bit of Business After Rain Widows Gilberts Mother The Potato Dealer Lost Ground A Day Marrying Damien
Death in Summer, Viking, 1998 (My House in Umbria Penguin, 2000)
The Hill Bachelors, Viking, 2000 Three People Of the Cloth Good News The Mourning A Friend in the Trade Low Sunday, 1950 Le Visiteur The Virgins Gift Death of a Professor Against the Odds The Telephone Game The Hill Bachelors
The Story of Lucy Gault, Viking, 2002
A Bit On the Side, Viking, 2004 Sitting with the Dead Traditions Justinas Priest An Evening Out Graillis Legacy Solitude Sacred Statues Rose Wept Big Bucks On the Streets The Dancing-Masters Music A Bit on the Side
(The Dressmaker's Child Penguin, 2005)
Cheating at Canasta, Viking, 2007 The Dressmakers Child The Room Men of Ireland Cheating at Canasta Bravado An Afternoon At Olivehill A Perfect Relationship The Children Old Flame Faith Folie à Deux
Love and Summer, Viking, 2009
please acknowledge the compiler's efforts
Categorie:literatuur Tags:ex libris
15-03-2008
De Iden van maart
Vijftien maart vandaag. In de Romeinse kalender was de 15de dag van de maand het middelpunt, waarschijnlijk oorspronkelijk de dag van de volle maan, in de tijd dat de maanden nog de cyclus maan volgden.
Het was best een vreemde manier van de dagen te noemen die de Romeinen hadden. Ze begonnen de maand met een dag die ze de Kalenden noemden, ooit misschien de dag van de nieuwe maan; op die dag moest men de interesten betalen, de huishuur, zeg maar. De Grieken gebruikten de benaming Kalendae niet, wat geleid heeft tot de Latijnse uitdrukking die wij nu nog altijd gebruiken, ad Kalendas Graecas, naar de Griekse Kalenden: als je iets verschuift naar of uitstelt tot de Griekse Kalenden, dan is dat uitstel meteen afstel, want er zijn geen Griekse Kalenden.
Ons kalender is natuurlijk afgeleid van die naam voor de eerste dag. Toen de naam voor die dag al lang vergeten was, behalve in die ene uitdrukking, maakte men van de Griekse kalenden soms ook Griekse kalender. Van Dale weet werkelijk niet waarover hij het heeft waar hij zegt dat Griekse kalender verwijst naar een jaarkalender die gebaseerd is op maan-maanden. Over de kalender in klassiek Griekenland weten we namelijk heel weinig, onder meer omdat er geen eenvormige kalender was voor heel Griekenland, wat dat ook moge omvat hebben. We weten wel dat men toen al probeerde de twaalf maanmaanden (29,5 x 12= 354 dagen) te combineren met de duur van het zonnejaar (365,5 dagen). Men noemt dergelijke combinatiekalenders lunisolair (luna & sol). Van Dale slaat de bal helemaal mis door te stellen dat Griekse kalender ook een synoniem is voor de juliaanse kalender, want precies die juliaanse kalender was de eerste geslaagde poging om de maanden los te maken van de maancyclus. Ach, Van Dale toch. Griekse kalender is gewoon een volksetymologie voor Griekse kalenden.
De Nonen (Nonae) vielen de vijfde of de zevende dag na de Kalenden en de Iden (Idus) op de 13de of 15de van de maand. Met die vaste punten kregen de andere dagen van de maand een naam. Denk eraan dat ons systeem van weken met zeven vaste dagnamen pas veel later ingevoerd is. De dag na de Kalenden noemde men de vierde dag voor de Nonen en zo verder aftellen; de dag na de Nonen was de achtste dag voor de Iden en weer aftellen, de dag na de Iden was de 17de dag voor de Kalenden van de volgende maand en ook weer aftellen. Om het nog ingewikkelder te maken, kreeg de dag voor de Kalenden, Nonen en Iden de benaming pridie van de dag die erop volgde, letterlijk de dag voordien.
Nog even terugkomen op de Iden van maart, de 15de maart dus, vandaag. De juliaanse kalender, die de duur van het jaar vastlegde op 365,5 dagen, werd ingesteld door Julius Caesar, de bekendste aller Romeinen in onze streken, vooral door zijn mening over de Belgen: fortissimi sunt Belgae zegt hij in zijn oorlogsverslag De bello Gallico, over de oorlog in Gallië. De reden voor die legendarische heldenmoed lag volgens hem overigens vooral in het feit dat wij toen zowat de minst beschaafde van alle Gallische volksstammen waren De beeldverhalen over Asterix en Obelix hebben dat verhaal nieuw (Frans) leven ingeblazen in onze tijd.
En toevallig was het op de 15de maart, de Iden van maart in het jaar 44 voor onze tijdrekening, dat Caius Julius Caesar de dood vond, getroffen door 23 dolkstoten van zijn vrienden en gunstelingen. Caesar was toen de ongekroonde koning van Rome en dus van ongeveer de hele westerse wereld en sommigen meenden dat hij een dictator was, die de rechten van de senaat miskende, vandaar. Niet dat die senaat een democratische instelling was, verre van, het waren de rijken en machtigen van Rome en de moord op Caesar was niets anders dan een afrekening in een politieke machtsstrijd. Dat het precies de mensen waren die het meest aan hem te danken hadden die hem ombrachten, hoeft ons niet te verbazen. Het is des mensen dat men zeer gemengde gevoelens heeft jegens de mensen aan wie men veel verschuldigd is en de geschiedenis leert ons dat het afrekenen met het verleden niet zelden de vorm aanneemt van de bijna rituele moord op wie de macht draagt. Shakespeare heeft dat thema meermaals bespeeld, natuurlijk ook in zijn Julius Caesar, waaruit we enkele citaten kennen, onder meer de voorspelling die Caesar te horen krijgt: beware, beware, the Ides of March! Het is een uitdrukking die we nu nog gebruiken als we de aandacht willen vestigen op een fatidieke datum of dag. Van Dale kent fatidiek niet; het is een barbarisme uit het Frans dat Willy Claes hoogst eigenhandig in onze taal heeft binnengebracht, een exploot dat hem onsterfelijker heeft gemaakt dan zijn onzalige glorietijd als secretaris-generaal van de NATO, die door zijn betrokkenheid bij de Agusta-affaire tot een abrupt voortijdig einde kwam. Je ziet er fatum in, het noodlot.
De Iden van maart zijn een beetje de vrijdag de 13de van de intellectuele snob en de kamergeleerde.
