Foto
Categorieën
  • etymologie (75)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (170)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    26-06-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Uriel da Costa, Een mensenleven als voorbeeld

    Een mensenleven als voorbeeld

     

    Afkomst

    Ik ben geboren in Portugal, in de gelijknamige stad, Porto in de volkstaal. Ik had ouders die tot de adel behoorden en die afkomstig waren van Joden die in dat land destijds met geweld tot het christendom gedwongen waren. Mijn vader was een waarachtig christen, een man die erg uit was op eerbewijzen en hoge prijs stelde op eerbaarheid. In zijn huisgezin ben ik eerbaar opgevoed. Aan huispersoneel ontbrak het niet. We hadden een Spaans raspaard op stal voor de ruitersport, waarin mijn vader zeer bedreven was, een voorbeeld dat ik van ver volgde. Toen ik eindelijk de opleiding had beëindigd die adellijke kinderen gewoonlijk krijgen, legde ik me toe op de studie van het recht.

    Wat mijn inborst en natuurlijke gemoedsstemming betreft, was ik van nature heel vroom en in die mate geneigd tot medelijden dat ik op geen enkele manier mijn tranen kon bedwingen, wanneer men vertelde over het onheil dat iemand anders overkomen was. Eergevoel was mij zo aangeboren, dat niets mij meer beangstigde dan eerloosheid. Van temperament was ik allesbehalve lafhartig, noch ontbrak mij de verontwaardiging wanneer de gelegenheid dat rechtvaardigde. Bijgevolg keerde ik mij terdege tegen wie hoogmoedig en onbeschaamd was en gewoon was anderen met misprijzen en met geweld kwaad te berokkenen, begerig als ik was om de zaak te dienen van de zwakkeren en me als bondgenoot veeleer met hen te verbinden.

     

    Christelijke opvoeding en twijfels

    Inzake religie heb ik in mijn leven ongelooflijk veel geleden. Zoals gebruikelijk was in dat land, werd ik opgevoed in de pontificale christelijke godsdienst. Toen ik nog een jongeling was en zeer bevreesd voor de eeuwige verdoeming, wou ik alle voorschriften nauwkeurig navolgen. Ik legde mij toe op de lezing van het Evangelie en van andere geestelijke boeken en nam de penitentieboeken van de biechtelingen door. Hoe meer ik me daarin verdiepte, hoe groter de problemen die bij mij oprezen. Uiteindelijk zonk ik weg in onontwarbare perplexiteit, angsten en benauwdheden. Ik werd verteerd door neerslachtigheid en droefheid. Het bleek mij onmogelijk nog te biechten volgens de Romeinse rite, om een volwaardige absolutie te kunnen krijgen en alles te doen wat daarvoor vereist was. Bijgevolg was ik wanhopig over mijn zielenheil, indien dat met dergelijke canons te bewerkstelligen was.

    Omdat het waarlijk moeilijk was een godsdienst te verlaten waarmee ik sinds mijn wieg vertrouwd was gemaakt en die door mijn geloof al zo diep in mij geworteld was, trok ik die in twijfel - dit gebeurde toen ik ongeveer tweeëntwintig jaar was - en vroeg me af of het niet mogelijk was dat wat er gezegd werd over het andere leven niet helemaal waar was en of het geloof dat men daaraan hechtte wel goed met de redelijkheid overeenstemde. Want het was zo dat de rede zelf heel wat aanvoerde en me voortdurend in het oor fluisterde wat daarmee helemaal in tegenspraak was. Met mijn gemoed zo in twijfel hield ik mij stil en kwam uiteindelijk tot het besluit dat het voor mij hoe dan ook onmogelijk was om mijn zielenheil na te streven door die weg te blijven gaan. Ik was, zoals gezegd, in die tijd bezig met mijn juridische studies en toen ik vijfentwintig was, deed de gelegenheid zich voor om een kerkelijk beneficie te bekomen, met name het eerbare ambt van schatbewaarder van een collegiale kerk.

     

    De wet van Mozes

    Omdat ik werkelijk in de pontificale christelijke godsdienst geen rust vond en ik verlangde een andere aan te hangen en me bewust was van de grote twisten tussen de christenen en de joden, nam ik de boeken van Mozes en de Profeten door. Daar vond ik een en ander dat niet weinig in tegenspraak was met het nieuwe verbond en waarin het woord van God minder moeilijkheden opleverde. Overigens was het ook zo dat aan het oude verbond zowel de joden als de christenen geloof hechtten, aan het nieuwe enkel de christenen. Toen ik eindelijk aan Mozes geloofde, meende ik dat ik ook de wet moest naleven, aangezien het zo was dat hij aanvoerde dat hij alles van God had vernomen en verklaarde dat hij een eenvoudige tussenpersoon was, door God zelf tot die taak geroepen, of veeleer ertoe gedwongen (zo misleidt men kinderen).

    Toen ik eenmaal tot dat besluit was gekomen, en omdat het in dat land niet toegelaten was om deze godsdienst op enigerlei wijze te belijden, overwoog ik om mijn domicilie te wijzigen en mijn eigen geboorteland te verlaten. Met het oog daarop aarzelde ik niet om dat kerkelijk beneficie over te dragen aan iemand anders, zonder me zorgen te maken om het voordeel of de eer die daaruit voorvloeide zoals gebruikelijk was bij het volk aldaar. Ik liet inderdaad een mooi huis achter, gelegen in een uitstekend deel van de stad en dat mijn vader had gebouwd. Vervolgens gingen we scheep, niet zonder groot gevaar: het was aan hen die van Joodse afkomst waren niet toegestaan om het land te verlaten zonder een speciale toelating van de koning; mijn moeder en ikzelf en mijn broers, aan wie ik, door broederliefde bewogen, deze geloofszaken had medegedeeld die me het meest algemeen aanvaard leken, terwijl ik over andere mijn twijfels had; dit had ernstige gevolgen voor mij kunnen hebben, zo gevaarlijk is het om in dat land over die zaken te spreken. Eindelijk kwamen wij na de zeereis aan te Amsterdam, waar we joden vonden die vrijuit handelden. Meteen hebben we voldaan aan het wettelijk voorschrift van de besnijdenis.

     

    Eerste confrontatie met de farizeeën

    Na verloop van weinige dagen heb ik ondervonden dat de gebruiken en voorschriften van de joden allerminst overeenstemden met datgene wat door Mozes voorgeschreven is. Daar waar de wet waarlijk zuiver dient onderhouden te worden, zoals de wet zelf ook verordent, hebben zij die de wijzen van de joden genoemd worden, ten onrechte heel wat uitgevonden dat geheel en al afwijkt van de wet. Derhalve kon ik mij niet weerhouden, ik dacht zelfs dat ik iets zou doen dat God welgevallig was door vrijmoedig de wet te verdedigen. Maar die joodse wijzen van heden ten dage zijn erg gehecht aan hun gebruiken en hebben een verderfelijke inborst behouden, in die mate dat ze zich hevig beijveren ten gunste van de sekte en de instellingen van de verfoeilijke farizeeën, tot hun eigen persoonlijk voordeel. Zo werd hen overigens terecht verweten dat zij de voorste zetels in de tempel innemen en het eerst worden begroet in de marktplaats.

    Zij konden dan ook op generlei wijze dulden dat ik zelfs maar in het geringste met hen van mening zou verschillen, maar eisten dat ik in alles zonder overtredingen hun voetsporen zou volgen. Deed ik dat niet, dan bedreigden zij mij met verwijdering uit de gemeenschap en met verbod op contact met eenieder, zowel in godsdienstige zaken als in menselijke. Het zou echter allerminst betamelijk zijn indien, uit vrees voor zoiets, iemand als ik de vlucht zou nemen, ik die omwille van mijn vrijheid aan mijn geboorteland en andere voordelen had verzaakt; mij onderwerpen aan mensen die bovendien niet over de nodige jurisdictie beschikten, was in een dergelijke kwestie noch vroom, noch manhaftig. Ik besloot om alles te verdragen en in mijn opvatting te volharden. Bijgevolg ben ik door hen geëxcommuniceerd van alle contact met anderen. Zelfs mijn eigen broers, die ik destijds had ingewijd, liepen mij voorbij zonder mij te groeten op straat, uit vrees voor hen.

     

    Het controversiële boek

    Toen de zaken er zo voorstonden, besloot ik om een boek te schrijven, waarin ik de gerechtigdheid van mijn zaak zou aantonen en vanuit de wet zelf op heldere wijze de ijdelheid zou bewijzen van die zaken die de farizeeën aanvoeren en onderhouden en de weerzin die hun tradities en instellingen oproepen bij de wet van Mozes. Toen ik daarmee begonnen was, geviel het mij (het past dat ik alles openlijk en naar waarheid vertel zoals het gebeurd is) dat ik met overtuiging en vastbesloten toetrad tot de mening van hen, die de beloning en de straf van de oude wet beperken tot het tijdelijke en allerminst bedacht zijn op het andere leven en de onsterfelijkheid van de zielen. Ik steunde mij onder meer op dit argument, dat de voornoemde wet van Mozes daarover geheel en al zwijgt en niets anders oplegt aan wie de wet naleeft of overtreedt, dan een beloning of straf die tijdelijk is.

    Zodra mijn vijanden doorhadden dat ik tot die opvattingen gekomen was, verheugden zij zich uitermate, ervan overtuigd dat zij zich verzekerd hadden van een behoorlijk grote steun vanwege de christenen, die volgens een bijzonder geloofspunt, gesteund op de wet van het Evangelie, waarin uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van eeuwig heil en straf, de onsterfelijkheid van de ziel geloven en aanvaarden. Met die intentie voor ogen en om mij het zwijgen op te leggen over de andere kwesties en me gehaat te maken bij die christenen, en nog voor mijn boek dat ik aan het schrijven was in druk was gegeven, lieten zij een boek verschijnen van de hand van een zekere arts, onder de titel Over de onsterfelijkheid van de zielen.

    In dat werkje kastijdde die arts mij copieus, als zou ik de opvattingen van Epicurus verdedigen (in die tijd had ik over Epicurus kwalijke ideeën en sprak mij vermetel over hem uit, zonder met hem kennis gemaakt te hebben of hem gehoord te hebben, op grond van onheuse verhalen van anderen; nadien heb ik naar waarheid van enkele waarheidlievende personen een oordeel over hem vernomen, evenals zijn leer zoals hij was en ik betreur dat ik ooit een dergelijk man als dom en infaam bestempelde, terwijl ik zelfs nu niet volledig over hem kan oordelen, omdat zijn geschriften mij onbekend zijn). Wie immers de onsterfelijkheid van de ziel ontkent, is maar een stap verwijderd van het afzweren van God.

    Hun kinderen, opgehitst door de rabbijnen en door hun ouders, troepten bijeen in de straat en beschimpten me met opgewonden stem en wekten mijn woede op met allerhande beledigingen en riepen me toe: ketter! Afvallige! Op een keer verzamelden zij zich zelfs voor mijn deur, gooiden met stenen en lieten niets onverlet om mij te verontrusten, zodat ik zelfs in mijn eigen huis niet meer gerust bezig kon zijn. Toen dat tegen mij gerichte boek was verschenen, bereidde ik mij meteen voor op mijn verdediging en schreef daartegen een ander boek, waarin ik de onsterfelijkheid met alle kracht bestreed, hier en daar en passant zaken vermeldend waarin de farizeeën afwijken van de wet van Mozes. Zodra dit boekje verschenen was, kwamen de senatoren en de Joodse magistraat bijeen en stelden over mij een beschuldiging op bij de openbare magistraat, zeggende dat ik een boek had geschreven waarin ik de onsterfelijkheid van de zielen ontkende en niet alleen hen krenkte maar ook de christelijke godsdienst ontwrichtte. Op grond van die aanklacht van hen ben ik naar de gevangenis geroepen en na een verblijf aldaar van acht of tien dagen ben ik onder borgtocht vrijgelaten: de Schout eiste van mij een onderpand en uiteindelijk ben ik veroordeeld om hem driehonderd florijnen te betalen, met verbeurdverklaring van de boeken.

     

    Ondanks twijfels over de wet van Mozes: verzoening

    Nadien heeft het verloop van de tijd, waarin de ervaring en de jaren veel hebben duidelijk gemaakt en bijgevolg de mening van een mens hebben veranderd, me opnieuw doen twijfelen. Het betaamt, zoals ik al zei, om vrijmoedig te spreken; wat zou het niet toegestaan zijn aan iemand die als het ware een testament opmaakt, om aan de mensen een verantwoording achter te laten van zijn leven, een waarachtig voorbeeld van menselijk onheil en althans ten dode de waarheid te verhalen? Ik trok in twijfel dat de wet van Mozes voor die van God moest gehouden worden. Er was immers veel dat het tegendeel aantoonde, of liever, dat me dwong om dat te zeggen. Ik besloot ten slotte dat de wet van Mozes dat niet was, doch slechts een verzinsel van de mensen, zoals er ontelbare andere in de wereld geweest zijn. Veel was immers strijdig met de wet van de natuur; als schepper van de natuur kon God niet met zichzelf in tegenspraak zijn en in tegenspraak zou hij zijn, indien hij de mensen zou opdragen dingen te doen die in strijd waren met de natuur, waarvan men zegt dat hij de schepper is.

    Toen ik tot dat besluit was gekomen, zei ik tot mezelf: wat nut heeft het (en ik wou dat een dergelijke gedachte nooit in mijn gemoed was binnengeslopen) dat ik totterdood in deze situatie zou blijven, gescheiden van gemeenschap met deze oudsten en dit volk, temeer daar ik een balling was in deze streken, niet vertrouwd met de burgers en zelfs hun taal onkundig? Het zou genoegzamer zijn om in hun gemeenschap te komen en hun voetsporen te volgen zoals ze wensten en, zoals men zegt, als een aap onder de apen te handelen. Aangezet door die overweging keerde ik terug in hun gezelschap en trok mijn uitspraken weer in, en dit na verloop van vijftien jaren, die ik van hen gescheiden had doorgebracht. Een neef van mij was nu als het ware de tussenpersoon voor deze verzoening.

     

    Nieuwe beschuldigingen

    Na verloop van enige dagen werd ik aangeklaagd door een kind, de zoon van mijn zuster, die bij mij thuis was, over het voedsel, de bereidingswijze en andere kwesties, waaruit bleek dat ik geen jood was. Wegens deze aanklacht braken nieuwe en bittere twisten uit. Die neef van mij immers, van wie ik vermeldde dat hij de tussenpersoon was geweest voor de verzoening, was van oordeel dat mijn daad hem te schande maakte; hij was inderdaad zeer hoogmoedig en arrogant, nu eens onvoorzichtig, dan ook weer onbeschaamd. Hij is openlijk tegen mij ten strijde getrokken en schaarde al mijn broeders achter zich en liet niets onverlet dat ook maar enigszins kon bijdragen tot mijn ondergang en de verguizing van mijn eer, mijn bezit en bijgevolg mijn leven. Hij verhinderde een huwelijk dat ik op het punt stond aan te gaan; ik had toen inderdaad mijn echtgenote verloren. Hij zorgde ervoor dat een broer van mij sommige van mijn bezittingen die hij in handen had, achterhield en verstoorde zo de zakelijke relaties die er tussen ons waren. Wegens de situatie waarin ik mij toen bevond, heeft mij dat zoveel nadeel berokkend als nauwelijks gezegd kan worden. Het moge volstaan nu te stellen dat deze man mijn meest gevaarlijke vijand was inzake mijn eer, mijn leven, mijn have en goed.

    Naast deze oorlog binnen onze familie, zoals ik die noemde, was er een andere, publieke oorlog, namelijk met de rabbijnen en het volk, die mij begonnen te haten met vernieuwde woede en zij brachten onbeschaamd allerlei tegen mij in, zodat ik mij terecht van hen afkeerde. Daarbij gebeurde er nog iets anders. Ik had immers toevallig een gesprek met twee personen die naar deze stad waren gekomen vanuit Londen, de ene een Italiaan, de andere daarentegen een Spanjaard; het waren christenen, niet van Joodse origine en zij gaven aan behoeftig te zijn en vroegen mijn raad over wat nodig was om tot de gemeenschap van de Joden toe te treden en over te gaan tot hun godsdienst. Ik gaf hun de raad dat niet te doen, maar veeleer zo te blijven: ze wisten immers niet wat voor een juk ze zich op de nek zouden halen. Onderwijl waarschuwde ik hen om namens mij niets aan de joden bekend te maken, wat ze me ook beloofden. Die kwaadwillige personen waren uit op kwalijk gewin, dat ze hoopten zo te zullen ontvangen en als dank maakten ze alles bekend aan de farizeeën, mijn dierbaarste vrienden.

     

    De aanklacht

    Daarop zijn de voornaamsten van de synagoge bijeengekomen, de rabbijnen zijn in woede ontstoken en de brutale menigte riep met luide stem: kruisig hem, kruisig hem! Ik werd voor de grote raad gedaagd en zij legden mij voor wat zij tegen mij hadden, met gedempte en droevige stem als was het een halszaak; ze verkondigden ten slotte dat, als ik een Jood was, ik hun oordeel moest afwachten en eraan voldoen; deed ik dat niet, dan zou ik nogmaals geëxcommuniceerd worden. Wat een voortreffelijke rechters, die wel rechters zijt om mij te benadelen, maar wanneer ik uw oordeel nodig heb om mij te vrijwaren van het geweld van een ander en erover te waken dat ik ongedeerd blijf, dan zijt gij geen rechters maar de vuigste slaven, onderworpen aan vreemd gezag. Wat is uw oordeel waaraan gij wilt dat ik me onderwerp?

    Alsdan werd een aanklacht voorgelezen waarin stond dat ik in rouwkledij gehuld de synagoge moest betreden, een zwarte kaars in de hand en een aantal vastgelegde woorden uitbraken, door hen voorgeschreven en afschuwelijk genoeg, in het openbaar en in aanwezigheid van de opgehitste gemeenschap, woorden die de ongerechtigheden die ik bedreven had tot in de hemel opvoerden. Vervolgens moest ik dulden dat ik in het openbaar in de synagoge gegeseld werd met een lederen zweep, of strengen. Vervolgens moest ik mij neerleggen op de drempel van die synagoge zodat iedereen over mij heen stapte, en op bepaalde dagen vasten. Toen de aanklacht was voorgelezen laaide mijn gemoed op en brandde in mij een onblusbare woede. Maar ik beheerste me en antwoordde gewoon dat ik aan zoiets niet kon voldoen. Toen ze mijn antwoord gehoord hadden, besloten zij mij weerom te verwijderen uit de gemeenschap.

     

    Ballingschap

    Maar daarmee niet tevreden, spuwden velen onder hen wanneer ze mij op straat tegenkwamen en ook hun kinderen deden dat, door hen aangezet. Ik werd alleen maar niet gestenigd, omdat de toelating ontbrak. Die strijd duurde zo zeven jaar en gedurende die tijd heb ik ongelooflijke dingen ondergaan. Zoals ik zei waren er twee legers tegen mij in het geweer, de ene strijdmacht die van het volk, de andere die van mijn naasten, die om zich op mij te wreken het op mijn eer gemunt hadden. Zij rustten niet alvorens ze mij uit mijn eerdere situatie hadden verdreven; ze zeiden immers onder elkaar: hij zal niets doen behalve onder dwang, dus moet hij gedwongen worden. Als ik ziek was, was ik eenzaam ziek. Als enige andere last mij geviel, hielden ze dat onder hen voor een felbegeerde uitkomst. Wanneer ik voorstelde dat iemand uit hun midden scheidsrechter zou zijn om tussen ons recht te spreken, kon dat geenszins. Over dergelijke zaken spreken met de magistraat, wat ik ook begon te proberen, was een zeer lastige onderneming. Lang was immers de weg om bij het gerecht een proces aan te spannen, waar naast vele andere lasten talrijke nevenkwesties en verdagingen gebruikelijk waren.

    Zij zeiden maar al te vaak: onderwerp je aan ons, wij zijn immers als vaders voor jou, en denk of vrees niet dat wij u gemeen zullen behandelen. Zeg nu een keer dat ge bereid zijt om alles te volbrengen wat wij u opgelegd hebben en laat dan de afloop van de kwestie aan ons over, wij zullen immers alles doen zoals het betaamt. Mocht ik over deze kwestie van mening veranderen, dan ware een dergelijke onderwerping en aanvaarding, met geweld afgedwongen, voor mij ongemeen schandelijk.

    Niettemin, om deze aangelegenheid tot een einde te brengen en me eens te verklaren met haar afhandeling, overwon ik mijn weerstand en nam het vaste besluit om alles te aanvaarden en te ondergaan wat ze wilden. Immers, indien er mij afschuwelijke zaken zouden opgelegd worden en oneerbare, zouden die veeleer voor mijn zaak pleiten, tegen henzelf in en aan het licht brengen hoe hun gevoelens tegenover mij waren en hoe goed ze te vertrouwen waren. En uiteindelijk is duidelijk geworden hoe afschuwelijk en verwerpelijk de zeden zijn van die lieden, die de meest eervolle mensen afschuwelijk misbruiken als waren het de meest gemene slaven. Ik zei hun immers: ik zal alles vervullen wat gij mij maar hebt opgelegd.

     

    De tuchtiging

    Hoor mij nu aan, eenieder die eerlijk, bedachtzaam en menselijk is en overweeg keer op keer, uw geestesoog strak gevestigd, welk een oordeel die lieden over mij geveld hebben, inzonderheid lieden die aan een vreemd gezag onderworpen zijn, en dit zonder enige overtreding van mijn kant.

    Ik trad de synagoge binnen, die vol was met mannen en vrouwen; zij waren immers gekomen voor het spektakel. Toen het ogenblik aangebroken was, beklom ik het houten spreekgestoelte in het midden van de synagoge, bestemd voor de bijeenroeping en andere functies; met heldere stem las ik het geschrift voor dat zij hadden opgesteld en waarin een bekentenis was opgenomen, onder meer dat ik het verdiende om duizendmaal te sterven voor de feiten die ik had gepleegd, namelijk verbreking van de sabbat, het niet onderhouden van het geloof, dat ik in die mate geweld aandeed, dat ik zelfs anderen ervan overtuigde om niet in te treden in het Jodendom. Om daarvoor te boeten wilde ik me onderwerpen aan hun verordening en voldoen aan die zaken die me waren opgelegd, belovend dat ik in het vervolg niet opnieuw zou vervallen in dergelijke ongerechtigheden en misdaden.

