Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    24-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en Camille Melloy (2)

    TWEE VRIENDEN :

    CAMILLE MELLOY en FELIX TIMMERMANS

     

    Door Daniël Lemmens

     

    In haar boek “Mijn vader” vermeldt Lia Timmermans het een en ander over de vriendschap tussen haar vader en de priester-dichter Camille Melloy :

     

    "... Tussen de getrouwen van het eerste uur was de Fransschrijvende Vlaming Camille Melloy. In ‘t begin van hun levenslange vriendschap schreef hij : "Hooggeachte Meester", later: "Beste Felix". Hij moet vader we/ goed begrepen hebben, dat leest ge zo uit zijn woorden : "Gij neemt eenvoudige mensen, en gij zoekt in hen, onder de ruwe schors, het goede en het sappige van een in den grond nog braaf gebleven hart en soms schone, zeer edele gevoelens. De naturalisten zoeken en onderlijnen graag het dierlijke; gij integendeel, zoekt bij iedereen den goeden ondergrond. Die diepe goedheid van U, die vertedering voor al wat edel is en schoon, dat is evangelisch, christelijk.

    Zo verstaat gij beter den mens dan de snobs van vandaag".

     

    Hoe de vriendschap tussen F. Timmermans en C. Melloy ontstaan is weten we niet precies. De aandacht van F. Timmermans voor de Frans-Belgische letterkunde werd bij hem gewekt door zijn, nu totaal vergeten, Fransschrijvende overbuur Victor Remouchamps.(*) Dankzij hem leerde F. Timmermans de Jeune Belgique-groep kennen met namen als Nobelprijswinnaar Maurice Maeterlinck, Charles Van Lerberghe, Emile Verhaeren, Georges Rodenbach e.a.. Hun neoromantiek, hun symbolisme, hun vaag irrealisme, hun hang naar mysterie, hun flirt met dood en eros, had hem aangetrokken. Heeft die interesse hem later naar die andere Fransschrijvende Vlaming C. Melloy gebracht ? Wie zal het zeggen!

     

    Of heeft het toeval hier ook een rol gespeeld ? Een aanwijziging in die zin vinden we terug in een brief van 27 sept. 1928 waarin F. Timmermans eindigt :

     

    "Met hartelijken en innigen dank en ook de Voorzienigheid

    dankend die mij U heeft doen vinden aan dit hoeksken."

     

    In een andere brief spreekt C. Melloy ook van "dat gebenedijd hoeksken te Brugge", zodat we kunnen aannemen dat deze toevallige ontmoeting de eerste stap is geweest voor de langdurende vriendschappelijke relatie tussen de twee letterkundigen.

    Hoe het eerste bezoek van C. Melloy aan F. Timmermans verliep vernemen we via een brief die hijzelf schreef aan Pieter De Clercq, een vriend-priester uit Nieuwpoort.

     

                "Felix Timmermans heeft me 'n paar mooie briefjes geschreven : hij houdt zeer veel van m'n verzen; hij vertaalde gansch mijn Soleil sur Ie village voor Marieken: dat weet ik van P. Depauw, z'n vriend, en van hemzelf, die het noteerde in z'n dagboek. Verleden week heb ik hem bezoek gebracht. Ge weet dat hij z'n bezoekers soms rap 'afschept'; er komen er veel ; en hij houdt fel van t huiselijk leven.

     

    (*) Victor Remouchamps: (Lier 1862 - Hasselt 1907). Hij was leraar aan het atheneum te Hasselt en werkte mee aan La jeune Belgique, Vers et Prose en andere Franse tijdschriften. Hij was ook intiem bevriend met Maeterlinck en Van Lerberghe. Publicaties : Les Aspirations en Vers I'ame.

     

                “Pater Depauw was dan ook zeer verwonderd toen hij ons onthaaide op wijn en sigaren, en 'n heelen namiddag met ons gemoedelijk koutte over kunst en literatuur. " ‘t Moet zijn dat hij veel van u houdt, jongen, zei m'n vriend. Want dat doet hij voor niemand." Hij leidde mij in z'n studio, vol schilderijtjes en boeken, in 'n pittoreske wanorde. Hij gaf me 'n paar van z'n boeken, met 'n mooie opdracht: o.a. :

    "aan den schoonen en zielvollen dichter EH. P.C. Melloy, Hartelijk !" Dat ook doet hij voor niemand, zegt P. Depauw. Zijn beste vrienden      krijgen 'n presentexemplaar, en nog niet altijd. Dus, ik ben goed gevallen, hé ?"

    Dat dit bezoek echt indruk op C. Melloy gemaakt heeft blijkt duidelijk uit zijn woorden aan de Fé :

     

                "Het heeft me zoo'n deugd gedaan, gisteren 'n paar uren met u te mogen

                leven en voelen, dat er mij een feeststemming van bijblijft."

     

    Vanaf die periode tot aan de dood van C. Melloy in 1941 hebben ze regelmatig met elkaar gecorrespondeerd. Ze stuurden ook hun werken op met opdrachten.

    Daar was C. Melloy zeer op gesteld:

     

                "Vergeet niet er met eigen hand iets in te schrijven :

                dan is ‘t zoo een beetje alsof ik u weer ontmoet."

     

    De priester-dichter zal wel gevleid geweest zijn bij het lezen van :

     

                "Er was eens een dichter die ons de taal der bloemen en de

                gouden zondagstilte deed verstaan en liefhebben."

     

    Op andere plaatsen spreekt de Fé van "de dauwdroppuren dichter", "de dichter der Heilige dingen", de "zoete dichter van de avond".

    Wanneer F. Timmermans vijftig jaar wordt, kan C. Melloy niet nalaten, zij het met caramelverzen, zijn wensen over te brengen.

     

    Reeds vijftig jaren, beste Fee,

    Dat ons planeet u meevoert,

    En vijf en twintig (heil ermee!)

    Dat Glorie naar den Fee loert !

    Toch leuk, die reis door t Heelal, hé ?

    Al is ‘t van ver, ik jubel mee,

    En 'k wensch van harte dat, nog vele jaren,

    och, wat zeg ik ?

    tot over duizend jaar, allez,

    (maar dan ben ik hier weg, ik !)

    uw naam op Vlaandrens lippen leve

    en nooit verga noch kwijnen !

    En laat ze zeggen : "onze Fee",

    Ik zeg: ‘t is ook "de mijne!"

     

                                                   Camille Melloy

                                                   5 juli 1936

     

     

    Maar ook F. Timmermans zal zijn genegenheid in dichtvorm overbrengen. Dit gebeurt bij de opdracht in het boek De familie Hernat waarin hij C. Melloy dankt voor de vele boeken die hij opstuurde en er een paar bedenkingen aan toevoegt over poëzie.

     

     

    Velen dank om al de boeken

    die gij mij gezonden hebt

    Waar ik steeds pleeg in te zoeken

    poëzie, puur ongerept

    Waar ik die dan ook in vinde

    en er mij mee rijker maak,

    lijk een bij die in den linde

    vol zich drinkt van hongingsmaak.

    Wil er zoo nog vele schrijven !

    Dichters maken t leven schoon !

    Altijd dieper, dieper drijven

    naar der ziele gulden loon !

     

    In 1940 heeft F. Timmermans moeilijke tijden gekend. Bij ‘t uitbreken van de oorlog vluchtte hij met zijn gezin naar Menen waar men twee weken lang in een kelder moest schuilen. Bij schermutselingen werd Felix' zuster door een bomscherf onthoofd. Timmermans, de gevoelsman was overstuur. In enkele weken was hij fel verouderd. Zijn zwak hart had veel geleden. In die benarde omstandigheden spreekt Camille zijn vriend moed in.

    Op 9 juli begint Felix zijn antwoord met: "Mijn goeden Camille" en vervolgt :


               
    "Dat heeft mij plezier gedaan en een zalf gestreken op mijn gemoed. Want door al die wedervarens ben ik diep teneergeslagen geweest. Ik was voor alles dood. Ik leefde alleen nog om te sterven. Dat is erg. Dat is niet plezant. Ik ben er Goddank toch terug uitgekomen. En de belangstelling voor ‘t leven nam met stukjes en brokjes zijn aandeel weer in. Ook uw brief van 29 juny heeft daartoe geholpen.".

     

    C. Melloy had een zwakke gezondheid. Daarom stopte hij ook met lesgeven en verhuisde naar de Rozenbergabdij te Waasmunster. Waarschijnlijk had hij F. Timmermans hiervan niet op de hoogte gebracht. Vandaar dat de Fé, na zijn mislukt bezoek aan Melle, hem een gemoedelijk briefje stuurde in versvorm waarin die ongedwongen relatie nogmaals tot uiting komt.


    "Beste!

    'k Was overlaatst naar Melle gegaan,

    'k kwam voor een toeë' deur te staan,

    ge waart naar ‘t schoon Waasmunsteren

    waar zooveel menschen kunstern

    lijk Ontrop en Verstraeten;

    daar hebt g'u neergelaten,

    zoo zei mij de portier,

    en 'k ging terug naar Lier.

    Uw boek kwam mij nu goed ter hand

    van het geluk in t Finnen!and, (1)

    en 'k heb daar uit vernomen

    dat gij Cecilia wilt zien komen (2)

    naar d'oude Roosenbergabdy.

    Ik zal z'u zenden ! Aan haar zij

    zou ik haar willen mee geleiden;

    maar 'k zit in ‘t werk, in oude tijden,

    gedompeld voor een nieuw, dik boek, (3)

    en 'k koom zoo moeilijk uit mijn hoek.

    Maar als het kan zoo van den zomer

    Dan kom Ik naar den dichter-droomer".

     

    (1) Over zijn reis naar Finland schreef C. Melloy een verhaal Suomi ou le bonheur en Finlande.

    (2) Ik zag Cecilia komen, een novelle van F. Timmermans over een onmogelijke liefde.

    (3) Op dat ogenblik was F. Timmermans bezig met de enige historische roman die hij schreef De familie Hernat.

     

    Ze hadden ook veel waardering voor elkaars werk. Vooral het vertaalwerk van C. Melloy viel bij F. Timmermans in de smaak.

    Na het verschijnen van Timmermans raconte ... waarin prachtige verhalen als : Les très belles heures de Mademoiselle Symphorose, Beguine, Le Cochon, "Notre Dame aux poissons, Le silence éternel en Triptyque de Noël", staan te lezen, lucht Timmermans zijn gemoed :

     

                "Laat mij u met wijd-open mond en twee nijpende handen geluk zeggen voor de schone verhalen. Dat is vertalen ! Zo straf als in ‘t Vlaamsch. Ik heb het ook aan de uitgever laten weten dat ik er zoo fel tevreden over ben ! ik hoor het van alle kanten zeggen, van hen die mijn werk in ‘t Vlaamsch goed kennen, Proficiat".

     

    Maar die waardering ging niet alleen uit naar de vertaling van Timmermans' werken. Ook het origineel werk van C. Melloy kreeg bewondering. We kunnen hierbij genieten van die eigen stijl, die originele woordkeuze en beeldspraak die we in de werken van de grote Fé aantreffen en die hem tot één van de bekendste Vlaamse schrijvers heeft gemaakt. Naar aanleiding van het verschijnen van het boek L'Offrande Filiale drukt de Fé zijn gevoelens tekenend uit onder volgende bewoordingen :

     

                "Ik was aan zee en heb uw schoon boek gelezen, neen gebeden ! Dat is van zulke zuivere, kristalheldere liefde ! Grootsch van allure, een goudspikkeling als een sterrennacht, en zoo vol rust en zielevrede, vol liturgische kleuren, en religieuze landschappen. En dan die kleine vondsten, die het accent van blijheid en devotie versieren en verhoogen. Wat kunt gij die zondagen beschrijven, laten meevoelen en beleven. In langen tijd las ik geen boek, dat zoo religieus zoo diep in mijn ziel is gegaan als dit. Ik kan er een psalm opmaken ! Overal beveel ik het aan. ‘t Heeft mij effenaf doorgoten met Ie bonheur des pauvres gens." (10 okt. '33).

     

    Na de lectuur van Vingt-sept petites élégies mijmert de Fé :

     

                "Uw élégies zijn als een regentje in den avond over een park gefezeld. Een zoet heimwee heeft me vastgenomen en 'k had een stil geluk boven mij als onder een kruidnagelboom."

     

    Het boek Le soleil sur Ie village heeft hij "gedronken".

    Een andere keer ter gelegenheid van het verschijnen van de bundel Parfum des buis moedigt hij aan met :

     

                "Zo nu en dan een pint melk van uw verzen! Daar houdt men den geest mee recht!" Ik dank u om het genot dat Le poème de la grand 'route' mij gegeven heeft. Ja en dan begin ik mee te dichten, mee te zien, mee de oude gewaarwording te hervoelen. Ik ken ze de steenwegen 'k heb vroeger toch zoo geerne gewandeld, en ‘t waren kameraden geworden. Bewijs dat gij een groten dichter zijt : dat gij ook anderen aan 't dichten en aan ‘t mijmeren jaagt. Nogmaals dank! Zeg probeer zoo'n dingen eens in ‘t Vlaamsch te schrijven. Ons volk moet daar ook van proeven.

    Want met al die jazz-dichtkunst zakken ze weg". (...) (I) (27-10-28)

     

    Ook C .Melloy. is zeer ingenomen met de werken van F. Timmermans. Bij het verschijnen van Boerenpsalm geeft hij een paar rake bedenkingen ten beste :


               
    “Beste Felix, uw Boerenpsalm is geen boek voor kinderen, maar ‘t is een schoon boek, een van uw beste. Uw Wortel hebt ge uitgewerkt tot een type, die leeft, en zal blijven leven. Zijn liefde voor het "land" en het leven, zijn couragie, zijn zwakheden, zijn geloof en zijn openhartige rechtzinnigheid, dat alles is zoo diep-menschelijk, en zoo waar. Het is opvallend dat het veld met al zijne bedrijvigheid er niet eens in beschreven is op zijn Streuvels, maar daar zoudt ge misschien ook niet zoo goed in geslaagd zijn, want daarvoor moet men zelf van den buiten zijn. Maar ‘t huizeken van den boer, en zijn ziel, die staan er voor altijd.

    Het motto van den Kruis-Lieven-Heer is een prachtige vondst. En gansch het boek is doordrenkt met de echtst christelijke gevoelens. Een echte psalm. En soberder dan uw eerste werken : een vrucht van het rijpe talent".

     

    Heel opgetogen is C. Melloy bij het lezen van Breughel :

     

                "Ik heb drie dagen lang - tijd stelende waar ik kon - zitten smullen aan uw prachtigen Breughel. Felix, jongen, wat een schoon boek! Nu, kon het anders? Breughel was immers een uitgelezen figuur voor u, weggelegd voor u.

    En weer die onuitputbare vindingsdracht van joviale of roerende prentenwoorden, druipend als doorrijp fruit van zoete sappen; en ook, als in uw andere boeken, hier en daar zoo'n prachtbrok, gereed voor de Bloemlezingen der toekomst; en nog, meer misschien dan in uw andere werken die pakkende menschelijkheid, dat kloppende hart, en de strijd tusschen licht en duisternis, zonde en genade.

    Een rijk boek. - Proficiat" (7-2-34).

     

    C. Melloy is een "bezig mens". Vooral in de Melse periode is hij zeer actief. Hij geeft les, houdt lezingen over literaire en godsdienstige onderwerpen, werkt mee aan talrijke tijdschriften en ... dicht. Timmermans bewondert die werklust:

             "Waar haalt gij de tijd, de werkkracht? het geduld, de inspiratie om zo maar het ene boek na het andere te laten verschijnen." "Gij zijt een horen van overvloed.

    Gij schudt het zeker zoo uit uw mouw."

     

    Diezelfde woorden kunnen we ook toepassen op het leven van Timmermans zelf. Beiden waren zeer actief, volgden elkaars literaire producties op de voet en lieten hun wederzijdse waardering blijken. Spijtig zijn ze beiden zo vroeg van ons heengegaan. C. Melloy was pas 50 jaar, Timmermans amper 61. We konden nog zo veel van hen verwachten.

     

    Bij het overlijden van Camille Melloy drukt F. Timmermans nogmaals zijn dank uit in een brief aan de broer van Camille met deze diepdoorvoelde woorden.

     

                "Ik verlies in Camille een goede medewerker, want wat hij van mij vertaalde, was geen vertalen meer, maar een herscheppen, zo goed diep verstond hij mij, en had hij een inzicht in mijn binnenste. Hij heeft daardoor enorm veel voor mij gedaan, en als ik enigszins in de wereld der Franse Letteren bekend ben, is het aan hem te danken. Camille was een groot en edel mens, een zuiver kunstenaar, waarvan veel werk blijven zal. Hij was werkelijk een minnestreel Gods, een Franciskaanse heraut, een gloriestraal onder de mensen. Ik ben innig blij dat ik hem gekend heb.

    Hij heeft mij naar de ziel rijk en beter gemaakt".

     

    Met deze bijdrage heb ik getracht, naar aanleiding van de herdenking van het overlijden van F. Timmermans, vijftig jaar geleden, de weinig gekende vriendschappelijke relatie met C. Melloy en hun wederzijdse waardering in het licht te stellen.

     

    Hiervoor kon ik dankbaar gebruik maken van de brieven uit het archief van de paters Jozefieten te Melle en van de gededicaceerde werken uit het Fonds Camille Melloy (Bibliotheca Wasiana) te Sint-Niklaas.

     

    ********************

    24-03-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (6 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en Camille Melloy (3)

    VERWANTSCHAP EN GEMEENSCHAPELIJKE

    THEMA’S BIJ C. MELLOY EN FELIX TIMMERMANS

     

    Door Daniël Lemmens

     

    Het was voorzien dat Stijn Streuvels op 5 december 1948 het woord zou voeren bij de overhandiging van het Camille Melloy-fonds door de familie aan "Bibliotheca Wasiana" te Sint-Niklaas. Wegens gezondheidsredenen werd hij vervangen door zijn vriend Dr. Van Driessche. In zijn rede verklaarde deze dokter en literator:

    "Van de twee levende Vlaamse schrijvers, die hem geestelijk het nauwst verwant waren, Timmermans en Streuvels, was deze laatste aanwezig op zijn begrafenis in 1941. Felix Timmermans voelde toen reeds nu en dan de angstwekkende vermaningen van de kwaal die hem niet meer zouden loslaten, en drukte er zijn groot spijt over uit dat het hem niet mogelijk was de gestorven dichter, met wie hij zoveel gemeens had een laatste groet te brengen.".

     

    Op het eerste zicht hebben F. Timmermans en C. Melloy nochtans weinig met elkaar gemeen. Uiterlijk verschillen ze heel wat van elkaar. R. Lissens beschrijft in een artikel Herinneringen aan mijn collegetijd verschenen in het speciale De Gonde-nummer over C. Melloy (1991 / 3-4), zijn vroegere leraar, als een persoon met "een hoog voorhoofd, vinnige doordringende ogen, wat uitstekende jukbeenderen en een zwakke gezondheid". Timmermans was nogal een monumentale, sympathieke verschijning met een weelderig, golvende haardos, goedlachse ogen die u vol belangstelling en observerend aankeken. En hoe was het met hun karakter gesteld?

     

    C. Melloy getuigde van zichzelf dat hij van nature noch blijmoedig noch teder is met aanleg tot melancholie en buien van opvliegendheid. Hij gaf ook toe nogal zwaarmoedig van aard te zijn met opwellingen van vreugde en droefheid. Dina Lateur (dochter Prutske van Stijn Streuvels) verklaarde ons in een interview dat ze C. Melloy heeft leren kennen als een innemend, fijn en bescheiden man, steeds discreet, door en door priester en vaak humoristisch. In hogervermeld artikel zegde R. Lissens ook dat C. Melloy een modelleraar was met een verfijnde smaak wars van banaliteit en trivialiteit maar dat het hem ontbrak aan charisma. Die laatste eigenschap vinden we wel terug bij F. Timmermans die J. De Ceulaer typeert als "een stille, rustige, zachtaardige man, gezellig en gemoedelijk in de omgang, met een mild oordeel over zijn medemensen. Een man die meestal opgeruimd was al had hij neiging tot weemoed. Zelfzeker was hij niet, eerder schuchter en voorzichtig, zelfs een beetje vreesachtig.".

     

    Vinden we op karakterieel gebied toch al wat raakpunten toch kan men zich moeilijk indenken dat de gelukkige schepper van de levensgulzige Pallieter veel gemeen zou hebben met de weemoedige dichter van het klagelijke Misère Trouvère.

                Il y a tant d'angoisse a vivre

                Qu'il ferait bon d'être enterré

    En toch... Als we op zoek gaan naar de belangrijkste thema's van hun werken vinden we heel wat gemeenschappelijke klemtonen.

     

    Bij Melloy stoten we onmiddellijk op een alles overheersende realiteit in zijn werk : het religieuze gevoelen. Voor hem is dit meer dan een concreet thema. Het is een spirituele dimensie die aan de basis ligt van heel zijn oeuvre. Alle menselijke themata die aan bod komen, weze het nu geluk, vriendschap of nostalgie, worden vanuit dit religieus perspectief benaderd. Men zou kunnen zeggen dat bijna elk stuk literatuur tegelijk een gebed is. Zo is zijn werk doorkneed met religie zoals hijzelf sprekend uitdrukt in zijn gedicht Prêtre et poète.

    Is F. Timmermans uit hetzelfde deeg gebakken? E. Mertens, de Leuvense hoogleraar in moraaltheologie, heeft de jongste jaren enkele boeken van Timmermans herlezen in het licht van zijn geloofsovertuiging en problematiek en hierover een paar opgemerkte bijdragen geleverd voor het Timmermans-genootschap.

    Hij stelt vast dat "het literaire, oeuvre van Timmermans. als een soort geloofsbron kan gelezen worden, niet zozeer omdat het informatie brengt over de volksvroomheid en de kerkelijke praktijken uit de tijd van het rijke roomse leven in het schone Lier en het Brabant van weleer, doch vooral omdat het het levende geloof met zijn hoogten en laagten, pijnen en vreugden, op aangrijpende manier in beeld brengt". Geloof en godsdienst spelen in het ganse werk van Timmermans een voorname rol, vanaf de Schemeringen en Pallieter tot en met het postuum verschenen Adagio.

     

    Uiteraard denkt men in de eerste plaats aan de werken die inhoudelijk sterk christelijk gekleurd zijn : de kerstverhalen : Het Kindeken Jezus in Vlaanderen, Den bloeyenden Wijngaerdt, het mysteriespel De hemelse Salomé, het heiligenleven De harp van Sint-Franciscus. Maar ook in de biografieën als Pieter Breughel en Adriaan Brouwer en in de romans als Boerenpsalm (vooral daar!) en De familie Hernat klinkt bijwijlen een sterke religieuze noot door. In deze opgesomde werken is het Timmermans wel om literatuur te doen en niet om geloofsverdediging. Maar zijn kunstenaarschap staat niet los van zijn mens-zijn en gelovig-zijn, het is een weerspiegeling van zijn eigen innerlijkheid zoals dit ook bij C. Melloy het geval is. En de innerlijke Timmermans is een diep gelovig man zoals zijn dochter Lia verklaart in haar boek “Mijn vader” : "Heel zijn leven is mijn vader vroom en godsdienstig geweest; zoals zijn moeder; hij zat dikwijls alleen in de kerk te bidden voor Onze Lieve Vrouw van Gedurigen Bijstand".

     

    Die bijzondere verering voor O.L.Vrouw had hij ook gemeen met C. Melloy. Ze leefden immers in een tijd waar godsdienstbeleving voornamelijk een zaak van gevoel was dat sterk tot uiting kon komen in de Mariadevotie. Het was de tijd van de bedevaarten en de processies. "Waar men gaat langs Vlaamse wegen komt men er Maria tegen". Die uitdrukking uit een bekend Marialied is zeker toepasselijk op hun beider werk. In bijna elk werk van Timmermans komt men er verwijzingen naar Maria tegen. Bovendien heeft hij heel wat afbeeldingen en tekeningen van haar gemaakt voor zijn literaire werken en andere gelegenheden.

    C. Melloy heeft heel wat gedichten over Maria geschreven verspreid over zijn verschillende bundels. Zijn meesterlijk boek Offrande filiale dat een prozagedicht lijkt heeft hij met kinderlijke tederheid de levensloop van zijn moeder en hemzelf beschreven. We vinden er enig mooie bladzijden over de Vlaamse vroomheid en de mariale bedevaarten naar Oostakker en Lede terug. Het is tevens een bron van informatie over dat volkse geloof met zijn novenen, kruisdagen, boetetochten, kerkelijke feestdagen en kermissen.

     

    In een nuchtere tijd die wij thans kennen, zullen wellicht velen niet gemakkelijk om kunnen met de overgevoeligheid waarmee F. Timmermans. en C. Melloy spreken over Maria. Vaak doet dit misschien wat sentimenteel aan maar dit doet geen afbreuk aan de literaire kwaliteiten van de auteurs.

    We moeten alles beoordelen vanuit zijn tijd en milieu.

     

    Een ander thema dat de vrienden Timmermans en Melloy nauw aan het hart lag en dat ze veelvuldig bespeeld hebben. zij het op hun eigen manier, is het kerstgebeuren.

    Toen Timmermans. op Kerstdag 1942 te Hasselt werd gevierd, zegde hij in een dankwoord met enige overdrijving : "Heel mijn leven draait en waait rond Kerstmis". Het mysterie van de heilige nacht heeft hem heel zijn leven bezig gehouden.

    Als kind luisterde hij ademloos naar vaders kerstverhalen, ging met zijn kameraden driekoningen spelen, schreef zelf later heel wat verhalen over Kerstmis met als hoogvlieger Het Kindeken Jezus in Vlaanderen, een kleurig veelluik waarin hij Jezus laat geboren worden in Bethlehem tussen Schelde en Leie. In andere boeken confronteerde hij zijn figuren menigmaal met het kerstgebeuren, tekende en schilderde zelf veel kersttaferelen.

    In het jaarboek van het Timmermans -genootschap Nazareth aan de Nete worden we overvloedig gedocumenteerd over de Fee en Kerst.