De naam van Caesar leeft ook voort in ons woord keizer, want Caesar sprak men oorspronkelijk niet uit zoals wij nu zeggen: seezar, maar als kaisar, zo schreven de Grieken het ook. Ook het Russische czar of tsaar gaat daarop terug.
Eindigen doen we vandaag met nog een citaat uit Julius Caesar van Shakespeare, de aanvang van de bekende grafrede van Marcus Antonius:
Friends, Romans, countrymen, lend me your ears! I come to bury Caesar, not to praise him. The evil that men do lives after them, The good is oft interred with their bones; So let it be with Caesar.
In scherpe tegenstelling met de mortuis nil nisi bene, over de doden niets dan goed, zegt ons dit dat het goede dat we doen met ons onder de aarde begraven wordt, terwijl het kwaad dat we aanrichtten, of althans de herinnering eraan, ons lang zal overleven. Het is een levensles die mensen achtervolgt als onze Willy Claes, maar ook Rasmussen en Museeuw en al die andere gedoopte sportlui; en Martin Luther King, J.F. Kennedy, Bill Clinton en nu ook de ex-gouverneur van New York en zovele anderen die het ongeluk hadden hun amoureuze misstap(pen) nog uitvergroot te zien in de media.
Beware, beware...
13-03-2008
Arne 1974-1999
Het is een statistisch gegeven: vandaag zullen drie Vlamingen sterven door zelfdoding. Elk jaar zijn er inderdaad ongeveer 1100 zelfdodingen in Vlaanderen. Drie op vier zijn mannen.
Voor ons gezin is dit meer dan een fait divers. Arne, de zoon van Lut uit haar eerste huwelijk, is op 13 maart 1999 door zelfdoding om het leven gekomen. Hij was vijfentwintig. Zijn vader was twintig jaar tevoren eveneens zo uit het leven weggegaan. Gisterenavond zijn we samengekomen met de andere kinderen, zoals we elk jaar doen op de verjaardag van het overlijden. Rond 1 november gaan we samen naar zijn graf en brengen daarna samen de dag door. Maandelijks nemen Lut en ikzelf deel aan een gespreksgroep voor ouders van kinderen die door zelfdoding omkwamen. Informatie daarover vind je bij CGG PassAnt Leuven, T. 016 31 99 99 F. 016 31 99 90 - info.leuven@passant.be.
Op 19 maart 2000 hielden we thuis een gedachtenisviering voor Arne. Bij die gelegenheid schreef ik de tekst die je hieronder vrijwel ongewijzigd vindt.
Feest in Parijs.
Op de Champs Élysées een bont defilé rij na rij identieke soldaten paradepassend in de maat In Versailles de uitgestrekte tuinen bloemen en planten in keurige perken geometrische patronen die pas duidelijk worden van op grote hoogte voor vogels zonder oog voor symmetrie
In de opera speelt het orkest Lully, Rameau, Couperin
De zon schijnt
Tijdens de te lange toespraak valt een soldaat in zwijm een marionet wordt weer een mens
In de tuinen ligt één perk er verwaarloosd bij, de tuinman is na veertig jaar harken op pensioen
Tijdens het concert knapt plotsklaps een snaar van de basse de viol
De zon schijnt maar de rest is ook slechts schijn wat eender leek verschilt zo zeer wat volmaakt was is rafelig aan de franjes
In deze wereld waar we thuis zijn zijn we allen vreemden on est tous des étrangers
Je wordt geboren in een gezin je groeit op vol belofte en dan plots gaat het mis in de wentelende helix van mysterieus genetisch materiaal en volmaakt evenwijdig DNA in het glorieuze jongenslichaam wordt plots een stap gemist een acrobaat mist een sprong aan de hoge trapeze er is geen vangnet net niet
Je wordt geboren in een gezin maar je bent er niet gewenst of je kan er niet meer blijven je wordt overgelaten aan anderen die de plaats innemen van hen die je niet bij zich konden houden je wordt een van de onzen maar Je blijft toch een vreemde welk uniform je ook draagt de vreemde kleur van je huid staat gegrift in hun ogen is gegrift in je ziel
Je hele leven ben je bezig als een mier een slaaf bij Cheops piramide je zoekt je eigen plek, een radertje in de al te complexe machine waarvan geen mens het einde of het begin nog kent
Je krijgt een etiket opgeplakt je bent een zus of zo maar voor jezelf ben je enkel jezelf
Meestal valt het allemaal wel mee de zon schijnt, we hebben niets tekort de schaduwen verbleken stilaan de schijn is schoon
Maar soms gaat het niet meer een oud-militair in een rolstoel de tuinman kwijnt weg omdat zijn vrouw de lente niet meer haalde het concert gaat niet door de cellist heeft te hoge koorts
Er is een koorts waartegen geen kruid gewassen is er zijn mensen die ziek zijn ten dode toe, ziek aan het leven zelf uitzichtloos die de beloften van hun jeugd door hun krampachtige vingers voelen glippen en gaan dwalen langs onveilige paden daar buiten en ook daar binnen in hun kop
En als de draad af is het spoor bijster het noorden zoek als het leven zelf teveel is dan geven ze dat goddelijk geschenk met weerzin en beslist wanhopig hunkerend naar rust, naar rust aan het goddelijk schenken terug maken ze dat volmaakte jonge lichaam stuk
Het volmaakte is slechts schijn de gierende pijn te schrijnend om te blijven de strenge eisen van de samenleving niet haalbaar voor een diepgekwetste ziel
Ik mocht je ontmoeten, Arne je was als een reiziger in vreemd, vreemd land samen met je Moeder zocht ik net als jij zin in een leven dat volmaakt slechts scheen waar een kille leegte woekerend aan je wezen vreet
Je keek me aan met je gloeiende ogen je misprijzen agressie je angst in tweestrijd zonder eind
Later leerde ik je even beter kennen op je best konden wij dan ook wat bekomen maar je gaf ons niet veel tijd je was gehaast om te leven het kon niet snel genoeg voorbij voor jou
Die laatste dag een jaar, negen jaar geleden je was zo stil je stem een gefluister gemelijk was je rondsluipend als een lenig jachtluipaard je ogen koolzwarte karbonkels ongedurig als een gekooid dier heen en weer en heen en weer botsend tegen die tralies die wij niet zagen zoekend naar een uitweg die je wist die er niet was
En toen je dat uiteindelijk besefte dat er voor jou geen weg meer was geen plaats voor jou op deze wereld toen allen om je heen vreemden waren geworden toen ging je de enige weg die je nog overbleef de enige je eigen weg
Je ging weg
Je keek me aan, Arne meedogenloos eerlijk Je kijkt me aan, Arne je grijpt me aan je blijft me na.
