Uilen doen, dankzij hun ronde uiterlijk en hun grote ogen, een beroep op onze positieve gevoelens. We ervaren ze als "lief." Oehoeboeroe van Paulus de boskabouter en mijnheer de Uil zijn goedmoedige, wijze personen met een vertrouwenwekkende bromstem. Toch bestaan ook de uitdrukkingen "Zo dronken als een uil; "Zo dom als een uil" en "Ieder meent zijn uil een valk te zijn." Daarnaast zijn uilen geduchte nachtrovers; de letterlijke doodsschrik van vele kleine en grotere dieren. Ook spelen ze, door hun nachtelijke leefwijze en soms lugubere schreeuw, een belangrijke rol in het bijgeloof. UILEN ALGEMEEN Systematisch gezien horen de uilen tot de vogelorde der Strigiformes, met 133 soorten verdeeld over twee families. Tot de familie der Tytonidae rekent men de negen soorten kerkuilen, die op grond van enkele lichamelijke verschillen worden onderscheiden van de "echte" uilen of Strigidae. Het zachte, bol staande verenkleed van de uilen zorgt voor een geruisloze, spookachtige vlucht door de nachtelijke stilte. Door die bedekking met veren lijkt de kop groot en de hals kort. De ogen staan onbeweeglijk voorin de kop. Hierdoor is het blikveld klein, maar het vermogen om afstand te schatten goed ontwikkeld. Dit is voor roofdieren essentieel, bij alle groepen ervan liggen de ogen naast elkaar. Om de onbeweeglijkheid van de ogen te compenseren, kunnen uilen de kop zeer ver ronddraaien; tot 270 graden rondom en 180 graden naar boven, hierdoor kan ze letterlijk "ondersteboven" gehouden worden. Om voldoende licht te kunnen opvangen in het halfdonker (in het pikkedonker zien zelfs uilen niets) zijn de ogen groot; de oogbol is soms even groot als die van de mens. Alleen pupil en iris zijn zichtbaar omdat het oog, in een plat gezicht, door een krans van veertjes, DE SLUIER, is omgeven. Om de gevoelige ogen overdag te kunnen beschermen, trekt er vanuit de ooghoek een derde ooglid, het knipvlies, overheen. De in alle vogelogen aanwezige beenring is bij de uilen tot een op het netvlies uitkomend kokertje uitgegroeid,waardoor echte teleskoopogen ontstaan. Van de lichtgevoelige cellen zijn vooral de staafjes, het "schemerzintuig", goed ontwikkeld; het kleurenzien d.m.v. de kegeltjes is echter ook aanwezig. Voor gespecialiseerde nachtjagers op kleine dieren zijn goede oren van belang. In de kop bevinden zich oorspleten, de randen van deze gehooropeningen zijn tot bevederde kleppen omgebouwd. Deze kunnen in de richting van het geluid gedraaid worden en de zeer gevoelige oren geheel bedekken. Deze oorkleppen zijn niet identiek aan de vederbosjes op de koppen van ooruilen, die dienen louter voor de versiering. Om de prooi te kunnen grijpen, doden en verscheuren beschikken uilen over sterke grijpvoeten en een haaksnavel. Kleine prooien worden wel in hun geheel ingeslikt, de uitgebraakte onverteerbare delen kennen we als uileballen. De voortplantingstijd ligt vroeg in het voorjaar, in het algemeen worden geen nesten gemaakt; de eieren zijn rond en bijna zuiver wit. De meest opvallende der Strigidae zijn de oehoe's of ooruilen, met elf soorten over de hele wereld verspreid. OEHOE Van "de" Oehoe (Bubo bubo) komen ca. 20 ondersoorten voor. Het is een enorme, tonvormige ooruil, 60 à 75 cm groot met een vleugelspanwijdte van 160 à 188 cm. De gezichtsschijf is vrij donker en de sluier niet sterk ontwikkeld. De ondersoort bubo heeft glanzende oranje ogen, bij andere ondersoorten gaan de ogen meer naar geel toe. Deze ogen en de brede, lichtgekleurde keel vallen sterk op; ze geven het dier zijn "vriendelijke" uiterlijk. De snavel is zwart. BIOTOOP Hoewel sommigen stellen dat de oehoe geen cultuurvluchter is, beschouwt men hem algemeen als bewoner van de laatste wildernissen, vrij van verstoring; voorkomend in alle gebieden en klimaatzones waar zo'n grote, niet gespecialiseerde predator nog voldoende voedsel en nestelgelegenheid kan vinden. Meestal is dat onherbergzaam terrein of gebieden die op andere wijze gevrijwaard zijn van menselijke verstoring. Met