     

    C. Melloy was door dezelfde microbe gebeten. Theo Stael, de schrijversnaam voor Melloy's broer die een aantal novellen en toneelstukjes in het Nederlands publiceerde, schreef in een jeugdtijdschrift een bijdrage over Kerstmis bij C. Melloy. Hierin vertelt hij dat zijn jongere broer Camille reeds als knaap zijn eigen stalleke van Bethlehem had waarvoor hij zeer veel zorg droeg. Als brancardier aan het Ijzerfront dichtte hij in 1916 voor zijn strijdmakkers Noël des Jasses (1) .

     

    (1) Jasses: naam die men aan onze soldaten gaf in de loopgrachten 1914-18. Dit gedicht verscheen in het frontblad Notre Belgique

     

    In zijn bundel Trois marches pour Ie temps de Noël vindt men er kerstgedichten vol innige godsvrucht naast andere vol levende oosterse kleuren terwijl zijn Livre des Fêtes overheerst wordt door prachtige lyrische beelden.

    Naast deze dichterlijke mystiek schreef C. Melloy ook fijne verhalen voor de jeugd La belle histoire de I'Enfant Jézus en na zijn bezoek aan het H. Land in gezelschap van Stijn Streuvels en A. Coolen L'âme de Bethlehem waarvoor hij ook een Vlaamse versie schreef. Het moet ons ook niet verwonderen dat C. Melloy juist Driekoningentryptiek van F. Timmermans in het Frans vertaald heeft en de nadruk op het mysterie van de kerst legde door het te vertalen in Triptyque de Noël. In die zalige kerstsfeer plaatsten zij eenvoudige volkstypen met hun eigenzinnigheden en folklore als symbolen van het geloofs- en genadeleven : de vrome herder Suskewiet, simpel, schoon in eenvoud en vertrouwen, de ruwe bedelaar Schobberbeeck, slaaf van zijn zonden en zwakheden die door angst wordt gedreven naar bekering en Pitjevogel, de afvallige die met de duivel samenspant en na een geweldige zielestrijd door de hulp van O.L Vrouw wordt gered. Dit verhaal viel zo in de smaak van onze bevolking dat het tot op onze dagen als toneelstuk onder de naam En waar de ster bleef stille staan, nog wordt opgevoerd. Zulke verhalen weerspiegelen ook een stuk Vlaamse volkscultuur.

     

    Het werk van Timmermans is ook een echte studie- en informatiebron geweest voor onze heemkundigen. Folklore en volksgebruiken liggen rijkelijk uitgesmeerd over a! zijn boeken. Is het oeuvre van C. Melloy minder uitgebreid toch heeft hij ook zijn bijdrage geleverd tot de kennis van de zeden en gewoonten van de mensen in zijn streek in het begin van deze eeuw. Zijn prozawerkje Melle avant Ie déluge brengt een paar typische volksfiguren uit onze gemeente naar voor.

    In het boek van C. Hamlet Le folklore de Flandre et de Wallonie noemt de samensteller hem "un poète élégiaque et contour charmant, qui chante ou raconte La Flandre orientale et I'Escaut “ en publiceert zijn bijdrage Fêtes religieuses et profanes au pays de Flandre.

     

    Voor beide schrijvers F. Timmermans en C. Melloy vormde hun eigen milieu, uitzicht van mensen en dingen, folklore en traditie, een echte inspiratieve kracht.

    En in dat eigen milieu hadden beiden ook een grote belangstelling voor de natuur. Pater Depauw noemt C. Melloy een natuurdichter die het Vlaamse landschap, de seizoenen, de bloemen, rivieren en wolken heeft bezongen als een impressionist met een fijn koloriet. Zijn bundel Enfants de la terre is een verrukte zang op de heerlijkheid van de aarde : "un quartier de ciel”. Met franciscaanse vreugde looft hij bomen, vuur en water en jubelt:

                            Pour moi, le matin dresse un portique de fête

                            Et déroule a mes pieds des tapis de soleil

     

    F. Timmermans heeft op zijn eigen onnavolgbare manier uiting gegeven aan zijn verbondenheid met de natuur. Als geen ander heeft hij de natuur en het landschap geobserveerd, in zich opgenomen en beleefd. Zijn hoofdfiguren zoals Pallieter, Wortel e.a. worden voortdurend geconfronteerd met de natuur. In Knack heeft hoofdredacteur F. Verleyen vorig jaar een ganse bijdrage gewijd aan Timmermans onder de titel De natuur als personage.

    Nogal diepzinnig gaat hij op zoek naar de betekenis van de natuur in het oeuvre van Timmermans en behandelt er verschillende aspecten van : de natuur als de scheppende kracht, de natuur als de vijand van de mens, de natuur met het landschap als wijkplaats voor haikoe-achtige meditaties. Meer nog, hij beschouwt Timmermans als een groene jongen avant-la-lettre die ingaat tegen het vellen van bomen en andere vernielingen van de natuur. Zelfs voor de ecologische problemen die te maken hebben met de evolutie van de landbouw in onze eeuw is Timmermans zijn tijd vooruit.

    Rond 1914 legt hij Wortel in de mond : "Bij mij komt er nooit chimiek in huis. Ik wil God zijn ogen niet uitsteken. Hij geeft ons regen, dauw en mest van mensen en beesten. Natuur, geen zwelpoeders. En laat mijn patatten dan wat kleiner uitvallen dan die van de Ossekop, ik heb ze toch eerlijk uit de grond gehaald, zonder trukken en zonder vergif. Timmermans is wel, in tegenstelling tot Melloy, actiever bij het gebeuren van de natuur betrokken. In hun werken hebben F. Timmermans en C. Melloy ook heel wat aandacht besteed aan het mysterie van de dood. Beiden worden op jonge leeftijd geconfronteerd met dit fenomeen. Als jongeling ondergaat F. Timmermans een breukoperatie waarbij zich verwikkelingen voordoen zodat er gevreesd wordt voor zijn leven. Deze confrontatie met de dood heeft een ongewoon sterk psychologisch effect, dat hij nauwkeurig beschreven heeft :"Ik die al mijn levensgulzigheid verloren had, door met mezelf niet kunnen klaar te komen, voelde plots bij het naderen van de dood, levenslust in mij bruisen, vers sap door mijn lichaam.

    Och! plots als in een bliksem, terwijl ik de afgrond van de dood zag, zag ik hoe eenvoudig het /even is", ‘t Was het einde van de Schemeringen van de dood, het boek waarin hij zijn levensmoeheid, zijn angsten en geloofstwijfels had uitgedrukt.

    C. Melloy vertoefde tijdens de eerste wereldoorlog een tijdlang als brancardier te Diksmuide toen hij getroffen werd door tyfus en gedurende zes maand in het hospitaal moest herstellen.  Die oorlogservaringen waarin dood, angst en ontbering het thema vormde, schreef hij op in sommige frontbladen.

    Beide literatoren hebben, elk op hun manier, ook de gebruiken bij dood en begrafenis treffend beschreven. F. Timmermans deed dat bijzonder pittig in het verhaai De begrafenis van Matante waarin we heel het scenario terugvinden : het luiden van de klokken, de rol van de koster en de lijkbidder, het optreden van de priester die haar kwam "aflezen", de mis en de tocht naar het kerkhof. Dezelfde mortuale handelingen beschreef C. Melloy in zijn laatste bundel Requiem waarin hij kalm en berustend zijn dood bezingt met een tikkeltje ironie en vooral de laatste toebereidselen onder de loupe neemt met gedichten als Chant prémortuaire, Bienvenue à la mort en Dernier départ.

    Heel wat analoge gedachten vinden we terug in Timmermans' laatste bundel Adagio, de voltooiing van zijn levensweg en zijn levenswerk. Hierin spreekt hij zijn weemoed, zijn vergankelijkheidgevoel zijn zondebesef, zijn deemoed en zijn angst uit over zijn God. Sommige van hun afscheidsverzen zijn zo subliem, zo broos, zo sacraal dat men het zelfs "gebeden" zouden kunnen noemen. Alle thema's van vroeger komen er aan bod : leven en dood, schuld en zonde, stilte en inkeer, tijd en eeuwigheid, geloof en vroomheid. Wat F. Timmermans en C. Melloy over dood en sterven hebben geschreven is geen nieuwe dichterlijke fantasie op een oud thema maar het peilt naar de kern van alle aards bestaan zoals de Fee het uitdrukt

     

    De kern van alle dingen

    is stil en eindeloos

    Alleen de dingen zingen,

    Ons lied is kort en broos.


    En donker zingt mijn bloed,

    van heimwee zwaar doorwogen.

    Ik zeil langs regenbogen

    Gods stilte tegemoet

     

    en C. Melloy het verwoordt

    La plus haute poésie

    Est peut-être mourir !

     

    en verder

     

    Et Dieu qui déjà me possède

    Se laisse posséder enfin

     

    Uit deze uiteenzetting blijkt duidelijk dat tussen Camille Melloy en Felix Timmermans naast menselijke vriendschap ook heel wat inhoudelijke verwantschap bestond. Beiden waren religieus bewogen. Het loopt als een rode draad doorheen hun werken. Ze voelden zich daarbij sterk aangetrokken door het mysterie van de kerst en hadden een uitgesproken verering voor Maria en Franciscus. Het Franciscus-fenomeen heb ik behandeld in een ander artikel: "Het verhaal van een vertaling".

    Beiden waren ook geboeid door het verleden. De zeden, gewoonten, volksgebruiken van hun streek en in hun tijd, hebben ze met liefde beschreven. De natuur bekoorde hen in vele opzichten. C. Melloy heeft die meer beschouwend benaderd terwijl Timmermans. er directer, actiever bij betrokken was. Ze waren vrienden in ‘t leven maar vonden elkaar ook in de "doodsgedachte" die ze in een gelovig perspectief hebben bezongen.

     

    ***********

    23-03-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en Camille Melloy (4)

    MET VERHAAL VAN EEN VERTALING

    DE HARP VAN SINT-FRANCISCUS

     

    door Daniël Lemmens

     

    Vorig jaar, in 1996, verscheen in Knack een reeks bijdragen over F. Timmermans door hoofdredacteur Frans Verleyen. Deze werden nu gebundeld en uitgegeven onder de titel De gezonken goudvis, Felix Timmermans en de Moderne Tijd. In zijn inleiding vertelt Verleyen hoe hij - een paar jaar geleden - in het buitenhuis van zijn vrienden belandde en toevallig tussen strips en een handleiding voor de verzorging van kamerplanten een oud exemplaar vond van De harp van Sint-Franciscus. Omdat het die avond zo regende ging hij vroeg naar bed met wat kranten en die "Harp". "Die nacht las ik. In volle jaren negentig wel honderd bladzijden uit de Harp. Hun schoonheid bracht me uit evenwicht. Waarom had ik dat allemaal chirurgisch verwijderd uit mijn hersenen en vervangen door Updike Böll of zelfs Len Deighton?" verwoordde de hoofdredacteur. In diezelfde jaren negentig ben ik, evenals de kritische Verleyen, op zoek gegaan naar Franciscus die Timmermans op zijn harp liet spelen en natrilde in de vertaling van C. Melloy.

     

    Beide literatoren voelden zich aangetrokken tot Franciscus die in hun persoonlijk leven zowel als in hun literair werk zo een belangrijke rol zou spelen.


    "Van in zijn kinderjaren had onze Pa een grote verering voor Sint Franciscus en een stil verlangen naar Italië", vertelde Lia, de oudste dochter in haar boek Mijn vader.  Die verering voor Sint Franciscus en de bewondering voor Italië had hij van zijn grootvader. Als Derde Ordeling vertelde hij vaak over die schone heilige uit Italië, het land van over de bergen, waar het heel het jaar door goed weer was en waar de appelsienen groeiden....

    Van toen af kreeg ik goesting om dat land eens te zien...".

     

    Ook C. Melloy werd reeds als jongeling gegrepen door de figuur van Franciscus zoals hij het aangeeft in zijn werkje La paix d'Assise :

    "Sans doute Poverello était déjà mon saint préfère, depuis ce jour de mon adolescence ou je découvris les Fioretti, je s'avais plus cessé de l'admirer, d'écouter ses leçons, sans user adopter sa logique si terriblement rigoureuse qu'elle passe pour encore sublime, une folie..".

     

    Om het landschap te bewonderen, te beleven en om de geest van deze bijzondere heilige op te snuiven maakten zowel Timmermans als Melloy een reis naar Italië. Daar leert Timmermans don - later mgr. - Pronti kennen waarmee hij vriendschap sluit voor gans zijn leven.  Diezelfde Pronti zal later, door bemiddeling van Timmermans, Camille Melloy behulpzaam zijn op zijn reis naar Assisi. Naar aanleiding van de 700ste verjaardag van het overlijden van de heilige schreef Timmermans in de Maasbode Het hovenierken Gods, een soort feestgroet, een lyrische verheerlijking van de heilige, die "mirakelen zweet en staat te daveren met 42 graden Godskoorts.". Ook publiceert hij zijn reisdagboek Naar waar de appelsienen groeien.

     

    Van zijn kant schreef C. Melloy een tweetal bijdragen over De Heilige Franciscus aan de bronnen

    van het geluk I en II dat tezelfdertijd uitgegeven werd in het Frans "Saint François aux sources du bonheur", het boek La paix d'Assise en voorjongeren Jongleur de Dieu.

    In die atmosfeer van de herbronning aan het ideaal van Franciscus ontstond de Pelgrimsidee waarvan een aantal jongeren waaronder F. Timmermans, Flor Van Reeth en E. Van der Hal!en droomden. Ze wilden de christene solidariteit onder de katholieke kunstenaars in nieuwe banen leiden. Hun patroon werd natuurlijk de H. Franciscus. Die beweging lag volledig in de lijn van het spiritueel en religieus renouveau dat zich o.m. manifesteerde bij G.K. Chesterton, Jacques Maritain, Leon Bloy, Papini, Jörgensen en Van Eeden. C. Melloy was hiervan ook een grote voorstander. Had hij reeds jaren vroeger Le beau réveil niet gepubliceerd?

     

    Hun diepe bewondering en verering zongen F. Timmermans en C. Melloy uit in hun gezamenlijk meesterwerk De harp van Sint Franciscus, La harpe de Saint François.

    Gedurende vier jaar heeft F. Timmermans zich nagenoeg geconcentreerd op het schrijven van deze roman die hij grondig had voorbereid. Terwijl Felix ijverig aan zijn Franciscus werkt, beveelt C. Melloy zich reeds aan in een brief van 8 September '28 om enige vertalingen te doen i.v.m. dat werk.


    "Later zou ik me gaarne aanbevelen om enige bladzijden van uw leven van Sint-Franciscus in
    het fransch over te zetten, en te publiceren met een inleiding over uwe kunst in het tijdschrift Les Lettres te Parijs waaraan ik regelmatig meewerk".

    Felix was bezeten door deze heilige.

     

    Tussen het schrijven door tekende, schilderde en etste hij Franciscus. De ene keer schilderde hij hem in olieverf met stigmata, dan expressionistisch met grote handen van de arbeid, dan weer achter glas, biddend met het hoofd in de handen. Hij ontwierp ook een reeks taferelen van het Franciscus-verhaal voor een kalender. De gedachte aan en de boodschap van Fr. liet hem niet los.

    Over de vorderingen van zijn werk houdt hij C. Melloy goed op de hoogte :


    "Heb het thans veel te druk. Tot mijn Franciscus voltooid is, leef ik gaarne wat afgezonderd
    van de buitenwereld".

     

    en een andere keer:

    "Als Sint-Franciscus veerdig is, wipt hij bij u binnen.".

     

    Wanneer het boek beëindigd is spreekt Timmermans onmiddellijk over een vertaling (25.03.32).


    "Franciscus is af. Als hij gedrukt is stuur ik U eenen. We zullen in Frankrijk eens proberen.
    Ik zou graag hebben dat gij hem vertaalt".

     

    Al vlug blijkt dat ook anderen geïnteresseerd zijn in een Franse vertaling. Wanneer Mil Lambrechts, de secretaris van Timmermans, datzelfde jaar aan Melloy een luxe-exemplaar van De Harp zendt, meldt hij:

    "Van Wellens en Godenne een voorstel gehad om Franciscus te vertalen en uit te geven. Afwijzend geantwoord.".

     

    en in een volgende brief van Felix

     

    "Ik heb geen verdere overeenkomsten gesloten met Rex en vertrouw u ten volle de vertaling van Franciscus toe, ik weet dat de arme in goede handen is.".

     

    Wanneer C. Melloy reeds volop aan de vertaling bezig is krijgt ook de uitgever van Timmermans' werken Van Kampen uit Amsterdam een aanbod van een zekere Jean Bonhomme van Parijs :

    "De belangstelling voor uitheemsche meesters is op het oogenblik in Frankrijk zeer levendig en het lijkt mij dat de verspreiding van een meesterwerk als dit boek in de fransche taal niet alleen uit geestelijk oogpunt maar ook litterair en materieel een succes kan beteekenen.

    Mocht door de auteur of door U tot de vertaling van dit boek worden besloten dan bied ik U gaarne mijn diensten aan om het geheel of gedeeltelijk in samenwerking met andere te vertalen".

     

    Hierbij voegt de briefschrijver de vertaling van het eerste hoofdstuk van De Harp waarover F Timmermans aan C. Melloy schrijft :

    "Ge kunt alzoo zien hoe hij dat lapt. Ik denk dat gij dat beter zult doen.".

     

    Ook een Elzasser pastoor vraagt aan Felix om aan de vertaling te mogen beginnen. Dus aan voorstellen is er geen tekort. Timmermans moedigt Camille aan door te werken :


    "Werk maar rustig voort aan de vertaling van Franciscus en breng er de wijzigingen en aanpassingen aan toe die ge nodig oordeelt om het genietbaar te maken voor net franslezend publiek.".

     

    Dat C Melloy ijverig aan het vertalen is vernemen we uit zijn brief van 16.11.32 aan Mil Lambrechts:


    "Ik ben inderdaad beslist aan het vertalen; maar ik kan er slechts een paar avonden maximum per week aan besteden, hoor! Ik heb nog maar 36 blz. af en er zijn er over de 300! Nu, indien Felix het zoo graag wilt en niet te haastig is, dan is ‘t mij goed, en 'k zal de vertolking zoo goed verzorgen als ’t maar kan.".

     

    In de lente 1933 is Melloy zo goed als klaar met zijn vertaling en Timmermans nodigt hem uit naar Lier.


    "’t Is nu toch vacantie, kom dan eens tot in Lier zoo de gelegenheid zich aanbiedt, dan kunnen we eens praten over Franciscus en allerlei".

     

    Na het bezoek van Melloy schrijft Timmermans hem op 9 juni 1933 :


    "Proficiat voor dat reuzenwerk met de vertaling van Franciscus. Kuis hem nu eens netjes op en weldra wandelt hij op Franse voeten. En ik geloof in zijn succes want ik heb groot vertrouwen in de degelijkheid van uw werk.".

     

    Eindelijk is het vertaalwerk beëindigd. In een brief van 2de Sinksendag 1933 stort C. Melloy even zijn hart uit.

               
    "Het zal u misschien genoegen doen te vernemen dat uw Franciscus in bet fransch vertaald is..." "... 12 schrijfboeken boordevol - zo ongeveer tienduizend regels. 'k zou ‘t voor niemand doen hoor, dan voor u, maar ‘t spijt me niet, ik heb er toch schoon kunst-genot aan beleefd. Nu moet ik nog het eertje likken. Het fijne werk is dat, zeer delicaat en gewichtig. Ik zou willen dat het boek in de smaak van de fransche lezers vallen. Nu, dat wikken en wegen, dat polijsten, is nog een kunst-taak. Maar dan kom het saaie werk. Heel dien rommel doen 'kloppen' - in 3 exemplaren minstens; - en dan de "démarche" bij de Parijzer uitgever. Geen lachspel.".

     

    Aan de lectuur van die vertaling beleeft F. Timmermans echt plezier :

               
    "Ik heb geprobeerd in mijn boek met arme menschenwoorden den grooten arme te huldigen, te vereeren en te doen benaderen. Ik wou er niet alleen een vertelsel, maar ook een lied van maken. Geen lied dat de mond zingt, maar dat in het hart van de lezer speelt en neuriet. Hier en daar ben ik er tevreden van, maar in uw boek ben ik overal tevreden van. Het is muziek! Uwe vertaling heeft mijn boek geholpen, het rijker en schooner gemaakt.

                Ik dank U, ik dank U,    en 'k blijf U danken!".

     

    Nu is het van belang een uitgever te vinden en het boek zo vlug mogelijk op de markt te brengen.

    C. Melloy had daarvoor reeds aan F. Timmermans gevraagd een lijstje te maken met zijn uitgegeven werken alsook de vertalingen met hun oplage. Op die manier wilden ze bewijzen dat F. Timmermans niet zomaar een gewone schrijver is, en dat zijn boeken in de vreemde ook succes hebben. Hun beider voorkeur ging uit naar uitgever Grasset te Parijs.

    Begin 1934 wijst deze uitgeverij het voorstel af, zo vernemen we uit een brief van F. Timmermans aan C. Melloy


    "Hierbij stuur ik u de beleefde en vleiende afwijzing van Grasset weer. Het is in alle geval toch een aanmoediging om links en rechts nog eens te proberen. En klaar komt het toch!".

     

    Enkele jaren later (1938) zal deze uitgeverij uit Parijs toch een vertaling van Timmermans uitgeven, namelijk Pieter Breugel. . Het is echt niet zo eenvoudig een gepaste uitgever te vinden. Felix is hierover toch wat ontgoocheld. Camille Melloy blijft aandringen :


    "Het
    is toch mijn schuld niet als uw Franciscus nog te Parijs zijn zonnelied niet aanheft. Ik heb er zooveel uren aan gewerkt - met plezier, trouwens, - en Grasset vindt mijn vertaling zeer goed; hij heeft nog eens het ontwerp uwer uitgaaf onderzocht maar schrijft mij nu weer dat het in de huidige omstandigheden een waagspel zou zijn. Ik wacht nu maar de uitslag bij den uitgever die mij spontaan om mijn vertaling heeft gevraagd. Lukt het daar niet, dan probeer ik bij Spes - een flinke firma - en dan.... ‘t Is om de pijp aan Maarten te geven. Dat is een miserie, den dag van vandaag, te Parijs een uitgever te vinden. Was 't maar uit het Duitsch, Deensch of Russisch vertaald! Maar uit ‘t Nederlandsch! Dat kennen ze niet: daar wordt niet om gevraagd. ‘t Is noch de waarde van uw werk, noch de degelijkheid van mijn vertaling die In ‘t spel is, maar "wie zal het lezen?". Zoo staan de zaken te Parijs. Teveel schrijvers en te weinig trok. Natuurlijk zou ik mijn vertaling seffens kunnen doen aanvaarden in de "Collection Durendal" (15.000 abonnementen) maar dat zou financieel niet zeer veel opbrengen, Ik zou liever uw boek te Parijs zien verschijnen: dan drongt ge door in fransche middens waar men weinig of niets van u heeft gelezen".

     

    Zowel voor Timmermans als voor Melloy gaan er maanden voorbij zonder dat er schot komt in de zaak en op 8 mei 1934 schrijft Timmermans het volgende :


    "Met Franciscus zoudt ge u eens kunnen wenden tot Ghéon om hem het handschrift te laten lezen. Hij zou u misschien ook een inschikkelijk uitgever aan de hand kunnen doen.".

     

    Timmermans had namelijk in 1927 het werk van Ghéon als Le jeu de notre dame et la vallée des anges" vertaald als O.L. Vrouw in de doornkens. En deze aanbeveling blijkt resultaat te hebben.

    Via het boek Mijn Vader van Lia Timmermans vernemen we dat Ghéon het werk liet lezen aan cultuurfilosoof Maritain. Deze was enthousiast en zorgde er zelf voor dat de Harp bij een geschikte uitgever terecht kwam.

    Eindelijk scheen er licht in de duisternis want in oktober 1934 kon Melloy melden dat het boek gaat verschijnen. Timmermans reageert hierop onmiddellijk :


    "Uw brief van 18 oktober dat Franciscus ook op zijn harp in ‘t Fransch zal zingen heeft mij zeer gelukkig gemaakt. Meer dan een groot lot want dat is geen verdienste. Verscheidene letterkundigen hebben u via mijn persoontje een stralend proficiat gewenscht om het stuk dat in La Revue Generale verschenen is o. a. Gaston Heux, Baron Firmin van den Bosch, en vele Vlamingen. Ik verwacht dan ook een goeden gang van St-Franciscus in la douce France".

     

    In 1935 verschijnt La Harpe de Saint François te Parijs bij Bloud et Gay in de befaamde reeks Ars

    et fides. Hierover is F. Timmermans zeer verheugd en spreekt dat uit in een dankbrief aan C. Melloy :


    "Ik moet nu maar niets anders doen dan "dank U, dank U!" zeggen. Zooveel hebt gij voor mij gedaan, zoo schoon hebt gij voor mij gewerkt, U opgeofferd uit liefde en genegenheid voor mijn boek De Harp van St Franciscus! Dat hebt gij schoon vertaald, daar hebt gij een nieuwe schepping van gemaakt, als twee broers nevens elkander. Camille, ik dank U, uit gansch mijn hart, al mijne vreugd waait naar u, al mijne fierheid kap ik door en 'k geef U d'helff en nog!".

     

    Het is de gewoonte bij het verschijnen van een nieuw boek dit aan te bieden aan vrienden en bekenden. Dit wil ook F. Timmermans en vraagt daarom aan Camille Melloy :


    "Aan wie moet ik die schoone vertaling zenden? Ik heb gedacht aan Claudel (consul), Maeterlinck, Ghéon, Brochet, Maritain, Marie Gevers, Firmin van den Bosch, Raoul Plus, Francis Jammes. Kent gij nog andere?".

     

    Zoals u ziet, een pleiade bekende namen uit de Franse literatuur die tot de kennissenkring van C. Melloy en F. Timmermans behoren. En de reactie bleef niet uit. F. van den Bosch, met wie Timmermans de Scriptores Catholica stichtte laat hem weten:


    "Mon cher ami, je voudrais que I’ auteur comme te traducteur de la Harpe de St. François sache combien j'ai approuve la haute valeur littéraire, I' originale présentation de vie et toute la savoureuse et imagée résonance de cette œuvre. Saint François doit être content de vous deux à qui j'envoie mes cordiales félicitations et mes meilleurs souvenirs."...

