Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (72)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (242)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    16-05-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Robot

    De aanhef van het eerste hoofdstuk van het boek Genesis van de Bijbel luidt: In den beginne schiep God hemel en aarde. Op zes dagen tijd maakt hij zijn werk af. De eerste dag scheidt hij het licht van het duister in dag en nacht; op dag twee maakt hij het verschil tussen het water en de lucht; op dag drie ontstaan de zee en het land en wordt de aarde begroeid; de vierde dag maakt hij de zon en de maan en de sterren en de tijd en de seizoenen; de vijfde dag is voor de vissen in het water en de vogels in de lucht; de zesde dag is voor de levende wezens op aarde: eerst wilde en tamme dieren, dan de mens, man en vrouw, ‘naar zijn eigen beeld’. En de zevende dag was de rustdag en dat is die nog altijd.

    Maar dan raakt het boek Genesis, dat is het Griekse woord voor geboorte, ontstaan, een beetje in de war. Want in hoofdstuk twee doet God zijn werk nog eens over: de wereld is plots weer nog helemaal kaal, omdat het nog niet heeft geregend; dus komt er een soort mist op en weer maakt God de mens, deze keer uit kleiaarde, en hij blaast de levensadem in zijn neus, ‘zo wordt de mens een levend wezen’. Vervolgens maakt God de tuin van Eden, met al de planten en bomen en een rivier en ook die speciale boom der kennis van goed en kwaad. En plots zegt God: het is niet goed dat de mens alleen blijft, ik zal hem een passend hulpje maken. Hij maakt eerst uit klei allerlei dieren en brengt ze naar de mens en die geeft hun wel allemaal een naam, maar hij vindt geen gepaste hulp; God doet de mens dan in slaap, neemt een van zijn ribben weg en zet er vlees voor in de plaats, en uit die rib maakt hij een vrouw en brengt haar naar de mens. En die zegt: ‘dit is eindelijk been van mijn gebeente, vlees van mijn vlees; mannin zal ze heten, omdat ze uit de man is gemaakt’.

    De schepping van de mens is overal ter wereld in allerlei mythen en verhalen verteld. Heel vaak gaat het op die typische manier: er wordt een model gemaakt, naar het beeld van God, uit een of andere dode materie en die wordt dan tot leven gebracht. Het is het begin van een vast onderwerp in mythen, legenden en dus ook in de literatuur en de andere kunsten.

    In de Joodse mythologie, als we dat zo mogen noemen, heb je de golem, die gemaakt is van aarde of klei en die door een rabbi kan tot leven gewekt worden om als helper te dienen; hij beschikt over grote kracht, maar spreken kan hij niet. Soms loopt het fout met een golem: hij wordt heel groot en gaat de mensen aanvallen en moet dan vernietigd worden. In de periode van de romantiek, toen de belangstelling voor het irrationele, het spookachtige en voor allerlei zogenaamd historische legenden groot was, verschijnt de legende van de golem ook in de literatuur, vanaf ongeveer 1850, met de bekende (nu, ja…) versie van Gustav Meyrinck in 1915.

    Waarschijnlijk moeten we daar de verre oorsprong zoeken van het monster van Frankenstein uit het bekende boek van Mary Shelley (1797-1851), die eigenlijk Mary Godwin zou moeten heten, als dochter van William Godwin, een bekend atheïstisch filosoof, schrijver en journalist, en de even bekende schrijfster, pedagoge en feministe Mary Wolstonecraft; de dochter ging door het leven als Mary Wolstonecraft Godwin, waarschijnlijk een feministisch trekje van haar moeder. Ze groeide op in een zeer alternatieve artistieke wereld, zeker toen de jonge Percy Byssche Shelley zijn intrede deed in haar leven. Hoewel de vrije liefde het ideaal was, zowel van haar vader als van Shelley, trouwden ze uiteindelijk toch en hadden drie kinderen, van wie er slechts één in leven bleef. Shelley zelf kwam om op zee toen hij 27 was. Maar dat terzijde.

    Frankenstein is niet het monster, zoals men vandaag meestal denkt. In het verhaal, dat Mary in 1817 schreef als antwoord op een uitdaging van Lord Byron, is Victor Frankenstein een dokter, een geleerde, die zijn kennis van de moderne wetenschap combineert met de oude alchemie en zo van ledematen uit lijkenhuizen een ‘mens’ samenstelt; maar het resultaat valt tegen en hij vlucht weg van zijn creatuur. Een tijd later verneemt hij dat zijn broer is vermoord door diens huishoudster. Hij begeeft zich ter plaatse, in Zwitserland, en tijdens een storm in de bergen ziet hij een glimp van zijn creatuur en hij beseft dat dat de werkelijke moordenaar is van zijn broer. Justine, de huishoudster bekent de moord onder bedreiging met excommunicatie door de dominee. Victor Frankenstein durft de ware toedracht niet bekennen en Justine wordt terechtgesteld. Tijdens een vertwijfelde tocht in de bergen ontmoet Victor nog eens het monster. Het komt tot een gesprek en zo verneemt hij hoe zijn creatuur, door hem achtergelaten, zijn weg zocht en bijleerde, onder meer hoe hij leerde spreken. Maar het is ook een verhaal van verstoting, want telkens als hij zijn afzichtelijk lichaam laat zien, vluchten de mensen verschrikt weg. Hij bekent ook dat hij Victors broer heeft vermoord en Justine de schuld liet krijgen, om zich te wreken op Victor. Om zijn eenzaamheid te verlichten, vraagt hij Victor nu hem een gezellin te maken. Victor stemt toe, maar halverwege het werk vernietigt hij wat hij heeft gemaakt bij de gedachte aan de eventuele kinderen van een dergelijk koppel en vlucht opnieuw weg. Uit wraak vermoordt het monster Victors beste vriend en ook de echtgenote van Victor, tijdens hun eerste huwelijksnacht. Victors vader sterft wanneer hij dit verneemt. Nu gaat Victor op zoek naar zijn monster met de bedoeling het te vernietigen. Hij lukt daarin niet en belandt op een ijsschots in de IJszee waar hij op het nippertje gered wordt van de dood. Hij vertelt zijn verhaal aan de kapitein van het schip en sterft dan. Het monster komt aan boord, vindt zijn dode maker en uit zijn berouw over wat hij hem heeft aangedaan. Hij springt overboord en verdwijnt.

    Veel bekender dan het boek zijn de talrijke versies op het witte doek en dan zeker die met Boris Karloff als het monster, een film uit 1931. Recente remakes, parodieën en persiflages maken er wel eens een zootje van.

    De ondertitel van Frankenstein is: or: The Modern Prometheus. In de vele Griekse en Romeinse verhalen rond Prometheus vinden we herhaaldelijk de scheppingsmythe terug. Ook Prometheus maakt mensen en dieren uit klei, naar het beeld van de goden, samen met zijn broer Epimetheus en Zeus blaast hen leven in. Maar als Prometheus de mensen ook de geheimen van de goden wil aanleren, zoals vuur maken en andere kennis, wordt hij door Zeus gestraft. Voor de ontwakende wetenschappers van de 18de eeuw was Prometheus het ideaal van de emancipatie van de mens. Percy Shelley schreef in 1820 een toneelstuk in verzen Prometheus Unbound.

    Ook in andere klassieke mythen komen levenloze voorwerpen tot leven: Hephaistos maakt uit klei hulpjes voor in zijn smidse. Daedalos was een meester-vakman die allerlei nuttige uitvindingen deed en ze tot leven bracht met kwikzilver. Pygmalion was de beeldhouwer die verliefd werd op zijn ivoren of marmeren beeld van de nimf Galatea, dat prompt door Afrodite tot leven gewekt werd. G.B. Shaw, naast Goethe, Schiller en vele anderen, maakte er een bewerking van in een toneelstuk, dat wij vooral kennen van de musical en de verfilming van die musical: My Fair Lady, waarin professor Higgins een ordinair bloemenverkoopstertje ‘opvoedt’ tot een ‘lady’. Er is ook een knappe film: Educating Rita over dit thema.

    Een parallel verhaal is dat van Pinocchio uit het gelijknamige boek van Carlo Collodi uit 1881/3, dat wij dan weer vooral kennen van de Disney-versies als stripverhaal en als heerlijke kinder- en jeugdfilm.

    In haar boek laat Mary Shelley ook literaire werken rondslingeren, die door het monster gelezen worden: Coleridges bevreemdende Rhyme of the Ancient Mariner waarin een schipper een albatros doodt en daarvoor gestraft wordt met een lange reis op vreemden zeeën, en Miltons Paradise Lost, waarin Adam en Satan als twee versies van Prometheus opgevoerd worden.

    Monsters en artificiële mensen zijn er natuurlijk volop in Science fiction and Fantasy, het literair genre dat ons vanuit Amerika bereikt heeft, vooral na de tweede wereldoorlog. Het is zelfs een type-verhaal geworden: de robot. De term danken we aan de Tsjechische auteur Karel Čapek (zeg Tsjapek) (1890-1938), die een vroeg robotverhaal bracht in zijn toneelstuk R.U.R. (Rossum’s Universal Robots) van 1921. In het Tsjechisch is robotnik een slaaf, robota is slafelijke arbeid.

    Ontelbaar zijn de navolgingen, maar we kunnen niet om een vermelding heen van de meester, Isaac Asimov (1920-1992), die in zijn I, Robot (1950) de drie wetten van de robotica toepaste, die hij al in kortverhalen in de jaren ‘40 formuleerde:

    1. A robot may not injure a human being or, through inaction, allow a human being to come to harm.
    2. A robot must obey orders given it by human beings except where such orders would conflict with the First Law.
    3. A robot must protect its own existence as long as such protection does not conflict with the First or Second Law.

    Later heeft Asimov daaraan de Zeroth Law toegevoegd: A robot may not harm humanity, or, by inaction, allow humanity to come to harm.

    De vraag is natuurlijk hoe de robots kunnen weten wanneer ze in overtreding zijn, een vraag die uiteraard ook voor de mens geldt. Asimov heeft het thema in talloze verhalen op ingenieuze wijze uitgewerkt en uitgediept.

    Men vindt vaak ook de term cyborg terug voor dergelijke artificiële ‘mensen’, zoals die uit de bekende Terminator-serie. Het is een samenvoeging van cyber(netisch) en org(anisme); cyber gaat terug op het Grieks kubernaõ: sturen, zoals een wagen of een schip. Al in 1834 verscheen het woord cybernétique in de Franse taal voor ‘de kunst van het besturen’, maar pas honderd jaar later kreeg het de betekenis, eerst in het Engels en later ook in andere talen, van: het sturen van machines. Nu vindt men het woord in vele combinaties: cyberspace, cybercafé. Het Latijn heeft het verwante gubernare, dat in vrijwel alle moderne talen sporen heeft nagelaten: gouverneur, government, gouvernante. Andere termen zijn androïde, kloon, automaat of automaton.

    Vandaag zijn we heel dicht bij de realisatie van wat de mens in de vroegste mythen heeft proberen uitdrukken of in zijn fantasieën in legenden of literatuur heeft neergelegd. Wij hebben de materie op een ongelooflijke manier aan ons onderworpen, zodanig zelfs dat hier en daar de grens nog moeilijk te trekken is van wat louter materie is, en wat al bezield. Daarbij rijzen belangrijke vragen, of zouden moeten rijzen, bijvoorbeeld rond het gebruik van kunstmatig bevruchte menselijke eicellen en stamcellen en ook bij het proces van het klonen. Met AI wordt een belangrijke volgende stap gezet. En in mijn tuin rijdt een robot-grasmaaier rond, ik heb hem Asimow genoemd, heb je hem?

    Het is al bij al toch een zeer vreemde zaak dat de mens zoveel aandacht besteedt aan het thema van het creëren van artificiële mensen of het artificieel creëren van mensen, terwijl de menselijke voortplanting zo’n wonderbaarlijk maar in feite vanzelfsprekend, simpel en natuurlijk proces is.

    De mens is blijkbaar nog steeds opzoek naar de geschikte hulp uit het eerste hoofdstuk van Genesis.

     


    Categorie:etymologie
    10-05-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vooruitgangsgeloof

    ­­­­­­­Vooruitgangsgeloof 

     Vooruitgangsgeloof is een vorm van optimisme: we gaan erop vooruit. In onze tijd is dat optimisme evenwel verre van evident voor iedereen. Velen vinden dat we stagneren, dat we blijven stilstaan; niet weinig anderen, en vooral ook jongeren, menen dat we er zelfs op achteruitgaan, het wordt niet beter, maar slechter. Die zijn dan pessimistisch ingesteld. De wereld gaat ten onder en niemand die er iets aan doet, niemand kan er iets aan doen, de problemen zijn te groot. Het leven heeft geen zin, waarom ons nog inzetten?

    We kunnen het er moeiteloos over eens zijn dat niet alles optimaal is. Veel, zo niet alles is voor verbetering vatbaar. Het is echter niet omdat niet alles volmaakt is, dat we blind moeten zijn voor wat er best goed is. De teleurstelling of zelfs wrevel over wat beter kan en beter moet, mag ons niet verhinderen ons te verheugen over wat al beter is dan het vroeger was. Het mag ons evenmin ontmoedigen om ons in te spannen voor nog meer beterschap. Er is wel degelijk vooruitgang mogelijk: heel wat is nu beter dan het ooit geweest is, en voor veel meer mensen. Er is dus geen stagnatie, en al zeker geen achteruitgang, zoals doem- en complotdenkers beweren, overigens zonder enig overtuigend argument of wetenschappelijk bewijs.

    En toch blijven de meningen daarover sterk verschillen. Dat moet een reden hebben. Mensen meten hun tevredenheid en geluk af aan de hand van hun eigen situatie, maar ook van de toestand in de wereld. Over hun eigen situatie kunnen ze het best zelf oordelen, al is dat oordeel dan zelden objectief. Ook daar geldt dat het altijd beter kan, zelfs voor de meest gegoede, meest getalenteerde, mooiste en meest gezonde mensen; vaak zijn het trouwens precies die fortunati die het meest geloven in vooruitgang. Anderen proberen wijselijk hun verwachtingen realistisch te houden of zelfs tevreden te zijn met wat ze hebben, of wat binnen het bereik van hun mogelijkheden ligt. Het is echter onloochenbaar dat zelfs in ons eigen land, nochtans een van de rijkste ter wereld, er nog heel wat mensen zijn die het niet breed hebben, en die bovendien weinig redenen hebben om snel beterschap te verwachten, of dat toch zo aanvoelen. Maar dat zijn er minder dan ooit, en ze hebben het beter, veel beter dan de armen van pakweg honderd jaar geleden.

    Wat de toestand van de wereld aangaat, daarover maken we ons vreemd genoeg vooral zorgen. Ongetwijfeld komt dat goeddeels door de negatieve bias van de berichtgeving, maar er is ook objectief gesproken wel enige reden tot bezorgdheid. Sinds de jaren 1960 is ecologie een van de belangrijkste oorzaken van zorg en zelfs angst: het milieu, vervuiling, klimaatverandering, energie, spelen een belangrijke rol in onze ervaring. Maar ook het geweld van oorlog en terrorisme is nooit ver weg, en soms zelfs verraderlijk dichtbij. Zodanig dat inderdaad velen menen dat er helemaal geen sprake is van vooruitgang, maar dat het met de wereld, en dus met ons, echt de verkeerde kant opgaat.

    De berichtgeving moet vrij zijn, en niet geleid door toevallige machthebbers. Maar het is hoog tijd dat de media zich bewust worden van hun verantwoordelijkheid voor de gevolgen van de keuzes die zij bewust of onbewust maken. Ook politici en politieke partijen, inzonderheid de populistische, zouden moeten inzien dat mensen welbewust angst aanjagen voor vermeende bedreigingen, louter om stemmen te halen en verkozen te worden, een uiterst gevaarlijk spel is, dat weleens een zelf-vervullende profetie zou kunnen worden.

    Auteurs zoals Steven Pinker en hier bij ons Maarten Boudry mogen dan al dikke turven en knappe essays schrijven met uitvoerig gedocumenteerde bewijzen dat het met de wereld op alle mogelijke punten steeds beter gaat, dat de wereld niet om zeep is, dat het nog nooit zo goed geweest is voor zoveel mensen, zelfs op wereldschaal, zelfs in de meest achterlijke gebieden, ze lijken vooral te roepen in de woestijn terwijl de media en de populisten ongenadig het laatste slechte nieuws blijven spuien. Kunnen ze allebei gelijk hebben? Dat lijkt erg onwaarschijnlijk. Wat is dan de (meest) objectieve waarheid?

    Misschien moeten we ons eerst afvragen of vooruitgang wel mogelijk is, en waarop die dan gesteund is. Sommigen beweren, en dat al zo lang als er mensen zijn, dat er in feite niets verandert: plus ça change, plus c’est la même chose. Sommige godsdiensten en filosofieën spreken zelfs van een eeuwige terugkeer, een voortdurende herhaling van hetzelfde, zowel voor het individu als voor het universum. Ook het christendom, dat onze beschaving al twintig eeuwen zo sterk tekent, houdt voor dat ons tijdelijke leven hier op aarde een onvermijdelijke en onveranderlijke lijdensweg is, en hoe we het hier doen, is dan bepalend voor het onveranderlijke leven na de dood, in goede of slechte omstandigheden. Dat eeuwige leven is zoveel belangrijker dan ons korte aardse bestaan, dat we vooral met het leven na de dood moeten bezig zijn, en het huidige leven moeten nemen zoals het komt. Er is toch niets aan te veranderen, alles ligt in Gods handen, de mens wikt, maar God beschikt. En zo zag het er inderdaad lang naar uit. Het christendom streefde naar het behoud van het status quo, de toestand zoals God die geschapen en verordend had. Dat de Kerk in die tijdelijke wereld een machtige positie had en grote rijkdommen verzameld had, droeg er ongetwijfeld toe bij om die opvatting te bevorderen met alle mogelijke middelen.

    Er zijn evenwel altijd al mensen geweest die het daarmee grondig oneens waren, en die de bestaande toestand wilden veranderen, in hun eigen voordeel, en in het beste geval in het voordeel van de mensheid.