Karel
2000/2008
12-03-2008
Naschrift: William Trevor
De vorige dagen (en natuurlijk nu nog) kon je hier mijn pretentieloze vertaling lezen van een short story van William Trevor: An Afternoon.
Dit kortverhaal verscheen het eerst in The New Yorker, zoals heel veel van Trevors verhalen. Het is daar dat ik hem lang geleden leerde kennen. Dit verhaal is een van de twaalf verhalen in de laatste bundel van Trevor, die vorig jaar, in 2007 verscheen onder de titel Cheating at Canasta, 232 kleine bladzijden, goed leesbare grote en duidelijke letter, netjes gebonden. Ik kocht mijn exemplaar in voorverkoop via Amazon, het arriveerde in het najaar van 2007 en ik heb er tot nu over gedaan om het helemaal uit te lezen, hoewel ik verscheidene verhalen al had gelezen op de elektronische versie van The New Yorker, die je gratis kan lezen op deze site: http://www.newyorker.com/ en hoewel ik mijn abonnement na bijna veertig jaar enkele jaren geleden heb opgezegd, kan ik u The New Yorker alleen maar aanbevelen. De reden waarom ik ermee gestopt ben, moet je enkel zoeken in het té grote aandeel van de exclusief voor een Amerkaans publiek bestemde bijdragen en de vaak al te Amerikaans getinte instelling van hun artikels over algemene onderwerpen. Maar als je dat er wil bij nemen, dan is The New Yorker meer dan waarschijnlijk het beste weekblad ter wereld. En vroeger was het dus nog beter, je moet niet vragen.
Terug naar William Trevor. Toen ik Cheating at Canasta uit had, spaarzaam gelezen, één verhaal met de keer s namiddags (no pun intended) na de broodmaaltijd en met een espresso van versgemalen Damiaankoffie van de plaatselijke brander in Tremelo en een (één!) Côte dOr Intense chocolaatje, 70% cacao, met de radio op Musiq3, toen dacht ik: nog eens een klassieke boekbespreking heeft geen zin, ik deed dat al telkens ik een boek van hem uit had, wat kan ik nog meer zeggen? Hoe kan ik mijn lezers ervan overtuigen om iets van hem te lezen, als ze dat nu nog niet gedaan hebben, na al mijn aandringen? Het antwoord lag voor de hand: een stukje van hem vertalen.
En dat is wat je gekregen hebt, lieve lezeres en lezer en ik hoop dat je ervan genoten hebt. Besef wel dat je daarmee een uitzonderlijke primeur gekregen hebt: dit is de eerste en wellicht, helaas, de enige Nederlandse vertaling van dit kortverhaal uit de laatst verschenen en misschien wel laatste bundel van William Trevor, hij wordt dit jaar immers tachtig en terwijl we allemaal hopen dat hij nog lang bij ons mag blijven en nog veel schrijven, weten we ook dat zelfs levende legenden niet onsterfelijk zijn, alleen hun werk is dat, zo gaat dat bij mensen, althans de besten.
Je kan mijn vorige bedenkingen bij boeken of verhalenbundels van William Trevor nalezen als je bij zoeken in blog zijn naam intypt. Dan vind je ook de onbegrijpelijk beperkte lijst van Nederlandstalige vertalingen, waaraan je nog Elizabeth mag toevoegen.
William Trevor is een auteur die ik heel diep in mijn hart draag en die ik mateloos bewonder. Ik verbaas, ja erger me er voortdurend over dat hij zo weinig bekend is. Op Wikipedia bijvoorbeeld vind je enkel wat basisgegevens in het Engels, nog (veel) minder in het Duits, Frans, Zweeds en Japans, niets in het Nederlands Misschien moet ik me daar eens aanzetten.
11-03-2008
An Afternoon (2), William Trevor
An Afternoon
William Trevor, vertaling Karel Dhuyvetters 2008.
Een namiddag (deel twee)
Toen ze voorbij de Queen and Angel kwamen vroeg hij haar of ze wel eens dronk. Hij kon haar niet meenemen naar waar ze een vergunning hadden, legde hij uit en ze zei dat ze niet moeilijk deed over drinken, terwijl ze zich de smaak van bier herinnerde, die ze niet lekker had gevonden. Hij zei haar even te wachten en stak de straat over naar een slijterij met een drankvergunning en kwam terug met een plastic zak. Hij gaf haar een knipoog en ze lachte.
We mogen geen stoute jongens zijn, zei hij. Een paar slokjes maar.
Ze kwamen bij een brug over de rivier. Ze staken de brug niet over maar liepen de trap af naar een jaagpad. Hij zei dat het een kortere weg was.
Er was niemand in de buurt; ze leunden tegen een bakstenen muur, een onderdeel van de brug. Hij schroefde de dop van de fles die hij gekocht had en liet haar zien hoe een plastic schijf die hij uit een zak van zijn jasje haalde, open ging en een drinkbeker werd. Versterkende wijn, zei hij, maar hij had ook wodka, minibottels noemde hij die kleine flesjes die hij had. De Russen drinken dat, zei hij, maar dat wist ze wel. Hij zei dat hij al eens in Moskou geweest was.
Ze dronken van de beker toen hij de mengeling geproefd had die hij gemaakt had en zei dat het niet te sterk was. Hij had nog nooit een meisje dronken gemaakt, zei hij. Hij had de opvouwbeker toevallig gevonden op de bank waar ze samen in de zon hadden gezeten. Op een dag had hij die daar opgemerkt, hij dacht eerst dat het een poederdoos was. Hij had die altijd bij zich voor het geval dat hij iemand ontmoette die iets wou drinken.
Alles okay, Jas?
Ja, nijg.
Lekker, Jas?
Ze gaven de beker aan elkaar door, heen en weer. Ze dronk waar zijn lippen waren geweest; dat wou ze ook doen. Hij zag het haar doen en hij glimlachte haar toe.
Heerlijk in het zonnetje, zei hij toen ze verder wandelden en hij nam weer haar hand. Ze dacht dat hij haar zou kussen, maar hij deed het niet. Ze wou dat hij het deed. Ze wou gaan zitten op een grasperkje en kijken naar de roeiers die voorbijkwamen, zijn arm om haar schouders, zijn andere hand in haar hand. Er was nog wat over in de flesjes toen hij ze samen met de plastic zak in de vuilnisbak wierp.