     

    Ook de bekende Franse schrijfster Marie Noël uit haar diepe bewondering voor het werk.

    Het boek werd goed onthaald, het werd in meer dan 10 talen w.o. het Japans, Koreaans en Chinees

    verder vertaald. Ook financieel werd het een succes. In een brief van 5 juli 1936 zegt C. Melloy aan Timmermans:


    "Ik heb de rekening ontvangen van Bloud et Gay : procent op den verkoop van La Harpe de Sint-François, tot op 31 december 1936, 1.128 frs (fransche fr.) waarvan de helft u toekomt. 
    Dus 564 fr.fr.
    = 1.097 belgische fr- Ik laat die som storten op uw P.C.R.".

     

    Bij opzoekingen in het archief van C. Melloy vonden we ook nog correspondentie over de auteursrechten terug die gevoerd werd tussen pater Theodore De Paepe, broer van Melloy, L. A. Aspeslag, echtgenoot van Lia Timmermans en de uitgeverij B!oud et Gay van Parijs (periode 1958-62), dus meer dan 20 jaar na het eerste verschijnen. Hieruit vernemen we dat voor de periode 1/1/57 tot 31/12/59 nog 38.600 fr. werd uitgekeerd voor de helft aan de broer van Melloy en de andere helft voor mevr. Timmermans.

    In 1959 werd het boek nog herdrukt op 5000 exemplaren en verscheen er bovendien nog een pocketuitgave.
    Om moeilijkheden met de uitgeverij te regelen ondernam de heer Aspeslag een reis naar Parijs. in 1962 gaf pater Theodore hem de volmacht alles rechtstreeks met de uitgever te regelen wat betrekking heeft op auteursrecht, heruitgeven en de eventuele vertaling van de Franse editie van de Harp.

    Het Franciscusboek van Timmermans en Melloy is tot op onze dagen nog niet vergeten. Lia Timmermans verklaarde ons dat bij haar vroeger reizen naar Assisi het boek nog als warme broodjes verkocht werd aan toeristen en bedevaarders. Diezelfde ervaring hadden de deelnemers van de Italië reizen van de Timmermanskring. Jan Lambin bezocht een paar jaar geleden de middeleeuwse basiliek Sainte Madeleine in Vézelay en was verheugd in de boekenstand de Franse vertaling van de Harp te vinden.

    In de Franciscus literatuur bekleedt deze roman van Timmermans en de vertating ervan door Melloy een aparte plaats. Het boek werd met veel ambitie geschreven, met de meeste zorg bestudeerd en uitgewerkt, met de meeste liefde vertaald en met de meeste caritas uitgegeven.

    Was het niet zijn meesterwerk het behoort zeker tot de betere werken van Timmermans.

     

    ***********

    22-03-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en Camille Melloy (5)

    MELLOY  VERTAALT  TIMMERMANS

     

    1931
    Triptyque de Noël
    Driekoningentriptiek

    - met inleiding over het werk van F. Timmermans

    - Editions Rex - Louvain - Paris - Rome - Zurich

     

    1933
    La harpe de Saint-Francois
    De harp van St. Franciscus

    - met voorwoord

    - Librairie Bloud & Gay Paris

     

    1941
    Timmermans raconte
    Timmermans verhaalt
    choix de contes et de nouvelles

    - met uitgebreide inleiding

    - Editions L'Essor-Paris-Bruxelles


      1. Les très belles heures de Symphorosa béguine
          De zeer schoone uren van juffrouw Symphorosa, begijntje

      2. Au flan royal  -  In de Koninklijke Vlaai

      3. Le nègre amoureux  -  De verliefde Moor

      4. L'enterrement de Matante  -  De begrafenis van Matantje

      5. Le chochon  -  Het Verksken

      6. Le corbeau du pecheur  -  De heiligende kraai

      7. L'heure nocturne  -  Nachtelijk uur

      8. Notre Dame aux poissons  -  O.L. Vrouw der visschen

      9. Le masque  -  Het masker

    10. Le silence éternel  -  De eeuwige stilte

    11. La procession du crecueil  -  De kistprocessie

    12. Le hibou  -  De uil

    13. Triptyque de Noël  -  Driekoningentriptiek



    Felix Timmermans illustreert Melloy’s

    Louange des Saints Populaires

     

    Daniël Lemmens
     

    Camille Melloy had een grote verering voor volksheiligen : H. Maria, H. Anna, H. Jozef,  H. Petrus, H. Martinus, H. Franciscus, H. Godelieve, H. Elooi .... Ze waren immers de dragers van de deugden, de voorbeelden die gelovigen moesten navolgen. In heel wat sermoenen waarvan hij de teksten meestal voluit schreef, waren ze vaste onderwerpen of uitgangspunten. Over die volkse heiligen publiceerde C. Melloy in 1933 een poëziebundel Louange des saints populaires waarover pater D. De Pauw schreef :

    "Het zijn naïef - roerende gedichten - middeleeuwsche glasramen - vol zon en frischheid" (Boekengids 1934). Wellicht zal het niet veel moeite gekost hebben om zijn vriend F. Timmermans te overtuigen de illustraties voor deze publicatie te verzorgen. Vooral als we weten dat Timmermans zelf in bewondering stond voor die vrome, volkse heiligen die volledig samengingen met zijn christen volksverbonden overtuiging. In een brief van 18 februari 1932 vernemen we dat de Fé best tevreden is over zijn tekeningen en tevens meedeelt dat hij ze ook voor andere doeleinden wil gebruiken.

     

    Dat deze "santjes" in de smaak vallen, bewijst de brief die C. Melloy op 16 november 1932 stuurt naar Mil Lambrechts (*), privé-secretaris van F. Timmermans.

    " Zeg aan Felix dat de 16 santjes die hij voor mijn bundel getekend heeft zeer veel bijval genieten, ook en vooral in Frankrijk : "Het zijn brokjes uit de gouden legende", schreef de letterkundige chroniqueur van een Parijzer dagblad. " Vele schrijvers hebben mij mondelings of per brief of in artikelen ongeveer hetzelfde gezegd.  Twee grote tijdschriften hebben mij verlof gevraagd om een en ander te reproduceren als proef bij de recensie. Ik ben blij dat de Fee zo ook als teekenaar bekend zal staan in kringen waar zijn boeken niet gelezen worden."


    (*) Mil Lambrechts verzorgde tussen 1925 en 1940 de briefwisseling en het kopijwerk voor F. Timmermans, organiseerde voordrachten in binnen- en buitentand, contracteerde uitgevers en vertalers, wimpelde lastige bezoekers af en verbeterde drukproeven. Hij was (evens een groot bewonderaar van Timmermans.

     

    Deze waardering is geenszins overdreven. Op het eerste zicht lijken de tekeningen van deze volksheiligen technisch niet zo volmaakt, wat ; primitief en kinderlijk. Sommige zijn nogal statisch wat natuurlijk wel overeenstemt met hun waardigheid van heiligen. De juiste verhoudingen worden niet altijd in acht genomen. Toch straalt er uit deze afbeeldingen een echte warmte, een charme uit die alles overstijgt.   In een paar pennetrekken heeft F. Timmermans vaak het hele gedicht samengevat. Die tekeningetjes doen denken aan oude volksprenten en geïllustreerde bijbelvertellingen die, gevat in dikke contouren, zo typisch zijn voor de meeste illustraties van F. Timmermans.

    Niet alleen voor C. Melloy maar ook voor andere bevriende schrijvers heeft Timmermans boeken geïllustreerd : E. Claes, M.E. Belpaire, M. Gevers, E. Van der Hallen, A. Van de Velde.

    Toch illustreerde hij hoofdzakelijk zijn eigen (en vertaalde) werken. Trouwens daarin kwamen zijn tekeningen tot hun volle recht omdat ze dezelfde geest uitstraalden. De wisselwerking tussen schrijver en tekenaar was hier maximaal en vormde een onverbreekbare eenheid met zijn letterkundig oeuvre. Voor duizenden lezers hebben zij mede het klimaat van zijn boeken bepaald.

    Toch heeft zijn grafisch werk minder aandacht gekregen. Zijn boeken veroverden bibliotheken, geen musea (G. Durnez). Een bekende typering "Timmermans, schilder met de pen, verteller met het penseel", suggereert misschien de evenwaardigheid van beide aspecten. Toch moeten we hieraan toevoegen dat de tekenaar (of de schilder) niet op dezelfde hoogte stonden als de schrijver. Die kleurrijke vertelsels van pittoreske mensen en dingen zijn we! van dezelfde hand maar aan zijn literaire werk heeft de Fé echter "iets meer toegevoegd" alhoewel ze beide getuigen van dezelfde originaliteit.

     

    Die plastische originaliteit, die specifiek Timmermansiaanse stijl vinden we terug in de vele prentjes, meestal kleine vignetten met dikke omlijning die in de tekst werden ingewerkt, in de lettervignetten die "een hoofdstuk als een wimpel openen" en in de sluitstukken die de kapittels van het boek "als een uitroepteken beëindigen"
    (G.
    Durnez).

    Deze vignetten met zuivere lineaire tekeningen, zonder arcering en met blanke achtergrond, zijn geen slaafse uitbeeldingen van de tekst. Ze lichten het verhaal niet letterlijk toe maar roepen er wel de sfeer van op, Ze verluchten de tekst, ze luisteren de bladspiegel op en hebben vaak een symbolische waarde : drie denneboompjes staan voor de Kempense bossen, een dorp is drie daken met een toren, de winter is een kale knotwilg met een kraai en zwarte voetstappen in de sneeuw.

     

    Timmermans tekende alles wat hij zag in werkelijkheid en in zijn verbeelding : mensen en dieren, steden en dorpen. Hij legde zijn eigen omgeving vast met zijn vele hoekjes, uithangborden, eigenaardige pompen en silhouetten van steegjes en gebouwen. Hij schetste impressionistische landschappen, religieuze taferelen en gebeurtenissen uit het volksleven.

    Uit die vele schetsen blijkt duidelijk dat Timmermans een geboren tekenaar is die met enkele streepjes een hele wereld kan oproepen of een stemming weergeven. In zijn pen, zijn potlood, kreeg elk eenvoudig gegeven iets warms, gezellig, naïef in de goede betekenis, iets eigen-aardig.

    Iedereen moest van zijn tekeningen kunnen genieten, tot de kinderen toe. Hij tekende trouwens heel veel en graag voor kinderen. Telkens als er op bezoek kwamen, tekende hij een of ander vertelseltje op dat met een punt begon : een zwarte stip op het witte papier. De kleine toeschouwers-luisteraars moesten dan raden wat het ging worden. Zo werden ze opgenomen in een creatief spel en kregen ruimte voor hun fantasie die zich geestdriftig op sleeptouw liet nemen. In het begin van de jaren '20 deed men verscheidene keren op F. Timmermans een beroep voor het illustreren van kinderboeken. De produktie ervan was toen erg beperkt en van een Vlaamse jeugdliteratuur was nog geen sprake. Toch is het wel betekenisvol dat de weinige auteurs toch Timmermans als illustrator kozen. Zo illustreerde hij de naïeve volksrijmpjes van de pionier van het Vlaamse kinderboek H. Van Tichelen met folkloristische plaatjes, de versjes over de maanden van M. Gevers met eenvoudige kinderspelen en de reeks volkssprookjes Wonderland van M.E. Belpaire met fantasierijke prenten.

    Vaak vrolijkte hij zijn brieven op met vluchtige tekenkrabbels van zijn belevenissen of reisindrukken. In de boeken met opdrachten die hij aan C. Melloy stuurde vinden we hiervan verschillende voorbeelden. Soms gebeurde het dat hij zijn uitleg ondersteunde met een tekening. Bij de vertaling van een paar verhalen van het boek voor het boek van C. Melloy Timmermans raconte .... begreep de vertaler een aantal woorden niet zo precies zoals mussekop en een klimmend hofken. Prompt stuurde Timmermans een briefje met de nodige uitleg met tekening. De tekenaar Timmermans was ook zeer vruchtbaar. Buiten de vignetten voor eigen boeken en bevriende schrijvers tekende hij talrijke ex-librissen, een massa huwelijks- en geboorteaankondigingen, alsmede spijskaarten en kalenders. Bij dit alles was hij niemand schatplichtig.  Hij bezat een eigen factuur; wie een paar van zijn tekeningen heeft bewonderd, zal dadelijk, op 't eerste gezicht, ook de andere herkennen, niet omdat Timmermans eenzelfde onderwerp verduizendvoudigd heeft, wel omdat elke tekening een gebeurtenis is, een levend schouwspel dat tot de toeschouwer komt via de niet te dupliceren persoonlijkheid van de kunstenaar (J. Van Remoortere).

    F. Timmermans heeft ook heel wat technieken beproefd met wisselend succes : houtsnede, olieverf, aquarel, pastel, ontwierp zelfs glasramen en stoeten.

    Hierbij stond hij geheel afzonderlijk en had bijna geen invloed ondergaan van welke kunststroming ook, ofschoon hij volledig op de hoogte was van de Vlaamse schilderkunst en van de algemene kunstgeschiedenis.

    Schreef hij niet twee geromanceerde biografieën van schilders als Pieter Breughel en Adriaan Brouwer en een inleiding tot het werk van Fred Bogaerts?

    Hield hij geen gesmaakte toespraken bij de openingen van de tentoonstellingen van Oscar Van Rompay, Isidoor Opsomer, Anton Pieck, Albert Saver, e.a. ?
    Toch liet hij zich door geen enkele strekking beïnvloeden en bleef zichzelf als tekenaar en als schilder.

    Al zijn werk dat hij heeft nagelaten is de uitbeelding van dezelfde geest : dat van zijn eigen land en volk, geloof en bijgeloof, landschap en omgeving. Hierbij passen geen geleerde theorieën of diepzinnige kunstcritische beschouwingen want alles ademt eenvoud, menselijkheid en verwondering uit.

     

    In dit artikel heb ik getracht, uitgaande van de illustraties bij het boek van C. Melloy "Louange des saints populaires", een paar aspecten van de tekenaar, de plastisch kunstenaar Timmermans naar voor te brengen die aan de schrijver een meerwaarde heeft toegevoegd die hem zo boeiend maakt, zelfs tot op onze dagen. Tentoonstellingen van zijn plastisch werk in het verleden en ook ter gelegenheid van de huidige herdenking zijn hiervan de sprekende getuigen.

     

    *****************



    21-03-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een overzicht door José De Ceulaer - juni 1947 (deel 1)

    JOSE DE CEULAER

    FELIX TIMMERMANS

    EEN OVERZICHT

     

    « Daar waar de drie kronkelende Nethen tesamenvloeien, waar 't spekbuikige Brabant zich scheidt van 't magere Kempenland ... », werd den 5den Juli 1886 in het gezin van Joannes Gummarus Timmermans en Angelina Van Nueten het dertiende kind geboren, dat als Leopoldus Maximilianus Felix in de doopregisters werd ingeschreven. Twee en een half jaar later zou er nog een zusje geboren worden, dat echter nog geen volle maand zou leven, zodat de kleine Felix de Benjamin bleef, het troetelkind van het huisgezin.


    Zijn vader, zoals alle Timmermansen handelaar in kant, was een lustige Brabander met een buitengewone fantasie. Het grootste genot van den kleinen Felix bestond er in naar de vertellingen van zijn vader te luisteren, wanneer deze met zijn hondenkar van zijn tochten door de Kempen thuiskwam. Hij vertelde steeds in den ik-vorm.

    Vertelde hij van de « Drie Koningen », dan had hij ze zelf ontmoet, en verhaalde hij de vlucht van de H. Familie, dan had Sint-Jozef hem den weg gevraagd. Uit deze vertellingen zou later « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen » ontstaan.


    Heeft Felix Timmermans de zintuiglijke uitbundigheid en levensblijheid van zijn Brabantschen vader geërfd, dan kreeg hij van zijn moeder, de stille, vrome en eenvoudige dochter van een smid uit de Kempen, een natuurlijken eenvoud, en een innige verbondenheid met den bodem, met mystieke neigingen gepaard. Zijn moeder stamde immers uit dat Kempisch land, waar de boeren hard moeten wroeten, maar waar de menschen stil en ingetogen leefden in een mystieke atmosfeer, met vroom geloof en onuitroeibaar bijgeloof doordrongen.

    De school rukte den jongen Felix weg uit de vertrouwelijkheid van de huiselijke atmosfeer; daar voelde hij zich in het geheel niet op zijn gemak. Buiten den schooltijd doorsnuffelde hij de mannekensbladen van Epinal en tekende ze na. Vader Timmermans bezat ook een eigen poppentheater, waarvoor de kleine Felix reeds stukjes in elkaar knutselde. Het eerste boek, dat hij las, was « Op weg naar Frankrijk » van Jules Verne. Toen hij pas 13 jaar oud was tekende hij 4 negerkoppen van Rembrandt , na. Hij meende echter dat ze van Rubens waren en op een Donderdagnamiddag liet hij zich met een vriend in de kettingen van een vrachtwagen als verstekeling naar Antwerpen voeren om er in het Museum naar de werken van Rubens te gaan kijken. Bij het zien van « de overweldigende werken van den machtigste Vlaming » stond hij daar « vernietigd », zodat hij in het besef van zijn onmacht er moedeloos van werd. In een andere zaal kwam hij echter plots voor de werken van Pieter Bruegel. Hij vertelt dat een vreemde ontroering hem aangreep. « Het kwam mij voor alsof ik daar al jaren naar gezocht had ». Hij voelde zich « als een kind dat plots zijn ouders weervindt ». Het uiterlijke van Bruegel's wereld stemde inderdaad volkomen overeen met het wereldbeeld, dat hij zich uit de verhalen van zijn vader en zijn eigen fantasie had opgebouwd. Bruegel's geest zou hij slechts later begrijpen. Op dit ogenblik was Bruegel voor hem slechts de realistische verteller, de schilder, die er genoegen aan beleeft volkstypen uit te beelden. Als knaap schakelde Felix Timmermans Bruegel in zijn eigen wereld in en interpreteerde hem naar zijn eigen fantasie; die van een kind dat scherp waarneemt en spontane vreugde beleeft aan de kleur der dingen. Iets nieuws bracht Bruegel den jongen Felix niet, maar een bevestiging, die tot volharding aanspoorde.


    Op zeventienjarigen leeftijd was Felix Timmermans reeds aan het dichten en schrijven. Hij fabriceerde liefdesgedichten, schetsen, herinneringen, opstellen en zelfs tragedies onder den invloed van Victor Hugo, Lamartine, Conscience, Ledeganck, August Snieders, Tony Bergmann, Jan van Beers, Omer Wattez, enz.

    Het eerste stukje dat van hem gedrukt werd was « De taal is gansch 't volk » in een provinciaal dagblad, « De Nethegalm» (Westerloo), in 1904. In 1907 verscheen zijn eerste boekje, een verzenbundel getiteld « Door de Dagen ». Het werd als nieuwjaars-cadeau geschonken aan de lezers van het Liersche weekblad « Lier Vooruit », waarin de gedichten reeds afzonderlijk waren verschenen. Deze verzen werden onder het pseudoniem Polleke van Mehr in 1903 geschreven. Literair staan zij onder nul. Tevergeefs zoekt men er een gedachte in en de gevoelens zijn beperkt tot een warme, medelijdende goedheid voor armen, bedelaars, eenvoudigen, ouderlingen, kinderen en dieren. Typisch is wel dat ze meestal kleine schilderijtjes zijn; hiermee treedt reeds een karakteristieke eigenschap van Timmermans in het licht : zijn zintuiglijke ontvankelijkheid, vooral gericht op het picturale en meer in het bijzonder op het kleurige en het pittoreske.

    Plastisch en beeldrijk zijn deze simpele verzen van Felix Timmermans ongetwijfeld, maar dit is ook hun eenige verdienste. Aan zijn schildersoog ontsnapt niets, alles met een speciale kleur overgoten : melkwit, kopergeel, enz. Bij de beschrijving van een mensch geeft hij steeds een enkel detail weer, niet met de bedoeling daardoor den mensch te karakteriseeren, maar om het eigenaardige, het pittoreske van het detail zelf. In zijn beschrijvingen ligt het genoegen van den teekenaar en van ,den caricaturist, naast menig getuigenis van een simpel, warm en goed hart. Zoals in zijn later werk, gaat zijn voorliefde hier reeds naar de kleine menschjes : een blinde, een scharesliep, een schoenmaker, een nachtwaker, een orgeldraaier, een kind en een ouderling. Ook de sneeuw trekt hem aan, evenals de stilte van een klooster, een ouden burcht, een kerkhof en een begijnhof. Deze jeugdverzen zijn verwant aan het werk van O. K. De Laey, dat in dien tijd zeer gewaardeerd werd en ook aan dat van Francois Coppée.


    Het onuitgegeven prozawerk en de tragedie, welke hij in dien tijd schreef, stonden onder den invloed van de Romantiek. Hij zelf getuigde eens : « Bij mij ging de zon nog op als een dagvorstin, en zij ging slapen als een trotsche Sicamber ». Maar « tenslotte beginnen die safranen woorden in geharnaste zinnen zwaar op de maag te wegen ». Hij wou er zich uit loswerken. En zie, tijdens een vacantieverblijf te Westerloo las hij bij toeval een boek van Streuvels, « Dagen ». Dit maakte een geweldigen indruk op den jongen auteur. Zijn dagvorstinnen « schelpten af » en hij begon te « streuvelen », zoals hij zelf eens zei. Onder den invloed van Streuvels schreef hij enkele schetsen uit het leven in de Karthuizerwijk, het Liersche « quartier populaire » waar hij werd geboren. Hij bundelde deze schetsen onder den titel «Uit Nauwe Stegen », maar hij publiceerde het werk niet. Enkel twee dezer stukjes verschenen in tijdschriften, nl. « De Zwemmerkens » in « De(n) Goede(n) Dag » en « Gelot» in « De Vrije Tribune », dit laatste onder het pseudoniem Stelijn Koldijs.

    Over den invloed van Streuvels heeft Timmermans later getuigd : « Gij hebt ons leeren waar zijn van buiten naar binnen en terug ». Maar «ieder moet en wil zich-zelve zijn, en ziet het toch anders en drukt zich anders uit». Ook van Streuvels' invloed rukte Timmermans zich volkomen los.

    Om het jeugdwerk van Felix Timmermans te begrijpen moet men het zien in de atmosfeer, waarin hij met zijn vrienden toen leefde. Lier was toen een waar kunstcentrum; naast Timmermans leefden er toen de schilders Raymond de la Haye, Isidoor Opsomer en Fred Bogaerts, de letterkundigen Antoon Thiry, Frans Verschoren, Jos Arras, Reimond Kimpe en de musicus Renaat Veremans. Ook de schilder-architect Flor van Reeth was meer te Lier te vinden dan in zijn geboortedorp Boechout. Allen droegen de liefde tot hun kleine stad als gemeenschappelijken karaktertrek, maar de eenen werden meer getroffen door het kleurige uitzicht der dingen terwijl de anderen meer bekoord werden door de eigenaardige atmosfeer, waarin de menschen er leefden. De belangstelling voor het dichterlijk-atmosferische stadsbeeld was in dien tijd een algemeen verschijnsel. De Franschschrijvende Vlamingen, welke zich groepeerden rond « La Jeune Belgique », hebben hiertoe veel bijgedragen. Verhaeren, Maeterlinck, Van Lerberghe, Lemonnier en Georges Rodenbach wekten belangstelling voor de « villes mortes », de oude Vlaamsche steden : Damme, Veurne, Brugge, enz. « Zij hebben Vlaanderen ontdekt», bekende Timmermans eens.

    Met hun impressionistische visie en hun romantisch gevoel wisten zij in hun geschriften de atmosfeer van het verleden, zoals het in de stadsbeelden dier oude steden bewaard bleef, weer te doen herleven. Vooral door de begijnhoven werden zij geboeid, omdat daar de atmosfeer van het verleden het zuiverst werd bewaard. Schilders als Charles Doudelet, Xavier Mellery, Fernand Knopff en Alfred Delaunois hebben die atmosfeer in hun doeken weergegeven. Ook Albert Baertsoen schilderde bij voorkeur oude grachten en stadszichten van Gent. Onder zijn invloed deed Opsomer hetzelfde te Lier. Wel is het werk van Opsomer impressionistisch getint, maar hem trof toch niet zozeer de atmosfeer dan wel het licht en de kleurwisseling van de stadszichten. Toen hij het begijnhof schilderde situeerde hij daar, ironisch van opvatting en caricaturaal van uitwerking, zijn « Liersche klappeien » op ,den voorgrond. Was het bij Opsomer te doen om het coloriet onder het wisselend spel van het licht, dan ging het bij Flor van Reeth en ook bij Felix Timmermans vooral om de atmosfeer, de mystieke atmosfeer der Begijnhofstilte. « Op een Begijnhof is vrede, vrede in de uitzichten, in de kleuren, in de stilte, vrede in de bewoners en in hunne vrome doening. Die vrede is mystiek omdat hij een uitvloeisel is van het verlangen naar God », zoo schreef hij in zijn opstel over « Kunstschilder Flor van Reeth ». Men moet het gebruik van het woord « mystiek » in verband met Felix Timmermans verantwoorden, omdat hij dit woord dikwijls gebruikte in een zin, welke gewoonlijk niet aan dat woord gegeven wordt. Men moet het begrip mystiek bij Timmermans interpreteren in de breede beteekenis van het woord, zoals bij Maeterlinck. Mystiek hangt voor Timmermans nauw samen met het begrip : mysterieus. Hij verstond er door : de dingen welke buiten het bereik liggen van de zintuigelijke waarneembaarheid en van de verstandelijke vatbaarheid en waarvan de mysterieuze kennis verkregen wordt door intuïtie. Deze kennis verwerft de mensch niet geheel uit zichzelf, volgens Timmermans, maar in innige samenwerking met God. Woordelijk gaf hij mij eens de volgende bepaling : « Mystiek is een geheimzinnig en geheim leven, waarin God medewerkt ».


