xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Dieren leven en bewegen zich in een driedimensionale ruimte. Om te kunnen functioneren moeten ze weten waar ze zijn en hoe ze ergens kunnen komen. Voor vastzittende dieren lijkt dit minder belangrijk, maar ook die hebben vaak een vrij levend stadium (bijvoorbeeld zeeanemonen). Kortom, dieren moeten zich kunnen oriënteren.
Hoe onthoud ik een plek?
Dieren moeten allerlei plaatsen terug kunnen vinden, zoals hun nest of een goede voedselplaats. Ze leveren daarbij soms prestaties die haast bovennatuurlijk lijken. Probeer maar eens een nest terug te vinden in een overvolle kolonie jan-van-genten. Als oriëntatiepunten gebruiken dieren soms zeer onopvallende zaken. Vogels die op zandige of stenige vlaktes nestelen en eieren met camouflagekleuren hebben, zoals bontbekpleviertjes, gebruiken schelpjes en kleine steentjes als geheugensteuntje. De grote Nederlandse gedragsonderzoeker Niko Tinbergen deed proeven over het oriëntatievermogen van graafwespen. Deze insectengraven een gang in het zand, waarin prooidieren en eieren worden gelegd. Die gang wordt bij het verlaten dichtgemaakt ter camouflage. De wesp vliegt één keer een rondje over de directe omgeving, wat genoeg blijkt om later de nestgang weer terug te vinden. Worden opvallende kenmerken rond het nest (zoals gevallen dennenappels) verlegd, dan is de wesp in grote problemen.
Hoe vind ik de weg?
Als we ergens nooit eerder zijn geweest, gebruiken we hulpmiddelen zoals de positie van de zon en de stand van de sterren. Dieren doen hetzelfde. Daarbij kunnen zij dingen waarnemen die wij niet kunnen. Bijen bijvoorbeeld gebruiken de polarisatie van het zonlicht. Trekvogels gebruiken een inwendig kompas, dat zich op zonnestand, sterrenconstellatie en zelfs het aardmagnetisch veld richt. Hoe vogels dat aardmagnetisch veld waarnemen, is nog onbekend. Nu geeft een kompas wel de richting, maar nog niet een plek aan. Om te weten tot hoever ze moeten doorvliegen, zit er informatie over de lengte van de trekroute in de vogels opgeslagen. Ook zonder uitwendige prikkels kunnen dieren vaak koers houden. Duizendpoten bijvoorbeeld, die door een obstakel uit de juiste richting zijn gebracht, corrigeren de omweg zodra het obstakel is gepasseerd. Ze gaan, eenvoudig gezegd, net zover naar rechts als dat ze naar links moesten.
Wat is boven en wat beneden?
Wij noemen 'beneden' alles wat dichter bij de aarde is, en 'boven' alles wat verder van de aarde af is. Ook met de ogen dicht weten we dat verschil nog heel goed. Dat komt doordat we de richting van de zwaartekracht kunnen waarnemen. Voor veel dieren is het waarnemen van de zwaartekracht van groot belang. De meest voorkomende oplossing is de ontwikkeling van zogenaamde statolietorganen. In zo'n orgaan rust een zwaarder voorwerp (de statoliet) op zintuigharen die gevoelig zijn voor druk. De statoliet is soms een klein, door het lichaam gevormd korreltje, bij bepaalde kreeftachtigen een uit de omgeving opgenomen zandkorreltje. Bij bijvoorbeeld zoogdieren bestaat het uit een groep, door omringende cellen afgescheiden, kristallen van calciumcarbonaat. Bij de gewervelde dieren is het statolietorgaan ingebouwd in het oor. Insecten gebruiken kussentjes van zintuigharen die drukverschillen tussen de geledingen van het lichaam waarnemen. < naturalis >
|