    Dat men het eigen lot wil verbeteren, ligt voor de hand, zeker als dat lot niet benijdenswaardig is, maar zelfs als men in feite niet te klagen heeft. De mens is zich bewust van wat is, maar ook van wat kan, en wat kan, wil men ook proberen. De mens wil leven en overleven, standhouden, eten en drinken, zich beschermen tegen de elementen, maar ook genieten en passies beleven, ook seksueel, alleen en samen met anderen. De mens is nieuwsgierig naar al wat mogelijk is, gaat zelf op zoek of laat zich inspireren door anderen. En al wat mogelijk is, wordt vroeg of laat ook uitgeprobeerd. Wat godsdiensten en filosofieën ook mogen beweren, mensen zijn intrinsiek vrij om al te doen wat ze kunnen. En wat ze kunnen, dat is fenomenaal. We hoeven slechts terug te denken aan de eerste mensachtigen, en dat te vergelijken met de huidige mensheid, om met zekerheid vast te stellen dat verandering ten goede wel degelijk mogelijk is. We zijn nu al met meer dan acht miljard, terwijl dat in 1950 slechts tweeënhalf miljard was, zo snel kan het gaan. En vergelijk onze huidige levensstandaard met die van 1950, of 1850, of 850… Het is onweerlegbaar zo dat de mens gedreven is om zichzelf in stand te houden, om van het leven te genieten, en om zich voort te planten.

    In het christelijke wereldbeeld lag alles vast. Alles was door God geschapen zoals het nu was, en iedereen moest de eigen vaste plaats kennen. Dat idee hield heel lang stand, mede dankzij een krachtige propagandamachine en een meedogenloze onderdrukking. De burgerlijke overheid, keizers, koningen, de adel, de rijken, steunden de Kerk daarin, en beweerden dat hun gezag van God zelf afkomstig was, en dus onaantastbaar.

    Velen verzetten zich daartegen, zowel tegen de macht van de Kerk als tegen de bestaande maatschappelijke structuren, maar grote veranderingen zijn lang uitgebleven. De machtigen zijn nu eenmaal sterker dan de armen, en revoluties hebben vaak als enig resultaat dat dictators wel vervangen worden, maar de dictatuur blijft bestaan. Daarnaast ontbrak het opstandelingen vaak aan inzicht in hun eigen slechte situatie, en in de manier om daarin verandering te brengen. Maar zelfs wanneer die inzichten er wel waren, zoals bij de Franse Revolutie aan het einde van de 18de eeuw, gingen die pogingen ten onder aan interne diepe meningsverschillen en bloedige twisten, en aan het gezamenlijke verzet van Kerk en staat.

    Tegen het starre wereldbeeld dat het christendom halsstarrig verdedigde, waarbij de openbaring de enige en onaantastbare bron van waarheid was, hebben ook geleerden van alle tijden zich verzet. Zeker vanaf de Renaissance, maar vooral met de ontwikkeling van het onafhankelijke wetenschappelijke en filosofische onderzoek in de vroegmoderne tijd werd stilaan een andere, rationele manier van denken voorgestaan, ondanks het rabiate verzet en de vervolgingen van de Kerk. Maar uiteindelijk was het Charles Darwin (1809-1882) die op streng wetenschappelijke gronden dat wereldbeeld zou doen wankelen. Hij kwam tot de conclusie dat alles niet was zoals God het geschapen had, ongeveer 4.000 jaar geleden, maar dat het veel, veel ouder was, en dat alles sterk geëvolueerd is. Daarmee bedoelde hij dat er ‘toevallige’ veranderingen opgetreden waren in het erfelijk materiaal van levende wezens, die geleid hebben tot de grote verscheidenheid die we nu kennen, en dat er een natuurlijke selectie gebeurd is, dat wil zeggen dat de individuen, en bijgevolg de soorten, die het meest geschikt waren om te overleven in hun omgeving het meest kans maakten om zich voort te planten, en om zo die kenmerken door te geven aan hun nakomelingen. Met andere woorden: verandering is niet alleen mogelijk, ze is onvermijdelijk, ze is essentieel; en ze is niet negatief of onverschillig, ze is selectief, ze leidt tot een steeds grotere diversiteit en complexiteit, een grotere levensvatbaarheid, en uiteindelijk tot een hogere levenskwaliteit.

    Het is daar dat we naar de oorsprong moeten zoeken voor het principe zelf van de vooruitgang en van het vooruitgangsgeloof: we kennen daarvan nu met wetenschappelijke zekerheid de oorzaak en de gevolgen van de evolutie.

    Een ander essentieel aspect van de evolutie van de mensheid is de technologische vooruitgang. Die is op zich niet Darwinistisch: het gaat niet om erfelijke eigenschappen, om DNA (al lijken sommige mechanismen wel heel sterk op die biologische evolutie). Cultuur, beschaving of hoe men het ook wil noemen, is ook materieel, en ook dat evolueert, omdat men voortbouwt op het bestaande, of tot revolutionaire nieuwe inzichten komt, vooral op wetenschappelijke gronden. Het goede dat verworven is, wordt vastgelegd in de cultuur, waar het voor iedereen ter beschikking is. Vandaag zijn er vijf miljard mensen online, en hebben zo toegang tot meer informatie dan ooit iemand gehad heeft. Nog nooit was de levensverwachting zo hoog. Nog nooit was kindersterfte en moedersterfte in de kraamtijd zo laag. Nog nooit was er zo lang zo veel vrede. Nog nooit was de arbeidsduur zo kort, en de opvoeding zo lang. Ga zo maar door. Je moet al heel erg vooringenomen zijn om dat allemaal te ontkennen, of al heel paranoïde om dat allemaal als negatief te beschouwen.

    Hoe we het ook bekijken, verandering is niet alleen mogelijk, maar onvermijdelijk, het is eigen aan levende wezens. Bovendien is die verandering essentieel selectief, en leidt ze tot reële en aanzienlijke vooruitgang, verbetering dus, voor heel de menselijke soort. We hebben dus alle reden om optimistisch te zijn over de toekomst, om te geloven in reële vooruitgang.

    Betekent dat nu dat we geen enkele reden tot bezorgdheid hebben? Vanzelfsprekend niet. Maar we kunnen er zeker van zijn dat doemdenken op zijn minst misplaatst is. Er is niemand die ooit een mechanisme ontdekt heeft dat met wetenschappelijke zekerheid de ondergang, of zelfs maar de achteruitgang van de mensheid of van de wereld voorspelt of zelfs maar veronderstelt. Zeker, we moeten iets doen aan de broeikasgassen, maar wie had gedacht dat er vandaag in België al meer elektrische wagens verkocht worden dan andere? Dat er overal zonnepanelen op de daken liggen? En warmtepompen draaien? Dat niemand nog steenkool stookt? Dat de milieunormen overal strenger zijn dan ooit?

    Zeker, er is nog grote ongelijkheid in de wereld. Maar het aantal superrijken is al bij al beperkt, en velen van hen zijn met niets begonnen. Het aantal rijken is spectaculair toegenomen, de brede middenklasse heeft het verbazingwekkend goed, het aantal mensen onder de (hoge!) armoedegrens is geringer dan ooit. En wat betekent superrijk? Wat kan men uiteindelijk doen met een bezit dat bestaat uit enkele honderden miljarden? Hoeveel kan je daarvan uitgeven op één dag, een jaar, een leven? De ‘waarde’ van de superrijken bestaat niet uit baar geld of een bankrekening, maar uit wat hun bedrijf waard is, en dat kan fameus schommelen. We zijn gemiddeld nog nooit zo rijk geweest.

    Zeker, er is nog geweld in de wereld, maar nog nooit zo weinig, op langere termijn bekeken. Oorlogsgeweld is er bijna niet meer, de huidige gevechten in Oekraïne en het Midden-Oosten zijn spijtige uitzonderingen, en het is verbazingwekkend hoe weinig er gedaan wordt om ze te beëindigen, en hoeveel geld er uitgegeven wordt en hoeveel mensenlevens opgeofferd om ze te laten voortduren, hoewel iedereen weet dat een eenzijdige overwinning onmogelijk is.

    Zeker, migratie is een probleem, of zo wordt het toch ervaren door een niet onaanzienlijk deel van de bevolking van de doellanden, hoewel migratie onder zeer verscheidene vormen van alle tijden is. In feite kunnen we nog heel wat meer van die migratie aan, en we hebben er zelfs nog heel wat meer nodig om onze levensstandaard op peil te houden. Dat is een realiteit, en misschien is er alleen een mentaliteitswijziging nodig om dat niet meer als een bedreiging te beschouwen maar het als een opportuniteit, een verrijking te beschouwen, wetende dat het een harde noodzaak is.

    Ik kijk nu terug op bijna tachtig jaar van mijn leven. Zelfs vorig jaar had ik niet gedacht dat ik het dit jaar zo goed zou hebben, laat staan dat ik bijvoorbeeld in 1950 had kunnen vermoeden hoe goed ikzelf en wij allen het nu zouden hebben. De talloze ongelooflijk gunstige veranderingen die ik al heb meegemaakt gaan gewoon door, nee, de vooruitgang gebeurt altijd maar sneller, en in altijd maar meer domeinen, en op talloze onvermoede manieren. Ik heb jarenlang vele uren achter een grasmaaier aangelopen, later met een zitmaaier rondgereden om het gazon te onderhouden, gemaaid gras opgehoopt tot ik er geen blijf meer mee wist, en gevloekt en gesakkerd. Nu zet ik met een app op mijn smartphone de robotmaaier aan het werk, en het gras is nog nooit zo mooi en zo groen geweest, zonder dat ik er omkijken naar heb. Wij hebben geen eigen vervoer meer, maar alles wordt na moeiteloos online bestellen vlot gratis thuis geleverd. Ik heb nogal zwaar gehoorverlies, maar met mijn hoorapparaten heb ik daarvan geen noemenswaardige last, en de muziek klinkt weer zoals toen ik jong was. Ik draag een tri-focale bril met blauwfilter. Om nog te zwijgen van mijn tandprothesen.

    Als kind speelde ik met een oude grammofoon waarvan de veer stuk was, en enkele breekbare schellak platen, 78 toeren. Op mijn achttiende kocht ik een draagbare radio, met FM! Mijn eerste stereo-set was rond 1970, met kwetsbare vinylplaten en een delicate, dure cel. Mijn eerste cd moest ik in Brussel gaan kopen. Ik heb destijds honderden vinylplaten en duizend cd’s gekocht, en vrij dure afspeelapparatuur, maar nu luister ik op een paar echt goedkope actieve luidsprekers naar al de muziek die er is via streaming, voor geen geld, en in de hoogst mogelijke kwaliteit.

    Ik kocht in 1968 met mijn eerst-verdiende centen een Encyclopedia Britannica op afbetaling, nu raadpleeg ik dagelijks Wikipedia en tientallen andere e-bronnen zonder me te verplaatsen, helemaal gratis. Ik ben heel geïnteresseerd in de vroegmoderne tijd en de Verlichting, en vertaal vaak teksten uit die tijd, die ik zonder lang zoeken zomaar online vindt, zelfs in de oorspronkelijke uitgaven. Mijn woordenboeken, de beste die er zijn, zijn allemaal online, en zelfs over de meest vergezochte onderwerpen, ook van honderden of duizenden jaren geleden, is alle betrouwbare informatie binnen handbereik. Voor een resultaat van veel mindere kwaliteit moest ik vroeger dagen, weken, maanden slijten in bibliotheken.

    Mijn partner heeft Parkinson, maar kan dankzij medicatie en behandeling vrijwel normaal functioneren. Nog nooit waren de kansen op overleving na zware ziekte of ongeval zo hoog, het herstel zo snel, zelfs al zijn er lange wachttijden. Toen de corona-epidemie uitbrak, hebben we op uiterst korte tijd een doeltreffend vaccin gemaakt dat wereldwijd zomaar beschikbaar was. Gewrichten worden nu routineus vervangen. De mutualiteit en de hospitalisatieverzekering dekt zo goed als alles. De medische kennis en de technologie zijn een absoluut hoogtepunt van onze beschaving, en we komen van heel ver, op heel korte tijd.

    Ik heb nog de tijd meegemaakt dat boeken werden gezet uit loden letters, aan de hand van handgeschreven of in het beste geval getypte teksten, met twee of zelfs drie papieren drukproeven. Enkele jaren later typten we die in op een tekstverwerker, en brachten een floppy disk naar de drukkerij. Nu maak ik mijn teksten druk-klaar in Word, inclusief afbeeldingen in kleur, en stuur die met een druk op de knop naar de drukkerij, die ze met een druk op de knop van een machine op de nodige exemplaren als boek afdrukt.

    Mijn hele loopbaan als beambte had te maken met administratie. Ik heb nog aan postzegels gelikt, met een vulpen geschreven, getypt met een mechanische typmachine, teksten vermenigvuldigd met stencils, veel en lange berekeningen gemaakt uit het hoofd, geld naar de bank gebracht in een kistje, rekeninguittreksels nagekeken, archieven aangelegd, duizenden brieven, nota’s en verslagen geschreven, laten uittypen, verbeterd, nog eens uittypen. Later heb ik jaren op mijn bazen en collega’s moeten inpraten om de administratie te ‘automatiseren’. En kijk nu eens? Thuisbankieren, tax-on-web, my e-box, databases, e-mail, zoom, meet, skype, video-conferenties, verzekeringen en mutualiteit en medisch dossier online, voorschriften van de dokter en tickets voor het openbaar vervoer op je identiteitskaart; en nu nog AI…

    Denk eens aan de visuele media! De eerste tv moest minutenlang opwarmen, je had een draaibare antenne nodig op het dak, veranderen van kanaal was een bewerkelijke onderneming, het beeld in zwart/wit, maar vooral grijs, onscherp en niet stabiel, het geluid abominabel, net zoals het aanbod. Dat aanbod is wat mij betreft niet veel verbeterd, maar de kwaliteit van beeld en geluid, het gemak van bediening: onvoorstelbaar.

    Denk aan telefonie… Mijn ouders hadden pas telefoon toen ze bijna dood waren. We gingen bellen bij de beenhouwer. Nu heeft de helft van de wereldbevolking een smartphone, en wat zo’n toestelletje niet kan! En wat men er ‘maar’ mee doet…

    En dan het verkeer! Mijn buurman heeft als hobby een oude Citroën gekocht, een prachtige traction-avant, met die prachtige gevleugelde spatborden vooraan. Maar wie zou zich daarmee nog willen verplaatsen voor meer dan een toertje in de buurt? Alleen al de veiligheid; en het comfort! Een andere buurman rijdt met een geruisloze e-wagen, en er liggen niet veel meer dan vijftig jaar tussen de beide modellen.

    Voor de jongeren van nu die geen weet hebben van hoe het vroeger was, is de huidige toestand geen vooruitgang, maar slechts het begin, zoals de toestand van toen voor mij het begin was van een onvoorstelbare verandering. Allicht zijn zij even gefrustreerd over wat er vandaag ‘slechts’ mogelijk is, als ik toen.

    Wie zou er niet in vooruitgang geloven? Je moet ziende blind zijn.

    Ik ben realistisch, meen ik, maar toch voluit vooruitgangsoptimist. Ik kan me vergissen, misschien drukt een of andere idioot straks op de verkeerde knop en is het ermee gedaan, maar alles wijst er veeleer op dat het alleen maar nog beter wordt voor heel veel mensen. En als we daarover geen zekerheid hebben, dan is het toch nog altijd beter daarin te geloven, daarop te hopen, en ertoe bij te dragen naar best vermogen.  

    Ik weet niet wat de toekomst brengt. Dat wist men eigenlijk nooit. Kon men de stoommachine voorzien voor ze er was? De trein, de auto, zelfs de fiets? Radio, telefoon, tv, foto, film? Sommige zaken misschien wel, maar andere compleet niet, bijvoorbeeld Röntgenstralen en het gebruik ervan. Wat er nog allemaal ontdekt zal worden, weten we niet. Heel waarschijnlijk zal dat ten minste even spectaculair zijn als de veranderingen die wij meegemaakt hebben en vandaag meemaken. Het is althans voor mij ondenkbaar dat dat niet geval zou zijn, dat we terug in de middeleeuwen belanden, of in het stenen tijdperk. De mens is misschien wel in staat om zichzelf en zijn wereld te vernietigen, bewust of onbewust, op kortere of langere termijn; maar zijn we ook in staat om het daadwerkelijk te doen? Ook dat is vooruitgangsgeloof: geloven dat de rede uiteindelijk zal zegevieren over de waanzin en de onwetendheid. De geschiedenis van de mensheid is misschien niet altijd een goede grond geweest voor dat geloof, en mensen hebben zichzelf, elkaar en hun omgeving vaak heel erg schade berokkend. Maar ondanks alles zijn we er nog, rijker en talrijker dan ooit, er is nog niets onherstelbaars gebeurd, vrijwel alles is nog mogelijk, we hoeven het slechts te willen, erin te geloven.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    05-05-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het kan me niet schelen!

    Het kan me niet schelen! Hoe vaak hebben we dat als kind niet gezegd als uitdagend antwoord op een verwijt van een van onze ouders of opvoeders? Als je zo voortdoet, dan zal het slecht aflopen met jou! Antwoord: het kan me niet schelen! Ook later in het leven hebben we weleens op die manier alle argumenten genegeerd: het kan me niet schelen! In mijn Oost-Vlaams dialect klonk dat duidelijk als ‘schillen’ en dat heeft ervoor gezorgd dat ik tot op vandaag telkens aarzel of het nu schelen of schillen is.

     Een schil is de buitenste laag van iets, zoals een aardappelschil. In ons Eeklo’s dialect was dat evenwel een schel, een schelle. Een schel is, althans gewestelijk, ook iets dat we afsnijden van iets, een schelletje kaas of ham, een plakje kaas of ham dus (of voor ons Vlamingen: hesp; Van Dale noemt hesp echter Belgisch-Nederlands, de schurk; als dat zo zou zijn, dan was Vlaanderen allicht ook ‘Nederlands België’ en dat is het pertinent niet. Waarom van de Vlaamse taal, die we al eeuwen spreken, het stupide Belgisch-Nederlands maken? Ach…)

    Dunne sneetjes afsnijden van iets zou dan normaal ‘schellen’ moeten zijn, maar dat is het niet, ‘schellen’ heeft die betekenis niet in het AN, terwijl ‘schellen’ in het Vlaamse dialect eigenlijk schillen is: wij zeggen ‘een appel schellen’, in Nederland is het ‘schillen’, de schil verwijderen.  