    Toen Timmermans kennis maakte met Flor van Reeth, in 1906, had hij reeds enkele Begijnhofsprooken geschreven in samenwerking met Antoon Thiry, die zijn kinderjaren op het begijnhof van zijn geboortestad Leuven had doorgebracht en daarna verhuisd was naar Lier, waar hij aan de Rijksnormaalschool den Limburgschen dichter Lambrecht Lambrechts als leeraar had.

    Felix Timmermans en Flor van Reeth werden intieme vrienden. In 1907 deden ze samen een begijnhofreis doorheen het Vlaamsche land. Over Aarschot, Leuven en Diest trokken ze naar Brugge, Ieper, Diksmuide, enz... Later trokken zij ook samen naar de abdij van Achel, waar een der « Schemeringen van den Dood », nl. « De Witte Vaas » ontstond.

    Over dien tijd schreef Timmermans (in een artikel over « Eugeen Yoors » in « Averbode's Weekblad » van 21. 12. 1924) als volgt : « Het was lang voor den oorlog. In den Sar-Peladan-tijd. De tijd van dwepen en discuteeren, baard en lang haar, vegetarisme (1), Lohengrinsche liefde en Parsifalsche mystiek : van 's nachts in 't veld Beethoven te spelen op een viool, de tijd van J. K. Huysmans (2), tijd van kloosters te bezoeken, symboliek op te sporen, de tijd van tooverboeken, begijnhoven, kathedralen en liturgie. Maar toch een schoone tijd, een tijd van vrijheid, Bohemergenot, hevige bewondering naast diepe verachting, van geestesontplooiing, hartsverrijking, durf en uitdagen. Er was muziek in, er was vooral geluk in! Het waren rijke dagen, vol ontroering, schoonheid, idealisme, intens en amandelvol. »

     

    (1) Hij deed gedurende twee jaar aan vegetarisme.

     

    In dien tijd maakte Felix Timmermans ook kennis met Raymond de la Haye (3) die een zeer grooten invloed op hem zou uitoefenen. Deze invloed begon met een inwijding in de astrologie, de theosophie en het kabalisme. Timmermans, die toen, wat mystiek aangaat, enkel Ruusbroec en de Visioenen van Anna Catherina Emmerich kende, werd overweldigd door dit nieuwe levensinzicht, dat hem een wondere aanvoeling van het mysterieuze verband tusschen de dingen schonk. Zijn christelijk geloof berustte niet op sterk-dogmatische innerlijke overtuiging. Hij zocht en hij werd dan plots meegesleept door den stroom van occultisme, die hem overrompelde. Zijn geloof ging onder. Maar, zoo schreef hij zelf, in de goddelijke Moedermaagd Maria, bleef hij gelooven. « En als ik geen occultist geworden ben, dan heeft dit geloof er de helft schuld aan », schreef hij in zijn « Rommelkas ».


    Felix Timmermans was ook bevriend met Frans Verschoren, die hem aanried Maeterlinck te lezen. Hij deed het en het viel mee. Van al de invloeden welke hij ooit onderging, was die van Maeterlinck de sterkste.

    Hij las zijn drama's; vooral« La Princesse Maleine », « Péléas et Mélisande » en de eenakters « Les Aveugles » en « L’Intruse » maakten geweldigen indruk op hem.

    Zoals Maeterlinck steeds werd aangetrokken door het ongekende mysterie, « dans lequel flottent les êtres et les choses qu'il évoque » zoo voelde ook Felix Timmermans zich steeds geboeid door het «curieuze» in menschen en dingen, waarvoor hij geen verklaring vond, omdat het niets anders is dan het mysterie, dat in ons en om ons zijn onzichtbare draden spint.

    Het treurspel Holdijn stond voorzeker het sterkst onder Maeterlinck's invloed; maar men mag niet uit het oog verliezen, dat Timmermans eigenlijk nooit geheel aan den invloed van den Fransch-Belgischen meester is ontsnapt; hij is het steeds eens gebleven met diens principes over de dramatische kunst, vooral met het beginsel : dat de handeling in een drama niet zoozeer moet voortvloeien uit de dramatische actie, als projectie van zieleconflicten, dan wel uit een geheimzinnig complex van innerlijke verhoudingen welke in verband staan met het aspect van het ondoordringbare mysterie waarop de nadruk wordt gelegd, voor zoover het atmosferisch voelbaar is en invloed heeft op het onderbewuste leven der personages, die dan bijgevolg ook de handeling meer passief beleven dan actief opbouwen.

     

    (2) Huysmans' « Là-bas » en « L'Oblat» behoorden tot zijn geliefkoosde lectuur.

    (3) Raymond de la Haye was een talentvolle Liersche kunstschilder en een veelbelovende jonge intellectueel, die destijds in zijn atelier voordrachten gaf over « Verlaine » en zoo meer. Hij werkte mede aan « Vlaamsche Arbeid ». Hij verloor zijn geloof en wierp zich op de occulte wetenschappen. Hij trok ook Timmermans mee. Hij was echter reeds tot het katholiek geloof weergekeerd, toen Felix Timmermans zijn occultistische crisis nog doormaakte. De betreurde Raymond de la Haye was een van de eerste slachtoffers van den wereldoorlog 1914-1918, waarin hij reeds tijdens de eerste uren aan het front het leven liet.

     

    Niet alleen op de tooneelwerken van Timmermans had Maeterlinck invloed, maar op heel zijn gedachtenleven. Vooral zijn beschouwingen over den dood en over «le silence actif » drongen diep door tot Timmermans' geest, die van nature naar het geheimzinnige en het mystieke geneigd was. Zij beïnvloedden hem vooral in de periode, toen hij zijn « Schemeringen van den Dood » schreef.

    Langs Maeterlinck om kwam Timmermans er toe den verwanten Ralph Waldo Emerson te bestudeeren, aangetrokken door diens theorieën over «les lots spirituelles». De essay's van dezen Amerikaanschen visionnair las en herlas hij als een brevier. In dien tijd verslond hij ook de drama's van Hendrik Ibsen. Den strijdersgeest van Ibsen, die ongenadig afrekende met alle kleinheid, leugenachtigheid en lafheid van een maatschappij, die onder den dekmantel van goeden naam, prestige en conventioneele zedelijkheid in eigen rotheid verstikt en waarvoor Ibsen een ideaal van vrijheid en waarheid in de plaats stelt, op grondslag van vrije en zelfstandige ontwikkeling der eigen persoonlijkheid met eigen verantwoordelijkheid, dien geest vinden wij bij Timmermans niet weer. Hij had in het geheel geen strijderstemperament. Wij vinden echter in zijn eerste werken iets van Ibsen's determinisme, van zijn geloof aan een geheime macht, die hij in « De Vrouw aan de Zee », bepaalt als « het trekken en lokken in eigen ziel» en die onweerstaanbaar iemands lot bezegelt.

    In het drama « Holdijn », dat tusschen 1907 en 1909 werd geschreven en dat in October 1911 in « De Nieuwe Gids » verscheen, is de invloed van Ibsen en Maeterlinck duidelijk merkbaar. Evenals in zijn verzen uit dien tijd vinden we in dit stuk een groote levensmoeheid en een ziekelijk verlangen naar den dood. Wij vinden er het « spleen » van de toenmalige Fransche symbolistisch-decadente poëzie en we denken soms aan de verzen van Karel van de Woes-tijne : « ..., ik, die thans ben als een, die in de avond vaart, en moe de riemen rusten laat... ».

    In Timmermans' gedicht « De Reiger » (4) lezen wij :

     

    « Zoo zweeft uw eigen leven langs de menschen heen

    en voelt hoe diep in zich dat smart-mysterie weenen :

    Gij draagt omdat gij moet, het leven om uw leên,

    al weet gij niet waarom, al weet gij niet waarhenen. »

     

    Zulke verzen zijn karakteristiek voor die generatie. Daar is het gedicht « Hoogmoed » (5), waarin hij belijdt, dat, indien hij slechts een oogenblik God mocht worden, hij geen menschen zou scheppen :

     

    (4) In «Vlaamsche(n) Arbeid », 1908-1909, p. 95.

    (5) In « De(n) Vlaamsche(n) Gids », 1910, nr 4, p. 335.

     

    « maar 'k zou mijn eigen zijn den doodslag geven

    en d'hollen dood door het Heelal doen draven

    en zoo mij zelven en het nutloos leven

    voor eeuwig in het groote Niet begraven! »

     

    En ook Holdijn spreekt het de moderne dichters van het « ennui» na :

    « Alles ziet bleek van verveling en 't schijnt me al zo hol en nutteloos.

    Ik ben de mensen moe — mijn eigen moe.»

    Het drama Holdijn is als drama een mislukking, en de verzen uit dien tijd hebben geen hooge poëtische waarde, maar zij zijn belangrijk omdat ze een beeld geven van zijn gevoelens- en gedachtenwereld. Deze zou als volgt kunnen omschreven worden. Door zijn aangeboren teergevoeligheid en zijn romantische neiging naar het eigenaardige en geheimzinnige, nog versterkt door den omgang met vrienden als Raymond de la Haye en Flor van Reeth en door de lezing van Maeterlinck, Emerson, Edgar Allan Poe, Dostojewski, Ibsen, de Kabala, de «Geheime Leer» van Mevrouw Blavatsky, theosophische en astrologische werken en spiritistische volksboeken, «tooverboeken» genaamd, was zijn geest «in een net van -ismen » verstrikt geraakt, waaruit hij geen uitweg meer wist, zodat er een « peur de vivre » over hem kwam, die gekenmerkt was door twijfel, ontstaan uit den chaos van tegenstrijdige theorieën waarin hij geen orde vermocht te scheppen door zijn gebrek aan intellectueele vorming, door smart, omdat hij zich aan zijn twijfels niet kon onttrekken en door angst, omdat hij geen houvast had, waarop hij kon steunen om zijn leven in een bepaalde richting te drijven.


    In zulken geestestoestand schreef hij ook zijn « Schemeringen van den Dood », een bundel lugubere novellen, waarin hij poogde zich door de kunstschepping van zijn pijnigende dwangvoorstellingen omtrent leven en dood te verlossen.

    « Schemeringen van den Dood » dient te worden beschouwd als de schepping van een jonge ziel, die zich ontlasten moet van iets dat haar kwelt, maar die er terzelfdertijd een luguberen wellust in vindt haar ziekelijke verbeeldingen nog op te zweepen. Daarom is er iets ongezonds in dit boek en bracht het ook geen oplossing voor Timmermans' geestescrisis.

    In deze novellen stelt Timmermans zijn eigen lugubere verbeeldingen als werkelijk beleefde gebeurtenissen voor. De atmosfeer is gansch doordrenkt met de « ahnung » van het ongekende, dat alle dingen geheimzinnig omweert. Die « atmosfeer » van angst en verschrikking wordt nog benauwder gemaakt door de somberheid in de natuurbeschrijvingen. Men voelt in deze gezochte harmonie tusschen het gebeuren en de natuur een wellust om alles zoo onheilspellend mogelijk te maken. Ook in stijl en taal is dit merkbaar. Opzettelijk heeft hij voorstellingen, vergelijkingen en beelden gezocht, die een griezeligen indruk verwekken. Zijn taal geeft reeds blijk van origineele visie, die vooral in een kleurige plastiek en beeldspraak haar uitdrukking zoekt, al komt deze taal hier en daar wel wat gezocht voor. Ik haal een voorbeeld aan : « Hier en daar blonk een regenplas mat-wit als een oog. De lucht was opgestapeld vol zwarte, roerlooze wolken, die waren als uitgegane kolen en door de wanordelijke spleten en gaten vunsde nog het vuile geel van den avondbrand. »


    In 1912 verschenen de « Begijnhof-Sproken », waaraan Felix Timmermans samen met zijn vriend Anton Thiry reeds in 1905 was begonnen. Deze verhalen werden in nauwe samenwerking geschreven. Nu eens had de eerste een gelukkige inval, dan weer de andere : de verhalen groeiden uit hun gesprekken tijdens hun gezamenlijke wandelingen. Dien verzamelden inhoud hebben ze beiden in een verschillenden vorm neergeschreven, nadien de beide versies vergeleken en samen besproken, dan ze tot een versie samengebracht die den definitieven vorm kreeg welke beiden bevredigde. Bij het stijlonderzoek van den definitieven tekst
    (6) kan men dikwijls zinnen, zinsdeelen, beelden, uitdrukkingen en woorden als eigen aan een van beide auteurs onderscheiden. Plastische visie of fantastische verbeeldingskracht zijn meestal als van Timmermans te beschouwen, terwijl men, wanneer het innige gevoel overheerscht, gewoonlijk met Thiry te doen heeft. Terwijl het innige gevoel essentieel is in het werk van dezen laatste, wisselt .de innigheid bij Timmermans steeds meer met uitbundigheid af. Hij zei me eens dat het innige gevoel door hem steeds maar even wordt aangeraakt, uit vrees dat het anders zou weggaan, zoals «de dons van een druif of een perzik» door de betasting verzwindt. De vele verkleinwoorden welke in deze sproken voorkomen zijn het werk van den minutieuzen Thiry terwijl de geestige, realistische trekjes in de beschrijving van het uiterlijke der menschen den schalkschen geest van Timmermans verraden.

     

    (6) De meeste van deze sproken verschenen eerst in tijdschriften en werden daarna herwerkt. Een vergelijking tusschen de twee lezingen is zeer interessant.

     

    De karakters die in deze sproken worden uitgebeeld zijn weinig verscheiden. Al deze simpele, devote en gevoelige lieden leven in dezelfde atmosfeer. Het moderne levensgevoel heeft geen vat op hen. Ingekeerd en niet gestoord door de gebeurtenissen buiten de wereld waarin zij dag-in-dag-uit zijn opgesloten, kan hun verbeelding zich verdiepen in de kleine dingen welke hen omgeven. Juist door de beperktheid en afgeslotenheid van hun wereld (waarin de stilte een voortdurende vraag is waarover zij steeds loopen te piekeren) hebben die kleine dingen voor hen een waarde welke aan andere menschen ontsnapt. Zij stellen er b.v. prijs op in de processie het een of ander beeld te mogen dragen, omdat dit geheel met hun leven vergroeid is en ze het alle jaren hebben gedragen. Ofwel zijn ze verknocht aan een kleine antieke vaas, een overblijfsel van vroegere weelde. Wel is hun wereld kleiner dan die van anderen, maar zij kennen dezelfde bekoringen, die miniatuurbekoringen schijnen, maar in den grond misschien intenser, omdat zij er meer voor bevreesd zijn en ze kost wat kost willen overwinnen. In de meeste gevallen bezwijken ze; soms echter weten zij zichzelf te overwinnen door een bijzondere genade, na hevigen strijd en nadat ze eerst zijn gevallen. Naïef tot het scrupuleuze toe en gevoelig tot het sentimenteele, worden ze door den minsten prikkel van hun verbeelding op hol gebracht. En hier zijn verbeelding en werkelijkheid bij de schrijvers wonderbaar dooreengemengeld. Het meest primaire instinct van het zelfbehoud, dat met angst gepaard gaat voor al wat het leven bedreigt, is bij deze menschen door de inwerking van het milieu overgegaan in angst voor de gevaren die hun geestelijk leven en het leven in het hiernamaals (dat zij zich zeer realistisch voorstellen!) bedreigen. De booze machten, die door de kracht van den duivel werken, omringen hen van alle zijden. De pastoor preekt er dreigend over, zij lezen er over in oude boeken, in kerkboeken, in de levensbeschrijvingen der heiligen, en wanneer ze dan dit alles in de stilte van hun kamer overwegen, beleven ze visioenen en droomen, die door de auteurs als werkelijke beleefde gebeurtenissen worden voorgesteld. Zoo worden droom en werkelijkheid wel op fijne wijze door elkaar geweven.


    De auteurs voelen de Begijnhof-atmosfeer zeer fijn aan en weten ze ook voor den lezer suggestief op te roepen. Dit is een groote verdienste. Hun taal en stijl vertoonen invloeden van de woordkunstenaars der Tachtigerbeweging, ook van Gezelle en Streuvels. Door het veelvuldig gebruik van de inversie, van dialectwoorden en archaïsmen heeft de taal nog een speciale charme.

    Toen de Begijnhof-Sproken verschenen was Timmermans reeds een jaar met een nieuw boek bezig, dat hij in 1914 zou voltooien en in 1915 uitgaf, zijn wereldberoemd werk « Pallieter ».

    De « Schemeringen van den Dood » waren geboren uit een geestelijke crisis. Pallieter was de vrucht zijner genezing uit deze ziekte. Die genezing begon niet langs psychischen maar langs physischen weg. Inderdaad, toen Felix Timmermans, tengevolge van een breuk-operatie met vrij gevaarlijke verwikkelingen, den dood in zijn naakte werkelijkheid voor zijn oogen zag schemeren, veranderde het fantasiespel met den dood in een lichamelijken strijd om het leven. En hij won den strijd. De dood liet langzaam zijn prooi los. Zijn lichamelijke ziekte had hem meteen van zijn geestelijke ziekte losgemaakt, want Timmermans begon te verlangen naar het leven. Het was juist in het begin van de Lente en de ziekenzuster bracht hem een bloempot met twee hyacinten. « Die bloemen hebben het eerste zaad van Pallieter in mij gelegd », zei hij later. Het was of hij alle dingen voor den eersten keer zag en of hij pas het leven ontdekte, een leven zonder problemen; hij verlangde er naar een mensch te zijn, die niets anders doet dan bewonderen.

    17-03-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een overzicht door José De Ceulaer - juni 1947 (deel 2)

    Deze mensch is Pallieter geworden : het met alle intensiteit levend geworden verlangen om louter bewonderend te leven. Zijn bewondering gaat in de allereerste plaats naar het leven zelf en naar die dingen, die het natuurlijke leven in zijn zuiversten, eenvoudigsten en meest intensen vorm in zich dragen, de zon, de lucht, het water, de wolken, den regen, de sneeuw, den dooi, de velden, de weiden, de boomen en vruchten en vooral de kleuren. Hij bewondert ook de natuurlijke en eenvoudige menschen zooals Marieke, den pastoor, den molenaar, de blinden, de bohemers, enz.

    Timmermans handelde hier niet over het leven van den mensch in het kader der natuur, maar over het leven in de natuur zelf. Aanvankelijk bestond het boek immers uit een aaneenschakeling van wisselende natuurbeelden doorheen de verschillende seizoenen, tot de schrijver er een tekort in voelde en er ook een mensch in plaatste, zoals de Schepper op den zevenden dag den eersten mensch plaatste in de reeds geschapen natuur. Pallieter is trouwens ook adamisch, een mensch van voor den zondeval.


    « Pallieter » is geen roman en daarom mag het werk niet beoordeeld worden met de maatstaven, welke door de critiek op een roman worden toegepast. Er is geen intrigue en geen karakterontwikkeling. Aanmerkingen op den bouw hebben ook geen zin. Pallieter is een schilderij, dat met literaire middelen wordt gesuggereerd. Het is veeleer een lyrisch dan een episch boek. Eenig is deze uitbundige lofzang op de heerlijkheden der schepping, waarvan Pallieter met al zijn zintuigen geniet. Er gaat een jubeltoon op, die doet denken aan het kraaien van een kind, dat nog geen woorden kent om zijn vreugde uit te drukken. Maar al had Timmermans de visie van een kind, hij had ook de uitdrukkingsmiddelen van een begenadigd woordkunstenaar. Zijn taal is rijk, vol origineele beelden en vergelijkingen, en wemelend van kleurrijke en smakelijke beschrijvingen, frisch en direct.


    Pallieter veroverde niet alleen Vlaanderen en Nederland, maar de roem van het boek drong ook door tot buiten de grenzen der lage landen. Het ging zoover dat men in Pallieter het symbool van den Vlaming ging zien. Begrijpelijkerwijze kwam hiertegen reactie; maar in plaats van de buitenlandsche interpretators stelde men — verkeerdelijk — Timmermans zelf voor deze vergissing aansprakelijk.

    De bezwaren tegen Pallieter kan men tot de volgende punten herleiden :

    1° Pallieter is als mensch psychologisch onaanvaardbaar.

    2° de Pallieterfiguur is onaanvaardbaar als symbool van het Vlaamsche volk.

    3° de Pallieterfiguur is om zijn sensueele en epicuristische neigingen van ethisch standpunt uit te verwerpen.

    Dat Pallieter geen volledig en geen normaal mensch is, daarmede kan men het volledig eens zijn. Een burger der 20ste eeuw loopt niet naar buiten om zich nat te laten regenen of om de klok te gaan luiden bij het zien van de sneeuw, evenmin omhelst hij de boomen of kan hij het licht hooren « kraken ». Nog veel minder kan hij tegelijkertijd op een kornemuze spelen en zingen. Men zou zich ook kunnen afvragen waar Pallieter het geld haalt om feestend door het leven te gaan zonder te werken, waarom hij nooit moe of ziek wordt en niet schijnt te weten dat er ook zooiets als angst, pijn of smart bestaat. Men moet het er ook over eens zijn dat de Vlamingen nog wel andere karaktertrekken heeft dan lollige zinnelijke genotzucht. Maar heeft iemand wel het recht hierom critiek uit te oefenen op Timmermans zelf?

    Hij heeft immers geen beeld willen scheppen van zichzelf, noch van den Vlaming, noch van den mensch. Hij heeft in zijn scheppende verbeelding, die, bevrijd uit de omknelling van den dood, geestdriftig opging in zijn verlangen naar levensvreugde, in haar meest primaire en natuurlijke vormen, die, in haar jubelende extase en spontanen roes alle leed, elken angst en ieder gevoel van vermoeienis vergat, gestalte gegeven aan een menschenbeeld dat onvermijdelijk deze voorbijgaand-geprononceerde aspecten van zijn gemoeds- en verbeeldingsleven tot uiting bracht, maar dat slechts in zooverre het wezen van den Vlaming kon openbaren, als dit werd weerspiegeld in de bijzondere conditie, waarin de Vlaamsche kunstenaar Felix Timmermans zich op het oogenblik van zijn inspiratie bevond. In deze voorwaarden kon — en kon steeds — dit wezen slechts fragmentair en eenzijdig belicht zijn. Pallieter kan beschouwd worden als een uitdrukking van de geestdriftige « Lebensbejahung», die den Vlaming, ondanks oorlogsrampen en verdrukking, steeds als een eigen karaktertrek heeft bewaard. Maar ver daarboven uit, is het de uitdrukking van de vitale kracht, die de mensch slechts putten kan in de eeuwige bronnen, die liggen aan den oorsprong van zijn bestaan, in Gods vrije en heerlijke natuur. Zeer terecht schreef dan ook Willem van Loon in zijn inleiding tot de Engelsche vertaling : « This book is bound to neither time nor place ».

    Pallieter is geen mensch van vleesch en bloed, maar de schepping van een romantische fantasie. Wanneer men zijn menschelijkheidswaarde wil onderzoeken en over zijn zedelijkheidswaarde uitspraak doen moet daarmede rekening gehouden worden.

    Welke zijn de menschelijke eigenschappen van Pallieter? Op het eerste zicht lijkt hij een genieter, die niet uit de aardsche sfeer der zinnen vermag op te stijgen. Gewoonlijk stelt hij zich inderdaad zeer luidruchtig en uitbundig aan. Op die momenten is hij de belichaming van het hartstochtelijk verlangen naar het leven, dat Timmermans zoo vaak met Brabantsche uitbundigheid uitdrukte. Maar dit is slechts een deel van Timmermans' wezen, zoals dit ook slechts een deel, zij het dan ook een essentieel deel, van Pallieter's wezen is. Pallieter is de mensch die Timmermans zich in dien tijd voorstelde te willen zijn, maar hij verraadt ook het diepere wezen van zijn schepper, want Timmermans was in den grond een stil, een passief en een contemplatief mensch, met een diep innerlijk leven. De toon die uit de sfeer der innerlijkheid opklinkt en die de aandoening der ziel in haar intuïtief contact met de « kern der dingen » moet verklanken, is zoo stil dat hij dikwijls overstemd wordt door den jubeltoon, waarmee Pallieter de kleurige heerlijkheid van de zintuigelijke uiterlijkheden bezingt.


    Tegenover zinnen, waarin zijn sterk-dynamische beleving van de natuur tot uiting komt, zoals b.v. wanneer hij het heeft over de zon : « ... .ze zou de boomen en de planten van geweld doen spreken en klappen, de bloemen doen breken van reuken, de bosschen doen .denderen van 't danig vogelengefluit en hemzelf, Pallieter, een voet grooter doen worden » komen er zinnen voor als de volgende : « De stilte was heilig ». Onmiddellijk op de Bruegelsche beschrijving van het feest bij de boerenkermis, volgt : « En hij was vol van het verlangen dat Marieke bij hem zou zijn, zoo heel stil, hand in hand, lijk twee brave kinderen. Er was iets in hem dat hij niet bepalen kon, maar hij liet het rusten, want het was zoet voor de ziel, als voor een warmen mond een koele kers. En aan een plasje waarin de maan stond, haalde hij de mondharmonica uit den zak, en zuchtte en zoog er zulke zachte zilverklanken uit, dat het leek of 't .de maneschijn was die zong ». Telkens weer komt Pallieter onder den indruk van de stilte : « Pallieter was stil... », « Pallieter ging op zijn teenen, bleef luisteren naar de stilte en ging de kerk binnen », « Zij wandelden arm in arm, en zwegen geroerd door den stillen avondstond», «De oneindige stilte suisde en 't was alsof men de manestralen schijnen hoorde ». Zelfs den avond voor zijn huwelijk wordt zijn gemoedsrust niet gestoord door zinnelijke beelden : « En toch dacht Pallieter er niet aan, deze avond was zoo zoet en stil, zoo overweldigend van innerlijken vrede, dat hij zich kalm voelde en zuiver lijk een heilige ».

    Deze voorbeelden toonen aan dat Pallieter naast oogenblikken van luidruchtige uitbundigheid ook momenten doormaakt van stille, droomerige innigheid. Dit wijst op de dualiteit tusschen de twee polen die Timmermans « zinnelijkheid en mystiek » heeft genoemd. Er is echter geen scherpe tegenstelling tusschen die twee elementen bij hem. Wel ontbreekt in Pallieter nog de rustige harmonie tusschen beide maar deze onevenwichtigheid is hier ook volkomen natuurlijk, gezien het stadium in den ontwikkelingsgang van Timmermans, waaruit de Pallieter-figuur is gegroeid.

