Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (170)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    02-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.sorry
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    I’m sorry…


    Wij kinderen van de jaren vijftig en zestig (ik ben geboren in 1946) verbinden dit ongetwijfeld aan de beste ‘plakker’ aller tijden: I’m sorry van Brenda Lee (foto). Als die schlager door de luidsprekers klonk, was de dansvloer meteen vol koppeltjes die elkaar vasthielden alsof het de laatste of de eerste keer was en meestal was dat ook zo...


    We leerden de uitdrukking ook kennen uit de vele Amerikaanse en Engelse films die ongedubd op ons losgelaten werden. Het moet een van de meest voorkomende zijn in de Engelse taal. Je kan ongeveer elke gesprek, elke vraag beginnen met I’m sorry, but…


    De Germaanse wortel van ons woord is ‘sor’, maar eigenlijk, in zijn oudste vorm, ‘sâr’ en nog verder terug ‘sai’. In het Nederlands hebben we daar ‘zeer’ van overgehouden, in de betekenis van pijn, zoals: hij heeft zich zeer gedaan. In de kindertaal zeggen wel eens: oei, een zeertje! als een kind een kleine wonde heeft opgelopen. Of een oud zeer.


    Ook ‘sores’ lijkt me daarmee verwant, een woord dat we uit het Jiddisch en uit Nederland hebben en dat pijn, smart, leed, zorgen betekent en van het Hebreeuws saroth komt. In het Engels is a sore een wonde, vooral een etterbuil, een zweer of een blein, een blaar; het adjectief sore betekent pijnlijk, stram.


    I’m sorry
    betekent dus letterlijk: het doet me pijn en dat is precies wat de Duitsers zeggen: Es tut mir leid. Wij zeggen: het spijt me, het spijt me zeer en dat laatste ‘zeer’ komt ook van het oude ‘sar’, namelijk: zo erg dat het pijn (zeer) doet, dus heel erg. In het Frans is het excusez-moi, een uitdrukking die tot ons ‘excuseer’ heeft geleid en als je die vertaalt dan heb je: verontschuldig mij, zoals hun pardon, pardonnez-moi ons ‘vergeef me’ is of in heel slecht Nederlands ‘verschoning’.


    Ondertussen is ‘sorry’ opgenomen in het Nederlands: sorry, maar… Of: Oei, sorry! Sorry, hoor! En zelfs: sorry dat ik besta, hé!

     

    Afsluiten doe ik vandaag met de Engelse uitdrukking: Better safe than sorry. Liever blode Jan dan dode Jan.



     


    28-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dies irae?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen




    Rond deze tijd herdenken we onze doden, de mensen die we gekend hebben en die gestorven zijn. Het meest nabij in onze gedachten zijn onze familieleden, want zij hebben ons leven het meest getekend. Aan onze ouders danken we het leven zelf, een groter geschenk is er niet. Broers en zussen waren daarna de eersten met wie we samenleefden en dat schept een band die niet te breken is, wat er ook gebeurde, wat er ook gebeure. Vrienden zijn zeldzaam, geliefden nog meer. Met hen bouwen we onze wereld uit, zij zijn ons onmisbaar. Kinderen zijn een zegen, soms een vloek, maar ook dan zijn het onze kinderen.

     

    Wanneer zij die ons nabij zijn, sterven, laten zij een tere open plek, een lange leegte die ook na jaren onvervulbaar blijft, een schrijnende smart, zelfs op momenten van intense vreugde of diep geluk.

     

    Vlaanderen was vroeger een zeer katholieke landstreek. Op alle belangrijke momenten van het leven was er een katholiek ritueel, dat meestal in gemeenschap gevierd werd in de kerk. De meesten onder ons hebben zo talloze begrafenissen bijgewoond. De lezingen en gezangen van de uitvaartliturgie zijn in ons geheugen gegrift, onze reactie erop is, ook nu de liturgie zo ingrijpend veranderd is, nog steeds zeer emotioneel, zoals ik hier onlangs nog schreef over het In paradisum deducant te angeli, dat ook nu nog vaak wordt aangeheven wanneer het lichaam van de afgestorvene de kerk wordt uitgedragen, het afscheid van de gemeenschap voor de meer intieme eigenlijke begrafenis.

     

    Een ander bekend, ik zou bijna zeggen geliefd, onderdeel van die liturgie was het Dies irae, dat als geen ander de droefheid weergeeft die zelfs de meest geharde aanwezige voelde. Het Dies irae staat voor dood en begrafenis, het lot dat elke mens wacht. In zijn Gregoriaanse versie is het een zachtmoedig lied, er spreekt gelatenheid uit bij het onvermijdelijke, berusting ook, door de voortdurende herhaling van het motief uit de eerste maten: ti-da-ti-da-ti-da-ti-da, waarbij we telkens letterlijk een toontje lager zingen. Talloos zijn de componisten die een eigen versie geschreven hebben, ik vermeld slechts de meest bekende: Mozart, Verdi, Berlioz. Nog talrijker zijn de composities die het muzikale thema van het Dies irae citeren om het thema van de dood op te roepen. Ik vermeld er enkele:

     

    - Thomas Adès: Living Toys

    - Charles-Valentin Alkan: Symphonie, Souvenirs Trois Morceaux, Op.15 - Morte

    - Hector Berlioz: Symphonie Fantastique

    - Johannes Brahms: Ein Deutsches Requiem, Klavierstück op. 118/6

    - Benjamin Britten: War Requiem

    - Antoine Brumel: Dies Irae

    - Iva Boulanger: Funerailles du Soldat

    - Elliott Carter: In Sleep, In Thunder, #4

    - George Crumb: Black Angels, Makrokosmos Volume II, Star Child

    - Luigi Dallapiccola: Canti Di Prigiona

    - Antonín Dvořák: Symphony No. 7, mvmt 1

    - Antonio Estevez: La Cantata Criolla

    - Jean Françaix: Cinq poemes de Charles d Orléans

    - Alexander Glazunov: Moyen Age

    - Leopold Godowsky: Piano Sonata in E Minor, mvmt 5

    - Berthold Goldschmidt: Beatrice Cenci (opera)

    - Charles Gounod: Faust Opera, Act IV

    - Arthur Honegger: La Danse des Morts

    - Gottfried Huppertz: filmmuziek voor Metropolis

    - Aram Khachaturian: Symphony 2 The Bell, Spartakus

    - György Ligeti: Le Grand Macabre

    - Franz Liszt: Dante Symphony, Totentanz

    - Gustav Mahler: Symphony No. 2, mvmt 1 and 5

    - Nikolai Medtner: Piano Quintet in C Major, Op. Posthumous

    - Nikolai Myaskovsky: Piano Sonata 2, Symphony 6

    - Modest Mussorgsky: Nacht op een kale berg, Songs and Dances of Death
        (zie mijn bespreking op 21.03.2007 Lied van de Dood).

    - Carl Orff: Carmina Burana

    - Krzysztof Penderecki: Dies Irae

    - Sergei Rachmaninoff: Études-Tableaux, Op. 39, No. 2, Isle of the Dead, Prelude in e minor, Op. 33 nr. 4, Rhapsody on a Theme of Paganini, Symphonic Dances, Symphony nr. 1, Symphony nr. 2 Symphony nr. 3, The Bells

    - Ottorino Respighi: Brazilian Impressions

    - Camille Saint-Saëns: Danse Macabre, Requiem, Symphony  3 (Orgelsymfonie)

    - Dmitri Shostakovich: Music for Hamlet, Symphony 14

    - Jean Sibelius: Lemminkäinen Suite

    - Richard Strauss: Till Eulenspiegel, Dans van de zeven sluiers in Salome

    - Igor Stravinsky: Le sacre du printemps

    - Pyotr Ilyich Tchaikovsky: Grand Sonata; Manfred Symphony; Greek Song; Marche Funebre, Suite 3

    - Ralph Vaughan Williams: Five Tudor Portraits

    - Eugène Ysaÿe: Sonata in la klein, Op. 27, nr. 2 (Obsession)

     

    Indrukwekkend, niet? Ik luister terwijl ik dit schrijf naar het monumentale en aangrijpende Requiem van Verdi in een oudere uitvoering met von Karajan.

     

    Tijdens een recent gesprek merkte iemand op dat mijn ideeën over de kerk sterk verouderd zijn: de kerk waartegen ik mij zo verzet bestáát niet meer! Ik moest toegeven dat dat inderdaad zo is, maar daarbij toch deze overwegingen.

    Vooreerst is dat geen reden om niet te spreken over wat er vroeger verkeerd was: enkel als we ons ervan bewust zijn en blijven, zorgen we ervoor dat we niet dezelfde vergissingen maken. Want heel wat van die zogenaamd voorbije dingen leven nog steeds voort of duiken kwansuis weer op.

    Het is ook goed dat mensen die gekwetst zijn, de kans krijgen om hun verdriet of verontwaardiging te uiten, een beetje zoals de waarheidscommissie in Zuid-Afrika: een catharsis, een loutering, veeleer dan een regelrecht proces. Ik vraag niet dat de priester die me als klein kind op zijn schoot bijna speels de hand in de pyjamabroek stak, daarvoor veroordeeld wordt door een rechtbank. Ik denk wel vaak aan hem terug: wat is er van hem geworden? Hoe vaak heeft hij andere kinderen zo doen opschrikken of nog dieper aangerand?

    En ten slotte deze gedachte: wat is het nieuwe aanbod van de kerk, die de oude gewaden (of toch sommige) heeft afgelegd? Waar is die nieuwe kerk zichtbaar aanwezig? Wat is haar specifiek religieuze inbreng, boven het gewoon medemenselijke?

     

    Dat de kerk vernieuwd is, blijkt ook uit het verdwijnen van het Dies irae uit de begrafenisliturgie sinds 1962. Het is een van de gevolgen van het Vaticaans concilie. De experts hadden bezwaren tegen deze beroemde sequentia. Niet dat je ze vroeger tijdens elke begrafenismis hoorde, overigens: je had verscheidene prijzen voor missen, ook voor begrafenissen, naargelang het uur (die van twaalf uur was de duurste) en de duur (met of zonder het Dies irae, Libera, Subvenite…), het aantal priesters &c.

     

    Maar goed: het Dies irae is niet meer en de reden waarom het verdwenen is, moet je niet bij de muziek zoeken, maar bij de tekst. Dat bewijst nog maar eens dat religieuze muziek waarschijnlijk niet bestaat, er is alleen goede en minder goede muziek en die van het Dies irae was ons zo zeer vertrouwd dat we ze zonder meer goed vonden.

     

    Wat was er dan verkeerd met de tekst? Zolang het de Latijnse tekst was, niets, want (bijna) geen mens die het Latijn verstond. Maar het concilie besliste dat Latijnse teksten niet meer mochten; de huidige paus vond dat trouwens zo misplaatst dat hij die beslissing ongedaan heeft gemaakt, zonder concilie. Wellicht beslist hij binnenkort dat het Dies irae een uiterst gepaste tekst is voor een begrafenis, maar oordeelt u daarover vooral zelf…

     

    De tekst paste inderdaad niet echt in de nieuwe kerk. Ik meen zelfs dat hij ook in de oude kerk al een beetje moeilijk lag. De vroegste versie staat in een missaal dat waarschijnlijk rond 1250 in Italië is geschreven en dat gebruikt werd in de Franciscaanse gemeenschappen aldaar. Als auteur vermeldt men Thomas van Celano, de auteur van enkele biografieën van Franciscus, maar zeker is men niet, in de Middeleeuwen stond men nog niet zo op zijn auteurschap als nu. Helemaal origineel is de tekst ook al niet, er staan allerlei bekende beelden en formuleringen in uit het Oude en het Nieuwe Testament, zo ging dat toen.

     

    Hierbij de Latijnse tekst, met zijn mooi rijmende ritmische korte drieregelige versregels in trocheeën, dat is de naam voor de opeenvolging van een beklemtoonde en een niet-beklemtoonde lettergreep: Díes írae díes ílla &c.


    Voor de vertaling grijp ik graag terug naar een Vlaamse meester: Guido Gezelle. Zijn vertaling is verouderd, zal je zeggen, maar is dat niet passend voor een tekst van voor 1250 die bovendien uit het missaal verbannen is?

     

    Veel toelichting bij de tekst ga ik niet geven. Lees het Latijn nog eens en geniet van de vertrouwde woorden. Lees ook Gezelle, dan weet je meteen waarom de concilievaders de tekst gewraakt hebben. De vertaling is een onderdeel van zijn Kerkhofblommen, en die zijn zeker ook nog het lezen waard. O, ja: de Maria die vergiffenis kreeg is natuurlijk niet de moeder van Jezus, want die kan nu eenmaal niet zondigen, ze is zelfs zonder de erfzonde geboren en meteen na haar dood ten hemel opgenomen, ze hoeft dus niet ergens te wachten tot de dag van het Laatste Oordeel, het eigenlijke onderwerp van het Dies irae. Bedoeld is Maria Magdalena, maar ondertussen is men niet meer helemaal zeker dat de overspelige vrouw dezelfde is als Maria Magdalena en ook nog de vrouw die in Bethanië Jezus voeten zalfde en droogde met heur haar. De gekuiste Latijnse tekst zegt nu peccatrix, zondares, zonder in detail te treden. Niet elke verandering is een verbetering.

     

    Dies iræ! dies illa
    Solvet sæclum in favilla
    Teste David cum Sibylla!

    Quantus tremor est futurus,
    quando judex est venturus,
    cuncta stricte discussurus!

    Tuba mirum spargens sonum
    per sepulchra regionum,
    coget omnes ante thronum.

    Mors stupebit et natura,
    cum resurget creatura,
    judicanti responsura.

    Liber scriptus proferetur,
    in quo totum continetur,
    unde mundus judicetur.

    Judex ergo cum sedebit,
    quidquid latet apparebit:
    nil inultum remanebit.

    Quid sum miser tunc dicturus?
    Quem patronum rogaturus,
    cum vix justus sit securus?

    Rex tremendæ majestatis,
    qui salvandos salvas gratis,
    salva me, fons pietatis.

    Recordare, Jesu pie,
    quod sum causa tuæ viæ:
    ne me perdas illa die.

    Quærens me, sedisti lassus:
    redemisti Crucem passus:
    tantus labor non sit cassus.

    Juste judex ultionis,
    donum fac remissionis
    ante diem rationis.

    Ingemisco, tamquam reus:
    culpa rubet vultus meus:
    supplicanti parce, Deus.

    Qui Mariam absolvisti,
    et latronem exaudisti,
    mihi quoque spem dedisti.

    Preces meæ non sunt dignæ:
    sed tu bonus fac benigne,
    ne perenni cremer igne.

    Inter oves locum præsta,
    et ab hædis me sequestra,
    statuens in parte dextra.

    Confutatis maledictis,
    flammis acribus addictis:
    voca me cum benedictis.

    Oro supplex et acclinis,
    cor contritum quasi cinis:
    gere curam mei finis.

     

    Lacrimosa dies illa,
    qua resurget ex favilla
    judicandus homo reus.
    Huic ergo parce, Deus:

    Pie Jesu Domine,
    dona eis requiem. Amen.

     

     

     

    Kwade dag, die al de dagen

    eens lijk asschen weg zult vagen,

    zoo ‘t Sibille en David zagen!

     

    Welk een gruwel ‘n zal ‘t niet wezen

    als de Rechter, opgerezen,

    ‘t goê zal uit het kwade lezen!

     

    Wondere trompetrumoeren

    zullen al de graven roeren,

    al die dood zijn throonwaards voeren.

     

    Stom zal staan de Dood en ‘t Leven,

    als de dooden antwoord geven,

    staan, en voor den Rechter beven.

     

    ‘t Zal een boek te voorschijn komen

    waarin ‘t al staat opgenomen

    dat het oordeel Gods moet schromen,

     

    als de Rechter, neêrgezeten,

    al ‘t verdoken kwaad zal weten,

    straffen ende niets vergeten.

     

    Wie zal dan toch mijn verweer zijn,

    wat mijn voorsprake en begeer zijn,

    als de goeden zelf verveerd zijn?

     

    Koning, schrikbaar en grootmachtig,

    bron van goedheid, nederslachtig

    bid ik u, weest mij indachtig!

     

    JESU, wil toch wel gedenken:

    als gij mij kwaamt ‘t leven schenken,

    was ‘t om me op dien dag te krenken?

     

    JESU, moê van zoeken naar mij

    hebt ge ‘t kruis geleên, en daar mij

    eens zoo dier gekocht: ach spaar mij!

     

    Schoon ‘t uw recht zij van te wreken,

    wilt mij vrij van zonden spreken

    eer die dag komt aan te breken!

     

    ‘k Zuchte als een ter dood verwezen,

    maar mijn schaamrood schuldig wezen

    hoopt op uw bermhertig wezen;

     

    Wierd Maria ‘t eeuwig leven,

    wierd den moordenaar hoop gegeven,

    hopen durve ik ook, en beven.

     

    Heere, onweerdig is mijn bede;

    doch, laat me, uit goedjonstigheden,

    vrij van ‘t vier der eeuwigheden!

     

    Laat mij bij uw schaapkes weiden,

    wilt mij van de bokken scheiden

    en ter rechter hand geleiden.