    Na deze voorlezing stapte ik af van het spreekgestoelte; de hogepriester kwam naar me toe en fluisterde me in het oor dat ik me naar een bepaalde hoek van de synagoge moest verwijderen. Ik wendde mij naar die hoek en een deurwachter zei dat ik mij moest ontbloten. Ik ontblootte mijn lichaam tot aan de gordel, bond een linnen hoofddoek om, trok mijn schoenen uit en hief mijn armen op, met mijn handen een soort van zuil omvattend. De deurwachter kwam naderbij en maakte mijn handen met een soort band vast aan de zuil. Toen dit gedaan was, kwam de voorzanger naderbij, nam de zweep en sloeg mijn lenden met negenendertig slagen, volgens de traditie: het voorschrift van de wet was immers dat men de veertig slagen niet zou overschrijden; deze lieden waren zo godsvruchtig en nauwgezet dat ze erop letten niet te zondigden door er teveel te geven. Tijdens de tuchtiging werd een psalm gezongen.

    Toen dit vervuld was, ging ik op de grond zitten en de voorganger, of wijze (hoe lachwekkend zijn de menselijke aangelegenheden!) kwam naderbij en ontsloeg mij van de excommunicatie. Zo werden mij alreeds de poorten des Hemels geopend die mij, tevoren met de allersterkste grendels afgesloten, van de drempel en de toegang uitsloten. Daarna trok ik mijn kleren weer aan en begaf me naar de dorpel van de synagoge, legde me neer en de huisbewaarder ondersteunde mijn hoofd. Dan stapten allen, die naar buiten kwamen, over mij heen, dat wil zeggen ze hieven één voet op en stapten over het onderste deel van mijn onderbenen heen. Dat deden ze allen, jong zowel als oud. Er zijn geen apen die aan mensenogen meer ongerijmd gedoe of meer lachwekkende gedragingen kunnen ten toon spreiden. Toen deze opdracht volbracht was en er dan niemand meer achterbleef, stond ik op die plaats op en de man die mij had bijgestaan, stofte mij af, opdat niemand zou zeggen dat zij mij niet met respect hadden bejegend: daar waar ze met de zweep hadden gekastijd, hadden ze anderzijds getreurd en mijn hoofd gestreeld. Ik begaf me naar huis.

     

    Verontwaardiging

    O, meest onbeschaamde van alle mensen! O, meest vervloekte vaders, van wie ik geen enkele wet hoefde te vrezen! Dat wij u hiervoor zouden geselen, zeiden ze, we denken er niet aan! Moge elkeen die het hoort nu oordelen wat een spektakel het was om een oudere man te zien, niet onbedeeld door het lot, van nature boven alles waarheidlievend van aard, in een publieke bijeenkomst in aanwezigheid van allen, mannen zowel als vrouwen en kinderen ontbloot, geslagen met de zweep op bevel van rechters en wel van zulke rechters, dat het veeleer verwerpelijke slaven zijn dan rechters. Moge men overwegen wat een smart het was om aan de voeten van zijn meest boosaardige vijanden neer te vallen, van wie men zoveel kwaad en onrecht moest aannemen en zich op de grond gelegen met voeten te laten treden.

    Wat nog erger is, een onnatuurlijk mirakel, een gruwelijk monster, de aanblik waarvan men verafschuwt en vlucht, zo moge terecht gezegd worden: men stelle zich voor dat mijn natuurlijke broeders uit dezelfde schoot, geboren uit dezelfde vader en moeder, samen opgevoed in hetzelfde gezin, te dien einde alles in het werk gesteld hebben, geen oog hebbend voor de liefde waarmee ik hen steeds heb liefgehad, zoals mij immers eigen was en aangeboren; noch voor de vele weldaden die ze tijdens hun leven van mij hadden aangenomen; in ruil daarvoor viel mij als vergoeding oneer te beurt, verdoemenis, kwaad, zoveel afschuwelijks en onuitsprekelijks, dat ik schroom om het te verhalen.

    Zij die me zo haatten en nooit genoeg kunnen verfoeid worden, zeiden dat ze mij rechtmatig straffen hadden opgelegd, als voorbeeld voor anderen, opdat nadien niemand zich zou durven verzetten tegen hun leerstellingen of iets tegen de wijzen zou schrijven. O grootste schurken van de hele mensheid en vaders van alle leugen! Hoeveel meer terecht ware het dat ik u zou bestraffen als een voorbeeld, opdat gij daarna niet onbeschaamd zoiets zou aandurven tegen waarheidlievende personen, die bedrog haten, vrienden van de hele mensheid zonder onderscheid, van wie gij de gemene vijanden zijt, aangezien gij alle volksgroepen minacht en hen onder de beesten rekent, terwijl alleen gij tot in de hemel onbeschaamd tekeer gaat, uzelf vleiend met uw leugens, terwijl gij niets hebt om u werkelijk op te beroemen.

    Tenzij misschien uw roem hierin bestaat dat gij bannelingen zijt, door allen geminacht en gehaat wegens uw belachelijke en exquise gewoonten, door middel waarvan gij u van de rest van de mensen wilt distantiëren. Indien gij u echter wilt beroemen op eenvoud van leven en rechtvaardigheid, wee u, die daarin zonder twijfel de minderen van de meesten zult blijken. Daarom zeg ik: ik wou, mocht ik over de kracht beschikken, dat ik op hen wraak kon nemen voor het allerergste kwaad en het vreselijkste onrecht waarmee zij mij hebben overladen en waarom ik het leven zelf grondig heb gehaat. Welk eerzaam mens zou het immers lijdzaam ondergaan om een eerloos leven te leiden? En zoals iemand terecht gezegd heeft: ofwel leven zoals het hoort, ofwel eervol sterven past de nobele mens.

     

    Een tegen allen

    Mijn zaak is immers zoveel rechtvaardiger dan de hunne, als de waarheid de leugen te boven gaat. Zij zetten zich in voor het bedrog, om mensen te misleiden en tot slaaf te maken. Ik echter voor de waarheid en voor de natuurlijke vrijheid van de mensen en het betaamt veeleer dat zij, vrij van vals bijgeloof en van de meest zinloze riten, een leven leiden dat mensen niet onwaardig is. Ik geef toe dat het mijn zaak meer had gediend indien ik van meet af aan zou gezwegen hebben en aanvaardend wat er in de wereld gebeurt, mijn mond had gehouden. Dat komt immers goed uit voor wie met mensen moeten omgaan, zodat zij niet door een onwetende menigte noch door onrechtvaardige tirannen verdrukt worden, zoals gewoonlijk gebeurt. Eenieder immers die bezorgd is voor zijn eigenbelang zet zich in om de waarheid te verdrukken, spant valstrikken voor de kleinen en treedt het recht met voeten. Maar nadat ik, misleid door een onware godsdienst onvoorzichtig het strijdperk had betreden, ware het beter met lof ten onder te gaan, of anders te sterven zonder die smart, die bij eerzame mensen samengaat met smadelijke vlucht of ongepast geduld.

    Zij beroepen zich gewoonlijk op hun aantal. Gij alleen moet het afleggen tegenover ons, die met velen zijn. Vrienden, het is best nuttig dat de ene toegeeft aan de meerderheid, opdat hij niet door hen verscheurd wordt. Maar niet alles wat nuttig is, is meteen eervol. Eervol is het voorwaar niet om oneervol te wijken en aan de gewelddadigen en de onrechtvaardigen de overwinning te laten. Gij moet daarom bevestigen dat moed lovenswaardig is en aan hoogmoedigen weerstaan zoveel als mogelijk is, opdat zij niet door kwaad te doen en door voordeel te halen uit hun boosaardigheid van dag tot dag nog meer hoogmoedig worden. Het is echter eerzaam en een vroom en genereus mens waardig, om nederig te zijn met de nederigen, een schaap onder de schapen; maar het is dwaas en men moet het eerloos en laakbaar noemen indien men de strijd met leeuwen aangaat en de houding van een schaap aanneemt.

    Want indien men het als een van de meest eervolle zaken beschouwt om voor het vaderland te strijden totterdood, omdat het vaderland iets van ons is, waarom dan niet voor onze eigen eer, die uitermate de onze is en zonder dewelke wij niet goed kunnen leven, tenzij we misschien als smerige varkens willen rollen in de allersmerigste modder van het winstbejag. Maar mijn gruwelijke spotters zeggen dat hun recht helemaal gesteund is op hun groot aantal: wat kan jij alleen tegen zovelen? Ik bevestig en betreur dat ik door uw overmacht word overweldigd; maar door die gedachten en uw uitspraken rijst in mijn inborst nog meer woede op en schreeuwt het uit dat het gewetenloos is om tegenover goddelozen, hoogmoedigen, hooghartigen en onverzettelijken met eerbied tewerk te gaan. Dat was mijn woord, maar de krachten ontbraken mij.

     

    Verstoten

    Ik weet dat die tegenstanders van mij, met de bedoeling mijn naam te besmeuren bij het ongeletterde volk, gewoon waren om te zeggen: die daar is geen jood, geen christen, geen mohammedaan. Let maar liever op wat je zegt, farizeeër. Want gij zijt blind en terwijl ge van boosaardigheid overloopt, slaat ge toch toe als een blinde. Ik vraag u, zeg me wat ge mij zoudt zeggen indien ik een christen was? Het is duidelijk dat ge zoudt zeggen dat ik de vuigste van alle afgodendienaars ben en dat ik met Jezus van Nazareth als leraar van de christenen, van de ware God straffen zou krijgen waarbij ik het leven zou inschieten. Indien ik een mohammedaan was, dan wist iedereen meteen met welke eerbetuigingen ge me zoudt overstelpen. Op die manier kan ik mij nooit aan uw gezeur onttrekken en is er maar een uitweg, namelijk aan uw knieën neervallen en uw smerige voeten kussen, ik bedoel uw goddeloze en vreesaanjagende leer.

    Ik bid u, kent ge een andere godsdienst dan die ik vermeldde, waarvan ge de laatste twee voor vals houdt en niet zozeer godsdiensten noemt maar een afkering van de godsdienst. Ik hoor u al zeggen dat ge tot hier toe slechts één godsdienst kent, die waarlijk een godsdienst is en door middel waarvan de mensen aan God kunnen behagen. Indien immers alle volkeren, met uitzondering van de Joden (want het hoort zo te zijn dat gij altijd van de anderen gescheiden zijt en u niet verbindt met het gewone volk en de eerlozen), de zeven voorschriften zouden naleven waarvan gij zegt dat Noah ze naleefde en anderen die voor Abraham leefden, dan is dat voldoende voor hun heil. Bijgevolg is er inderdaad volgens u een andere godsdienst, waarin ik kan ingewijd worden, ook al ben ik van Joodse origine. Ik zal derhalve met smeekbeden van u afsmeken dat gij mij vergunt om mij te mengen onder die andere menigte; verkrijg ik dat niet van u, dan neem ik zelf de toelating.

     

    De ware wet

    O blinde farizeeër! Gij hebt de wet vergeten die de eerste is en er was sinds het begin en er altijd zal zijn en ge vermeldt niettemin andere wetten, die later een aanvang namen en die ge vervloekt, met uitzondering van die van u, die anderen ook veroordelen, of ge het wilt of niet, op grond van de ware rede, die de echte norm is voor die natuurlijke wet, die gij vergeten hebt en die ge graag wilt begraven, zodat ge uw verfoeilijk juk kunt leggen op de nek van de mensen, hun gezonde geest in verwarring brengt en hen onmondig maakt.

    Maar nu we daartoe gekomen zijn, past het dat ik er even blijf bij stilstaan en dat ik de lof van deze primordiale wet niet helemaal verzwijg. Ik zeg daarom dat deze wet gemeenschappelijk is en aan alle mensen aangeboren, door het feit zelf dat ze mensen zijn. Die wet verbindt hen allen door wederzijdse liefde, kent geen verdeeldheid, die de oorzaak en de oorsprong is van alle haat en van het allergrootste kwaad. Die wet is de leermeester voor het goede leven, maakt het onderscheid tussen recht en onrecht, tussen het vuige en het eervolle. Al het beste in de wet van Mozes of in enig andere, bevat de wet van de natuur helemaal en volmaakt in zich en zodra men ook maar enigszins afwijkt van deze natuurlijke norm, ontstaat er meteen tweedracht, ontstaat er meteen een scheiding van de geesten en kan er geen rust komen. Wijkt men er echter op belangrijke wijze van af, wie zal dan bij machte zijn om het kwaad op te sommen en de afschuwelijke monsters die in deze afdwaling hun oorsprong vinden, en hun gevolgen?

    Wat heeft de wet van Mozes of gelijk welke andere voor voortreffelijks, met betrekking tot de gemeenschap van de mensen, zodat de mensen behoorlijk met elkaar samenleven en goed overeenkomen? Voorzeker is het eerste: zijn familieleden eren, vervolgens: zich niet vergrijpen aan het goed van een ander, of dit goed behoort tot het leven, de eer, of andere zaken die bevorderlijk zijn voor het leven. Ik vraag je: wat in deze regels is niet vervat in de wet van de natuur en de ware norm die tot ons gemoed behoort? Van nature beminnen wij onze kinderen, kinderen hun ouders, een broer zijn broer, een vriend zijn vriend. Van nature wensen wij dat al ons bezit veilig is en haten wij diegenen die onze vrede verstoren en hen die onze eigendommen van ons willen afnemen, met geweld of door list.

    Uit deze natuurlijke wens van ons volgt het klare besluit, te weten dat wij die overtredingen niet mogen begaan, die wij bij anderen veroordelen. Indien wij immers anderen veroordelen omdat zij ons bezit ontvreemden, veroordelen wij meteen onszelf indien wij ons aan dat van een ander vergrijpen. Ziedaar een eenvoudig principe dat wij hebben dat in elke wet geldt. Wat het voedsel betreft, dat laten wij over aan de artsen; zij kunnen ons immers genoegzaam passend onderrichten welk voedsel heilzaam is en welk daarentegen schadelijk kan zijn. Wat echter de andere ceremoniëlen betreft, de rituelen, de regels, de offeranden, de tienden (een uitzonderlijke bedriegerij, waarbij iemand op schandelijke wijze geniet van het werk van een ander), helaas, helaas! Hoe betreuren wij het dat wij in dergelijke labyrinten terechtgekomen zijn door de boosaardigheid van mensen.

    De ware christenen, die dit hebben ingezien, verdienen stellig onze lof omdat ze al die zaken naar de verbanning verwezen hebben en alleen die behouden hebben, welke ze als moreel verantwoord beschouwden voor het goed leven. Wij leven niet goed wanneer we veel onbeduidende dingen onderhouden, we leven daarentegen goed wanneer we op redelijke wijze leven. Men zou kunnen zeggen dat de wet van Mozes of het Evangelie iets bevat dat hoogstaander en volmaakter is, met name dat wij onze vijanden moeten liefhebben, en wat de natuurwet niet vermeldt. Daarop antwoord ik, zoals ik voorheen al zei: indien wij van de natuur afwijken en iets gaan uitvinden dat meer is, ontstaat meteen tweedracht en wordt de rust verstoord. Wat baat het dat mij onmogelijke dingen worden opgedragen, die ik niet kan vervullen! Indien men stelt dat het van nature onmogelijk is om zijn vijanden lief te hebben, komt daar niets anders van dan droefheid van gemoed. Het is immers van nature niet helemaal onmogelijk om zijn vijanden goed te behandelen (dat kan ook gebeuren zonder liefde), omdat de mens, algemeen gesproken, een natuurlijke neiging heeft tot eerbied en meevoelen. Bijgevolg kunnen we niet absoluut ontkennen dat een dergelijke perfectie in de natuurwet begrepen is.

     

    De valse wet

    Laten we nu dit bekijken, met name welke kwalijke zaken ontstaan, wanneer wij al te zeer van de natuurwet afwijken. Wij zegden dat er tussen ouders, kinderen, broers en vrienden een natuurlijke liefdesband is. Een dusdanige band vernietigt en vervaagt een positieve wet, of het nu die van Mozes is, of van om het even wie anders, wanneer die voorschrijft dat een vader, broer, echtgenoot of vriend, zijn zoon, broer, echtgenoot of vriend moet doden of verraden voor de godsdienst, of wanneer een dergelijke wet iets voorschrijft dat meer is en superieur en dat niet door de mensen kan nageleefd worden; en wanneer het nageleefd zou worden, ware dat de hoogste misdaad tegen de natuur, want de natuur verafschuwt dergelijke zaken. Maar wat zou ik dat nog vermelden, wanneer de mensen in die mate in waanzin vervallen zijn, dat ze hun eigen kinderen aan afgoden, die ze goddeloos vereren, als brandoffer aanbieden en in die mate afwijken van de natuurlijke norm en hun natuurlijke vaderlijke gevoelens zo besmeuren.

    Hoeveel aangenamer ware het wanneer de mensen zich hielden aan de natuurlijke grenzen en nooit dergelijke vreselijke uitvindsels zouden bedenken! En wat te zeggen over de terreur en de bezwarende angsten, waarin de boosaardigheid van de mensen anderen doet belanden. Niemand hoefde daaronder te lijden, indien men enkel naar de natuur zou luisteren, die zoiets helemaal niet kent. Hoeveel zijn er niet die wanhopen over hun heil? Die martelingen ondergaan op grond van ideeën die ze van anderen overnemen? Die moedwillig een in alle opzichten miserabel leven leiden, hun lichaam ellendig kastijden, de eenzaamheid en de afwezigheid uit de gemene omgang met anderen nastreven, onophoudelijk verscheurd door innerlijke kwellingen, die zelfs het kwaad dat ze in de toekomst vrezen al betreuren als was het er nu al.

    Deze en andere ontelbare kwalen brengt een valse godsdienst, die door mensen kwaadwillig is verzonnen, met zich mee voor de stervelingen. Ben ikzelf niet een van de velen, die door zulke bedriegers uitermate misleid ben en door hen te geloven mijzelf te gronde heb gericht? Ik spreek uit ervaring. Maar zij zeggen: als er geen andere wet bestaat dan de natuurwet en de mensen niet door het geloof tot het besef komen dat er nog een ander leven is en de eeuwige straffen vrezen, waarom zouden ze dan niet zonder ophouden het kwade doen? Gij hebt dergelijke verzinsels bedacht (wellicht ligt hier meer verborgen, want men moet vrezen dat ge aan anderen een last hebt willen opleggen voor uw eigen profijt) en gelijkt zo op hen die om onmondige kinderen vrees aan te jagen, spoken verzinnen of andere vreesaanjagende namen bedenken, zodat kleine kinderen door schrik verteerd zich naar hun wil schikken en hun eigen wil laten gijzelen door walging en neerslachtigheid. Maar die dingen vallen inderdaad voor, zolang een kind onmondig is. Zodra het echter de ogen van zijn geest opent, lacht het met dat bedrog en vreest spoken niet meer. Zo belachelijk zijn die verzinsels van u, dat ze enkel kleine kinderen en dwazen vrees kunnen aanjagen; de overigen, die u doorhebben, lachen met u.

    Ik laat het om nu te spreken over de gerechtvaardigdheid van zulk bedrog; omdat gij zelf, die dergelijke dingen verzint, in uw eigen wetten voorziet dat men geen kwaad mag doen opdat er goed uit voorkome. Tenzij gij het misschien niet als een kwaad aanrekent om te liegen met ernstige consequenties voor iemand anders en aan kleingeestigen de kans te geven om dwaasheden te begaan. Indien er in u een zweem van ware godsdienstigheid is of van schroom, dan zoudt gij ongetwijfeld niet weinig moeten vrezen, aangezien gij zoveel kwaad in de wereld hebt binnengebracht, zoveel verwijdering hebt teweeggebracht tussen de mensen, zoveel vijandigs en oneerbiedigs in het leven hebt geroepen, in die mate dat gij niet geaarzeld hebt om zonder schroom ouders tegen hun kinderen en kinderen tegen hun ouders op te zetten.

    Een kwestie wil ik u voorleggen, namelijk deze: wanneer gij die dingen verzonnen hebt wegens de boosaardigheid van de mensen, om hen met verzonnen verschrikkingen binnen de perken te houden, omdat ze anders het kwaad ten prooi zouden vallen, is het in u dan niet opgekomen dat gij eveneens mensen zijt die vol zijn van boosaardigheid, die niets goeds kunnen verrichten, zonder ophouden niets dan kwaad aanrichten, anderen schade berokkenen en niemand met mededogen behandelen? Ik merk al dat gij tegen mij in woede ontsteekt, die u een dergelijke vraag durft voor te leggen en dat elk van u heftig opkomt voor de gerechtigheid van uw daden. Er is niemand die niet van zichzelf beweert dat hij schroomvallig is, mededogend, verknocht aan waarheid en recht. Ofwel zijn daarom deze dingen die gij zo over uzelf zegt vals, ofwel klaagt gij valselijk de boosaardigheid van alle mensen aan, die gij met spoken en verzonnen verschrikkingen wilt genezen en zo God krenkt, die gij als de meest wrede beul en als een verschrikkelijke scherprechter aan de ogen van de mensen voorstelt en zo de mensen krenkt, die gij wilt geboren zien voor een zo betreurenswaardige ellende, alsof wat elkeen in dit leven te beurt valt nog niet genoeg is.

     

    De ware religie

    Maar laten we aannemen dat de boosaardigheid van de mensen groot is, dat beaam ik en ik roep u tot getuigen, aangezien gij tot in het extreme kwaadaardig zijt, anders zoudt gij dergelijke verzinsels niet kunnen bedacht hebben; zoek de meest doeltreffende remedies uit die zonder grote schade dit kwaad uit alle mensen verdrijven en zie af van de spoken, die alleen van kracht zijn tegen onmondige kinderen en stompzinnigen. Indien echter dit kwaad in de mensen onuitroeibaar is, zie dan af van leugens en beloof niet, zoals onkundige artsen, een genezing die gij niet kunt bewerkstelligen. Stel u tevreden met het ondereen vastleggen van rechtvaardige en redelijke wetten, vereer wie goed is met beloningen, pak de kwaden met terechte straffen aan; verlos wie geweld wordt aangedaan van hun geweldenaars, opdat ze niet roepen dat er geen rechtvaardigheid is op aarde en dat er niemand is die de zwakkere onttrekt aan de hand van de sterkere.