    Laten we het nog wat ingewikkelder maken. In de uitdrukking het kan me niet schelen, mogen we volgens Van Dale ‘schillen’ gebruiken als een gewestelijk synoniem van ‘schelen’. We mogen dus ook (gewestelijk) zeggen: het kan me niet schillen! Geen wonder dat ik nooit wist of het nu schillen of schellen was. Schellen, schillen, schel, schil, waar komt ons woord vandaan? Zoek het maar niet bij Van Dale, die heeft zichzelf in een eindeloze lus gewerkt: bij schil verwijst ie naar schel en bij schel naar… schil, juist. We zullen het dus zelf moeten vinden.

    Een eerste spoor vinden we bij ‘schelp’ (volgens Van Dale verwant aan schel en schil) en het Engelse shell, dat zowel schelp, (eier)schaal als schil betekent. Ze gaan beide terug op een Germaans woord dat ongeveer skaljo moet geweest zijn en dat sloeg op alles wat je kon splijten of splitsen. Een schelp voorzeker, die kan je openbreken, de twee helften splitsen om het vlees eruit te halen. Een schild ook, dat was aanvankelijk een dun stuk hout dat men van een boom afsplitste of spleet. In het Grieks is skallein trouwens ‘een boom omhakken’ en skhidzein is ons scheiden. In het Latijn hebben we daarvoor scindere, wat in het Frans tot scinder leidde, denk aan roemruchte scission van de Leuvense universiteit in de jaren zestig van de vorige eeuw en de nog veel ophefmakender splitsing/scission die België hopelijk ooit te wachten staat. In het Engels is er to shed, gezegd van dieren die hun haren of pluimen verliezen of afscheiden.

    In verscheidene talen is skalja een dakpan, ook een soort schild; of een van de twee helften van een schelp, of een lei, een schil leisteen. De buitenste laag van een vrucht is de schil, een soort van schelp om de vrucht heen. Als je iets splitst of splijt, dan heb je twee ‘verschillende’ stukken, zoals bij een schelp. Wat die twee stukken onderscheidt, is dan het (ver)schil; ‘scheel’ betekende vroeger verschil of geschil, maar is nu verouderd in die betekenis. ‘Het scheelt niet veel’ betekent: er is niet veel verschil; ‘het scheelde weinig, he scheelde geen haar of…’: bijna was het zo dat…. ‘Dat scheelt niet veel’: het verschil is niet groot. Dat scheelt een slok op een borrel: dat maakt een groot verschil. Een verwante betekenis vinden we in ‘wat scheelt je?’ Wat mankeert je? Dat wijst op een verschil met de gewone, normale toestand. Dat is ook zo in ‘het scheelt veel’ bij het meten: er ontbreekt nog een heel stuk.

    Als we dan teruggaan naar ons oorspronkelijke ‘het kan me niet schelen’, dan kunnen we dat nog altijd afleiden van het concept splitsen en van ‘verschil’: het maakt geen verschil voor mij, het is me gelijk. In het dialect zeggen we ook ‘het kan me niet verschelen/verschillen’.

     Er is echter ook een andere piste (van het Italiaans pista, een spoor, een afdruk van de voeten; pistare was slaan, kloppen, bijvoorbeeld steenslag; maar ook vertrappelen, verbrijzelen, kapot stampen; (voet)sporen maken op termijn een weg, een pad en vandaar onze piste in beide betekenissen van spoor en weg).

    Daarvoor moeten we naar het Frans, naar een zogenaamd defectief werkwoord, dat is er een dat een beetje defect is, dat niet alle vormen (meer) heeft. Het is ook een onpersoonlijk werkwoord: het heeft nooit een persoon als onderwerp, maar ‘het’, zoals in ‘het regent’. Dat vreemde werkwoord is chaloir, al bestaat die infinitiefvorm niet echt. Het is een heel oud woord, vandaar dat er maar enkele fossiele vormen van overgebleven zijn, als getuigenheuvels na eeuwen erosie. Dat werkwoord klink niet alleen als ‘schellen’, maar laat het nou ook precies dezelfde betekenis hebben als ons schelen/schellen! Il ne me chaut, il ne me chaut guère que…: het maakt me niet uit, het maakt voor mij geen verschil, het kan me niet schelen dat… Point ne m’en chaut: het kan me helemaal niets schelen. Peu me chaut, peu m’en chaut, il me chaut peu que… Er is ook nog de combinatie met ‘non-’: dat geeft le nonchaloir, een synoniem van een Frans woord dat ook wij gebruiken: nonchalance. Ook dat drukt precies het gevoel uit van: het kan me niet schelen, ik maal er niet om. Het leuke is dat de vroegste vorm van chaut in het Frans zoiets was als chielt, met de betekenis: il importe que, het heeft belang, het scheelt wel. Dat lijkt naar vorm en inhoud zo mooi op ons ‘scheelt/schilt’ dat het bijna te mooi is om waar te zijn. Want de etymologie van chaloir is, volgens vele bronnen, vreemd genoeg het Latijnse werkwoord calere, warm zijn, of figuurlijk: warmlopen voor iets. Il ne me chaut zou je dus moeten vertalen als: ik loop niet warm voor… Nonchalant is dan iemand die niet warmloopt voor iets, het laat hem koud. Het komt mij echter voor dat die Franse etymologie zich misschien iets te veel laat (mis)leiden door de figuurlijke betekenis (warm lopen) en de nu nog bestaande fossiele resten met a-klank (chaloir, dat eigenlijk een theoretische reconstructie is op basis van het echt bestaande chaut) en te weinig aandacht besteedt aan de vroegste vorm (chielt), die duidelijk bij de Germaanse oorsprong aanleunt en die in het Frans perfect verder kan geëvolueerd zijn naar chaut zonder ook maar enige nood aan het Latijnse calere. Ik zie ook niet in hoe anderzijds die oude vorm chielt rechtstreeks van calere zou kunnen komen. Wie zal het zeggen?

    Hoe dan ook, het is nu duidelijk dat het ons allemaal niet kan schelen, in het AN, of schillen in onze Vlaamse gewestelijke variant. Dat het een even gewestelijk schelletje kaas is en dat je altijd moet opletten voor nonchalante mensen die zomaar hun bananenschillen laten rondslingeren.

     


    Categorie:etymologie
    22-04-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Aurelius Augustinus, Belijdenissen

    Aurelius Augustinus, Belijdenissen [Confessiones], ingeleid, vertaald en van aantekeningen voorzien door Wim Sleddens O.S.A., Eindhoven: Damon, 2024 (zesde druk), 352 blz., gebonden uitgave, 9789463404280, € 34,90.

    Wie zijn hele leven doorgebracht heeft in de katholieke zuil is van jongs af aan vertrouwd gemaakt met Augustinus (354-430) en met zijn meest bekende werk, de Belijdenissen. Veel meer dan naambekendheid is dat niet. In het beste geval weet men nog dat Augustinus een liederlijk leven leidde voor zijn bekering onder invloed van zijn vrome moeder Monica; dat hij om kuisheid bad, ‘maar niet meteen’; en dat zijn bekering gebeurde toen hij een stem hoorde die hem zei een boek te openen en te lezen (tolle, lege). Veel is dat niet. Het is typisch voor het oppervlakkige geloof van zowat alle christenen, de fides carbonaria of het kolenbrandersgeloof: men heeft wel de klok horen luiden, maar waar de klepel hangt?

    Ook ik was wat betreft Augustinus in dat geval gedurende het grootste gedeelte van mijn leven. Pas toen ik gepensioneerd was en me ging verdiepen in geloof en ongeloof, las ik wat meer over Augustinus, en dat was niet meteen van aard om er veel meer over te weten te willen komen. Zijn vurige voorkeur voor seksuele onthouding en zijn tastbare, niet aflatende afkeer voor het lichamelijke staken me danig tegen, net zoals zijn zelotische bekeringsijver, zijn rabiate haat tegenover andersdenkenden, de extatische dithyramben waarin hij zich tot God richt, zijn verwoed zondebesef, en nog wel enkele kwalijke eigenschappen meer.

    Toch werd mijn aandacht onwillekeurig – of misleid door een zo vroege, langdurige en derhalve diepgewortelde indoctrinatie – getrokken door deze luxe-heruitgave van de Belijdenissen bij Damon, en ik heb het me niet beklaagd dat ik een recensie-exemplaar heb aangevraagd. De tekst dateert van de jaren 397-400; informatie over de tekstoverlevering is uiterst schaars, zelfs zo goed als onvindbaar online. Van zijn vele werken, korte en lange, zijn er meer dan honderd ‘bewaard’. Ik heb nergens gevonden dat er een autograaf zou bestaan van Augustinus. Dat is allesbehalve verwonderlijk: hijzelf schrijft bijvoorbeeld dat hij geen exemplaren meer heeft van een boek dat hij ooit geschreven heeft. Boeken werden toen niet in grote oplagen gepubliceerd, maar ambachtelijk overgeschreven voor eigen gebruik of om als gift te dienen. De eerst bekende teksten van hem zijn fragmenten bij andere auteurs en in bloemlezingen. Wat we nu hebben, is dus blijkbaar het resultaat van een reconstructie op basis van die fragmenten, en veel latere manuscripten van volledige werken. Er is een manuscript van zes hoofdstukken van dat andere hoofdwerk, De civitate Dei, De stad Gods¸ dat zou geschreven zijn rond 420-449, dus mogelijks toen Augustinus nog leefde, maar de andere manuscripten zijn van honderden jaren later. Wat we daaruit moeten concluderen over de authenticiteit van zijn oeuvre laat ik over aan de wijsheid van de lezers, aan de verbeelding van de aficionado’s of aan de beroepsernst van de specialisten. Mijn stellige indruk bij het lezen van deze vertaling van de Confessiones was in alle geval dat er meer dan een stem te beluisteren viel, en dat meer dan één hand de pen gevoerd heeft.

    Dat gezegd zijnde, ‘beken’ ik graag dat de Belijdenissen me vanaf de eerste bladzijde geboeid hebben, en dat ik zonder veel moeite het boek heb uitgelezen. Het is een autobiografie, althans een gedeeltelijke, want Augustinus leefde nog dertig jaar verder na dit boek. Het is slechts ten dele een feitelijke levensbeschrijving, en vooral een beschrijving van zijn gemoedstoestanden en zijn ideeën, wat uitzonderlijk is voor die vroege periode uit onze beschavingsgeschiedenis. Men benadrukt in de commentaren gemeenlijk vooral het grote schuldbesef over zijn leven voor zijn bekering, maar de beperkte feiten die hij daarover vermeldt zijn zeker geen reden om het boek te gaan lezen om zijn smeuïge passages: die zijn er niet. Wat hijzelf zijn zondig leven noemt, blijkt vrij normaal gedrag geweest te zijn op alle gebied, ook seksueel, voor zijn tijd en zijn milieu. Het is vooral vanuit het contrast met zijn latere strenge ascetische en celibataire priesterlijke levenswijze dat zijn vroegere zonden een zo aanzienlijk gewicht krijgen, althans in zijn ogen. Voor moderne lezers, en allicht ook voor de modale vroegere lezers, is dat net andersom: Augustinus lijkt, net zoals Paulus, wel geobsedeerd door de zonde, en ziet kuisheid, dus onthouding van alle seksuele activiteit en gedachten, als de enige goede praktijk, als de enige aanvaardbare norm. De dramatische nefaste invloed van die verwoestende christelijke opvatting op de ontwikkeling van onze beschaving en op het seksuele leven van talloze individuen is onmogelijk te overschatten.

    De eerste negen boeken schetsen Augustinus’ evolutie als jonge leergierige en begaafde student, en zijn eerste stappen in zijn carrière als docent in de retorica, waarbij hij op zoek gaat naar ‘waarheid’ en zijn plaats in de samenleving. Aanvankelijk is dat vooral een filosofische queeste, maar toentertijd was de grens tussen het filosofische en het godsdienstige niet zo scherp getrokken als nu het geval is, of zou moeten zijn. Hij beschrijft de heel belangrijke rol van zijn moeder Monica, een overtuigde en pratikerende christelijke vrouw – zijn vader is pas kort voor zijn dood bekeerd. Dat verhaal, geschreven als een terugblik, is overtuigend in zijn eerlijkheid. De vele bedenkingen die de auteur maakt, verlenen het een reflectief filosofisch en ethisch karakter dat het doet uitstijgen boven loutere anekdotiek. Vaak nemen die reflecties de vorm aan van rechtstreeks tot God gerichte gebeden, waarin een vrijwel mystieke taal gehanteerd wordt die doet denken aan de liefdeslyriek van de latere grote mystieke figuren uit het christendom, vooral dan de vrouwelijke. God als de geliefde: veel persoonlijker kan een relatie niet zijn. Als God evenwel niet bestaat, kan ze evenmin meer zinloos zijn, en moet ze wel erg gevaarlijk en uiteindelijk deerlijk destructief zijn voor het mentale en fysieke welzijn van de persoon zelf, en helaas ook dat van hun omgeving.

    Vanaf het tiende boek, wij zouden zeggen hoofdstuk, verandert de toon, maar niet de inhoud. De auteur is nog steeds begaan met de waarheid, maar nu is hij bekeerd, en de waarheid is nu uitsluitend te vinden in de goddelijke openbaring, en hoofdzakelijk in de Schrift, zowel het Oude als het Nieuwe Testament, en in de christelijke dogmatiek, die toen nochtans nog erg verscheiden en controversieel was, met talrijke ‘sekten’ die elkaar heftig bestreden, wat Augustinus zelf ook volop en rucksichtslos gedaan heeft. Hij bezint zich over ons denken en redeneren, en hoe wij met God in contact komen, en welke rol Christus daarin speelt voor de hele mensheid. In het elfde hoofdstuk vinden we zijn bekende onderzoek naar de tijd; dat is best interessant, maar het is toch vooral een sofistische, en geen natuurkundige aanpak: de discussie verloopt aan de hand van taal, van wat wij tijd, verleden, heden en toekomst noemen, en de anomalieën die daaruit voortkomen, zoals: het verleden is niet meer, het heden is zo voorbij, de toekomst is nog niet, wat is dan de tijd? Het twaalfde hoofdstuk gaat over wat de wereld is, maar dat gebeurt helaas uitsluitend op basis van wat Genesis daarover zegt, en daar stelt Augustinus teleur, omdat hij zich als christen onmogelijk kan losmaken van het verplichte blinde en letterlijke geloof in de goddelijke openbaring door de Schrift, in dit geval het boek dat aan Mozes zelf toegeschreven wordt en daaraan zijn onbetwistbaar gezag ontleent. Dat wordt nog (veel) erger wanneer hij het materiaal van Genesis allegorisch gaat interpreteren: dat hoofdstuk is werkelijk een afknapper, niet geschikt voor zelfs de meest geïnteresseerde leek.

    Wat me vooral aantrok in deze tekst van Augustinus was zijn Godsbeeld. Vaak kon ik, zeker in de eerste hoofdstukken, door zijn bloemrijke taal heen een glimp opvangen van wat Einstein de God van Spinoza heeft genoemd, God als het Universum, veeleer dan de gepersonifieerde God de Vader, en zonder de Christusfiguur die het allemaal zo moeilijk maakt, met de zondeval, erfzonde, de zending van de Zoon als de verlosser, zijn prediking, lijden en dood, zijn verrijzenis, de stichting van de Kerk, het laatste oordeel, hemel, vagevuur en hel enzovoort enzovoort. Om nog te zwijgen van de Dritte im Bunde, de Heilige Geest. Het is vooral dat oorspronkelijke, algemeen menselijke aspect dat mijn aandacht gaande hield, en me zelfs in de meest mystiek gekleurde passages toch nog enige verwantschap liet aanvoelen met deze ongetwijfeld intelligente maar overigens heel complexe, om niet te zeggen zwaar gecomplexeerde figuur.

    De vertaling uit 2009 is heel goed leesbaar, slechts heel af en toe was het Latijn van Augustinus zelfs deze augustijn te machtig, maar wie zal hem verbeteren? De luxe-uitgave van Damon is inderdaad luxueus. Het is verheugend dat er nog (enkele?) uitgeverijen zijn die het aandurven teksten zoals deze aan te bieden in een duurzaam, degelijk en aantrekkelijk modern maar klassiek boekformaat. Mijn oude, moe-getergde ogen (te veel gelezen, bij slecht licht en andere belastende omstandigheden, te veel uren voor het scherm doorgebracht) hadden toch liever een ietwat grotere letter gehad.

    Augustinus’ Confessiones worden doorgaans tot de top van de wereldliteratuur gerekend. Dat leek me op het eerste gezicht overdreven, maar als ik me dan afvraag wat er wel toe behoort, moet ik na lezing toch, zij het schoorvoetend, bekennen dat die appreciatie voor deze vroege teksten uit de (christelijke) oudheid, ruim voor de val van het Romeinse rijk (476) niet helemaal misplaatst is, zeker in het licht van Augustinus’ blijvende – maar helaas weinig verheffende – invloed op onze Ideeengeschichte. Deze Belijdenissen zijn door hun opzet en hun onderwerp, en omdat ze terugblikken op zijn vroegste ervaringen, voor niet-gelovige lezers allicht de meest aantrekkelijke, en wel zeker de minst afstotelijke van zijn oeuvre. Toen ik het boek opensloeg, had ik niet gedacht dat ik er een zo positieve recensie zou (kunnen) over schrijven. Mijn negatieve appreciatie van Augustinus is er niet door veranderd, maar zijn Confessiones zijn desondanks werkelijk voor iedereen de moeite waard. Tenzij men wil wachten tot iemand er een (pseudo)historische bestseller aan wijdt, of er een (al dan niet pornografische) netwerkfilm of miniserie over maakt. O, excuseer, dat blijkt al gebeurd te zijn… Aan u de keuze dus, maar ik houd het op het origineel, zij het in vertaling.