Zullen we wat zitten? zei ze en dat deden ze, haar hoofd tegen zijn borst aangedrukt. Ik zie je graag, Clive, fluisterde ze, ze kon het niet laten.
Wij horen samen, fluisterde hij terug. Vanzelf dat we samen horen, Jas.
Ze verbrak de stilte niet toen ze verder wandelden, ze wist dat die bijzonder was, beter dan al de woorden die er hadden kunnen zijn. Woorden waren niet nodig, er waren geen woorden die iets konden toevoegen aan wat er was.
Ik zie ons al in Moskou, Jas. Ik zie ons al in de straten wandelen.
Ze voelde zich anders, alsof haar onaantrekkelijkheid er niet was. Haar gezicht voelde anders aan, haar lichaam ook. In de cafetaria zou ze iemand anders zijn, terwijl ze de borden afruimde, niet gestoord door de sigarettenrook van de truckers, niet gestoord door hun opmerkingen tegen haar. Niets van al wat ze kende zou nog eender zijn, haar moeder niet en Lukie Giggs haar laten aanraken waar hij wou ook niet. Ze vroeg zich af of ze dronken was.
Niks dronken, Jas. Hij kneep in haar hand, hij zei dat ze fantastisch was. Ze waren allebei alleen maar een beetje aangeschoten, zei hij. Vrolijk, zei hij. Krek toen hij haar stem hoorde wist hij dat ze fantastisch was. Krek toen hij haar zag aan het bushokje. In de kamer waar ze heengingen had hij de dingen die hij verzamelde: kleine plastic schildpadjes en renwagens en boeken over de plekken waar hij heen wou en fotos van kastelen aan de muur. Ze zag het voor zich terwijl hij het vertelde en ze zag een vaas met zomerbloemen, de gordijnen die het zonlicht buiten hielden. Hij draaide een disk voor haar, de Spice Girls want die waren in het verleden en hij hield van die dingen.
Van het jaagpad draaiden ze een steegje in, met een hele rij garagepoorten langsheen en aan de andere kant de muren van achtertuintjes. Ze kwamen uit op een achterstraat en staken die over naar een huizenrij in een halve maan. Voor ze daar aankwamen liet hij haar hand los en trok de achterkant van zijn jasje weer naar beneden dat wat naar omhoog gekropen was. Hij maakte alle drie de knopen vast.
Wil je vijf minuutjes wachten, Jas?
Het was precies alsof ze dat al wist, alsof ze al wist waarom ze moest wachten en waarom het vijf minuten moest zijn, alsof hij haar iets zei dat ze even vergeten had. Ze wist dat het niet zo was. Het gaf niet.
Goed voor jou, Jas?
Tuurlijk.
Ze keek hoe hij wegwandelde en bij een blauw geschilderde poort aankwam. Ze keek naar hem zoals ze dat had gedaan toen hij de straat overstak naar de slijterij. Ze wachtte, zoals ze toen ook had gewacht, ze zag de kleine schildpadjes en de renwagens, ze hoorde de Spice Girls. Aan de overkant hield een bestelwagen halt. Er stapte niemand uit en een minuut of zo later reed hij weer weg. Er liep een hond voorbij. In een van de voortuintjes startte een vrouw een grasmaaier.
Ze wachtte langer dan hij had gezegd, het leek een eeuwigheid, maar toen hij terugkwam was hij gehaast, alsof hij dat weer goed wou maken. Hij liep bijna, zijn flanellen broek flapperde. Hij was buiten adem toen hij bij haar aankwam. Hij schudde het hoofd en zei dat ze maar beter weer weg konden gaan.
Weer weg?
Best weer weg, Jas.
Hij nam haar bij de arm, maar hij was gespannen en hij deed het niet zoals tevoren. Hij probeerde niet haar hand te nemen. Hij trok aan haar anorak toen ze het moeilijk kreeg om hem bij te houden. Ergens achter hen sloeg een deur van een auto dicht.
Ochod, zei hij.
Een rode wagen vertraagde naast hen toen ze weer het steegje insloegen met de garagepoorten. Toen de wagen halt hield, stapte er een vrouw uit met haar bril aan een touwtje om haar nek. Ze droeg een bruine rok en een cardigan in een aangepaste kleur over een bleekzijden bloes. Haar donker haar krulde rond haar hoofd, haar lippenstift glinsterde, alsof ze geen tijd had gehad om die te poederen of het vergeten had. Haar bril slingerde heen en weer op haar bloes en hing dan stil. Haar stem klonk boos toen ze sprak maar ze sprak stil, alsof haar tanden opeengeklemd waren.
Niet te geloven, zei ze.
Ze sprak alsof Jasmin er niet was. Ze keek haar niet aan, wierp niet eens een blik in haar richting.
In godsnaam! schreeuwde ze bijna, en sloeg de deur van de wagen toe, alsof ze wel iets moest doen, alsof alleen lawaai kon uitdrukken wat ze voelde. In godsnaam, na al wat we al meegemaakt hebben!
Haar gezicht beefde van woede, een hand een vuist die op het dak van de wagen sloeg en dan weer open ging en aan haar zijde neerviel. Er was even een stilte, dan.
Wie is dat? De vrouw sprak toen de stilte was blijven hangen en ze uiteindelijk toch de aanwezigheid van Jasmin besefte. Haar vraag kwam er moedeloos, op een kleurloze, matte toon. Je bent voorwaardelijk vrij, zei ze. Ben je op een of andere manier vergeten dat je voorwaardelijk vrij bent?
De man die ze zo uitschold had geen poging gedaan om iets te zeggen, had niet geprotesteerd, maar nu werden een paar woorden gemompeld.
Ze was op zoek naar het jaagpad. Ze vroeg me waar het was. Ik weet niet wie dit is.
Dat lange, scherpe gezicht zou die namiddag, om het even welke namiddag, nooit anders geweest zijn dan zoals het nu geworden was in de korte tijd die verlopen was: alle uitdrukking was eruit verdwenen, doods, een straaltje tranen verscheen.
En Jasmins kompaan van al die gesprekken en die ze was beginnen liefhebben, die droop af en de vrouw zei niets tot hij bij de blauw geverfde sierpoort kwam en weer om de hoek van het huis verdween.
Was er iets? vroeg ze dan. Ze staarde Jasmin aan. Traag bekeek ze haar van onder tot boven. Jasmin begreep niet wat ze met die vraag bedoelde.