    Voorwaar, wanneer de mensen de ware rede willen navolgen en leven volgens de menselijke natuur, zouden ze allen elkaar liefhebben, zouden ze allen met elkaar meeleven. Elkeen zou de tegenslagen van de anderen zoveel mogelijk verlichten, ofwel zou niemand zomaar iemand anders schade berokkenen. Wat ze anders doen, doen ze tegen de menselijke natuur; en dergelijke dingen doen ze veel, omdat de mensen zich allerlei wetten hebben bedacht, die afwijken van de natuur, en de ene windt de andere op door zich te misdragen. Er zijn er veel die huichelachtig rondlopen en doen alsof ze uiterst godsdienstig zijn en onbedachtzamen misleiden, onder het mom van de godsdienst, om hen te verschalken en te misbruiken. Men kan ze terecht vergelijken met een dief in de nacht, die op slinkse wijze mensen overvalt die verdoofd zijn door de slaap en op zoiets niet bedacht zijn. Zij hebben gewoonlijk de mond vol met: ik ben een jood, ik ben een christen, geloof me, ik zal je niet misleiden. O slechte beesten! Wie niets van dat alles zegt en enkel aangeeft dat hij een mens is, is veel beter dan gij. Indien gij hem immers niet wenst te geloven als mens, kunt gij op uw hoede zijn. Wat zou men echter op zijn hoede zijn voor u, die gehuld in valse kledij onder het mom van geveinsde heiligheid als een dief in de nacht bij nietsvermoedende slapende mensen door de openingen binnendringt en hen erbarmelijk wurgt.

     

    Kerk en staat

    Onder vele andere is er een zaak die me verwondert: het is waarlijk verwonderlijk dat farizeeën die met christenen omgaan over zoveel vrijheid beschikken, dat zij zelfs recht kunnen spreken. Ik kan waarlijk stellen dat, indien Jezus van Nazareth, die de christenen zo vereren, in Amsterdam het woord zou richten tot de gemeente, en het de farizeeën zou behagen om hem opnieuw met de zweep te bewerken omdat hij hun tradities bestreed en hen hypocrisie verweet, zij dit in alle vrijheid zouden kunnen doen. Dit is zeker schandelijk en iets dat men niet zou mogen tolereren in een vrije stad die er prat op gaat dat ze de vrijheid en de vrede van de mensen beschermt, maar hen niet beschermt tegen het onrecht van de farizeeën. En wanneer iemand geen verdediger heeft of een beschermer, dan is het geen wonder dat hij zichzelf zoekt te beschermen en zich te wreken voor het geleden onrecht.

     

    Afscheid

    Gij beschikt over het ware verhaal van mijn leven en ik heb u laten zien wat voor een rol ik heb gespeeld in het allerijdelste theater van deze wereld, in dit allerijdelste en meest onzekere leven van mij. Oordeel nu eerlijk, mensenkinderen, en breng zonder enige emotie, vrijuit en naar waarheid uw oordeel uit. Dat is wat men in de eerste plaats verwacht van mensen die waarlijk mens zijn. En mocht gij iets vinden dat u aanzet tot mededogen, erken dan het droevige lot van de mensen en betreur het, ge deelt er ook in.

    Hier mag ook niet ontbreken: de naam die ik in Portugal droeg als christen was Gabriël Acosta, bij de joden, ware ik maar nooit tot hen toegetreden, werd ik met een kleine verandering Uriël genoemd.

     

    vertaald uit het Latijn door Karel D’huyvetters, © 2012


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    22-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Idolen en hun voetstuk

    Als kind keek ik altijd op naar de grote mensen en hun wereld. Vooral de wereld van de cultuur imponeerde me danig. Dat was vooral de godsdienst enerzijds en de literatuur anderzijds. Dat leken me de hoogtepunten van het mens-zijn: de priester en de schrijver. Ik heb nooit goed geweten naar welk van de twee mijn voorkeur uitging, maar het werd me al heel vroeg duidelijk gemaakt dat het priesterschap niet voor mij was. Dat ging zo.




    Als kleine knaap, een peuter nog, werd ik geconfronteerd met een jonge priester-leraar van het college in Eeklo die me bij ons thuis op de schoot nam en van een ogenblik van afwezigheid van de rest van de familie profiteerde om zijn handen in de open ’val’ van mijn gestreept pyjamaatje te steken en even met mijn verbaasd en nietsvermoedend fluitje te spelen. Dat was genoeg om me te doen aarzelen.

    Ik was een vroegrijp kereltje en erg pienter. Dat bracht me heel snel in conflict met al wat gezag was, vooral op school. En wie in die tijd gezag zei, zei ook godsdienst, kerk en priesters. Ik kreeg het dus voortdurend aan de stok met priester-leraars, -subregenten, -prefecten, -directeurs en –superiors. Als ik ooit gedroomd had van een toekomst als priester, dan was het al van in de eerste jaren van de lagere school duidelijk dat dit niet zou lukken: al die priesters haatten me gewoon, ze lustten me rauw, ze konden me niet uitstaan. Ik was opstandig, ik wist het altijd beter, ik wou altijd weten waarom, ik kon me niet neerleggen bij halve antwoorden en ik vond dat gezag goed was, zolang het gesteund was op intelligentie en redelijkheid. Het was niet omdat ik nog een kind was dat ze mij moesten behandelen als quantité négligeable. Ik wilde meetellen, ik eiste dat men rekening hield met mij.

    Ik werd dus voortdurend gepest en gestraft door al wat gezag was, ik behoorde tot wat men nu the usual suspects noemt: ik had het altijd gedaan. Ik had een slechte naam en stilaan begon ik dat zelf ook te geloven, vooral toen ik mijn ontluikende seksualiteit begon te ontdekken. Volgens het priesterlijk gezag was daar niets goeds aan, in tegendeel, het was allemaal slecht en doodzonde, ik zou branden in de hel, maar niet alvorens hier op aarde blind, melaats of nog erger te worden en een vroegtijdige, afschuwelijke en pijnlijke dood te sterven. Ziedaar een dilemma, lieve lezers, voor een kind: omdat ik het niet kon laten van te masturberen, was ik slecht en verdoemd; en nochtans wou ik goed zijn en zelfs priester worden…

    Het is niet goed met mij gegaan, daar in het college in Eeklo. Mijn studieresultaten gingen zienderogen achteruit, tot ik in het derde jaar van de humaniora de laatste van de klas was, tot mijn eigen verbazing en amusement. Toen ik aan mijn Vader zaliger in de vakantie zei dat ik niet terug wou naar het College, zei hij dat ze me ook niet terugwilden. En zo kwam er een einde aan die lijdensweg. Ik trok naar Antwerpen, naar de Normaalschool en de rest is geschiedenis.

    Het alternatief model, naast het priesterschap dat me niet vergund werd, was de literatuur. Ik las alles dat me onder de handen kwam, bijvoorbeeld De Idioot van Dostojevski toen ik dertien was of zo. Ik schreef mooie opstellen, was goed in talen (en niet in wetenschap of wiskunde). Schrijver worden, dat heb ik altijd gewild. Maar ik besefte dat het een onbereikbaar ideaal was. Zelf een boek schrijven en het gepubliceerd zien, dat leek me totaal uitgesloten. Auteurs waren zowat halfgoden, een superieur ras, waartoe ik nooit zou behoren. Hun namen klonken als muziek in mijn oren. En niet alleen zij waren onbereikbaar, ook hun boeken waren dat. In onze parochiale bibliotheek vond je alleen wat de katholieke boekenliga goedgekeurd had, met haar bekende morele beoordeling in cijfertjes. Hoe ik ooit aan dat boek van Dostojevski ben geraakt, ik weet het nog altijd niet. En dus droomde ik van al die grote namen en hun boeken, zonder er ooit mee in contact te komen.

    Later, toen ik getrouwd was, vader en echtgenoot, koesterde ik nog steeds die droom. Ik begon weer te lezen, zelfs wat te schrijven. En ik kocht boeken, vooral tweedehands, tientallen, honderden boeken, meer dan ik kon gelezen krijgen. Ik kocht ze omdat de namen van die auteurs beroemd waren en de titels van hun werken bekend. Ik zocht in naslagwerken op wie de belangrijkste auteurs waren in de wereldliteratuur en wat hun voornaamste werken en ik legde een steekkaartensysteem aan waarop ik dat noteerde. Tijdens vakanties met het gezin in Engeland en Frankrijk dook ik met mijn steekkaarten de tweedehandse boekhandels in en verzamelde zo al wat naam had in de wereldliteratuur, meestal goedkope pockets en oudere gebonden uitgaven.





    Maar ik las bijna niets van wat ik verzamelde. Als ik een of ander meesterwerk ter hand nam, bleek dat veel taaier en saaier dan me lief was. En dus verdween het weer op de boekenplank. Dat weerhield me er evenwel niet van om nog voortdurend boeken bij te kopen. En zo is mijn collectie ontstaan.

    Toen ik na dertig jaar huwelijk eindelijk besloot om mezelf een nieuwe kans te geven op een ander leven, liet ik alles achter, ook mijn boeken. Slechts heel langzaam kon ik een deel ervan bemachtigen. Mijn echtgenote wou immers het familiebezit ongeschonden bewaren, niet zozeer voor zichzelf, neem ik aan, maar voor de kinderen. Uiteindelijk heb ik een groot gedeelte van de boeken die ik verzameld had toch in mijn bezit gekregen. Andere werken heb ik zelf aangekocht en vervolgens ook nog honderden nieuwe en oude boeken rond oude en nieuwe interesses.

    Een jaar of zo geleden ontdekte ik LibraryThing, een programma om je boeken online te catalogiseren. Veel van mijn boeken heb ik daarop ingevoerd en je kan het resultaat zien hier in mijn Kroniek, in de linker kolom, onderaan. Daar verschijnen allerlei boeken uit mijn verzameling. Als je op LibraryThing klikt, ga je naar mijn collectie.

    De laatste dagen heb ik nog wat Franse boeken toegevoegd, een honderdtal. Soms was het me droef te moede: ik had bijna geen enkel van die boeken open gedaan, laat staan ze gelezen. Al die klinkende namen: Sartre, de Beauvoir, Camus, de Montherlant, Céline, Daudet, Gautier, Sand, Quéneau, Wittig, Duras, Chateaubriant, Alain-Fournier, Apollinaire, Aragon, Arsan, Artaud, Verlaine, Rimbaud, Lautréamont, Balzac, Vian, Bataille, Bazin, Benoit, Bernanos, Butor, Restif de la Bretonne, Claudel, Malraux, Daninos, Anatole France, Gide enzovoort tot Zola: slechts hier en daar één boek ervan gelezen.

    En: zal ik er nu nog toe komen? De literaire goden van toen zijn van hun voetstuk gevallen, voor mij en voor de rest van de wereld. Hun roem was vooral gebaseerd op loftuitingen die men in literaire kringen en in het onderwijs voortdurend herhaalde, niet op de lectuur van hun werken. Ik leerde nieuwe auteurs kennen, vooral door The New Yorker, die ik wel las en lees, met veel genoegen en zelfs genot. Er is zoveel dat ik nog hoop te lezen, dat ik waarschijnlijk deze oude, nu vergeelde en broze Franse pockets uit de jaren 1960 voor het laatst heb vastgenomen om ze in te voeren in een computersysteem waar zij noch ik toen konden van dromen.

    Een schrijver ben ik dan toch geworden, lieve lezers, maar dan niet zoals de idolen uit mijn jeugd. Ik heb geleerd dat je niet schrijft om gelezen en beroemd te worden, maar voor jezelf. Dat anderen willen lezen wat je voor jezelf hebt geschreven, dat is best leuk, maar het is een nevenaffect, als het al geen collateral damage is… Boeken zal ik niet schrijven, ik heb met overtuiging voor de nieuwe media gekozen en ik voel me er uitstekend bij, dankuwel.

    Dus bij leven en welzijn: tot de volgende keer.


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    24-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herakleitos vertaald en toegelicht door Paul Claes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Herakleitos of Heraclitus van Efeze (ca. 540 – ca. 480) was een van de eerste westerse filosofen. Maar wat weten we over hem? En hoe weten we het? Er is immers van zijn levenswerk niets overgebleven. De papyrusrol waarop het stond, werd anderhalve eeuw lang bewaard in de tempel van Artemis in Efeze, een van de zeven antieke wereldwonderen, maar ging verloren toen een sensatiezoeker die tempel in brand stak. Ondertussen was de faam van Herakleitos echter dermate verspreid dat allerlei overblijfsels van zijn oorspronkelijke teksten tot ons gekomen zijn als citaten bij andere auteurs. Maar je weet hoe het gaat in het gezelschapsspelletje waarbij kinderen een gefluisterd bericht doorgeven in een kring: wanneer het bericht bij aankomt waar het vertrokken is, blijkt het totaal verschillend geworden te zijn, door de toevallige of moedwillige vervormingen onderweg. In de 2500 jaar die ons scheiden van Herakleitos is er allicht veel verloren gegaan en veel vervormd. Zelfs met de beste middelen van de taalwetenschap kunnen we vandaag niet met zekerheid zeggen dat alle citaten die men nu aan Herakleitos toeschrijft ook van hem zijn en door hem zo geschreven werden. Zelfs het meest bekende: panta rei, is onzeker.

    Paul Claes heeft die citaten, ongeveer 140 in aantal, verzameld, in het Nederlands vertaald en telkens aangegeven waar de tekst vandaan komt, elk citaat voorzien van verklarend commentaar en ook de nawerking toegelicht: wie heeft dit citaat nadien gebruikt, al dan niet met bronvermelding?

    Herakleitos. Alles stroomt, vertaald en toegelicht door Paul Claes, Athenaeum-Pollak & Van Gennep, Amsterdam, 2011, 197 blz., gebonden, ongeveer 30 euro.


    Het is een prachtig boek in alle opzichten. Milieuvriendelijk crèmekleurig luxueus papier, voorbeeldig luchtige typografie, degelijk ingebonden, volle linnen band in stijlvol zwart met goudopdruk, sobere maar stevige academische stofwikkel met een extra 2/3 wikkel met een knappe kleurenfoto. Er is zelfs dat sprekend detail, het fijn gevlochten draadje dat boven en onderaan de rug van het boek gekleefd is, vroeger ter bescherming ingenaaid, nu als versiering gekleefd. Het enige dat ontbreekt is een mooi leeslint, maar dat kleef ik er zelf wel in.

    Ook over de inhoud niets dan goeds. De inleiding is bondig maar geeft je al de informatie die je nodig hebt voor het belangrijkste deel van het boek; de teksten van Herakleitos en de toelichting van Paul Claes, de meest betrouwbare gids die men zich kan wensen waar het gaat om klassieke auteurs en hun nawerking in de literatuur en de cultuur in het algemeen. Het is geen goedkoop boek, maar als je het koopt, ben je wel zeker dat je nooit meer een ander hoeft aan te schaffen over Herakleitos: beter dan dit is er niet, zowel voor de geïnteresseerde leek als voor specialisten. Ktèma eis aiei, a thing of beauty.

     


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    23-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Signeersessie Paul Claes
    Hierbij enkele foto's van 19 oktober 2011. Lut schreef zelf ook een verslag van die avond, klik hier: http://blog.seniorennet.be/lutderudder/archief.php?ID=1015437








    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    21-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Valse vrienden?

    Gisteren had ik het nog over goropisme en spurieuze etymologieën. Wie toen fronste bij ‘spurieus’ (om nog te zwijgen over ‘goropisme’) heeft gelijk: het woord staat niet zo in Van Dale. Ik heb het geleend uit het Engels, waar spurious onecht betekent, naar het Latijn spurius met dezelfde betekenis. Als zelfstandig naamwoord is zowel spurius als spurious een buitenechtelijk kind en Van Dale erkent dit liefdeskind ook in die betekenis. Je mag dus van Van Dale wel zeggen en schrijven: een spurius etymologie, maar niet, zoals ik deed, ‘een spurieuze etymologie’. Nou…

    Vandaag gaan we nog een stapje verder, want wat Paul Claes in zijn omineuze Bijbelse namen (zie gisteren) deed is niet zomaar wat verzonnen etymologie. Laten we dat even van naderbij bekijken.

    De meeste Europese talen hebben een gemeenschappelijke oorsprong. Het is dan ook niet te verwonderen dat sommige woorden in veel van die talen erg op elkaar lijken. Twee voorbeelden: ster en nacht. In welke Europese taal je dat ook zegt, je kan steeds zonder veel moeite zien dat het cognaten zijn (van co- en natus, letterlijk samen geboren), woorden die dezelfde oorsprong hebben en dezelfde betekenis. Kijk maar (met dank aan Wikipedia):

    nacht (Nederlands en Duits), night (Engels), nicht (Schots), natt (Zweeds), noc (Tsjechisch en Pools), notsj (Russisch), nox (Latijn), nuit (Frans), noche (Spaans), noite (Portugees), notte (Italiaans), nit (Catalaans), noapte (Roemeens), nukta (Nieuwgrieks), nakti- (Sanskriet) en naktis (Litouws). Al deze woorden stammen van de (gereconstrueerde) Proto-Indo-Europese (PIE) wortel *nekwt-.

     ster (Nederlands), star (Engels), Stern (Duits), starn (Schots), stjärna (Zweeds), stairno (Gotisch), steren (Cornisch), str (Sanskriet), star (Sinhalees), aster (Grieks), stella (Latijn en Italiaans), étoile (Frans), estrella (Spaans), estrela (Portugees), estel (Catalaans), stea (Roemeens en Venetiaans), setare (Perzisch) en estêre (Koerdisch). De vermoedelijke wortel in het PIE is *ster-, "ster".

    Maar er zijn ook valse cognaten, dat zijn dan woorden uit verschillende talen die verrassend op elkaar lijken, soms zelfs identiek zijn, en ook (ongeveer) dezelfde betekenis hebben. Ze hebben niet dezelfde oorsprong en zijn dus in feiten geen cognaten, want dat betekent bloedverwant. Ze zijn in elk van de betrokken talen (meestal niet meer dan twee) zelfstandig ontstaan en de overeenkomst is louter toevallig. Een voorbeeld: ons ‘aarde’ is in het Arabisch ard.

    Iets helemaal anders zijn de zogenaamde valse vrienden. Dat zijn woorden die naar de vorm wel goed op elkaar lijken en al dan niet dezelfde oorsprong hebben, maar die in de betrokken talen, vaak meer dan twee, een lichtjes afwijkende of totaal andere betekenis (gekregen) hebben. Wij zeggen ‘meer’ en de Duitsers Meer, maar zij bedoelen daarmee ‘zee’. Zelfde oorsprong, zoals blijkt uit het Duitse ‘Zwischenahner Meer’ als naam voor dat bepaald meer, maar andere betekenis. Vreemd dat hun See anderzijds ons ‘meer’ is!

    Soms gebeurt het dat we een woord overnemen uit een andere taal, maar de betekenis veranderen. In België zeggen we ‘conducteur’ voor een kaartjesknipper op het openbaar vervoer, maar in het Frans is dat nu een receveur, de conducteur is daar de persoon die de tram of trein bestuurt.

    Soms lijken de woorden op elkaar, maar hebben ze een tegengestelde betekenis en dat kan heel verwarrend zijn. In het Grieks is het woord voor ja uitgerekend . In het Albanees is jo ons nee. Het Spaanse woord voor warm is, jawel: caldo.

    Ook als het niet het tegengestelde is maar toch iets helemaal anders, kan er verwarring ontstaan. Onze boter is in het Frans beurre en in het Italiaans burro, maar als je in het Spaans naar burro vraagt, krijg je een ezel, boter is daar het prachtige mantequilla. In Nederland zeg je best niet: ga op je poep (Vlaams voor achterste) zitten. In Denemarken is bil een auto en blinde vinkler zijn niet wat je denkt, maar de dode hoek bij vrachtwagens. In Duitsland is een Enkel een kleinkind en een Kleinkind een kleuter. In het Engels is eventually niet eventueel, maar uiteindelijk; een bevel is een schuine kant, een facet; een boot is een laars en chips zijn niet dat maar frieten; diary is geen diaree maar je dagboek of agenda. Lucratief is geen geleerd woord voor iets dat lukraak gebeurt, zoals men wel eens denkt, het betekent ‘winstgevend’. En zo kunnen we nog uren doorgaan. Taal is prachtig, zelfs valse vrienden zijn daarin best leuk.

    De elektronische versie van Van Dale krijg je bij elk lemma, dus bij elk woord dat je opzoekt, automatisch de zogenaamde dubbelgangers: meid, mijt (hout-) mijt (insect), mijt (muntstuk), mijd, mijdt. In de papieren versie is dat minder nodig, ze staan normaal in elkaars buurt.

    Paul Claes vindt in een aantal Bijbelse namen echo’s naar het Nederlands. Babel en babbel, inhoudelijk verwant, maar geen cognaten en ook geen valse vrienden, maar valse cognaten, want niet etymologisch verwant. Adam en adem: een goropisme. ‘Job vond het leven a hell of a job’, schrijft Paul, maar ik betwijfel het, want a hell of a job heeft in het Engels een positieve betekenis, geen negatieve. Job zal Paul enkel bijgetreden zijn bij het einde van het verhaal, toen God hem (bijna…) alles teruggaf wat hij hem ontnomen had. Judas deed zichzelf de das om, maar, schrijft Paul, dat is nog niets in vergelijking met het lot van Lot. Valse vrienden zijn dat, lot en Lot.

    Maar het lot van Lot was nog niets vergeleken met het zilte lot van de vrouw van Lot die in de macho Bijbel naamloos blijft. Lot en zijn vrouw en dochters ontsnapten aan de verwoesting van Sodom en Gomorrah (vereeuwigd in de cognaat sodemieters en de wel heel valse ‘vriend’ gonorroea), maar Lots vrouw, die in een apocrief boek Ado of Edith werd, was zo nieuwsgierig naar wat er met de twee eponieme wellustige steden gebeurde, dat ze ondanks het verbod van God toch omkeek, net als Euridice, en terplekke veranderde in een pilaar van zout, waar ze in die vorm nog steeds te bezichtigen is voor goedgelovige Bijbeltoeristen. Lot, zo verstoken van zijn wettig middel tot voortplanting, inspireerde zijn beide even naamloze dochters, die in den vreemde geen uitzicht hadden op een eigen huwelijk, tot incestueuze gedachten en praktijken om de bloedlijn veilig te stellen: om beurten voerden ze hun oude vader dronken met wijn, een slechte gewoonte die in de familie zat, want ook zijn voorvader Noah had zo’n dronken episode (Gen. 19), maar dan met zijn zoon Ham, in minder duidelijke omstandigheden. Hoe dan ook, ze verleidden hun dronken vader en baarden hem elk een zoon, allebei agnaten als zoon van hun vader maar cognaten als matrilineaire afstammelingen van de dochters van de stamvader, de voorvaders van respectievelijk de Moabieten en de Ammonieten. Altijd goed voor een kleurrijk verhaal, de Bijbel.