     

    Moet gij dan vermaledijden

    en het eeuwig vier doen lijden

    roept tot mij: "Gebenedijden!"

     

    Want ik komme al jammerklagen,

    ‘t herte als asschen rouw geslagen,

     hulpe in mijnen doodstrijd vragen.

     

    Dag van weedom en van boeten,

    als gij zult verrijzen moeten

    en gerecht zijn om uw' zonden,

     

    mensch, God spare u in die stonden!

    Zoete Heere JESU mijn,

    laat ze in ruste en vrede zijn,

    in alle eeuwen!

    Amen.




    25-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.muziek voor strijkers
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Mijn grootmoeder, Julienne D’hondt, was een wasvrouw: ze deed de was en de strijk voor rijke mensen. Ik heb ze goed gekend in haar oude dag. Ze was geboren in 1875 en stierf 87 jaar later, in 1962, denk ik. Ik was toen 16. De laatste tien jaren van haar leven, die ze bij ons thuis doorbracht, bij haar dochter, mijn moeder, was ze in de war: aderverkalking, zei men toen. Alzheimer waarschijnlijk. Maar het was een vriendelijk, opgewekt mens, in blakende fysieke gezondheid tot de dag van haar dood, ze was werkelijk niemand tot last, op wat kleinigheden na.

    Zo had ze de gewoonte om de drinkbak van de kippen leeg te gieten als het water te vuil was, maar als ze weer bij het huis kwam om vers water te halen, was ze natuurlijk vergeten wat ze kwam doen en zo zaten de kippen vaak zonder water, wat mijn vader wel eens op de zenuwen werkte. Op een dag goot ze haar lampetkan uit het raam van haar slaapkamertje op de eerste verdieping, net op het ogenblik dat mijn vader naar zijn werk vertrok. Even was hij echt boos, omdat het hem even  onwaarschijnlijk leek dat het niet met opzet gebeurd was, maar hij was een zeer vreedzaam man en even later trok hij nog wat nagrommend toch maar naar zijn bureau.


    Mémé, grootmoeder dus, waste al een tijd niet meer ‘voor de mensen’ toen ik groot genoeg was om haar te leren kennen. In de stal stond nog een houten primitieve wasmachine, maar die was toen al in onbruik. Ze had nog wel een stel strijkijzers en dat waren toen nog echt ijzers: niets elektrisch, gewoon een stuk ijzer met een handvat. Die werden warm gemaakt op de stoof en je voelde of ze warm genoeg waren door ze in de buurt van je wang te brengen. Er waren heel speciale bij, met een kruiselings geribbeld strijkvlak, waarmee stijf gesteven overhemden of borststukken bewerkt werden voor een speciaal effect.

    Ik heb nog geweten dat mijn moeder die oude strijkijzers gebruikte, maar een elektrisch exemplaar deed al gauw zijn intrede, het is vele jaren meegegaan. Er waren ook een tweetal heel kleine ijzertjes, ik weet niet of het speelgoed was, want ze waren heel goed gemaakt, het kan ook zijn dat ze gebruikt werden om plaatsen te strijken waar je met de vrij grote ijzers niet goed bij kon. In alle geval was dat mijn eerste strijkervaring: als mijn moeder de strijk deed, mocht ik helpen, met dat kleine strijkijzertje, opgewarmd op de rand van de kachel, om de kinder- en vrouwenzakdoeken te strijken.


    Als puber heb ik niet veel gestreken, enkel af en toe, uit verveling, waarschijnlijk, tijdens de vakanties. Later, toen ik getrouwd was, ben ik weer begonnen. Ik deed ook graag de luierwas. En ik ben blijven strijken, meestal mijn eigen hemden, volgens een vast ritueel: binnenkant rechts vooraan, rug en links vooraan; buitenkant rechtermouw, linkermouw, dan de andere kant, en ten slotte binnenkant van de kraag. Ik pers ook mijn broeken en tussendoor zijn er nog handdoeken, zakdoeken, ondergoed, pyjama’s…


    Strijken is ontspannend, ik luister ‘tebinst’ naar muziek, je kan je aandacht perfect verdelen over de twee. Je krijgt het stilaan warm, mede door de stralingswarmte van het stoomstrijkijzer en de warmte-reflecterende bekleding van de strijkplank. Je ziet de wasmand alsmaar leger worden en als alles weg is en opgevouwen, heb je ook nog een voldaan gevoel, a feeling of accomplishment zeggen ze in het Engels. Als Lut dan thuiskomt, wordt dat nog eens extra bevestigd.


    Nog één strijkanekdote om af te sluiten.

    Mijn moeder had een speciaal strijkplankje voor de mouwen: een soort mini-strijkplankje op een voet, waar je de mouw kon over trekken om de ene kant te strijken zonder in de andere kreuken of vouwen te strijken. Dat was dus een mouwplankje; in het Eekloos dialect werd dat ‘mewploanksken’, maar mijn peuteroortjes verstonden ‘mewkploanksken’ en ‘mewk’ is dialect voor melk en zo is het in mijn herinnering gebleven. Pas toen ik al jaren getrouwd was en toevallig terugdacht aan dat melkplankje besefte ik dat het een mouwplankje moest zijn…

    Een geval van kinder-etymologie, zoals je ook volksetymologie hebt. Waarom niet?


    22-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.William Trevor, A Bit on the Side, 2004
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



    Ik kreeg net een berichtje binnen van Amazon, wellicht de grootste e-boekhandel, dat de nieuwe verhalenbundel van William Trevor onderweg is: Cheating at Canasta. Ik heb die maanden geleden al besteld, een soort voorintekening. En vandaag heb ik zijn vorige bundel eindelijk uit: A bit on the Side, die in 2004 verschenen was, 245 pp. voor het gebruikelijke dozijn verhalen.

     

    Ik lees die kortverhalen, short stories in het Engels, mondjesmaat, zoals je proeft van een oude wijn, een dure schotel in het restaurant, een betere champagne op je verjaardag, een schitterende zonsondergang of de eerste scherpe sikkel van de nieuwe maan.

    Onmogelijk om twee verhalen na elkaar te lezen, zo krachtig zijn ze in al hun eenvoud. Ook nu waren er enkele die ik al gelezen had toen ze verschenen in The New Yorker, maar het was een aangenaam weerzien, een andere ervaring, herinneringen bevestigd of verbroken door een nieuw beeld, een andere nuance.

     

    Ik lees vrijwel nooit literatuur in het Nederlands, zeker geen recente auteurs. Is het mogelijk dat er daar pareltjes verscholen zijn zoals William Trevor er schrijft? Lang geleden heb ik het genre van de short story leren kennen en waarderen in Humoradio, zoals Humo toen heette. Ook toen waren de meeste verhalen vertaald uit het Engels, waar er een traditie bestaat van dit genre.

     

    Sommige mensen houden er niet van: het is te kort om de personages voluit te tekenen in hun evolutie. Ik ben het daarmee meestal niet eens, ik vind integendeel de meeste romans te lang. Neem nu The Dancing-Master’s Music in deze bundel A Bit on the Side. In veertien korte bladzijden grote druk, leef je mee met een meisje van twaalf of zo tot ze als een oude vrouw neerkijkt op de tuin en de straat, over de heuvel van haar jeugd en de paar honderd meter die haar hele leven ingesloten hebben. Met enkele woorden suggereert Trevor een tanende wereld, een vermoeden van meer, onuitgesproken maar toch onverbiddelijk daar. Zijn taal, zijn eenvoudige verhalen, zijn inderdaad als de muziek van een dansmeester: woordeloos, vanzelf-sprekend, een benadering van de dagen als de klank van een pianosonate van Beethoven of Brahms in een verlaten huis, als een nocturne van Chopin of Schubert, een sonate van Scarlatti in de vrieskou.


    Straks, in 2008 is hij tachtig. Laten we genieten van wat hij ons nog te bieden heeft, het einde is wellicht niet meer zo veraf. Je kan a Bit on the Side en enkele late romans al bij de Slegte vinden voor luttele euro’s, heiligschennis eigenlijk. William Trevor is echt iemand die je moet lezen, al moet je er een Engels woordenboek voor kopen. Elke moeite die je doet wordt beloond met een onvoorstelbare rijkdom, geloof me maar.



     


    17-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Voorlopig vonnis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Op het proces van Nürnberg (je vindt ook Neurenberg, terwijl het normaal Nuernberg zou moeten zijn als je de umlaut door een e vervangt; blijkbaar is Neurenberg een Nederlandse vertaling, zoals Berlijn van Berlin; ook Nuremberg duikt regelmatig op: het is een zeldzame Engelse vertaling van een Duitse stadsnaam) verdedigden enkele van de beklaagde Nazi-kopstukken zich met het beruchte Befehl ist Befehl. Men noemt dat sindsdien de Nuremberg Defence. Men volgde een bevel van hogerhand op, omdat men soldaat was en een soldaat doet wat hem opgedragen wordt, dat deden de Amerikaanse soldaten toch ook, bijvoorbeeld bij de aanvallen op Hiroshima en Nagasaki, waarbij bijna uitsluitend burgers en vooral vrouwen en kinderen het slachtoffer waren?

     

    Ook de verdediging van de Amerikaanse soldaten die zich misdroegen in Vietnam (My Lai) en recentelijk nog in Irak (Abu Graib), steunt zich op dit principe. Soms gebeurt dat ook met succes: de ondergeschikten worden vrijgesproken en de hogere leiding eveneens, want het is meestal niet te achterhalen wie het nefaste bevel precies heeft gegeven.

     

    In de rechtspraak is er een gelijkaardig principe, dat zoals gebruikelijk gevat is in een Latijns gezegde dat schittert door zijn beknoptheid, in dit geval: Fiat justitia ruat caelum. Vertaald is dat: recht geschiede al stort de hemel in. Het tweede deel, ruat caelum heeft in vele talen dezelfde betekenis van iets ongerijmds, iets dat niet denkbaar is, dat nooit zal gebeuren; de hemel zal echt niet instorten.

     

    De traditie wil dat die spreuk en het beginsel dat erdoor uitgedrukt wordt, reeds in de Romeinse oudheid bestaan hebben, meer zelfs, dat het de Romeinse rechtsprincipes zou typeren. De tekst staat echter niet te lezen bij de klassieke auteurs of in documenten uit die tijd. Een andere versie is Fiat justitia et pereat mundus, met dezelfde betekenis ‘al vergaat de wereld’. Het was de wapenspreuk van Ferdinand I, keizer van het Heilige Romeinse Rijk (1558-1564). We weten dus niet wanneer de formulering ontstaan is, maar ze past veeleer in de starre deductieve manier van denken van de middeleeuwse theologie en de daarop gesteunde rechtspraak, dan in de pragmatische rechtsfilosofie van de Romeinen. In de autocratische middeleeuwse traditie zijn de geboden van God en van zijn rechtstreekse vertegenwoordigers, de paus, de keizer, de kerk en het burgerlijk gezag, heilig en onveranderlijk.

     

    De basis van de redenering is in elk van die gevallen dat eenmaal iets vastgelegd is in een wet of reglement, de uitvoering ervan ‘wettelijk’ of ‘reglementair’ is en derhalve niet strafbaar. Meer nog: de wet moet uitgevoerd worden, gebeure wat wil, et pereat mundus!

     

    In zijn tekst over de woede (De ira, I, 18) verhaalt Seneca (-4-65) een gebeurtenis waarbij een zekere Piso rechter was. Een soldaat kwam terug uit verlof, maar zonder zijn gezel. Piso veroordeelde hem prompt ter dood op beschuldiging van moord op die gezel. Toen een officier op het punt stond het vonnis uit te voeren, daagde plots de gezel op. Algemene vreugde! Samen trekken ze naar rechter Piso. Die ontsteekt echter in een Latijnse woede en veroordeelt ook de officier ter dood, omdat hij nagelaten heeft het vonnis uit te voeren en vervolgens ook de gezel, omdat hij door zijn afwezigheid de aanleiding was voor de veroordeling van zijn vriend en door zijn terug opduiken verantwoordelijk voor de fout van de officier (het niet uitvoeren van het vonnis) en dus voor de dood van de officier. Een betere illustratie van fiat justitia ruat caelum is nauwelijks denkbaar.

     

    Een ander Latijns gezegde luidt Summum jus summa iniuria en dat heb ik hier al enkele keren aangehaald: het hoogste recht is het grootste onrecht, of het ten top drijven van de rechtspraak zorgt voor de grootste gerechtelijke blunders.

     

    Dit brengt me bij het thema dat ik ook al op 2 augustus behandelde, toen ik het had over de vrijlating van een drugskoerier op basis van een overtreding van de wet op de privacy door een reportageploeg. Ik meende toen dat die vrijlating een al te letterlijke toepassing van de wet was en dat men de misdadiger niet hoefde vrij te spreken voor zijn drugsdelicten, maar hem op de gebruikelijke manier vergoeden voor het geleden onrecht in de kwestie van zijn geschonden privacy.

     

    Ik weet dat ik mij op delicaat terrein waag, maar ik heb ernstige twijfels bij het beroep dat de advocaten van de jongeman die onlangs in Antwerpen veroordeeld werd, willen aantekenen. Aan de feiten twijfelt niemand, niemand betwist ze, kan ze in twijfel trekken; iedereen kent de dader en de slachtoffers. Ook over de psychologische gesteldheid van de dader is men het op vrijwel alle punten eens: hij is een gevaar voor de maatschappij, de kans op herhaling is zeer groot, of hij nu een psychopaat dan wel een autist is. De verdediging verkiest internering als remedie, de openbare aanklager meent dat de man geen zorgbehoevende zieke en dus schuldeloze is, maar een moorddadige crimineel. De jury heeft hem daarin gevolgd. Iedereen is het erover eens dat het een goed proces was. Er zijn ontroerende taferelen geweest, waarbij familieleden van de slachtoffers de familie van de dader troostten! Zelfs de verdediging kreeg van hen een verzoenende handdruk.

     

    Nu vernemen we dat de verdediging in beroep wenst te gaan omdat de rechten van de beklaagde geschonden zijn: hij kon geen eerlijk proces krijgen, omdat hij al veroordeeld was in de media en (dus) in de publieke opinie. Ook hier kijkt men dus naast de feiten, naast de schuldvraag, naast de bescherming van de maatschappij, naast de positieve resultaten voor alle betrokkenen van een sereen proces en een normale veroordeling en strafmaat. Men vraagt nu aan een hogere rechtbank de opschorting van dat alles omwille van het feit dat het publiek, de maatschappij dus, zich een oordeel heeft gevormd over wat iedereen, ook de verdediging, erkent als een afschuwelijke misdaad, en omdat de pers en de media, de spreekbuis van de publieke opinie, dat oordeel, in al zijn rationaliteit en emotie, heeft verwoord.

     

    Ook hier gaat men dus op zoek naar een algemene rechtsregel, die op zichzelf waardevol is, om een evidente veroordeling ongedaan te maken.

     

    In die redenering zijn oorlogsmisdaden plots geen reden tot veroordeling meer, omdat ‘iemand anders’ het bevel heeft gegeven. Een rechterlijk vonnis in beroep moet uitgevoerd worden, wat ook de inhoudelijke waarde van de beslissing van de lagere rechtbank over de feiten was, omdat een ander rechtsprincipe, bijvoorbeeld de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, geschonden is. Of, in dit geval, omdat de vertegenwoordigers van de gemeenschap, de jury, niet onafhankelijk konden oordelen omdat de feiten, door hun uitzonderlijk geweld en wreedheid maandenlang terecht het voorwerp waren van discussies in de maatschappij.

     

    Het is niet moeilijk om gevallen aan te wijzen waarbij een jury duidelijk vooringenomen was. De uitsluitend blanke rechters, advocaten en juryleden die in het zuiden van de Verenigde Staten negerslaven veroordeelden, deden zelfs geen moeite om hun racistische houding te ontveinzen. De opgezette processen tegen dissidenten in communistische landen waren een aanfluiting van elke eerlijke rechtsgang.

     

    Maar enkel de meest rabiate negationisten vechten de processen in Nürnberg aan. Daar heeft de Nuremberg Defence niet gewerkt: de misdaden van het Nazi-regime waren zo flagrant dat zelf Göring bij het zien van de documentaires over de vernietigingskampen inzag dat elke verdediging, op welke juridische grond dan ook, ongerijmd en futiel was.

     

    Even zag het ernaar uit dat het Antwerps proces voor iedereen heilzaam zou zijn. Door hun gefrustreerde reactie en hun vermetel beroep op heilige rechtsprincipes tonen de advocaten van de verdediging zich aanhangers van die vreselijke Piso-rechtspraak: fiat justitia ruat caelum. Het recht is boven alles en iedereen verheven, al gaat de hele wereld daaraan ten onder. Zij vergeten daarbij dat het recht niet door God gegeven is, zoals men vroeger dacht, maar door mensen gemaakt, onvolmaakte mensen.

     

    Dat is het grote verschil, dat vanaf de renaissance in onze westerse maatschappij is doorgedrongen en in een voortdurende strijd tegen de behoudende krachten verder is gerealiseerd: de waarheid is wat de mens ontdekt, niet wat een hogere macht verordent en met geweld afdwingt. Dat is zo in de wetenschap, met spectaculaire resultaten. Ook in de kunst heeft de mens zich bevrijd van alle dogmatisme, alles is nu mogelijk, het is aan de mens zelf om te beslissen wat hij waardevol vindt. Op politiek gebied is de democratie het vanzelfsprekende model en wie het niet openlijk aanhangt, kan er zich de facto nog nauwelijks tegen verzetten.