Heeft hij je iets gedaan? vroeg de vrouw en Jasmin begreep het en ook weer niet. Veel belangrijker was dat hij had gehuild, dat zijn opgewektheid hem afgenomen was en zijn glimlach. Hij had om haar gehuild. Hij had gehuild om hen beiden. Dat verstond ze allemaal al te goed.
Wie ben jij? vroeg de vrouw. Haar dichtgeklemde stem had de energie van haar woede verloren en was nu verschrokken, en vrees hing vast aan de moeheid in haar gezicht.
Clive is mijn vriend, zei Jasmin. Er was niets aan de hand. We hebben niets verkeerds gedaan.
Zo heet hij niet.
Clive, zei hij.
Hij zegt om het even wat. Heeft hij je doen drinken?
Jasmin schudde het hoofd. Waarom zou ze het ook zeggen? Waarom hem in moeilijkheden brengen?
Je stinkt naar de drank, zei de vrouw. Hij geeft ze elke keer te drinken.
Hij heeft niet gedaan.
Zijn moeder was mijn zuster. Hij woont bij ons in.
Als ze het hem had gevraagd, zei Jasmin, dan had hij het wel uitgelegd, van zijn naam. Maar de vrouw staarde haar enkel maar aan toen Jasmin begon te vertellen dat zij zich ook een andere naam had gegeven, dat mensen dat soms wouden doen.
Mijn zus is gestorven, zei de vrouw. Sindsdien woont hij bij ons. Hij dacht dat er niemand thuis zou zijn deze namiddag maar dat was niet zo omdat ik van gedacht veranderd ben over uitgaan. Je maakt je zorgen en je verandert van gedacht. Dat gebeurt vaak genoeg. Wel, vanzelf, dat is toch zo? Hij is al eens veroordeeld.
Hij wou me alleen maar tonen, eigenlijk, waar hij woont.
Hoe heet je?
Jasmin.
Als dit uitkomt, nemen ze hem weer mee.
Jasmin schudde het hoofd. Het was een vergissing, zei ze. De vrouw zei van niet.
Wij zorgen voor hem, we liegen voor hem, mijn man en ik. We hebben zo ons best gedaan sinds mijn zuster gestorven is. Een familiekwestie, dan doe je wat je kan.
Maar er is niets gebeurd.
Mijn zus wist dat hij ooit eens de kans zou grijpen. Ze wist dat er een dag zou komen die te vreselijk was voor haar om te dragen. Hij was haar kind, al bij al, het werd teveel. Ze heeft een briefje achtergelaten.
Eerlijk waar, ik zweer het je.
Ik weet het, ik weet het wel.
De vrouw stapte in haar wagen en draaide het raampje naar beneden alsof ze nog iets wou zeggen maar ze zei niets. Ze draaide om in het stille steegje en reed weer naar haar huis.
Holby was varkenslapjes aan het braden en prikte er af en toe in met een vork. Hij vond het leuk om ze goed zwart te laten worden, de rook te zien opwalmen en nog het gas niet lager te draaien. Het trok tot in haar haar, beweerde Jasmins moeder. Dat soort rook was vettig, insisteerde ze, maar Holby zei dat dat niet kon. Hij hoorde in de keuken de deur toen Jasmin binnenkwam en hij riep haar toe, hij wist meteen dat het niet haar moeder was die was binnengekomen.
Hoe is t ermee, meid?
Gewoon, zei Jasmin en toen was ook haar moeder daar, terug van haar bezoek aan haar vriendje in het wedkantoor. Zelfs met al de rook bracht ze een vlaag mee naar binnen van het parfum dat ze overdadig gebruikte als ze haar mannen ontmoette.
Wat ben je aan het bakken, Holby? schreeuwde ze boven het geknister van het vlees uit en Jasmin wist dat er weer ruzie zou zijn.
In haar kamer, zelfs met de deur dicht, kon ze horen hoe het begon, haar moeders luidruchtige klachten, Holbys afgemeten gedreun als hij antwoordde. Ze luisterde niet. Waarschijnlijk had hij het door van de man in het wedkantoor, zoals haar vader het ooit had doorgehad van hem. Waarschijnlijk was dat het: de varkenslapjes bakken, de rook, het vet, allemaal een manier om zijn mannetje te staan. En Holby, vandaag of een andere keer, zou ervandoor gaan en zeggen dat geen mens zo iets kon uithouden en dat was precies wat Jasmin zich herinnerde dat haar vader had gezegd.
Ze trok de gordijnen dicht en ging op haar bed liggen. Ze hield van de halfschaduw die ze had teweeggebracht; zelfs op betere dagen dan deze hield ze daarvan. Ze was moe van de lange wandeling naar het huis van de man die ze was beginnen graag te zien en daarna de eenzame weg terug naar waar ze zelf woonde. Ze deed haar ogen dicht.
Wil je hier mee heen? vroeg hij haar weer. Hij bracht de koffie naar waar ze wachtte. Ze voelde hoe zijn vingers haar aanraakten toen hij haar het halssnoer omdeed. Zit je graag in de zon, Jasmin? zei hij.
In de kamer die ze zich alleen nog maar kon inbeelden waren er boeken op de rekken, de vaas met de bloemen, de fotos van de kastelen. In de gerechtszaal leidde hij een zaak in, zijn documenten in de hand, gebaren makend met de andere. Ze hoorden samen, zei hij op het jaagpad, de roeiers gleden voorbij.
Beneden werd er iets gegooid en dan was er Holbys gemompel, het gerinkel van gebroken porselein dat bijeengeveegd werd, haar moeders stem die maar doorging, haar chagrijn ten einde zoals dat van die vrouw. Hij was beschaamd door die vrouw die het verkeerd voorhad en hij was iemand die daar onder leed. Hij besefte niet dat de vrouw er niet toe deed, dat al haar praatjes en haar woede er niet toe deden. Hij was niet iemand die dat zou beseffen. Hij was niet van het beseffende soort.
De stem van haar moeder was anders, nu, aaiend, liegend. Ze stuurde Holby om bier, iets dat ze steeds deed als het zo ver gekomen was; Jasmin hoorde hem naar buiten gaan. Haar moeder riep aan de trap, noemde haar Angie, zei dat ze naar beneden moest komen. Ze antwoordde niet. Ze zei niet dat Angie haar naam niet was. Ze zei helemaal niets.