    Zal ik me ook even wagen aan enkele omineuze Bijbelwoorden?

    Cabul: ‘onaangenaam, smerig’, een stad in Israel; zoals Kaboel?

    Carmel: geen karamel, maar een besneden lam

    Damascus: uitgerekend de eunuch Paulus viel van zijn paard op weg naar ‘de maskes’ (Vlaams voor meisjes)?

    Heli: een voorvader van Jezus, ‘hij die opstijgt, als die nomen geen omen is!

    Isaak: ‘de lacher’, al had hij daar op een bepaald moment geen reden toe

    Jeruzalem; ‘de stad van de vrede’, maar nog niet onmiddellijk

    Levi: ‘spannend, klevend, strak’, maar liefst niet te strak

    Martha: ‘zij die bitter wordt’, je zou het voor minder, met zo’n zus

    Naphtali: ‘de vechtjas’; ondanks zijn combustibele naam is Israël het enige land in het Midden-Oosten waar geen olie in de grond zit, en dat na veertig jaar rondzwerven in de woestijn, op zoek naar het Beloofde Land

    Nissan: de eerste maand van het jaar; een ‘mirakel’ als hij start

    Onan: had zijn vader verkeerd begrepen en liet zijn eigen zaad in de aarde vloeien

    Oren: ‘pijnboom’, wie niet ‘oren’ wil, moet voelen

    Palestina: ‘wat onheil brengt’, nog steeds, volgens Israël

    Paulus: ‘klein’, maar o zo dapper

    Reu: ‘vriend’, deed hij het op zijn hondjes?

    Salmon: had een o te kort om wijs te zijn; lekkerst gerookt

    Serafim: bijna mijn vader, Serafien

    Seth: de broer van Cheem en Matsj

    Sharon: niet de rozenkweker, maar een meer gewichtig man

    Shibboleth: het Hebreeuwse ‘scilt ende vriend’

    Schokoh: stad bekend om zijn smeerbare chocolade

    Sichem: verzusterd met Zichem, waar De Witte woonde

    Tartan: een Assyrisch generaal met Schotse roots

    Uzzi: ‘mijn kracht’, niet de uitvinder van de UZI, dat was Uziël Gal

    Zofar: een van de valse vrienden van Job, kreeg de bijnaam zofar zogood.


     

    Eindigen doe ik met Vladimir Nabokov (foto). Ik noemde hem gisteren de aartscryptograaf en dat vind je het best in Ada. Er bestaat een uitvoerig geannoteerde versie, op de website die ik hiernaast bij mijn ‘interessante sites’ vermeld. In zijn brief van 18 september 1941 aan Edmund Wilson speelt Nabokov met woorden die in twee talen een andere betekenis hebben. Hij betwist dat shval iets zou te maken hebben met cheval, naar aanleiding van rottende paardenkarkassen bij Napoleons aftocht uit Moskou. Dan schrijft hij in het Russisch een zinnetje dat betekent: uw kok Ilya ligt op zijn zijde, maar dat in het Frans klinkt als pauvres vaches, il y en a beaucoup. En nog: van het zinnetje dat iedereen kent in het Russisch, ya lyublyu vas, ik hou van jou, maakt hij yellow-blue vase. In 1967 verscheen in New York een boek van Louis d’Antin van Rooten, Mots d’Heures: Gousses, Rames, waarin je met enige moeite Mother Goose’s Rhymes herkent; de auteur transcribeert de bekende Engelse kinderrijmpjes in een nonsensikaal Frans, dus met bestaande Franse woorden die fonetisch het Engels weergeven, maar natuurlijk geen samenhangende betekenis hebben. Je moet dus het Frans luidop lezen om zo het onderliggende Engels te verstaan.

    Paul Claes zou ervan genieten…


    Categorie:literatuur
    Tags:etymologie
    20-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Honderd van Paul Claes

    Gisteren was een bijzondere dag. We waren uitgenodigd om samen met vrienden en kennissen van Paul Claes de feestelijke voorstelling van zijn negenennegentigste en honderdste boek mee te maken. Dat gebeurde in het prestigieuze kader van het huis van Chièvres in het Groot Begijnhof van Leuven. Literair criticus Frank Hellemans (Knack) stelde de beide boeken voor en dat was niet moeilijk, hij vond ruimschoots materiaal in de boeken zelf om Paul in de bloemetjes te zetten. Nadien hield Paul zelf een korte lezing over Borges, die mutatis mutandis net zo goed over hem zelf kon gaan. Daarna volgde een boeiend interview met de twee sprekers, waarbij nogmaals bleek dat Paul Claes niet alleen goed schrijft, maar ook gevat snedig kan riposteren en boeiend kan vertellen. Tijdens de receptie signeerde Paul zijn boeken. Het was een aangename avond.

    Ik leerde Paul kennen toen ik ging studeren aan de Leuvense universiteit, in 1965. We waren allebei lid van het Literair Genootschap, waartoe Ernest Claes behoorde in zijn studententijd. We hebben altijd contact gehouden. Als het goed weer is, komt Paul met zijn fiets op bezoek in Werchter en dan praten we ongestoord over de dingen die ons bezighouden. We vermijden moeiteloos meningsverschillen, we zijn het meestal eens.



    Het negenennegentigste boek draagt de titel Onvergetelijke verzen. Maar van wie ook weer?, De Bezige Bij, Amsterdam, 2011, 304 blz., grote paperback, ongeveer € 20. Zoals Paul Claes in de inleiding terecht opmerkt herinneren wij ons veeleer versregels dan hele gedichten; meestal weten we inderdaad niet meer wie die geschreven heeft. Paul Claes heeft uit zijn en ons collectief geheugen ongeveer 500 versregels opgediept en die netjes voorzien van een correcte bronvermelding. Het is een plezier om erin te grasduinen, want telkens zeg je: hé, inderdaad! Bovendien zet de vermelding van de naam van de dichter en de bundel ertoe aan, zeker bij de meest treffende versregels, om meer van dat te lezen. Een boeiend boek dus en een uitstekende doorverwijzing.

    Omslagafbeelding van 'C'

    Nummer honderd is verschenen onder de titel C. Honderd notities van een alleslezer, De Bezige Bij, Amsterdam, 2011, 239 blz., gebonden, ongeveer € 20. De titel zegt precies wat het is, maar notities van Paul Claes zijn niet zomaar kattenbelletjes of randschriften, maar literaire pareltjes. Veel van de teksten zijn opgedragen aan Pauls vrienden en kennissen, er is er ook eentje bij voor mij, zeer vereerd, Paul, dankjewel. Je leert Paul kennen als een aartsverzamelaar van literair floatsam & jetsam, losse gedachten, lijstjes, merkwaardige toevalligheden of verborgen vingerwijzingen en geamuseerde knipogen. Het is een plezier om te lezen.

    Toegegeven, af en toe is het louter spielerei, maar waarom ook niet? Literatuur hoeft, net zoals het leven, niet altijd hard werken te zijn. Ik twijfel er niet aan dat Paul bekend is met Johannes Goropius Becanus, vulgo Jan van Gorp uit (Hilvaren)Beek (1519-1572). Die brave man ‘bewees’ dat het (Antwerps) Nederlands de oertaal is, die door Adam (haat-dam) en Eva (eeuw-vat) gesproken werd. Hij was zelfs in zijn tijd een bron van vermaak, al publiceerde Plantijn zijn monumentaal verzameld werk. Leibniz zou de term goropismus gelanceerd hebben voor etymologische flaters en spurieuze chauvinistische hypothesen over de oorsprong van de taal. Umberto Eco vermeldt die ‘Vlaamse hypothese’ in zijn The Search for the Perfect Language, een boek dat Paul ongetwijfeld kent.

    Het verschil tussen Jan en Paul is dat Goropius’ methodologie op zich niet kwaad was, maar zijn conclusies hopeloos fout, terwijl je bij Paul telkens precies weet wanneer hij ernstig is en wanneer tongue in cheek, zoals in het stukje Omineuze Bijbelnamen, waarin Eva even moest wachten voor ze geboren werd. Ik vermoed enigszins dat het net Pauls bedoeling was om door een opeenstapeling van zoveel onkarakteristieke valse etymologieën de lezer als het ware dat ene zetje te geven dat hem doet denken aan die grote voorganger op het gebied van de valse etymologieën, Jan van Gorp of Goropius. Het verbaast me alleen dat hij zijn ludieke Omineuze Bijbelnamen niet heeft opgedragen aan de Leuvense germanist (Hend)Rik Van Gorp. Die biedt hij met een knipoog een aanvulling aan voor diens Lexicon van literaire termen: een zwijgende stijlfiguur, dat is wanneer er helemaal geen stijlfiguur te bespeuren valt.

    Bij Paul Claes moet je niet alleen lezen wat er staat, maar inderdaad ook wat er niet staat. Zo vroeg ik me af, in de bespreking van zijn jongste roman De Leeuwerik, of het louter toevallig was dat de hoofdfiguur de luit linkshandig bespeelde. Daarover ondervraagd begonnen Pauls oogjes te blinken en er verscheen een speelse glimlach om zijn lippen, waarna hij mompelde: dan heb je het wel goed gelezen! Ik had inderdaad opgemerkt dat er iets aan de (linker)hand was, maar ik kon het niet duiden, tot Paul zei: hij is een bastaard, vandaar… In de heraldiek mocht een bastaard het wapenschild van zijn vader voeren, maar met een bend sinister, een brede band die van rechtsboven naar linksonder op het schild loopt, in tegenstelling met de normale bend, die steeds in de andere richting loopt. Sinister is Latijn voor links. Paul heeft daarbij zeker ook gedacht aan Bend Sinister, de roman van Vladimir Nabokov, de aartscryptograaf.

    De pointe van de Honderd notities van Paul Claes is dat schrijvers in de eerste plaats lezers zijn en dat je van wat zij lazen overal de sporen vindt in wat zij schrijven. In de klassieke oudheid was dat zelfs verplicht, de imitatio was de essentie van het schrijven, zo stond het in het verloren gegane werk Περ μιμήσεως, Perì mimēseōs van Dionysius van Halikarnassus (1ste eeuw voor onze jaartelling). Wie begint te schrijven, merkt al gauw dat ongeveer alles al eens geschreven is, in een andere vorm, in andere combinaties, maar toch, echt origineel zijn is quasi onmogelijk, zowel naar vorm als naar inhoud. Hoe meer je leest, hoe meer je dat vaststelt, als je tenminste over een goed geheugen en een scherpe opmerkingsgave beschikt. Paul Claes heeft meer gelezen dan wie ook en het grootste deel daarvan heeft hij ook in zijn geheugen zitten. En hij is een meester-detective die letterlijk tot in de kelders van de bibliotheken op zoek gaat naar dat ene woord, dat ene beeld dat hem vreemd voorkomt, dat een belletje doet rinkelen, dat hem zegt: dat heb ik al ergens gelezen, maar waar?

    Je kan als schrijver niet origineel zijn, iedereen imiteert, bewust of onbewust. Je kan hoogstens origineel zijn in de manier waarop je imiteert. Dat kan bij uiterst begenadigde of gestoorde figuren op een totaal onbewuste en spontane manier gebeuren, maar de echt grote figuren van de literatuur hebben dat altijd zeer bewust gedaan. Zij hebben in hun aemulatio, hun bewonderende wedijver met hun voorgangers, gedaan wat men ook in de wetenschap doet: voortbouwen op wat er al is, om zo verder te gaan dan men was. Meteen klinkt het belletje van on the shoulders of giants, klik hier voor de uitleg.

    Misschien heeft Paul Claes, zoals Vivaldi volgens Igor Stravinsky niet vierhonderd concerti schreef, maar vierhonderd keer hetzelfde concerto, niet honderd boeken geschreven maar honderd keer hetzelfde boek. Maar wie zou ook maar één van de concerti van Vivaldi willen missen? Sapienti sat

    .


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    09-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de buigings-e

    In mijn tekst van gisteren staat te lezen: “…het onvermijdelijke en onherroepelijke verlies.” Ik had eerst geschreven: ‘onvermijdelijk’ en ‘onherroepelijk’, dus zonder –e. Die toegevoegde –e noemt men de buigings-e, het woord met de buigingsuitgang is de verbogen vorm, daarzonder is het de onverbogen vorm.

    Bij de spellingcontrole van Word kreeg ik gisteren de boodschap dat ‘onvermijdelijk’ niet de juiste verbuiging gebruikt was. Ik liet me pramen en gehoorzaamde braaf. Achteraf bedacht ik dat ik die tik op de vingers niet gekregen had voor ‘onherroepelijk’. Er stond dus aanvankelijk te lezen: ‘het onvermijdelijke en onherroepelijk verlies’ en dat kan natuurlijk niet. Dus heb ik het deze morgen veranderd. De beide woorden staan er nu in hun verbogen vorm.

    En toch aarzelde ik nog. Hoe moet het nu, verbogen of niet? De Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) is duidelijk: er moet een buigings-e staan, want ‘verlies’ is een het-woord en ‘onvermijdelijk’ wordt voorafgegaan door het lidwoord. De spellingcontrole had dus gelijk. En ongelijk, want ze had me ook moeten wijzen op het feit dat ik ‘onherroepelijk’ onverbogen had geschreven. Maar ja: een computerprogramma is geen mens, zijn vermogen tot redeneren is beperkt; er staat geen lidwoord voor het woord, dus kreeg ik geen waarschuwing. Het programma houdt er geen rekening mee dat je in het Nederlands adjectieven kan opstapelen, gescheiden door een komma of door ‘en’. In dat geval hoef je het lidwoord niet te herhalen. Altijd blijven opletten bij automatische spellingcontrole dus; niet blindelings toepassen, je eigen verstand gebruiken.

    In Vlaanderen gebruiken wij, meen ik, de verbogen vorm niet bij een het-woord. Zeker niet in de gesproken taal: het lekker eten, het onherroepelijk verlies. Vandaar dat ik en ongetwijfeld vele andere Vlamingen (en misschien ook Nederlanders?) de neiging hebben om ook in de geschreven taal de onverbogen vorm te gebruiken. Helemaal zinloos is dit niet, want de ANS geeft toe dat bij het-woorden in heel wat gevallen de onverbogen vorm moet gebruikt worden, onder meer hier:

    “De onverbogen vorm (zonder sjwa) treedt op in de volgende gevallen:

    [A]  Bij attributief, als bijvoeglijke voorbepaling, gebruikte adjectieven, in combinatie met een het-woord (zoals het bier, het kind, het boek ) in het enkelvoud, wanneer het adjectief niet voorafgegaan wordt door een ander woord of wanneer het adjectief voorafgegaan wordt door: een ('n), geen, één, genoeg, veel, weinig, wat, een beetje, ieder, elk, enig, menig, zeker, een dergelijk, zulk een, wat een, wat voor een, welk , bijv.:

    oud ijzer, fijn zand, lauw bier, een aardig kind, geen leuk kind, genoeg wit papier, veel wit papier, weinig wit papier, wat wit papier, ieder mooi plaatje, elk groot bed, menig lastig parket, zo'n onaangenaam gevoel, zulk een oud gebouw, zulk oud hout.”

    Zo schreef ik vroeger altijd ‘het Oud Testament, het Nieuw Testament’ en zo stond het ook in de studiegids van de Leuvense Universiteit, totdat een jonge Vlaamse exegeet die enige tijd in Nederland had gedoceerd me erop wees dat de verbogen vorm hier verplicht was. Achteraf gezien vraag ik me af of hij helemaal gelijk had (meestal had hij dat immers niet…): moet in de titel van een college ‘Nieuw Testament: de Synoptische Evangeliën’ de verbogen vorm gebruikt worden? Er gaat immers geen lidwoord vooraf…

    Mijn taalgevoel zegt me dus dat de onverbogen vorm correct is bij het-woorden, of er nu een lidwoord voorafgaat of niet. De ANS zegt dat ik ongelijk heb. Wat nu? Ik denk dat ik op mijn leeftijd mijn informeel spraakgebruik niet meer zal veranderen. Ik zal dus blijven zeggen: het Oud Testament, het onherroepelijk verlies. Maar ik ben wel bereid om gevolg te geven aan de vingerwijzingen van de spellingcontrole en in mijn schrijftaal de regels van de ANS toe te passen. Als er af en toe toch ergens een onterecht onverbogen vormpje binnensluipt, hoop ik te mogen rekenen op de welwillende toegeeflijkheid en vergevingsgezindheid van mijn taalgevoelige lieve lezers.

     

     


    Categorie:literatuur
    Tags:taal
    27-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sciencefiction uit 1971



    In 1971, dat is veertig jaar geleden, maakte ik op een of andere manier kennis met SFAN, de ‘vereniging voor science fiction en fantastiek’ en met hun tijdschrift, Info-Sfan. Ik was al jaren een verwoede lezer van sciencefiction, in het Engels en ben dat ook nog geruime tijd gebleven. Ik werd (sluimerend) lid van de vereniging, dat wil zeggen dat ik het niet onoverkomelijke lidgeld van 150 franken betaalde en het tijdschriftje las, tot ik in het najaar reageerde op enkele artikels in Info-Sfan en meteen de prijs van 150 franken won die was uitgeloofd voor de meest originele bijdrage.

    Gisteren was ik aan het surfen en lo and behold! Daar was voorwaar Info-Sfan met mijn twee bijdragen… Ik kreeg van danige ontroering tranen in de ogen bij het herlezen van wat ik toen schreef. Al zeg ik het zelf: het is typisch Karel. De kritische geest, de encyclopedische kennis en de zorg voor het detail, de Bijbelse achtergrond, de etymologische belangstelling, de ruimere culturele blik, de aandacht voor waarden, de filosofische bespiegelingen, het is er allemaal. En ik moet zeggen, ook mijn stijl is in die veertig jaar nauwelijks veranderd. Een beetje belerend misschien, of zullen we zeggen, didactisch? Overtuigd en uit op overtuigen, zeker van de eigen zaak, polemisch tegenover wat ik als onvolkomen ervoer. Ietwat wijdlopig, maar steeds stevig gestructureerd in de opbouw van de gedachten. Ruime woordenschat, vlotte zinnen, een goede pen, zoals men zegt. Ja, toch?

    Ik ben op die weg niet voortgegaan. Stilaan heb ik SF achter mij gelaten, niet zonder enige weemoed. Het gezin en het werk slorpten me meer en meer op, ik las minder en minder boeken, tot professor Benjamin Willaert me The New Yorker leerde kennen en ik me daarin wekelijks gretig verdiepte, meer dan dertig jaar lang. Ik las ook de auteurs die ik in The New Yorker vond. Schrijven deed ik bijna nooit meer, op een occasioneel gratuit opwellend gedicht na. Ik schreef al de hele dag op het werk, duizenden brieven, duizenden verslagen, memo’s en nota’s, later duizenden mails.

    Pas toen het pensioen in zicht kwam, heb ik de draad van het actief lezen weer opgenomen en eenmaal ik al de tijd voor mezelf had, heb ik ook opnieuw de pen ter hand genomen, of liever: de tekstverwerker, de PC. Het resultaat, of toch het grootste gedeelte daarvan, vindt u hier, op mijn website, mijn Kroniek van mijn later leven.

    Ik nodig je uit om eens kennis te maken met die twee vroege schrijfsels van mijn hand. Ik kon me toen, ondanks al het futuristische van de sciencefiction, in de verste verte niet voorstellen dat ik die teksten ooit nog zou terugvinden op zoiets als het internet of dat ik daarover veertig jaar later zou schrijven, een laptop op de schoot, draadloos verbonden met mijn lokaal netwerk, voor een ‘blog’ op zoiets als ‘Seniorennet’ en dat honderden lezers dat zouden komen bekijken van uit hun huiskamer… Wie weet wat men over nog eens veertig jaar zal zeggen over onze huidige tijd!

    De eerste bijdrage, in de rubriek Tom Bombadil handelt (evident) over Tolkien en zijn Lord of the Rings, lang voor de filmtrilogie. De tweede gaat over Science Fiction als literatuur. Klik hier voor de nog zeer onvolledige website: http://sfan.be/index.html

    en hier voor het tiende nummer van Info-Sfan, met daarin mijn bijdragen: http://sfan.be/publicaties/ISF10.pdf


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    22-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Robinson Crusoe: het origineel


    Robinson Crusoe is een icoon in onze Westerse cultuur. Het is vrijwel onmogelijk om de populaire figuur van de drenkeling op zijn onbewoond eiland niet te kennen. Er zijn ontelbare versies van gemaakt, in alle mogelijke vormen. Meestal leren we hem kennen in een geïllustreerd jeugdverhaal of waarschijnlijker nog in een van de vele bewerkingen voor film of tv. Dat is er mede de oorzaak van dat we niet aan het origineel toe komen. Ook ik had het boek van Daniel Defoe uit 1719 nooit gelezen. Het stond wel op mijn verlanglijstje, maar dat wel nog niets zeggen. Onlangs vond ik in de gemeentelijke bibliotheek Mena in Rotselaar een paperback uitgave in de Wordsworth Classics reeks en voor een keer was het gezet uit een voor mij leesbare letter. Ik heb het meegenomen en meteen uitgelezen, al de bijna vierhonderd bladzijden.

    Het was een vreemde ervaring. Je vindt er al de clichés terug uit de versies die je gelezen en gezien hebt: de schipbreuk, het bouwen van de schuilplaats, de verkenning van het eiland, de prauw, de kannibalen en de redding van Vrijdag, de komst van het schip met de muiters, het vertrek. Maar ook enkele elementen die ik niet kende: wat er voorafging aan de schipbreuk en de terugkeer naar de bewoonde wereld, maar ook heel wat details over het verblijf van 27 jaar op het eiland. Het Engels is lichtjes archaïsch, de spelling wellicht sterk aangepast voor hedendaagse lezers, zodat het vlot leest.

    Naast het avontuur is er vrij veel plaats ingeruimd voor allerlei overwegingen die de hoofdfiguur maakt. Hij vertrekt van een pragmatisch atheïsme, bekeert zich na een zware ziekte en gedraagt zich dan als een Anglicaan, een Engelse Protestant die zich vooral op de Bijbel steunt en op zijn persoonlijke relatie met God, niet op de kerk en de priesters en hun dogma’s en voorschriften. Dat is in zijn geval des te gemakkelijker omdat hij alleen is op zijn eiland. Hij hoeft dus geen rekening te houden met een kerkelijke of een burgerlijke overheid. Zijn religie is niet veel meer dan een vaag vertrouwen in de Voorzienigheid. Hier speelt de auteur Daniel Defoe (die overigens Vlaamse roots had) wel een beetje vals: hij neemt immers de rol van de Voorzienigheid op zich en laat Robinson soms wel afzien, maar over het algemeen stelt hij het heel goed en alles wijst erop dat er ook een happy end zal zijn. Hij had Robinson ook kunnen laten creperen of hem laten oppeuzelen door de bezoekende kannibalen, maar dat zou een ander boek geweest zijn, van het soort dat we pas in de 19de en vooral de 20ste eeuw te lezen kregen.