    Er is een sterke dynamische kracht in « Pallieter » en toch ook iets rustigs. Het dynamisme komt tot uiting in de natuurbeleving, die zoo intens is, dat ze losbreekt in wilde synaesthesieën. « Hij moest de geweldige klanken rood betasten en bestreelen... ».


    Maar anderzijds ligt een opvallende rust vooral in het bewegingsrhythme. Timmermans was een pycnisch gebouwd menschentype met cyclothym temperament en zijn meest spontane en natuurlijke beweging was een rustige, een bedaarde, een «wandelende» beweging. Steeds sprak hij op denzelfden rustigen toon; hij was nooit zenuwachtig en kende geen gejaagdheid; hij hield van wandelen en van de rust in den huiskring bij den damp van een gezellige pijp. En zie, in Pallieter spreekt hij van de reuken die « wandelen », van de « zoetwandelende oosterwind », van de « wandelende » zonneschijn, liet hij Pallieter een koe « een wandelende herberg » noemen spreekt hij van de vlinders als van de « wandelende bloemen van de lucht» van regengordijnen die gietend over het land « wandelden », van een « adem », die over de aren kwam « gewandeld », « hij zag zijn blauwe pijpesmoor door den regen wandelen », en «herfstdraden wandelden door de lucht», ook de « worstwolken » « wandelden » over de aarde en tenslotte « wandelde » « over het nachtelijke land » « de galm van de heerlijkste muziek der aarde ».

    Hieruit blijkt dus dat Pallieter na elke uitbarsting van uitbundigheid weer overgaat in een rustige beweging. Zoo vindt men ook voor elke oppervlakkige genieting een tegenwicht in de diepste innerlijkheid van Pallieter' s wezen. Op dezelfde manier zou kunnen worden bewezen dat zijn visie op de natuur ook niet-zintuigelijke elementen bevat, dat zijn levensphilosofie niet zuiver materialistisch-epicuristisch is, zooals wel eens werd beweerd, en dat zijn opvatting over God niet heidensch-pantheïtisch is. Bij het zien van de natuur was Pallieter immers « aangedaan tot in het klokhuis van zijn ziel». En Pallieter zegt ook zoals Sint-Franciscus : « Gelooft zij God om de peren en om de appels ». Het zoogenaamd pantheïsme van Pallieter is geen filosofisch, maar eerder een aesthetisch pantheïsme. Pallieter is geen heiden, maar een christen, die in het geschapene den Schepper looft. En zoals Pallieter van de natuur hield, zoo hield hij ook van zijn Marieke, met een natuurlijke liefde. Deze liefde is ook zuiver, zij kan innig zijn : « En hij was vol verlangen dat Marieke bij hem zou zijn, zoo heel stil, hand in hand, lijk twee brave kinderen.»

    «Pallieter» was een nieuw geluid in onze letterkunde. Dit boek zal om zijn oorspronkelijkheid, zijn frissche natuurlijkheid, zijn levensdynamisme en rijke taalpracht in onze letterkunde en ook in de wereldletterkunde een benijdenswaardige plaats blijven bekleeden.


    Enkele dagen nadat Felix Timmermans zijn « Pallieter » voltooid had, brak de oorlog uit. Het grootste gedeelte van het land werd door den vijand bezet; in den uithoek van West-Vlaanderen ging de strijd verder. Over het bezette gebied kwam ellende en hongersnood. Tijdens den oorlog, den 12den Juni 1915, verloor Felix Timmermans zijn goede moeder. Elk verlies brengt ook een winst. De smart om het verlies verinnigt en verpuurt het gemoed, ze loutert de ziel. Felix Timmermans woonde toen « op het Karthuizers » met zijn jonge vrouw, Marieke Janssens, die den 23sten Juli 1892 te Lier werd geboren en die hij den 12den October 1912 had gehuwd. Hij hield daar een klein snoepwinkeltje. De verordeningen van de bezettende overheid verplichtten de Lierenaars de avonden in den huiskring door te brengen. Aan uitbundig plezier viel niet meer te denken. Min of meer onbewust begonnen de menschen echter te genieten van de stille gezellige rust van den huiskring. Er werd gelezen en verteld. Er werd ook veel gebeden. In die stille avonduren, als ieder in eigen zwijgzaamheid was verzonken, bad Timmermans' schoonmoeder, naar oud Vlaamsch gebruik, het rozenhoedje voor. Vóór elken weesgegroet bad ze een korten zin als deze : « Maria huppelde over de bergen naar hare nicht Elisabeth», « De drie koningen zagen de ster .en knielden neder ter aarde », enz. Deze simpele woorden wekten voorstellingen op. En de •herinneringen van vroeger werden weer levendig in Timmermans' verbeelding. De vertellingen van zijn vader, de schilderijen van Bruegel en oude liederen kwamen in hem weer boven. « En 't gebeurde in ons land » schreef hij later in « Uit mijn Rommelkas », «Ik kon niet anders, al was ik er mij duidelijk van bewust dat het zoo niet gebeurd was.... Ik verlangde het in ons land gebeurd te zien, alleen uit liefde voor mijn land ». Zoo ontstond « Het Kindeken Jezus in Vlaanderen ».


    Evenals « Pallieter » is « Het Kindeken Jezus in Vlaanderen » een vrucht die zeer natuurlijk gegroeid en gerijpt is. Wanneer men het temperament van Felix Timmermans kent, zijn gemoedsgesteltenis onder den invloed van de tijdsomstandigheden, de natuurlijke gerichtheid van zijn verbeelding en daarenboven zijn romantische levenshouding in overweging neemt, waarvan een der kenmerken is, dat zij zich met een zachtgekoesterd heimwee bij voorkeur vermeit in de vergeten schoonheid van dingen uit een verleden en daardoor aanknoopt bij den eenvoud der middeleeuwers en ,de naïeveteit der primitieven, dan moet men wel geloof hechten aan die woorden van den echten kunstenaar, die eigenlijk nooit ophoudt kind te zijn : «Ik kon niet anders». Het boek verscheen in 1917 met de volgende opdracht : «In de kader en de landschappen van ons schoon en goed Vlaanderen, heb ik mij het Goddelijke verhaal van het Kindeken Jezus, zijne zoete moeder en zijn goeden voedstervader verbeeld, en met wat letterkunde in groot genoegen omcierd. En vol van grooten eerbied draag ik deze tafereelkens aan Maria Viola van Holland op ».

    In al haar eenvoud is deze opdracht pretentieloos en duidelijk. Zij omlijnt nauwkeurig het terrein, waarvan de critiek de grenzen niet zal mogen overschrijden. Zij ontneemt den criticus het recht opmerkingen te maken over den bouw, vermits Timmermans geen roman heeft willen schrijven, maar slechts «tafereelkens » « met wat letterkunde » heeft willen «omcieren», dat wil zeggen : een picturale visie in woorden omzetten. Zijn opzet is dus beperkt : miniatuurwerk. De uitwerking zal er des te fijner moeten om zijn, tot in de kleinste details. Grootschheid van visie zullen wij missen, maar atmosfeer zal door precies detailwerk moeten gesuggereerd worden. Binnen deze grenzen alleen zal critiek steekhoudend zijn.


    Er dient te worden opgemerkt, dat de verschillende personages, die in het werk optreden allen kleurig geteekend zijn wat hun uiterlijk betreft, maar psychologisch niet uitgediept; de psychologische verantwoording van hun gevoelens, houdingen en daden blijft in gebreke. De herders, de bedelaars en de eenvoudigen zijn fijn getypeerd, maar de figuren van Herodes' hofhouding komen wel eenigszins caricaturaal voor. Hier deed Timmermans aan een te groffe wit-zwart-techniek. Pater Molkenboer heeft inzonderheid op tekortkomingen in de psychologie van Maria gewezen, maar op te merken valt dat hij zich op historisch standpunt plaatst. Dit is ook zijn recht, maar wij moeten de karakters aanvaarden zoals Timmermans ze ons voorstelt, of deze nu met de Bijbelsche karakters overeenstemmen of niet, en van zuiver psychologisch standpunt uit critiek uitoefenen. Ook zoo beschouwd dient men toe te geven dat de auteur verzuimd heeft diep door te dringen tot het psyche van Maria. Karakterontleding was immers nooit de sterkste zijde van Timmermans' talent. De waarde van dit boek ligt echter in de innige atmosfeer, de prachtige natuurbeschrijvingen, de rijke plastiek en de beeldenpracht van de taal. Door den ongeëvenaarden rijkdom van zijn beeldend vermogen is Timmermans in zijn opzet geslaagd het leven van de Heilige Familie, dat hij met een vrome Vlaamsche ziel en een Vlaamsche zinnelijke verbeelding heeft aangevoeld, met dichterlijkheid te « omcieren ».


    In Augustus 1917 begon Felix Timmermans aan een nieuw verhaal, «De Zeer Schoone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen,», dat in September van hetzelfde jaar voltooid was en in 1918 van de pers kwam. Om de fijne psychologie, de innige atmosfeer en den suggestieven stijl, is het een der zuiverste verhalen die Timmermans heeft geschreven.

    De teerheid van Symforosa's gevoelens wordt door den schrijver zeer fijn aangevoeld en ook weergegeven, zonder dat die gevoelens meer dan noodig worden uitgerafeld. Wat in de meeste karakters voorkomt die Timmermans heeft uitgebeeld, vindt men ook in Symforosa, nl. een innerlijke tegenstrijdigheid tusschen de ziel, die naar geestelijke volmaaktheid streeft, en het hart, dat zich niet van het stoffelijke vermag los te rukken. Zoo ontstaat er telkens strijd tusschen wil en wensch. Steeds stelt Timmermans ,de zwakheid van den mensch in het licht. Wanneer hij deze weet te overwinnen, is dit gewoonlijk te danken aan de tusschenkomst van het bovennatuurlijke in den natuurlijken levensloop. De goddelijke Voorzienigheid leidt ons, zij kent en kiest onze wegen. Dit is ook het hoofdmotief van « De Familie Hernat». In Symforosa wordt de zinnelijke liefde door de innerlijke verzaking tenslotte gelouterd tot zuiver geestelijke caritas.


    In 1922 werd Felix Timmermans met den Staatsprijs voor Vlaamsche Letterkunde voor de periode 1918-1921 vereerd om zijn « Het Kindeken Jezus in Vlaanderen » en « De Zeer Schoone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen ». Ondertusschen was « Boudewijn » van de pers gekomen (7) onder het motto : «'t Geen da' ge peist is 't nie.» En wat heeft men dan zooal « gepeist» van dit aan den «Reynaert» verwante dierenepos!

     

    (7)«Boudewijn», waaraan Timmermans in 1917 begon te schrijven, verscheen tusschen November 1917 en October 1918 in « De Nieuwe Gids» .en pas in 1919 in boekvorm.

     

    Karel van den Oever zag er « het allegorische zinnebeeld van den Vlaamschen IJzer-soldaat» in, « die, nadat hij voor Koning, Koningin en volk den bandiet « Reineke Fuchs » naar « 't pierenland » gezonden heeft, op zijn bede voor vrijheid, bedreigd wordt, gevangen gezet en gepaaid met schoone woorden « ende muzycke ». Anderen zagen er een navolging in van den Reinaert, zonder diepzinnige of symbolische beteekenis.

    Men meende ook dat de schrijver .den strijd van de democratie tegen de aristocratie uitbeeldde, of, meer bepaald, den strijd van het Vlaamsche proletariaat tegen de verfranschte hoogere klassen.

    Het best kan « Boudewijn » evenals het middeleeuwsch epos « Reinaert de Vos » worden beschouwd als een satire met algemeen-menschelijke draagwijdte, waarin de auteur bepaalde wantoestanden aan de kaak wilde stellen, die karakteristiek waren voor zijn tijd maar die tevens gelden voor alle tijden, waardoor hij dan den lezer de gelegenheid laat naar eigen opvattingen het werk te interpreteren. Wat « Boudewijn » betreft, wijzen sommige teksten er duidelijk op dat het er hier wel degelijk ging om het Vlaamsche volk in zijn strijd tegen vreemde overheerschers, die het trachtten aan banden te leggen. Maar boven het beperkte geval stijgt het boekje uit tot een algemeen-menschelijke satire. Daaraan dankt het dan ook, evenals zijn middeleeuwschen voorganger, zijn waarde.


    Felix Timmermans heeft altijd veel gehouden van onze middeleeuwsche literatuur. Hij heeft dan ook « Karel en Elegast» en « De Vier Heemskinderen » op zeer persoonlijke manier in het modern Nederlandsch bewerkt. Deze bewerkingen verschenen respectievelijk in 1921 en 1922.

    In November 1918 was hij naar Holland uitgeweken. Daar begon hij aan een nieuw werk. Hij word er toe geïnspireerd door een oud portret dat hij in zijn rommelkast gevonden had. Jaren later hoorde hij op een nacht «een schoone mannestem » een lied vol heimwee zingen. De vrouw van het portret zou nu op dezen man verliefd worden. Nadat zij echter zou ontdekken dat hij gehuwd was, zou in haar een innerlijke strijd tusschen haar liefde en haar geweten beginnen. Aan dezen strijd zou ze tenondergaan. Zoo groeide « Anna-Marie » in Timmermans' verbeelding tot een roman. In Holland begon hij er aan te schrijven. Maar het werk wou niet vlotten. Pas toen hij in Maart 1920 naar zijn geboortestad kon weerkeeren vond hij daar de noodige atmosfeer om zijn werk te voltooien. Maar de tengere gestalte van de hoofdfiguur Anna-Marie werd als 't ware verdrongen door den lijvigen Mijnheer Pirroen, zodat het boek in 1921 als een zeer onevenwichtig werk van de pers kwam.

    Lodewijk van Deyssel schreef over dit boek : « Zoals Anna-Marie is, zoo moet een kunstwerk zijn. In een kunstwerk moet men voortdurend van alles genieten. Dat gebeurt hier ». Men zal het niet met hem eens zijn wanneer men de spontane scheppingskracht, waarmede Pallieter uit «levensvolheid » werd geboren, als meer echt aanvoelt dan de te kunstmatige dooreenmengeling van allerlei liefdesgeschiedenissen in « Anna-Marie ». Men mag de literaire kwaliteiten, welke onbetwistbaar in den vorm van het werk aanwezig zijn, niet over het hoofd zien, maar wat den inhoud aangaat moet men het beslist als . onevenwichtig en zelfs zeer zwak aanzien, omdat de karakterteekening te oppervlakkig is en omdat de romantische uitbeelding van het tragische liefdeleven van Anna-Marie overwoekerd wordt door het kleinburgerlijke onkruid van Pirroen's aardigheden die niet boven de anecdotiek uitstijgen, zodat het geheel als een volkomen onharmonisch kunstwerk dient beschouwd, al is het dan nog een charmant document op folkloristisch gebied.


    Een jaar na het verschijnen bewerkte hij het boek, in samenwerking met Eduard Veterman, tot een tooneelspel onder den titel «Mijnheer Pirroen » (1922). Hier bleek dat de Pirroen-figuur de hoofdfiguur uit den roman heelemaal naar den achtergrond had gedrongen. In Duitsche vertaling droeg zijn roman dan ook den titel « Die Delphine », in het Tsjeeksch « Delfini» en in het Deensch « Delphinerne » naar de vrienden van Pirroen, die den kring «De Dolfijnen » hadden gesticht. Anna-Marie werd evenwel de hoofdfiguur in het libretto dat Felix Timmermans schreef voor de opera. « Anna-Marie », die door zijn Lierschen vriend Renaat Veremans werd gecomponeerd en in 1938 voor het eerst werd opgevoerd.


    In 1922 verscheen ook « Uit mijn rommelkas. Rond het ontstaan van « Pallieter » en «Het Kindeken Jezus in Vlaanderen », een merkwaardig boekje, waarin de auteur over zijn jeugd en het ontstaan van zijn werken enkele belangrijke bijzonderheden bekend maakte, waarover hij reeds herhaalde malen in lezingen over zijn werk, in Vlaanderen en Holland, had gesproken.

    In 1923 zond de auteur de fijne novelle « Driekoningentryptiek » in het licht. Men moet weer teruggaan naar de vertelsels van vader Timmermans om den oorsprong van dit werkje te vinden, een pareltje van vertelkunst, een juweel van innige stemmingskunst, waarin werkelijkheid, fantasie en mysterie tot een zuiver dichterlijk verhaal zijn geweven. Hij verhaalt hoe Pitjevogel, Suskewiet en Schrobberbeek het wonder van Christus' geboorte ondergaan. Zoals hij het wonder hier voorstelt kan het bovennatuurlijk zijn, maar de mogelijkheid blijft bestaan dat het een zinsbedrog is, want het wonderbaar gebeuren hangt nauw samen met den psychologischen toestand waarin de zwervers op het oogenblik van het wonder zijn. Het is geen toeval dat het zich juist onder die vormen aan hen voordoet, waarop ze door de onder elkaar vertelde legende, psychologisch waren voorbereid. Nochtans kan men ook, van een « mystiek » standpunt uit, een tegenovergestelde verklaring aanvaarden : dan zou het wonder reeds op die mannen hebben ingewerkt vooraleer de feiten zelf zich als wonderbare gebeurtenissen aan hen voordeden. Vandaar dat ze het wonder reeds voorvoelden, dat de feiten zich reeds ontwikkelden in hun onderbewustzijn en dat zij eerst het wonder in hun verbeelding beleefden en het elkaar mededeelden onder den vorm van legenden en vertellingen vooraleer het in werkelijkheid gebeurde. Deze laatste hypothese is de meest waarschijnlijke, vermits Timmermans zelf zei dat die mannen « een mystieke kiem » in zich hadden.

    In 1924 verscheen « De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt ». Het was een poging tot synthese, waarin drie problemen werden opgelost :

    1° het probleem van het geloof,

    2° dit van zinnelijkheid en mystiek

    3° dit van liefde en geweten.

    De geloofstwijfel, die Timmermans zelf tijdens zijn theosophische periode gekweld had, wordt hier uitgebeeld in Isidoor.

    Zinnelijkheid en mystiek, de twee polen waarrond heel het werk van Timmermans draait, zijn hier tot harmonie gekomen in de figuur van den pastoor uit den « bloeyenden Wijngaerdt ».

    Het laatste probleem, de verhouding tusschen liefde en geweten, dat onopgelost bleef in Anna-Marie, die capituleerde, krijgt hier een oplossing door het offer van Leontientje.


    Terwijl Timmermans in zijn vorige werken aan de weliswaar mooie oppervlakte der dingen bleef hangen, zonder te trachten tot de diepere kern van menschen en dingen door te dringen, poogt hij in dit boek het zieleleven van den mensch te ontleden. Hoewel de hoofdpersonen niet onderling in conflict komen, oefenen zij op elkaar een sterken en meestal verborgen invloed uit, die uitsluitend hun zieleleven geldt. Hoewel de Pastoor minder rechtstreeks het verloop van het drama beïnvloedt dan Isidoor en Leontientje, is de keuze van den titel toch volkomen gerechtvaardigd, want de pastoor is de centrale figuur van het boek. Immers, steeds volgens de opvattingen van Maeterlinck, moet de hoofdpersoon van een drama niet acteeren, maar mag hij tegenover de gebeurtenissen passief staan, hij mag deze op hem laten inwerken of ze onmerkbaar beïnvloeden, zonder handelend op te treden. Dit is ook hier het geval; het drama, dat zich afspeelt tusschen Isidoor en Leontientje, heeft in zekeren zin slechts voor zoover belang als het een ommekeer teweegbrengt in de ziel van den Pastoor. Zijn zielegang wordt beschreven. Hij alleen komt tot een nieuw levensinzicht, want Isidoor en Leontientje blijven in den grond steeds aan zich zelf gelijk.

    In den Pastoor is echter de ommekeer volledig : hij is de hoofdfiguur.

    De pastoor is een vergeestelijkte Pallieter. Het zinnelijk genot, dat de natuur schenkt, wordt door vergeestelijkende beschouwing gelouterd tot een franciskaansche vreugde. Langs de zinnen klimt de pastoor tot het bovenzinnelijke leven op; zintuigelijk genieten en mystieke vreugde groeien samen tot eene schoone harmonie.


    Uit de verstarde zelfgenoegzaamheid van zijn kommerloos bestaan ontwaakt de pastoor, door het begrip van Leontientje's offer, tot het besef van zijn tekort : zijn « offerloosheid ». Het religieuze gevoel, dat in « Het Kindeken Jezus in Vlaanderen » eerder een aesthetisch motief was, omdat de klemtoon daar te veel lag op de letterkundige « omciering », is hier zuiverder, dieper en echter geworden.

    Minder spontaan en minder origineel dan Pallieter, maar meer levensecht en ook dieper, is «De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt » een zeer belangrijk boek in den ontwikkelingsgang van Felix Timmermans.

    Hetzelfde kan niet worden gezegd van « Het Keersken in den Lanteern», den novellenbundel welke in hetzelfde jaar verscheen. Hierop komen wij bij de bespreking van zijn anderen verhalenbundel, « Pijp en Toebak », later terug.

    In 1925 schreef Timmermans een fijn boekje over « Schoon Lier », waarin hij de schoonheid van zijn geboortestad bezong, en in hetzelfde jaar trok hij naar Italië om er het milieu te leeren kennen, waarin Sint-Franciscus leefde. De reisbeschrijving « Naar waar de appelsienen groeien », die hij in 1926 in het licht zond, was de vrucht van zijn bezoek aan het verrukkelijke land, waarvan hij de schilder- en beeldhouwwerken zoo zeer bewonderde. Alleen om zijn indrukken over deze laatste is dit werkje reeds zeer lezenswaardig.


    Vooraleer Timmermans dan « De Harp van Sint-Franciscus » zou laten verschijnen, gaf hij zijn geromanceerde biografie over Pieter Bruegel uit, onder den titel : « Pieter Brueghel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken ». Dit boek verscheen in 1928. Bruegel's stempel lag reeds op het werk dat Timmermans vroeger publiceerde. Wat Van Mander in zijn « Schilderboeck » over Bruegel zei, zou ook van hem kunnen gezegd geweest zijn : « Hij was een zeer stil en geschikt man, niet veel van woorden, maar toch vermakelijk in gezelschap.» Een zekere wezensverwantschap tusschen beide Vlamingen valt niet te ontkennen, al heeft men den indruk dat hun geesteshouding ook sterk verschilt o. m. waar Timmermans steeds een «bejahende» houding tegenover het leven aannam, terwijl Bruegel den indnik gaf er «verneinend» tegenover te staan,

    Hoe zag Felix Timmermans Bruegel? Wij hebben er reeds op gewezen dat hij zich in zijn jeugd tot de fantasiewereld, die de meester in zijn doeken openbaarde, aangetrokken voelde, omdat hij er de vertellingen van zijn vader in weerspiegeld zag.

    Zijn natuurvisie, zoals die bvb. in de sneeuwlandschappen van « Pallieter » en « Het Kindeken Jezus in Vlaanderen » tot uitdrukking kwam, wees reeds op verwantschap met en invloed van Bruegel's visie op menschen en dingen. En zoals Bruegel na zijn reis naar Italië in het schilderij « De Val van Icarus » het uitzicht op Messina naar den achtergrond drong en een Vlaamschen boer op den voorgrond plaatste, zoo beeldde Timmermans Sint-Franciscus uit in een Assisi, waarrond Vlaamsche windmolens « kruisen sloegen ». Beider werk is gegroeid uit den Vlaamschen geboortegrond, waarin ze met hart en ziel vastgeworteld waren en waaruit ze het sap van hun scheppingskracht putten.

    16-03-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een overzicht door José De Ceulaer - juni 1947 (deel 3)

    Reeds in 1921 schreef Timmermans een artikel « Bij de Brueghelplaten » in «Ons Volk ontwaakt». Den 31sten Mei 1924 bracht hij op de Bruegelfeesten te Brussel zijn «Feestgroet aan Peter Bruegel» in naam van al zijn schilderijen, waarvan hij al de figuren liet defileeren voor Bruegel's graf, omdat zij allen in het Vlaamsche volk zijn blijven voortleven. Deze feestgroet verscheen hetzelfde jaar in boekvorm. Timmermans verdiepte zich meer en meer in de studie van den grooten Vlaamschen schilder. Hij las het werk van Max Friedländer en vond in diens werk de afbeelding van « Landstrasse bei einer Stadt», waarin Timmermans een zicht op Lier herkende. Deze hypothese verdedigde hij in een artikel in « Ons Volk ontwaakt» van 8/2/25 onder den titel « Pieter Brueghel te Lier ». Ook toen het kleine Noordbrabantsche dorpje Bruegel, op 9 October 1926, de 400ste verjaring van Bruegel's geboorte vierde sprak Timmermans een gesmaakte redevoering uit. Aan de hand van al deze teksten kan men nagaan hoe Felix Timmermans Bruegel begreep. Wat men er ook van moge .denken, Timmermans kende Bruegel door en door; hij zag in hem niet een drolligen, boertigen, viezen schilder, maar een rnensch, die het conflict tusschen licht en duisternis in dit leven als een diepe tragedie beleefde.


    Waar Prof. Muls Bruegel een « pessimistische levenshouding » toeschrijft, moet men het met hem eens zijn, al mag naast de donkere zijde van zijn werk ook de lichte zijde niet worden voorbijgezien, zelfs waar deze lichte zijde, die Bruegel in de natuur ontdekt, slechts dient om de tegenstelling met de donkere zijde van het leven der menschen scherper te doen uitkomen. Timmermans verklaarde dit contrast aldus : Bruegel geeft beelden die in den grond droevig zijn op een «plezante wijze» weer; zijn werken zijn « himmelhoch-jauchzend», omdat hij «zum Tode betrübt» was. In deze uitspraak, die de kern vormt van Timmermans' Bruegelbeschouwingen, is een grond van waarheid.

    Wat er ook van zij, de minachting waarmede Timmermans' roman over Bruegel door sommigen werd behandeld, kan slechts toegeschreven worden aan het feit dat hij in dit boek de Bruegelfiguur met een al te kleurige, smakelijke en « plezante » voorstelling omkleedde, zodat diens ware natuur, die hij nochtans kende, er in verloren liep, want de disharmonie tusschen zijn opvattingen over de Bruegelfiguur en zijn uitbeelding ervan in den Bruegel-roman valt niet te ontkennen.