    Categorie:God of geen god?
    17-04-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Buizingen, een parochie miskend

    Buizingen

    Een bloeiende en actieve parochie in Vlaams-Brabant – en zo zijn er voorwaar geen tientallen meer – wordt door de kerkelijke overheid ‘uitgesloten’, wegens ‘de fundamentele aard van de meningsverschillen’. Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Een vertegenwoordiger van het bisdom lichtte het voorbeeldig toe in de media: de sacramenten moeten toegediend worden door priesters, niet door leken, en al zeker niet door vrouwen! In Don Bosco – Buizingen is er al sinds jaren geen enkele actieve priester meer, en geëngageerde gelovigen hebben hun taken op zich genomen. Dat noemt men van de nood een deugd maken, maar zo ziet de Kerk het niet!

    De Kerk beroept zich daarbij op het kerkelijk recht, dat inderdaad het toedienen van sacramenten en het voorgaan in de eredienst streng voorbehoudt aan de gewijde priesters die daartoe aangesteld zijn. Daartegen valt dus niets in te brengen. Elke organisatie mag haar eigen regels opstellen, en dus ook de Kerk.

    Het is evenwel nuttig om even stil te staan bij de reden voor die restrictieve regel. Men kan dat kerkrechtelijk bekijken, en dan geldt zoals in het burgerlijk recht dat de rechtsregels moeten geëerbiedigd worden. Men kan verwijzen naar de wijdingen die vereist en theologisch noodzakelijk zijn om sacramenten te kunnen en te mogen toedienen. Die wijdingen veranderen naar verluidt een gewone mens in een priester, of een bisschop, en wij hebben het onlangs nog moeten meemaken dat een wel heel liederrijke bisschop uiteindelijk het recht ontnomen wordt om de plichten en de prerogatieven van zijn wijdingen uit te oefenen, maar dat die wijdingen niet ongedaan kunnen gemaakt worden. Een dergelijke wijding verandert een mens werkelijk, en voor altijd: tu es sacerdos in aeternum!

    Als men dat evenwel nuchter bekijkt, gaat het om een menselijke organisatie die haar privilegies veiligstelt door regels die haar vaste medewerkers tot haar enige geldige wettelijke vertegenwoordigers maakt. In de praktijk komt dat er vooral op neer dat zij de enigen zijn die inkomsten kunnen en mogen verwerven uit kerkelijke bedieningen en aanstellingen. Elke priester ontvangt een vast loon, en voor elk sacrament moet in principe betaald worden, en ook in de praktijk. Dat staat zo in het Evangelie: ‘de arbeider is zijn loon waard’ (Matteus 10:10) en ‘gij zult een dorsende os niet muilbanden’ (Timoteus 5:18).

    Bij nader toezien knelt daar dus het schoentje in Buizingen, en op vele andere plaatsen waar het priestertekort voor onhoudbare situaties zorgt in de Kerk. Enkel de priesters mogen zich laten betalen voor hun sacramentele diensten zoals dopen, huwelijken inzegenen, ziekenzalving toedienen en mensen begraven, en voorgaan in de eucharistie, dat wil zeggen het brood en de wijn veranderen in het vlees en het bloed van Jezus Christus, God dus. Daardoor blijft het geld in handen van de Kerk, en gaat het niet verloren aan leken. Zo houdt de Kerk het bestuur in handen, niet alleen van haar organisatie en haar leer, maar vooral ook van wat ze zelf ‘het tijdelijke’ noemt, haar niet onaanzienlijke aardse goederen. Ze vergeten daarbij handig wat er in diezelfde evangeliepassages staat over geld en bezit: ‘Voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moet je geven. Neem geen goud-, zilver- of kopergeld mee in je beurs, neem geen reistas mee voor onderweg, geen twee stel kleren, geen sandalen en geen stok.’ (Matteus 10:8-10, Lukas laat dat opvallend kwansuis weg).

    De priesters, de Kerk moet dus ‘leven van het land’. Dat deden ook de Levieten al, de joodse priesters, leden van de stam van Mozes zelf, die bij de verdeling van het te vuur en te zwaard veroverde Kanaän geen eigen landstreek gekregen hadden, maar door alle andere stammen verplicht onderhouden moesten worden. Dat deden en doen alle priesters in alle godsdiensten: het is een winstgevend beroep, een handige manier om in eigen levensonderhoud te voorzien zonder er hard te moeten voor werken. In België worden de bedienaars van de eredienst nog altijd betaald door de staat, dus door de hele gemeenschap, en niet door de gelovigen alleen. Het is dat privilege dat ze nu zo radicaal verdedigen tegen de leken die de parochie van Don Bosco in Buizingen de facto overgenomen hebben, maar nu hun subsidies mislopen. Het is goed dat we ons daarvan bewust zijn, en dat we ons over die merkwaardige toestand na tweeduizend jaar toch stilaan enkele terechte vragen beginnen te stellen.


    Categorie:God of geen god?
    05-04-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Main morte

    Main morte

     Het erfrecht is een complexe aangelegenheid, dat weet iedereen die al eens iets geërfd heeft, of, zoals men in Nederland soms hoort: geörven. Het principe zelf is zo in onze tradities verweven dat we er niet meer bij stilstaan. Reden genoeg om dat toch eens te doen.

    Ongetwijfeld is het principe afkomstig uit ons verste verleden, toen wij nog in families en clans rondzwierven in een nauwelijks beschaafde wereld. Het bezit van de familie, het vee, de tenten, de wapens en de werktuigen, juwelen en cultusvoorwerpen: het bleef in de familie, ook als de pater familias, het stamhoofd stierf. Hij werd opgevolgd, meestal door de oudste zoon, die het recht van de eerstgeborene had. In het Oude Testament is dat zo, al wordt daar al eens een loopje mee genomen, zoals in het verhaal van Jacob en Esau, de tweelingkinderen van Isaac en Rebecca in Genesis 25:25. Esau, de eerste die de moederschoot verliet, schenkt zijn eerstgeboorterecht weg voor een bord linzenmoes met de woorden: Ach, ik ga toch dood, wat heb ik daaraan! De broers waren duidelijk geen eeneiige of identieke tweelingen, want de ene was ros (vandaar zijn bijnaam Edom, de Rosse) en bij de geboorte sterk behaard als een dier. Hij werd later een jager, een buitenmens; de andere zag er ‘normaal’ uit en werd ‘een rustig man, die in tenten leefde’.

    Toch gold dat recht niet altijd en overal: de Salische Wet bij de Franken voorzag in de verdeling van het bezit onder de zonen en dat leidde tot versnippering, maar soms ook tot hereniging als een lijn uitstierf en het bezit weer aan een van de oorspronkelijke broers toekwam. In de Franse feodaliteit was erfopvolging in vrouwelijke lijn de gewoonte, dergelijke rijke erfgenamen waren een begeerde partij, denk aan Margaretha van Male, geen schoonheid, naar verluidt, maar wel begeerd door zowat alle koningshuizen. In ons eigen land is het recht op troonopvolging in vrouwelijke lijn heel laat, in 1991, goedgekeurd en pas toen verdween de Salische wet helemaal uit ons rechtssysteem.

    Toen de bevolking toenam en de samenlevingsvormen veranderden in een feodaal stelsel, met een getrapt systeem van vazallen en leenheren, moest alle bezit zorgvuldig geregeld worden. Als de Franse koning een leengoed, zeg maar Vlaanderen, te leen gaf aan zijn vazal, de graaf van Vlaanderen, dan hield dat in dat diens wettige erfgenamen het leengoed zouden erven. Enkel indien de lijn uitstierf, indien er geen wettige erfgenamen in rechte lijn waren, kwam het goed weer aan de leenheer toe. Men noemde dat la main morte, de dode hand, er was immers geen ‘warme hand’ om te erven.

    Dat begrip heeft twee belangrijke uitbreidingen gekregen in de loop van de geschiedenis.

    Vooreerst gold dat voor de onderdanen van de leenheren en hun vazallen, de lijfeigenen; die konden wel bezittingen verwerven tijdens hun leven, maar na hun dood verviel alles weer aan de heer. Mensen die geen erfenis konden nalaten, die geen testament mochten maken, noemde men les gens de la main morte. Lijfeigenen mochten ook niet trouwen met iemand van buiten het leen (formariage), anders was er het risico dat een deel van het goed naar een andere heer zou overgaan of naar een vrije stadsbewoner.

    Soms kon een begoede onderdaan dat recht afkopen, hetzij om te trouwen buiten het domein, hetzij om te erven. In dat laatste geval nam de heer genoegen met een deel van het erfgoed, bijvoorbeeld een deel van de meubelen of het beste stuk vee (droit du meilleur catel; we denken bij dat laatste woord onmiddellijk aan het Engelse cattle, vee; de oorsprong ligt bij het Latijnse caput, hoofd of kop; kapitaal heeft dezelfde oorspronkelijke betekenis, want vee maakte meestal het belangrijkste deel van het bezit uit). Later werd het systeem van de main morte voor de inwoners van een regio of een land stilaan vervangen door een belasting op erfenissen, zoals wij dat nog altijd kennen.

    Een tweede betekenis kreeg mainmorte of mortemain toen de Kerk op grote schaal grond verwierf van de leenheren, in ruil voor geld of diensten. Aangezien priesters en monniken (althans in principe en de iure) celibatair waren en dus geen afstammelingen hadden, moest volgens de gewone regels het bezit van kerken, abdijen en kloosters bij het overlijden van de abten en bisschoppen overgaan naar de heren van wie ze het in leen gekregen hadden. Maar dat zou natuurlijk het einde betekend hebben van deze instellingen. Dat gold ook voor hospitalen en andere verenigingen, waarbij er verscheidene eigenaars waren, of gemeenschappelijk bezit was. De leenheer en later de koningen zagen af van hun droit de la main morte en hieven in ruil een belasting, een amortissement, een woord dat wij nog gebruiken, maar dan met één ‘s’: amortiseren, amortisatie: het afschrijven van de waarde van iets. Na een betekenisverschuiving ging men bezittingen die net niet onder main morte vielen precies die naam geven, main morte, het onroerend bezit van religieuze gemeenschappen, kerken, kloosters, abdijen, hospitalen, scholen.

    In de meeste democratische landen, maar ook in andere regimes genieten religieuze instellingen nog steeds van uitzonderingen op het erfrecht, naast belangrijke belastingvoordelen. Dat leidde ongetwijfeld ook tot misbruiken, waarbij men onder het mom van een godsdienstige beweging al dan niet louche winstgevende zaakjes opzette, zoals de zeer omstreden Scientology Church van sf-schrijver Ron Hubbard.

    Uit de geschiedenis zijn ons talloze verhalen bekend van bekeringen in articulo mortis, op het sterfbed dus. Priesters en religieuzen spoedden zich naar personen die de dood nabij waren om hen met verschrikkelijke verhalen over helse straffen te overhalen om nog tijdig berouw te tonen over hun ‘zonden’. Dat het hun niet zozeer ging om het zielenheil van de stervende, maar om diens eigendommen, blijkt uit het feit dat men de noodzakelijk absolutie onthield tot het berouw oprecht bleek, en dat gebeurde enkel wanneer de zondaar bij testament een aanzienlijk deel van de erfenis naliet aan de Kerk, een klooster of een andere kerkelijke instelling. Atheïsten gaven daarom uitdrukkelijk opdracht om priesters weg te houden van hun sterfbed, opdat de Kerk hen geen bezittingen zou ontfutselen in een moment van ultieme zwakte, en opdat ze ook niet zou kunnen beweren dat ze zich uiteindelijk toch met God verzoend hadden. Dat laatste beweerde de Kerk evenwel toch meestal als het om vooraanstaande en bekende personen ging, zonder enige grond van waarheid.

    Ook aan minder vermogende overleden gelovigen werd geld ontfutseld, niet alleen voor de begrafenis, maar ook voor allerlei ‘nadiensten’, reeksen missen die voor hen werden opgedragen, tegen betaling natuurlijk.

    Men zou bij dat alles de schouders kunnen ophalen: die toestanden behoren nu wel tot het verleden, want er zijn bijna geen priesters meer, en geen gelovigen. Dat is evenwel erg voorbarig. Er is nog altijd een erkende Kerk, en officiële kerkelijke instellingen; er zijn nog altijd priesters, en hun methoden zijn niet veranderd. Bovendien hebben leken vaak kerkelijke functies overgenomen, en die blijken niet minder gewetenloos en doortrapt te zijn dan hun gewijde voorgangers. Sinds jaren voert de Kerk ook priesters in uit andere continenten, die hier een goed onderkomen vinden.

    Het is goed dat er nu een politieke onderzoekscommissie is die zich (nogmaals) bezighoudt met het seksueel misbruik in de Kerk. Maar er zijn even goede redenen om de andere activiteiten van de Kerk en haar bedienaars aan een even ernstig en diepgaand onderzoek te onderwerpen. Het is hoog tijd dat de politiek zich terdege bezighoudt met de katholieke Kerk en met alle andere erkende en niet erkende Kerken, en die behandelt zoals men elke andere organisatie, vereniging of onderneming behandelt, zonder enig onderscheid omwille van het vermeende sacrale karakter.

    In onze streken is het einde van de Kerk nu wel heel nabij. Kerken en kloosters staan leeg; er zijn geen priesterroepingen meer, en de laatste exemplaren zijn hoogbejaard. Aangezien de Kerk zelf doet alsof er niets aan de hand is, moet de overheid ingrijpen om voor de nog steeds zeer aanzienlijke bezittingen een eerlijke en transparante regeling te treffen, ten gunste van de eeuwenlang benadeelde gemeenschap.

     

     


    Categorie:God of geen god?
    02-04-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Celsus?

    Celsus? Nooit van gehoord. Bedoel je Celsius?

     We weten over Celsus eigenlijk niets. De enige bron is Origenes (185-253/4), een vroegchristelijke auteur die in het Grieks een traktaat schreef Kata Kelsou, tegen Celsus, die een boek zou geschreven hebben, Alethès Logos, Het ware woord, tegen de christelijke godsdienst. Origenes citeert en betwist de argumenten van Celsus. Op grond van die citaten heeft men geprobeerd de figuur van Celsus te reconstrueren, en ook zijn boek. Op die manier is er sindsdien een heus wetenschappelijk Celsus-onderzoek ontstaan. Op de Duitstalige Wikipedia vind je daarover een zeer degelijk en uitgewerkt overzicht.

    Ik las een van die reconstructies van Het ware woord, in een Franse vertaling door Benjamin Aubé uit 1878, heruitgegeven in Parijs in 2018 door ‘E.S.’, te koop bij Amazon.fr voor minder dan € 7, verzendkosten inbegrepen. Om goed te zijn zou ik ook Origenes’ boek moeten lezen, maar na kennis gemaakt te hebben met de argumenten die Origenes naar verluidt bestrijdt, laat ik die kelk graag aan mij voorbijgaan (ik ben trouwens geheelonthouder).

    In de talrijke commentaren laat men uitschijnen dat Celsus een ‘heidense’ filosoof was die het neoplatonisme aanhing, of een theoloog, of een geleerde, of toch iemand met een ruime algemene bagage, die op onbevangen wijze schreef over de vroege christenen van rond het jaar 175. Maar nogmaals, dat leidt men alleen maar af uit wat Origenes daarover schreef rond 250, dus 75 jaar later. Het vroegste fragmentaire handschrift van het boek van Origenes dateert men rond het jaar 600. Desondanks neemt men aan dat dat een getrouwe kopie is van de autograaf door Origenes, en tevens dat er werkelijk een auteur Celsus geweest is van een boek Het ware woord.

    Voor mij is het allemaal wat te veel gevraagd. Mochten de argumenten tegen het christendom van de vermeende Celsus dan nog ernstig, zwaarwichtig, stevig onderbouwd en overtuigend naar voren gebracht zijn, dan zou het wellicht de moeite waard zijn om de hele kwestie nader te onderzoeken. Dat is echter duidelijk niet het geval. Men kan dat wijten aan het feit dat Origenes ze niet correct aanhaalt, maar een andere bron hebben we niet.

    Wat ik evenwel nergens lees, is een veronderstelling die zich althans aan mij allengs opdrong, namelijk dat Origenes gebruik maakt van het bekende literaire systeem van de verzonnen tegenstander, om aan de hand van diens veeleer zwakke argumenten de eigen stellingen levendiger en des te krachtiger te kunnen verdedigen. Bovendien levert hij op die manier schijnbaar een onafhankelijk extern bewijs voor het bestaan van christelijke teksten zoals de evangelies en de brieven van Paulus, terwijl die toentertijd nog volop aan het ontstaan waren en geenszins hun definitieve vorm hadden gekregen, en er talloze concurrerende christelijke sekten en teksten waren. De vermeende Celsus lijkt me al te zeer vertrouwd met de canon zoals die pas vele eeuwen later zou vastgelegd worden. Het lijkt integendeel veel waarschijnlijker dat een christelijke apologeet zoals Origenes (overigens zelf een controversiële figuur in het christendom) een dergelijke tegenstander verzonnen heeft vanuit zijn eigen erg christelijke opvattingen en zijn kennis van de latere canonieke teksten. Het lijkt zelfs heel waarschijnlijk dat die teksten in de loop van de twijfelachtige tekstoverlevering (er was immers nog geen drukkunst, en er is alleen maar een christelijke traditie) nog verder in die zin bijgewerkt zijn.

    Om een (Oudtestamentisch) beeld te gebruiken: telkens weer stellen we vast, wanneer we naar de grond van de zaak gaan, hoe het christendom een reus op lemen voeten is, of (Nieuwtestamentisch) een huis dat op zand gebouwd is. Het is een verzameling van wel erg vreemde ideeën, ontsproten uit de verbeelding van een al bij al beperkt aantal figuren, overgeleverd op een heel onbetrouwbare manier, en geïnterpreteerd door uiterst vooringenomen en vaak kwaadwillige lieden, voor een publiek dat er nauwelijks iets van begreep. En toch is dat christendom een wereldmacht geworden, en heeft het talloze mensen eeuwenlang in zijn greep gehouden, en is die andere traditie, die van de rede en de wetenschap, al die tijd onderdrukt en vervolgd.

    Vandaag kan ik deze bedenkingen vrijmoedig schrijven en publiek maken, maar het is zelfs in onze sterk geseculariseerde omgeving nog altijd de stem van een roepende in de woestijn. De algemene opvatting is hier nog steeds dat het christendom een van de pijlers van onze beschaving is, en dat dat betwisten getuigt van onwetendheid en kwade wil. Het christendom lijkt zelfs bij ons hier en daar weer steun te krijgen, ook onder intellectuelen, terwijl de islam hier aan belang toeneemt door de immigratie. In andere landen heeft het christendom nog steeds een zeer aanzienlijke macht. En in nog andere landen is de islam de staatsgodsdienst.