Als ze erheen ging, zou hij niet op de bank zitten in de zon. Hij zou niet staan wachten bij het bushokje. Of aan de automaten aan het spelen zijn. Of in de McDonalds. Maar als Jasmin haar ogen weer sloot was zijn glimlach daar en ging niet meer weg. Met haar lippen beroerde ze het halssnoer dat hij haar had gegeven. Ze beloofde dat ze het altijd bij zich zou houden.
Einde.
10-03-2008
An Afternoon, William Trevor
An Afternoon
William Trevor, vertaling Karel Dhuyvetters 2008.
Een namiddag
Jasmin wist zeker dat hij anders zou zijn, helemaal zeker: geen schijn van kans van een baseballpet achterstevoren over millimeterhaar, geen klungel zoals Lukie Giggs, geen klokkende geluiden zoals Darren Finn als hij probeerde iets te zeggen. Ze had er het raden naar, maar van één ding was ze zeker, dat hij niet zoals hen zou zijn. Misschien dat hij je deed denken aan de drummer van Rawdeal, hoe heet die ook weer, of aan Al in Doc Martin. Maar de jongen in het bushokje leek op geen van beiden. En het was geen jongen, helemaal niet.
Hij was de enige die alleen stond te wachten, behalve zij zelf en hij leek niet echt geïnteresseerd in de posters met de aankomst- en vertrektijden van de bussen. Hij keek niet op als er mensen naar binnen kwamen. Hij had niet één keer een blik in haar richting geworpen.
Uiteindelijk, als er niets zou gebeuren, dan wist Jasmin dat ze brutaal zou moeten zijn. Zo noemde ze het voor zichzelf, en dat was het ook, want je komt nergens als je niet brutaal bent. Je kon je leven lang thee brengen naar de truckers in het baancafé, de tafels afvegen en de plastic borden wegnemen en ondertussen iets opdoen van de sigarettenrook van de truckers. Hela, niet brutaal zijn, Angie, zei haar moeder vroeger, toen ze maar pas vijf of zes jaar oud was en ze altijd aan de dadels of de chocoladerepen zat in de Superette en de verpakking al open had voor haar moeder iets in de gaten had.
Breng dat naar een van de dames die de rekken aanvullen. Zeg dat het een vergissing was, een vergissing. Brutaal ben je, dat was altijd haar laatste woord, pas maar op, meisje! Dan hield ze zich gedeisd. Ze sprak nooit een van de vrouwen aan die de waren in de rekken ordenden, ze verstopte gewoon wat ze genomen had achter de cornflakes of de keukenrollen.
Jasmin was de naam die ze zelf gekozen had, want Angie had ze altijd al gehaat en toen ze wat ouder was vond ze die naam ordinair. Oh, la-di-da! was de reactie van haar moeder geweest op dit zoveelste bewijs van haar brutale bek. Moet je onze bekakte madam horen, zo drong ze aan bij Holby en probeerde zo de man die ze nu had erbij te betrekken, maar Holby was daarvoor te gewiekst, hij had zijn les geleerd toen hij in een gebroken huwelijk was getuind. En dat was niet eens hoe je het schreef, voegde haar moeder er vernietigend aan toe, zonder een e achteraan was het net verdomd Moslims. Maar als haar moeder niet thuis was zei Holby dat dat allemaal dikke zever was. Jij schrijft je naam zoals je dat graag wil, raadde hij haar aan. Hou het maar zoals jij het wil. Haar moeder was een gewelddadige vrouw, bedacht Jasmin en ze wist dat Holby dat ook wel besefte.
Excuseer, zei ze en stapte naar waar de man stond te wachten, ik ben Jasmin. Hij glimlachte haar toe. Hij had een scherp gezicht, zijn tanden te dicht bijeen vooraan, lichtgekleurd haar, halflang gelaten. Hij droeg een flanellen broek en een jasje, tot haar verwondering. Een wat gespikkeld donkerblauw jasje was het, en een grijze stropdas. En schoenen, geen sportschoenen, allemaal heel netjes. Wat haar het meest van al verbaasde: hij kon best wel midden van de dertig zijn, misschien een paar jaar ouder nog. Afgaand op zijn stem op de chatlijn dacht ze veeleer iets als negentien.
Heb je zin in een koffie, Jasmin? zei hij. Ze voelde de opwinding toen hij sprak. De eerste keer dat ze dat voelde was toen hij haar Jasmin had genoemd op de chatlijn. En dan weer gisteren, toen hij zei kunnen we elkaar eens ontmoeten? Tof, okay, zei ze. En de hele tijd hield hij zijn glimlach op. Hij was van het opgewekte soort, dat had hij haar op de chatlijn verteld, niet de eerste keer meteen, misschien de derde of vierde keer. Hij had haar gevraagd of zij ook opgewekt was en ze had ja gezegd, ook al wist ze dat ze het niet was. Hangerig, dat was ze, had ze haar moeder horen zeggen toen Holby bij hen in huis kwam wonen; en later, toen haar moeder er niet was, had Holby haar gevraagd wat het probleem was en ze zei niets. Mis je je Pa? had Holby gesuggereerd. Zeven moet ze toen geweest zijn.
Wil je hier mee heen? stelde de man voor toen ze bij een McDonalds kwamen. Is een McDonalds goed voor jou, Jasmin? Alleen een koffie, zei ze toen hij haar een burger aanbood en hij zei dat hij de koffie zou halen. Haar vader was vertrokken toen hij erop uit kwam dat haar moeder het met Holby aanlegde. Haar moeder zei dat ze er niet om gaf, maar zes maand later dwong ze Holby met haar te trouwen, want ze was gezien, hield ze vol, omdat ze niet met Jasmins vader getrouwd was geweest.
Ik vind de McDonalds leuk, zei de man toen hij eraan kwam met de koffie. Hij glimlachte weer en ze vroeg zich af of hij de hele tijd had geglimlacht aan de toonbank. Ze kende zijn naam niet. Drie weken geleden had ze voor het eerst zijn stem gehoord op de chatlijn. Ik ben Jasmin, had ze gezegd en verwachtte dat hij ook zijn naam zou zeggen, maar dat had hij niet gedaan.
Ik kon ongeveer wel raden hoe oud je was, zei hij. Gewoon door met je te praten, ongeveer toch. Zestien. Zestien, dacht ik ook.
Ze zaten aan een lange tafel voor het raam. De mensen buiten op de stoep waren gehaast, botsten tegen elkaar aan, autos of bussen mochten deze straat niet in.