    Ten onrechte heeft men Timmermans echter ook verweten dat hij Bruegel als een zwak mensch voorstelt. Deze voorstelling komt overeen met wat Van Mander schreef en wat ook onweerlegbaar blijkt uit zijn schilderijen, waarin de mensch steeds als de speelbal der natuur wordt voorgesteld en waarin wel strijd, tweespalt en verscheurdheid wordt weergegeven, maar nooit overwinning, zegepraal of triomf; zelfs niet in de «Neerstorting der verdoemde Engelen », waarop Prof. Muls eveneens wees.


    In verband hiermede : Felix Timmermans vertrouwde me eens toe dat hij in de figuur, welke voorkomt op de gekende Bruegelplaat die een schilder en een criticus voorstelt, en die algemeen als een zelfportret beschouwd wordt, geen portret van Bruegel zag, maar wel een portret van den mensch die Bruegel had willen zijn, zoals ook Pallieter de mensch was die Timmermans had willen zijn. Die figuur is immers een krachtige persoonlijkheid, een durver, bewust van zijn kracht en zijn kunde; Bruegel was integendeel, volgens de opvatting van Timmermans, zwak en angstig. Die figuur heeft Timmermans ,dan in zijn boek gebracht als Jan Nagel, dien hij als een geweldigen, een enthousiasten en zelfzekeren man laat optreden, terwijl hij Bruegel als een voorzichtig, aarzelend en schuchter mensch voorstelt.

    De roman over Pieter Bruegel is als kunstschepping geen vooruitgang, want al staat Timmermans hier dichter bij de werkelijkheid dan in Pallieter, toch is dit laatste werk spontaner, echter en zuiverder.


    Nadat Timmermans in 1926 « Het Hovenierken Gods », dat slechts in luxe-editie verscheen, had geschreven, kwam hij in 1932 klaar met zijn meer uitvoerig werk over den heilige van Assisi, dat onder den titel « De Harp van Sint-Franciscus» van de pers kwam.

    Het lag geheel in de lijn van Timmermans' ontwikkelingsgang dat hij eens een werk over dien heiligen Zanger Gods zou maken. Kwam hij niet reeds in « De(n) Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt» van de zinnelijke Pallieteriaansche visie tot de mystiek-F'ranciscaansche natuurbeschouwing, die, van den schoonen schijn der dingen uit, doordringt tot hun wezen, symbool en afstraling van de goddelijke Schoonheid? Had zijn grootvader, die lid was van de Derde-orde, hem niet in zijn prilste jeugd over, den heilige verteld, en was hij later in de Begijnhofkerk niet getroffen geweest door het schilderij, waar op Franciscus afgebeeld staat terwijl hij predikt voor de vogels, en in de Sint-Gummaruskerk door de twee paneelen, die aan Rubens worden toegeschreven? Was ook zijn vriend Raymond de la Haye geen vereerder van dien heiligen dichter? Had hij dan later niet de werken van Sabatier en Joergensen gelezen? Zoo werd Timmermans van langs om meer tot Sint-Franciscus aangetrokken. Zeer ernstig legde hij zich toe op de bronnenstudie, die aan zijn roman een historischen grondslag zouden geven. Waar hij in 1926 nog, Sint-Franciscus « meer een heilige van genade dan van wil» noemde in « Het Hovenierken Gods», legt hij in zijn roman den nadruk op den innerlijken strijd van Franciscus tegen de machten van het kwaad, de tegenwerking van buiten uit en de innerlijke moedeloosheid. In dezen strijd overwint zijn wil, natuurlijk met hulp van de genade.

    Zoals hij in zijn nawoord schreef, heeft Timmermans het leven van den heilige zoo eenvoudig mogelijk verteld zoals hij het zich voorstelde, nadat hij « de boeken gelezen had, die de geleerden over zijn schoon leven hebben geschreven ». Franciscus werd door Timmermans voorgesteld als een mensch met een geweldig temperament en een romantische levenshouding. Van troubadour der wereldsche « minne » wordt hij de minnezanger Gods. Hij was een dichter bij Gods genade. Timmermans heeft zich werkelijk diep ingeleefd in den heiligen dichter Franciscus; hij heeft hem begrepen in zijn kinderlijke blijdschap om de schoonheid der dingen, in zijn romantische geneigdheid, in zijn temperamentvolheid en ook in zijn heiligheid, die niet plots over hem werd uitgegoten, maar die hij al vechtend moest veroveren, tenslotte ook in zijn mystischen drang naar God, tot in den heiligen waanzin zijner Godsliefde. De andere karakters zijn minder goed geteekend. De critiek op den bouw van het werk wordt weer ontwapend door het nawoord van den auteur, die weer eens heel bescheiden zegt dat hij slechts « verbeeldingskens » schenkt, zodat men niet meer kan opwerpen dat deze beelden uit het leven van Franciscus te los van elkaar staan opdat men zou kunnen spreken van een goedgebouwden roman. De waarde van het boek ligt andermaal in de atmosfeer. Over heel het boek ligt een romantische atmosfeer, ontstaan uit de enthousiaste gevoelsverhouding tusschen een romantischen auteur en een romantischen heilige, die tevens dichter was. Timmermans gaf geen nuchtere karakterontleding van den heilige, maar beeldde diens gemoedsverhouding met de hem omringende menschen en dingen op lyrisch-atmosferische wijze uit. Franciscus was evenals Timmermans zelf een groot bewonderaar van de natuur. Vandaar de fijne beschrijvingen van verschillende stemmingen, meestal in verband met het leven in de natuur, nu eens met een uitbundige lyrische uitstorting, dan weer met een innige mystieke ontroering.

    De versobering in den stijl van dit boek kondigt reeds den « Boerenpsalm » aan. Al spraken sommige Hollanders van profanatie en ergerden deze protestanten zich over de « Roomsche gemeenzaamheid met het heilige », toch kan men slechts worden ontroerd door de authenticiteit van het diep religieus gevoel dat in dit werk tot uitdrukking komt. Reeds daarom alleen is de klank van deze « Harp », hoewel hij noch de rijkste, noch de innigste, noch de volste was in de symphonie van Timmermans' werken, het beluisteren overwaard.


    In 1953 gaf Timmermans een novellenbundel uit, getiteld « Pijp en Toebak» en in 1943 het verhaal « Bij de Krabbekoker ». Die twee boeken behooren met « Het Keersken in den Lanteern » tot de folkloristisch-getinte verhalen van den auteur.

    In welken geest zijn deze verhalen geschreven? Zijn zij uitingen van een kleinburgerlijken geest, die zich in anecdoten vermeit of zijn ze geschreven door iemand die den spot drijft met de kleinburgerlijkheid, zodat ze tot het satirisch genre zouden behooren ? De waarheid ligt in het midden. Slechts hier en daar is de auteur satirisch; in zijn goedmoedigheid is hij evenwel nergens bijtend. Zijn ironie wordt steeds verzacht door een weemoedigen toon. En nochtans zijn deze verhalen met veel genoegen verteld. Ze gaan bijna alle uit van feiten waaraan Timmermans veel genoegen beleefde, omdat hij ze « curieus » vond. Soms kon hij, uren en uren, dergelijke anecdoten vertellen, en steeds eindigde hij met de woorden : «Toch curieus, hé! » (In « Bij de Krabbekoker » kan men tweemaal uitdrukkelijk lezen : « Het leven is toch curieus »).

    Timmermans bleef echter niet bij de anecdote om de eigenaardigheid van het geval, maar hij zag er een wonderen trek in, die deel uitmaakte van het wonderbare complex, dat de mensch is. Hij vond den mensch-in-het-algemeen « curieus » en in elke anecdote zag hij een nieuw aspect daarvan geopenbaard.


    De verscheidene locale gebeurtenissen, die hem troffen, heeft hij in zijn fantasie dooreengemengeld en ze dan verwerkt tot verhalen, die deels op werkelijkheid en deels op fantasie berusten. Zijn verhalen waren satirisch, humoristisch, sentimenteel, melancholisch of ze waren een mengeling van deze verschillende geestes- en gemoedstoestanden saam. Zijn humor berust op een tragischen ondergrond. Hij gaat terug op verborgen weemoed. Nooit dreef Timmermans den spot met den volksmensch; hij kende hem en begreep hem; hij aanvaardde hem, zoals hij is, met zijn hoedanigheden en gebreken, met zijn groote gevoeligheid, die hij onhandig tracht te verbergen achter grootsprakerige ruwheid, maar die hem in zijn diepste momenten overweldigt, zodat hij volkomen hulpeloos voorkomt met zijn menschelijke zwakheid en zijn ingeboren angst voor hoogere machten, die hij vruchteloos tracht te overbluffen, omdat hij er volkomen machteloos tegenover staat. Uit het weergeven van dien tragischen strijd, welke niettemin komische aspecten biedt, ontstond zijn humor. Deze wordt enkel satirisch, wanneer hij het heeft over burgers, die buiten den volksgeest staan of er van vervreemd zijn.


    De verhalen van Timmermans zijn ongelijk van waarde, maar verhalen als « Het Masker », «Het Verbeternishuis », « O. L. Vrouw der Visschen » en andere behooren tot de beste in dit genre. « Bij de Krabbekoker » vind ik het zwakste werk van Felix Timmermans, al hebben sommige passages een zekere charme. De critiek was niet malsch voor dit laatste werk. Maar het antwoord bleef niet lang uit. Dit antwoord was het meesterwerk : « Boerenpsalm », dat in 1955 verscheen. Boerenpsalm is het werk der gerijpte levenswijsheid. Bij het verschijnen van dit boek schreef Timmermans : « Boerenpsalm is een werk, dat ik reeds vele jaren in mij meedraag. Ik bewonder den boer, ik vereer hem, al zou ik er zelf geen willen zijn. Ik heb het werk geschreven zoals ik al mijn ander werk geschreven heb, omdat ik het niet laten kan en omdat ik het gaarne doe. Uit dwang en uit lust. Een ding weet ik goed, zoo'n werk zou ik twintig jaar geleden niet kunnen schrijven hebben. Daar is eerst leven, en verwisseling van licht en donker voor noodig. Als men zoo naar de vijftig gaat... »


    In Wortel beeldt Timmermans den boer uit in de harde werkelijkheid van zijn dagelijksch bestaan, dat telkens nieuwe moeilijkheden en nieuwe miseries meebrengt, maar waarover tenslotte toch de telkens hernieuwde en gelouterde dankbare vreugde zegeviert. Bezong Timmermans in Pallieter de vreugde om de vreugde, dan getuigt hij in Boerenpsalm voor de vreugde-ondanks-het-leed.

    Men heeft de opwerping gemaakt dat boer Wortel een romantische boer was, die een idyllisch bestaan kende; men heeft hem een heidenschen boer genoemd ( - aldus Toussaint van Boelaere -.) en men heeft ook gezegd dat onze boeren zoo niet zijn. Wie zoo iets heeft beweerd kent Timmermans niet of heeft het boek slechts oppervlakkig gelezen. Een boer zegt niet alles wat Timmermans Wortel in den mond legt. Akkoord. Maar Timmermans heeft zijn boer alles in den mond gelegd wat hij onuitgesproken in zich droeg. Wat in het onderbewustzijn van den boer leeft en wat bij den boer zelfs geen bewustzijnsinhoud wordt, zodat hij het ook niet kan uitspreken, heeft de scheppende kracht van Timmermans' verbeelding den boer in den mond gelegd. Kon die boer dan iemand anders zijn dan een romantische boer met een poëtische visie? Is het werk daarom minder echt? Is Wortel daarom geen echte boer?

    « Boerenpsalm » is het meesterwerk van den gerijpten Timmermans zoals « Pallieter » het meesterwerk van den jeugdigen Timmermans was. « Boerenpsalm » was zijn eerste roman in den echten zin van het woord, omdat hij het leven hier in zijn geheel wist te omvatten in zijn tragiek en ook in zijn vreugde om het uit te beelden in een volkomen rijp en evenwichtig kunstwerk. Dit leven wist hij te bezingen in een versoberde maar zeer zuivere taal, raak en direct; met zeer eenvoudige middelen wist hij een hooge lyrische vlucht te bereiken, terwijl hij toch stevig in de werkelijkheid geworteld bleef. Boerenpsalm is en blijft een werk dat in alle opzichten met het beste proza uit onze Vlaamsche letterkunde mag vergeleken worden.


    De grondtoon van zijn volgend boekje « Ik zag Cecilia komen », dat in 1938 het licht zag, is de wellustig gekoesterde weemoed, waarmede de hoofdpersoon van het boek zich overgeeft aan de tragiek van het leven. De weemoedig verworven levenswijsheid, die de ondergrond vormt van dit verhaal, zoo doorvoeld, wordt met uiterste verfijning doorvoelbaar gemaakt in een taal die met innige poëzie is doorweven. Door het lyrisme, waarmede deze tragische idylle wordt uitgebeeld, staat dit prozaverhaal zeer dicht bij de poëzie, al zijn enkele beelden en vergelijkingen wel een beetje geforceerd.

    In « Minneke Poes », dat in 1943 verscheen, vinden we dezelfde romantische atmosfeer van droomerige rust en vredige stilte weer. De waarde van .deze beide Kempische miniaturen ligt vooral in de taal van den schrijver, welke die van een dichter is : persoonlijk, frisch, oorspronkelijk, rijk en innig.


    Tusschen die twee werkjes verscheen «De Familie Hernat», in 1941.

    Deze roman is te onevenwichtig om geslaagd te kunnen heeten. Timmermans zelf gaf dit achteraf toe en hij zei me eens dat hij dit werk beschouwde als «een onvoltooide symphonie». Dit neemt niet weg dat er in het tweede der drie deelen brokken voorkomen welke tot zijn beste proza mogen gerekend worden. Er ligt een diepe levenswijsheid in het werk verscholen. De zwakheid van den mensch wordt er in belicht; wij worden, door God geleid en Hij alleen kent en kiest onze wegen door zijn alomvattende Voorzienigheid; dit beseffend, moeten wij het leven leeren aanvaarden. Ondanks alles is het leven waard geleefd te worden. Dit is de hoogste levenswijsheid.

    Zoals de oorspronkelijkheid van « Pallieter » door sommigen werd betwijfeld, gebeurde dit ook met « De Familie Hernat ». In het tijdschrift « Der Wächter », (8) wees een Nederlander, een zekere Josef Weijden op de verwantschap tusschen « Felix Timmermans und Adalbert Stifter » naar aanleiding van de overeenkomst tusschen « De Familie Hernat» en « Die Narrenburg », zonder nochtans Timmermans van plagiaat te beschuldigen.

     

    (8) 25 Jahrg. (1943), Heft. 4, p. 20-31

     

    Hierop antwoordde Felix Timmermans den schrijver per brief het volgende :

    « ik heb van Adalbert Stifter nooit iets gelezen (buiten de kleine novelle «Das Heidendorf », en heb ook nooit over het werk « Die Narrenburg» hooren spreken ». Hij wees er dan op dat er ongetwijfeld overeenkomst moest zijn omdat ze beiden « het leven in groote lijnen nagebootst » hadden. Timmermans legde hem verder uit, dat hij reeds in zijn jeugd van broederdrama's gehoord had, die veel indruk op hem gemaakt hadden, zodat hij reeds lang met het plan rondliep er een boek over te schrijven. Hij vond dit motief achteraf ook weer in «Roze Kate» en « Pelléas et Mélisande ». De stof voor zijn roman vond hij in Holland, tijdens zijn verblijf te Waalwijk (waar hij voordrachten hield) bij zijn vriend Jos Verwiel en kunstschilder Theo van Delft. Met hen bezocht hij twee oude kasteelen in den omtrek, nl. te Heeswijk en te Loon op Zand. In zijn verbeelding deed hij een kruising tusschen de bewoners van beide kasteelen tot stand komen. Zoo ontstond de « Familie Hernat ». Voor de andere deelen, namelijk het eerste en het derde, had hij een oude Liersche familie op het oog. Verder wijst Timmermans er op dat overeenkomsten noodzakelijk in elk « kasteelboek » moeten voorkomen. Josef Weijden had trouwens zelf op de mogelijkheid van « allgemein-romantische Einflüsse » gewezen, wat Timmermans dan ook onderstreept, terwijl hij zijn antwoord besluit met de hoop dat hij den heer Weijden heeft kunnen overtuigen, « want 't is juist het oorspronkelijke dat de schrijver ons biedt, dat hem kenmerkt. Daar is hij voor alles fier op.»

    In verband hiermede zond hij den recensent ook enkele documenten ter inzage. Wat de Liersche familie betreft, gaat het hier om de familie de Piza, die afstamde van Pedro Francisco de Piza, aan het einde der 17de eeuw op Majorca geboren. Een zijner afstammelingen werd gouverneur te Lier. Toen zijn twee zonen dood waren, bleef er slechts een neef over, die in 't Oostenrijksch leger was. In geldzaken was hij onervaren. Hij werd dan ook bedrogen door zijn « homme d'affaires » Hagelsteen (denk aan Adriaan Ruytenbroeckx uit het boek), die om de 14 dagen 50.000 fr. trok en er hem slechts 5.000 opzond. Zoo ging de Piza ten onder. Hij werd dagbladventer en straatkeerder te Brussel.


    Waar Weijden de overeenkomst aanstipte tusschen den «druppel zon» in het « bloed » van de Familie Hernat en den « Tropfen » waarover Stifter schreef, wijst Timmermans op een brief van Marie de Piza aan haar broeder François : « ...et je crois si vous aviez une goutte de sang noble dans vos veines, vous auriez... »

    Zoo zouden alle argumenten van Weijden kunnen ontzenuwd worden;. het is bvb. te gek een overeenkomst te zoeken tusschen het feit dat Arnold in « De Familie Hernat» zijn geliefde leert kennen « auf seiner Reise in Löwen », in een « Taveerne » en het feit dat Jodok in de «Narrenburg» zijn geliefde Chelion, een pariah, tijdens een reis in Indië vindt, waarbij Weijden opmerkt : « Beide finden also ihre Geliebte auf Reisen : in beiden Fällen ist es ein Weib aus den niedrigsten Volksschichten... ». Nu, als men een uitstap naar Leuven ook een reis wil heeten en ze vergelijken met een reis naar Indië, dan is alles mogelijk.

    Eén bewering wil ik toch nog weerleggen. Arnold liet volgens eigen plannen een Oostersch kasteel bouwen. In de « Narrenburg » gebeurt iets dergelijks : Jodok bouwt eveneens een Oostersch kasteel, wat zeer natuurlijk is, vermits zijn vrouw uit Indië afkomstig is. Waar haalde Timmermans dit, zal Weijden zich afgevraagd hebben. Bij Stifter? Niets van. Ik geef hier een uittreksel uit een brief van Jos Verwiel uit Waalwijk, die Timmermans inlichtte over de geschiedenis van de kasteelen van Heeswijck en Loon op Zand. Deze brief werd op 8 Juni 1925 geschreven : « ...alsmede de geschiedenis van den bewoner van het kasteel van Loon op Zand die naar Turkije reisde, Mahomedaan werd, niet minder dan twee vrouwen mee naar Holland kon nemen en daarom maar alleen terug kwam, hier als een Turk leefde, altijd een fez droeg, zijn paarden zonder hoefijzer bereed, een vrouw in de gevangenis trouwde. Later met deze vrouw zelf een kasteel begon te bouwen, zelf hiervoor de teekeningen maakte, zelf metselde, steenen sjouwde... » Zoo is voldoende aangetoond, dat Josef Weijden den bal leelijk missloeg, toen hij den invloed van Stifter's Narrenburg op « De Familie Hernat » meende te moeten bewijzen.

    De oorspronkelijkheid van Timmermans' werk staat boven allen twijfel.


    In 1943 publiceerde Timmermans nog in samenwerking met Dr. Karl Jacobs een tooneelbewerking van zijn Bruegel-roman, onder den titel « Pieter Brueghel ». Na « Mijnheer Pirroen » (1922), « En waar de Ster bleef stille staan » (1924), « Leontientje » (1926), « De Hemelsche Salomé » (1930), « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen » (1938) en «Het Filmspel van Smt-Franciscus» (1938) voltooide dit stuk het tooneelwerk van Felix Timmermans. Behalve « De Hemelsche Salomé » zijn z'n tooneelstukken bewerkingen van reeds in anderen vorm gepubliceerd werk. Timmermans schreef ze alleen of in samenwerking met Veterman, H. Caspeele en Dr. Karl Jacobs. Hierbij moet nog « Die sanfte Kehle » vernoemd, een komedie in samenwerking met Jacobs geschreven, die enkel in het Duitsch werd uitgegeven (in 1937), maar ook in het Nederlandsch werd opgevoerd onder den titel « De Zachte Keel ». Timmermans' tooneelwerk laat ik hier verder onbesproken, evenals zijn opstellen, gewijd aan drie Liersche kunstenaars nl. « Het Werk van Fred Bogaerts » (1929), « Oscar Van Rompay » (1943) en « lsidoor Opsomer » (1943). Tijdens zijn laatste jaren gaf de auteur ook enkele kinderboeken uit, welke in dit genre zeer waardevol mogen heeten. Zijn levensbeschrijving van « Adriaan Brouwer » gaat welhaast ter perse, alsook zijn dichtbundel « Adagio ».

    Aan zijn roman over Brouwer was hij in 1942 reeds bezig. Ook zijn Liersche vriend Ernest van der Hallen begon dan aan een werk over hetzelfde onderwerp. Zijn « Brouwer » kwam in 1943 van de pers. Die van Timmermans was in 1944 ter perse. De omstandigheden vertraagden echter de uitgave van het werk. En Timmermans die zeer moeilijk schreef en gewoonlijk elke bladzijde tot 10-maal toe herschreef, begon het heele werk nogmaals te herschrijven. Pas enkele dagen voor zijn dood kwam hij er mee klaar.


    Reeds lang leed Felix Timmermans aan een zware hartziekte. Den 6deAugustus 1944 kreeg hij een eerste crisis. Hij moest rusten. De minste beweging deed hem pijn. Er volgden nieuwe crisissen. Toch werkte hij nog en liep hij nog tot zijn laatsten dag met plannen voor nieuw werk in het hoofd. Hij verlangde naar de Lente. Dan zou hij weer zijn vrienden gaan bezoeken. Maar zijn hart was reeds te zeer ontheven aan den schijn der dingen en in de vroege morgenuren van den 24en Januari 1947 legde zijn Groote Vriend zijn hart voor eeuwig stil, nam Hij zijn schoone ziel mee naar het land, waar het eeuwige Lente is... en op een kouden Januari-dag trok door de stille en besneeuwde Liersche straten een stoet van enkele menschen, die begrepen dat dien dag een trouwe vriend, een goede, eenvoudige, oprechte, eerlijke en vreedzame mensch, en een onsterfelijke kunstenaar uit hun midden heenging, begeleid door het Largo van Händel, dat hij zoo gaarne hoorde, en het gebed van degenen die hem nooit zullen vergeten. Ik heb een goede, oude vriend bij zijn doodsbed in snikken zien uitbarsten en steeds maar herhalen : « Goeie Fee, goeie Fee », ik heb een universiteitsprofessor zijn zakdoek zien uit zijn tasch halen en ook eenvoudige Liersche menschen stil zien schreien, toen ze op den krans, die de kist bedekte, de simpele woorden lazen : « Van uw Marieke »... Afscheid nemen valt altijd zwaar. Dit voelde ook Felix Timmermans, maar toch zong hij in het aanschijn van den dood in « Adagio » :

     

    « Ik ben een snaar op Uwe harp,

    en wacht naar 't roeren van Uw vingren,

    om ook mijn klank doorheen 't gerank

    van Uwe symphonie te slingren. »

     

    Hij was immers tot een diep inzicht in de waarde der dingen gekomen.

    Hij kende de « ijdelheid der ijdelheden ». Zong hij niet dit schoone lied :

     

    « De kern van alle dingen

    is stil en eindeloos.

    Alleen de .dingen zingen.

    Ons lied is kort en broos.

     

    En donker zingt mijn bloed,

    van heimwee zwaar doorwogen.

    Ik zeil langs regenbogen

    Gods stilte te gemoet. »

     

    God is in ons en Hij is eeuwig.. Dit is de kernidee van zijn « Adagio », een bundel gedichten waarover een bovennatuurlijken glans ligt. Wanneer men zich dan tenslotte afvraagt of het werk van Timmermans zijn tijd zal overleven, dan kan men niet aarzelen die vraag bevestigend te beantwoorden. Timmermans, met werken als « Pallieter » en « Boerenpsalm », met figuren als Symforosa, Cecilia, Leontientje en Kruisduit en met zijn « Adagio », zal blijven zoolang er van een Nederlandsche letterkunde zal gesproken worden.

    Timmermans had iets van den primitieven middeleeuwer, den mysticus, den miniaturenschilder; hij had iets van Bruegel en iets van Rubens' zinnelijke uitbeeldingskracht. Hij was een dichter, die met de spontane verwondering en eenvoudige bewondering van een kind de dingen als voor het eerst zag en er zich over verheugde, zoowel om hun schoonen maar brozen schijn als om, dieper in hen, « de kern van alle dingen », waarin hij God weervond.

     

     

    (Overgenomen uit “Dietsche Warande en Belfort  -  Felix Timmermansnummer  -  juni 1947.)

     

    15-03-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Paaschtijd

    Paaschtijd

     

    Door Felix Timmermans.

     

    De Lente komt Vlaanderen ingedreven op het water van stroomen en |rivieren, die gezwollen zijn en helder, van den gesmolten sneeuw der bergen. Ze komen van de bergen uit het Zuiden waar de zon al heet wordt, en hunne wateren heeft doorschenen, en ze gieten en stuwen hun zondoorzoende waters de lage landen in, in beken, sloten, vijvers en plassen.

    En al dit vloeiend nat, dat ginder in 't Zuiden reeds de lente en de bloemen heeft gezien en geroken, murmelt de kikvorschen en het nieuwe gras wakker. En 't gras vertelt het aan de madeliefjes, die met bourgogne op hun wit kraagsken, verbaasd komen kijken. De waters tokkelen boterbloemen open, leggen sleutelbloemen, trekken het lisch als zwaardpunten uit den grond, en de goede, domme boomen zuigen, zuigen lijk olifantslurven met het sap de lente op, en duizend botten knallen open. De lente zit in het water, hij komt met het water, en vóór de zon schijn geeft, staan de perzikboomkens al in rooden bloei, en groeit de paaschpalm in de hoven.

