De kemphaan of philomachus pugnax Trekvogel van maart tot oktober, doortrekker. De mannetjes van deze waadvogelsoort zijn beduidend groter dan de vrouwtjes, die het formaat hebben van een tureluur. In rustkleed zijn kemphanen te onderscheiden van andere langpotige waadvogels door hun relatief korte snavel en de rechte lichaamshouding. De vaak geelachtige poten geven soms aanleiding tot verwarring met de tureluur. In de vlucht vallen de twee ovale witte vlekken terzijde van de staartaanzet op. Mannelijke kemphanen kunnen in prachtkleed heel opvallend gekleurd zijn, vooral de hals en de kuif, die zwart, grijs, bruin, geel, wit en gevlekt kunnen zijn. Bij de gecompliceerde balts met echte gevechten en tornooien en ook bij de partnerkeuze spelen halskraag en pruik een belangrijke rol. De vrouwtjes kiezen; vaste paren bestaan niet. Verspreiding en woongebied : broedvogel in Noordoost-Europa; bij ons slechts enkele paren, in Nederland iets talrijker. Regelmatige doortrekker ook in het binnenland. Natte weiden en moerasachtig gebied zijn favoriete plaatsen om te broeden, tijdens de trek ook oevers en kustgebied. Voortplanting : grondnest, verstopt tussen de vegetatie. In mei, juni worden vier grijze tot olijfgroene eieren met donkere vlekken gelegd. Het vrouwtje broedt alleen gedurende 20-23 dagen en voert ook alleen de jongen, die na 25-27 dagen kunnen vliegen. Voedsel : kleine dieren in ondiep water en op de grond. (worldwildbase)
|