     

    De rechtspraak, daarentegen… Het is eigenaardig dat zoveel ongetwijfeld intelligente mensen, de fine fleur van ons opvoedingssysteem, zo primair kunnen blijven denken. Enkele recente persoonlijke ervaringen met het gerecht hebben mij nog eens pijnlijk duidelijk gemaakt dat er, ondanks inspanningen, toch nog een schrijnend diepe kloof gaapt tussen de maatschappij en het gerecht.

     

    In plaats van democratie heerst daar nog steeds een streng militaire korpsgeest en een slaafse ondergeschiktheid tussen de eigen rangen en standen, een middeleeuwse verabsolutering van gezag, wet, precedent, traditie en gewoonte, een verwerpelijke arrogantie, een totaal gebrek aan zelfkritiek en twijfel, een hartsgrondige maar onbegrijpelijke verachting voor de gewone mens, een ziekelijke neiging tot zelfverheerlijking en een stelselmatig misbruik van de in principe zo belangrijke onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Kortom: fiat iustitia ruat caelum et pereat mundus.

     

    Dit is een gevaarlijke situatie, want wanneer een maatschappij er niet in slaagt om een bepaalde klasse te doen functioneren binnen het heersende bestel, dan leert ons de geschiedenis dat daarop meestal de razernij volgt van een revolutionaire beweging die met geweld een einde wil maken aan die tergende wereldvreemdheid. Maar wellicht vergenoegt men zich in die kringen in die andere lessen van de geschiedenis, namelijk dat ook revoluties rechters en advocaten nodig hebben en dat overigens op elke revolutie een restauratie volgt, waarbij het gerecht als eerste in al zijn praal en pracht in ere wordt hersteld.

     

     


    16-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het terechte verdriet van Darwin
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Na enkele valse starts heb ik dan toch het laatste boek van Jan De Laender gelezen: Het verdriet van Darwin. Over de pijn en de troost van het rationalisme, 2004, 378 blz. Je kan hier en daar recensies vinden, meestal positieve. Aanvankelijk was ook ik erg ingenomen met de vlotte, sympathiserende stijl en de vele interessante anekdoten en verwijzingen. Dat geldt voor de levensschets van Darwin, maar zeker ook voor die van Alfred Russel Wallace, de man die onafhankelijk van Darwin tot dezelfde algemene conclusies kwam over het mechanisme dat aan de evolutie ten grondslag ligt. Ook het hoofdstukje over Gregor Mendel is uitstekend geschreven en de vele details brengen deze bescheiden figuur en zijn spectaculaire ontdekkingen heel levendig onder de aandacht.


    Met deel II De Theorie, vanaf blz. 247 heb ik meer moeite. De toon wordt gaandeweg meer polemisch, tegenstanders worden weggelachen of –gehoond. De argumenten en de aangehaalde feiten spreken elkaar al eens tegen. Hier en daar vindt de auteur het nodig om oude rekeningen te vereffenen: met zijn universitaire opleiding als psycholoog en met figuren als Freud, Lacan en andere ‘groten’. Maar ook andere vooraanstaande wetenschappers als Stephen Gould en Richard Feynman, toch niet van de minste, krijgen rake klappen in korte, scherpe uitvallen die meer uitroeptekens dan argumenten bevatten. De auteur vervalt al eens in herhaling met uitdrukkingen zoals ‘Dawkins, een van de meest scherpzinnige denkers in het domein van de evolutiebiologie…’. De ik-persoon treedt meer op de voorgrond, ook met verwijzingen naar zijn persoonlijke ervaringen, zijn IQ (138), zijn studenten… In de Epiloog wordt bijna een hele bladzijde letterlijk herhaald met citaten en al.

     

    Mijn eindindruk is dat dit een zeer verscheiden boek is, bestaande uit een aantal sterk verschillende delen die waarschijnlijk los van elkaar en met een ruime tussentijd geschreven zijn. Na wat zoeken ontdekte ik dat Jan De Laender in februari 2004 overleden is, 63 jaar oud. Dit boek dateert eveneens uit februari 2004. Mijn vermoeden is dat ‘men’ het boek nog snel heeft willen publiceren. Daardoor is een en ander niet voldoende gerijpt. Er is geen eenheid van stijl of methode. De vrij beperkte bibliografie vermeldt ook werken die niet veel met het boek te maken hebben, maar beoogt anderzijds geen volledigheid over het eigen thema; ook studenten durven op dat punt wel eens zondigen… Er is een index, maar een index kan je de tekstverwerker zelf laten maken. Er zijn geen voetnoten… Soms vermeldt de auteur bij een tekst tussen aanhalingstekens wie de auteur is, veelal ook niet. Sommige teksten zijn duidelijk citaten, maar staan niet tussen aanhalingstekens. Bij de aangehaalde feiten en opinies staan vrijwel nergens bronvermeldingen. In het theoretisch gedeelte maakt de auteur gebruik van werkschema’s die zo overgenomen zijn uit andere publicaties, maar zonder referentie. Hier en daar schijnt het originele Engels door in de vertaling, zoals bij de letterlijke vertaling van Darwins tin ear, een Engelse uitdrukking voor ongevoeligheid voor muzikale schoonheid; hier wordt dat ‘een tinnen oor’, wat in het Nederlands niet voorkomt, bij mijn weten.


    Wellicht heeft de tijd ontbroken voor een finale redactie die het werk tot een grotere eenheid had kunnen brengen en voor een laatste onafhankelijke herlezing, die kleine onvolkomenheden had kunnen elimineren, zeker in deel II (er is geen aanduiding van deel I in de inhoudsopgave). Al met al is dit een zeer ongelijk boek geworden en dat is spijtig, want zo heel veel is er in het Nederlands niet beschikbaar over dit uiterst interessant en ongemeen belangrijk onderwerp. Dat is dan ook de enige reden waarom ik aan belangstellenden die de voorkeur geven aan het Nederlands dit werk toch kan aanraden. Anderen doen er beter aan een of meer van de originele Engelse werken te lezen die voor dit boek model hebben gestaan.



     


    15-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.25.000
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vandaag heb ik me mogen verheugen over de 25.000ste bezoeker. Ik weet het wel, de 24.999ste en de 25.001ste zijn net even belangrijk, maar het is nu eenmaal een traditie om enig belang te hechten aan ronde getallen.

    Ik heb nog steeds geen informatie over mijn lezers, op enkele na die me een meer persoonlijk berichtje sturen. Maar het aantal lezers stijgt gestadig, er zijn er nu ongeveer tachtig tot honderd per dag en dat doet me veel plezier, ik kan dat toch niet anders zien dan als een positief signaal, een blijk van belangstelling en een aanmoediging om ermee door te gaan.

    Bedankt, allemaal en tot binnenkort?


     

    Karel




    Op de foto: de kerk van Werchter.


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.supermarkt van geweld
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het beeld blijft in mijn kop spoken.


    Zaternamiddag gingen we de wekelijkse inkopen doen in het grootwarenhuis. Toen we bijna klaar waren, was er een fait divers: een jonge familie, vrouw, man, twee jonge kinderen, netjes aangekleed, duidelijk de betere klasse, begon haar inkopen. Er ontstond discussie: de kleinste wou ook een karretje, je weet wel, zo’n mini-winkelwagentje met een vlaggetje. Om een of andere reden werd die bengel, hooguit vier jaar, vreselijk boos: huilen, stampvoeten, voor geen rede vatbaar. Gebeurt wel meer, straks is het over. Maar zo had de vader, een tengere man met een brilletje, het niet begrepen. Hij greep plots met een van razernij vertrokken gezicht zonder een woord te zeggen de kleine ruw bij zijn oor, dan zijn haar, met als enig gevolg nog meer gehuil, natuurlijk. Het was het tweede kind, een meisje van een jaar of zeven, dat zich in het incident mengde: “Nee pappa, laat!”


    Het was allemaal voorbij binnen de dertig seconden. We hadden het allebei gezien en maakten er een opmerking over tegen mekaar: dat zag er niet goed uit; waarschijnlijk doet hij dat wel meer…


    Het heeft me heel diep aangegrepen, ik was er echt niet goed van. Ik heb die scène ondertussen misschien al twintig keer opnieuw beleefd, compleet met fantasieën erbij: hoe ik die man een draai om zijn oren geef, of hem aanspreek, boos en luid, of vriendelijk: je hebt een probleem, zou je er niet iets aan doen?


    Dit was het tweede dergelijk voorval op vrij korte tijd. De vorige keer was het de uitbater van een döner-kebap, een man met een figuur als een professionele worstelaar, een catcher, die zijn baby met kinderwagen en al tegen de grond smakte in volle straat. Toen heb ik die man – van ver – toegeroepen.

     

    Als wij met geweld geconfronteerd worden in onze onmiddellijke omgeving, reageert ons lichaam spontaan. Je bloed gaat sneller stromen, je hart klopt in je keel, je begint te trillen, je wordt bleek, je begint te stotteren: de adrenaline doet haar werk, maakt je klaar voor actie, vlucht of aanval.


    Maar wij zijn beschaafde mensen, ik heb de familie nog even nagekeken, maar het probleem was blijkbaar opgelost. Ik ben dus niet tussenbeide gekomen en ik weet nu nog niet of ik daarmee goed of verkeerd gehandeld heb.


    Uiteindelijk is dit de vraag die ik die beide vaders zou willen stellen, zo mogelijk in alle rust: hoe zou je reageren indien ik of een andere buitenstaander jouw kind zo te lijf zou gaan?


    Ik heb mijn twee zonen ook wel eens een tik gegeven toen ze nog klein waren, maar althans in mijn herinnering, nooit om ze pijn te doen, enkel als een (misschien te nadrukkelijke, ik geef het toe) uiting van mijn ongenoegen of afkeuring. Binnen het gezin is geweld steeds aanwezig, in vele vormen. Wij aanvaarden dat eigen geweld, maar agressie tegenover leden van ons gezin, dus van anderen uit, absoluut niet. Een man slaat zijn vrouw, maar zou nooit aanvaarden dat iemand anders diezelfde vrouw zou slaan. Wij geven onze kinderen lichamelijke straffen, maar wee de leerkracht die, moegetergd, een kind een oorveeg zou geven!


    Het zal duidelijk zijn dat ik het ene noch het andere kan goedkeuren.

     

    In een van zijn prangende, schokkende kortverhalen vertelt William Trevor over een Britse kostschool waar leerlingen worden klaargestoomd voor hoger onderwijs en waar de leerkrachten en de directie lijfstraffen niet schuwen. Bij een leerling loopt dat op een dag slecht af. Zijn analyse van de daders, het slachtoffer en de omstanders is vlijmscherp: voor veel mensen is het gebruik van geweld bij de opvoeding van kinderen normaal; maar gelukkig niet voor iedereen (O Fat White Woman, in The Ballroom of Romance and Other Stories, 1972).

     

    Geweld is misschien onvermijdelijk in deze wereld, maar het is niet de juiste manier om met elkaar om te gaan. Er zijn geen goede argumenten voor het gebruik van geweld, er zijn geen omstandigheden waarin geweld nuttig, verantwoord, heilzaam, tolereerbaar, aangewezen, onvermijdelijk of zelfs verstaanbaar is. Het is nooit de goede oplossing, er is altijd een andere, betere manier.

     

    De laatste dagen en weken is geweld ook hier bij ons niet ver weg. Het proces Van Themsche is nog maar net achter de rug. Vandaag wordt een meisje van zes verkracht en geslagen. Ook in Nederland zijn er steekpartijen, zoals dat heet. We zwijgen nog, onterecht overigens, van het geweld op grote schaal in de conflictgebieden. Wat zit ik hier te bazelen over een vader die zijn kind eventjes ringeloort, terwijl in Irak tientallen mensen per dag worden opgeblazen? Terwijl in Birma/Myanmar en elders het volk onderdrukt blijft door generaals, kolonels of anderen die met geweld de macht hebben gegrepen en met hetzelfde geweld halsstarrig en wanhopig hun kleinzielige hachje verdedigen.

     

    Elke mens kan wellicht in een vlaag van extreme woede de meest weerzinwekkende dingen doen. Bij de racistische moorden in Antwerpen heb ik me vaak afgevraagd of onze maatschappij niet heeft bijgedragen tot ten minste de vorm die de woede van de dader heeft aangenomen. Wij hebben toegestaan dat hij zijn fascinatie voor vuurwapens volop kan uitleven; dat hij in superrealistische simulaties op zijn computer mensen afknalde als waren het konijnen; dat hij films zag waarin het geweld als een absurd ballet verheerlijkt wordt; dat vreemdelingen als minderwaardige wezens omschreven worden, als parasieten, als mensen tegen wie wij ons met de wapens moeten verdedigen. Wij hebben het decor gemaakt voor zijn raid, we hebben het scenario voor hem geschreven, we hebben hem zijn vermomming en zijn wapen verkocht en hem zijn waanzin duizend maal duizend maal voorgedaan. Wij moeten er dan ook niet van verschieten dat hij, verkleed als een van zijn filmhelden of virtuele ik-figuren, met het geweer in zijn nek door Antwerpen liep, quaerens quem devoret, op zoek naar zijn prooi, naar de ultieme kick, naar de waanglorie van de Untergang.


    In de film die lang geleden gemaakt is naar de roman van Herman Melville, Moby Dick, wordt kapitein Achab dit Jezuswoord in de mond gelegd: ‘Wanneer ik van deze aarde omhoog ben geheven, dan zal ik allen tot mij trekken’ (Johannes 12, 32). Op het laatst, hangend aan de enorme witte walvis die hij zolang heeft vervolgd, wenkt hij, die voorspelling getrouw, in zijn dood nog zijn bemanning naar zich toe, zodat ze met hem ondergaan. Dat is wat Hitler op het laatst ook wenste: Duitsland met zich meesleuren in een apocalyptisch einde van de hele wereld, zijn Götterdämmerung.


    Is dat het einde dat ook die jongeman in Antwerpen zich in zinloze illusie en wilde grootheidswaanzin gedroomd had? Als een mythische zwarte engel des doods dood en vernieling zaaien onder gehate, verwaarloosbare ondermensen en dan in een koude, kale kathedraal, dat immense onmenselijke heilloze heiligdom van een ongenaakbaar kille maagd, als een verheerlijkt slachtoffer, de gekruisigde Messias, de lijdende dienaar, van deze aarde omhoog geheven op het kruis en de hele wereld naar zich trekken?

     

    Ik weet het, het zijn zwarte depressieve gedachten en danig zware woorden. Soms is er geen troost, is het leed te groot, de troost loos, het helen al te veraf. Ook dat is het leven. Straks gaat het weer beter.

     

     


    13-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.P.D. James & science fiction
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik geef hieronder een lijstje met de romans van P.D. James (1920- ). De aanleiding is dat ik net haar science-fictionverhaal gelezen heb: The Children of Men, 1992, 239 pp. Je leest het goed: de grande dame van het Britse detective-genre, die de eigenzinnige Inspector Dalgliesh bedacht, schreef in 1992, toen ze dus 72 jaar oud was, een science-fictionroman en een goeie bovendien! Verwacht evenwel geen Marsmannetjes, ruimteschepen, botsingen met meteoren of invasies uit de ruimte: het is geen space opera.


    Het verhaal speelt zich af in Engeland, in 2021 en dat was ook al in 1992 de nabije toekomst, veel is er dus niet veranderd in de wereld die ze beschrijft. En toch: ik verklap niet veel als ik de essentie van het verhaal weergeef, want dat staat al in de eerste zin van het boek. Op zeker ogenblik, in 1995, stelde men vast dat er geen zwangerschappen meer voorkwamen, nergens. De mensheid was steriel geworden. Meer dan dat had de auteur niet nodig. Wat ze met dat minimale maar verbijsterend originele idee doet, is heel bijzonder.


    De beste science-fiction toont ons de mens in al zijn glorie en verval, veeleer dan een fantaisistische dierentuin, een goedkope en oppervlakkige collectie van bizarre mensen, aliens en dieren in een circusdecor van speelse maar onwaarschijnlijke gadgets.

    Dit is de indringende kracht van de diepmenselijke boodschap van P.D. James: kijk eens naar onze maatschappij, naar je medemensen, naar jezelf, in een wereld waarin de voortplanting heeft opgehouden te bestaan.


    Het is een thema dat mij altijd al heeft geboeid, zoals trouwe lezers zullen opmerken. Seksualiteit zonder voortplanting is niet beperkt tot vrouwen in de menopauze en hun (trouwe) mannelijke partners, zoals men vroeger stelde: er is ook seks voor het huwelijk, en binnen het huwelijk, en buiten het huwelijk, en onder homoseksuelen, en nog wel andere, die niet op voortplanting gericht is of die zelfs angstvallig vermijdt.


    Door haar eenvoudige ingreep in de realiteit opent de auteur onze ogen voor de plaats die seks en voortplanting in ons leven innemen en voor de verontrustende levensvragen die zich stellen als seksualiteit en voortplanting gescheiden worden.