    Voor mij is het onbegrijpelijk dat wat enkele mensen ooit verzonnen hebben zoveel invloed kan hebben, terwijl de eenvoudige waarheid het zo moeilijk heeft. Mundus vult decipi? De wereld wil blijkbaar graag bedrogen worden.


    Categorie:God of geen god?
    27-03-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een betere zaak waardig.

    Franciscus Van den Enden, Vrije staatkundige stellingen, Vertaald en ingeleid door C.L. Vermeulen, Gorredijk: Noordboek, 2022, 9789056158149, 128 blz., € 19,90 pb.

    Er was destijds, meer bepaald in 1990, heel wat te doen, althans in het wereldje van het Spinoza-onderzoek, rond de toewijzing van een anonieme publicatie uit 1662 aan Franciscus Van den Enden (1602-1674). Dat gebeurde ‘tegelijkertijd’ door twee onderzoekers, Marc Bedjaï en Wim Klever, al is het niet onwaarschijnlijk dat Klever kwansuis de mosterd haalde bij Bedjaï. Beiden zagen in dit werkje van Van den Enden, van wie men al wist dat hij destijds Spinoza (1632-1677) inleidde in het Latijn, een voorloper van de geschriften van Spinoza zelf. Dat werd vrijwel onmiddellijk in twijfel getrokken door andere (en betere) specialisten, niet het minst door Frank Mertens en Jonathan Israel. Klever publiceerde al in 1992 een transcriptie van de tekst uit 1662, samen met een uitvoerige inleiding. Het probleem met Wim Klever (°1930) is dat hij steeds al te gepassioneerd te werk gaat, meestal ten koste van de wetenschappelijke sereniteit, objectiviteit en betrouwbaarheid. Het Nederlands van het midden van de 17de eeuw is voor de hedendaagse lezer al een zo goed als onoverkomelijke hinderpaal; bovendien is de transcriptie niet altijd accuraat gebeurd. Een nutteloze publicatie dus: ik heb ze al die tijd al in huis, maar ik heb er nooit meer dan enkele bladzijden van gelezen. Om al die redenen is deze vertaling, of hertaling door C.L. Vermeulen een goede zaak. Het Nederlands draagt weliswaar bewust duidelijk de sporen van het origineel, wat op zich veeleer een verdienste is, maar is met enige moeite toch vrij goed leesbaar.

    Wanneer men er de tekst van Van den Endens boekje op naslaat, is het zonder meer verbijsterend dat –behalve Wim Klever – iemand ooit heeft kunnen denken dat het om een ‘proto-Spinoza’ gaat, en dat Spinoza zijn inspiratie zou gehaald hebben uit dit geschrift, of bij deze leermeester. Van den Enden is geen filosoof, en geen politicoloog, zelfs geen politicus. Het is een erg matige amateur, niets meer. De ideeën die hij verkondigt zijn niet origineel, zijn voorstellen zijn onrealistisch, zijn betoog is stuntelig, zijn redeneringen kortzichtig, zijn opvattingen banaal. Elke vergelijking met Spinoza is een regelrechte grove belediging aan diens adres. Zelfs de omgekeerde veronderstelling, namelijk dat Van den Enden door Spinoza geïnspireerd zou zijn, is een miserabele miskleun. Op geen enkel ogenblik blijkt dat Van den Enden ook maar iets afwist van Spinoza, wiens belangrijke werken hij klaarblijkelijk niet eens kende; het is overigens zeer de vraag of hij over de intellectuele capaciteiten beschikte om die zelfs maar te lezen.

    Over de tekst kunnen we dus kort zijn. Het is een amateuristisch pamflet van een weinig hoogstaande randfiguur, gelardeerd met toentertijd gangbare opvattingen over de toestand van de Verenigde Provinciën in het midden van de 17de eeuw, zonder enige filosofische diepgang, zonder politiek of economisch inzicht, zonder veel blijken van mensenkennis of zelfs maar van gezond verstand. Dankzij deze hertaling kunnen we ons daarvan eindelijk rekenschap geven, zonder ons te moeten verdiepen in archaïsch Nederlands. Dat is zeker een grote verdienste van deze publicatie, maar door de bedenkelijke kwaliteit van het origineel is het uiteindelijke resultaat veeleer twijfelachtig, en op zijn minst sterk gecompromitteerd. Noordboek-Filosofie heeft zoals gewoonlijk voor een vlekkeloze uitgave gezorgd. Allemaal inspanningen een betere zaak waardig.


    Categorie:ex libris
    24-03-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'De waarheid zal u bevrijden.'

    Uitgeverij Coriarius is verheugd de publicatie aan te kondigen van

    'De waarheid zal u bevrijden.'

    Kroniek van twintig jaar nadenken over geloof en ongeloof

    Karel D'huyvetters

    Werchter, 2023, 637 blz., € 25 (verzendkosten inbegrepen)

    uitgeverij.coriarius@telenet.be


    Categorie:God of geen god?
    21-03-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Feminisme

    Anna Maria Van Schurman, Verhandeling over de aanleg van vrouwen voor de wetenschap, vertaling Renée ter Haar, Inleiding Angela Roothaan, Gorredijk: Noordboek, 2021, 9789056157678, 109 blz., € 17,90 pb.

    Dit is een heruitgave van een eerdere, in de handel niet meer beschikbare publicatie uit 1996; de inleiding en de vertaling zijn ‘nieuw bewerkt voor deze uitgave’. De inleiding beslaat 48 bladzijden, de Verhandeling zelf amper 18 bladzijden. Een beperkte (18 blz.) maar interessante briefwisseling rond hetzelfde thema is toegevoegd van Van Schurman met de hugenoot- theoloog André Rivet (1572-1651).

    De figuur van Anna Maria Van Schurman (1607-1678) verdient al onze aandacht. Haar uitzonderlijke intellectuele capaciteiten werden al vroeg opgemerkt door haar vader, en zij ontwikkelde zich hoofdzakelijk door thuisonderricht en zelfstudie tot een opmerkelijke dilettante, in de beste betekenis van het woord; ze was als vrouw immers de facto uitgesloten van de professionele beoefening van haar niet geringe wetenschappelijke kwalificaties. Daardoor moest ze zich beperken tot contacten, hoofdzakelijk per brief, met vele geleerden en vooraanstaanden van haar tijd, en de publicatie van enkele geschriften van haar hand. Een daarvan, zij het van een veeleer bescheiden omvang, wordt hier op voorbeeldige wijze aangeboden in de reeks Noordboek-Filosofie.

    Hoewel toentertijd, dat wil zeggen de eerste helft van de zeventiende eeuw, de kwestie van de emancipatie van de vrouw ook bij andere auteurs al ter sprake kwam, vormt de verhandeling van Van Schurman toch een opmerkelijk vroeg betoog ten gunste van de wetenschappelijke vorming van de vrouw, op grond van overtuigende logische argumenten. Andere, mannelijke auteurs vertolkten integendeel de gangbare conservatieve en paternalistische opvattingen van hun tijd over de vrouw. Enerzijds baseren die zich op de feitelijke toestand dat vrouwen bijna nooit deelnemen aan het wetenschappelijk bedrijf wegens hun huiselijke rol in de maatschappij, anderzijds op vooringenomen opvattingen over ‘het zwakke geslacht’. Ook Spinoza vertolkt in de Staatkundige verhandeling (Wereldbibliotheek, 2014, 2015²) soortgelijke ideeën, maar hij laat toch de mogelijkheid open dat vrouwen de facto niet kunnen deelnemen aan het wetenschappelijk onderzoek of bijvoorbeeld aan staatszaken omdat ze er niet toe opgeleid zijn, en niet omdat ze daartoe van nature niet geschikt zouden zijn. Hij wijst erop dat het vooral het laakbare gedrag van mannen is dat verhindert dat ze deelnemen aan hoger onderwijs en aan het bestuur van de staat. Toen Van Schurman uiterst uitzonderlijk toestemming kreeg om aan de universiteit van Utrecht de colleges bij te wonen van de gereformeerde theoloog Voetius, was dat in een speciaal daartoe vervaardigde kooi… Vandaag zijn vrouwelijke studenten ruimschoots oververtegenwoordigd in verscheidene hogere opleidingen, maar stellen we vooral bij mannelijke academici nog steeds denigrerende houdingen vast, wat ten minste ten dele verantwoordelijk is voor de opvallende ondervertegenwoordiging van vrouwen onder hoogleraren en onderzoeksdirecteurs. Blijkbaar heeft men het er nog steeds moeilijk mee dat vrouwen anders zijn dan mannen in zowat alles wat ze doen, en dus niet zelden een andere, maar geenszins minderwaardige invulling geven aan taken die tevoren vrijwel uitsluitend door mannen verricht werden.

    Angela Roothaan leidt de lezers vlot en met grote kennis van zaken in in leven en werk van Van Schurman. De levendige hedendaagse Nederlandse vertaling van Renée ter Haar laat niets te wensen over. De uiterlijke verzorging van het boek is voortreffelijk. Alle lof dus voor deze tijdige opgefriste heruitgave van een publicatie uit 1996, met een vertaling van een belangrijke Latijnse tekst uit 1641.


    Categorie:ex libris
    13-03-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tijdverspilling

    Jos Stollman, Waarom de tijd (niet) stroomt. Zoektocht naar het wezen van de tijd vanuit het perspectief van natuurkunde, (neuro)psychologie, filosofie en spiritualiteit, Gorredijk: Noordboek, 2024, 256 blz., € 22,50 pb, 9789464711417.

    In dit vrij korte bestek probeert de auteur de tijd te beschrijven vanuit alle mogelijke, en enkele onmogelijke oogpunten. Dat kan verhelderend zijn, omdat de tijd inderdaad verscheidene aspecten heeft. Het kan ook de zaak nodeloos ingewikkeld en duister maken, omdat met ‘tijd’ compleet verschillende zaken bedoeld zijn vanuit de verschillende oogpunten. De contradicties, anomalieën en paradoxen die daaruit voortspruiten zijn legio, en vooral in de eerste honderd bladzijden komen die uitvoerig aan bod, tot grote frustratie en irritatie van de arme lezers, die immers kop noch staart krijgen aan wat hun voorgeschoteld wordt. De auteur benadrukt herhaaldelijk dat we ons daarover geen zorgen moeten maken: het is normaal dat we het allemaal niet begrijpen, het is immers ook onbegrijpelijk.

    Dat is echter niet wat een lezer wil horen. Niemand wil voor een domoor doorgaan. En als iets onbegrijpelijk is, dan lijkt het onwaarschijnlijk dat het juist en waar is. Nochtans is dat wat we voortdurend te horen krijgen: al deze zaken zijn contra-intuïtief, niemand begrijpt ze, maar ze worden bevestigd in theorie en in de praktijk. Overigens hebben ze voor ons leven hier op aarde geen enkel belang. Waar zijn we dan in feite mee bezig?

    Zeker een deel van de problemen ontstaan doordat de auteur probeert de verschillende oogpunten met elkaar te verzoenen, wat uiteraard ten enenmale onmogelijk is. Voor de gewone mens is tijd een kwestie van afspraken maken. Als ik zeg: we spreken morgen af om 14 uur bij het station in Leuven, dan is er weinig kans dat er iets fout loopt. We beschikken immers over uitstekende uurwerken, die ook nog de dag en de datum aangeven, zodat we ons zeker niet vergissen. Dag en nacht zijn voor iedereen duidelijke indelingen, en zelfs de jaren kunnen we ongeveer tellen aan de hand van de seizoenen. Met de maan zijn we minder vertrouwd, maar als we erop zouden letten, zouden we ook die opeenvolgende cyclussen kunnen volgen. Maar haal daar alsjeblief geen relativiteitstheorie en tijdsdilatatie bij, en verhalen over de tijd die trager verloopt naargelang men zich (veel!) sneller beweegt of dichter bij een (veel!) groter object komt.

    Dat laatste mag dan al waar zijn, maar het blijft puur theoretisch, want die hoge snelheden halen we op verre na niet, en de in de nabijheid van enorme massa’s komen we niet. Overigens begrijp ik nog altijd niet wat er met die tijdsdilatatie feitelijk bedoeld wordt. Men zegt: als een klok met grote snelheid rond de aarde gevlogen wordt, loopt ze bij aankomst achter op een klok die ter plaatse is gebleven, dat is een bewezen feit. Maar wat is er dan gebeurd? Zijn de onderdelen van die klok dan trager gaan lopen omdat de klok aan hoge snelheid bewoog? Of iets minder onderhevig was aan de zwaartekracht op die grote hoogte? Is het mogelijk dat loutere beweging een dergelijke vertraging veroorzaakt? Bij extreem hoge snelheden is die vertraging van de tijd zeer aanzienlijk: als iemand in de ruimte zou reizen aan een tiende van de snelheid van het licht, zou die al veel trager ouder worden dan iemand die op aarde bleef. Maar, zegt men, de ruimtevaarders zouden dat niet merken, de tijd zou voor hen even snel blijven verlopen. Ik durf het hopen voor hen, want een dergelijke vertraging van de levensprocessen zou op zijn minst erg vervelend zijn, en in de praktijk dodelijk vanaf het eerste ogenblik. Een andere uitleg is dat de af te leggen afstand korter is geworden. Alsof dat begrijpelijker zou zijn…

    Dat is maar één voorbeeld van de anomalieën waarmee we geconfronteerd worden. En omdat die in dit boek niet opgelost of zelfs maar enigszins verklaard worden, maar steeds weer herhaald meegenomen worden in het verdere verhaal, blijft alles even onbegrijpelijk, nee, het wordt nog onbegrijpelijker naarmate we met andere aspecten kennismaken en met de opvattingen van filosofen, met ruimtetijd, de kwantumtheorie, tijdreizen, het nu, het ik, het bewustzijn…

    De oorzaak van al die onbegrijpelijke toestanden is dat Einstein ontdekt heeft dat de snelheid van het licht absoluut is, wat ook de positie of de snelheid van de waarnemer is. Als dat zo is, dan moeten inderdaad andere, ogenschijnlijk onveranderlijke elementen in de vergelijkingen, zoals de tijd, variabel zijn. Gelukkig voor ons heeft dat wegens de onvoorstelbaar grote snelheid van het licht, bijna 300.000 km per seconde, geen of slechts een uiterst marginaal effect op ons dagelijks leven, en zelfs voor het grootste gedeelte van de wetenschap.

    Toegegeven, het is geen gemakkelijke materie voor leken (en voor nog enkele anderen, vrees ik). Na lezing van dit boek ben ik al bij al niet wijzer geworden, hoewel me zeer veel informatie toegestopt wordt. Na de eerste honderd bladzijden had ik het bijna vertwijfeld opgegeven uit onvrede met de irritante methode van de auteur. Niet dat de tweede helft meer verhelderend is, maar wat je daar leest is tenminste (meestal, min of meer) verstaanbare taal.


    Categorie:ex libris
    09-03-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Anarchist

    Michail Bakoenin, God, de Staat en andere vormen van dictatuur, Gorredijk: Noordboek, 2022, 215 blz., € 22,50 pb.

    Met de naam van Bakoenin is het begrip anarchisme onverbrekelijk verbonden in het notoir vergeetachtige en selectieve collectieve geheugen. Dat mag dan al juist zijn, maar veel heeft het niet te betekenen. Net zo vernam ik in een cursus Natuurrecht aan de universiteit dat Spinoza een pantheïst was en lenzen sleep. Zelfs als dat juist is: wat weet je daarmee dan in feite? Zo goed als niets. Bakoenin dook evenwel herhaaldelijk op in voetnoten en bibliografieën van de vele werken rond atheïsme en vrijzinnigheid die ik in de voorbije twintig jaar gelezen heb, maar hem lezen bleef een ver voornemen, tot ik in de fondslijst van Noordboek dit boek aantrof. Ik ben de uitgeverij dus oprecht dankbaar, maar dat gevoelen moet wel enigszins genuanceerd en getemperd worden. Zeker, het boek is heel verzorgd uitgegeven, in hun lovenswaardige reeks Noordboek – Filosofie, en de tekst is gezet uit een heel leesbare letter (behalve de lange eindnoten, die dus niet meteen tot lezen uitnodigen, terwijl ze echt wel belangrijk zijn), en er is een goede inleiding door Nederlandse filosoof Paul van Dijk (+ 2006). Maar met de hoofdbrok van deze compilatie, het lange essay ‘God en de staat’, dat ook in het Frans een heel complexe ontstaansgeschiedenis heeft, is er hier wel een en ander misgelopen, en daarom bedekken we de namen van de vertalers met de mantel van de (vrijzinnige!) naastenliefde, maar we trekken wel één ster af. In een verantwoording wordt uitgelegd dat deze teksten al eerder in het Nederlands verschenen, al in 1888, en nadien in een bijgewerkte vertaling in 1908. Zoals men kan verwachten bleek die tekst nu niet meer geschikt, en dus werd een ‘nieuwe vertaling’ gemaakt, ‘die wel leunt op de eerdere edities’. We weten niet goed wat we ons daarbij moeten voorstellen, maar het is her en der wel een zootje geworden. Heel moderne zinswendingen, ook heel familiaire, duiken op naast ronduit archaïsche; zinnen worden plots afgebroken, woorden ontbreken manifest, Franse uitdrukkingen worden letterlijk vertaald of niet goed begrepen, kortom, het is een beetje slordig, en niet goed nagelezen, en dat is jammer, want het verdient beter. De belangstellende die het Frans machtig is, doet er dus goed aan zich veeleer daaraan te wagen, de tekst is online vlot beschikbaar. Wie behoefte heeft aan een vertaling, zal zich allicht minder storen aan enkele onoplettendheden en fratsen van de zetduivel dan deze strenge recensent, en kan zonder meer terecht bij deze nodige heruitgave.