    De lucht geniet van het water, klaar en open worden de einders, zonder smoor, en men ziet torens van verre steden. Er is zilver aan de horizonnen. Van achter de met molens geteekende verten komen de groote vluchten vogelen. En de kiekens leggen paternosters van witte eieren. Nieuwe geruchten en geuren loopen uit bosch en beemd. De tijd van geven is gekomen!

    En als de zon dan eindelijk eens komt zien verschiet ze er van, dat er al zooveel lente over Vlaanderen ligt getapijt.

    De boeren rekken zich, hun beenen zijn stram van 't zitten; de blijde tijd van werken en zorgen duwt de staldeuren open; de ploeg blinkt, en 't zaad regent in de aarde.

    Maar als Die van daarboven niet mee helpt, dan komt er niets van in huis. En als 't Palmenzondag is geweest, en Jezus zijn blijde intrede doet op de zon gezeten, gaan ze met hun gezin, op een dag tusschen Palmenzondag en Beloken Paschen, de gewijde palm langs de vier hoeken van hunne akkers planten. Op elken hoek krabben ze met de wijsvinger een kruisken in den grond en planten de palm er in.

    En laat nu de peryckelen des hemels te keer gaan lijk den duivel in een wijwatervat, het koren zal bloeien, het zaad zal kiemen en den vetten oogst zal hun verzadigen!

    En wie geen palm in zijn hofken heeft, koopt hem van de palmleurders. In elk huis, achter elk crucifixken, op elke kamer, in elke plaats wordt de palm gehecht tegen onweer en hemelsch vuur.

    ***

    En dan komt de Paaschweek vol purper verdriet. Jezus sterft. En al de kruizen, in kerken en kapellen worden met purper floers omhangen. En waar men vroeger in de kerk, nevens de schoone liturgie van die dagen, de Paaschspelen vertoonde, de Passieweg van Jezus, blijft er nu nog één levend beeld van over : de voetwassching op ,,Witten Donderdag".

    De twaalf oudste peekens uit het Godshuis, moeten de twaalf apostelen voorstellen; en met hunne hooge zijden buis op, en hun lange pitteleer aan, trekken ze naar de kerk.

    De pastoor-deken stelt Jezus voor, en de twaalf apostelen moeten gaan zitten op het koor, zes op een root. En zij doen hunne schoenen en kousen uit, en laten propere bloote voeten zien (die op voorhand al gewasschen zijn, gelukkiglijk) en de pastoor-Jezus wascht hunne voeten en zoent de voeten; en daarvoor krijgt elke apostel een wit brood en een zilveren frank. De kerken zijn ledig, ontdaan van alle versierselen; de altaars ontbloot, naakt; en 't geheel heeft een desolaat uitzicht, lijk een ledig huis waaruit men verhuist, en waar men de schapraaien heeft open gezet. En alle lichten zijn uitgedoofd.


      img150/1968/peekesmediumbi6.jpg

    De kleurige Heiligen in de loodramen staan er als een vergissing.

    De torens zwijgen en treuren, dezen morgen zijn alle klokken van alle torens, van heel de wereld, tijdens de priester de laatste keer de ,,Gloria" zong, naar Rome gevlogen.

    Was dat een uittocht!

    Op een gegeven uur begon de groote klok ,,Sint Gommer" het teeken te geven. Haar brommend drakengeluid wiegde eerst stil uit de galmgaten, maar allengs zwol en ronkte het feller, dat den ouden toren er van waggelde, en 't wierd zoo geweldig zoo zwaar dat heel de stad gonsde en er alle ruiten van ontroerden.

    En al de kleine klokken begonnen ook hunnen klank te geven; 't wierd een symphonie uit den torens; en al de andere torens, der andere parochies, der kloosters en kapellen, der gehuchten, vlekken, dorpen en van alle steden lieten hun klokken galmen, 't wierd een orkaan van klokkengelui heel Vlaanderen over, dat de lucht er trilde en de zee er naar luisterde; en met hun klanken rukten ze zich van hunne oude balken, sprongen hunne torens uit, en zwierden bevrijd in de ruimte lijk gevangen-gezeten vogelen.

    En ziet ze klimmen met duizenden lijk honderd zwaluwvluchten boven de witte wolken, en snel en zingend naar ‘t Zuiden wiegen, naar Rome!....

    De torens zwijgen, en waar de uren aan de menschen den tijd vertellen, of hen naar de diensten roept, is 't een schrale houten ratel, die zijn arm-menschen-geluid uit de torens knarst.

    De menschen bezoeken in groepen alle de kerken. Ze gaan van d' eene naar d' andere.

    Met Goeden Vrijdag ontneemt men zelfs de Lieve-vrouwen hun kindeken Jezus.

    Zij staan er nu in hun plechtige Spaansche purpere mantels, met een zwart vool over hun gelaat, verdrietig lijk kinderlooze weduwen.

    't Is de laatste groote vastendag, de veertigste dag.

    Er komt wat botermelksche pap en wat visch op de tafel. Zelfs de soldaten krijgen nu visch, den eenigen keer op 't jaar. Maar bij de bakkers ziet het geel en zwart, van de goe-vrijdagvlaaien. 't Zijn pruim-vlaaien zoo groot als mijn tafel, bruin-zwart in een rand van goud-gebakken brood. ‘t Zijn als schilden van vreemde volkeren, en op elke tafel komt er eene haren goeden geur en heerlijken smaak verspreiden. De lekkernijwinkels zijn opgestapeld met chocoladen en suikeren paasch-eieren, wiens buik gevuld met hartelijke smakelijkheden, doch zoo gemoderniseerd dat er eieren het hoofd van Chaplin en Clemenceau voorstellen.

    Maar bij de nederigen zitten de vaders hartgekookte kippeneieren te schilderen met allerhande inkten. Zij schilderen er gebrekkig, molens, paarden, boomen, Lieve Vrouwkens, kruisen en ventjes op, maar het kleurt dat het een lust is om te zien.

    De kinderen weten er niets van die zijn naar 't veld gaan boterbloemen plukken, en vertellen van de klokken van Rome, die morgen weerkomen en in de hofkens en tuinen een weelde eieren zullen laten vallen!

     

    ***

    't Is nu Paasch-Zaterdag. 's Morgens heeft de priester nieuw licht geketst, en 't wordt triomphantelijk de kerk binnen gedragen. Het nieuwe licht is gekomen. God is verrezen! En ook de Lente en de vruchtbaarheid! De kinderen worden door hun ouders gelast naar de wallen te gaan, vanwaar men de klokken kan zien weerkeeren.

    Zij staan er naar 't Zuiden te zien en zingen alreeds van :

    Bim-Boem Beire

    de klokken leggen eire

    Bim-Boem Beire

    de klokken leggen eire.


                                  img176/1465/klokkenoa4.jpg

    Lang op voorhand schijnen ze de klokkennadering al te hooren. Er gonst gebommel door de lucht. En permentelijk, hun kinderoogen zien ze komen. Ginder verre over de Nethe zijn ze!

    't Is lijk een onweerswolk die opgiert. Zwart is den horizon, en juichende klanken zware en lichte, heldere en brommende wapperen door de ruimte.

    En zie daar komen gaatjes in de donkere massa, ze trekt en rafelt uiteen, elke klok gaat naar eigen parochie, naar haar eigen torentje, en 't is lijk een oplating van duizende duiven, die seffens de weg naar hun hok weten.

    En hier zijn de onze, terwijl de anderen achter de bosschen verdwijnen. Ze wiegen en waggelen boven en onder de wolken, ze luiden en zingen, schudden een hagel van eieren uit; ze toeren eens even zoekend boven de stad, en strijken dan lenig naar omlaag elk naar zijn toren, waar ze zich terug aan de balken vastklampen!

    En dan beginnen ze te zwieren en te galmen dat de menschenbeenen er van singelen en de menschenharten er vol vrede van komen; blij en gelukkig te kunnen meedeelen dat God terug onder de menschen is! De kinderen loopen weg, elk naar zijn huis, en daar in hun hofken, ligt de milde gift der klokken. In 't gestreuvel der hagen, in 't gras, op de mikken der boom-takken, op bloempotten, in den toot der regenwaterbuis, overal blinken de eieren als groote hagelbollen door de engelen met kinderlijke verbeeldingen beschilderd.

    De geslachte Paaschos hangt met gouden bloemekes versierd bij de beenhouwers opengetrokken, pronkend met zijn vet.

    Het ziet er zwart van 't volk dat na veel dagen vastens, weer om vleesch komt, want morgen moeten er olie-oogen op de soep staan! De buitenmenschen dragen morgen een nieuw costuum.

    De Winter is voorbij. En dat wordt gefeest door mensch en dier en plant!

    Overgenomen uit : Ons eigen tijdschrift  -  maart 1923

    14-03-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (7 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In de hof van mijn vader - Clara Timmermans

                        
    In de hof van mijn vader

    Clara Timmermans

    (Uit Vlaanderen 93  -  1967)

     

    Twintig jaar geleden stierf mijn vader. De leemte, die zijn dood in ons leven bracht, lijkt een eeuw diep. Gelukkig kent de herinnering geen tijd en kan ik plots weer bij hem zijn, op een vroege zomermorgen in onze hof.

    In mijn geheugen is het alsof het toen meestal zomer was, wat in ons grijs land zeker niet het geval moet geweest zijn. Maar in dat seizoen was vader altijd bij ons, dan moest hij niet op reis om voordrachten en lezingen te houden en kwamen wij, kinderen, voor lange vakanties uit kostschool. Dan waren wij blij een dag te beginnen, want een dag met vader werd een gelukkige dag.

     

    Mijn vader was altijd de eerste beneden en ik zie hem nog staan in de achterdeur. Hij snoof de geuren van de morgen, terwijl hij verse koffie zette. De rook uit zijn pijp krinselde dan vredig in de zilveren lucht en van tijd tot tijd ging hij tot bij de wilde theerozelaar of rook aan een bloeiende heestertak. Onze hof was geen siertuintje; er groeiden enkel dingen in die onszelf konden verblijden. ieder van ons had er zijn gading. Vader wenste een struik seringen voor de lentegeur en de fijne pasteltinten. Grootmoeder kreeg haar rij zonnebloemen voor kippevoer. Voor mama werd een plaats vrijgehouden waar het wasgoed kon bleken en Lia en ik kregen elk een pereboom. Tonet kweekte enkel viooltjes die later naar hartelust mochten verwilderen. Gommaar mocht overal putjes maken voor zijn knikkerspel.

    Geregeld bloeiden de muurviolieren met hun diepe honingkleur en geur.

     

    Verder overwoekerde klimop het tuinmuurtje en de kleine poort. Er mocht nooit aan gesnoeid worden van vader, anders verloren de mussen hun plaats voor de nacht. Achter in de hof bleef er altijd een houtmijt staan, omdat er een winterkoninkske zijn nest maakte.

    Want vader wilde vooral leven in zijn hof. Er kwam een duiventil, waar sierduiven in en uit vlogen en rondtoerden. Ze kwamen vertrouwelijk op de richel van het open raam heen en weer trippelen en door hun gekir de aandacht trekken.

    Er liepen een paar kippen rond (zogezegd om de eieren) die een natuurlijke dood mochten sterven. Er stapte fier een Engels haantje tussen, dat vader bewonderend nakeek. Hij tekende het menigmaal, zelfs de dag van zijn dood maakte hij er nog een vlugge schets van.

    Langzaam bewoog er de schildpad tussen het onkruid. De kraai met gekortwiekte vleugels, die Gommaar had gevonden en vol medelijden thuisgebracht, leerde vliegen uit onze pereboompjes. Drie generaties katten, die we niet waren kwijtgeraakt, speelden en vochten er. Tenslotte was er onze luie Pekinees 'Dako', die heilig geloofde, dat hij een boeddhabeeld was en dan ook roerloos en onbewogen tussen al dat gewemel lag te genieten op de zonnewarme plaveien.

     

    De hof was als een gezellige binnenkoer. Wij dronken thee onder de rankende rozelaar en vader luisterde rustig naar het kirren van de duiven, het kakelen van de kippen en het miauwen van de kattemoeder die haar jongen riep. Het was er zo vredig, dat het gezoem van de bijen rond de violieren hoorbaar was. 's Zondags regende het beiaardklanken in onze hof en krinselde het gefluit met bibberingskens van onze goedgezinde gebuur over het muurtje.

    In de namiddag klonk er het zagerig wiegelied van de brave buurvrouw, die haar vijf kinderen op de wijs van 'Te Lourdes op de bergen' in slaap heeft gezongen. Vader hield van die vertrouwde geluiden en ik weet nog hoe hij de laatste weken van zijn leven er hevig naar verlangde. Hij was toen zoveel maanden van de buitenwereld afgesloten, van de natuur die hem zo dierbaar was. Wanneer ik 's avonds het venster op een kier opende, kwam met de nachtlucht al eens het verre geblaf van een hond of het kraaien van een haan, die de maan voor de zon hield, dan zei vader: “Hoor, dat doet een mens deugd;

    die dagelijkse geluiden heeft men nodig in het leven !” Het was ook in die hof dat ons de sterrebeelden werden getoond en de kometen gewezen, en dat wij op maan-eklipsen gingen wachten. Alleen om ons het Noorderlicht te laten zien, klom vader met ons naar de zolder. Dikwijls verlieten we op zomernamiddagen het kleine plekje achter ons huis en trokken op wandel langs de vesten, Begijnebeemden en Nethedijken die we eigenlijk als onze grote hof beschouwden, zo bekend en vertrouwd waren die plaatsen. Thuis betekende 'wandelen' niet 'nietsdoen' of verloren tijd. Als we een lange wandeling gemaakt hadden, waren we tevreden met onze dag. Zoals we fier zouden zeggen 'we hebben vandaag een tekening gemaakt' of 'nu kreeg de rommelkamer eens een goede beurt'. Wandelen betekende een verrijking van het gemoed, een meditatie over het leven.

    Het werd vaak een wandeling van een hele dag. Er viel geen tijd te verliezen om een echte picnic te bereiden.

     

    Dat vond vader overbodig en ballast. Wij vonden dat opperbest want dan stopte mama een paar repen chocolade in onze zak. Boterkoeken verkochten ze in elk dorp en vonden we geen dorp, wel dan ging vader een boerderij binnen en kocht van de boerin voor elk een boterham met vet bestreken en bestrooid met bruine suiker.

    Vader wandelde langzaam en genietend, bewonderend, langs de zandige Kempen, waar hij tekende en schilderde. Wij gingen ook dikwijls naar het Papegaaienbos. Daar deed hij ons luisteren naar het fluiten van de merel, het roepen van de koekoek of het tokkelen van de specht. Hij leerde ons de verschillende boomsoorten herkennen en zocht mee naar sporen... al waren het slechts de zilveren strepen van een slak. Alles is de moeite waard om te bewonderen ! Alles is schoon ! Nooit zou hij toelaten dat wij in 't wilde weg takken afbraken of diertjes meenamen, die in vrijheid moesten leven. Eerbied en bewondering voor al wat groeit en bloeit en leeft, heeft hij ons bijgebracht. Dat is het vooral wat hij in 'Pallieter' heeft willen uitdrukken : genieten van het leven maar het ook eerbiedigen. Spijtig genoeg schijnen de meeste lezers wel het eerste maar niet het tweede te hebben begrepen.

    Vader hield van de echte, onvervalste natuur. In ons huis heb ik zelden gekweekte bloemen zien staan. Wel ging vader, rond einde maart, naar de Begijnevest om er wilde viooltjes te plukken, die moeders lievelingsbloemen waren, en mochten we armen vol boterbloemen mee naar huis dragen. In de schemering geleek onze kamer een wei. De deemstering mocht binnen in ons huis en er zich gezellig nestelen. Zij mocht ons een tijdje gezelschap houden. Vader was niet gehaast de dag te eindigen. De dag mocht ten volle uitbloeien tot hij blauw-zwart in onze hof insliep. Morgen was vader er toch om hem als eerste te begroeten.

     

    ***********

    25-02-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het huis van mijn vader - Lia Timmermans

            
    Het huis van mijn Vader

    Lia Timmermans

     (Uit Vlaanderen 93  -  1967)

     

    Men zegt dat het huis, waarin wij woonden toen ik kind was, een afgrijslijk onbeduidend rood bakstenen huis was. Het was het liefste, het wonderlijkste huis ter wereld. Helder wit was het, met drie arduinen trappen voor de voordeur en een leien dak, dat blauw glansde in de regen en zilver straalde in de zonneschijn.

    Het stond in een straat, waar tussen de ronde kasseikens vinnig groen gras groeide en waar de andere huizen — behalve dan het Estaminet royal — van wolken en sterren gemaakt waren. Ons huis stond op de aarde en toch een beetje in de hemel.

     

    Vanuit het brede raam in het salon zag ik de brug over de Nethe en de bomen op de vest; ik zag de gouden elzekatjes en de witte bloemenkaarsen op de kastanjelaars; ik zag de eikebladeren rood kleuren en de sneeuw op de winterbomen vallen. En het hele jaar door zag ik de mensen, die over de brug gingen. Het maakte mij opgewonden en stil, en lange, lange tijd heb ik geloofd dat dit het leven was, waarover de grote mensen spraken : de mensen die over de brug gingen onder de wisseling der seizoenen.

    Als de avond kwam, donkerblauw en van fluweel, stond ons huis alleen en stil tussen de sterren, en boven op ons dak rees er een kolom van licht omhoog. Dat waren de gebieden van mijn grootmoeder. 's Avonds zat ze in de keuken naast de kachel. Op de schouw, tussen het blinkende koper van potten en pannen, brandden er twee kaarsen naast een bleke heilige Familie onder een glazen stolp. De vlammen weerspiegelden zich in de ronding van het glas, glansden in het koper en luisterden zoals ik, naar de lange machtige gebeden van mijn grootmoeder. Ik geloofde dat zij groeiden tot torens van licht, die boven op ons huis stonden, die ons vrijwaarden voor nacht en ontij, voor alle gevaren van het kwaad.

    ledere plaats van het huis had zijn eigen tijd, zijn eigen licht en karakter. Ik zie het hofje slechts terug op een warme zomeravond. De familie zit in het prieel, waarrond gele wilde rozekens groeien. Mama en de tantes dragen lichte zomerkleren en zijn jong en mooi. Het is er rustig en vredig : het ruikt naar gras en bloemen in de avond, en ergens zingt een vogel.

    Ik zit op de knieen van een mijner ooms en hoor hen als uit de verte over iets vertellen.

    Het leek mij of in die tuin iedereen gelukkig was en dat, als we allemaal dood waren, wij die tuin mee naar de hemel konden nemen en daar weer in het rozenprieel zitten, met kleren van echte bloemen aan, en vleugels van gouden avondlicht; dat de ooms met hun melodieuze mannestemmen zachtjes konden voortvertellen, terwijl in de verte de vogelen en de engelen zongen.

     

                   

    In de kleine keuken was het zo warm als in een bakkersoven. De grote zwarte kachel gloeide gezellig, blozend en glimmend uit al haar nikkelen garnituren. Zwart Janneke, mijn geliefde dikke kat, lag er onder te spinnen van de deugd. De keuken had verschillende uren; 's avonds werd ze het schrijn van grootmoeders gebeden, 's morgens mocht ik er helpen bij het bereiden van het eten — bloem scheppen, koffie malen, of in de-naar-saffraan-ruikende rijstpap roeren. 's Namiddags was de keuken weer anders : Anna onze meid, begon te strijken en te zingen. Met luide stem zong ze oude balladen van liefde en dood. Met de poes op mijn school zat ik betoverd te luisteren en reisde, met de liederen mee, over bergen en dalen naar paleizen of kloosters, waar schone geliefde jonkvrouwen woonden. Een der liefelijkste plaatsen van ons huis was het salon. Dat was het tehuis van mama en papa. Zoals er voor ieder kind een huis was, voor ieder schaapje een stal, voor elke vogel een nest, zo geloofde ik dat er voor elke vader en moeder een salon bestond, met een open vuur in de schouw. Ik treed er slechts binnen in de schemer. Mama zit in de blauw-en-geel-gestreepte sofa bij het brede raam.

    Ze heeft bruin krulhaar en is gekleed in een eigenaardige tuniek, met pereltjes bestikt, zoals toen de mode was. Ze schenkt dampend hete thee uit een Chinese pot. Papa zit aan de zware tafel, schrijft en rookt een pijp. Over de tafel, waarvan de gesculpteerde poten dolfijnen voorstellen, ligt een pluchen gebloemde lap, waarop papa telkens weer een inktvlek maakt. Als vader weg is, hang ik de lap om mijn schouders en speel er prinses mee; hij ruikt naar tabak 'Saint Vincent', en naar nog iets waarvan ik nu pas weet, dat het 'Geluk' heet.

    Het andere licht van het salon schijnt 's avonds voor het slapengaan. De lamp brandt geelachtig onder de porseleinen kap; de overgordijnen worden dichtgeschoven .en ik zie een andere wereld. De overgordijnen zijn een oerwoud : in vreemdsoortige gewassen, tusen weelderige bloemen en bladeren zitten purperen vogels, papegaaien en grijze dwergaapjes. Straks komt mijn vriend, de westenwind. Hij is geen zwerver zoals grootmoeder zegt, die steeds verder en verder waait, lopend en zoekend om een huis te vinden; de westenwind woont in het Boomlaerbos, dat begint op het einde van onze straat. Hij zal door de reten van het venster waaien, tegen de vreemde bloemen blazen en in de kleurige bladeren ruisen. En later, als ik slaap, zal het gordijn beginnen te leven.

    Maar nu, juist voor het slapengaan, zitten mijn zusje en ik, in flanellen ponnekens, op de strijkdeken voor het vuur. We drinken een kop warme melk en eten een soldatenkoek. Mama en papa bekijken ons...

    Wij hebben niets anders te doen dan elkaar lief te hebben en zalig bijeen te zijn.

     

    *******

    24-02-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De literaire betekenis van Felix Timmermans - Hubert Lampo

    De literaire betekenis van
    Felix Timmermans

    Hubert Lampo

    (Uit Vlaanderen 93  -  1967)


    Ook twintig jaar na zijn dood, kiest wie over Felix Timmermans schrijft, zorgvuldig zijn woorden. Ofschoon ik zelf, dunkt mij, niet tot de voorzichtigen behoor, wier grootste zorg het is meteen de kool en de geit te sparen, kan ik onmogelijk anders, dan mij hier rekenschap van geven. Hieruit besluite men niet, dat welke aarzeling ook er mij van weerhoudt eens temeer onomwonden getuigenis af te leggen wat betreft mijn diepe bewondering voor Timmermans' œuvre. Maar hoe wij er ons ook toe verhouden, meegaand of in de contramine, het is nu eenmaal zo, dat wij, niet in de geringste mate wat de literatuur betreft, beïnvloed worden door het intellectuele en emotionele klimaat, waarin wij leven. Nog steeds heerst er rondom Timmermans een sfeer, niet volledig van dubbelzinnigheid of althans aarzeling vrij te pleiten.

    Zonder dat zij vat op ons hoeft te hebben, kan men bezwaarlijk anders, dan er rekening mee houden. Niet om opportunistisch de eigen mening naar de algemeen ingang vindende opvattingen te plooien, bedoel ik, doch om er zich daarentegen des te resoluter van te distantiëren en er stelling tegen te kiezen. Distantiëren en stelling kiezen, noem ik het, en ik vestig nadrukkelijk de aandacht op de vrij genuanceerde betekenis van die woorden. Het zou namelijk een grove vergissing zijn zich voor te stellen, dat het naar de exacte waarde schatten van Timmermans' werk een kwestie is van het zoeken naar de gulden middenweg tussen mogelijke overschatting en duidelijke onderschatting.

    Wie als kunstenaar aan de straat timmert, staat onvermijdelijk aan onderschatting en overschatting blootgesteld en in de meeste gevallen heeft het gezond verstand wel gelijk, als het de waarheid ergens tussen die beide uitersten zoekt. Wanneer wij alleen zouden rekening houden met wat betrouwbare, zij het daarom niet eensgezinde critici en literatuurhistorici over de boeken van de Lierse verteller plachten te schrijven, en hieruit zo gewetensvol mogelijk het gemiddelde probeerden te distilleren, zou ook dat resultaat wellicht een zekere bruikbaarheid bezitten. Dit is echter een louter theoretische mogelijkheid. Onderschatting of overschatting berusten lang niet alleen op de relativiteit van de letterkundige ijkmaten en de elasticiteit van de persoonlijke goede (of slechte !) smaak. Zij houden ook verband met naar het mythische zwemende gevoelselementen, die deels — althans waar het er op aankomt een kunstwerk te beoordelen — tot de gebieden van het irrationele behoren.