    Zoals mijn gewoonte is, vertel ik verder niets over het verhaal. Mijn bewondering voor de literaire kwaliteiten van P.D. James is ondertussen bekend: dit is genieten aan een rijk gevulde tafel, van het aperitief tot het dessert, en zonder dat je er een overladen gevoel aan overhoudt.


    Spijtig dat zo weinig van haar werk in het Nederlands vertaald is: wat ik vond, heb ik in het lijstje aangeduid.

     

    Ik verneem dat er nu ook een recente film gemaakt is naar deze roman (foto). De bespreking in The New Yorker is in alle geval veelbelovend. Misschien dat ik toch ga kijken als hij hier in de zalen komt, al ben ik geen grote filmliefhebber.
     

    Inspector Adam Dalgliesh

    Cover Her Face (1962)

    A Mind to Murder (1963)

    Unnatural Causes (1967)

    Shroud for a Nightingale (1971)

    The Black Tower (1975)

    Death of an Expert Witness (1977)

    A Taste for Death (1986)

    Devices and Desires (1989)

    Original Sin (1994)

    A Certain Justice (1997)

    Death in Holy Orders (2001) = Dood onder geestelijken

    The Murder Room (2003) = Moordkabinet

    The Lighthouse (2005) = Vuurtoren

     

    Cordelia Gray

    Unsuitable Job for a Woman (1972)

    The Skull Beneath the Skin (1982)

     

    Other novels

    Innocent Blood (1980)

    The Children of Men (1992)



    10-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fientje Moerman en de goudhaantjes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



    In een verhelderend boekje van Carlo Cipolla: Clocks and Culture 1300-1700, 182 pp., 1977, 2003² lees ik dat de verhuizing van slechts enkele specialisten-klokkenmakers voor gevolg had dat in het land waar ze vertrokken de hele klokkenindustrie stilviel, terwijl in het land dat hen opving of zelfs opkocht, een plotse opleving begon, die kon leiden tot de overheersing van de wereldmarkt en enorme winsten. Een enkele keer liet een uurwerkmaker zich verleiden door een belangrijke uitkoopsom, maar veel vaker zien we dat deze uitstekende vaklui en halve of hele geleerden de vlucht namen voor ongunstige omstandigheden van politieke of religieuze aard. Met name tijdens de reformatie trokken ook zij weg uit onverdraagzame katholieke landen en zochten een nieuw vaderland in bijvoorbeeld Zwitserland, Duitsland, Nederland en Engeland. Dit verklaart zonder meer de spectaculaire opgang van de klokken- en uurwerkmakerskunst en –industrie in die landen, die in enkele gevallen tot vandaag voortduurt.


    Cipolla heeft uit documenten uit die periode opgemaakt dat het benodigde kapitaal voor die tak van de industrie voor 5/7 naar personeelskosten ging en slechts voor 2/7 naar alle andere voorzieningen: materiaal, werktuigen, magazijnen, verkoop, vervoer &c. Daarbij moeten we nog bedenken dat de gebruikte materialen vaak erg kostbaar waren: goud, zilver en andere duurzame metalen, de beste houtsoorten. Het was dus een industrie die helemaal berustte op de kennis en het talent van enkelingen.

     

    Mijn gedachten gleden bij het lezen van deze interessante inzichten spontaan naar het Odysseus-programma dat Fientje Moerman onlangs zo trots mocht aankondigen. Met vette werkingstoelagen en ongetwijfeld nog wat fringe benefits (letterlijk: randvoordelen, maar vaak óver de rand) heeft zij enkele tientallen top-wetenschappers naar hier gehaald of teruggehaald uit het buitenland. Ik vraag me daarbij af of wat opging in de 16de en 17de eeuw, ook vandaag nog een goed idee is. Vooreerst waren er toen inderdaad maar enkele specialisten in het vak en als je die had, dan had niemand anders hen, je had dus een monopolie-positie. Vandaag is het aantal wetenschappers onoverzienbaar, in elke tak van de wetenschap. Twintig geleerden naar Vlaanderen halen zorgt dus niet meteen voor een monopolie of een voorsprong in gelijk welke branche.

    Moermans idee, indien het al bij haar zijn oorsprong vond, kwam een paar honderd jaar te laat. Beter ware geweest om in de voorbije vijftig jaar inspanningen te doen om te vermijden dat onze beste mensen naar Harvard, Yale, M.I.T., Cambridge en Oxford moesten als ze ernstig werk wouden leveren in stimulerende omstandigheden.

     

    Het aantrekken van dure specialisten is ook een doorn in het oog van de wetenschappers hier ter plaatse. Het is ook vreemd: elke dag horen we zeggen dat onze universiteiten en ons onderwijs het beste ter wereld bieden. Waarom dan naar het buitenland trekken voor degelijk personeel? Waarom dat extra geld niet aan de bestaande instellingen geven, die erom zitten smeken, vaak jarenlang? Waarom goudhaantjes en luxepaarden in die instellingen neerpoten, waar ze alleen maar afgunst en weerstand opwekken?

     

    Het is een lange traditie in de wetenschap. De Amerikaanse universiteiten wegen hun status af aan het aantal Nobelprijswinnaars dat ze herbergen, ook als ze die pas gekocht hebben toen ze al hun prijs hadden gekregen of jaren tevoren hadden verdiend aan een ándere universiteit. Ook hier bij ons heb je het Fonds voor wetenschappelijk onderzoek Vlaanderen, het vroegere NFWO, dat parallel met de universiteiten onderzoekers aanstelt en belastingsvrij betaalt, die dan wel in een universiteit een (gratis) onderkomen en ondersteuning moeten vinden. En in de universiteiten zelf heb je onderzoeksraden, waar professoren over ruime middelen beschikken om op hun beurt nog meer parallelle onderzoekscircuits te organiseren, met eigen personeel en budgetten.

     

    Ik heb me vaak geërgerd aan de arrogantie van al die zogenaamde superprofessoren, de speerpunt-onderzoekers, de centers of excellence en aan de vermetele zelfingenomenheid van de bedenkers en verdedigers van dergelijke initiatieven. De verwachte spectaculaire onderzoeksresultaten blijven niet zelden uit, wat dan goedgepraat moet worden door te erop te wijzen dat men met fundamenteel onderzoek bezig is en dat hóeft geen resultaat. Ah, nee? De geschiedenis van de wetenschap bewijst het tegendeel.

    De pauwenstaartwetenschappers blijken ook maar mensen te zijn. In het beste geval betekent dat alleen maar dat ze dan toch niet zo anders zijn en dat de dag ook voor hen maar 24 uren heeft. Het kan ook erger. Hier en daar ontdekt men namelijk dat die menselijke mensen hun c.v. serieus cosmetisch behandeld hadden om in aanmerking te komen voor het groot lot. Nog erger is het als ze nadien ook nog hun onderzoeksresultaten oppoetsen, zeg maar vervalsen, zoals helaas ook af en toe vastgesteld wordt.

     

    Het is allemaal zo menselijk. Waarom inderdaad niet het supertalent ondersteunen, de knapste koppen de beste kansen geven, daar worden we toch allemaal beter van? Dat is waar, maar is het ook efficiënt? En heeft het veel zin om dat op een zo kunstmatige en uitdagende manier te doen? Als ze toch zo knap zijn, waarom hebben ze dan die extra steun nodig? Kwaliteit drijft toch altijd boven? Laat ze maar op eigen kracht hun talent ontwikkelen, bijvoorbeeld in de industrie, zoals een Paul Janssen. Is het wel aan de universiteiten dat vandaag de knapste koppen zitten? Het is geweten dat de beste studenten zelfs voor het einde van hun studies al zeker zijn van een uitstekend betaalde job buiten de universiteit en dat enkel de twee of derde keus assistent wordt; uit die groep komen later de meeste professoren. Ook voor het onderzoek is dat zo: grensverleggend onderzoek gebeurt nog zelden aan universiteiten, ook bij ons niet, maar aan onderzoeksinstituten zoals IMEC, waar de onderzoekers geen last hebben van de verplichtingen die het universiteitspersoneel meestal gelaten draagt, voor een geringer loon: lesgeven, examens afnemen, studenten begeleiden, maatschappelijke dienstverlening, vechten voor promotie…

     

    Fientje Moerman heeft nu wat tijd om zich te bezinnen over de ijdelheid der dingen. Gisteren nog was ze minister en stond ze in het voetlicht. Vandaag krijgt ze nog enkele beleefde frasen te horen van haar collega’s die haar ondertussen schouderophalend hebben laten vallen. Niet al de ongetwijfeld goede dingen die ze deed zijn nu van tel, maar die ene onhandige uitschuiver. Misschien zal ze straks eens terugdenken aan die wetenschappers die ze zo genereus in het zadel hielp, aan de vele miljoenen die ze uitdeelde om de wetenschap in Vlaanderen op een hoger niveau te brengen. Geen van die heren (of die ene dame, die het zo druk heeft met haar verdediging tegen aanvallen op haar wetenschappelijke integriteit) zal haar nu troosten of er eraan denken om haar even te danken, iedereen staat al te drummen aan de deur van haar opvolgster die nu de hand op de knip van de portemonnee heeft.



     

     

     


    09-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.syndroom van Down, seksualiteit en vruchtbaarheid



    In een reactie op wat ik hier onlangs schreef over het Down-syndroom kreeg ik een vraag toegestuurd over de vruchtbaarheid van personen met het Down-syndroom. Omdat ik daarover niets wist, ben ik hier en daar gaan zoeken op het web en dit is het resultaat van dat erg oppervlakkig speurwerk.

     

    In de eerste plaats moet gezegd worden dat wie met concrete vragen zit over seksualiteit, vruchtbaarheid en kinderwens bij personen met een handicap of beperking, daarmee het best terecht kan bij een gespecialiseerde arts of op een informatiecentrum dat specifiek voor deze of gene handicap is opgericht. Het heeft geen zin om op basis van een artikel als dit of een los interview of voortgaande op vooroordelen en/of volkswijsheid een beslissing te nemen in zo’n belangrijke zaken.

     

    Toch kan men zeer in het algemeen zeggen dat uit beperkte studies blijkt dat personen met het Down-syndroom niet automatisch, dus genetisch bepaald steriel zouden zijn. Zowel de mannen als de vrouwen zijn in principe en van uit fysisch standpunt vruchtbaar, zowel in een relatie met een partner zonder als met Down. Er zijn relatief weinig klinisch bestudeerde gevallen van dergelijke huwelijken en dus is het moeilijk om daar veel algemene conclusies uit te trekken. Alles lijkt af te hangen van de eigen vorm die Down in een persoon aanneemt. Een aantal van de typische fysieke verschijnselen kunnen een succesvolle conceptie, zwangerschap en geboorte problematisch maken. Daarnaast zijn de mogelijke mentale beperkingen een reden om deze relaties intensief professioneel te begeleiden.

     

    Het is, steeds omwille van het geringe aantal bestudeerde gevallen, moeilijk om met zekerheid te zeggen dat er geen verhoogde risico’s zijn voor de kinderen die geboren worden uit huwelijken waarbij één of beide partners Down hebben. Men heeft vastgesteld dat die kinderen kunnen geboren worden met Down, maar het is niet zeker dat het risico daarop aanmerkelijk en noodzakelijk groter is dan in vergelijkbare situaties met niet-Downpatiënten. Ook andere genetische afwijkingen zijn vastgesteld, maar ook daarbij is het niet mogelijk geweest om aan te tonen dat het Down-syndroom van een of beide partners daarvan de (enige) oorzaak was.

     

    Ook hier geldt, zoals voor alle personen met een handicap, dat men bijzondere aandacht moet hebben voor de problemen die het samenleven en de opvoeding van kinderen in een gezin met gehandicapte ouder(s) kan meebrengen.

     

    In het algemeen heeft het aanvaarden van personen met het Down-syndroom als volwaardige medemensen in onze maatschappij tot gevolg dat zij ook op het vlak van affectie, relatievorming, seksualiteit en voortplanting zoveel als mogelijk een normale evolutie kennen, rekening houdend met hun eventuele beperkingen. De maatschappij zal hen ook daarbij moeten bijstaan op een respectvolle manier. In het verleden is dit laatste zeker niet altijd het geval geweest, met als grootste excessen eugenetische programma’s in verscheidene landen, gedwongen sterilisatie en gescheiden opsluiting van mannen en vrouwen. Die tijd is nu gelukkig voorbij in de beschaafde wereld.

     

    Openheid over dergelijke vragen kan bijdragen tot meer begrip. Vandaar dat ik, na ernstige aarzeling, toch besloten heb om hierover iets algemeens te schrijven, ook al omdat ik vermoed dat niet iedereen de moed zal opbrengen om zich in klinische studies te gaan verdiepen. Ik hoop dat wat ik erbij geleerd heb, ook anderen van nut mag zijn.


    08-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.The Zimmerman Telegram, Barbara Tuchman
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     

    Boeken zijn nog altijd zeer aanwezig in onze cultuur. Nog nooit in de geschiedenis werden er per jaar zoveel boeken gepubliceerd: vijftig jaar geleden was dat ‘maar’ 250.000 per jaar, vandaag is dat meer dan een miljoen, het is nauwelijks te geloven; elke dertig seconden verschijnt er ergens een boek! In België alleen zijn meer dan 17.000 nieuwe boeken per jaar, dat is 45 per dag. We spreken hier dan nog enkel over nieuwe boeken.

    Veel mensen laten zich door boekbesprekingen in kranten en tijdschriften leiden bij hun aankoop en boekhandels specialiseren zich in het aanbieden van de top tien.

    Maar het aanbod dat de lezer van vandaag aantreft, bestaat uit meer dan enkel de nieuw verschenen werken: de gecumuleerde boekenproductie van de hele voorbije geschiedenis ligt aan onze voeten, want nog nooit was er zoveel in druk en beschikbaar in publiek toegankelijke bibliotheken, naast de persoonlijke. Je ziet boekenliefhebbers dan ook vaak vertwijfeld rondlopen in boekenwinkels, tweedehandse of nieuwe, in bibliotheken, op rommelmarkten, in kringloopwinkels, op boekenbeurzen allerhande. De keuze is zo groot, het aanbod is zo uitgebreid dat de honger bijna gestild is enkel door het lezen van het menu.

    Bijna… want ook de boekenverkoop stijgt nog steeds, in een goed jaar soms met 25% of meer. Het laatste Harry Potter-boek sloeg alle records met een verkoop van meer dan een miljoen exemplaren op één weekeind!

     

    Onlangs viel mijn oog op een boek van Barbara Tuchman, van wie ik hier al zeer lovend De waanzinnige 14de eeuw besprak. In de Leuvense vestiging van In ’t Profijtelijk Boeksken vond ik kort na elkaar de originele Engelstalige en de vertaalde Nederlandstalige versie van The Zimmerman Telegram. Hoewel de titel doet denken aan de zoveelste Ludlum-aflevering, vertelt het boek hoe de Verenigde Staten ertoe kwamen om na lang aarzelen toch de oorlog te verklaren aan Duitsland, in 1917. De inbreng van het Amerikaanse leger, maar ook van Amerikaans kapitaal en oorlogsmateriaal, was de beslissende factor in de overwinning van de geallieerden in 1918.

    Hoe kwam het dat Amerika afzijdig was gebleven in de eerste ‘wereld’-oorlog? Die oorlog speelde zich inderdaad af over zowat heel de wereld, maar niet in de Verenigde Staten (en Canada). De bevolking was, globaal gezien, tegen deelname aan de oorlog en de president, Woodrow Wilson, dankte zijn herverkiezing in 1916 aan zijn belofte om Amerika niet te betrekken in de wereldoorlog. Wilson deed er werkelijk alles aan om buiten het conflict te blijven en probeerde tot op het laatste ogenblik om de beide partijen te verzoenen rond een compromis-vredesvoorstel. Maar Duitsland kon onmogelijk een voorstel aanvaarden dat al de veroveringen zou ongedaan maken en de geallieerden waren niet bereid ook maar één morzel gronds prijs te geven aan de veroveraar. Ondertussen waren er vele miljoenen slachtoffers gevallen, tegen het einde van de oorlog zou het totaal oplopen tot meer dan negen miljoen soldaten en burgers.

    Het is moeilijk te zeggen wat Wilson uiteindelijk van gedacht deed veranderen. Aanleidingen en zelfs redenen waren er genoeg, zelfs al van bij het begin van de oorlog en de binnenlandse en buitenlandse druk op hem om aan de zijde van de geallieerden te strijde te trekken tegen de Duitse aanvallers was immens groot. Anderzijds zou de kost in levens en middelen enorm zijn, zelfs voor een land als de Verenigde Staten. Bovendien zou het de eerste grootschalige militaire tussenkomst zijn buiten het eigen grondgebied.