    En dat is zeker de moeite. Deze teksten van Bakoenin zijn niet alleen goed geschreven, interessant, boeiend, ze zijn ook belangrijk. Zijn gedachten over mens, de maatschappij, godsdienst en politiek zijn helder en overtuigend uiteengezet, en ook voor onze tijd nog hogelijk relevant. Zijn ongegeneerde atheïstische opvattingen over God en godsdienst leunen sterk aan bij Feuerbach. Zijn socialistische ideeën zijn dan weer fundamenteel afwijkend van het communisme van Marx en van elk ‘staatssocialisme’, of de dictatuur van het proletariaat. Zijn niet-aflatend vurig pleidooi voor vrijheid én gelijkheid siert hem, hoewel het soms nogal utopisch aandoet, vooral wanneer hij zich laat verleiden tot concrete omschrijvingen van de revolutie, de anarchie en de nakende heilsstaat. Maar zijn analyses van de onrechtvaardige verdeling van de rijkdom zijn, hoewel tijdsgebonden, vandaag nog steeds overtuigend accuraat en bruikbaar. Ik denk daarbij niet alleen aan de nieuwe communistische partijen in eigen land, maar ook aan de bestaande socialistische, aan Vlaamse maar vooral aan Franstalige kant, en de programma’s die ze voorstaan, en de principes en idealen die ze verdedigen. Maar zelfs wie het vrije ondernemerschap verdedigt, moet zich ongetwijfeld vragen stellen bij de excessen die het extreme kapitalisme nog steeds kenmerken, en de armoede van een groot deel van de wereldbevolking.

    Wie dus zoals ik behoefte heeft om een onterechte lacune eindelijk ongedaan te maken, zal in deze teksten van Bakoenin zeker zijn (m/v/x) gading vinden, zonder daarmee te moeten wachten tot mijn gezegende leeftijd van 78 jaar.


    Categorie:ex libris
    06-03-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sjostakovitsj

    Pieter Bergé, De leugens en de schaterlach. Sjostakovitsj’ geheime Stalin-satire, met een integrale vertaling van Sjostakovitsj’ Antiformalistische Rajok door Xavier Verbeke, Gorredijk: Sterck & De Vreese, 2021, € 17,90 pb.

    Ik leerde de muziek van Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975) kennen in de vroege jaren 1970, en ik was er meteen weg van. Eerst waren dat de vroege symfonieën, dan de strijkkwartetten, en sindsdien ongeveer zijn hele oeuvre. In mijn omgeving was ik toen (niet alleen op dat vlak) nog een uitzondering, hoewel Sjostakovitsj’ muziek al veel langer doorgedrongen was tot het Westen, vanaf 1954 vooral door zijn ‘oorlogssymfonieën’. Na de veroordeling door Stalin van de ‘formalistische’ nieuwe muziek vanaf 1948 bleef de componist meer op de achtergrond. Na de dood van Stalin in 1953 kon zijn werk weer uitgevoerd worden. Waarom zijn muziek me letterlijk vanaf de eerste noot zo indringend aansprak, weet ik niet goed. Het is een gevoel als van thuiskomen: je weet zonder aarzeling en zonder erover na te denken onmiddellijk dat het goed is, dat het is zoals het hoort. Datzelfde heerlijke gevoel had ik bij de eerste lectuur van Tolkiens The Lord of the Rings, en bij mijn kennismaking met The New Yorker, en met Vladimir Nabokov, William Trevor en John le Carré, allemaal ongeveer in diezelfde tijd, trouwens.

    Sjostakovitsj is een natuurtalent. Hij begon als muzikaal wonderkind, en hij heeft zijn talenten niet begraven, maar ze een heel leven lang intens aangewend om een indrukwekkend ongemeen sterk persoonlijk oeuvre te creëren. Hij was niet alleen een geniaal componist, maar als pianist ook een uitzonderlijke muzikant, een vakman met een verbluffende praktische en theoretische technische kennis van de muziek, en een scherpzinnige musicoloog en muziekhistoricus. Dat alles in het woeligste tijdperk van onze beschaving, niet het minst in Rusland en in de Sovjetunie.

    Dat laatste heeft hem op vele manieren diep getekend. Door zijn genialiteit was hij ook een publieke figuur, en dat kon niet anders dan tot problemen leiden. Zowel het publiek als zijn leiders hebben het altijd uiterst moeilijk met uitzonderlijk begaafde figuren, die het zelf even moeilijk hebben met zowel het loven als het laken door beiden, of hun ontstellende onverschilligheid. In dit essay gaat musicoloog Pieter Bergé in op dat aspect van Sjostakovitsj’ leven. Enerzijds verdiept hij zich in controverses in en rond de biografieën die na zijn dood verschenen zijn, en anderzijds op zijn korte satirische compositie, de Antiformalistische Rajok. De vraag is telkens of Sjostakovitsj in zijn muziek en/of zijn denken en doen en laten een slaafse en dus schuldige partijganger was van de afschuwelijke dictatuur, dan wel een bewonderenswaardige (crypto)dissident. Bergé doet dat met veel competente kennis van zaken en vanuit een grote belezenheid, en hoedt zich terecht en gelukkig voor elke al te eenzijdige benadering van een kwestie waarover zelfs de eerste getuigen van mening verschillen en elkaar niet zelden in de meest grove bewoordingen in de haren vliegen. Het betoog van Bergé is altijd heel informatief en bevattelijk voor de niet-gespecialiseerde lezer, en blijft ook boeiend als het over meer gespecialiseerde musicologische aspecten gaat.

    Het blijft voor iedereen moeilijk om over de grond van de zaak, Sjostakovitsj‘ rol onder het Sovjetregime, een definitief oordeel te vellen. De werkelijkheid is zoals gewoonlijk te complex om ze onder één hoedje te vangen. Ik heb genoten van dit uitstekende essay, maar ik heb me nooit grote vragen gesteld over dat aspect van de componist Sjostakovitsj, ik heb me wijselijk beperkt tot de essentie, namelijk zijn muziek. Ik heb nog nooit een van zijn biografieën tot het einde kunnen uitlezen, precies omdat ik daarin informatie aangereikt kreeg die ofwel moeilijk te verzoenen was met het beeld dat ik van hem kreeg in zijn muziek, ofwel compleet irrelevant was voor de interpretatie en het genot ervan. Het leven van een componist, of van gelijk welke artiest bestuderen kan best interessant zijn, maar dat boeit mij althans allerminst, althans niet in detail. Ik ben Sjostakovitsj dankbaar voor al de muziek die hij schreef, die zelfs voor enkele van de mooiste momenten van mijn bestaan gezorgd heeft, en hopelijk nog lang blijft zorgen.

    De uitgave door Sterck & De Vreese is verzorgd, met enkele goedgekozen z/w illustraties. Het moet me evenwel van het hart dat de platte tekst uit een onnodig kleine letter gezet is, en de citaten, de eindnoten, de bibliografie, het namenregister en de vertaling van de tekst van de Rajok bijna sadistisch uit een nog kleinere. Maakten die paar extra bladzijden die een iets grotere letter hadden veroorzaakt nu echt het verschil? Boeken als deze uitgeven is een lovenswaardige zaak, maar dan liefst niet ten koste van de ogen van hun (zij het relatief zeldzame) lezers.


    Categorie:muziek
    03-03-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Om de liefde Gods

    Amor Dei

    Mensen voelen zich tot elkaar aangetrokken. Waarom, en hoe, dat is een ongemeen complexe zaak. In de tuin zit een koppeltje tortelduiven, en die zijn evident ook tot elkaar aangetrokken, je ziet ze altijd samen, vaak zelfs gewoon rustend of te slapend in de treurberk. Andere dieren zijn meer solitair, en zoeken elkaar alleen op om te paren. Wij mensen hebben iets van die dierlijke seksualiteit, maar dat is slechts één aspect. We zoeken een partner bij wie we ons veilig voelen, en bij wie we onze kinderen veilig weten. We zoeken andere mensen om samen te zijn, maar ook om samen te werken, om iets te bereiken dat we beter samen kunnen realiseren dan alleen. We willen niet alleen maar seks voor het genot, we verlangen ook naar tederheid, lichamelijk en emotioneel. We zijn voortdurend uit op relaties met anderen die ons gelukkig maken, zonder goed te weten wat ons nu precies gelukkig maakt, of wat geluk eigenlijk is, hoewel de hele wereldliteratuur, alle humane wetenschappen en alle kunst en cultuur over niets anders gaan. We willen liefhebben en geliefd zijn, beminnen en bemind worden.

    Ik geef hier dus geen wereldschokkende nieuwe ideeën ten beste. Ik wil die gedachte evenwel aangrijpen om het – nog maar eens – over God te hebben. Ik denk namelijk dat God alles te maken heeft met ons verlangen om bemind te worden, en om diegene die ons bemint, te beminnen. Vandaar de titel Amor Dei, de liefde Gods. Dat heeft die dubbele betekenis van onze liefde tot God en de liefde van God voor ons, of grammaticaal als objectsgenitief, waarbij God (Dei) het voorwerp is van onze liefde en wij het onderwerp; en subjectsgenitief, waarbij God (Dei) het onderwerp van het liefhebben is, en wij het voorwerp.

    Maar wie of wat is God in dat verhaal? Dat is het punt waarom alles draait, en waar het meestal goed fout gaat, met fatale gevolgen.

    De mens maakt deel uit van de natuur. De primitieve mens ervoer de natuurkrachten als een aanwezigheid, als een andere, waarmee men moest omgaan. Dat is het fait primitif, de grondslag van ons godsbegrip. God is de naam die we aan de natuur geven, zoals we aan een mens een naam geven wanneer die met ons in een relatie treedt, en wij met die mens. De mens wil met de natuur omgaan als met een mens. We willen erdoor bemind worden, en die beminnen. Liefhebben doen we van persoon tot persoon, en zo wordt de natuur een persoon, namelijk God, of een persoonlijke God. En dat is waar het fout gaat.

    De natuur is immers geen persoon, al lijkt het misschien wel zo. De natuur is vaak even onvoorspelbaar als een mens, zodat die wispelturig lijkt, maar dat is slechts een indruk: de natuur is niet wispelturig of willekeurig, maar is alleen maar heel complex, en daardoor voor ons onvoorspelbaar, omdat we niet in staat zijn om alle variabelen van de krachten en de wetmatigheden van de natuur te kennen en te combineren. God als een mens voorstellen is soms best handig, maar alleen als een metafoor. Als we er echt een persoon van maken, vergissen we ons deerlijk en ten gronde.

    Het spontane aanvoelen door de primitieve mens van de natuur als een persoon is nog onschuldig, en onschadelijk. Men ontdekt wel vanzelf dat men dat idee voortdurend moet bijstellen, als blijkt dat het idee van die God niet klopt met de feiten, en men inziet dat men met God niet kan omgaan zoals met een mens.

    Maar als men te ver gaat in het personaliseren van God, als God niet meer staat voor de natuur, als een metafoor, maar een bovennatuurlijke God wordt, zondigen we tegen aloude de wet van de spaarzaamheid, die zegt dat we het bestaan van iets niet moeten veronderstellen als onze ervaringen ook daarzonder kunnen verklaard worden, een principe dat we al bij Aristoteles vinden, maar dat vooral bekend is als Ockhams scheermes, hoewel de uitdrukking Entia non sunt praeter necessitatem multiplicanda (men moet de wezens niet talrijker maken dan noodzakelijk) niet van hem is, maar pas 300 jaar later geformuleerd werd. God inroepen om bijvoorbeeld het weer te voorspellen – laat staan het te beïnvloeden – is nutteloos en onzinnig, zelfs een natte vinger werkt beter.

     Dat is evenwel wat er gebeurt in mythologieën en godsdiensten (wat eigenlijk hetzelfde is). Hoe meer onbestaande zaken men uitdenkt, hoe verder we ons verwijderen van de werkelijkheid van de natuur. Uiteindelijk komt men terecht in een web van metaforen, een compleet gefingeerde wereld, waar niets is wat het lijkt, en men mensen kan overtuigen van om het even wat. Zo stelt men zich bloot aan de slechte bedoelingen van mooipraters en bedriegers, die wezens en verhalen verzinnen voor eigen gewin, en om anderen aan zich te onderwerpen, zogezegd om hun bestwil.

    Laten we het dus vooral simpel houden. De natuur is al ingewikkeld genoeg zonder dat we er nog van alles gaan bij fantaseren. De natuurwetenschappen zijn in feite slechts een benadering, maar altijd een veel betere benadering dan een onwetenschappelijke. God is geen persoon. Er is geen dergelijke God, er is alleen de natuur. We mogen van die natuur houden, daar hebben we zelfs alle reden toe. Maar laten we wel wezen: de natuur houdt niet van ons, en houdt zeker niet meer van ons als we die natuur aanbidden. De natuur is in die zin compleet onverschillig. De natuur is evenmin een persoon met wie we een relatie kunnen aangaan als God. Dat lijkt evident, maar zowat de hele geschiedenis van de mensheid is gebouwd op veronderstellingen die dat ontkennen en tegenspreken. Het bestaan van een persoonlijke God ontkennen is vandaag nog altijd ongewenst en vermetel, en op vele plaatsen zelfs nog altijd levensgevaarlijk.

    Door te verlangen naar een onmogelijke liefdesrelatie met God keren we ons af van zinvolle relaties met de wereld en alle wezens op de wereld, mensen, dieren, planten, nog kleinere levende wezens en zelfs niet-organische vormen en partikels. Liefde is het domein van de mens, en daarin is geen plaats voor een God. Amor Dei is een vergissing, in beide grammaticale betekenissen. Het eerste gebod, bovenal bemin uw God, is onmogelijk: wij kunnen God niet beminnen, en God kan ons niet beminnen. Als we dat inzien, kunnen we al onze liefde besteden aan wie ons wel kan liefhebben.


    Categorie:God of geen god?
    29-02-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het boek

    Katharina Smeyers, Ezelsoren en wolfstanden. De geschiedenis van het boek (800-1500), Gorredijk: Sterck & De Vreese, 2023, 136 blz., € 24,90 hc.

    Het gebeurt niet vaak dat een recensent over een boek niets negatiefs te vertellen heeft. Zegt Spinoza niet treffend nullus enim liber unquam sine mendis repertus est (TTP, X): er is immers nog nooit een boek zonder fouten bevonden? Maar niet alleen kon zelfs deze notoir kritische lezer hier geen enkele fout ontdekken, bovendien vond hij op elke bladzijde wel iets om zich enthousiast over te verheugen. Op voorbeeldig bekwame maar ongekunsteld vriendelijke manier legt onze auteur uit hoe vanaf de Middeleeuwen tot aan de verbreiding van de drukkunst boeken gemaakt werden, en belicht zeer minutieus en met overvloedige schitterende illustraties alle aspecten van die kunstnijverheid. Men zal ver moeten zoeken om al de uitvoerige deskundige informatie over dat zo belangrijke aspect van onze Westerse beschaving zo bevattelijk en in zulk kort bestek bijeen te vinden. En dat in een meer dan verzorgde gepaste taal en stijl, die zowel jongeren als volwassenen op geen enkel moment verveelt of tegensteekt, maar integendeel de lezers zonder één hapering blijft aanspreken en hen geboeid van de ene uitleg naar de andere sprekende illustratie of gevatte toelichting voert.

    Het boek is prachtig uitgegeven, zonder overdreven luxueus te zijn, en dat voor een zeer schappelijke prijs. De talloze uitstekend gekozen en verantwoorde illustraties zijn van ongemeen hoge kwaliteit, zowel in het detail, zelfs als men die onder de loep bekijkt, als in de flamboyante en subtiele kleuren. In een appendix wordt van elk nauwkeurig de herkomst aangegeven. De lay-out is opvallend levendig en kleurrijk tot in de kleinste details, maar nooit schreeuwerig. Er wordt – ten onrechte – geen drukkerij vermeld, enkel dat het omslagontwerp en de boekverzorging van Bart van de Tooren is. Een bijzondere vermelding verdient ook Joris Snaet voor zijn typische cartoons, die de onderwerpen speels maar met kennis van zaken verlevendigen en die door hun vele kwaliteiten niet alleen maar de jongeren zullen doen glimlachen.

    Dit is niet zomaar een mooi en een goed, maar een werkelijk belangrijk boek. Zelfs wie enigszins vertrouwd is met de geschiedenis van het boek vindt hier ongetwijfeld talrijke nieuwe wetenswaardigheden en verrijkende inzichten, steeds gebaseerd op gedegen kennis en ernstig wetenschappelijk onderzoek, maar altijd zo aangebracht dat het bijna vanzelfsprekend lijkt. Kortom, dit is het ideale geschenk voor jezelf en voor je geliefden, vrienden en kennissen, van elke leeftijd, bij elke gelegenheid, zelfs als je iets goed te maken hebt, of zomaar. Dit is een van de zeer weinige boeken die ik zonder enig voorbehoud, van welke aard dan ook, aan iedereen nadrukkelijk kan aanbevelen. Wij mogen kunsthistorica en jeugdauteur Katharina Smeyers en iedereen die heeft meegewerkt aan dit magnifieke project feliciteren en oprecht dankbaar zijn voor het bereikte resultaat.


    Categorie:ex libris
    26-02-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Naastenliefde

    Naastenliefde

    In de drie synoptische evangeliën vinden we het zogenaamde dubbelgebod: ‘Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart en geheel uw ziel, met al uw krachten en geheel uw verstand; en uw naaste gelijk uzelf’ (Mt 22,36-40; Mc 12,28-31; Lc 10,25-27). Dat is echter niet wat Jezus zegt, het is een citaat uit de Joodse Wet, de Thora: het eerste deel staat in Deuteronomium 6,5, het tweede in Leviticus 19,18. Bij Matteus staat nog dat het tweede deel van het gebod gelijk is aan het eerste: door onze naaste lief te hebben gelijk onszelf hebben we God lief. God liefhebben betekent dus niets anders dan onze naaste lief te hebben.

    In onze christelijke opvoeding, in mijn geval vanaf 1946, werd voortdurend de nadruk gelegd op die naastenliefde. Die werd schril gecontrasteerd met eigenliefde, egoïsme. Wij moesten altijd in de eerste plaats aan de anderen denken, niet aan onszelf. De ware christen is zoals de barmhartige Samaritaan in Lc 10,25-37, waar Jezus uitlegt wie onze naaste is: iedereen die hulpbehoevend is, zonder enig onderscheid. Maar dat was volgens onze opvoeders niet voldoende. Ook wie niet behoeftig was, dus elke andere persoon, moest altijd de eerste plaats innemen in onze gedachten en ons gedrag. We moesten onszelf wegcijferen, ons volledig ten dienste stellen van de anderen. Dat was het grootste gebod, en als je dat niet naleefde, was je geen goede christen.