    Er zit veel allegorie in het boek. De Engelse lezers van zijn tijd moeten zich perfect herkend hebben in de hoofdfiguur en dat verklaart ook het enorme succes, toen en nu nog. Men vereenzelvigt zich probleemloos met de hoofdfiguur, we verplaatsen ons maar al te graag naar een tijd toen wij als blanken de wereld veroverden. Het moet gezegd dat Defoe zich wel uiterst nobel opstelt tegenover de autochtone bevolking. Dat wil zeggen: superieur maar niet wreed. Hij heeft geen bezwaar tegen slaven, maar behandelt ze goed. Zijn gewetensproblemen bij de confrontatie met de kannibalen behoren tot de meest interessante bladzijden van het boek, al maakt hij ze uiteindelijk wel nogal koelbloedig af…

    Als je dit boek nog niet gelezen hebt, of al lang geleden, in een ingekorte versie, dan kan ik je een nieuwe kennismaking zeker aanraden. Het is een goed verhaal, vlot geschreven, typisch voor zijn tijd. Er is zeker een exemplaar in een openbare bibliotheek in je buurt, of tweedehands, misschien heb je het ooit zelf gekocht en staat het op jou te wachten op je boekenplank. Je zal er zeker zoveel plezier aan beleven als aan een hedendaagse thriller. Dat is niet slecht voor een boek dat binnenkort driehonderd jaar oud is.


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    21-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Uit het dagboek van Adam



    Uit het dagboek van Adam, vertaald van het origineel manuscript door Mark Twain en in het Nederlands omgezet door Karel D’huyvetters, mei 2011 ©

    Maandag

    Dit nieuw creatuur met het lange haar loopt serieus in de weg. Het drentelt hier altijd maar rond en volgt me overal. Daar hou ik niet van, ik ben niet gewoon aan gezelschap. Ik wou dat het bij de andere dieren wou blijven… Bewolkt vandaag, de wind zit in het oosten, ik denk dat we regen krijgen…Wij? Waar heb ik dat woord vandaan?... Ha, nu herinner ik het me: het nieuwe creatuur gebruikt het.

    Dinsdag

    Ben de grote waterval gaan bekijken. Het is het beste dat we op het domein hebben, vind ik. Het nieuwe creatuur noemt het de Niagara Waterval, maar waarom, daar heb ik geen flauw idee van. Zegt dat het eruit ziet als een Niagara Waterval. Dat is geen reden, dat is gewoon eigengereid en dom. Ik krijg geen kans meer om zelf nog iets een naam te geven. Het nieuwe creatuur geeft alles een naam dat het tegenkomt, nog voor ik een woord gezegd krijg. En altijd met hetzelfde excuus: het ziet er zo uit. Neem nu de dodo, bijvoorbeeld. Zegt dat men van bij de eerste aanblik ziet dat het ‘eruitziet als een dodo’. Die naam zal het ook wel moeten houden, ongetwijfeld. Ik word er moe van om me daarover druk te maken en het is niets gekort bovendien. Dodo! Het ziet er niet meer uit als een dodo dan ik.

    Woensdag

    Heb me een betere schuilplaats gebouwd tegen de regen, maar kon het niet rustig voor mij alleen hebben. Het nieuwe creatuur drong naar binnen. Toen ik probeerde om het buiten te zetten, liet het water lopen uit de gaten waarmee het kijkt en veegde het dan weg met de achterkant van zijn voorpoten en maakte een geluid zoals sommige van de andere dieren maken als ze ongelukkig zijn. Ik wou dat het niet praatte, het praat voortdurend. Dat klinkt als een goedkoop verwijt aan dat arme schepsel, een belediging, maar zo bedoel ik het niet. Ik heb de menselijke stem nog nooit gehoord en elk nieuw vreemd geluid dat hier binnendringt in de plechtige stilte van deze dromerige eenzaamheid stoort mijn gehoor en klinkt als een valse noot. En die nieuwe klanken zijn zo dichtbij, vlak bij mijn schouder, vlak bij mijn oor, eerst aan de ene kant, dan aan de andere en ik ben enkel gewoon aan geluiden die min of meer veraf zijn.

    Vrijdag

    Het roekeloze namen geven gaat onverminderd door, wat ik er ook zou kunnen aan doen. Ik had een uitstekende naam voor het domein, een die muzikaal was en aantrekkelijk: Tuin van Eden. Privé noem ik het nog altijd zo, maar niet meer publiekelijk. Het nieuwe creatuur zegt dat het helemaal bos is en rotsen en landschap en dat het dus niets heeft van een tuin. Zegt dat het ‘eruitziet’ als een park, dat het er niet uitziet als om het even wat behalve een park. Bijgevolg, en zonder me te raadplegen, heeft het een nieuwe naam: Niagara Waterval Park. Dat is behoorlijk aanmatigend, lijkt me. En er hangt al een bordje: Het Gras Niet betreden!

    Mijn leven is niet meer zo zalig als het was.

    Zaterdag

    Het nieuwe creatuur eet te veel fruit. We gaan zonder vallen, meer dan waarschijnlijk. “Wij”, alweer. Dat is zijn woord; en het mijne nu ook, omdat ik het zo vaak hoor. Nogal wat mist deze morgen. Als er mist is, kom ik niet buiten. Het nieuwe creatuur wel. Het loopt buiten rond in alle weer en komt dan binnen met zijn vuile voeten. En praat. Het was hier vroeger zo aangenaam stil.

    Zondag

    Heb het gehaald. Deze dag wordt stilaan een beproeving. In november laatst was dit geselecteerd en onderscheiden als een rustdag. Vroeger had ik er zo al zes per week. Deze morgen betrapte ik het nieuwe creatuur terwijl ze probeerde appels af te gooien van die verboden boom.

    Maandag

    Het nieuwe creatuur zegt dat zijn naam Eva is. Dat is in orde, geen bezwaar. Zegt dat het dient om haar daarmee te roepen als ik het wil ontbieden. Ik zei dat het dan overbodig was. Dat woord maakte blijkbaar veel indruk op haar; het is inderdaad een groot, goed woord, een dat nog vaak zal te pas komen. Het zegt dat het geen Het is maar een Zij. Dat is veeleer twijfelachtig; maar voor mij is dat al eender. Wat zij is zou mij niets maken als ze maar op haar eentje wou blijven en niet praten.

    Dinsdag

    Ze heeft heel het domein overspoeld met execrabele namen en storende borden: Hierlangs voor de Wieling. Hierlangs voor Geiteneiland. Grot van de Winden langs hier.

    Zegt dat dit park een net vakantiepark voor de zomer zou kunnen worden, als er klanten zouden voor zijn. Vakantiepark, nog zo’n bedenksel van haar, gewoon woorden zonder betekenis. Wat is een vakantiepark? Maar ik kan het haar maar beter niet vragen, ze is als razend om alles uit te leggen.

    Vrijdag

    Ze heeft er een gewoonte van gemaakt om me te smeken om niet meer over de Waterval te gaan. Wat is daar verkeerd mee? Zegt dat het haar doet beven. Ik vraag me af waarom. Ik doe het al de hele tijd, ik was altijd al verzot op de diepe duik en de opwinding en het frisse water. Ik dacht dat dit precies was waarvoor de Waterval diende. Ze heeft geen andere functie voor zover ik kan zien en ze moet toch voor iets gemaakt zijn. Zegt dat ze alleen maar gemaakt is voor het uitzicht, zoals de rinoceros en de mastodont.

    Ik ging over de Waterval in een ton: niet voldoende voor haar. Ging erover in een tobbe: nog steeds niet voldoende. Zwom in de Wieling en de Stroomversnellingen in een vijgenbladpak. Pak ernstig beschadigd. Vervelende klachten over mijn uitspattingen. Ik ben hier veel te veel belemmerd. Wat ik nodig heb, is verandering van lucht.

    (Wordt vervolgd)


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    24-12-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn kerstverhaal: de langste nacht
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De langste nacht

    Ik heb Rianna leren kennen tijdens mijn eerste tour of duty in de Balkan, waar ons bataljon deel uitmaakte van de VN-vredesmacht, kort na de bombardementen op de hoofdstad en de feitelijke scheiding van het land. Ik was verbindingsofficier, het was mijn eerste buitenlandse missie, mijn eerste echte opdracht na mijn studies aan de militaire school en een stage van zes maand in de Verenigde Staten. Het was een verschrikking, toen. Overal waren de sporen nog vers van de vernielingen, die van de VN en die van de beide strijdende partijen, die elkaars dorpen uitgebrand hadden en elkaars wijken beschoten met mortieren. Vluchtelingen zochten hun heil en onderlinge bescherming in tijdelijke enclaves van Chets en Wrocks, kleine dorpen groeiden uit tot kampen en verdwenen dan wanneer een nieuwe golf van etnische zuivering moordend door de valleien raasde.

    Rianna werkte toen in de keuken van onze legerplaats. Ze begon als afwasser en schoonmaakster, maar omdat ze vrij vlot Engels sprak, deden we al gauw een beroep op haar als vertaalster bij de inkopen voor de keuken. Zo is het gebleven, een informele regeling, een jonge poetsvrouw en keukenhulp die we meenamen als we groenten en fruit en bier en wijn gingen kopen in de stad of in een van de dorpen. Ze was vriendelijk en liet zich plagen door de soldaten, maar ze hield haar afstand als ze te aanhalig werden. ’s Avonds en tijdens de weekends kregen we haar niet te zien, alle pogingen om afspraakjes te maken liepen op niets uit.

    Na zes maand zat onze missie erop, we werden afgelost en we kregen een rustige job in de kazerne, dicht bij huis. De soldaten trainden, de officieren hielden zich bezig, ik volgde een cursus, de tijd ging voorbij. Op het nieuws volgden we de toestand ginds, op een keer zagen we Rianna samen met een patrouille in B., waar wij destijds gelegerd waren. Blijkbaar was ze nu officieel vertaalster. Goed voor haar.

    Anderhalf jaar later was het weer onze beurt. We baalden, want we hadden gehoopt thuis te zijn met de feesten, Sint-Niklaas, Kerstmis, Nieuwjaar. Maar de Fransen hadden daar eveneens op gerekend en zij vertrokken eind november, zogezegd omdat er griep was uitgebroken, ja, dat kenden we…

    Het was bitter koud toen we aankwamen voor onze tweede missie, het land was niet te herkennen onder het dikke pak sneeuw. De vorige keer was het een vakantie geweest, alle dagen zon, we zagen zo bruin als de inwoners. Nu was het constant 10 en meer onder nul. De toestand was gestabiliseerd, de Chets zaten nu in de hoofdstad en in de valleien, de Wrocks in de bergen en aan de kust, wij daar ergens tussenin. Rianna was inderdaad vertaalster, ze verdiende nu goed, ze droeg een soort uniform, maar zonder insignes en altijd met een veelkeurige sjaal zoals de vrouwen in de dorpen droegen. Ze verfde haar haren nu blond, een scherp contrast met haar nadrukkelijk zwarte wenkbrauwen.

    Ik had nu meer contact met haar, als verbindingsofficier was ik voortdurend op haar aangewezen. We trokken vaak samen op, soms hele dagen. Zij vertaalde mijn vragen en dan de antwoorden, van de dorpelingen, de milities, de politici. Ze sprak rustig maar snel, zonder aarzelen, moest nooit naar woorden zoeken in het Engels of in haar moedertaal. Haar landgenoten leken haar te aanvaarden, maar het ging er altijd heel zakelijk aan toe, er werd niet gelachen, er werden geen grapjes of opmerkingen gemaakt. Soms merkte ik dat er spanningen waren, dan werd er scherp heen en weer gepraat, tussen de lippen, de ogen flonkerden, de gebaren werden heftig, niet alles wat ze onder elkaar zegden werd vertaald. Op een keer spuwde een dorpeling haar in de straat op de voeten en liep woedend weg. Ik wou tussenbeide komen, maar ze weerhield me met een wrevelig gebaar.

    Laat maar, meneer.

    En zo ging het, die eerste maand van de tweede missie. Kerstmis kwam naderbij en wij maakten ons klaar voor een gezellig feest. We mochten iemand uitnodigen en ik vroeg aan Rianna of ze wou komen.

    Nee, meneer, wij vieren Kerstmis niet.

    Dat verwonderde me: ik merkte dat overal in de hoofdstad kerstversiering aangebracht werd en ook in de dorpen was men druk bezig met de voorbereidingen van een viering, de kerkjes werden weer in orde gebracht, er waren kalkoenen te koop en brood in speciale vormen.

    Ja, zei ze, in ons land vieren we Kerstmis, al altijd, maar wij niet, Elsbietta en ik vieren Kerstmis niet. Niet meer.

    Daar liet ze het bij. Later vernam ik dat Elsbietta haar nichtje was, ongeveer haar leeftijd, die met haar samenwoonde op een kleine studio in een woonkazerne aan de rand van de hoofdstad. Er was ook een kind, een jongentje van twee, drie jaar, waar ze beurtelings op pasten. Niemand wist wie de moeder was, een vader werd niet vernoemd. Het kind was vlasblond en dat was vreemd, want Rianna en Elsbietta waren Chets, en die zijn allemaal zo zwart als de nacht, voor ze op vrij jonge leeftijd snel grijs en dan helemaal wit worden.

    Op 21 december trok ik met Rianna naar de hoofdstad voor een conferentie met de milities. Het was geen gemakkelijke vergadering, er moesten beslissingen genomen worden over de ontruiming van enkele dorpen op de scheidingslijn tussen de twee deelgebieden, de discussies waren hevig en bitter. Rianna vertaalde soms minutenlang niets en als ik haar vragend aankeek schudde ze het hoofd meewarig. Op de lange terugweg begon ze plots te praten, aarzelend eerst. Dit was haar verhaal.

    In haar jeugd begon het communisme stilaan af te brokkelen in het land. Het systeem draaide vierkant, de meest nodige dingen ontbraken soms maanden, zoals brood of toiletpapier. Op de televisie zag men hoe het er in het buitenland aan toe ging, de vanzelfsprekende luxe, de overvloed. De mannen die naar Duitsland uitweken, stuurden geld naar hun familie, veel geld en brachten hun wagens vol westerse goederen mee als ze op vakantie kwamen. Men geloofde de verhalen niet meer van de politieke commissarissen en de burgemeester. Voor het eerst kwamen ook de oude vetes weer naar voren. De kinderen die samen op school hadden gezeten, zochten nu het gezelschap op van hun soortgenoten, Chets bij Chets, Wrocks bij Wrocks.

    Er waren wat incidenten. De ouderen verbraken de stilte over het verleden en vertelden over onrecht en verdrijving en moord, lang geleden en over de slag op het ijs van het meer en de Duitse ridders. En over de oorlogen, de soldaten die naar Frankrijk waren getrokken en nooit meer waren weergekeerd en ergens in de modder aan de Somme begraven lagen zonder een steen. Over de andere oorlog, toen de Wrocks met de zwarthemden heulden en de huizen van de Chets opeisten.

    In de hoofdstad maakten de politici elke dag ruzie, het land werd onbestuurbaar, de rellen werden heviger, de milities talrijker, de wapens moderner en dodelijker, de oude uniformen en de rode vlaggen met de zwarte arend of de groene draak wapperden uitdagend aan de gebouwen.

    De eerste vluchtelingenstromen kwamen op gang, kleine minderheden die weggepest werden en naar hun geloofsgenoten uitweken.

    Op 21 maart, de dag dat in de dorpen de terugkeer van de zon werd gevierd, is een bende jonge mannen in donkere Wrock-uniformen tegen de avond het dorp van Rianna binnengevallen. Ze waren zwaar bewapend. Eerst vielen ze binnen in het café dat ook dienst deed als winkel. Ze joegen iedereen naar buiten en deden zich tegoed aan eten en drinken. Er werden liederen gezongen, oude liederen uit de bergen die vertelden van onrecht en vernedering en strijd en overwinning. Er werd in de lucht geschoten.

    Later op de avond, toen het duister was gevallen, zijn ze de huizen binnengedrongen. Ze hebben de burgemeester vermoord en zijn vrouw en zijn oudste zoon die met een jachtgeweer op hen wou schieten. Het huis werd in brand gestoken. Dan gingen ze verder, op zoek naar de jonge vrouwen. Het was een lange nacht. Het dorp ontwaakte in de stank van half afgebrande huizen. De militie was verdwenen. Hier en daar vond men de doden, jonge mannen en ook ouderen, afgemaakt met een kogel in de nek of met messen. De vrouwen hielden zich verscholen, dagenlang. Graven werden gedolven, kruisen geplant.

    De volgende maanden waren enkele vrouwen zwanger. Ook Rianna en Elsbietta, ze waren toen zeventien. Ze probeerden het verborgen te houden, maar als je zolang samenwoont, kan je dat niet verbergen voor je moeder. Er werd gefluisterd, er werd gejammerd. Later kwamen ook de mannen het te weten, de vaders, de broers. Elsbietta verloor haar kind toen ze zes maand ver was. De volgende dag vertrok haar broer naar het buitenland. Ze zou nooit meer kinderen krijgen.

    Rianna weigerde. Haar moeder had haar gesmeekt om mee te gaan naar de vrouw van de bakker, die zou haar helpen. Haar vader sprak niet meer, voor hem bestond ze niet meer. Op een nacht kwam hij dronken thuis en sloeg haar, hoewel ze zich niet verzette, sloeg haar, zonder een woord te zeggen, met razernij in zijn blik en zijn sterke armen. Maar Rianna weigerde. Het was haar kind.

    In het dorp was ze de enige. Ze werd overal nagekeken, uitgestoten. Men riep haar vreselijke dingen toe. Ze boog het hoofd en liep verder, haar handen gevouwen over haar gespannen buik.

    Het werd herfst en winter en oorlog in het land. Er waren nu twee legers en nog meer milities en benden die elkaar bestookten. Niemand was nog veilig.

    Ik zou bevallen tegen het eind van het jaar, zei Rianna. Mijn moeder had wat dingen klaar gezet in mijn kamertje, daar zou het gebeuren, zij zou me helpen, niemand anders. Maar het is zover niet gekomen. Op 21 december, de langste nacht, zijn ze gekomen. Niet uit de bergen, maar de Chetmilitie uit het dorp en de stad, de jongens die met haar op school hadden gezeten, de mannen die met haar vader kaartten. Ze hadden maar één doel, het huis van Rianna. Ze vielen binnen in het holst van de nacht, beukten de zware voordeur in en stormden de smalle trap op met hun zware laarzen. In het donker trokken ze haar van het bed en schopten haar. Toen ze klaar waren bleven ze nog even hijgend staan, vijf zes mannen in het kleine kamertje. Dan draaiden ze zich om en verdwenen in de nacht. Haar vader was nergens te bespeuren. Haar moeder kwam krijsend haar kamer binnen met water en doeken. Het was een lange nacht.

    Maanden lang heeft haar moeder haar verzorgd. Haar vader was verdwenen. Stilaan werd ze beter. In de zomer vertrok ze naar de stad. Ze vond werk bij de soldaten. Voor hen was ze gewoon een jonge vrouw.

    Wij vieren Kerstmis niet, meneer. Samen met Elsbietta zorg ik voor Josip. Die is door zijn ouders achtergelaten, we vonden hem op straat. Hij spreekt niet. Elsbietta ook niet. Ik ook niet, ik luister, ik vertaal wat de mannen zeggen. Ik heb zelf niets meer te zeggen. Zij kennen mijn verhaal, iedereen kent mijn verhaal en dat van de andere vrouwen. De vaders, de broers, de daders, de moeders. Ik ontmoet ze op straat en op de vergaderingen, ze kijken me aan en haten me, de Chets en de Wrocks, de mannen en de vrouwen. Ik luister, ik vertaal, ik heb het geld nodig voor Elsbietta en Josip, we eten, we slapen.

    Laatst ontmoette ik een van de Wrocks die die nacht in de lente in mijn kamer kwamen. Hij vroeg naar het kind, hij wist niet van die andere nacht. Toen ik het hem vertelde weende hij. Ik niet, ik kan het niet.

    Dank je voor je uitnodiging, maar nee, wij vieren geen Kerstmis. Misschien later, veel later, misschien Josip. Wij niet.

    In het legerkamp hebben we Kerst gevierd met de manschappen. Het eten was voortreffelijk, er was een koortje met kinderen uit het dorp, de onderwijzeres speelde accordeon. We dronken de zware wijn uit de streek. Dan naar bed, de volgende dag was er patrouille om acht uur.




    Categorie:literatuur
    Tags:kerstverhaal, literatuur
    14-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Leeuwerik, Paul Claes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Op vrijdag 17 september 2010 vond in boekhandel De Zondvloed in Mechelen de voorstelling plaats van het jongste boek van Paul Claes. Ik heb Paul lang geleden leren kennen toen we in Leuven studeerden. We waren toen allebei lid van het Literair Genootschap en we hebben elkaar sindsdien nooit meer helemaal uit het oog verloren. Ik was dan ook blij toen we van hem een vriendelijke uitnodiging ontvingen om de opening bij te wonen.

    Boekhandel De Zondvloed gelegen aan de Onze-Lieve-Vrouwestraat 70, kende ik niet. Het is een ruim pand, wellicht was het vroeger een meubelzaak zoals er zoveel waren in Mechelen. Nu is het een geslaagde combinatie van (nieuwe) boekhandel en antiquariaat, met voor beide een ruim en interessant aanbod. Je kan er bovendien ook een koffie drinken. De boekhandel organiseert tevens allerlei literaire manifestaties zoals de presentatie van nieuwe boeken. Surf eens naar de website: http://www.dezondvloed.be/ .

    De Leeuwerik werd aangekondigd als het negende boek van Paul Claes in een reeks van historische romans over kantelmomenten in de Europese cultuur. Het is een ridderroman, of zoals Paul in zijn vriendelijke dedicatie schrijft, een getijdenboek. Het speelt zich af in de tijd van de troubadours en de hoofse liefde; de tijd van de Katharen, de zuiveren, die zich verzetten tegen een al te wereldse kerk; de tijd van de feodaliteit toen de kerk en de adel de macht onder elkaar verdeelden en met absolute willekeur heersten over land en volk; de tijd van de kruistochten om het Heilig Land te bevrijden. Rond al deze thema’s weeft de auteur een levendig verhaal dat de ervaringen beschrijft van een opgroeiende jongeling: hoe hij de ouderlijke burcht moet verlaten en hoe opgeleid wordt in de abdij van zijn oom, waar hij de vriendschap vindt; hoe hij het geheim ontdekt achter het huwelijk van zijn ouders; hoe hij op zoek gaat naar een eigen weg in de wereld en zo de liefde van zijn leven ontdekt. Na allerlei perikelen zal hij, hoe kan het anders, in haar armen het geluk vinden.