    Barbara Tuchman schetst het verloop van de gebeurtenissen voorafgaand aan de oorlogsverklaring door Amerika op een schitterende, uiterst spannende manier. Het vrij korte boek, 200 bladzijden plus nog 50 blz. noten, bibliografie en andere nuttige bijlagen, verscheen al in 1958 en kreeg een nieuwe inleiding bij de heruitgave in 1966. De Nederlandse vertaling is van Elsevier, 1984, ik betaalde € 8; in het Engels is er ondermeer een goedkope Ballantine paperback, tweedehands bijna gratis… Ik legde het boek bij elke onderbreking voor de noodwendigheden van het dagelijks leven met veel tegenzin neer en dook er elke volgend vrij moment nieuwsgierig weer in. Dit is nog maar eens een les in geschiedschrijving van de Amerikaanse grande dame van het genre. Dezer dagen probeert men ons goedkope misdaadromans te verkopen als ‘literaire thrillers’; Tuchmans Het Zimmerman Telegram is een thriller van het meest meeslepende soort, in een literaire stijl die enkel de grootsten ten toon spreiden. Heerlijk!

     

     

     


    06-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de zwerfkat en de asielzoeker
    Klik op de afbeelding om de link te volgen




    Gisteren, na een bezige dag, kochten we een gebraden kip aan het kraam dat elke vrijdagavond op het dorpsplein van Werchter staat: een snelle en niet-vermoeiende manier om een eenvoudige maaltijd te hebben: met wat appelmoes en brood ben je gesteld.


    Bij het kraam zat er gisteren een kat. Het was een vrij jong volwassen dier, van het ordinaire getijgerde soort, misschien wat aan de magere kant. De kippenverkoper, nooit om een praatje verlegen, lichtte toe dat de buren rond het dorpsplein, vaste klanten, wellicht, hem hadden gezegd dat ze dat kat al een paar dagen hadden zien rondlopen. Nu was ze ongetwijfeld door de doordringende geur van bereid voedsel aangetrokken, mede door het gebrek aan een thuis en vaste bron van voedsel, tot het kippenkraam. Ze zat er met wijd opengesperde ogen te kijken, probeerde dan af en toe om dichter bij de bron van de verleidelijke geuren te komen, werd steeds weer weggejaagd door de verkoper; telkens als er klanten opdaagden, liep ze erop af, met een hoopvolle miauw, en schurkte zich tegen hun benen aan met een hoge kromme rug.

     

    Het was interessant om de reacties en de gesprekken rond de kat te volgen.


    De verkoper trachtte de kerk, in de schaduw waarvan hij zijn vaste stek heeft, in het midden te houden. Niemand wil doorgaan voor een harteloze dierenhater en dus nam hij de overlast goedlachs op met een kwinkslag en een grapje, in alle geval in het bijzijn van klanten. Maar tussendoor liet hij toch merken dat het een probleem was: als je de kat wat afval toegooit, dan ben je natuurlijk verloren, je krijgt ze niet meer weg. Dus: de kat werd geduld, maar kreeg niets en als ze zich te dicht bij het kraam waagde, werd ze de pas afgesneden. En dat terwijl de verkoper bekende dat hij elke avond zakkenvol afval overhad, hij zat er duidelijk ook wat verveeld mee.


    De klanten en vooral de kinderen vertrokken van de typisch menselijke houding tegenover huisdieren: dag poes, lieve poes… Maar als bleek dat de poes van niemand was, verloor ze meteen haar status van huisdier en werd het weer een wild dier, een zwerfkat, mogelijks zelfs een drager van ziektekiemen of ongedierte, je weet maar nooit: “laat ze maar gerust, Jantje!”


    Zo stonden we daar, mensen en poes, onwennig om elkaar heen te draaien, niet goed wetend wat zeggen of doen, enkel omdat bepaalde afspraken rond ons gedrag onzeker waren. Met onze eigen huisdieren of die van vrienden of buren gaan we anders om, natuurlijk, zeker als de vrienden en buren erbij zijn. Nu was de kat een vreemde eend in de bijt, om het gebruik van een metafoor even geweld aan te doen. Een huisdier heeft recht op onderhoud en affectie, op voorwaarde dat het op zijn beurt die affectie opwekt en verdient, door zijn trouw, zindelijkheid, erkentelijkheid…

    Deze kat bood niets van dat alles en eiste toch voedsel. Dat kan niet, zo zijn de verhoudingen nu eenmaal niet. Dus kreeg ze niets, werd ze hinderlijk, teveel, of een blinde vlek, een probleem dat we liever niet zagen. Als ze wat jonger geweest was, een hulpeloos ‘poesje’, geen ‘kat’, dan zou wellicht een kind ervoor gevallen zijn en een ouder daardoor vertederd en zou het beestje weer een huisdier geworden zijn. Maar van deze kat verwachtte men dat ze op eigen kracht zou overleven: ga maar muizen vangen! Ook katten moeten zich aan afspraken houden, ze moeten binnen het systeem blijven, vrijbuiters en profiteurs passen daarin niet.


    Later, in de gezellig warme huiskamer, na het verorberen van de kip en starend naar de kleine afvalberg die ervan was overgebleven, zag ik in gedachten weer die de magere, eenzame kat met haar grote, hongerige ogen, die maar niet begreep hoe het daar zo lekker kon ruiken en er toch niets te rapen viel van deze mensen, een soort die ze steeds had geassocieerd met het verstrekken van eten in ruil voor een miauw en even spinnen…

     

    Lees het verhaal nu eens opnieuw en verander de kat in een mensenkind, een bedelaar, een vreemdeling, een asielzoeker, een allochtoon, een mens met een handicap of beperking?

     

    Juist.


    03-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het geboortejaar van Christus
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



    A.D., anno Domini of A.C., anno Christi in het jaar onzes Heren, p.C.(n.), post Christum (natum), na Christus (-s’  geboorte). Wij gebruiken deze uitdrukkingen of aanduidingen vrijwel niet meer, tenzij in tegengestelde zin, namelijk om erop te wijzen dat het niet gaat om een jaar van onze jaartelling, maar daarvóór: a.C. (niet verwarren met A.C. van hierboven!) of ante Christum, vóór Christus, al gebruiken we ook wel eens een ontkerkelijkt, neutraal minteken: -374. Voor de jaren van onze jaartelling zeggen we gewoon: 2007.We staan daarbij weer niet stil bij de grond van de zaak: waarom is het nu 2007?


    De enige reden is natuurlijk dat er ooit jaar één is geweest. We verbinden dat jaar met de geboorte van Christus, zoals in de uitdrukkingen hierboven. Maar over het geboortejaar van Christus zwijgt zelfs het Evangelie: nergens staat vermeld in welk jaar Jezus van Nazareth geboren is. Dat kan ook niet, zal je me zeggen, want toen bestond onze tijdrekening nog niet: niemand wist toen al dat Christus ooit zo belangrijk zou worden. Inderdaad, slimmeke.

    Er waren toen wel andere tijdrekeningen, zoals die van de Romeinen, die zowat de hele bekende wereld overheersten. Die gebruikten de namen van de consuls, de hoogste burgerlijke gezagsdragers, om een jaar aan te duiden en de historici hebben ons zeer nauwkeurige lijsten bezorgd, zodat we perfect kunnen uitrekenen in welk jaar voor of van onze tijdrekening een voorval uit de Romeinse geschiedenis gebeurd is.


    De Bijbel laat na om die toen alom bekende gegevens te vermelden. Er is een verwijzing naar de volkstelling onder Quirinus, maar die vond plaats in -6; naar koning Herodes, maar die was al dood in -4; en naar Pontius Pilatus, maar we weten alleen dat die landvoogd was in Palestina tussen 26 en 36 (na Christus, gelukkig maar…).  De evangelies zijn zoals men weet ‘enige tijd’ na Christus geschreven en het is niet onwaarschijnlijk dat die historische namen nog later toegevoegd zijn, met de beste bedoelingen natuurlijk, maar met weinig zin voor historische correctheid.

     

    Niemand weet dus wanneer Jezus geboren is. Er is geen enkele historische bron voor een feit uit zijn leven, behalve enkele manifeste ‘christelijke’ vervalsingen en hineininterpretierungen van klassieke auteurs.

     

    En toch is heel onze tijdrekening gebaseerd op dit historisch wel erg twijfelachtig verhaal. Vreemd toch?

     

    We weten dat onze jaartelling in het jaar 1 begint en dat men toen nog niet zo rekende. Wanneer is men dan wel met onze jaartelling begonnen? Het is een beetje een eigenaardige vraag, maar de meeste oude jaartellingen gebeurden op wat vage gronden: bij de stichting van Rome was er ook geen historicus aanwezig om de feiten vast te leggen, evenmin als bij de val van Troje of de bouw van de toren van Babel, de zondvloed, het ontstaan van de wereld…

    Ooit moet iemand op de gedachte gekomen zijn om de jaren te beginnen tellen vanaf de geboorte van Christus. Dat lag weliswaar voor de hand in een wereld waarin het christendom de meest verspreide godsdienst was en zelfs de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk. Wij kennen de precieze datum en de auteur van die afspraak: Dionysius Exiguus is de naam, het jaar is 525 (!) na Christus. Vóór die datum had niemand het nodig of nuttig gevonden bij de geboorte van Christus een mijlpaal te plaatsen en meteen alles wat ervoor gebeurd was naar de oudheid te verwijzen met een negatief minnetje ervoor. Men, ook Dionysius, verwees in die dagen naar Diocletianus, die keizer was van 284 tot 305.

     

    Er was een discussie gerezen, niet voor het eerst of het laatst, over de datum van het paasfeest en Dionysius, een geleerde secretaris van de twee voorgaande pausen, kreeg de opdracht om het allemaal eens uit te zoeken. Dat deed hij en terloops stelde hij voor om de jaren niet meer te berekenen sinds een Romeinse keizer, 250 jaar eerder, die overigens een kerkvervolger was geweest, maar vanaf de geboorte van Christus. Aangezien ook toen niemand wist wanneer Jezus geboren was, beging Dionysius nog maar een pia fraus, een devoot leugentje of een leugentje om bestwil, zoals er wel meer in zijn tekst voorkwamen. Men wist natuurlijk ongeveer wanneer die geboorte moest geweest zijn om in overeenstemming te zijn met het Evangelie, de Romeinse tijdrekening en de traditie en dus koos Dionysius het jaar dat wij nu kennen als het jaar 1.


    Maar zo simpel is het natuurlijk niet. Het is onwaarschijnlijk dat hij dat jaar willekeurig heeft gekozen uit een tiental jaren die daarvoor in aanmerking kwamen op historische en/of Bijbelse gronden. Wij hebben goede aanwijzingen dat dit inderdaad niet zo is, maar het zijn aanwijzingen, want Dionysius Exiguus, letterlijk ‘de kleine, de onbeduidende’ en een schoolvoorbeeld van valse bescheidenheid, deed gewoon alsof men, of hij althans, wél wist wanneer Jezus geboren was.
    Hoe hij tot die keuze gekomen is, dat is een lang en ingewikkeld verhaal, maar dat vreesde je al, denk ik: waarom zou ik er anders over bloggen?

     

    Laten we beginnen met de indeling van het jaar. Daarvoor zijn er twee verschillende systemen, allebei gebaseerd op zeer duidelijke gegevens: dag en nacht, de maan en de zon.


    Ik vermeld de maan het eerst, want bij de primitieve mensen viel de regelmaat van de verschijning van de maan onder haar verschillende schijngestalten het eerst en het meest op. Men stelde daarom vrij snel vast dat er ongeveer 27 dagen verliepen vooraleer de maan er weer uitzag zoals de vorige keer. Het was een klein kunstje voor de priesters om de verschijning van de nieuwe maan te voorspellen. Later legde men die periode vast op 27 ¼ dag; de werkelijke omlooptijd is 27 dagen, 7 uur, 43 minuten en 11,56 seconden.


    Toen men ook de dagen ging tellen over een langere periode, merkte men dat men ook het verloop seizoenen ‘ongeveer’ in een vaste periode kon vatten: na ongeveer 365 dagen begint de cyclus opnieuw; ‘ongeveer’ werd later 365 ¼ dagen; nu weten wij dat de omlooptijd van de aarde om de zon 365 dagen, 6 uur, 9 minuten en 10 seconden is. Sommige oude monumenten in Egypte en ook Stonehenge zouden een functie gehad hebben in het vastleggen van het ogenblik dat een nieuw zonnejaar begon.


    Daarmee hebben wij de elementen van een eeuwenlang probleem: de ‘maanden’ passen niet in het ‘jaar’, zonne- en maankalenders stemmen niet overeen.


    Men deelde al heel vroeg de plusminus 360 dagen van het zonnejaar in in 12 periodes, omdat men ook voor allerlei andere zaken een 12-delig stelsel gebruikte. Voor de resterende vijf volle en de ene kwart-dag zocht men dan allerlei al dan niet elegante oplossingen. Maar hoe men het verder ook probeerde, deze zonnemaanden verschilden van de kringloop van de maan. Twaalf maan-maanden van 27 ¼ dagen zijn samen ‘maar’ 327 dagen, dertien maan-maanden 354,25 dagen, maar wie wil er nu met dertien rekenen?


    Uiteindelijk heeft men toch gekozen voor de zon en de 365 ¼ dagen en voor maanden van ongeveer 30 dagen (28, 29, 30 of 31). Dat gebeurde onder Julius Caesar, de man die vond dat wij (en niet Asterix en Obelix) de dapperste aller Galliërs waren.


    Laten we nu even terugkeren naar de tijd voor 525, toen men nog niet vanaf de geboorte van Christus rekende. In feite maakte men zich toen niet erg druk over welk jaar het nu precies was, zeker niet tegenover een gebeurtenis die honderden of duizend jaar daarvoor had plaatsgevonden, zoals de stichting van Rome in –752. Men stelde zich tevreden met een verwijzing naar het begin van de regering van de keizer, zoals wij zouden zeggen: in het derde jaar van de tweede ambtstermijn van Verhofstadt. Zolang iedereen wist naar welke gebeurtenis of persoon men verwees, was het duidelijk over welk jaar men het had. Sommige jaren werden aangeduid met een belangrijke min of meer plaatselijke gebeurtenis, zoals een aardbeving, een grote brand, of misschien een uitzonderlijk wijnjaar?

     

    Toch had men behoefte aan bepaalde kalendergegevens over een grotere periode en één daarvan was de datum van het paasfeest. Daarover zijn in de geschiedenis van het christendom zelfs oorlogen uitgevochten en tot op vandaag zijn katholieken en orthodoxen het daarover nog altijd niet eens, het is zelfs een van de belangrijkste struikelstenen. Men moet zich wat proberen inleven in de tijd van toen: de vele plaatselijke kerken moesten zelf de kalender bijhouden, ze hadden geen radio of tv of zelfs geen boeken om zich op te baseren; het was niet ondenkbaar dat in afgelegen gebieden al eens een fout in de berekeningen sloop en dat men na een aantal jaren vaststelde dat de datum niet meer klopte met die van de buren of van de hoofdstad. Het was dus belangrijk dat men althans voor het belangrijkste feest van het kerkelijk jaar, waarvan alle andere dagen afgeleid waren, op één lijn zat met alle andere kerken en gemeenten. Dus verzon men allerlei systemen om te onthouden of te berekenen wanneer het zondag was en vooral, wanneer Pasen viel.


    Al in het oude Griekenland hadden de eerste wiskundigen, zoals Metoon in -432, ontdekt dat in een periode van 19 jaar een vrij precies aantal lunaties of maancyclussen paste: 27 ¼  x 235 = 6939,75 dagen, 356 ¼  x 19= 6.939,75. Dit noemt men de cyclus van Metoon en hij stelde voor dat men met opeenvolgende cycli van 19 jaar zou werken om de tijd in te delen. De Grieken lachten de man vierkant uit en gingen door met hun onhandige, onregelmatig wisselende jaarindelingen.

     

    Het duurde ongeveer 600 jaar voor men in het Westen terug bij die cyclus kwam. Dat ging zo in zijn werk.


    De Grieken en later ook de Romeinen en na hen de vroege christenen werkten om praktische redenen, vooral de voorspelling van de volle maan, met een periode van acht jaar, de octaeteris. Met enkele eenvoudig te onthouden cijferreeksen, de regulares lunae en de epacta, kon men uit het hoofd de ouderdom van de maan berekenen voor elke dag van de acht jaren. Door toevoeging van een aantal extra maanden en schrikkeldagen kwam men bijna precies tot 99 maanden op die acht jaar, maar het verschil met de zonnetijd en dus voor de kalender bedroeg nog steeds bijna twee dagen (te weinig) en dat lijkt niet veel, maar na 80 jaar is dat 20 dagen en dat zié je gewoon als je naar buiten kijkt. Daarom voegde men er later een periode van 11 jaar (hendekaeteris) aan toe: daarin zijn, schrikkeldagen inbegrepen, 4017 ¾ dagen en ook 126 lunaties van in totaal 4016 ¾ dagen, dus een dag te veel, ter gedeeltelijke compensatie van de twee dagen teveel uit de octaeteris.


    Op die samengevoegde 19 jaar was er dus nog amper één dag verschil tussen het aantal dagen gerekend in zonnejaren of in maanmaanden. En wat gebeurde er met die ene dag? Die werd als onbelangrijk weggemoffeld, onder de mooie maar nietszeggende naam saltus lunae, de maansprong.

     

    Ik moet uw nieuwsgierigheid en geduld nog even langer op de proef stellen als je wil weten waarom het jaar 1 het jaar 1 is.