    Zo begrepen gaat dat gebod echter in tegen de ingeboren menselijke drang naar zelfbehoud. In ons spontane gedrag zorgen we altijd eerst voor onszelf, voor onze instandhouding en voor ons eigen welzijn en geluk, voor de bevrediging van onze eigen verschillende behoeften. Als men ons dan komt vertellen dat dat volkomen verkeerd is, zondig tot en met, de ergste zonde die er bestaat, dan roept dat vragen op, zelfs bij jonge kinderen. Wat is er zo verkeerd met de spontane overlevingsdrang, en de voorkeur die we hebben voor wat goed en aangenaam is voor onszelf? En waarom moeten we veeleer voor het voortbestaan en het welzijn van de andere zorgen? Ik heb dat nooit begrepen en ik begrijp het nog altijd niet.

    Is de naastenliefde de ideale, de meest moreel hoogstaande leefregel, zoals het christendom beweert? Zou de wereld een paradijs zijn als iedereen die zou toepassen? Laten we even veronderstellen dat dat mogelijk zou zijn. Iedereen zorgt voor de anderen zonder voor zichzelf te zorgen, dus iedereen wordt door de anderen verzorgd. Nog los van de onwaarschijnlijkheid en onhaalbaarheid van een dergelijk ideaal: waarom het zo moeilijk maken? Kan dat de bedoeling zijn van het gebod van de naastenliefde? Want in de eerste plaats is die leefregel fundamenteel strijdig met onze natuurlijke neiging tot zelfbehoud, en moet hij dus ingeprent en zelfs afgedwongen worden, en dat blijkt uiterst moeilijk, zelfs zo goed als onmogelijk te zijn. Zelfs als je zelf volkomen altruïstisch bent, kan je er nog niet op rekenen dat de anderen dat eveneens en in dezelfde mate zullen zijn. Het is dan wel heel vermetel om je eigen lot helemaal in de handen van de anderen te leggen. En dat is ook het algemene aanvoelen: iedereen zorgt in de eerste plaats voor zichzelf. Het gebod van de naastenliefde is daarnaast een bijkomend gebod: je moet ook de hulpbehoevenden bijstaan in de mate van je mogelijkheden.

    Dat is geen egoïsme, zoals het christendom en ook sommige filosofen beweren. Want de mens die naar zelfbehoud streeft en naar persoonlijk welzijn en geluk, ziet snel in dat de beste manier om dat te bereiken erin bestaat dat men samenwerkt met de anderen, veeleer dan met hen de strijd aan te gaan. Samenwerking is niet hetzelfde als de christelijke naastenliefde zoals men die gewoonlijk begrijpt. Het doel van samenwerking is het overleven en het welzijn en geluk van al de samenwerkende personen, maar de drijfveer van elke van hen is steeds het welbegrepen eigenbelang. Zelfs als men een zeer onzelfzuchtige daad stelt, doet men dat nog altijd vanuit de drang naar zelfbehoud. Wat wij voor onszelf willen, willen we immers spontaan ook voor anderen, en wat we niet willen dat ons overkomt, willen we ook anderen niet aandoen of laten aandoen. Dat noemen we empathie, en dat is algemeen menselijk, op de obligate uitzonderingen die de regel bevestigen na. Maar die spontane empathie wordt gelukkig getemperd door ons gezond verstand. Iemand die in het water springt om een drenkeling te redden, doet dat enkel als er ten minste een kans is op redding, en bijvoorbeeld niet als men zelf niet kan zwemmen. Wij zetten ons in voor anderen en voor het algemeen belang, maar niet als dat onze eigen ondergang betekent. En ook niet zomaar: het moet zinvol zijn, ook voor onszelf; ook wijzelf moeten ons er goed bij voelen, het moet bijdragen tot ons welbevinden, ook als het op zich niet aangenaam is, ook als het pijn doet.

    Als het christendom altruïsme als leefregel vooropstelt, en dat beantwoordt niet aan onze natuurlijke neigingen, en het is niet afdwingbaar, dan is dat niet alleen vreemd, het is ook verdacht: er moet een reden zijn waarom de Kerk dat predikt, en die is er ook. De Kerk fungeert namelijk als tussenpersoon bij de transacties. Zij zamelt geld en goederen in, die afgestaan worden uit de opgelegde ‘naastenliefde’, en verdeelt die dan onder de behoeftigen, maar dan in eigen naam. Zo verplicht ze naast de schenkers ook de behoeftigen aan zich, en dwingt hen om kerkelijk te worden of te blijven. Bovendien gebruikt ze ten minste een deel van de ingezamelde middelen voor zichzelf, voor de bedienaars van de eredienst en voor hun medewerkers. Zo wordt het instituut groter en belangrijker, het maakt zich onmisbaar in zijn dienstverlening, en wordt zo machtig in die specifieke sectoren: ziekenzorg, armenzorg, onderwijs, culturele activiteiten, sport, ontspanning… alles wat niet strikt economisch is, maar zelfs daarin is de Kerk actief, bijvoorbeeld in de abdijen. Ook de eredienst is een economische activiteit, want voor elk ritueel moet betaald worden, zelfs voor het bijwonen van de eucharistieviering.

    Het aanzetten tot ‘naastenliefde’ is dus in de eerste plaats een morele druk om mensen af te persen, om dan de eigen activiteiten te financieren. Dat de Kerk daar zelf beter van wordt, blijkt uit het aanzien, de macht en de middelen die ze in de loop der eeuwen verzameld heeft. Ongetwijfeld is een deel van de uit naastenliefde door de gelovigen afgestane middelen terechtgekomen bij behoeftigen, maar met een ander deel heeft de Kerk zich verrijkt. Bovendien is de Kerk altijd erg selectief in het verlenen van haar liefdadigheid: enkel gelovigen komen in aanmerking, en zelfs enkel ‘goede’ gelovigen, die de Kerk steunen en dankbaar zijn, en haar voorschriften naleven.

    Zo zijn we ver verwijderd van het gebod van de naastenliefde, zowel in zijn oude joodse als in zijn evangelische betekenis. Voor de Joden was de naaste de volksgenoot; dat is volkomen normaal in een primitieve tijd waarin vreemdelingen in principe vijanden waren. Het christendom ontwikkelde zich in een tijd van syncretisme en de opkomst van een wereldrijk, waarin de naaste elke medeburger was. De uitbreiding van de naaste tot elke andere persoon is dus geen moreel hoogstaand principe dat het christendom uitgevonden heeft, het is het logische gevolg van de veranderende levensomstandigheden. Het oude Joodse volk heeft altijd geweigerd om zich daaraan aan te passen. Het heeft zich notoir tot het uiterste verzet tegen zijn inlijving in het Romeinse Rijk, en heeft daarvoor een zware prijs betaald: de vernietiging van huis en haard en van de tempel, de diaspora gedurende bijna tweeduizend jaar. Het christendom, dat uit het jodendom ontstaan is, heeft de universele moraal wel aangenomen, maar de naleving ervan door de Kerk wordt geschandvlekt door een onoverzienbare geschiedenis van misdaden tegen de mensheid.

    Bovendien heeft het christendom de oorspronkelijke betekenis van het gebod fundamenteel gewijzigd. Zowel in de joodse wet als in het evangelie gaat het om het liefhebben van de naaste ‘gelijk uzelf’. We moeten de naaste behandelen zoals we onszelf behandelen, en zoals we willen dat de naaste ons behandelt. We moeten dus in de eerste plaats onszelf liefhebben, voor ons zelfbehoud instaan in de mate van onze mogelijkheden, en de anderen zo weinig mogelijk tot last zijn. En wat we voor onszelf willen, willen we van nature ook voor de anderen, en door met anderen samen te werken zorgen we voor een betere wereld voor iedereen. Maar die levenshouding is niet wat de Kerk voorhoudt, vanzelfsprekend. In een maatschappij die dergelijke principes huldigt, is er immers geen nood aan en geen plaats voor een Kerk als caritatieve tussenpersoon, noch als verlener van rituelen, noch als morele scheidsrechter, noch als wereldlijke gezagsstructuur, noch als economische macht. De Kerk verlaagt het individu tot nederige en volgzame gelovige, tot een vorm van moreel en fysiek lijfeigenschap. De Kerk is echter niets anders dan een instituut van mensen. Het zijn dus mensen die andere mensen onvrij maken en uitbuiten, en zichzelf zo rijk en machtig maken onder het mom van hun godsdienst. De naastenliefde is het hoogste gebod, omdat het zo goed opbrengt. De Kerk zelf echter staat boven haar eigen wetten, ook boven het gebod van de naastenliefde. Dat is altijd zo geweest, en het is nog altijd zo. Kijk om je heen, en je zal vaststellen dat dat de realiteit is.


    Categorie:samenleving
    22-02-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Parabels

    Peter Schmidt, Begrijp je ook wat je leest? Drie evangelieverhalen en een oude profeet, Gorredijk: Sterck & De Vreese, 2023, 95 blz., € 19,90 – pb.

    Christenen zijn vertrouwd met de parabels uit het Nieuwe Testament, gelijkenissen die Jezus in de mond gelegd worden bij zijn prediking. Peter Schmidt probeert in een eerste tekst de parabel van de talenten te analyseren en te duiden. Hij gebruikt daarvoor wel een enigszins vreemde methode. Hij vertrekt van een aanwending van die parabel bij een vormselviering, de initiatierite bij het begin van de puberteit. De diaken van dienst gaat uit van de ‘moderne’ betekenis van ‘talent’, namelijk een natuurlijke begaafdheid. Exegeet Schmidt wijst de brave man terecht: in de Bijbel betekent heeft het woord die betekenis niet, het verwijst naar een gewicht in goud of zilver, en bij uitbreiding naar een grote som gelds. Maar ook dat is slechts gedeeltelijk zo: het woord is overgenomen uit het Grieks (de taal waarin ook het Nieuwe Testament geschreven is), en daar betekent het oorspronkelijk een waag of weegschaal, en vandaar de taks op het gebruik daarvan, en bij uitbreiding iets dat gewogen wordt; dat kan dan een bepaald gewicht zijn, een talanton; bij Homerus is dat altijd in goud, en van veeleer gering gewicht. Na Homerus is het in de Griekse wereld een commercieel gewicht, zoals onze kilogram, maar dan met een gewicht van 25 tot 30 kg; dat kan dan een gewicht in geld zijn, toen het gewicht van gouden en zilveren munten hun waarde bepaalde, of een gewicht om allerlei zaken te wegen. In de Romeinse tijd kende men het Griekse talentum, dat een verschillend gewicht had naargelang de streek, en het meer gebruikelijke Attische talent, of 60 minae. Er was ook nog een magnum talentum van 60 kg, en dat is misschien wat in de parabel bedoeld wordt, als we aannemen dat die tekst uit de (laat)Romeinse tijd dateert.  Een talent was hoe dan ook een zeer aanzienlijke som. Volgens Lewis & Short is een talent 1.182 Amerikaanse gouden dollars; als we de huidige Amerikaanse gouden dollar een waarde geven van € 100, is een talent vandaag € 118.200. Schmidt spreekt terecht van 25 tot 30kg, en in goud is dat ongeveer 1.5 miljoen euro.

    De zogenaamde moderne betekenis van talent als natuurlijke begaafdheid is een afgeleide betekenis, die zich vooral in het laat-Latijn en het daarvan afgeleide Frans heeft voorgedaan. Een groot gewicht in goud, of geld, is een aanzienlijk bezit, een rijkdom. Hiëronymus (ca. 400), de auteur van de Vulgaat, de volkse Latijnse Bijbelvertaling, interpreteerde rijkdom op de traditionele joods-christelijke manier, namelijk als een gave van God. In het Frans heeft talent al vanaf de tiende eeuw die afgeleide betekenissen van gaven, bekwaamheden, aanleg die men van God gekregen heeft. Dat heeft ertoe geleid dat men al in de Middeleeuwen de parabel van de talenten op die manier is gaan interpreteren. Schmidt zet zich scherp af tegen die interpretatie, die volgens hem leidt tot anomalieën en onverenigbaar is met de oorspronkelijke boodschap van Jezus zoals die in de Bergrede te vinden is. Volgens hem is die afgeleide interpretatie veeleer een aansporing voor de meest ‘getalenteerden’ om van hun talenten gebruik te maken voor eigen gewin, aanzien en macht. Door terug te gaan naar de oorspronkelijke betekenis van ‘talent’, meent hij ook de werkelijke betekenis van de parabel te herstellen. Maar ook hij geeft aan dat woord een afgeleide, uitgebreide betekenis, namelijk alles wat aan onze zorgen is toevertrouwd door God; hij blijft vasthouden aan het traditionele gelovige wereldbeeld, waarin een persoonlijke God de hoofdrol speelt. Zijn kritiek op de moderne interpretatie van talent gaat niet op voor de middeleeuwse versie daarvan, want daar zijn de talenten gaven van God, net zoals elke rijkdom. Het is pas in de hedendaagse tijd dat men talenten als persoonlijke kenmerken is gaan beschouwen, die enerzijds van genetische oorsprong zijn, en anderzijds het resultaat van omgevingsfactoren, en in die zin onze eigen verdienste, in plaats van een gave van God. Die opvatting is inderdaad onverenigbaar met de joods-christelijke levensbeschouwing, maar ze is wel de juiste.

    De exegese van Schmidt heeft de bedoeling afstand te nemen van wat hij als een verkeerde interpretatie van de parabel beschouwt, op grond van een verkeerde lezing van het woord ‘talent’. Door echter aan dat woord een even afgeleide betekenis te geven als de middeleeuwse, blijft hij zoals te verwachten steken in de traditionele christelijke leer. Voor hem zijn de talenten weliswaar geen persoonlijke bekwaamheden of goede eigenschappen, maar het zijn nog altijd gaven van God, namelijk de wereld die aan onze zorgen is toevertrouwd. Bovendien, en dat wordt in de tekst sterk benadrukt, worden we daarop finaal en afgerekend en definitief beoordeeld door God, met alle – eeuwige – gevolgen van dien. Daarin ligt de grote onwaarheid, en het grote onderscheid met een humanistische, atheïstische opvatting zonder God, zonder vergelding in een hiernamaals. Het is enkel wanneer men aan de wereld een bovennatuurlijke dimensie toevoegt, dat parabels zoals deze enige zin kunnen hebben. Er is geen heer en meester is die op reis vertrekt en zijn bezittingen toevertrouwt aan zijn personeel, en die hen bij zijn terugkeer rekenschap vraagt van hun beheer, en hen beloont en bestraft naargelang hun verdiensten. De mens is verantwoordelijk voor wat men doet en laat, en de gevolgen daarvan hebben enkel betrekking op ons leven en dat van de komende generaties, en niet op ons eigen eeuwig lot in een leven na de dood. Wat Schmidt verder ook moge schrijven over het liefdesgebod van het christendom is irrelevant voor die fundamentele onwaarheid. Daarnaast is het ook een bedenkelijk argument als men ziet wat de Kerk en haar gelovigen van dat liefdesgebod gemaakt hebben. Het is overigens ronduit lasterlijk te beweren dat men die medemenselijkheid nergens terugvindt in de antieke filosofie, en dat ze eigen is aan Jezus (die zijn liefdesgebod overigens uit het Oude Testament citeert).

    De tweede behandelde parabel is die van de ‘onrechtvaardige rentmeester’. Het misverstand dat Schmidt daar opheldert, blijkt heel eenvoudig: het is geen gelijkenis over God, maar een les over hoe het niet moet.

    De derde Bijbeltekst is die over de ‘rijke jongeling’. Hier betoogt Schmidt dat de tekst over het rijk der hemelen niet moet gelezen worden als een beeldspraak over het hiernamaals, maar over het leven hier op aarde. Dat is aannemelijk, maar het blijft een moeilijke klus om de scherpe uitspraken van Jezus over de rijken, en de wel heel hoge beloften (in het hiernamaals!) voor wie kiest voor radicale armoede, te verzoenen met de reële wereld, zowel toentertijd als nu. Verder valt niet te ontkennen dat de Kerk zich maar weinig gelegen heeft laten liggen aan die klare taal van Jezus, en allerminst aan alle werelds bezit en wereldlijke macht verzaakt heeft.

    De vierde tekst betreft enkele citaten uit Amos, een boek van het Oude Testament. Ik kan niemand de lezing van dat hele boek aanraden, hoewel het in een Bijbel niet meer dan tien bladzijden beslaat. Maar de enkele citaten zijn wel opmerkelijk: ze zijn een felle aanklacht tegen de uiterlijke verering van God door mensen die zich daarnaast hardvochtig en zelfs misdadig gedragen tegenover hun zwakkere medemens. Dat inspireert Schmidt tot het ophemelen van die profeet als een soort voorloper van het socialisme, en de Bijbel als de (voornaamste) bron van onze humane beschaving. Il faut le faire… ge moet maar durven! En dat terwijl hij zelf toegeeft dat de tekst van Amos zo goed als vergeten is, en nooit erg populair was, en niet zonder reden.

    Deze vier teksten, die al eerder verschenen in een religieus tijdschrift, zijn vooral wegens de ongenuanceerde vooringenomenheid ten gunste van het christendom duidelijk bestemd voor een gelovig publiek, in zover dat er nog is, en ondanks de kritische exegese en een modern aandoende geloofsinterpretatie zijn ze niet aantrekkelijk, maar irrelevant en zelfs onaanvaardbaar voor wie zonder God, zonder christendom en zonder Kerk denkt en leeft.


    Categorie:God of geen god?
    13-02-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Alzheimer

    Dirk Opstaele, Waar zijn toch mijn gedachten. Leven en sterven met de ziekte van Alzheimer, Gent: Fluxenberg, 72 blz., ISBN 978 94 647823 56, € 19,90 pb.