    Dit verhaaltje is voor Paul Claes het raam waarop hij de talloze draden weeft van zijn onmetelijke eruditie. In vlekkeloze, ietwat statige gedragen volzinnen, doorspekt met verrassend moderne relieken uit een taal die al in onze jeugd vergeten was; opgetuigd met alle stijlfiguren die de Nederlandse Ars Poëtica toelaat; bij elke gelegenheid maar al te graag onderbroken voor een bondige uitwijding over een mythologisch thema of een middeleeuwse legende; voert hij ons langs de slingerpaden van zijn innerlijke en reële landschappen. Voor de lezer is het ook een aangename reis in de taal en de literatuur, waar vele vertrouwde gezichten en vergezichten ons opwachten, maar waar achter elke bocht in de weg ook steeds weer nieuwe verrassende wendingen wachten.

    Paul Claes is niet alleen een romancier, hij is ook vertaler, essayist en dichter. Ik ken hem vooral als eminent taalgeleerde, als exegeet en als een gesprekspartner met een waarlijk encyclopedische maar steeds totaal parate kennis van onze beschaving in al haar vormen. Dit nieuwe boek van hem getuigt zeker ook daarvan. Hij, die ooit zo ijverig, volhardend en slim speurde naar de klassieke en andere vergezochte inspiratiebronnen de achter de wondere kronkels van Hugo Claus’ romans, en die sindsdien onverdroten op zoek is gegaan naar de blote of verborgen locussen of loci classici van de literatuur in vele talen en bij een ware erelijst van auteurs, heeft in elk van zijn romans ongetwijfeld meer dubbele bodems en stille getuigen van zijn kennis en vindingrijkheid ingebouwd dan de gemiddelde lezer bij een eerste kennismaking zal ontdekken. Maar dat hoeft ook niet, want ook de vage impliciete herinnering aan een gemeenschappelijk literair erfgoed is al voldoende om een sfeer van vertrouwdheid, herkenning en identificatie op te roepen die nodig is om een roman boeiend te maken.

    Een voorbeeld. Op bladzijde 169 schrijft hij: Ten slotte nam ik de luit in mijn armen. Mijn rechterhand greep de hals van het speeltuig en drukte de snaren tegen het hout. Met de vingers van mijn linker begon ik een treurig wijsje te tokkelen waarin de tonen elkaar zochten, ontdekten en weer verloren.

    Niets speciaals, zou je denken, maar het viel me op dat het hier om een linkshandige luitspeler gaat. De normale speelwijze is dat je de luit zo vast neemt dat de buik, het klanklichaam onder je rechterhand op je schoot ligt, terwijl de hals naar je linkerschouder wijst. Je tokkelt dus met je rechterhand en je drukt de snaren aan met je linkerhand, net andersom als de auteur beschrijft. Als je links wil spelen, moet je de volgorde van de snaren omkeren.

    “… en drukte de snaren tegen het hout.” Ook dat viel me op: de Europese luit heeft fretten, zoals een gitaar; dat zijn opstaande randjes op de hals van het instrument, gemaakt door een stukje snaar rond de hals te knopen; op moderne instrumenten kunnen ook houten of metalen bandjes zijn, zoals bij moderne gitaren. Als je met de vingers daarop drukt, heb je automatisch de juiste toon, tenminste als je instrument goed gestemd is, wat niet vanzelfsprekend is en zeker niet was in de middeleeuwen. Iemand zei ooit dat een luitist van tachtig zeker zestig jaar had doorgebracht met het stemmen van zijn luit. Op een luit zonder fretten kan je de snaren echt tegen het hout van de hals drukken, maar dan moet je de juiste plaats zoeken voor je vingers; dat laat je echter ook toe om kleinere toonafstanden te maken, micro-intervallen, die zo typisch zijn voor de klagerige vroege middeleeuwse muziek van de troubadours.

    Waarom maakt Paul Claes van zijn hoofdpersonage een linkshandige? Ik weet het niet, maar ik ben er zo goed als zeker van dat het geen toeval is. Ik heb nergens anders in het verhaal een verwijzing naar die kentrek gelezen. Misschien is het een verwijzing naar het sinistere (sinister = links) van de luit, die herhaaldelijk als een instrument van de duivel bestempeld wordt in het boek en ook verscheidene keren stukgeslagen en in het vuur geworpen wordt. Misschien is het gewoon een spielerei van Paul om te zien of iemand het opmerkt, zoals Claus ook vaak deed en Claes altijd weer ontdekte. Of anders is het gebaseerd op een of andere bron die hij heeft geraadpleegd en heeft hij de tekst overgenomen zoals hij was, zonder er lang bij stil te staan of er meer of minder linkshandige dan rechtshandige luitspelers zijn.

    De afwezigheid van fretten op het instrument is nog zo’n detail. Het maakt het een heel vroege luit. De grote doorbraak van het instrument kwam pas aan het einde van de middeleeuwen en het begin van de renaissance, terwijl Silvius Leopold Weiss, de grootmeester van de barokmuziek voor luit, leefde van 1686-1750; Bach was een jaar jonger en stierf in het zelfde jaar als Weiss. Maar Claes’ verhaal speelt in de tijd van de opkomst van de Katharen en de laatste haarden van die ‘sekte’ werden uitgeroeid rond 1300, de laatste officiële verbranding was in 1321. Een meer primitief instrument zonder fretten past dus perfect in het tijdsbeeld. Toeval? Niet bij Paul Claes, denk ik zo.

    Een hoofse ridderroman, geschreven door Paul Claes, is geen komische of burleske parodie maar een ernstige literaire pastiche, een imitatio: een moderne, eigen verwerking van een historisch thema in een stijl die aanleunt bij die van het origineel. Het resultaat is een zeer leesbaar boek van dertig korte hoofdstukken met elk een mooi Latijns woord, eindigend op –or (zoals amor, viator, pastor…) als titel, verspreid over 237 bescheiden pagina’s, mooi gedrukt en uitgegeven bij de Bezige Bij, te koop bij De Zondvloed en elke andere Vlaamse en Nederlandse boekhandel, prijs ongeveer € 19,50.


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    16-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.John Le Carré
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik weet niet meer hoe ik ooit voor het eerst in contact ben gekomen met de boeken van John Le Carré (°1931). Dat moet in de periode 1970-75 geweest zijn. Sindsdien heb ik al zijn boeken gekocht en verslonden van zodra ze verschenen, eerst als paperbacks, later als hardcovers. Recentelijk heb ik mijn versleten pockets vervangen door gebonden exemplaren die ik tweedehands kocht voor weinig geld. Mijn collectie is nu compleet.

    Klik hier voor een bezoek aan de website van de auteur: http://www.johnlecarre.com/index.php. Ook de pagina aan hem gewijd bij Contemporary British Authors is uitstekend: http://www.contemporarywriters.com/authors/?p=auth519CDD2E13c091C28FvXuS365E36.

    Hier vind je mijn bespreking van zijn meest recente werken:

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=199420

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=152

    Gisteren heb ik nog eens een van zijn vroege werken herlezen: The Spy Who Came in From the Cold, 240 pp., 1963. Ik was verbaasd hoe weinig ik me van de gebeurtenissen in het boek herinnerde uit mijn eerste lectuur, maar het is dan ook al meer dan dertig jaar geleden. Mij was vooral de figuur van Liz bijgebleven, een nevenfiguur die uiteindelijk een cruciale rol speelt in de ontknoping. Ik heb volop genoten van deze hernieuwde kennismaking. Le Carré is in de eerste plaats een schrijver en pas in de tweede plaats moeten we vermelden dat hij in een bepaald genre schrijft: detectiveverhalen, politieke thrillers, spionageverhalen, ook een liefdesroman. Zijn literaire kwaliteiten zijn niet te vergelijken met de andere auteurs die in zijn genres schreven, hij staat er mijlenver boven, hij is uniek. Zijn personages zijn memorabel voor hun emotionele diepgang en hun morele complexiteit. Zijn analyses en uitbeelding van het milieu en van de maatschappelijke context is absoluut schitterend.

    Alle boeken van Le Carré zijn in print en worden nog steeds opnieuw uitgegeven. Je vindt ze in alle boekhandels, ook tweedehands en in alle bibliotheken. Veel, zo niet alles is in het Nederlands (en in talloze andere talen) vertaald. Er is ook heel wat Le Carré verfilmd, meestal met veel succes, hetzij als Tv-film of miniserie voor de BBC, hetzij als commerciële film voor de zalen. Er zijn ook hoorspelversies, onlangs nog de hele Smiley-reeks op BBC radio 4.

    Ik kan je John Le Carré niet genoeg aanraden. Het is een auteur naar mijn hart. Hij raakt mij op de meest kwetsbare plaatsen; hij maakt gevoelens en gedachten in mij wakker die ik amper vermoedde, maar die diepe, donkere gronden hebben en me vaak doen huiveren door hun ontstellende naakte waarheid. Het werk van John Le Carré heeft sinds vele jaren mijn leven blijvend getekend, heeft mede bepaald wie ik ben en me dat ook doen beseffen. Ik ben hem daarvoor zo dankbaar dat het me tot tranen toe ontroert.

    En er is goed nieuws: er is een nieuwe Le Carré op komst! Our Kind of Traitor verschijnt in oktober 2010. Je kan de hardcover nu al voorbestellen bij Amazon (US), met een flinke reductie. Het zal je niet verbazen dat ik dat al meteen gedaan heb…




    Categorie:literatuur
    Tags:ex libris
    03-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.William Trevor, Family Sins
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het is allemaal hoe je het bekijkt.

    Misschien wel. Neem nu de maan. Soms ziet die er veel groter uit dan anders, namelijk als ze net opkomt in het oosten of als ze ondergaat in het westen. Waarom is dat? De maan is immers altijd even groot, ze komt ook niet periodiek dichter bij de aarde of zo. En toch is het opvallend. Men weet het nog niet zo heel goed, maar het feit dat we de maan groter zien als ze laag bij de horizon staat en klein als ze hoog aan de hemel prijkt, doet ons vermoeden dat het te maken heeft met de achtergrond. Tegenover bomen, huizen en andere elementen uit het vermenselijkt landschap lijkt de maan groot, in de open lucht is er geen nabij vergelijkingspunt en heeft ze weer haar normale afmetingen. Men zegt zelfs dat als je die grote maan bekijkt door voorover te buigen en tussen je benen achterom te kijken, het vergrotingseffect verloren gaat. Probeer het eens op een zomernacht bij volle maan, maar dan het liefst op een eenzame plaats, zodat niemand zich vragen hoeft te stellen over je geestelijke gezondheid.

    Je kan ook de mens op verscheidene manieren bekijken. Ik heb in de voorbije drie jaar, sinds ik op pensioen ben, heel wat boeken gelezen over hoe de mens ontstaan is, hoe zijn mentale mogelijkheden ontwikkeld zijn, hoe de beschaving zich ontwikkelde, welke rol de religie daarin speelde. Allemaal diepzinnige, ja filosofische kwesties waarmee ontelbare mensen zich hebben beziggehouden: wat is de mens?

    Er is ook een ander standpunt. Ik las laatst het slotverhaal uit de bundel Family Sins (1990) van William Trevor (de volledige bibliografie, met de Nederlandse vertalingen vind je hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=452).

    Het heeft geen zin me hier weer te gaan uitputten in allerlei superlatieven, al zijn dat wel de enige waardige woorden voor deze verbazingwekkend schitterende verzameling subtiele kortverhalen van de onbetwiste levende (°1928) grootmeester van het genre in het Engelse taalgebied. Als ik zijn sublieme, intimistische schilderingen lees van mensen om hem heen, dan ben ik mij verrast bewust van de enorme afstand die er gaapt tussen deze benadering en de even subtiele wetenschappelijke studies van bijvoorbeeld Richard Dawkins of Daniel Dennett. Trevor tekent niet de mens, maar mensen, zeer concrete mensen in hun dagelijkse bezigheden, met hun kleine en grote zorgen, hun primitieve of onthutsend verdraaide emoties. Hij maakt zich, zoals zijn personages, geen zorgen over kosmologische discussies, de Big Bang of de relativiteitstheorie. Wij zien de wereld door de ogen van echte, levende mensen, individuen, eenmalige creaturen van de liefde en het toeval, onvolmaakt, eigenzinnig, uniek. Hij gunt ons een blik op een hoekje van die wereld op een bepaald moment, met zijn bewoners van toen. Er gebeurt wat, maar belangrijker is vaak wat er niet gebeurt, datgene waarop men wacht, waarnaar men verlangt. Dit is de microkosmos, de kijk door de bril van een concrete mens op zijn medemensen, met een zuinige economie van duidelijk sprekende details, met kleine verhalen over wat er gebeurd is, of net niet, hoe het had kunnen zijn, hoe het misschien was, misschien ook niet.

    En toch… In al zijn boeken, novellen, kortverhalen, milieuschilderingen en autobiografische teksten overstijgt Trevor magistraal en soeverein het pietluttig anekdotische, het parochiale of provinciale. Zijn mineure, sjofele of burgerlijke maar onvergetelijke personages vormen samen een beeldige, bonte macrokosmos: de wereld waarin wij leefden, de wereld die wij geërfd hebben, met een paradigmatische bevolking die elk een stukje tonen van wat het is om mens te zijn en zo van wat dé mens is.

    Zowel Dennett als Dawkins beseffen maar al te goed en erkennen graag dat naast hun analytisch onderzoek en hun tentatieve theorieën niet alleen ruim plaats dient gelaten voor een alternatieve, verhalende duiding, maar dat in de meest bevoorrechte gevallen de literatuur met enkele treffende woorden aspecten kan blootleggen van het mens-zijn waaraan de wetenschap, ook de menswetenschap, nog lang niet toe is.

    Er is verhelderende wetenschap, gelukkig, maar niet alles laat zich op die manier ontsluieren, soms is wetenschap al te ontluisterend. Er zijn verhulde maar essentiële inzichten in onze menselijkheid die wellicht nooit een passende plaats zullen vinden in zelfs de meest ingenieuze handboeken van psychologie, filosofie of antropologie. Voor de tedere ontroering van onze diepste gevoelens zijn we voor altijd aangewezen op andere, meer subtiele en daardoor de enige efficiënte middelen: de literatuur, de muziek, de beeldende kunsten, het theater, het ballet: de poëzie van de taal, het beeld, de klank die tot ons spreekt met het niet te evenaren gemak van onbemiddelde emotieve communicatie.

    In den beginne is het woord.


    Categorie:literatuur
    Tags:William Trevor, literatuur
    28-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In memoriam John Updike (1932-2009)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     

     

    John Updike is overleden op 27 januari 2009. Hij was geboren op 18 maart 1932. Ik leerde zijn werk kennen toen een collega op het werk me attent maakte op The New Yorker, dat moet in 1975 of 1976 geweest zijn. Ik heb meer dan dertig jaar een abonnement gehad op dat uitzonderlijke weekblad en dus heb ik vele tientallen bijdragen van Updike daarin gelezen, wat me ook aanspoorde om zijn romans telkens bij verschijnen te kopen en te lezen. De laatste, The Widows of Eastwick, ligt al enkele maanden klaar op mijn leestafel. Ik zal er straks aan beginnen, met gemengde gevoelens.

    Zijn voorlaatste boek, Terrorist, besprak ik hier:

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=97.

    Updike is een auteur met wie ik me altijd gemakkelijk vereenzelvigd heb, en zijn verkoopcijfers bewijzen dat ik niet de enige was. Hij schrijft vanuit een standpunt dat je als vanzelfsprekend overneemt. Hij is een menselijke auteur, zijn personages zijn door en door menselijk, de situaties die hij beschrijft zijn ‘uit het leven gegrepen’. Maar vergis je niet: hij beschrijft niet zonder meer, het is niet zomaar het leven, het is vaak het leven zoals we zouden willen dat het is, of dat het niet is. Hij verwerkt in zijn boeken wat het is om mens te zijn, in deze tijd of in alle tijden, maar hij voegt er ook al onze dromen en onze nachtmerries aan toe.

    Er komt meer seks in zijn boeken en verhalen voor dan althans ik voor mogelijk houd in het leven van een mens; dat is hem vaak genoeg verweten, hij heeft ooit een prijs gekregen van het tijdschrift Literary Review, een lifetime award for crude, tasteless or ridiculous sexual passages in modern literature. Zo erg is het nu ook weer niet, maar het valt wel op, ja. Dat maakte veertig jaar geleden zeker een deel uit van de aantrekkingskracht, we waren toen nog niet veel gewoon op dat punt, de seksuele revolutie kwam toen pas op gang en de personages van Updike belichaamden de fantasieën, zo niet het dagelijks leven, van mensen zoals wij: de intellectuele upper-middenklasse. Wij surften mee op de wilde golven van de economische bloei en de vele mogelijkheden die dat meebracht: buitenlandse vakanties, feestjes, recepties. Ook ons cultureel leven werd veel actiever: concerten, theater, tentoonstellingen, opera, weekbladen en boeken in verscheidene talen. We gingen ook meer aan sport doen, vaak die sporttakken die vroeger voorbehouden waren voor de echt rijke mensen: tennis, golf, skiën, langlaufen, surfen, zeilen, allemaal ondenkbaar in onze jeugd. Updike beschreef een wereld waarin dat allemaal normaal was, ook al was er altijd een ondertoon van twijfel, van aarzeling, een diep bewustzijn dat het allemaal maar schijn was, bijna puberale natte dromen. Dat was onze wereld, de realiteit doorspekt met onze wildste dromen.

    Sommige van die dromen hebben we waar gemaakt, de meeste niet, natuurlijk en ik kan niet zeggen dat al wat wij hebben uitgeprobeerd ons zelfs maar al het kortstondig plezier, laat staan het blijvend geluk heeft gebracht dat Updike ons voorspiegelde; misschien hebben we, verblind door passie zoals zijn bange helden, zijn inherente smalende ironie vergeten en zo de hilarische dwaasheid van het vreemdgaan gemist, de bittere ontgoochelingen van de ontrouw die hij steeds weer met waarlijk sardonisch genoegen beschrijft.

    Updike, de auteur, is steeds aanwezig in zijn verhalen, hij geeft doorlopend commentaar en toelichting, meestal geamuseerd onderhuids, tongue in cheek. Hij schildert niet met de ruwe borstel, maar in laag na laag van veelbetekenende glacistinten en subtiel gesuggereerde secundaire gevoelens. Niets menselijks is hem vreemd.

    John Updike is een erkend meester van het woord, een exuberante stilist. Zijn Engels is een literaire hogeschool voor de attente lezer, een onuitputtelijke bron van verbazing en bewondering, een speels genot.

    Zijn dood laat ons toe even stil te staan bij de wereld die hij voor ons heeft opgeroepen, met de opwinding van de ontdekking van onbeperkte mogelijkheden, maar ook de valse beloften, de niet-ingeloste verwachtingen, de bitterzoete herinneringen, bij de gemengde gevoelens die steeds twinkelden in zijn lachende ogen en die blijven sprankelen op elke gave bladzijde die hij ons naliet.

     


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur, boekbespreking
    08-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ved Mehta
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een hele tijd geleden, op 6 februari 2006, toen ik net met deze blog begonnen was, maakte ik een lijstje op van mijn geliefkoosde auteurs, met telkens een karakteristiek werk; je kan dat nog eens nalezen als je hier klikt: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=8.

    Veel is er sindsdien niet veranderd, behalve in de afdeling non-fiction, maar daarover later meer.

    Een van die auteurs was Ved Mehta, die hier bij ons vrijwel onbekend is. De Nederlandstalige Wikipedia kent hem helemaal niet, zelfs het Engelstalig artikel kwam er maar met veel moeite uit (http://en.wikipedia.org/wiki/Ved_Mehta); bij Nederlandstalige internetboekhandels als Proxis vind je slechts één van zijn boeken vertaald in het Nederlands (Alles uit liefde) en amper enkele van zijn in totaal 26 boeken in het Engels. Ik leerde hem kennen als vaste medewerker van The New Yorker en las tussen 1975 en 2005 gefascineerd zijn talrijke autobiografische bijdragen; die zijn nu gebundeld in een eenvormige uitgave, ruim vier duizend bladzijden in twaalf volumes, onder de titel Continents of Exile. Men vergelijkt hem op dit punt met niemand minder dan Proust…

    Mehta heeft een eigen, Engelstalige website: http://www.vedmehta.com/index.html, daar vind je alle biografische en bibliografische gegevens, ik hoef die hier niet te herhalen. Misschien toch enkele elementen: Ved Mehta is geboren in India in 1934 en werd na een aanval van meningitis blind toen hij vier jaar oud was. Door de inspanningen van zijn vader maar vooral ook door zijn eigen gedrevenheid kreeg hij ondanks zijn handicap een degelijke opvoeding, die hem uiteindelijk tot in Oxford (B.A.) en Harvard (M.A.) bracht. Later ontving hij verscheidene eredoctoraten en andere eretitels.

    Mijn niet geringe en blijvende bewondering voor Mehta is dubbel. Enerzijds is er zijn autobiografisch werk, met het merkwaardige verhaal van zijn eigen leven en dat van zijn voorouders en familieleden, dat hij vertelt op een bijzonder levendige en meeslepend persoonlijke manier. Anderzijds heeft hij een verbazingwekkend aantal essays, reportages, politieke analyses en andere artikels geschreven, waarin zijn enorme belezenheid, eruditie, scherpzinnigheid en filosofische en zelfs theologische diepgang werkelijk briljant naar voren komt. En telkens verbaast hij de lezer door een overvloed aan fabuleuze visuele details, die hij natuurlijk van anderen moet hebben, maar die hij debiteert met dezelfde bravoure waarmee hij naar verluidt cocktails mengt voor zijn gasten; wie hem niet kent, kan vaak niet geloven dat hij werkelijk blind is. Ook al als jonge - blinde - knaap verraste hij iedereen door vrolijk met de fiets rond te rijden!