Jij bent knap, zei hij. Je bent knap, Jasmin. Nou, niet echt knap. Je kon haar niet knap noemen, maar hij zei het toch maar en vroeg zich af of er ook een complimentje was dat hij erg graag zou horen. Terwijl ze naar de mensen op de straat keken dacht hij daaraan, aan haar kinderstemmetje waarmee ze haar woorden aframmelde en dat iets zou zeggen als jij kent er wat van of het gaat je goed af.
Had je gedacht dat ik jonger zou zijn? vroeg hij haar. Bahja, misschien. Ze haalde haar schouders even op, een snelle beweging op en neer van haar dunne schouders. De blauwe anorak die ze droeg was niet groezelig maar zag er verkleurd en afgewassen uit. Andere meisjes zouden hem weggegooid hebben.
Ik vind dat mooi zei hij en hij wees ernaar, want ze had niet door dat hij de broche bedoelde die ze op de dunne roze stof van haar kleed had gespeld. Haar borst was plat en hij had kunnen zeggen dat hij dat ook mooi vond want het was de waarheid. Maar de waarheid deed het niet altijd, dat had hij lang geleden geleerd en hij glimlachte dan maar gewoon. Haar blote, bleke benen waren net als twijgen met de schors eraf en hij herinnerde zich hoe hij dat vroeger deed, ook lang geleden. Haar schoenen waren rozig, met hoge hakken.
Das maar niks, zei ze, over de broche. Ze haalde weer haar schouders op met dezelfde schok, het leek wel een zenuwtrek, bijna, maar hij wist wel dat het zo niet was. Een vis zei ze. Het moet een vis voorstellen. Het is heel mooi, Jasmin. Holby heeft het me gegeven. En wie is Holby dan? Mijn moeder is met hem getrouwd. Je vader dan, toch? Verdomd niet.
Hij glimlachte. Tijdens een van hun gesprekken had hij haar gevraagd of ze knap was en ze had gezegd misschien en hij had gedacht dat ze het niet was, omdat ze het zo had gezegd. Ze fantaseerden maar wat, ze deden alsof. Wel, iedereen deed dat, natuurlijk.
Even oud als jij, Jasmin was dat wat je dacht toen we praatten? Wat had je gedacht? Je klonk niet als een jongen, zei ze.
Ze had een pin aan een kant van haar neus en een ringetje in de rand van een oor. Hij vroeg zich af of ze iets had in haar navel en wou haar dat vragen maar wist wel beter. Hij wou zijn ogen sluiten en denken aan een glinstering van iets dat zich daar nestelde, maar hij glimlachte alleen maar. Sluik haar had ze, geen spoor van krullen, gebleekt met een spoeling.
Jij doet wel je best, zei hij. Ik dacht wel dat jij dat type zou zijn. Ik wist meteen dat jij jezelf goed verzorgde. Weer dat schouderophalen. Ze hield de papieren kop in haar beide handen als om ze te warmen. Ze vroeg hem of hij werk had en hij zei ja, bij het gerecht. Het gerecht? Ben je bij de politie? Ze keek opgewonden om zich heen, haar ogen verschrikt. Hij zou haar bij de hand kunnen nemen, dacht hij, heel natuurlijk, zoiets, maar ook dat verdrong hij.
De rechtbank, zei hij. Als er een betwisting is, als er problemen zijn, dan moet ik een zaak inleiden. Nee, niet bij de politie, het heeft niets met de politie van doen. Ze knikte, haar ongerustheid slonk weg. En word jij verpleegster, Jasmin? Mensen verzorgen? Dat zie ik jou wel doen, Jasmin. Als ze het vroegen, dan zei hij altijd het gerecht. En gewoonlijk zei hij ook dat hij het wel zag zitten dat zij mensen zouden verzorgen.
De Gold Mine was een tent die hij kende en ze gingen daarheen om op de fruitautomaten te spelen. Hij won altijd, zei hij, maar vandaag won hij niet. Hij gaf er niet om. Hij ging niet door het dak zoals Giggs als die zijn geld zag verdwijnen voor niets. Hij zei niet dat het opgezet spel was. Je hebt goeie dagen en slechte, dat was al wat hij zei.
Nee, neem het maar, vooruit, zei hij toen ze hem moest bekennen dat ze geen geld bij had en dan nam ze maar het stuk van twee pond aan en liet het omwisselen. Hij viste een halsketting voor haar met de kraan, hij geleidde de grijper heel handig, wist precies wanneer hij de metalen tanden moest openen, wist perfect dat hij ze niet te snel mocht sluiten, moest wachten tot hij heel zeker was. Op een keer had hij de hele winkel leeggehaald zei hij: snoep, juwelen, dobbelstenen, drie kaartspelen, twee pennenmessen, een dansende pop, een Minnie Mouse, sieraden. Hij draaide de kraan rond toen hij voor haar de halsketting had opgepikt en vroeg haar wat ze nog meer wou, maar nu sloten de tanden een ogenblik te vroeg en de armband die hij wou bewoog maar eventjes en gleed dan weer weg. Ze brachten een uur door in de Gold Mine.
Gaan we nog even terug naar het bushokje voor een tijdje? stelde hij voor en Jasmin zei dat ze dat goed vond. Maar onderweg was er een stel banken, een langs elke kant van een kleine betonnen plek met een betonnen kuip met planten in het midden. De planten waren grotendeels verdord, maar een van de banken was vrij en hij vroeg of ze daar wou gaan zitten.
Ja, das leuk, zei Jasmin. Op de bank tegenover de lege bank lag een oude man, languit en in slaap. Op een andere zat een moeder met haar kinderen, ze aten frieten. Op de derde twee vrouwen, voor zich uit starend.
Ik kom hier wel eens als de zon schijnt, zei de man bij wie Jasmin was. Als ik niets beter te doen heb, dan kom ik naar hier. Hij had haar het halssnoer doen dragen, had het voor haar omgedaan, de toppen van zijn vingers koel in haar nek terwijl hij met het slot prutste. Hij had gezegd dat het haar goed stond. Het paste bij haar ogen, had hij gezegd en ze vroeg zich af waarom, de kralen waren geel. Toen ze bij de machine stonden die je meenam naar de sterren had hij gezegd dat hij negenentwintig was en zij had willen zeggen dat zij het leuk vond dat hij ouder was dan zij en bijna had ze het gedaan.