     

    Er is namelijk nog een andere cyclus die een rol speelde in de vroege kalenders, namelijk die van de zonne-epacten of concurrenten. Het is een reeks van 28 (4 x 7, zie hieronder) cijfers die gebaseerd is op de schrikkeljaren. Elk vierde jaar is een schrikkeljaar en telt 366 dagen, door toevoeging van 29 februari. Aangezien de volgorde van de dagen van de week (maandag, dinsdag &c.) onveranderd blijft, zal het jaar na een schrikkeljaar op een andere dag beginnen dan het jaar ervoor, namelijk de volgende dag in de week. Men stelde dan een lijstje op dat er zo uitziet en dat je gemakkelijk zelf kan maken:

    1234

    6712

    4567

    2345

    7123

    5671

    3456

    of 1234671245672345712356713456.

    Na elk vierde jaar spring je één weekdag verder (telkens je een nieuwe regel begint in het lijstje). Het eerste jaar van de 28 jaren heeft als epact of concurrent het cijfer één, het tweede 2, het vijfde zes &c.

     

    Hoe werkt dat nu? Wel, als je van een jaar van de cyclus de epact kent, dan kan je berekenen welke dag van de week een bepaalde datum is: in jaar 26 bijvoorbeeld heb je epact 4; je zoekt de weekdag voor 2 augustus; dat is de 31ste week, er zijn dus al 30 weken voorbij of 30 x 7= 210 dagen, plus één dag (we zoeken 2 augustus)= 211. Tel daarbij de epact 4= 215; deel door 7= 30, rest 5 en zie: de 2de augustus was de vijfde dag van de week, dus een donderdag (want we beginnen de week op zondag). Na 28 jaar begint de cyclus opnieuw: de zondagen vallen op dezelfde dag als precies 28 jaar tevoren.

     

    Waarom gebruikte men die periodes van 8, 11, 19 en 28 jaar? Om te bij te houden en te berekenen welke dag van de week het was, zodat men de zondag kon eerbiedigen: er mocht toen niet gewerkt worden; maar ook om de datum van Pasen en de andere feesten te berekenen. Het lijkt ingewikkeld, maar het moest en kon allemaal uit het hoofd, wat toen de gewoonte was. Je moest als priester alleen weten in het hoeveelste jaar van de 19-jarige en de 28-jarige cyclus men was, de rest kon men afleiden: de dag van de week en de stand van de maan voor elke dag van elk jaar. Zelfs een dorpspastoor met maar zoveel verstand als een belegen kweepeer kon wel tot 19 en 28 tellen en twee simpele rijtjes getallen onthouden.

     

    Hoe komen we nu bij het geboortejaar van Christus?

    Heel eenvoudig. Toen onze Dionysius Exiguus (exiguus kan ook betekenen: de veeleisende…) een voorstel moest doen voor de berekening van de Paasdatum voor de komende 100 jaar, stelde hij meteen een tijdrekening voor vertrekkend van een vaste datum in het verleden. Hij  koos in (525 dat toen immers nog niet 525 heette), uit de jaren rond de vermoedelijke geboorte van Christus dat jaar, dat enkel jaren later 532 jaar geleden zou zijn. Hij liet zijn berekeningen voor de volgende 6 X 19 jaar inderdaad beginnen in dat jaar dat hij 532 noemde; het jaar één was dan 532 jaar tevoren begonnen en volgens Dionysius was dat omdat Christus toen geboren was, een gezagsargument zoals men er maar één keer een tegenkomt in de geschiedenis.

    Maar waarom in hemelsnaam 532?

    Zonder verder rond de pot te draaien: 532 is 19 x 28, zo simpel is het.

    Het is dus een ezelsbruggetje, maar dan een met interessante consequenties. De hele tijdrekening vóór 532 bestond daardoor meteen uit een periode die deelbaar was door 19 én 28, dus kon men al de berekeningen die men voordien had gedaan, met periodes van 19 en 28 jaar, behouden, met epacta, concurrenten en wat dies meer zij, men hoefde de geschiedenis niet te herschrijven, wat in de oude rekening een donderdag was, was dat ook in de nieuwe.

    Dat is het bescheiden mysterie achter het jaar van de geboorte van Christus: een wiskundig trucje om de kalender te doen kloppen, voor het verleden en de toekomst. En het is nog gelukt ook, zij het niet onmiddellijk, want pas met keizer Karel de Grote, rond 800, is die jaartelling min of meer officieel geworden. Het voorstel van Dionysius Exiguus was gewoon een interne nota aan de paus, geen pauselijke verordening zoals de veel latere bul Inter gravissimas van paus Gregorius XIII van 1582, waarmee de naar hem genoemde Gregoriaanse kalender de zogenaamde Juliaanse (naar Caesar) verving.


    Vandaag nog telt praktisch iedereen zonder daar verder over na te denken in deze tijdrekening, voor praktische zaken ook de Moslims, die voor andere kwesties beginnen te tellen van de vlucht van Mohamed naar Medina in 622 en de Joden, die tellen vanaf het begin van de wereld in -3761 en nog enkele andere groepen. Het is gewoon een praktische afspraak, die men een religieus tintje heeft gegeven, als een overtuigend argument om een logische maar arbitraire beslissing van één mens ingang te doen krijgen in de hele wereld.


    Het zelfde is trouwens ook duizend jaar later nog eens gebeurd met de verplichte invoering van de Gregoriaanse, dus kerkelijke, kalender in heel de wereld in 1582, ook al was het wereldlijk gezag van de paus toen al fel aangetast in talrijke katholieke landen, zoals Frankrijk en Spanje; ook in Engeland en de gereformeerde landen, waar zelfs het kerkelijke en morele gezag van de paus toen al onbestaande was, was de invoering zonder meer verplicht. Het heeft honderden jaren geduurd eer dat overal het geval was, wat dacht je.


    Ook toen weer heeft men er voor gezorgd dat de ingrijpende veranderingen van de nieuwe kalender geen praktische gevolgen hadden voor de bruikbaarheid van de ontelbare kostbare boeken waarin het kerkelijk jaar was vastgelegd, dat was een voorwaarde die onder anderen de Spaanse koning had gesteld voor de invoering van de nieuwe kalender. Men moest enkel een strookje met nieuwe getallen kleven over in de kolommen waarin de epacta, zondagsletters &c. vermeld stonden, wat geschiedde. De belegen kweeperen konden op beide oren slapen, hun ezelsbruggetjes waren intact gebleven.

     

    De manier waarop de mens omgaat met de tijd is al vele duizenden jaren gekenmerkt door een absurde mengeling van wetenschap, superstitie, traditie, folklore en religie, ook vandaag nog. Ondertussen tikken op een atoomklok ongestoord de seconden weg met een nauwkeurigheid van één miljardste seconde per jaar, of 0,0000000000114079 van een jaar.

     


     


    29-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.breedtegraad, lengtegraad en John Harrison
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Al heel lang geleden, zeker 300 jaar voor onze tijdrekening, kwam men op het idee om de wereldkaart in te delen met horizontale en verticale lijnen. De vierkanten die zo ontstonden, kon men gebruiken, zoals wij nog altijd doen, om een bepaalde plaats op de kaart te situeren: A3 of G7, waar bij ABC... en 123... respectievelijk de horizontale en verticale lijnen benoemen. In zijn atlas van rond 150 bracht Ptolemaeus op zijn kaarten ook dergelijke lijnen aan en voegde er een lijst bij met al de hem bekende steden, met de verwijzing naar de kaarten. Natuurlijk was de toen bekende wereld heel wat kleiner dan nu: het zuiden van Europa, het noorden van Afrika, het zuidwesten van Azië en dat was het. Toen al was er de vraag naar de nummering van die lijnen. Voor de horizontale, die we nu de parallellen noemen, of de breedtegraden, kon men steunen op astronomische gegevens, en daar was men in de oudheid al heel goed in. De evenaar, dat was vrij duidelijk, dat is waar de zon vrijwel loodrecht boven je hoofd staat en dat werd a snel de standaard of nul. En ook de Kreeftskeerkring in het noordelijke halfrond en de Steenbokskeerkring in het zuidelijk kon men toen al lokaliseren: het zijn de plaatsen waar de zon tijdens de plaatselijke zomer recht boven je hoofd staat. Met die drie basislijnen kon men dan gemakkelijk de rest onderverdelen zo ver men dat wou.

    Wij doen dat nu door de afstand van pool tot de pool, de helft van de wereldcirkel, in te delen in 180°, namelijk 90° noorderbreedte en 90° zuiderbreedte. De evenaar is daarbij nog altijd 0°, zoals al bij Ptolemaeus en de polen zijn 90°. De keerkringen liggen op ong. 23 1/2° .


    Voor de verticale lijnen had men geen fysische gegevens om zich op te steunen: het zijn denkbeeldige lijnen, of men ze nu op een vierkante kaart tekent of als gebogen lijnen, eenmaal men de wereldbol op een kaart begon uit te tekenen, wat vooral met onze Mercator met enig succes gebeurde. Het heeft zeer lang geduurd, namelijk tot 1911 (!) voor iedereen het eens was over de plaats van de zogenaamde nul-meridiaan; een meridiaan of middaglijn is de denkbeeldige lijn die van pool tot pool loopt en al de punten op aarde verbindt waar het op hetzelfde ogenblik middag is. Wij volgen nu nog altijd die afspraak: 0° is de meridiaan van Greenwich, bij London. Daar scheiden oost en west; alles wat op de kaart rechts van die lijn ligt, drukken we uit in graden oosterlengte, van 0 tot 180; alles wat links ervan ligt, in graden westerlengte, ook tot 180°, aangezien de wereld rond is en een cirkel traditioneel 360° heeft. Als we die cirkel in vierentwintig stukjes verdelen, een voor elk uur van een etmaal, dan krijgen we om de 15° een nieuwe tijdslijn of uur-lijn.


    Met behulp van ons netwerk van horizontale parallellen en verticale meridianen kunnen we nu op uniforme wijze de coördinaten van een plaats uitdrukken. Die van Brussel zijn bijvoorbeeld breedtegraad of latitude: 50° 49' 60 NB, lengtegraad of longitude: 4° 19' 60 OL.


    Gedurende vele eeuwen is de plaatsbepaling van schepen op volle zee een probleem geweest. Men kon zich daar namelijk niet meer oriënteren op allerlei herkenbare punten op de kustlijn. Met behulp van de zon en de sterren kon men vrij nauwkeurig bepalen op welke breedtegraad men zich bevond, dus hoe hoog of laag ten aanzien van de evenaar of de polen, precies omdat de breedtegraden gebaseerd zijn op fysieke verschijnselen. Columbus slaagde erin om Amerika te bereiken door met behulp van het kompas en de stand van de hemellichamen een vaste koers aan te houden op een welbepaalde breedtegraad. Maar men had geen enkel middel om zijn positie te bepalen tegenover de zuiver theoretische meridiaan van Greenwich, met andere woorden hoever naar het oosten of het westen men gevaren was. Met een scheepslog (zie wat ik daarover schreef in de lijst hiernaast) kon men het aantal afgelegde mijlen optekenen, maar dat was omslachtig en onnauwkeurig, zeker voor grote afstanden. Het verhaal van de zoektocht naar de bepaling van de lengtegraad of de longitude is fascinerend, ook voor mensen die gewoon zijn dat soort dingen af te lezen van hun GPS-toestelletje.


    Dat het precies weten waar je bent op zee van groot belang is, bleek overduidelijk in 1707, toen een Brits oorlogseskader door verkeerde berekeningen bij de Scilly Islands op de rotsen liep en meer dan 2000 mensen omkwamen en vier oorlogsbodems vergingen. Dat leidde in 1714 tot de befaamde Longitude Act van 1714, waarbij het Britse parlement een prijs uitloofde van 20.000 £, toen een onvoorstelbaar fortuin, voor wie een bruikbaar systeem kon vinden voor het bepalen van de lengtegraad op zee, tot op een halve graad nauwkeurig.


    Naast allerlei domme, krankzinnige, wetenschappelijk onjuiste, onbruikbare of onrealistische voorstellen kwam het vanaf 1735 tot een tweestrijd tussen twee zeer verschillende systemen, die voor de Board of Longitude streden om de begeerde prijs. Enerzijds waren er de wetenschappers, vooral de astronomen, die ervan overtuigd waren dat de grondige kennis die men had van de beweging van de hemellichamen de basis moest zijn van elke oplossing voor de plaatsbepaling op zee. Waarop kon men beter vertrouwen dan op de zon, de maan, de planeten en de sterren? Die hadden een vaste of voorspelbare plaats aan de hemel en weken daar nooit van af. Ze waren al bruikbaar voor de tijdsmeting, want met een zonnewijzer kon je precies bepalen wanneer het middag was. Ook voor de bepaling van de breedtegraad waren ze een vaste waarde: de hoogte van de zon op een bepaalde dag en op een bepaalde plaats liet de zeelui toe om vrij nauwkeurig te bepalen op welke breedtegraad men zich bevond. Een oplossing voor de lengtegraad moest dus ook in de richting gezocht worden, en niet met een klok.


    Een klok? Inderdaad, want deze oplossing lag voor de hand, althans in theorie. Zoals we al zagen, kan men de aarde indelen in tijdszones, namelijk 15° per uur of 60:15= 4 minuten per graad. Als men ergens op zee de hoogste stand van de zon meet op de middag en kijkt hoe laat het is op een nauwkeurige klok, die afgesteld is op Greenwich, dan ziet men een verschil, uitgedrukt in minuten. Als men de minuten omrekent in graden, dan weet men op welke lengtegraad men zit. Aangezien men ook de omtrek van de aarde kende, kon men zelfs bepalen hoe ver men van een andere bekende plaats verwijderd was: aan de evenaar is de afstand tussen twee lengtecirkels met een verschil van één graad 60 zeemijl of 111 km; aan de pool is de afstand natuurlijk nul. Als men weet op welke breedtegraad men zich bevindt, kan men in een tabel aflezen wat de afstand daar is en die afstand vermenigvuldigen met het verschil in aantal graden, afgeleid van de vastgestelde middagtijd en de tijd op de klok. Een beetje rekenwerk dus, maar niet onmogelijk en in vergelijking met andere methoden eigenlijk vrij eenvoudig.


    Men was zich ook in wetenschappelijke kringen zeer goed bewust van de eenvoud van deze oplossing, maar... Er was inderdaad een grote maar. Wie in 1730 precies wou weten hoe laat het was keek immers niet op een klok, want die waren toen erg onbetrouwbaar, met afwijkingen van soms een kwartier per dag. Enkel de stand van de zon wees precies aan hoe laat het was, bijvoorbeeld op de middag; een zonnewijzer was dan ook het meest gebruikte instrument voor het meten van de tijd. Om de prijs in de wacht te slepen moest men een klok bouwen die op 24 uur minder dan drie seconden voor of achter liep en dat ononderbroken gedurende de ten minste zes weken van een reis naar de Caraïben, op een rollend en stampend schip, in alle weersomstandigheden. Ook Newton zelf meende dat zoiets onmogelijk was.


    En dat was het ook, tot John Harrison verscheen. Hij werd geboren in 1693 en leerde houtbewerking van zijn vader. Hij moet een bijzonder goede vakman geweest zijn en bovendien een erg snuggere kerel. Hij leerde lezen en schrijven en verdiepte zich in wetenschappelijke onderwerpen. We weten niet hoe of waarom, maar voor zijn twintigste bouwde hij al een eerste slingerklok. Die klok uit 1713, helemaal in hout gemaakt, bestaat nog altijd, in een museum in London. Hij bouwde er nog twee, in 1715 en 1717 en nog een volgende, voor een landgoed in zijn streek, in 1722. Die klok staat er nog steeds en ze werkt ook nog perfect, al bijna driehonderd jaar en vrijwel zonder onderhoud, want ze behoeft geen olie, de onderdelen die normaal zouden moeten geolied worden zijn gemaakt uit lignum vitae, een houtsoort die van nature olierijk is. Later verbeterde John, samen met zijn jongere broer James, nog zeer aanzienlijk het werk van de klokken die hij bouwde, zodat ze niet alleen nauwkeurig liepen, maar dat ook deden in alle omstandigheden van warmte, koude, vocht of stof. Dat maakte ze zo verschillend van andere mooie en goede klokken uit die tijd.

    Harrison was toen op de hoogte van het probleem van de lengtegraadbepaling en van de prijs die uitgeloofd was. Hij zette zijn zinnen op dat probleem en het zou hem niet meer loslaten tot aan zijn dood in 1776. Ik laat de details van dit verhaal even achterwege, misschien schrijf ik er later nog eens over, want het leest als een thriller, er is trouwens een erg boeiende BBC-film over gemaakt (foto). Ondanks alle tegenstand heeft het parlement hem uiteindelijk, in 1773, het beloofde geld toegekend, Harrisons klokken voldeden immers ruimschoots aan de vereisten, zoals bleek uit herhaalde tests.


    Ik vermeld nog even de oplossing die de tegenstanders voorstelden. Door nauwkeurig de plaats van alle hemellichamen te bepalen voor zoveel mogelijk plaatsen op aarde en voor zoveel mogelijk tijdstippen, en door de onderlinge afstanden vast te leggen in tabellen, kon men uit die tabellen de plaats op zee en ook te land aflezen. Die almanakken verschenen en verschijnen nog elk jaar, de tabellen met de afstand tussen de zon en de maan werden erin afgedrukt tot in 1907. Het was een goed systeem, het werkte perfect maar... enkel als de zon en de maan of andere hemellichamen te zien waren, dat wil zeggen als ze op dat moment zichtbaar moesten zijn, maar ook als ze konden waargenomen worden, wat bij bewolkt weer nu eenmaal niet kan.