    Ik verzeker je dat je er nooit spijt zult van hebben als je een boek, om het even wat, van Ved Mehta gaat lezen. Kijk eens in je stadsbibliotheek, waarschijnlijk hebben ze ‘Alles voor liefde’ wel. Bij De Slegte en andere tweedehandse boekhandels duikt af en toe een mooie Engelse hardcover op voor een prikje; verscheidene delen van de autobiografie en ook andere werken zijn in goedkope paperbacks verschenen, sommige voor slechts 5 euro, nieuw! Op eBay en in internetboekhandels zoals Amazon en Biblio.com zijn er voor boeken van Ved Mehta gouden zaakjes te doen, spijtig dat de verzendingskosten soms wat oplopen. Met de lage dollar en vooral met het pond dat nu nog maar amper één euro waard is, tegen 1,5 euro zes maand geleden, kan je vandaag meestal beter in de U.S. en het U.K. kopen dan hier bij ons. Ik bestelde via Amazon.UK een boek van Jonathan Israel (dat ik nog niet uit heb, dus nog even geduld) voor ongeveer 20 euro, verzendingskosten inbegrepen, dat hier ongeveer 50 euro kost! Dus echt wel de moeite waard. En ik heb nog nooit problemen gehad met mijn Visa-kaart.

    Veel leesplezier!


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur, boekbespreking
    17-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Paul Claes 65
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Paul Claes is 65 geworden op 30 oktober 2008. Bij die gelegenheid was er in het Brusselse literatuurhuis Passa Porta een hommage aan de feesteling, georganiseerd door Uitgeverij De Bezige Bij en de literaire organisatie Het beschrijf. Daar werden ook twee nieuwe werken voorgesteld: ‘Lyriek van de Lage Landen. De canon in tachtig gedichten', een mooi uitgegeven selectie van het beste uit de Nederlandstalige poëzie, en anderzijds de verzamelde gedichten van Claes zelf, onder de titel ‘De Zonen van de Zon'. Met de feestdagen voor de deur zijn dit zeker aanraders: met Paul Claes haal je gegarandeerd hoge kwaliteit in huis. 

    Ik nam de gelegenheid te baat om zijn roman uit 2002 te lezen: ‘Het hart van de schorpioen, 174 blz., uitgegeven bij de Bezige Bij. Het is een autobiografische tekst, waarin ons een blik gegund wordt achter de schermen van de schrijver: jeugdherinneringen, zijn ontluikende fascinatie voor de taal, de mythologie, de literatuur; zijn schooltijd en de universiteit, zijn militaire dienst, zijn huwelijk, zijn carrière als leraar en als schrijver, zijn reizen, zijn publicaties. Het zijn meestal vignetten, korte anekdotische schetsen, soms maar enkele regels, dagboekfragmenten en sprokkels, maar steeds raak, steeds beeldend en sprekend, speels, nostalgisch, ontwapenend nuchter, vlijmscherp analyserend, soms ook verwijtend of denigrerend, meestal met zijn bekende ingehouden, klassieke vormelijkheid, maar al bij al voor zijn doen toch verbazend openhartig en vrank.

    Paul is drie jaar ouder dan ik, we hebben elkaar ontmoet aan de universiteit en onderhielden ook daarna nog verscheidene jaren een erg vriendschappelijke relatie. De verwijzingen in het boek naar die periode waren voor mij bijzonder geladen: gebeurtenissen die we samen hebben meegemaakt, gedeelde herinneringen. Ik ben de vriend op bladzijde 89 met wie hij De Kikkers van Aristophanes vertaalt en een ‘cabaret-versie' opvoert op de jaarvergadering van de Classici Lovanienses. Het was inderdaad een succes!

     

    Wellicht omwille van die herinneringen kreeg ik van Paul een gesigneerd genummerd exemplaar van zijn chapbook, een herinneringsbundeltje met vier levensgedichten van de auteur, onder de titel: ‘Het is alsof alles nog gebeuren moet':

     

    Leven

     

    Het is alsof alles nog gebeuren moet

    terwijl ik zonder te bewegen

            te wachten sta.

     

    Het is alsof alles nog gebeuren moet

    wanneer ik op versteende wegen

            naar nergens ga.

     

    Het is alsof alles nog gebeuren moet

    al kijk ik mijn verbrande daden

            al in de rug.

     

    Het is alsof alles nog gebeuren moet

    maar ik kan door mezelf verraden

            niet meer terug.

     

     

    Dat is Paul Claes, ten voeten uit. Dank je, Paul, voor de herinneringen en voor de attentie. En geluk gewenst bij het bereiken van deze mijlpaal.

     

    Karel


    Categorie:literatuur
    Tags:Paul Claes, literatuur
    09-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nabokov: Natasha & The Ballad of Longwood Glen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Voor liefhebbers van de Russisch-Amerikaanse auteur Vladimir Nabokov (1899-1977) en ook voor die enkele trouwe lezers die dat volkomen ten onrechte eventueel niet zouden zijn maar het hierdoor misschien kunnen worden, vermeld ik hier graag twee recente trouvailles.

    Op 9 juni 2008 verscheen in The New Yorker, waarin hij bij zijn leven zoveel (33) originele bijdragen heeft gepubliceerd, een kortverhaal van zijn hand, uit het Russisch vertaald, naar het Engels, door zijn zoon Dmitri (°1934) zoals gewoonlijk en gedateerd circa 1924, dus in de periode dat hij (Vladimir) in Cambridge Russisch (!) studeerde en zijn familie in Berlijn verbleef. Een andere bron plaatst het verhaal nog vroeger, in 1921.

    Natasha is de titel en het is een typisch pareltje van de jonge Nabokov.

    Vreemd dus dat het niet is opgenomen in een van de verhalenbundels die Nabokov zelf publiceerde en die toch eveneens hoofdzakelijk vertalingen bevatten van vroeger Russisch werk:

    Nabokov's Dozen: A Collection of Thirteen Stories, 1958 (als paperback Spring in Fialta, 1959)
    Nabokov's Quartet, 1966
    A Russian Beauty and Other Stories, 1973
    Tyrants Destroyed and Other Stories, 1975
    Details of a Sunset and Other Stories, 1976.

    Het komt ook niet voor in de verzameling The Stories of Vladimir Nabokov (1995, 2002), die ook integraal in het Nederlands vertaald is. Nochtans zijn daarin toen eerst dertien (a baker’s dozen) en uiteindelijk veertien ‘nieuwe’ kortverhalen opgenomen, die nooit eerder verschenen waren, onder meer Easter Rain, dat pas na de val van het IJzeren Gordijn teruggevonden werd. Vladimir Nabokov vermeldt Natasha evenmin in zijn handgeschreven bottom of the barrel lijst met verhalen die hij nog ooit dacht te (laten) vertalen; deze uitdrukking verwijst ironisch naar wat men meestal onderaan in een ton vindt, namelijk overschotjes of, meer bepaald bij kaviaar, minderwaardige kwaliteit, geplet door de bovenliggende ongeschonden lagen, afval dus eigenlijk. Dmitri Nabokov heeft het materiaal gehaald uit de bekende archieven, het was daarom ook geen echt verloren meesterwerk, het lag gewoon te wachten op deze al te lang uitgebleven vertaling, die het ongetwijfeld verdient. Veel leesplezier. Er is ook een printversie, het is maar enkele bladzijden lang.

    http://www.newyorker.com/fiction/features/2008/06/09/080609fi_fiction_nabokov

    Daarnaast vond ik onlangs eindelijk een spoor terug naar een ‘gedicht’ van Nabokov dat ik tien jaar of langer geleden toevallig las op internet, maar dat dan uit mijn gezichtsveld verdween, inclusief de titel en dat maakt terugvinden moeilijk, natuurlijk. Maar het bleef al die jaren in mijn achterhoofd hangen, tot ik me enkele dagen geleden plots vaag herinnerde dat Ballad en Glen in de titel voorkwamen. Met Google levert dat natuurlijk ogenblikkelijk resultaat op: The Ballad of Longwood Glen, eveneens verschenen in The New Yorker, in de aflevering van 6 juli 1957 maar niet te vinden op hun website, enkel op de verzamel-CD-rom. Op de heerlijke Nabokov-site Zembla http://www.libraries.psu.edu/nabokov/abvn.htm kan je onder Works een lijstje vinden met audio-documenten, en op een daarvan hoor je hem zelf het humoristische gedicht voordragen, een ontroerend moment voor een Nabokov-addict. De Engelse tekst van de Ballad vind je hier (met enkele typefoutjes): http://people.vanderbilt.edu/~richard.s.stringer-hye/longwood.htm .

    Ik waag me aan een pretentieloze vertaling.

    De Ballade van Longwood Glen

    Om half elf die zondag morgen
    staken twee wagens het beekje over, naar de verborgen

    vallei; in de ene Art Longwood, aldaar florist
    met zijn kinderen en eega (nu Mevrouw Deforest)

    In die erachter zag een politieman te gader
    Arts Vader, zijn stief- en ook zijn schoonvader

    De drie oude mannen wandelden weg naar de inham
    Art langzaam door het tinkelend onkruid achter hen aankwam

    Helder was de ochtend, schitterend de wolken in ‘t verschiet
    kinderen en strips de wagen verliet’

    Slome Art, die een hele dag staren kon, onbewogen
    keek toe hoe een insect op een halm klom en dan was weggevlogen

    Pauline had astma en Paul krukken
    Leuke kinderen, dat wel, maar bij het lopen scheelt dat toch stukken

    Ik wou, zei Moeder tot kreupele Paultje
    dat iemand je wou leren een balletje

    op te gooien; Slome Art nam de bal en gooide hem omhoog
    hij bleef hangen in een boom die daar net voorbijvloog

    De zwaarwichtige groene pelgrim hield prompt even halt
    de kinderen wachten, maar geen bal die eruit valt

    Ik heb nooit in bomen geklommen in mijn jeugd
    zei Art en maakte van de nood meteen maar een deugd

    Af en toe was er een elleboog of een knie te merken
    in de puzzel van blauwe en groene zwerken

    Hoger en hoger klautert Art Longwood en klimt
    en de bladeren zegden ja tegen de vragende wind

    Oh, wat een tiara’s van tuinen! Wat lawines van licht!
    Hoe toegankelijk de ether! Hoe gemakkelijk de vlucht!

    Arts familie draaide rond de boom de hele dag lang
    Pauline trok haar besluit: dit is Pa zijn zwanenzang

    Geen mens zag de hemelscharen in vervoering kolken
    en de aardse held begroeten in de sneeuw van wolken

    Mevrouw Longwood begon zich ernstig zorgen te maken
    Hij kwam maar niet af, hij bleef maar verzaken

    Bij de voet van de boom vonden ze enkel wat kleingeld
    De kinderen verveelden zich, Paul door een wesp gekweld

    De oude mannen erbij kwamen en naar boven staarden
    elk met een bekertje in de hand en ook vijf speelkaarten

    Op de snelweg stopten de auto’s, keerden en kwamen
    dan de hobbelige weg opgewaggeld naar de inham en

    de boom was plots een en al lawaai, met hele stoeten
    congresgangers, vissers en jongens met zomersproeten

    Anaconda’s, en poema’s zeiden sommigen bedachtzaam
    en ondertussen kwam er steeds meer volk aan:

    Boomchirurgen, detectives, ook de brandweer arriveerde
    een ambulance die in de schaduw van een danstent parkeerde

    Een dronken branieschopper met een pistool en een touw is er ook nog gekomen
    om erop toe te zien dat elke rechtsregel in acht werd genomen

    Ontdekkingsreizigers, dendrologen allegaar
    en een vreemd bleek meisje met zigeunerhaar

    En van Kaap Schrik tot Kaap Schroom
    stond in elke krant: Man Verdwijnt In Boom

    De hemeltergende eik, waarin de uil te schuilen placht
    en de wasbeer goud plaste, werd geveld en doorzocht

    Ze vonden enkele spanrupsen, een rood aangelopen galletje
    en een antiek nest met een vers gelegd balletje

    Ze hebben de stam gevernist, hekkens geplaatst en volop
    borden; toiletten nestelden zich tussen rozen en klimop

    Mevrouw Longwood, geretoucheerd na de dood van de kinderen
    voelde als dromerige eega van een fotograaf haar hart opnieuw zinderen

    De Deforesten, vier ouwe knarren op een rij
    bezoeken nu als echte toeristen de vallei

    Ze smakken bij het snacken, kijken wat boven en beneen
    wassen hun handen en rijden dan weer heen.

    (vertaling © Karel D'huyvetters 2008)


    Categorie:literatuur
    16-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.William Trevor Bibliography
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  

    William Trevor Bibliography

    compiled by Karel D’huyvetters, March 2008

    A Standard of Behaviour, Hutchinson, 1958
    The Old Boys, Bodley Head, 1964
    The Boarding House, Bodley Head, 1965
    The Love Department, Bodley Head, 1966

    The Day We Got Drunk on Cake and Other Stories, Bodley Head, 1967
    The Table
    The General’s Day
    The Penthouse Apartment
    In at the Birth
    The Original Sins of Edward Tripp
    A Meeting in Middle Age
    The Introspection of J. P. Powers
    A School Story
    The Day we Got Drunk on Cake
    Raymond Bamber and Mrs Fitch
    The Hotel of the Idle Moon
    Miss Smith

    Mrs Eckdorf in O'Neill’s Hotel, Bodley Head, 1969
    Miss Gomez and the Brethren, Bodley Head, 1971
    The Old Boys (play) Davis-Poynter, 1971
    A Night with Mrs da Tanka (play) Samuel French, 1972
    Going Home (play) Samuel French, 1972

    The Ballroom of Romance and Other Stories Bodley Head, 1972
    Access to the Children
    Nice day at School
    The Ballroom of Romance
    The Forty-seventh Saturday
    A Happy Family
    Going Home
    An Evening with John Joe Dempsey
    The Mark-2 Wife
    The Grass Widows
    A Choice of Butchers
    Kinkies
    O Fat White Woman

    Elizabeth Alone, Bodley Head, 1973
    Marriages (play) Samuel French, 1973
    The Last Lunch of the Season, Covent Garden Press, 1973

    Angels at the Ritz and Other Stories Bodley Head, 1975
    In Isfahan
    The Distant Past
    Angels at the Ritz
    Mrs Silly
    A Complicated Nature
    Teresa’s Wedding
    Office Romances
    Mr McNamara
    Afternoon Dancing
    Last Wished
    Mrs Acland’s Ghost

    The Children of Dynmouth, Bodley Head, 1976

    Lovers of their Time and Other Stories, Bodley Head, 1978
    Broken Homes
    Another Christmas
    Matilda’s England
    1.
    The Tennis Court
    2.
    The Summer-house
    3.
    The Drawing-room
    Torridge
    Flights of Fancy
    Death in Jerusalem
    Attracta
    Lovers of Their Time
    The Raising of Elvira Tremlett
    A Dream of Butterflies

    (The Distant Past, Poolbeg Press, 1979)
    Other People’s Worlds, Bodley Head, 1980

    Beyond the Pale and Other Stories, Bodley Head, 1981
    The Bedroom Eyes of Mrs Vansittart
    Downstairs at Fitzgerald’s
    Mulvihill’s Memorial
    Beyond the Pale
    The Blue Dress
    The Time of the Year
    The Teddy-bears’ Picnic
    Being Stolen From
    Mr Tennyson
    Autumn Sunshine
    Sunday Drinks
    The Paradise Lounge

    Scenes from an Album, Co-Op Books (Dublin), 1981
    Fools of Fortune, Bodley Head, 1983

    The Stories of William Trevor, Penguin, 1983
    The Day We got Drunk on Cake and Other Stories
    The Ballroom of Romance and Other Stories
    Angels at the Ritz and Other Stories
    Lovers of their Time and Other Stories
    Beyond the Pale and Other Stories

    A Writer’s Ireland
    , Thames & Hudson, 1984

    The News from Ireland
    and Other Stories, Bodley Head, 1986
    The News from Ireland
    On the Zattere
    Lunch in Winter
    The Property of Colette Nervi
    Running Away
    Cocktails at Doney’s
    Bodily Secrets
    Virgins
    His Mother’s Daughter
    Music
    Two More Gallants
    The Wedding in the Garden

    Nights at the Alexandra, Hutchinson, 1987
    The Silence in the Garden, Bodley Head, 1988

    Family Sins and Other Stories, Bodley Head, 1989
    Events at Drimaghleen
    Family Sins
    The Third Party
    In Love with Ariadne
    A Trinity
    Honeymoon in Tramore
    The Printmaker
    Coffee with Oliver
    A Husband’s Return
    Children of the Headmaster
    August Saturday
    Kathleen’s Field

    The Oxford Book of Irish Short Stories (ed.), OUP, 1989

    Two Lives, Viking, 1991
    Reading Turgenev
    My House in Umbria

    Juliet’s Story, Bodley Head, 1992
    Outside Ireland: Selected Stories, Viking, 1992 (from other collections only)

    The Collected Stories, Viking, 1992
    Table of contents
    A Meeting in Middle Age
    Access to the Children
    The General's Day
    Memories of Youghal
    The Table
    A School Story
    The Penthouse Apartment
    In at the Birth
    The Introspections of J. P. Powers
    The Day We Got Drunk on Cake
    Miss Smith
    The Hotel of the Idle Moon
    Nice Day at School
    The Original Sins of Edward Tripp
    The Forty-seventh Saturday
    The Ballroom of Romance
    A Happy Family
    The Grass Widows
    The Mark-2 Wife
    An Evening with John Joe Dempsey
    Kinkies
    Going Home
    A Choice of Butchers
    O Fat White Woman
    Raymond Bamber and Mrs. Fitch
    The Distant Past
    In Isfahan
    Angels at the Ritz
    The Death of Peggy Meehan
    Mrs. Silly
    A Complicated Nature
    Teresa's Wedding
    Office Romances
    Mr. McNamara
    Afternoon Dancing
    Last Wishes
    Mrs. Acland's Ghosts
    Another Christmas
    Broken Homes
    Matilda's England:
    1. The Tennis Court; 2. The Summer-house; 3. The Drawing-room
    Torridge
    Death in Jerusalem
    Lovers of Their Time
    The Raising of Elvira Tremlett
    Flights of Fancy
    Attracta
    A Dream of Butterflies
    The Bedroom Eyes of Mrs. Vansittart
    Downstairs at Fitzgerald's
    Mulvihill's Memorial
    Beyond the Pale
    The Blue Dress
    The Teddy-bears' Picnic
    The Time of Year
    Being Stolen From
    Mr Tennyson
    Autumn Sunshine
    Sunday Drinks
    The Paradise Lounge
    Mags
    The News from Ireland
    On the Zattere
    The Wedding in the Garden
    Lunch in Winter
    The Property of Colette Nervi
    Running Away
    Cocktails at Doney's
    Her Mother's Daughter
    Bodily Secrets
    Two More Gallants
    The Smoke Trees of San Pietro
    Virgins
    Music
    Events at Drimaghleen
    Family Sins
    A Trinity
    The Third Party
    Honeymoon in Tramore
    The Printmaker
    In Love with Ariadne
    A Husband's Return
    Coffee with Oliver
    August Saturday
    Children of the Headmaster
    Kathleen's Field
    Acknowledgments

    Excursions in the Real World, Hutchinson
    , 1993
    Felicia’s Journey, Viking, 1994
    Ireland
    : Selected Stories Penguin, 1995 (from other collections only)

    After Rain Viking, 1996
    The Piano Tuner’s Wife
    A Friendship
    Timothy’s Birthday
    Child’s Play
    A Bit of Business
    After Rain
    Widows
    Gilbert’s Mother
    The Potato Dealer
    Lost Ground
    A Day
    Marrying Damien

    Death in Summer, Viking, 1998
    (My House in Umbria
    Penguin, 2000)

    The Hill Bachelors, Viking, 2000
    Three People
    Of the Cloth
    Good News
    The Mourning
    A Friend in the Trade
    Low Sunday, 1950
    Le Visiteur
    The Virgin’s Gift
    Death of a Professor
    Against the Odds
    The Telephone Game
    The Hill Bachelors

    The Story of Lucy Gault, Viking, 2002

    A Bit On the Side, Viking, 2004
    Sitting with the Dead
    Traditions
    Justina’s Priest
    An Evening Out
    Grailli’s Legacy
    Solitude
    Sacred Statues
    Rose Wept
    Big Bucks
    On the Streets
    The Dancing-Master’s Music
    A Bit on the Side

    (The Dressmaker's Child Penguin, 2005)

    Cheating at Canasta, Viking, 2007
    The Dressmaker’s Child
    The Room
    Men of Ireland
    Cheating at Canasta
    Bravado
    An Afternoon
    At Olivehill
    A Perfect Relationship
    The Children
    Old Flame
    Faith
    Folie à Deux

    Love and Summer, Viking, 2009

    please acknowledge the compiler's efforts


    Categorie:literatuur
    Tags:ex libris
    18-04-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Franz Kafka: Ein Bericht für eine Akademie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Verslag aan de Academie.

    Hoge heren van de Academie!

    U bewijst me de eer mij uit te nodigen bij de Academie een verslag in te dienen over mijn vorig bestaan als aap.

    Het is mij evenwel helaas onmogelijk om aan uw uitnodiging zoals bedoeld tegemoet te komen. Vijf jaren scheiden mij van het apendom, een korte tijd, misschien, gemeten in kalendertijd, maar oneindig lang om er doorheen te galopperen, zoals ik het heb gedaan, af en toe begeleid door voortreffelijke mensen, goede raad, bijval en orkestmuziek, maar in de grond helemaal alleen, want alle begeleiding hield zich, om in de beeldspraak te blijven, ver van de barrière. Deze prestatie van mij zou onmogelijk geweest zijn, indien ik eigenzinnig had willen vastgehouden aan mijn oorsprong, aan mijn jeugdherinneringen. Precies het afzien van alle eigenzinnigheid was het opperste gebod, dat ik mij heb opgelegd: ik, als vrije aap, onderwierp mij aan dit juk. Daardoor echter sloten mijn herinneringen zich automatisch steeds meer van mij af. Indien mij van in den beginne, met goedvinden van de mensen, de keuze vergund was geweest van een terugkeer door een poort zo groot als de ganse hemel boven de aarde vormt, dan zou het terzelfder tijd steeds bescheidener en nauwer gesteld geweest zijn met mijn opgezweepte ontwikkeling. Beter en meer ingesloten voelde ik mij in de mensenwereld. De storm die mij uit mijn verleden achterna blies, werd zachter. Heden is het nog slechts een lichte tocht, die mij de hielen verkoelt; de holte in de verte waardoor die tocht komt en waardoor ook ik ooit eenmaal kwam, is zo klein dat, zelfs indien de kracht en de wil daartoe me überhaupt toereikend zouden zijn, het vel mij van het lijf gevild zou moeten worden, om er doorheen te komen. Eerlijk gezegd, en hoe graag ook ik hiervoor beelden zou uitkiezen, eerlijk gezegd, úw apendom, mijne heren, in zoverre u iets dergelijks achter de rug zouden hebben, kan voor jullie niet verder verwijderd zijn dan het mijne voor mij. Maar eenieder die op aarde gaat of staat, voelt het een beetje kittelen aan de hielen, de kleine chimpansee net zo goed als de grote Achilles.