Zit je graag in de zon, Jasmin? De twee vrouwen keken naar hen, eerst de ene, dan de andere, nog steeds zonder een woord te zeggen. De moeder schold op haar kinderen toen die om nog meer frieten vroegen. Ze propte de lege kartonnen dozen in de vuilbak en dan gingen ze weg.
Er zitten vitaminen in de zon. Wist je dat, Jasmin? Ze knikte, al had ze dat nooit geweten. Ze probeerde naar de halsketting te kijken maar ze kon die niet goed zien als ze die strak trok en naar de kralen loenste. Als ze alleen was geweest, had ze de ketting af gedaan, maar dat wou ze nu niet doen. Jasmin is een toffe naam, zei hij. Op de chatlijn had hij dat gezegd, als een compliment, al wist hij niet dat zij zich zelf die naam had gegeven. Vaak had ze gedacht, toen ze hun gesprekken hadden op de chatlijn, dat hij heel lief was, al was ze een paar keer in de war geweest toen hij de telefooncel beschreef waarin hij was of toen hij voorlas wat er op de wand geschreven stond. De eerste keer dat hij zo iets had voorgelezen zonder te zeggen dat hij dat deed, had ze zich afgevraagd of hij wel goed bij zijn hoofd was, maar hij had het haar uitgelegd en dan was het okay. Ze stelde zich hem voor bij de rechtbank, zoals op TV. Ze zag hem voor zich terwijl hij opstond, met documenten in een hand, een zaak inleidend. Ze beeldde zich in dat hij keek naar waar zij zat te kijken en dat hij begon te glimlachen en dat ze wou wuiven naar hem maar wist dat ze dat niet mocht omdat hij haar dat had gezegd. De eerste keer op de chatlijn had hij iets liefs gezegd over haar stem. Hou je goed, had hij gezegd en ze was blijven luisteren omdat ze niet wou dat hij wegging. Ik hou van die stem, zei hij en ze besefte dat hij het over de hare had.
Hij glimlachte naar haar op dit ogenblik en ze zagen hoe de slapende man wakker werd. Hij had een hoofdkussen gemaakt van een plastic boodschappentas die hij had volgepropt met wat misschien wel kleren waren. Hij had zijn veters losgemaakt en knoopte die nu weer. Hij keek om zich heen en ging dan weg.
Ik dacht dat je misschien nee zou zeggen, Jasmin, toen ik je voorstelde om elkaar te ontmoeten. Weet je wel, Jasmin? Dat je niet verder wou gaan. Ze schudde het hoofd, ontkende dat. Ze wou dat haar moeder voorbijkwam, op de terugweg van het wedkantoor, waar de man werkte waar Holby niet van wist. Holby was hopeloos, zei haar moeder, nog een vergissing van haar, net zoals met Jasmins vader. Ze was een relatie begonnen met de man van het wedkantoor en het vervolg zou zijn dat ook hij een vergissing was, daar kon je donder op zeggen.
Nooit van ze leven, hoorde Jasmin zichzelf protesteren. Ik zou nooit nee gezegd hebben. Ze schudde het hoofd om zeker te zijn dat hij gerustgesteld was. Hij had zachter gesproken toen hij zei dat hij zich zorgen had gemaakt of ze nee zou zeggen. Ze wou niet dat er iets verknoeid werd; ze wou dat alles doorging en zo goed bleef als op de chatlijn, zo goed als het nu was.
Heb je niets omhanden, Jasmin? Heb je tijd vandaag, om mee te gaan naar bij mij thuis? Weer was er die golf van opwinding. Ze voelde het over heel haar lichaam, een tinteling van spelden en naalden leek het wel bijna maar ze wist dat het iets anders was. Ze was graag bij hem; ze had geweten dat ze graag bij hem zou zijn. Jaah, zei ze zonder aarzelen, ze wou niet dat hij dacht dat ze aarzelde. Jaah, ik heb tijd vandaag. We kunnen beter lopen, zei hij. Is dat okay voor jou, Jasmin, lopen? Tuurlijk. En omdat het leek alsof dat er nu bij hoorde, zei ze dat ze zijn naam niet wist. Clive, zei hij. Hij vond het een leuke naam en gaf die vaak op. Gewoonlijk vroegen ze erom, soms zelfs op de chatlijn, nog voor ze eraan begonnen. Rodney vond hij ook leuk. Ken was ook leuk. En Alistair. Ik ken niemand die Clive heet zei ze. Woon je nog bij je ouders, Jasmin? Ja, ja Dat is wat je me zei. Een tijdje geleden, zei je dat. Ik vroeg me alleen maar af of je intussen misschien eruit getrokken was. Ik wou dat ik dat kon. Kat en hond, niet?
Dat verstond ze niet en hij zei haar moeder en die andere. Hij herinnerde zich dat ze op de chatlijn gezegd had dat ze een enig kind was. Haar moeder had ze toen vernoemd, de man had ze ter sprake gebracht in het bushokje. Hij vroeg haar naar hem, of hij misschien een West-Indiër was en ze zei ja. Licht van huid, zei ze. Hij kan ermee door.
Ze hadden de drukke staten nu verlaten, in Blenheim Row nu, richting Sowell Street, waar de toiletten waren, de school aan het einde van de straat.
Een West-Indisch kind is hier vermoord zei hij. Blanke kinderen die hun messen trokken. Heb je ooit zoiets gezien, Jasmin? Nee. Ze schudde het hoofd heel hevig en hij lachte en zij dan ook. Denk je er wel eens aan om eruit te trekken, Jasmin? Komt dat wel eens in je op? Een eigen plekje?
Denk aan niets anders, zei ze. Maar ja, ze had geen inkomen.
Dat was misschien wel het eerste dat je me ooit verteld hebt, dat je op droog zaad zat. Met jou kan ik gemakkelijk praten, Clive, zei ze. Hij nam haar hand; ze maakte geen bezwaar. Haar vingernagels waren verzilverd, dat had hij in de McDonalds opgemerkt, enkele gekarteld en afgebroken. Geen twijfel dat ze nog een kind was, geen twijfel dat ze nog geen zestien was, veeleer twaalf. Haar hand was warm in zijn hand, vochtig, haar vingers tussen de zijne.
Er was vroeger een liedje, zei hij. Putting on the agony, zo ging het. Putting on the style. Voor jouw tijd, Jas. Het had ook anders kunnen heten, maar dat waren nu eenmaal de woorden. Thats what all the young folk are doin all the while. Heerlijke song. Misschien heb ik het wel eens gehoord, misschien, ik weet het niet. Hoe oud ben je echt, Jas? Zeventien. Nee, echt nu?