    Het is allemaal verleden tijd, letterlijk en figuurlijk. Met een aantal satellieten die rond de aarde draaien kan iedereen gemakkelijk en vrij goedkoop zijn plaats bepalen op aarde, te land en ter zee, tot op een paar meter nauwkeurig. Binnenkort of binnenietslanger komt er een tweede systeem, naast het Amerikaanse GPS (Global Positioning System), als het Europese Galileo-project ‘van de grond komt’. Een van de voordelen van dat systeem is dat het bi-directioneel is: het zendt en ontvangt informatie in beide richtingen. Men zal dus niet alleen kunnen aflezen waar men is, het zal ook mogelijk zijn om van uit een centrale te volgen waar iemand is, of althans zijn zendertje. Misschien hebben alle mensen ooit zo’n ingebouwd zendertje? Big Brother loert om de hoek.



     


    27-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.schijn bedriegt: Anthony Blunt
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



    In een van de Nero-albums, ik denk De Groene Chinees, verscheen een Britse soldaat met een kolbak, een berenmuts; een echte mannetjesputter. Maar toen hij zich uitkleedde, bleek dat het een graatmagere schlemiel was: zijn imposante verschijning was maar schijn, de kleren hadden van hem een man gemaakt.

    Terloops vermeld ik even dat die kolbak uit het Frans komt, maar de Fransen hebben het woord geleend van de Turken en de Arabieren, waar een qalpaq of qalbaq een haren muts was.

     

    Je maakt dat wel vaker mee, dat iets niet blijkt te zijn wat het lijkt; als je achter de schermen kijkt, ontdek je de werkelijke toedracht en die durft al eens wat minder indrukwekkend uitvallen dan de indruk die men wil wekken. Een rechter in vol ornaat, zoals op de recente grote processen, zetelend in een prachtig eiken gestoelte, het doet wel iets. Kom je dezelfde man tegen in de toiletten van een café op de Grote Markt, dan zal je hem waarschijnlijk niet eens herkennen. Een politieman in uniform in zijn gemarkeerde officiële wagen maakt indruk op zijn omgeving, iedereen gaat plots wat bewuster rijden; dezelfde man in het zwembad zwemmen we zo voorbij.

     

    In onze samenleving gaan we vaak voort op het eerste zicht, op de uiterlijke verschijning. We zien de functie, veeleer dan de mens die ze uitoefent. Dat heeft ertoe geleid dat men wel eens stelt dat de onderliggende mens ook geen belang heeft, dat in feite enkel de functie telt. Als de politieman bijvoorbeeld een dronkenman is en zijn vrouw slaat, dan maakt dat niets uit, zolang hij zijn werk maar doet. En dat geldt zo voor alle functies: dat de koning een buitenechtelijk kind heeft, doet niets af aan zijn waardigheid.

     

    En toch wringt er iets. Als we die redenering tot het absurde doortrekken en een absolute scheiding maken tussen de mens en zijn functie, dan kan elke misdadiger ook politieman of rechter zijn in zijn vrije tijd, en elke politieman en rechter een crimineel in zijn vrije tijd. Dat kan duidelijk niet.

     

    Wij creëren allerlei functies in de maatschappij en we veronderstellen dat wie ze uitoefent zich ook wat inleeft, zich gedraagt naar zijn functie. Ook buiten zijn dienst is een politieman nog een man van de wet. Een rechter die met zijn vrouw naar SM-clubs gaat, dat gaat althans voor sommigen te ver. Een administrator die zijn maîtresse aanwerft en haar een onbehoorlijk hoge wedde uitbetaalt, die loopt tegen de lamp als het uitkomt. Anderzijds beseffen en aanvaarden we dat iedereen die een functie uitoefent altijd nog een mens blijft, dat die fouten kan maken en niet onfeilbaar is: we mogen geen onmenselijk hoge vereisten opleggen, dat is niet haalbaar.

     

    Geldt die redenering voor iedereen, voor alle functies?

     

    Vanuit een menselijk standpunt zouden we daarop bevestigend antwoorden: waarom ook niet? De koning is ook maar een mens, zoals de rechter en de politieman. De koning heeft nooit gezegd dat hij volmaakt is; in al zijn majesteit blijft hij maar al te duidelijk een mens, iemand die kan vallen met zijn motor, die een hartoperatie kan laten uitvoeren, die op vakantie wil gaan tijdens de zomer, ook als de politiekers hem nodig hebben voor hun spelletjes. De politieman kan buiten zijn uren in feite doen wat hij wil, zoals elke andere burger; als hij DJ wil zijn in een homobar of als hij op een naaktstrand wil gaan liggen, wie zal hem dat (willen) verbieden? Als een rechter zich lazarus drinkt op een receptie zal hij amper opvallen...

     

    Maar ook daar is er iets dat wringt. Van de hoogste functies wordt inderdaad meer verwacht dan van de laagste. Wij mensen hebben er blijkbaar behoefte aan om een aantal mensen af te zonderen in hogere of zelfs omzeggens ongenaakbare functies. Of andersom: mensen hebben de neiging om zich af te zetten van het gewone en zich af te zonderen in steeds hogere, meer elitaire kringen. Dat zien we in elke beschaving en hoe hoger de beschaving, hoe groter de exclusiviteit van de hoogste functies en dat blijkt telkens ook uit de pracht en de praal en het protocol waarmee die gezagsdragers zich omringen. Denk aan farao’s, keizers, koningen, hogepriesters, rechters, aan adel en militaire rangen. Denk aan de eeuwige kloof tussen gezag en onderdanen.

     

    Er is echter ook steeds een tegenstroom geweest, door de hele geschiedenis heen. Steeds zijn er enkelingen en bewegingen geweest die zich daartegen verzet hebben, steeds vanuit de gedachte dat alle mensen gelijk zijn, dat niemand zich mag verheffen boven de andere, dat niemand zijn medemens mag vernederen, dat een mens nooit een middel mag zijn, maar steeds een doel. De verontwaardiging over misbruiken tegen de mensheid en de menselijkheid heeft geleid tot soms zeer gewelddadige revoluties, zoals de Franse van 1789 en de Russische van 1917. Als we terugkijken in de geschiedenis dan zien we dat die democratische beweging een spectaculaire ommekeer heeft teweeggebracht: wat in de middeleeuwen mogelijk was, is nu ondenkbaar; veel van wat toen een onmogelijke verzuchting was, is nu vanzelfsprekend.

     

    Nochtans vinden we in zelfs de meest uitgesproken democratieën, vroeger en ook vandaag, nog steeds een onderscheid tussen de mensen naargelang hun functie; nog altijd zijn er zichtbare verschillen, nog altijd zijn er armen en rijken. Het ziet ernaar uit dat het iets is dat in ons mens-zijn ingebakken is of zoals we nu zeggen, in onze genen zit.

     

    Het past dus dat we op onze hoede zijn en nadenken over de grond van de zaak, namelijk het onderscheid tussen de mens en zijn functie.

     

    Het is mijn aanvoelen dat :

    1. het niet goed is dat wij voor bepaalde functies de lat te hoog leggen, dat wij van sommige mensen meer verlangen, meer zelfbeheersing, meer morele onkreukbaarheid dan redelijkerwijze van en mens mag verwacht worden;
    2. dat een zekere identificatie van de mens met zijn functie noodzakelijk is; als er een te grote kloof ontstaat tussen wat iemand privé doet en wat van hem verwacht wordt in zijn functie, dan gaat het namelijk vroeg of laat onvermijdelijk fout;
    3. het wellicht nuttig is om aan sommige functies uiterlijke herkenningstekenen te geven, maar zonder daarin te overdrijven in luxe, want dat roept democratische reacties op, of in diversiteit, want dan zijn we bezig met folklore en dat kan leuk zijn, maar is niet noodzakelijk of efficiënt;
    4. het niet eerlijk is om aan sommige functies een al te grote financiële verloning of andere voordelen te verbinden: zelfs de hoogste ambtenaar en de beste bedrijfsleider zijn al bij al niet veel meer ‘waard’ dan de eenvoudige werkman.

     

    Ik breng hier even het geval in herinnering van Anthony Blunt (1907-1983), een van de Cambridge Five, vijf prominente Britten die tijdens en na de tweede wereldoorlog voor de Sovjet-Unie spioneerden. Hij was professor kunstgeschiedenis en een vooraanstaand kunstkenner en -criticus en onder meer directeur van de kunstcollectie van de Queen. Hoewel men bij de contraspionage en in de hoogste regeringskringen al in de jaren zestig zeker was van zijn landverraad en hij in 1964 ook bekende, bleef hij zijn functies uitoefenen tot in 1979, toen Thatcher het staatsgeheim doorbrak, waarschijnlijk omdat ook de pers er lucht had van gekregen. Toen verloor hij natuurlijk al zijn functies en eretitels, ook zijn knighthood en zijn fellowship in Cambridge. Het kan immers niet dat wie zijn land verraadt zonder meer verder een prominente rol blijft spelen in dat zelfde land.

     

    Het is niet goed dat men, om welke reden dan ook, de fouten van een mens vergoelijkt om de functie te redden, hoe belangrijk die functie ook is. Niemand staat boven de wet. Voor al de eerlijke mensen van deze wereld is een geschiedenis als die van Blunt een kaakslag, een voorbeeld van hoe het echt niet moet, echt niet mag. Men mag van mensen niet vragen dat ze een dubbel leven leiden, men mag ook niet toestaan dat ze dat doen.

    Als functies vereisen dat men een dubbel leven leidt, dan moet men die functies afschaffen. Als functies of mensen die ze bekleden te ver verwijderd zijn van onze gewone menselijkheid, als ze zich uiterlijke tekenen, rechten, bezit of competenties toe-eigenen die elke mens niet ook uit zichzelf heeft, dan zal die functie niet eeuwig standhouden, noch kan de persoon die ze vervult zich daarin blijvend handhaven.



     

     


    24-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In paradisum deducant te angeli
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



    Men vraagt me wel eens: wat doet een ongelovige als hij naar een kerkelijke begrafenis ‘moet’ gaan? Of een huwelijksinzegening, een communiefeest?

    Als kind en zelfs tot ongeveer mijn 16de ben ik jarenlang elke dag naar de mis geweest, op zondag vaak twee keer: de vroegmis om nuchter te communie te kunnen gaan en nadien de hoogmis; op zondag en een flink aantal andere feestdagen vaak ook nog het lof en de vespers. En dan waren er nog de speciale gelegenheden: het veertigurengebed, waarbij er de hele tijd mensen in de kerk moesten zijn; novenen, dat is een soort bestorming van de hemel met talloze missen gedurende negen dagen; een triduum was dan maar drie dagen; bij grote feesten was je praktisch de hele dag in de kerk: Pasen, Kerstmis, Allerheiligen; op Allerzielen waren er drie missen na elkaar; er waren ook nog retraites en missies of zendingen, met heuse donderpreken; in maart was het Sint-Jozef, met aangepaste liederen zoals Ned'rig stille timmerman en een jaarlijkse bedevaart naar Leuven; in mei was het Maria, met tochten langs kapellekens in de stad en op den buiten en eindeloze rozenkransen, ook ’s avonds in de huiskring.

    Ach, het is allemaal voorbij, ik weet het wel, maar het is ook nog niet zo lang geleden en ik ben het niet vergeten. Ik was namelijk erg geïnteresseerd in al die dingen, ik verstond Latijn en kon dus vrij goed volgen, ik had ook een mooi missaal en zocht altijd de juiste gebeden voor de gelegenheid op, ik luisterde naar de preek, als ik gezondigd had (onkuisheid, natuurlijk, masturbatie, dé enige doodzonde van kinderen in hun puberteit), dan ging ik eerst biechten om met een zuiver geweten te communie te kunnen gaan… we zaten in lange rijen achteraan in de kerk of kapel aan de biechtstoel terwijl ondertussen de mis al bezig was.

     

    Godsdienst, religie, kerkelijke riten en gebruiken, het was alomtegenwoordig in onze jeugd. In de katholieke school en de jeugdbeweging en ook thuis werd er ‘ongelooflijk’ veel aandacht aan besteed, je had de stellige indruk dat niets belangrijker was dan dat. En dus wilde ik er meer over weten, wou ik alles zo goed mogelijk doen en ook de diepere grond ervan begrijpen, het priesterschap leek me zowat het hoogste wat een mens kon nastreven.

     

    Wel, hoe ik me ook ingespannen heb, het is me niet gelukt. Ik zag de leegte achter de formules, de zinloosheid van het prevelen van onbegrijpelijk Latijn door eenvoudige mensen en van zelfs in de volkstaal al even onbegrijpelijke epistelteksten van Paulus. Ik zag dat vrijwel niemand al die godsdienstigheid zo ernstig nam als ik, ook de priesters niet. Ik vond dat het niet allemaal waar kon zijn, het klopte niet, er waren zoveel interne tegenspraken. En de God waarover iedereen sprak, ik vond hem niet en toen ik daarover sprak met priesters en geestelijke raadgevers, konden ze me weinig meer zeggen dan dat ik veel moest bidden. God bleef afwezig en de godsdienst bleek meer en meer niets anders te zijn dan een systeem dat mensen hadden uitgedacht, en waar niemand het fijne van wist, en dat de meesten maar meededen omdat het nu eenmaal zo hoorde, maar dat voor niemand echt belangrijk was, om het nog zachtjes te zeggen.

     

    Niet echt belangrijk? God niet belangrijk? En het eeuwig leven? De verrijzenis? Christus, de heiligen, de kerk, de paus, de bisschoppen? Allemaal niet belangrijk? Waarom er dan zo intens mee bezig zijn, met zovelen?

     

    In mijn jeugd was de ontkerkelijking ingezet en na 1968 liepen de kerken leeg en dan ook de seminaries en talloze priesters gooiden hun kap over d’haag, zoals dat heette. Vandaag zie je nog amper een paar oude mensen in de kerk, zowel voor als achter het altaar.

     

    En toch blijven we krampachtig of gedachteloos vasthouden aan die rituelen: doop, eerste communie, plechtige communie, huwelijk, begrafenis. Ook papenvreters als ik zijn daar bij, zij het node. De overgrote meerderheid van de aanwezigen zit te wachten tot het voorbij is. In het beste geval kan men nog even meegaan in het enthousiasme of de ernst van de gelegenheid: twintig kinderen van zeven jaar aan de rand van het leven, wat minder die nog komen opdagen voor de overgang naar de puberteit; de kerkelijke huwelijksplechtigheid naast de burgerlijke, een allesbehalve zekere verzekering voor de belofte van trouw; het zijn allemaal betekenisvolle momenten, ook als je niet gelovig bent.

     

    En dan, het einde, het afscheid.

    Het is bij begrafenissen dat ik het het moeilijkst heb. Ik heb me nooit kunnen verzoenen met de dubbelzinnigheid van die riten. Enerzijds is er, gelukkig, aandacht voor het menselijk leed, voor het lijden dat elk van ons beleeft voor hij of zij de laatste snik geeft; aandacht ook voor het rouwen en het verwerkingsproces van hen die achterblijven. Maar dan, onvermijdelijk en af en toe op een domme, agressieve manier, wordt erop gewezen dat dit sterven niet het einde is, dat dit leven niet het voornaamste was, dat het werkelijke leven nog moet komen, waar geen lijden meer is en waar we God zullen zien van aangezicht tot aangezicht, je kent de formules.

     

    Vaak zingt men dit lied: ‘Niemand leeft voor zichzelf, niemand sterft voor zichzelf, wij leven en sterven voor God onze Heer, aan hem behoren wij toe’. Het verbaast me niet als ik ontdek dat het een citaat is van Paulus (Romeinenbrief, 14, 7-8). Zonder de context van de Romeinenbrief is het voor mij een onaanvaardbare voorstelling van zaken en een op zijn minst ongepaste tekst voor een begrafenis: heel ons leven hier op aarde is niets anders dan een gods-dienst, onze dood een onbelangrijke gebeurtenis, want niet wij zijn belangrijk, maar God. Denk er eens over na, en erger je met mij.

     

    Maar doe ook eens de moeite om het hele hoofdstuk 14 te lezen. Dan blijkt de tekst helemaal uit zijn kader gerukt te zijn, want Paulus heeft het over de verhouding tussen de christenen die uit het Jodendom gekomen zijn en de anderen: moeten de nieuwe christenen de joodse reinheidswetten onderhouden? Mogen ze varkensvlees eten? Moeten ze de joodse feesten vieren? Paulus zou een kans maken als koninklijk verkenner: al die regels hebben geen belang! Laat de joodse christenen doen wat ze niet kunnen laten en val de niet-joodse christenen niet lastig met besnijdenis en ongedesemd brood, dat heeft allemaal geen belang meer, want wij zijn kinderen van dezelfde vader: wie iets doet of laat, doet of laat dat omwille van God, de Ene God voor joden en niet-joden. Dat is de context en daar kan je Paulus nog volgen, het is een rationele redenering die een praktisch probleem van het jonge christendom moest oplossen. Spijtig genoeg heeft men die tekst vergeten toen de ene soort christenen de andere ging uitroeien en zeker de niet-christenen, omdat ze vlees aten op vrijdag of Pasen vierden op een andere dag dan de rooms-katholieken, of de aflaten afschaften, of zelf de Bijbel wouden lezen.