    In de allerbeperktse zin evenwel kan ik anderzijds wellicht toch uw vraag beantwoorden en ik doe het dan ook werkelijk met veel plezier.

    Het eerste dat ik leerde was: pootje geven; een handdruk betekent openheid. Nu is het is me vergund, om op dit ogenblik, wanneer ik op het hoogtepunt van mijn carrière sta, het van die eerste handdruk tot aan het open gesproken woord te brengen. Het zal de Academie niets wezenlijks nieuws bijbrengen en zelfs ver achteropblijven bij datgene wat van mij verlangd is en wat ik met de beste wil niet kan zeggen. Toch zal het zoiets als een richtsnoer zijn voor de wijze waarop een gewezen aap binnengedrongen is in de mensenwereld en zich daar gevestigd heeft. Nochtans zou ik voorwaar zelfs het onbeduidendste, dat hierna volgt, niet durven te verwoorden, indien ik niet volkomen zeker was van mezelf en indien mijn stelling niet op de planken van al de grote variété-theaters van de beschaafde wereld als onweerlegbaar was komen vast te staan.

    Ik ben afkomstig van de Goudkust. Hoe ik gevangen werd, daarover ben ik aangewezen op berichten van anderen. Een jachtexpeditie van de Firma Hagenbeck – met de zaakvoerder heb ik overigens sindsdien reeds menige goede fles rode wijn gekraakt – lag in een hinderlaag in het kreupelhout toen ik op een avond in het midden van de roedel naar de drinkplaats kwam. Er werd geschoten; ik was de enige die getroffen werd; ik werd tweemaal geraakt.

    Een schot in de wang; een lichte verwonding, die evenwel een groot rood kaalgeschoren litteken naliet, die me de stuitende, geheel en gans ontoepasselijke, regelrecht door een aap uitgevonden naam van Roodpietje bijgebracht heeft, alsof ik me van het onlangs gecrepeerde, hier en daar wat bekende gedresseerde aapdier Pietje enkel zou onderscheiden door die rode plek op mijn wang. Maar dat terzijde.

    Het tweede schot trof me onder de heup. Het was een ernstige wonde en het is ten gevolge daarvan dat ik ook nu nog een beetje mank loop. Onlangs las ik in een artikel van een van de wel tienduizend windbuilen die zich in de kranten over mij uitlaten, dat mijn apennatuur nog niet helemaal zou verdwenen zijn. Het bewijs daarvan zou hierin gelegen zijn dat, telkens er bezoekers komen, ik er genoegen in schep om mijn broek uit te trekken, om te laten zien waar de kogel ingeslagen is. Men zou die kerel elke vinger van zijn schrijfhand een voor een moeten afschieten. Ik, ik mag mijn broek uittrekken voor wie ik maar wil; men zal daar niets anders vinden dan een welverzorgde pels en het litteken van – en laten we hier voor een duidelijk afgelijnd doel een duidelijk woord gebruiken, dat men evenwel niet verkeerd moet begrijpen – een litteken van een misdadig schot. Heden ten dage is alles open en klaar, niets mag verborgen blijven; als het op de waarheid op aan komt, laat iedere voorname heer de aller-fijnste manieren achterwege. Mocht daarentegen dat schrijvertje zijn broek uittrekken als er bezoek komt, dan biedt dat voorwaar een gans andere aanblik, en ik zal het als een teken van verstand laten gelden dat hij zulks niet doet. Maar dan moet hij mij ook niet met zijn fijngevoeligheid op de kop zitten.

    Na die twee schotwonden ontwaakte ik, en hier beginnen allengs mijn eigen herinneringen, in een kooi op het tussendek van het Hagenbeckse stoomschip. Het was geen vierwandige traliekooi, veeleer drie wanden aan een kist vastgehecht, de kist vormde zo de vierde wand. Het geheel was te laag om rechtop te staan en te smal om erin neer te zitten. Ik hurkte dus neer met gebogen en voortdurend bevende knieën en wel in de richting van de kist, omdat ik op dat moment waarschijnlijk niemand wenste te zien en in het donker wenste te blijven. De tralies sneden me langs achteren in het vlees. Men houdt dergelijke manier van bewaring van wilde dieren onmiddellijk na de vangst voor de meest aangewezene en ik kan na mijn eigen ervaring vandaag niet loochenen dat dit in menselijke zin daadwerkelijk ook wel het geval is.

    Maar daaraan heb ik toen niet gedacht. Voor het eerst in mijn leven zag ik nergens een uitweg. Rechtdoor was onmogelijk: recht voor mij was de kist, de planken vast aan elkaar. Er was wel een doorlopende opening tussen de planken, die ik, toen ik ze voor het eerst ontdekte, begroette met het gelukzalige gehuil van het onverstand; de opening was niet eens breed genoeg om er mijn staart door te steken en was zelfs met al mijn apenkracht niet breder te maken.

    Naar men mij later bevestigde, zou ik toen ongewoon weinig drukte gemaakt hebben, waaruit men besloot dat ik ofwel spoedig aan mijn einde zou komen, dan wel dat, indien ik erin slaagde die eerste kritische periode te overleven, ik zeer geschikt zou zijn voor de dressuur. Ik overleefde deze periode. Dof zitten snikken, pijnlijk vlooien, moedeloos likken aan een kokosnoot, met mijn schedel tegen de wand van de kist bonken, mijn tong uitsteken als iemand in mijn buurt kwam, dat waren mijn eerste bezigheden in mijn nieuwe leven. Door alles heen was er toch steeds alleen dat ene gevoel: geen uitweg. Ik kan natuurlijk mijn toenmalige aapachtige aanvoelen vandaag enkel met mensenwoorden nabootsen en daardoor is het ook een vertekening. Indien ik er inderdaad niet meer in slaag om de oude apenwaarheid te bereiken, dan ligt zij ten minste toch in de richting van mijn afschildering ervan, dat lijdt geen twijfel.

    Tot dan toe had ik zovele uitwegen gehad en nu had ik er geen enkele meer. Ik was vastgelopen. Indien men mij had vastgenageld, dan ware mijn bewegingsvrijheid daardoor niet geringer geweest. En waarom? Krab tot je geen vlees meer tussen je tenen hebt, je vind geen grond. Druk je langs achter tegen de stangen van de tralies tot het je in twee scheurt, de grond zal je niet vinden. Ik had geen uitweg, maar ik moest mij er een verschaffen, want zonder enige uitweg kon ik niet leven. Voor altijd aan die kistenwand? Dat ware onverbiddelijk mijn einde. Maar apen horen bij Hagenbeck nu eenmaal aan de kistenwand; hoe dan ook, zo kwam er trouwens een einde aan mijn aap zijn. Het was een heldere, mooie gedachtegang, die ik op een of andere manier met de buik moet uitgekiend hebben, want apen denken nu eenmaal met hun buik.

    Ik vrees dat men niet helemaal zal begrijpen wat ik met uitweg bedoel. Ik gebruik het woord in zijn eenvoudigste en volste betekenis. Ik zeg met opzet niet: vrijheid. Ik heb het niet over dat grote gevoel van vrijheid naar alle kanten. Als aap kende ik dat misschien en ik heb mensen leren kennen die daarnaar snakten. Wat mij betreft, evenwel, ik verlangde toen nóch nu naar vrijheid. En dit terzijde: onder mensen vergist men zich al te vaak wat de vrijheid betreft. En zoals de vrijheid tot de meest verheven gevoelens gerekend wordt, zo behoort ook de beroving ervan tot de belangrijkste. Vaak heb ik in het circus voor mijn optreden een of ander stel kunstenaars bezig gezien aan de trapeze hoog tegen het dekzeil aan. Ze zwaaiden heen en weer, ze schommelden, ze sprongen, ze zweefden in elkaars armen, de ene droeg de andere met zijn tanden bij zijn haar. “Ook dat is menselijke vrijheid, dacht ik dan, dat soevereine gevoel!” Wat een bespotting van de heilige natuur! Geen gebouw bleef overeind bij het gelach van het apendom bij de aanblik van dat spektakel.

    Neen, vrijheid wilde ik niet. Enkel een uitweg: rechts, links, om het even waarheen, ik had verder geen speciale verlangens; de uitweg mocht zelfs een begoocheling zijn: mijn verlangen was niet groot, het bedrog zou niet veel groter zijn. Wegkomen, weg! Alles behalve met opgeheven armen stilstaan, tegen de wand van een kist aangedrukt.

    Vandaag zie ik het duidelijk in: zonder een zeer grote innerlijke rust ware ik nooit ontkomen. En inderdaad dank ik waarschijnlijk alles wat ik geworden ben aan de rust, die mij overkwam na die eerste dagen daar in het schip. En die rust dank ik dan weer in het bijzonder aan de scheepslui.

    Goede mensen waren dat, ondanks alles. Ook nu nog denk ik met genoegen terug aan de klank van hun zware schreden, die destijds weerklonk in mijn halfslaap. Ze hadden de gewoonte om alles uiterst langzaam aan te pakken. Als er zich eentje in de ogen wou wrijven, dan trok hij zijn hand op als was het een gewicht van een klok. Hun grappen waren grof, maar hartelijk. Hun gelach ging steeds met een gevaarlijk klinkend maar onschuldig gehoest gepaard. Ze hadden altijd wel iets in hun mond om uit te spuwen en waar ze het spuwden kon hen niet schelen. Ze bekloegen zich steeds erover dat mijn vlooien op hen oversprongen; toch waren ze daarvoor nooit echt kwaad op mij: ze wisten immers dat vlooien op mijn vel gedijen en dat vlooien nu eenmaal springen, daar legden ze zich bij neer. Als ze vrij van dienst waren, kwamen er vaak enkelen in een halve kring om mijn kooi zitten, zonder veel te zeggen, knorden elkaar wat toe, rookten hun pijp terwijl ze zich op de kisten uitstrekten en kletsten zich op de knie van zodra ik ook maar de geringste beweging maakte. Af en toe was er een die een stok nam en me kittelde waar ik het aangenaam vond. Indien ik vandaag een uitnodiging zou ontvangen om een rondvaart op een dergelijk schip mee te maken, dan zou ik die uitnodiging wis en zeker niet aannemen, maar even wis en zeker is het dat het niet enkel odieuze herinneringen zijn, die ik daar op het tussendek opdeed.

    De rust, die ik me eigen maakte in het gezelschap van deze mensen, weerhield me in de eerste plaats van alle pogingen tot vluchten. Als ik er vandaag op terugkijk, dan komt het mij voor dat ik op een of andere manier moet aangevoeld hebben dat, als ik dan al een uitweg moest vinden om te kunnen overleven, die uitweg niet bestond in het wegvluchten. Ik weet niet meer of vluchten wel mogelijk was, maar ik denk van wel: voor een aap zal vluchten altijd wel mogelijk zijn. Met mijn tanden in hun huidige staat moet ik zelfs bij mijn gewoonlijk notenkraken al voorzichtig zijn, maar toen zou het me op den duur toch hoe dan ook gelukt zijn om het deurslot door te knagen. Maar ik deed het niet. Wat zou ik daarmee ook gewonnen hebben? Men zou me, van zodra ik mijn kop naar buiten stak, weer gevangen hebben en in een nog slechtere kooi opgesloten. Of ik had kunnen vluchten naar de andere dieren, zoals de reuzenslangen in de kooi tegenover de mijne en mijn laatste adem in hun omarmingen kunnen uitblazen. Of als het me toch gelukt was om tot op het dek te geraken en overboord te springen, dan had ik enige tijd op de golven kunnen dobberen en was dan verzopen. Wanhoopsdaden. Ik berekende het niet op die menselijke manier, maar onder de invloed van mijn omgeving gedroeg ik me zo, alsof ik het werkelijk zo berekend had.

    Berekenen deed ik dus niet, maar ik bekeek alles wel in alle kalmte. Ik zag die mensen op en af gaan, altijd dezelfde gezichten, dezelfde bewegingen, soms leek het me wel alsof er maar één was. De mens of deze mensen liepen ook ongemoeid rond. Zo werd me een hogere doelstelling stilaan duidelijk. Niemand heeft me toen ooit beloofd dat, als ik zou worden zoals zij, de tralies zouden weggenomen worden. Dergelijke beloftes voor wat ogenschijnlijk onmogelijk kon waargemaakt worden, werden niet gedaan. Maar als ze worden waargemaakt, dan verschijnen vervolgens plots ook daar de beloften, waar men ze vroeger vruchteloos zocht. Nu was er aan deze mensen niets dat mij speciaal tot hen aantrok. Indien ik een aanhanger geweest was van die vrijheidsdrang waarvan ik zo-even gewaagde, dan had ik zeker de wereldzee als de uitweg aangewezen, die ik in de droeve blik van deze mensen ontwaarde. Maar zeker bekeek ik hen al lang van te voren, nog alvorens ik aan dergelijke dingen dacht; het waren precies deze opgestapelde waarnemingen die mij uiteindelijk in de juiste richting dwongen.

    Het was spotgemakkelijk om die mensen na te bootsen. Spuwen kon ik al vanaf de eerste dagen. We spuwden elkaar dan wederzijds in het gelaat. Het verschil bestond alleen hierin, dat ik nadien mijn gezicht proper likte, zij het hunne niet. De pijp rookte ik al gauw als een oude; als ik dan ook nog mijn duim in de pijpenkop drukte, dan juichte gans het tussendek. Alleen is het verschil tussen een lege en een gestopte pijp me lang duister gebleven.

    De meeste moeite had ik met de jeneverfles. De geur ervan was een marteling; ik dwong mezelf met alle kracht, maar er verliepen weken voor ik mezelf overwon. Deze innerlijke strijd werd door de mensen ernstiger genomen dan om het even welk ander aspect van mijn ontwikkeling. Ook in mijn herinneringen maak ik niet echt een onderscheid tussen de verschillende mensen, maar toch was er een die steeds terugkwam, alleen of met kameraden, bij dag of nacht, op de meest verscheidene uren. Hij plaatste zich dan voor mij met de fles en gaf me onderricht. Hij begreep mij niet, hij wou het raadsel van mijn wezen doorgronden. Langzaam ontkurkte hij de fles en keek me dan aan, om te zien of ik het begrepen had. Ik beken dat ik hem steeds gretiger en met overijlde opmerkzaamheid aankeek, zo’n mensenleerling vindt een mensenleraar nergens ter wereld. Als de fles ontkurkt was, bracht hij ze naar zijn mond; ik volgde hem met mijn blik tot in zijn keel; hij knikt, tevreden met wat ik doe en zet de fles aan zijn lippen; ik, verrukt met een langzamerhand doordringend inzicht, krab me schreeuwend in het lang en het breed over mijn gans lijf. Dat maakt hem blij, hij zet de fles aan de mond en neemt een slok. En ik, in mijn ongeduld en mijn vertwijfeling om hem overijverig te volgen, bevuil mezelf in mijn kooi, wat hem dan weer veel voldoening geeft. Met een wijds gebaar ontdoet hij zich van de fles en neemt ze dan in één beweging weer tot zich en drinkt ze, in een overdreven pedagogische achterover gebogen houding, in één keer leeg. Ik ben uitgeput van dat al te grote verlangen, ik kan niet meer volgen, ik hang verzwakt tegen de tralies, terwijl hij het theoretische onderricht beëindigt door zich over de pens te wrijven en te grijnzen.

    Dan pas beginnen de praktische oefeningen. Ben ik niet al volkomen uitgeput door de theorie? Jawel, al te zeer uitgeput. Maar dat hoort bij mijn lot. Desondanks grijp ik de aangereikte fles vast, zo goed als ik kan, ontkurk ze sidderend en door dat succes ontstaan er stilaan nieuwe krachten; ik hef de fles, in een perfecte imitatie van het origineel, zet ze aan mijn mond… en werp ze met afschuw, met afschuw, hoewel ze leeg is en enkel de geur er nog in is, met afschuw werp ik ze op de bodem van mijn kooi, tot treurnis van mijn leraar, tot nog grotere treurnis van mezelf. En het is voor hem noch voor mij niet de minste troost, dat ik na het wegwerpen van de fles niet vergeet voorbeeldig over mijn buik te wrijven en daarbij ook nog te grijnzen.

    Maar al te vaak verliep het onderricht op die manier. En het strekt mijn leraar tot eer: hij was niet verbolgen op mij; hij hield wel vaak zijn brandende pijp tegen mijn vel, tot het hier of daar, op een plek waar ik er niet gemakkelijk bij kon, begon te smeulen, maar dat loste hij dan zelf weer op met zijn reusachtige goede hand. Hij was niet boos op mij, hij zag immers in dat wij aan dezelfde kant stonden in het gevecht tegen de apennatuur in mij en dat ik het daarbij nog het zwaarst had.

    Wat een overwinning voorwaar, zowel voor hem als voor mij, toen ik op een avond, voor een grote schare van toeschouwers – er was waarschijnlijk een feest, er was een grammofoon, een officier had zich tussen de mannen gemengd – toen ik op die bewuste avond, helemaal onopgemerkt een bij vergissing voor mijn kooi achtergelaten jeneverfles vastgreep en die onder de stijgende opmerkzaamheid van het gezelschap volgens de regels van de kunst ontkurkte, ze naar mijn mond bracht en zonder aarzeling, zonder enige grimas, als een vakkundig drinkebroer, met ronddraaiende ogen en klotsende keel, echt en waarachtig leegdronk, en niet meer als een vertwijfelde maar als een echt kunstenaar de fles wegwierp; helaas vergat ik daarbij me over de buik te wrijven, maar omdat ik niet anders kon, omdat het zich aan mij opdrong, omdat mijn zintuigen in een roes verkeerden, riep ik daarop kort en goed: Hallo! en barste los in mensengeluid en stortte mij met deze kreet in de gemeenschap der mensen. Hun reactie: Moet je nu horen: hij spreekt! voelde ik als een kus op heel mijn met zweet doordrenkte lichaam.

    Ik herhaal: het trok mij niet aan om de mensen na te bootsen. Ik bootste na, omdat ik een uitweg zocht en voor geen enkele andere reden dan die. Overigens bracht die ene overwinning me bijzonder weinig voordeel. Mijn stem liet mij meteen weer in de steek en kwam pas na verscheidene maanden weer naar boven. Mijn tegenzin tegen de jeneverfles werd alleen nog sterker. Maar mijn richting was vanaf dan eens en voorgoed zonder meer duidelijk gesteld.

    Toen ik in Hamburg aan de eerste dierentemmer toevertrouwd werd, zag ik meteen in dat er maar twee mogelijkheden voor mij openstonden: de Zoo of de variété. Ik aarzelde niet. Ik sprak tot mezelf: zet al je krachten in om in de variété te geraken, dat is je uitweg. De Zoo betekent alleen maar een nieuwe kooi met tralies, als je daar terechtkomt, ben je verloren.

    En ik heb bijgeleerd, mijne heren. Ach, leren doet men als men moet; men leert als men een uitweg wil, men leert dan zonder weerga. Men houdt zichzelf onder controle met de zweep, bij de minste weerstand wordt men verscheurd. De apennatuur stoof al buitelend uit mij weg, zodat mijn eerste leraar daardoor voorwaar zelf echt aapachtig werd en mijn opleiding moest opgeven en in een hersteloord moest opgenomen worden. Gelukkig is hij snel weer komen opdagen.

    Ik verbruikte echter vele leraars, ja zelfs verscheidene leraars te gelijkertijd. Toen ik zekerder geworden was van mijn capaciteiten, de duidelijke vooruitgang zag die ik maakte en mijn toekomst voor mij begon te dagen, nam ik zelf leraars aan, liet ze plaatsnemen in vijf aaneengesloten kamers en leerde bij alle vijf tegelijk, terwijl ik heen en weer sprong van de ene kamer naar de andere.

    De vooruitgang die ik maakte! Dat van alle kanten binnendringen in de hersenen van de stralen van het weten! Ik verzeker u: het maakte me gelukkig. Maar ik geef ook grif toe: ik overschatte het niet, toen al niet en des te minder vandaag. Door een krachtinspanning, die zich tot nog toe op aarde niet opnieuw heeft voorgedaan, heb ik het opleidingsniveau bereikt van de doorsnee Europeaan. Op zichzelf is dat misschien niets bijzonders, maar voor mij betekende het toch maar dat het mij uit mijn kooi hielp en mij deze heel bijzondere uitweg bood, deze mensenuitweg. Er is een mooie Nederlandse uitdrukking: de biezen pakken; welnu, dat heb ik gedaan: ik heb de biezen genomen. Een andere weg was er niet, steeds ervan uitgaande dat de vrijheid geen optie was.

    Als ik terugblik op mijn ontwikkelingsgang en het einddoel ervan, dan mag ik niet klagen, maar evenmin ben ik volledig tevreden. Met mijn handen in de broekzakken, de fles wijn op tafel, zit ik half liggend in de schommelstoel en staar door het venster. Komt er bezoek, dan ontvang ik hen zoals het hoort. In de voorkamer zit mijn impresario; als ik bel, dan komt hij en luistert naar wat ik te zeggen heb. Elke avond is er wel een voorstelling en mijn succes houdt niet op steeds aanzienlijker te worden. Als ik ’s nachts terugkom naar huis van een banket, of van een wetenschappelijke bijeenkomst of van een gemoedelijk samenzijn, dan wacht me daar een halfgedresseerd apinnetje en ik laat me bij haar graag eens gaan, zoals apen doen. Overdag wens ik haar niet te zien; ze heeft namelijk in haar ogen de waanzin eigen aan verwarde gedresseerde dieren; ik ben de enige die dat merkt, en ik kan het niet verdragen.

    Alles samen genomen heb ik echter bereikt, wat ik wilde. Men kan niet zeggen dat het niet de moeite waard is geweest. Voor het overige wens ik over niemand een oordeel uit te spreken, het is enkel mijn bedoeling de kennis vermeerderen, ik breng enkel verslag uit, ook voor u, hoge heren van de Academie, heb ik slechts mijn verslag uitgebracht.


    vertaald door Karel D'huyvetters, 17-18 april 2007


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!