Reuzenpadden (Bufo marinus) wonen nog maar 83 jaar in Australië. De Australiërs haalden ze in 1935 uit Midden-Amerika naar hun land. Ze wilden dat de padden op kevers gingen jagen in hun suikerrietplantages.
Het probleem is alleen dat dat iets te goed is gelukt. De padden eten niet alleen kevers, maar zon beetje alles wat op hun pad komt. Bladeren, kevers, hagedissen... Als er toevallig een pingpongbal rondslingert, slikken ze zelfs die door.
Zodra er gevaar dreigt, stroomt er bovendien gif over hun paddenhuid. Het gif doodt grote hagedissen, kleine buideldieren en zelfs slangen. Op plaatsen met veel reuzenpadden zijn bijna al die dieren uitgestorven.
Er is één troost, zeggen Australische onderzoekers nu. De reuzenpadden zullen waarschijnlijk nooit het koele zuiden van Australië bereiken. Padden die naar het zuiden afzakken, krijgen namelijk zulke koude poten dat ze amper nog bewegen.
Dat zagen de onderzoekers tijdens de paddenraces, want de twee meter lange loopbaan stond in hun laboratorium. De padden moesten erover heen hoppen bij vijf temperaturen.
Bij 30 graden hopten de padden het snelst: hun topsnelheid was dan 2 kilometer per uur. Bij 15 graden gingen ze nog maar 300 meter per uur. Dat komt doordat het koudbloedige beesten zijn: hoe kouder het is, hoe slomer ze worden.
Door te kijken naar het weer in Australië en naar de bezigheden van de padden (slapen, eten, jagen, hoppen), konden de onderzoekers daarna ook uitrekenen hoe ver de padden in één jaar kunnen reizen. In het noorden is dat 50 kilometer. Maar in het zuiden leggen ze in één jaar amper een halve kilometer af. Dat schiet niet op.
Gelukkig maar voor de Australiërs.