     

    Maar goed, terug naar de begrafenisrituelen. Enige tijd geleden was er op Seniorennet een enquête over het geloof in het hiernamaals en wat bleek: de overgrote meerderheid was het eens met de uitspraak: dood is dood. Wat doen dié mensen dan als ze op een begrafenis fijntjes of verwijtend op het tegendeel gewezen worden?

     

    Meestal probeer ik me niet op te winden en te denken aan de overledene of aan de mensen die hij of zij achterlaat. Maar dan betrap ik me erop dat ik alternatieve vieringen zit te bedenken, met andere teksten, met andere liederen en andere muziek, met rituelen die ten minste de mogelijkheid openlaten dat men er anders over denkt. Soms zegt de priester van dienst of zijn leek-assistent bij de communie dat niet-gelovigen zich niet verplicht moeten voelen om deel te nemen. Dat is al iets, maar ik denk verder, aan een meer zinvolle manier om gezamenlijk afscheid te nemen, met respect voor de opvatting van de meerderheid van de aanwezigen, met aandacht voor hun gevoelens van dat moment, zonder valse troost van de, laat ons eerlijk wezen, op dat ogenblik absoluut niet overtuigende verwijzingen naar de eeuwige zaligheid van het staren naar Gods aanschijn. In paradisum deducant te angeli brengt elke keer tranen in mijn ogen, maar het zijn de tranen van het definitieve afscheid, niet die van de zekerheid dat de engelen de geliefde naar het paradijs begeleiden; het is de melodie die een Pavlov-reactie veroorzaakt, de woorden zijn totaal zinloos voor mij.

     

    Dat is wat me zo ergert aan godsdienst, namelijk dat daardoor andere opvattingen, andere levenshoudingen verhinderd worden, dat mensen de verkeerde kant uitgestuurd worden en dat andere mogelijks zinvolle verklaringen en reële troost hen onthouden worden. Ik weet het wel, er zijn ook binnen de kerk mensen die proberen om het anders te doen, maar als ik uitzonderlijk zo’n eerder humanistische kerkdienst bijwoon, dan vraag ik me af: wat doen we hier nog in een kerk? Als er geen verwijzingen meer zijn naar de God die straft en beloont, naar verrijzenis en eeuwig leven voor wie gelooft en eeuwige verdoemenis voor wie dat niet doet, zijn we dan nog wel met de God van het christendom bezig, of veeleer met god, een ander woord voor, zeg maar, Alles, of het Universum, of Liefde, vul zelf maar in.

     

    Dat zijn zo wat de gedachten van iemand die zijn leven lang heeft nagedacht over godsdienst, die vaak genoeg met de engel Gods heeft geworsteld en die uiteindelijk geen vrede vindt met wat de kerk hem biedt en die daarom op zoek is naar andere waarheid, als die er al is, naar een modus vivendi, een manier om te overleven als mens onder de mensen op deze aarde, voor zijn unieke configuratie van moleculen weer uiteenvalt: in het zweet mijns aanschijns heb ik mijn brood gegeten, tot ik terugkeer naar de grond waaruit ik genomen ben, want ik ben stof en tot stof keer ik terug (Genesis 3, 19).

     

     


    19-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.handen uit uw zakken!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    We zijn allemaal individuen, uniek, eenmalig, zo voelen we het aan.

    En toch zijn er zo van die trekjes die we ook in anderen zien. Het is me al vaak opgevallen dat wij soms zo weinig origineel zijn, niet alleen in onze kledij en onze ‘accessoires’, inclusief onze wagens en onze reisbestemmingen, maar ook in onze lichaamshoudingen. Als je gaat zitten om te werken of te eten, dan plaats je je voeten meestal voor je uit, naast elkaar. Maar dat duurt niet lang: al spoedig kruipen je voeten onder je stoel, vaak in de meest krampachtige posities, tot ze pijn gaan doen. Als je wat gemakkelijker wil gaan zitten, dan schuif je je stoel achteruit en sla je je ene been over het andere; dat is ook de geliefkoosde leeshouding van de meeste mensen. Waarom? Het is niet eens een comfortabele houding, want na een paar minuten snijdt je ene been de bloedsomloop in het andere af en als je het te lang volhoudt, gaat je voet ‘slapen’. Vreemd, niet?


    Ook met je handen en armen kan je alle kanten uit: armen gekruist, links boven, rechts boven, handen gevouwen voor je, achter je, in je nek, onder je kin; een hand onder je neus, twee aan je wangen, een aan je oor, het andere gekruist: je ziet jezelf al bezig.


    En dan, let op! Wij imiteren elkaar voortdurend: als twee of drie mensen staan te praten, let dan eens op het spiegelgedrag: de ene kruist de armen en hoeps, de andere ook; de ene steekt een hand in de broekszak, de andere ook; de ene krabt in zijn haar, de andere ook. Ik heb het al vaak voor de grap gedaan: ik kruis de armen en kijk wie me volgt en echt, het lukt altijd!


    De handen in de broekzakken, daarover wil ik het ook nog even hebben. Ik weet niet hoe het bij jou thuis en op school was, maar bij ons was dat zonder meer uit den boze! Hoe dikwijls heb ik het niet gehoord: handen uit uw zakken! Waarom? Het was onbeleefd! Waarom? Bang dat we met onze balletjes en ons fluitje zouden spelen? Misschien, maar het was in alle geval iets dat je niet mocht.


    Als ik onze politici soms bezig zie, in het parlement, tijdens interviews, zelfs op het paleis: openhangende vest, das slecht gestrikt, haar niet gewassen en: handen in de zakken, ongegeneerd. Leterme valt daarin op, zoals trouwens ook door zijn vele tics met zijn handen, hij zit geen moment stil: aan de neus, aan het haar, aan zijn oren, voor zijn ogen, als je erop begint te letten word je er zelf zenuwachtig van. Meestal draagt hij ook geen pak, zelfs geen blazer of vest (een jasje, moeten we zeggen), maar een pullover, zonder das. Kunt ge u vader Eyskens of zelfs zoon Marc zo voorstellen? Het moeten niet allemaal Aalsterse mannequins of roodgestrikte playboys zijn, maar er zijn grenzen, enfin, dat vind ik toch, we betalen ze toch genoeg? Zelfs genoeg voor een deftig pak, niet dat vale afdragertje dat iemand tijdens de verkiezingscampagne zo onwennig droeg.

    En dat van die handen in de zakken: het is nog altijd beter dat de politici in hun eigen zakken zitten dan in de onze en beter dat ze met de eigen balletjes spelen dan met de onze...

    Mensjes kijken: we doen het allemaal, misschien wel bang van op of uit de toon te vallen. Maar de laatste (twintig?) jaren kijken we ons de ogen uit de kop, vooral bij de uiterlijke verschijning en het gedrag van jongeren. Daar is het hek helemaal van de dam: alles mag, niets moet, hoe opvallender en afwijkender, hoe beter, lijkt de regel te zijn, van de zeer onthullende kledij tot en met de lichaamsversieringen, tatoeëringen, piercings, haartooi en –kleur… Ik kijk er met verbazing naar, maar ook met enig plezier. Enerzijds ben ik blij dat die jonge mensen zich vrij genoeg voelen om er zo bij te lopen; anderzijds betreur ik dat zij dat vaak net niet doen om anders te zijn, maar eender, het zijn namelijk meestal modegrillen die hen opgedrongen worden door een gehaaide industrie. Al bij al hou ik toch meer van onze bonte verscheidenheid dan van de burgerlijke grijsheid van weleer.

     


    17-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In memoriam Maria Callas
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



     

    Vandaag, dertig jaar geleden, op 17 september 1977 overleed Maria Callas. Het past dat ik even stilsta bij de artieste die me als geen andere weet te ontroeren. Er zijn rond deze tijd op radio en TV voldoende programma’s die je alles over Callas vertellen wat je wil weten en er zijn genoeg boeken over haar verschenen om een hele boekenkast te vullen. EMI brengt haar studio-opnamen uit op 70 cd’s, naast de overvloed aan opnamen die er al was. Callas is nog steeds een industrie.

     

    Voor mij heeft alleen de artieste enig belang. De onzin over haar publiek privé-leven, de glamour en de publiciteit, Onassis, haar grillen, ach wat.

     

    We hebben prachtige opnames van haar optredens, live en in de studio. We hebben enkele filmopnames die ons ook haar verbluffend direct aansprekend theatertalent tonen. De rest, zelfs de interviews, ik kan ze missen, maar niet haar stem! Ik herken ze uit alle andere van bij de eerste noot, maar die vertrouwdheid heeft de ontroering niet afgesleten, elke keer weer krijg ik de tranen in de ogen, mijn keel is dichtgeknepen, ik kreun, ik schreeuw, ik zwaai met mijn armen, als ik iets wil zeggen stokt de stem me in de keel, mijn ademhaling slaat op hol, mijn hart bonst. Geen andere zanger of zangeres kan me zo aangrijpen, al luister ik met de meeste aandacht en het grootste genoegen naar vele anderen. Alleen Callas slaat me uit mijn lood, adembenemend, steeds weer, steeds weer.

     

    Ik weet niet hoe het komt, het is altijd al zo geweest, sinds ik haar als kind hoorde, al kende ik haar stem en haar repertoire toen natuurlijk minder goed. Ik weet niet wat haar zo verschillend maakt. Haar stem is, zoals men zegt, niet volmaakt. Het is wat ze ermee doet dat zo onvoorstelbaar aangrijpend is. Het is een verscheurend menselijke stem, fragiel, uiterst breekbaar als doorzichtig oud porselein, als vervaarlijk dicht bij het barsten geslepen veelkleurig kristal. Pavarotti imponeert door wat hij vrijwel moeiteloos kan, Callas breekt je hart met wat ze amper lijkt te kunnen, wat ze met haar laatste krachten aan de muziek weet te ontworstelen. Pavarotti gaat glorieus tot eenzame hoogten, Callas gaat tot het uiterste, ook van zichzelf en neemt daarbij hoorbaar risico’s, op elk ogenblik kan het onvergelijkelijke timbre van haar stem voor altijd breken, een pièce unique, een onvervangbaar meesterstuk reddeloos verloren.

    Het is wellicht die ondraaglijke spanning die je voelt in haar zo herkenbare bloedrode klankkleur, in het subtiel gesponnen legato, in de feilloos eindeloos ademloos aangehouden klagende klanken, in de nauwelijks hoorbare snik
    aan het einde, wanneer ook de dirigent en het verstomde orkest zich uit haar majestueuze betovering losmaakt en schuchter, beschroomd om het verbreken van de stilte, aarzelend naar de volgende zin gaat. Of wanneer ze als een speelse kat spetterend op de notenbalken danst en meer wonderbaarlijke versieringen in één loopje bouwt dan je voor mogelijk houdt en nog adem te over heeft voor die ene ijle verlossende hoge noot waar een Donizetti je minutenlang onverdroten in een opzwepende spanning onafwendbaar recht naartoe heeft geleid.


    Callas’ stem was een eenmalige gave, toevertrouwd aan de liefdevolle zorgen van de meest professionele artieste die de operawereld ooit heeft gekend. Maar zelfs zij kon of wou het kostbare maar kwetsbare, precaire instrument niet moeiteloos bespelen; de risico’s en de inspanning werden steeds groter, de volmaaktheid steeds moeilijker te benaderen, de lat steeds hoger gelegd, hoger dan zelfs een mens als Maria Callas kan zingen. Met haar stem is dan onvermijdelijk ook haar levenskracht gebroken, voor haar, zoals nu voor ons, bleef toen enkel de bittere, zoete herinnering over, de triomfen zo onvolmaakt onderkoeld vereeuwigd in zelfs de beste opnames. Wie eens de wereld heeft aanschouwd van op de hoogste toppen kan, eenmaal aangekomen in het dal, de blik niet meer afwenden van de glinsterend besneeuwde hoogten, de ziel niet meer bevrijden van de betovering van de al te ijle lucht.


    Wij zijn haar dankbaar voor de spectaculaire blik die ze ons heeft gegund op die onbereikbare artistieke hoogten, voor de blik ook in de donkerste hoeken van haar unieke menselijke stem en haar vertwijfeld, zo kwetsbaar artiestenhart.



     

     


    16-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Atkins' Creation: het begin en het einde
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het verhaal dat wij vertellen over het ontstaan van onze wereld zal wellicht nooit eindigen. In mijn blog van 29.04.2007 onder de titel

    Adam, Golem, Frankenstein, robot, cyborg & Co ging ik nader in op wat de Bijbel zegt over de schepping. Lees het nog eens na? Je vindt het in de lijst hiernaast.

     

    Nu las ik van P.W. Atkins The Creation, 132 pp., 1981 en dan krijg je een idee van de weg die we hebben afgelegd in 3.000 jaar en de versnelling in het laatste paar honderd jaar. Het viel mij op dat wat Atkins schrijft ten minste even poëtisch is als Genesis. De auteur is een wetenschapper, professor in scheikunde in Oxford en auteur van universitaire handboeken. In dit boekje richt hij zich evenwel nadrukkelijk tot een breed publiek. Ik vermoed dat natuurkundigen dit werk net zo gemakkelijk of moeilijk zullen vinden als wij, leken in het vak. Er wordt voordurend verwezen, op de linkerpagina’s, naar vrijwel onbegrijpelijke wetenschap, maar je hebt die verwijzingen niet nodig om te begrijpen wat op de rechterpagina’s verteld wordt en dus verliezen natuurkundigen hun professionele voorsprong, wat ook wel eens leuk is.

     

    Zoals alle poëzie is ook dit verhaal verhelderend en verhullend, neemt het illusies weg door onderliggende waarheden te ontbloten en creëert het nieuwe dromen en schijngestalten die de verborgen grond van alles moeten duiden.

     

    Uit de vele nieuwe perspectieven neem ik slechts dit ene voorbeeld.

    Wij beseffen dat de wereld bestaat uit voortdurende verandering, ook dat is een thema dat ik hier al vaak bespeeld heb. Atkins stelt dat sinds het begin (de big bang) het universum in een voortdurende spiraal van verandering aan het uitsterven is, als een tol die stilvalt of een gloeiende kool die afkoelt. Hij bedoelt dat niet alleen op astronomische schaal: elke activiteit, ook onze gedachten, zijn een manifestatie van die in essentie uitdovende evolutie. Het is als de veer van een klok die een keer opgedraaid niet anders kan dan ontspannen. Wij kunnen die kracht gebruiken, om het tijdsverloop aan te duiden, maar het is een eindige kracht: eens de veer af is, is het gedaan met onze wereld en valt de tijd stil. Niet alleen onze zon zal ooit uitdoven en onze wereld in de kou laten, uiteindelijk zal alle energie in het universum op zijn en zal alles weer een amorfe massa zijn zoals voor de oerknal.

     

    Het is een ontstellende gedachte met onwaarschijnlijke implicaties, maar ze is in al haar gruwzaamheid voor mij toch vertroostend verhelderend: er is een einde, zoals er ook een begin was, er is geen eeuwige terugkeer, geen eindeloze en daardoor ten gronde zinloze tocht.

     

    Een kort en krachtig zeer poëtisch en onvoorstelbaar origineel boekje, ik heb ervan genoten, zeker nu buiten als in een goedgekozen illustratie de jaarlijkse aftakeling van de natuur weer duidelijk wordt. De dagen zijn al een flink stuk korter, op 23 september is dag en nacht net even lang. De merels zingen niet meer en komen ook niet meer naar de voederplank. De zeven zwaluwen wervelen niet meer krijsend hoog in de lucht of in roekeloze duikvlucht laag over de huizen als boodschappers van een lagedrukgebied. De eerste canada’s kleuren hun blaren, het gras is weer diepgroen maar blijft te lang nat, pas in de late namiddag kan je het afrijden, misschien al voor het laatst. Het ontwaken is fris en de avonden aangenaam koel. De vissen in de vijver zwemmen wat trager, de libellen zijn zeldzamer en ook de vlinders verschijnen nog maar af en toe bij hun struik. Nee, onze zomer blijft niet duren, er volgt steeds een herfst en een winter, de aftakeling, de dood.

     

    Hoe dikwijls nog zullen we hoopvol in de verre lente ontwaken?

     

     

    Helaas is The Creation en de heruitgave van 1992, Creation Revisited niet gemakkelijk te vinden, en al helemaal niet in het Nederlands en dat is spijtig. Ik vond nog één exemplaar van The Creation aangeboden op eBay voor een schappelijke € 12 inclusief verzending van uit Amerika, voor Creation Revisited (hardcover) betaal je bij Amazon al gauw evenveel zónder verzendingskosten. Dat is nu het plezierige aan een tweedehandse boekenwinkel zoals In ’t profijtelijk boeksken (Westerlo, Antwerpen en Leuven): ik kocht er mijn exemplaar voor een schamele € 7.

     




    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!