    De ziekte van Alzheimer treft vandaag wereldwijd 55 miljoen mensen, en men neemt aan dat dat aantal zal toenemen tot 150 miljoen in 2050. Dat betekent dat iedereen in zijn familie of kennissenkring wel iemand kent of gekend heeft met ‘Alzheimer’. Dat is ook het geval voor Dirk Opstaele, die in deze autobiografische novelle een treffend familieverhaal vertelt waarin de ziekte van zijn grootvader en van zijn moeder een schrijnende hoofdrol speelt. De auteur is de ik-figuur, en het is zijn verhaal, maar dan bijna uitsluitend voor zover het rechtstreeks of onrechtstreeks te maken heeft met de beide Alzheimerpatiënten. We komen veel te weten over de auteur en ook wel over andere belangrijke hoofdrolspelers, zoals zijn grootmoeder en zijn vader, en zelfs over enkele nevenrollen, maar steeds als een onderdeel van de beschrijving van wat Alzheimer doet met mensen, in de eerste plaats de patiënten zelf, maar ook hun familie en hun ruimere omgeving. Die beschrijving is uiterst levendig en nauwkeurig, en diep doorleefd, zowel in het schetsen van het algemene wereldbeeld als in het oproepen van heel persoonlijke herinneringen, die niet zelden als een uitgewerkte filmscène of een theaterproductie opgevoerd worden. De lezer wordt daardoor onweerstaanbaar betrokken en meegesleept in dit zeer realistische verhaal over de teloorgang van twee mensen aan een progressief degeneratieve ziekte in de laatste honderd jaar van onze moderne samenleving. Iedereen maakt het mee, en Alzheimer staat slechts symbool voor alle andere aandoeningen, en door die gemeenschappelijke ervaring zal het verhaal van Dirk Opstaele niemand onberoerd laten. Het is geen vrijblijvend verhaal. Zowel expliciet als impliciet roept het bij de lezer vele vragen op over de zin van het lijden, over de waarde van een gefnuikt leven, over onze mentale vermogens en onze fysieke aftakeling, over gezondheidszorg, palliatieve zorg en euthanasie. De auteur spreekt zich daarover niet noodzakelijk woordelijk uit, hij betoogt niet, klaagt niet aan: hij toont ons de menselijke tragiek in rake, soms rauwe scènes en in openhartige bladzijden als uit een intiem dagboek. Daarin ligt uiteindelijk de grote overtuigingskracht van dit krachtige, aangrijpende persoonlijke relaas. Op geen enkel moment worden hier grote morele principes verdedigd of bestreden, of wordt er verwezen naar bovennatuurlijke wezens of kerkelijke verordeningen en verboden.

    Mensen proberen te leven en te overleven, in goede en kwade dagen, en hun medemensen bij te staan in de mate van het mogelijke, zonder zich daarbij al te veel vragen te stellen, noch over enige absolute plicht, noch over elke menselijke tekortkoming of machteloosheid. Het leven moet nu eenmaal – en eenmalig – geleefd worden, tenzij we er voortijdig een einde aan maken, de meest efficiënte maar meest zinloze oplossing.

    De uitgave is heel verzorgd. Op de achterflap vinden we informatie over de auteur: ‘…is theatermaker en beeldend kunstenaar. Hij is medestichter van het Belgische gezelschap Ensemble Leporello en werkt bij verschillende theatergroepen in Europa. Hij is bezeten door literatuur en poëzie, wat hem inspireert bij het bewerken en schrijven van zijn theaterteksten. Opstaele ontpopte zich van meet af aan als bemiddellaar tussen verschillende kunstvormen: als schrijver en regisseur wordt hij muzikaal genoemd, als choreograaf creëert hij ‘spreekdansen’ en spektakels met circusartiesten, en de schilder in hem steekt de kop op in al wat hij doet.’ We menen te weten dat hij ook een fervent lange-wandelaar is, en een bewonderaar van Spinoza. Volgens diezelfde achterflap is de auteur tien jaar later geboren dan in  werkelijkheid.


    Categorie:ex libris
    10-02-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verkiezingskoorts

    Gelijkheid, solidariteit, verantwoordelijkheid

     We leven in een tijd van verkiezingskoorts en dus van verhitte gemoederen. Straks worden de stemmen geteld, en dat heeft zijn gevolgen. Bepaalde mensen zullen verkozen worden als vertegenwoordigers van het volk, en andere niet. Alle kandidaten beijveren zich om verkozen of herkozen te worden, er hangt immers veel van af voor hen, zowel voor hun salaris als voor hun invloed. Hetzelfde geldt voor de politieke partijen: het aantal zetels dat ze behalen zal bepalend zijn voor hun financiële middelen en hun politieke macht. En dus probeert iedereen de kiezers te overtuigen om voor hen te stemmen.

    De traditionele partijen hebben elk een kenmerkende ideologie die ze verdedigen. Het socialisme staat voor solidariteit, het liberalisme voor de vrijheid van ondernemen, het centrum voor een behoudsgezind compromis. Daarnaast zijn er nieuwere bewegingen: de groenen verdedigen de natuur, extreem-links bepleit een vorm van communisme, extreemrechts is nationalistisch. Dat zijn grosso modo de principes die zij verdedigen en waarvoor ze de steun van de kiezer vragen.

    Maar alle partijen zijn zich ervan bewust dat de kiezer steeds minder interesse heeft voor ideologieën, en van de politiek antwoorden verwacht op concrete vragen en problemen van het dagelijkse leven. Ze doen allemaal aan doorgedreven marktonderzoek, om te zien welke vragen er onder de mensen leven, en nemen de resultaten daarvan op in hun partijprogramma’s. Een typisch voorbeeld daarvan vinden we bij Vooruit, de Vlaamse socialisten, die een soepeler abortusregeling als een van hun belangrijkste strijdpunten naar voren brengen, terwijl dat toch niet onmiddellijk tot hun basisideologie behoort, en zij daarover evenmin over een monopolie beschikken.

    Alle partijen zijn het over althans één zaak eens, namelijk dat de staat aan verdelende rechtvaardigheid moet doen. Dat wil zeggen belastingen heffen en die middelen inzetten voor het algemeen welzijn. Het bruto binnenlands product van België is ongeveer 500 miljard. De begroting voor 2024 voorziet 256 miljard inkomsten en 274 miljard uitgaven. Dat is de omvang van het staatsbeslag, de middelen die de staat ophaalt met de belastingen en dan uitgeeft. Die uitgaven gebeuren niet op basis van de geïnde belastingen, zodat iedereen zou terugkrijgen wat men afgestaan heeft; dat zou een nutteloze en dus zinloze operatie zijn, die veel zou kosten om niets te doen. De belastingen worden geïnd op grond van de eigen inkomsten die men heeft en de uitgaven die men individueel doet, maar gaan naar algemene voorzieningen waarvan in principe iedereen kan genieten, zoals de verkeersinfrastructuur en de sociale zekerheid, waarvan iedereen gebruik maakt naar eigen wensen en behoeften. Wie veel verdient, draagt meer bij in de centrale pot dan men eruit haalt. Wie weinig verdient, zal meer voordeel behalen dan men afgedragen heeft. Dat is de herverdelende functie van de staat.

    Niemand stelt dat principe in vraag, maar er zijn wel belangrijke nuances. Liberalen zullen het overheidsbeslag en dus de belastingen zo laag mogelijk willen houden, om zo de ondernemers maximaal te stimuleren en hen te laten genieten van de vruchten van hun initiatieven en inspanningen. Socialisten zullen net het tegenovergestelde betrachten, om zo ook de mensen met het laagste inkomen te laten genieten van de welstand. Middenstanders zoeken een onbereikbaar voor iedereen aanvaardbaar evenwicht. De Groenen kiezen resoluut voor links. Extreemrechts aarzelt, en zoekt vooral ontevredenen op.

    Aangezien ongeveer niemand de vraag stelt, is het misschien goed dat ze toch eens gesteld wordt, niet om ze in twijfel te trekken, maar om tot enige duidelijkheid te komen. Vanwaar komt die eensgezindheid over de gedifferentieerde herverdeling van de middelen?

    De grondslag daarvan moet wel de gelijkheid van alle mensen zijn. Als we dat principe aanvaarden, volgt daaruit dat alle mensen over dezelfde rechten beschikken. Wat wij voor onszelf willen, gunnen we ook de anderen, of kunnen we hun althans niet zomaar ontzeggen. Dat nobele principe zal wel niemand openlijk betwisten, maar in de praktijk heeft men daarbij toch heel wat vragen. Hoever gaat die solidariteit? Bijvoorbeeld in de gezondheidszorg: kan iedereen tegen dezelfde vergoeding een beroep doen op zelfs de duurste diensten? Of in de sociale voorzorg: kan men onbeperkt werkloosheidsuitkeringen genieten? Waarom krijgen sommigen hogere pensioenen dan anderen? Waarom zijn de erfenisrechten zo hoog? Enzovoort.

    Solidariteit kan men geredelijk verantwoorden door te verwijzen naar de meerwaarde van samenwerking: samen kunnen we meer. Zelfs de sterkste individuen kunnen zich niet veroorloven wat een goed gestructureerde maatschappij voor al haar leden verwezenlijkt. Dus ook uit welbegrepen eigenbelang is het aangewezen dat wij ons lot met anderen delen.

    Maar zijn wij daarom ook verantwoordelijk voor elkaar? Of anders gezegd: is niet iedereen verantwoordelijk voor zichzelf? Zijn wij niet alleen gelijk, maar ook uniek, en vrij?

    De staat doet aan herverdeling van de middelen. Dat noemt men verdelende rechtvaardigheid, en dat is een beladen begrip. Het impliceert immers dat die herverdeling rechtvaardig is, en dat het niet-herverdelen onrechtvaardig is. En dat ongelijkheid van middelen een onrechtvaardige toestand is, en dat rijkdom onrechtvaardig is, en armoede een onrecht. De herverdeling is dan een noodzakelijke rechtzetting van een onrechtvaardige toestand.

    Maar niet iedereen voelt dat zo aan. Extreemlinkse ideologieën stellen het zo voor, en er zijn in het verleden zeker toestanden geweest waarin de verdeling van de middelen en de arbeidsverhoudingen schrijnend onrecht inhielden, en ook vandaag bestaan er nog dergelijke toestanden. Er zijn in de wereld ook nog veel mensen die in onmenselijke omstandigheden moeten overleven. En velen vinden dat men daaraan iets moet doen. Maar anderen wijzen op de eigen verantwoordelijkheid van elke mens, en van elke groep mensen. Steeds weer duikt dan de vraag op hoever de solidariteit gaat, en hoever de herverdeling moet gaan, in hoever wij, of de nationale en internationale overheidsinstellingen die wij financieren, moeten instaan voor het welzijn en de welvaart van anderen, zeker wanneer wij zelf niet persoonlijk noch collectief verantwoordelijk zijn voor de betreurenswaardige toestand waarin zij zich bevinden.

    Recentelijk is een goed voorbeeld van een dergelijke discussie aan het licht gekomen. Men heeft vastgesteld dat enkele Palestijnse medewerkers van de Verenigde Naties weet hadden van en zelfs zouden meegewerkt hebben aan de terroristische aanslagen van Hamas op Israël op 7 oktober 2023. De organisatie waarvan ze deel uitmaken is de UNRWA, de vluchtelingenorganisatie voor hulp en ontwikkeling van Palestijnse vluchtelingen, opgericht in 1949 na het conflict in 1948 tussen Israël en de Arabische staten, die Israël binnenvielen na de onafhankelijkheidsverklaring. Vandaag zijn er 5,6 miljoen dergelijke vluchtelingen geregistreerd bij UNRWA, dat 30.000 hoofdzakelijk Palestijnse medewerkers telt. Het jaarlijks budget is ongeveer 1,6 miljard dollar.

    Ongetwijfeld was toentertijd de nood van de vluchtelingen reëel, al is het zo dat velen van hen zelf kozen om te vluchten uit de gebieden die aan Israël waren toegewezen, en ook uit de gebieden die Israël tijdelijk bezette. UNRWA staat sindsdien niet alleen in voor de oorspronkelijke vluchtelingen die nog in leven zijn, maar ook voor al hun afstammelingen, en aangenomen kinderen. Ook vluchtelingen na de Zesdaagse oorlog van 1967 en van latere conflicten vallen onder het mandaat van UNRWA. Er zijn al vaker ernstige vragen gerezen, zowel over de doelstellingen als over de werking van de organisatie. Herhaaldelijk hebben landen hun vrijwillige bijdrage opgeschort, zoals de V.S., maar ook België nog in 2019.

    In feite bekostigt de Verenigde Naties in belangrijke mate essentiële departementen van het Palestijnse bestuur, dat hiervoor dus zelf geen middelen moet vrijmaken in de begroting. De inkomsten uit belastingen en uit buitenlandse subsidies kunnen dus aangewend worden voor andere doeleinden, en daartoe behoort ongetwijfeld ook de strijd tegen Israël. Verscheidene landen hebben de betrokkenheid van die UNRWA-medewerkers aangegrepen om hun bijdrage aan de werking stop te zetten. België niet. Minister Gennez van ontwikkelingssamenwerking verdedigt hardnekkig de steun aan ‘het Palestijnse volk’, en wijst elke veronderstelling van de hand dat die steun Hamas ten goede zou komen, met het argument dat alle Belgische hulp via de Verenigde Naties verloopt. Het is nu duidelijk wat dat in de praktijk betekent. Dat de Palestijnse medewerkers van internationale organisaties in Gaza niet zouden betrokken zijn bij Hamas is wel erg onwaarschijnlijk: zelfs als men het zou willen, kan men zich in Gaza niet aan Hamas onttrekken of zich ervan distantiëren.

    En zo zijn er talloze organisaties en worden er zeer, zeer vele miljarden gespendeerd in het tussenkomen in andermans zaken, ook gewapenderhand en met militaire steun, steeds vanuit de correctieve of herverdelende rechtvaardigheid, de menselijke solidariteit en onze individuele en collectieve verantwoordelijkheid voor onze medemens, terwijl in de praktijk al die inspanningen nauwelijks aarde aan de dijk brengen en miljarden van die medemensen er nog steeds erg aan toe zijn. Geen wonder dat de roep naar een andere aanpak steeds luider klinkt.

    Ik heb de wijsheid niet in pacht, ik weet ook niet hoe het moet. Vaak denk ik wel dat ik weet hoe het niet moet, bijvoorbeeld bij het gebruik van gewapend geweld op vele plaatsen in de wereld, ook door landen of geallieerden van buiten die landen. Maar meestal weet ik met mijn diepe overtuiging van gelijkheid, solidariteit en verantwoordelijkheid geen blijf, en weet ik niet meer naar wie en wat mijn sympathie en steun moet uitgaan, en waar ik grenzen moet trekken. Dan blijft er alleen een verlammend gevoel van diepe machteloosheid over bij zoveel nutteloze menselijke waanzin.

     


    Categorie:samenleving
    08-02-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Cynthia

    Propertius, Cynthia. Een Romeinse romance, vertaald, ingeleid en toegelicht door Paul Claes, Eindhoven: Damon, 2023, 94 blz., € 16,90 pb.

    Als Paul Claes een vertaling brengt van een klassieke auteur, of van welke auteur dan ook, kan je er zeker van zijn dat het een nieuwe parel is die hij rijgt aan het prachtige snoer van literaire vertalingen dat hij sinds vele jaren creëert, en waarvoor hij al in 1996 de vermaarde Martinus Nijhoff Vertaalprijs kreeg. Voor deze vertaling van Propertius is hij genomineerd voor de Homerusprijs van het Nederlands Klassiek Verbond.

    De lezer krijgt vooreerst een voor de hedendaagse belangstellende noodzakelijke maar vlot te verteren inleiding, waarin kort de tijdgeest aan het einde van de Republiek geschetst wordt en vervolgens aandacht besteed wordt aan de levensloop van Sextus Propertius, die leefde in de laatste vijftig jaar voor onze jaartelling, aan zijn literaire loopbaan, aan zijn eerste dichtbundel Cynthia, aan zijn werk als elegiedichter en zijn stijl. Typisch voor Paul Claes is de aandacht die hij besteedt aan de doorwerking van het werk van de auteurs die hij vertaalt, en waaruit zijn haast onbegrensde eruditie blijkt. Hij situeert de grondtekst en verantwoordt terdege zijn vertaling.

    Na de 22 gedichten volgen aantekeningen, eerst over de opbouw van de bundel en vervolgens over elk van de gedichten. Verre van pedant te zijn, vormen deze aantekeningen een significante meerwaarde, niet alleen door de nuttige feitelijke en literaire informatie, maar vooral door de onmisbare duiding en toelichting bij de talrijke mythologische elementen, die Paul Claes vandaag wellicht als enige in staat is te bieden, en dan nog op een manier die zelfs lezers kan boeien die daarmee niet vertrouwd zijn. Uit de ruime bibliografie blijkt hoe degelijk en nauwkeurig de classicus Claes zoals steeds te werk gegaan is: zijn aanpak en zijn interpretaties zijn persoonlijk, maar met grondige kritische kennis van zaken. Wie zich nu nog waagt aan een vertaling van deze gedichten, zal het moeten opnemen tegen een op alle gebied weergaloze voorgaande.

    In deze hedendaagse, maar historisch verantwoorde vertaling, en mede door de inleiding en de aantekeningen, wordt de ongekunsteld kunstige poëzie van Propertius ontsloten voor de moderne lezer, en dat loont al de moeite die men zich daarvoor zal getroosten. Verliefdheid blijkt van alle tijden te zijn, en hoe ook verwoord, blijven liefdesgedichten aantrekkelijk voor elke nieuwe generatie, omdat men in de beste moeiteloos de eigen ervaringen herkent, en daardoor dezelfde verwarrende, onstuimige, tedere, hilarische en terneerdrukkende emoties opgeroepen worden. All the world loves a lover (R.W. Emerson), en ook twintig eeuwen na hun ontstaan zijn de gedichten van Propertius, als ze zo voorbeeldig gebracht worden als hier, nog steeds in staat om ons intens te doen meeleven met de uiterst wisselende emoties die er zo sprankelend in weergegeven zijn. De schaarse lezers die het Latijn nog machtig zijn, zullen zich haasten om het origineel ter hand te nemen, en zich te vermeien in een herinnerd genoegen, of zich aangenaam te verbazen bij een eerste kennismaking, deskundig begeleid door de vertaling van Paul Claes, die voor zijn vele en diverse vertaalwerk nu al bijna als een instelling van openbaar nut mag beschouwd worden. De fraaie uitgave door Damon is de achtste in de reeks Monobiblos met poëziebundels uit de Griekse en Romeinse oudheid.


    Categorie:poëzie


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!