Land- en zeevogels
In de trekbanen van landvogels en zeevogels zijn grote verschillen te zien. Landvogels vliegen niet graag boven zee, zeevogels niet graag boven land. Landvogels volgen de kustlijn en concentreren zich op kapen zoals de Bosporus en Falsterbo in zuid-Zweden.
Ooievaars trekken boven land omdat ze afhankelijk zijn van thermiek. Foto: Herman Berkhoudt.
Bij oversteekplaatsen, zoals de Straat van Gibraltar, kiezen de vogels de kortste (en dus minst gevaarlijke) weg. Er is daar vaak een grote verdichting (stuwing) van vogels waar te nemen. Op bepaalde momenten in het jaar zijn er grote concentraties wespendieven en ooievaars te zien, die zich verzamelen voor de oversteek naar Afrika. In Nederland is Breskens een plek waar in het voorjaar massaal trekvogels langskomen, vooral bij oostenwind.
Hink, stap of sprong
Dierecoloog en vogelonderzoeker Theunis Piersma van de Rijksuniversiteit Groningen heeft de verschillende manieren waarop vogels trekken in kaart gebracht. Afhankelijk van het aantal tussenstops dat de vogels maken, en van de afgelegde afstand tussen de stops, noemt hij ze de hink, stap of sprongmanier van trekken.
Hink
Vogels met deze manier van trekken maken vele tussenstops. Ze vliegen slechts een paar honderd kilometer en moeten dan weer landen om te rusten en te eten. Een voorwaarde voor deze manier van reizen is dat er onderweg voldoende geschikte fourageergebieden zijn. Dat zijn meestal natte gebieden die langs de kust te vinden zijn. Tureluur en de bonte strandloper zijn voorbeelden van soorten die 'hinkend' de reis naar het zuiden maken. Vaak landen is niet zonder gevaar. Op elke pleisterplaats wachten immers hongerige roofdieren.
Stap
Andere soorten, zoals de oeverloper en de lepelaar, gaan met grotere stappen vooruit. Ze kunnen echter niet zonder een aantal tussenstops om de duizenden kilometers lange afstand naar de trekbestemming in één keer te overbruggen. Zodra ze moe worden of honger krijgen, dalen ze af naar de grond.
Sprong
Sommige vogels vliegen in één keer of met slechts een enkele tussenstop van winter- naar zomergebied. Dit zijn de ware lange-afstandsvliegers, die zoveel vet in hun lichaam kunnen opslaan dat ze voldoende brandstof hebben voor de lange tocht. De kanoetstrandloper is hiervan een mooi voorbeeld. De wespendief is ook een sprong-trekker. Hij slaat echter niet zoveel vet op in zijn lijf, maar kan uiterst energiezuinig vliegen omdat hij grotendeels gebruik maakt van luchtstromen. Overigens lukt het ook de kanoetstrandloper alleen met de wind in de rug om in een ruk vanuit de waddengebieden van West-Afrika de waddengebieden van West-Europa te bereiken.
Lepelaars wachten het laag water af om weer te kunnen foerageren. Foto: Herman Berkhoudt.
Haasje over, opschuiven of nog iets anders?
Veel vogelsoorten hebben een grote verspreiding. De soort kan zo wijd verbreid zijn dat hij zowel in noordelijke als zuidelijke gebieden voorkomt. Het trekgedrag van de verschillende populaties waaruit de soort bestaat is niet hetzelfde maar vertoont verschillen. Als het in het noorden gaat winteren gaat de populatie die daar leeft op trek naar het zuiden. Daar kunnen de omstangheden echter nog zo aangenaam zijn dat er voor de zuidelijke populatie geen reden is om weg te trekken. De noordelijke populatie komt dus in het gebied van de zuidelijke populatie terecht en de twee populaties moeten het gebied tijdelijk delen.
Haasje over
We spreken van 'haasje over' als de noordelijke populatie over de zuidelijke populatie heentrekt. De zuidelijke populatie trekt slechts kort of trekt helemaal niet weg maar blijft in het broedgebied. Voorbeelden van vogels die dit doen, zijn heggenmus, rosse grutto, scholekster, bontbekplevier, tureluur en wulp.
Scholekster. Foto: Herman Berkhoudt.
Opschuiven
In dit geval overwinteren de noordelijke vogels noordelijker dan de zuidelijke. Voorbeelden zijn roodborst, zanglijster en bonte strandloper. De roodborstjes die in Nederland broeden, trekken in de winter naar Spanje. De roodborstjes die je in de winter ziet, zijn afkomstig uit Noord-Europa, waar het dan meestal veel kouder is dan bij ons.
Parallel
Van parallelle trek spreken we als de populatie die in het westen leeft tijdens de trek verder naar het westen vliegt, terwijl de oostelijk populatie gebieden opzoekt die verder naar het oosten liggen. Meestal blijven de populaties op dezelfde hoogte, maar ze komen wel verder uit elkaar te liggen. Voorbeelden zijn de goudplevier en de regenwulp.
Kruislings
Hierbij kruisen de trekbanen van de verschillende populaties elkaar. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de westelijke vogels naar het zuidoosten vliegen, terwijl de oostelijken naar het zuidwesten gaan. Een voorbeeld is de kanoetstrandloper.
Kanoetstrandlopers (tussen drieteensrstrandlopers). Foto: Jos van den Broek.
Rondje
Sommige vogels trekken in een rondje. Heen nemen ze een andere route dan terug. Voorbeelden zijn de kleine strandloper en de grote pijlstormvogel.
Gescheiden trek
Soms trekken jonge vogels verder dan oude, bijvoorbeeld jan van genten en meeuwen. Bij andere soorten trekken de mannetjes gescheiden van de vrouwtjes. Voorbeelden zijn tafeleend en vink. Dit heeft vooral te maken met de drang van de mannetjes om in het voorjaar zo snel mogelijk een territorium te bezetten.
Trekrichting
Een trekroute heeft altijd een eindbestemming. De hoek tussen de plaats van herkomst en de plaats van aankomst heet de trekrichting. Bij vogels is die genetisch bepaald, maar hij kan per populatie verschillen. Voorbeelden van soorten waarbij dit het geval is zijn de merel en de roodborst. Een deel van de merels of roodborsten trekt weg, een ander deel niet. Deze strategieën zijn genetisch vastgelegd en zijn van voordeel voor het overleven van de soort. Als de hele populatie zou trekken en onderweg of op de plaats van aankomst moeilijke omstandigheden zou tegenkomen, is er het gevaar dat de soort uitsterft. Doordat niet alle vogels hetzelfde doen wordt het risico gespreid. Hoogstens sterft een populatie, maar de soort als geheel blijft voortbestaan.
Roodborst. Foto: Herman Berkhoudt.
Trekafstand
Vogels kijken is overal ter wereld een populaire hobby. Veel vogelkijkers verzamelen ook gegevens. Ze voeren bijvoorbeeld tellingen uit in de gebieden waar de vogels vertrekken, en waar ze aankomen. Ook op de trekroute onderweg worden tellingen uitgevoerd. In grote lijnen is dus bekend waar vogels langskomen, in welke aantallen, welke andere soorten met ze meetrekken, of ze tussenstops maken om te eten, enz. Dankzij deze gegevens is ook de afstand die de vogels afleggen bekend. De trekafstand varieert per soort: van enkele honderden km tot meer dan 15.000 km. Sommige soorten hebben in de afgelopen decennia hun trekgedrag veranderd. Ze gaan nu naar een ander gebied dan vroeger en leggen daardoor meer of juist minder kilometers af.
(Natuurinformatie)