het verdwijnen van deze gebieden nam de populatie van de oehoe in de 19e eeuw af. Andere oorzaken van de achteruitgang waren het uithorsten van nesten en in de landbouw gebruikte gifstoffen. Na nestbescherming en uitzetprogramma's nam het aantal oehoe's in sommige landen weer toe. In alle populaties komen zwerfgevallen voor buiten het normale verspreidingsgebied. De centraaleuropese en noordeuropese ondersoort bubo (andere ondersoorten zijn bv. hispanus interpositus en ascalaphus) wordt wel aangetroffen in Schotland, het Witte Zeegebied en de toendrazone. VOEDSEL Het niet gespecialiseerd zijn van de oehoe blijkt o.a. uit de, vergeleken met andere uilen, kleine gehoorspleten. De oehoe jaagt vooral onmiddellijk na zonsondergang, in noordelijke gebieden, tijdens de lange zomerdagen, ook wel overdag. Hoewel soms in bossen wordt gejaagd, gaat de voorkeur uit naar spaarzaam bebost terrein. Hier wordt een uitkijkpost opgezocht, die ongeveer iedere vijf minuten wordt verwisseld voor een die 50 à 100 m verder is gelegen. De vlucht gaat vlak boven de grond of de boomtoppen, het verhaal gaat dat dan slapende prooien worden geslagen. Ook wordt verteld dat rotsholten op prooien worden afgezocht en dat eiders op het nest worden gegrepen. Kraaienesten en horsten van de buizerd, inclusief de volwassen vogels, worden in enkele nachten geplunderd. Op visarendenmanier worden vissen uit het water en zelfs uit visnetten omhooggehaald. Een oehoe kan een volwassen eider minstens 500 meter door de lucht dragen, men heeft er zelfs een waargenomen die een volwassen vos in de vlucht meevoerde. Bij het nest zijn prooien tot een gewicht van drie kilo aangetroffen. Op het menu staan allerlei zoogdieren zoals muskusratten, alle marterachtigen (tot jonge dassen toe), wilde katten, jonge varkens, reeën, honden schapen en zelfs runderen. Bij de vogelprooien trof men, naast een volwassen reiger en een andere oehoe, haviken, buizerds, valken en vele andere soorten aan. Ook reptielen, amfibieën, kevers en vele grote en kleine vissen worden niet versmaad. TERRITORIUM, VOORTPLANTING Oehoe's vormen een paar voor het leven. In gevangenschap kunnen ze meer dan zestig jaar oud worden, in het wild wordt deze leeftijd waarschijnlijk nooit gehaald. De oudste geringde vogel was minstens 21 jaar. Het territorium is ongeveer 10 à 20 km groot; de buitengrenzen zijn niet strikt, de territoria overlappen elkaar. Oehoe's tolereren zeker geen slechtvalken in het territorium, deze worden als eersten geëlimineerd. Een zo absolute toppredator in de voedselpyramide als de oehoe duldt geen concurrentie, op zijn menu staan naast elf soorten dagroofvogels niet minder dan acht soorten collega-uilen! De oehoe is niet echt schuw; wanneer hij zich op de roestplaats bevindt kan hij vrij gemakkelijk benaderd worden. Bij bedreiging leunt de vogel voorover, staart naar de bedreiger, zet de borstveren op, spreidt de staart uit, tilt de gekantelde vleugels op, sist en knapt met de snavel. Op zulke momenten kreeg zelfs Paulus het benauwd! In de broedtijd wordt echter geen verstoring verdragen; die kan leiden tot het onmiddellijk verlaten van nest en jongen. Het nest wordt gemaakt in het vroege voorjaar op de grond, bovenaan een steile helling, in een grot of onder een overhangend gedeelte; meestal in de buurt van enige begroeiing. Soms worden ook wel oude nesten van andere vogels gebruikt. Het mannetje schraapt de nestholte uit, waarin 2 à 6 eieren worden gelegd. Na een broedtijd van 34 - 36 dagen komen de jongen uit, ze blijven vijf maanden van de ouders afhankelijk. Bij voedselgebrek eten de oudere jongen, soms geholpen door de moeder, de later uitgekomen broertjes en zusjes op. Zoals alle roofvogels begint de oehoe al te broeden bij het eerste of tweede ei, bij een tekort aan prooidieren overleven alleen de eerstuitgekomen en/of sterkste jongen. Dit is een van de manieren waarop, in natuurlijke omstandigheden, de populatie in evenwicht blijft met zijn prooidieren.
Ereli en KnuddeD
|