    Het is niet mijn bedoeling (het zou in een tijdschriftopstel trouwens ook onmogelijk zijn !) een analytisch onderzoek in te stellen naar de bijdrage van de volstrekt a-literaire factoren welke, van Pallieter af tot en met de verzen uit Adagio, meestal een onbevangen en vooral uitsluitend op artistieke inzichten berustende benadering van het Timmermansiaans œuvre in de weg hebben gestaan. Cultuurhistorisch zou het nochtans een uitzonderlijk boeiende onderneming zijn, die ten volle in overweging verdient genomen te worden op bij voorbeeld het vlak van het universitaire teamwork. Ondertussen houde de lezer het mij ten goede, dat ik de verleiding niet kan weerstaan om mijn bedoeling door een paar te hooi en te gras gekozen, misschien ietwat paradoxaal klinkende beelden te illustreren en mogelijk te verduidelijken. Herhaaldelijk heb ik er mij van vergewist, dat mijn persoonlijke, niet onder stoelen of banken gestoken bewondering voor Felix Timmermans sommigen onder mijn gelovige vrienden enigermate verbaasde. Zij vonden het een dappere, voor een niet-katholiek blijkbaar zelfs excentrieke houding. Een gelijkaardige reactie ontwaarde ik in Vlaamsgezinde kringen waar het mij een diploma van betrouwbaarheid opleverde, waartoe mijn eigen rabiaat, inderdaad ietwat anders genuanceerd Flamingantisme nooit voordien aanleiding had toe gegeven. Ondertussen heb ik tot mijn niet geringe verbazing mettertijd ook geconstateerd, hoe dergelijke religieuze en politieke imponderabiliën soms door... geografische omstandigheden worden opgevangen. Ook zonder een letter van hem gelezen te hebben is, voor zoverre mij bekend, in zijn geboortestad Lier, van de teerstblauwe liberaal via de boterbloemgele katholiek tot de scharlakenrode socialist, iedereen zowat pro-Timmermans : zij rekenen hem zonder meer tot de hunnen en zijn hierop terecht trots. Het is trouwens precies in Lier, waar men op de meest expeditieve wijze van iedere achterdocht genezen wordt wat Timmermans' situatie in de oorlog betreft. “Stel u maar eens voor wat een misère dat geweest is voor meneer Timmermans,” zegt mij een cafebaas, “al die Duitsers, die hem in die tijd kwamen embêteren en die hij toch niet van zijn drempel kon schoppen. Enfin, het voordeel was, dat hij op die manier een boel mensen uit de rotzooi heeft kunnen helpen...” Ook in Antwerpen geniet de Lierse Brabander tot op de huidige dag van een duidelijke cote d' amour : hij had er zijn vrienden in artistieke en intellectuele, politiek of religieus minder gecompartimenteerde middens, zijn stukken werden in de K.N.S. gespeeld en zelfs boven de doopvont gehouden, de K.V.O. creëerde de door zijn vriend Veremans getoonzette, muzikaal en scenisch overigens hoogst genietbare opera Anne-Marie... Naargelang zijn populariteit in ontzaglijke mate toeneemt, gaat echter over het algemeen meer en meer de sereniteit van de critiek teloor. Voor de enen volstaat de uitgesproken Vlaamse, ofschoon eigenlijk typische Brabantse toonaard, samen met de trouwhartige religieuze inslag van zijn proza, om hem tot de grootste uit te roepen onder de groten, die al het overige van de Nederlandse letteren door zijn verpletterende schaduw tot zo goed als niets herleidt. Anderen echter lopen er zich over te ergeren, dat zijn goedleefse Pallieter ten onrechte door het buitenland, Holland inbegrepen, als het prototype van de Vlaming wordt aanvaard, winden zich op omwille van het aan Epinalprentjes herinnerende karakter van sommige zijner verbeeldingen, beschouwen hem als iemand die parasiteert op een voorbijgestreefde folklore, onderstrepen in zijn teksten de echte of denkbeeldige fouten tegen de grammatica en de syntaxis of meesmuilen over de sindsdien alweer volledig gecorrigeerde, trouwens weinig essentiële schrappingen in zijn eerste succesboek.




    Niet iedere op zijn geschriften uitgeoefende critiek berust per definitie op een ongunstige vooringenomenheid. Doch onvermijdelijk zullen vroeg of laat zelfs de meest serene commentatoren het slachtoffer worden van de achterdocht, waarop meestal de vruchtbaarheid en het populaire succes van een schrijver onthaald worden. Typisch in dit verband is b.v. het door August Vermeylen in acht genomen voorbehoud, wanneer Timmermans' Pieter Breughel verschijnt. Voor de nochtans betrouwbare estheet en de kunsthistoricus loopt het blijkbaar de spuigaten uit, dat de Lierse self-mademan het waagt zich met de hem kenschetsende vrijmoedige familiariteit in het leven, het werk en de psyche van ons meest indrukwekkende picturaal genie te verdiepen. Achteraf loont het evenwel ruimschoots de moeite de Pieter Breughel naast alle beschikbare, door de luisterrijkste namen gesigneerde kunsthistorische teksten te leggen, die van vermeylen niet uitgesloten, om er zich rekenschap van te geven, hoe Timmermans' menselijke en door de invoelende verbeelding geruggesteunde benadering van het fenomeen Breughel ook de grondigst uitgediepte specialistenbetogen voorbijstreeft. Zolang men mij niet van het tegenovergestelde overtuigt, blijf ik de 'officiële' onderschatting van deze roman, die ik persoonlijk voor een meesterwerk houd, als het meest in het oog springende bewijs voor de misvattingen omtrent Timmermans' schrijverschap beschouwen.

    Ik geloof niet in literaire normen en de hieraan verbonden esthetische of wijsgerige voorschriften. Ieder schrijver apart genomen is voor zichzelf de maat van alle dingen. Artistieke modes, esthetische theoriën, naäperijen van wat elders gebeurt, samenscholen tot agressieve drukkingsgroepjes, wensdromen van dilettanten of welke andere strategische pomperijen en literaire efemerideverschijnselen ook, niets van dit alles blijkt opgewassen tegen het onaantastbare fenomeen van het unieke, geniaal voorbeschikte scheppende individu. Wanneer ik voor me zelf de namen opsom van de schrijvers uit zijn zeer breed opgevatte generatie, valt het mij uiteraard moeilijk, zelfs op grond van mijn volstrekt onbevangen persoonlijk inzicht, een keuze te doen of een soort van rangorde op te stellen. Ik houd onuitsprekelijk veel van de tedere De Pillecijn, de aan geslepen kristal herinnerende zuiverheid van Willem Elsschot vervult mij met diep ontzag en onweerstaanbaar dwingt de hijgend-betogende, broederlijke stem van Walschap mij tot luisteren. Waar precies de grens ligt, die moet overschreden worden vooraleer men het woord 'talent' door het begrip 'genie' mag vervangen, kan ik zelfs niet bij benadering zeggen.

    Bijaldien ben ik mij verstandelijk volkomen bewust van de goede gronden, waarop zelfs zijn best geïntentioneerde bewonderaars Felix Timmermans, de veelschrijver (ofschoon ik van veelschrijvers houd), een aantal oppervlakkigheden en nonchalances van klinkt-het-niet-dan-botst-het-wel plegen aan te wrijven.



    (samen met de vrienden)

    Evenzeer ben ik er mij van bewust, dat er een ogenblik komt, waarop het verstand bij het beoordelen van een kunstwerk hulpeloos verstek moet laten gaan en noodgedwongen zijn taak aan het instinct overdraagt. Ik ben dan ook niet van zins mij zelf een rad voor de ogen te draaien. Hoewel ik mij voorzichtigheidshalve het recht tot argumenteren blijf voorbehouden, leidt er geen weg buiten de bekentenis om : ik houd Felix Timmermans voor een geniaal schrijver, doch geef er mij tegelijkertijd rekenschap van, dat het een overtuiging is, waarvan de wortels uit instinctieve diepten opklimmen.

    Slechts een verzachtende omstandigheid kan ik, met het oog op de roekeloze vaagheid van een dergelijk bevroeden, inroepen : in gans het werk van de auteur van Boerenpsalm is er niets, waarvan ik, ook op grond van een toevallige verwantschap, zou kunnen gebruik maken als alibi voor mijn eigen literaire doelstellingen — wél integendeel, zo komt het mij voor.

    Ik geloof niet, het verschijnsel te mogen onderschatten, dat Felix Timmermans, zij het op grond van de realiteit van zijn Lier van voor 1914 en het zich daaromheen uitstrekkende landschap, door middel van zijn werk een volkomen eigen wereld heeft opgebouwd. Hiermee bedoel ik niet zo zeer apart de verplaatsingen in ruimte en tijd uit o.m. zijn Breughel- en Sint-Franciscusromans, noch het aan onze middeleeuwse schilders ontleende vervreemdingseffect uit Het Kindeken Jezus in Vlaanderen of de duidelijke voorkeur tot de Biedermeyersfeer zoals in Anne-Marie. In die eigen wereld, waar ik het over heb is de historische en geografische omgeving — anachronistisch of niet — slechts van bijkomstige aard. Hoofdzaak is daarentegen, naast de gewone drie ruimtelijke afmetingen van het fysiek milieu en bovendien de vierde, zuiver historische situering, vooral een vijfde, zoveel als emotionele eeuwigheidsdimensie, waardoor zijn verhalen op bevreemdende wijze vanuit het 'nu' van de lezer toegankelijk worden, wat diens deelneming aan het gebeuren stimuleert. Ik ben er mij van bewust, dat men het ietwat spottend een literaire relativiteitstheorie kan noemen, of het laconisch bestempelen als spijkers zoeken op laag water. Toch houd ik het voor een visie, die grondiger verdient uitgediept te worden met het oog op de vraag, in hoeverre een dergelijke 'eigen', door toevoeging van een aparte dimensie tot stand komende 'eeuwigheidsvatbare' wereld geen karakteristiek van de waarachtig groten — ik denk aan het Shakespeariaanse universum — zou kunnen zijn ?

    Hoe dan ook, zelfs alleen op grond van het ons vertrouwde spraakgebruik zal niemand het ons euvel duiden, wanneer wij het over 'de eigen wereld' van een schrijver hebben. Ook zonder overdreven bijbelvastheid, zal men daarenboven grif erkennen, dat op een dergelijke wereld in hoge mate het 'in den beginne was het Woord' toepasselijk blijkt. Overdreven origineel klinkt zo'n opmerking weliswaar niet, doch in elk geval herinnert zij ons aan het moeilijk te overschatten belang van het woord en de taal in gans het œuvre van Timmermans. Reeds zoveel is er over zijn stijl (kleurig, sappig, mals, noem maar op) geschreven, dat het niet veel zin heeft, er ook nog het onze aan toe te willen voegen. Toch wensen wij deze oppervlakkige bijdrage niet te besluiten zonder uitdrukking te verlenen aan onze persoonlijke mening, dat de genialiteit van Felix Timmermans in aanzienlijke mate verband houdt met de manier, waarop hij het woord hanteert. Ofschoon men dergelijke elementen bij een grondiger onderzcek bezwaarlijk over het hoofd zou kunnen zien, heb ik het ditmaal niet over duidelijk opvallende aspecten van zijn stijl zoals het aandeel van het volkse spraakgebruik met Brabants-Antwerpse inslag of het aanwenden van onverwachte beelden en metaforen. Wat ik daarentegen bedoel lijkt mij nog het billijkst in de vorm van een vrij summiere vraag te formuleren. De vraag namelijk of het waarachtig grote schrijverschap niet zou gekenmerkt worden door het verschijnsel van de polyvalente, op zijn minst dubbele of zelfs drievoudige functie van de taal? In een geval als dit van Felix Timmermans zou ik het als volgt willen zien : de taal als mededeling, de taal als poëtisch-esthetische factoren, waar het ons ten slotte eigenlijk om gaat, schrijvers volstrekt persoonlijke, door hem zelf geschapen, uiteraard einmalige en magisch functionerende taal. Een taal, bij machte een door ons beleefbare realiteit van de geest te scheppen, die ons meteen aanspreekt met een waarachtigheid, welke door haar overtuigingskracht aanzienlijk de alledaagsheid van de gewone reële wereld blijkt voorbij te streven.

     

    ***********

    23-02-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De meest artistieke mens ... - Gerard Walschap

    DE MEEST ARTISTIEKE MENS DIE IK MOCHT LEREN KENNEN

    Gerard Walschap

    (Uit Vlaanderen 93  -  1967)

     

    Het werk van Felix Timmermans heeft mij, van vóór ik hemzelf had ontmoet, het idee ingegeven dat het geschreven is door een goed mens, niet de luide wildebras die Pallieter overigens ook niet is, maar een mens vol behoefte aan innigheid, stemming, atmosfeer, vrede, gezelligheid. Misschien heeft dat onze omgang met elkaar vergemakkelijkt en heeft hij onmiddellijk gevoeld dat ik van hem hield. Ik vergeet nooit dat hij bij een onzer eerste ontmoetingen het portret, dat Albert Van Dyck van mij had getekend, speciaal prees, omdat de inplanting van de neus in het gezicht zo typisch aangaf dat deze geleek op de bek van, zeide hij aarzelend, een vogel. Getroffen door die fijne opmerking, die de tekenaar in hem verraadde en door de takt die hem er van weerhield de vogel waaraan hij dacht te noernen, schaterde ik het uit : Zeg het maar, ik weet het al lang : een uilenbek. Ik droeg toen ook een bril met bolronde, zwartomrande glazen, die het uilachtige accentueerde en Johan Fabricius junior, die mij in die tijd met contepotlood geheel de face heeft getekend, is er door zijn rake precisie toen zelfs in geslaagd zonder enige profiellijn die scherpte te doen opvallen van de uil die ik ben, zij het dan lang niet de grootste.




    Ik sprak met Felix Timmermans graag over het schrijven zelf als vak. Wij noemden dat over de stiel spreken en ik hoorde met innige voldoening hoe bezonnen ook hij op het maken zelf van het mooie inging. Hij was ouder dan ik, had veel meer geschreven en bezat meer ervaring. Buitenstaanders zagen in deze technische gesprekken een ontwijdende nuchterheid en dat was het helemaal niet. Elk schilder ziet door het toeval van kleur en borstel schoonheid ontstaan die hij niet heeft betracht en bewust zelfs niet zou kunnen realiseren. Zo ontstaan er bij het schrijven, door het toeval waarvoor wij geen andere naam hebben dan inspiratie, schoonheden die de schrijver zelf verrassen en het zijn juist die wonderen die hem intrigeren en zijn neiging scherpen om te begrijpen wat hij doet en hoe hij het doet. Het technisch gesprek gaat dus juist niet over het technisch overleg, maar over het haast onzegbare dat daar boven uit gaat en ik heb meer dan eens ondervonden dat een schrijver, naar gelang hij meer boekenmaker is, dus meer vakman, minder graag over het maken spreekt en er minder over te zeggen heeft.

    Hij weet er alles van, er zit voor hem niets raadselachtigs in dat hij zocht te doorgronden. Hij beleeft aan zijn werk ook minder pijnlijke vreugde waarvan hij graag nageniet; wanneer hij van zijn tafel opstaat, laat het werk hem los.

    Felix Timmermans was het er met mij over eens dat schilderen gelukkiger maakt dan schrijven, maar met mijn verklaring van dat feit, namelijk dat een schilder minder zeggen kan, dat schrijven menselijk meer engageert, ging hij niet akkoord. Hij had daarvoor een argument dat ik niet kan weerleggen : “Bekijk een schilderij van Breughel en schrijf dat dan eens, dat kunt ge niet in een boek zo dik”. Ik antwoordde dan wel : “Lees Pallieter en schilder dat dan eens, dat kunt ge niet in honderd schilderijen”, maar ten slotte was dat geen antwoord. Het wees op de onoverdrachtelijkheid tussen beide kunsten, het bewees niet dat een schilder minder zeggen kan, al ben ik daar nog altijd diep van overtuigd.

    In de Academie zaten wij bij voorkeur naast elkaar en maakten caricaturen van onze collegas. Hij was mij daarin ver de baas. Als illustrator van zijn boeken had hij een eigen manier, waarin hij grote vaardigheid had verworven. Wij hadden prachtige modellen aan pater Salsmans, die sliep en goed stil zat, prof. Carnoy en andere sympathieke baarddragers en terwijl ik nog aan mijn eerste schets zat te peuteren, soms schaakmat gezet door een model dat lont had geroken, schoof hij mij twee, drie rake caricaturen toe, die soms werkelijk enig waren.

    Ik heb al de winden waargenomen en geregistreerd die grote bomen, zoals hij er een was, altijd moeten opvangen. De ene nijdas beeldde zich in er mij genoegen mee te doen, de andere hoopte dat ik er in mijn wekelijkse rubriek gebruik zou van maken en publiceren wat hij zelf niet durfde schrijven. Ik zal ook nu geen geroddel oprakelen en slechts klaar en duidelijk zeggen dat mijn bewondering voor de schrijver er nooit door verminderd is en mijn achting en genegenheid voor de mens toegenomen, wegens de houding die hij daar tegenover aannam. Ik heb Felix Timmermans nooit, over wie dan ook, kwaad horen spreken.

    Toen ik enkele jaren na de oorlog in de stadsfeestzaal van Amsterdam, na Lia Timmermans enkele woorden zeggen moest over haar vader, begon ik speels met de verklaring dat Lia hem niet zo goed gekend had als ik, omdat zij toen nog te jong en hij haar vader was. Ik meende dat toen oprecht en ik meen het nu nog altijd. Wie een mens heeft ontmoet op momenten die zijn werkelijke waarde tonen, moet niet dag voor dag met hem hebben omgegaan en, al is er altijd een decalage tussen de concrete mens en de kunstenaar, in zijn kunst is de mens het waarachtigst, omdat hij daarin bovendien is wat hij in het concrete niet heeft kunnen zijn. Op grond van die dubbele kennis houd ik de schrijver van 'Juffrouw Symforosa', 'Pallieter', 'Het kindeke Jezus in Vlaanderen', 'De pastoor van den bloeienden wijngaard' en 'Adagio' voor de meest artistieke mens die ik mocht leren kennen, een zeer groot kunstenaar en een diep, goed mens.

     

    *****

    22-02-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oorlogsherinneringen - Staf Weyts

    OORLOGSHERINNERINGEN

    Staf Weyts

    (Uit Vlaanderen 93  -  1967)

     

     

    Ik heb Felix Timmermans slechts in de laatste jaren van zijn leven gekend. Onze eerste ontmoeting in zijn ruime voorplaats die toen, wegens de kolenschaarste, ook zijn werkkamer geworden was (hij schreef er aan een kleine tafel onder een van de ramen) dateert van in de winter 41-42. Het is te lang om vertellen hoe ik bij hem belandde; ik wil alleen zeggen dat mijn vriend Nand Monchy, toentijds secretaris van de Bedrijfsgroepering Kolen te Mechelen, thans Nationaal voorzitter van het C.M.V., er niet vreemd aan was en, door zijn spontaneïteit, ook bewerkte dat tussen Timmermans en mij verdere contacten en vriendschap zouden tot stand komen. Ik was toen inderdaad nog gehecht aan het Ministerie van Economische Zaken waar ik, in moeilijke omstandigheden, steeds beroep kon doen op mijn toenmalige eerst-aanwezend inspecteur, de huidige senator Karel Van Cauwelaert. Monchy wist zulks en, toen Timmermans op een moment het kolenprobleem aan de orde bracht en zei dat een goedwillig handelaar hem beslist tegen gunstige voorwaarden zou leveren indien hij de hiertoe vereiste vervoervergunningen kon bemachtigen, werd ik natuurlijk door hem aangeduid als de man die hiervoor kon zorgen. Plots werd ik dus in het gelid gebracht en het marcheren stond me nabij. Waarom zou ik het niet gedaan hebben? Voor iemand als Timmermans deed ik het dubbel graag en in korte tijd bracht ik de zaak in orde. Hij was er me erg dankbaar voor, maar onder zijn vele bewijzen hiervan noteerde ik toch bij voorkeur de attentie die hij opbracht naar aanleiding van de geboorte van mijn vierde zoon Joris. Met een illustratie van zijn dochter Tonet, zond hij me dan namelijk het volgende eigenhandig geschreven gedicht :

     

                't Geschiedt toch zo lijk God het wil.

                Op den eersten April

                zond Hij zijn visch

                met op zijn rug 't kind Joris

                naar de familie van Staf Weyts,

                die 't welkom noemde, spijts

                oorlog en andere rampen

                die de wereld thans bestampen.

                't is nr. 4 van 't Beyaerdspaard !

                Sint Joris, van geen draak vervaard

                bescherme hem met zijn lans !

                Dat is de wens van Felix Timmermans !

     

    Wij schreven elkaar geregeld, ik ging ook bij hem thuis. Hij las me voor uit zijn werk, vertelde hoe moeilijk hij schreef, toonde mij bladzijden die hij tot vijfmaal toe herwerkt had, maar was vooral onuitputtelijk toen hij het had over zijn ervaringen, opgedaan tijdens zijn voordrachtentoernees.

    Timmermans was een eenvoudig man en daarbij in-goed. Nooit heb ik hem van iemand kwaad horen zeggen; zelfs degenen van wie hij goed wist dat zij hem enkel uit jaloersheid om zijn succes met hun giftige kritieken te lijf gingen, wist hij nog te verontschuldigen. Slechts eenmaal heb ik hem gekrenkt geweten. Op een avond was een Duits vliegenier hem om een handtekening komen vragen. In de loop van het kort gesprek had Timmermans gewoonweg geïnformeerd of vliegen plezant was en een paar dagen later was in een krant een artikel verschenen, waarin gezegd werd dat de schrijver van Pallieter zich interesseerde aan de successen van de Duitse luchtmacht. Zowel de methode als het artikel zaten hem erg dwars. Want Timmermans vermeed angstvallig al wat hij meende compromitterend te zijn voor zijn houding van strikte neutraliteit, die hij zich wilde opleggen. “ln het begin van de oorlog dacht ik er zelfs aan ergens onder te duiken waar men mij bezwaarlijk zou vinden,” zei hij me eens, “want ik weet wat er de vorige oorlog gebeurd is en ditmaal zal het nog erger zijn. En ik houd niet van moeilijkheden; ik heb genoeg aan mijn werk en aan mijn gezin.” Toen hij eens de wens uitgedrukt had een bezoek te brengen aan het atelier van Ernest Wijnants te Mechelen en ik hiervoor met de beeldhouwer reeds een afspraak had gemaakt voor een bepaalde zondag, op voorwaarde dat ik dan van de Kreiskommandant de toelating zou krijgen om mijn auto te bezigen, schreef hij me ook dringend terug dat hij er liever geen Kreiskommandant bij betrokken zag en een afspraak op een weekdag hem veel liever zou zijn. “Zo zult ge die reden om te rijden niet moeten opgeven,” schreef hij, “en mijn naam kunnen inslikken. De Nest zal dat wel begrijpen.”

    Aan goede bedoelingen ontbrak het Timmermans dus niet, maar dat is niet altijd voldoende. Hij had de Rembrandt-prijs aanvaard (of was hij bekroond zonder het zelf te weten ?), Duitsers ontvangen die om een handtekening kwamen vragen en dat was meer dan genoeg om hem bij de staatsvijandigen onder te brengen. Intussen was hij al ziek aan het worden. In februari 1944 kreeg ik een brief :

    “Het vriest, ik heb een dikker onderlijfken aan, een dikker callecon en de beloofde vergunning voor de zwarte goudklontjes is nog niet toegekomen. Ik hoop dat het voor een dezer dagen zal zijn en dat zou me danig veel deugd doen. Met de gezondheid is het maar zus en zo. Mijn hart wil precies niet goed mee, maar dat zeg ik niet aan alleman. God heeft ons in zijn hand, hoe zal het allemaal verlopen ?”

                

    Het verliep natuurlijk slecht. Het mensonwaardige van de naoorlog was voor Timmermans' hart trouwens ook geen sedativum. Hij leefde in de bestendige vrees dat hij eveneens zou aangehouden worden. Maar dit onheil bleef hem gelukkig bespaard. Trouwe vrienden bezochten hem met meer genegenheid dan ooit. Schrijven kon hij op het laatste niet meer. “Nog wat prutsen aan oude en nieuwe gedichten,” schreef hij toen, “maar anders niets.” Was dat zijn 'Adagio' ? Ik weet het niet. Ik zelf was intussen naar West-Vlaanderen verhuisd en kon hem nog maar weinig bezoeken. In de nieuwjaarsmaand 1947 schreef ik hem een brief. Zijn antwoord kwam me toe, de morgen na de nacht waarin hij overleden was, namelijk op 24 januari en, zo dit kaartje niet zijn laatste was, zal net toch ongetwijfeld één van zijn laatste geweest zijn.

     

     

    ***********

    21-02-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn afscheid van Felix Timmermans - Albe

    MIJN AFSCHEID VAN FELIX TIMMERMANS

    Albe

    (Uit Vlaanderen 93  -  1967)

     

    Opgedragen aan Mevrouw Felix Timmermans

     

                De kern van alle dingen

                is stil en eindeloos.

                Alleen de dingen zingen.

                Ons lied is kort en broos.

     

                En donker zingt mijn bloed,

                van heimwee zwaar doorwogen.

                Ik zeil langs regenbogen

                Gods stilte te gemoet

     

    Op 24 januari van dit jaar was het twintig jaar geleden dat Felix Timmermans in zijn geboortestad Lier overleed. Met het hierboven geciteerd kerngedicht, het voorlaatste van zijn bundel “Adagio,” besloot de verteller en dichter zijn zwanezang.

    'Ons lied is kort en broos', zong hij in dat gedicht. Inderdaad kort en broos als een zwanezang, want nauwelijks enkele maanden later, toen de echo van deze ultieme zangen ons pas had bereikt zeilde de wonderbare verteller 'langs regenbogen Gods stilte te gernoet'. Iets van Gods stilte had hij reeds beleefd en ervaren in de stille, zacht-gefluisterde contemplatieve poëzie, die hij als het ware voor zichzelf had gepreveld, met nog een begerige blik op de schone vergankelijkheid, die hij in kleuren en beelden had vastgelegd, maar ook met het weemoedige en rustige oog naar binnen gekeerd.

    De messias der Vlaamse levensvreugde was de schemeringen van de dood ingetreden, niet zonder een ultieme adagio-zang van berusting en geloof.

    Enkele maanden vóór zijn afsterven, op een stille, zonnige herfstmiddag, bracht ik hem een bezoek. Ik herinner mij zeer levendig het beeld van dit weerzien. Felix Timmermans, gehuld in een brede kamerjas, zat naast zijn ziekbed. In deze eerste ogenblikken schoof zich vóór het beeld van de zieke een ander beeld, dat van de oude Joost van den Vondel, wiens levensgeest zachtjes uitdoofde in de leeftijd van eenennegentig jaar en over wie Brandt had geschreven : “zijn adem en geest ontging hem zo zacht, dat de vrienden die in huis waren om op zijn einde te letten, zijn uitgang nauwlijks merkten”. Deze regelen riepen voor mij het bekende beeld op van de zittende, in wijde kamerjas gehulde en in zichzelf gekeerde Vondel, lichtelijk voorovergebogen over de rustige, samengevouwen handen. Een beeld van vermoeide ouderdom, maar tevens het portret van een man, die de onthechting aan de aardse dingen heeft verworven en reeds afstand had gedaan van wat de Italiaanse dichter Giacomo Leopardi in een prachtig gedicht met een bijna supreme verachting had genoemd : l'infinita vanità del tutto : de eindeloze ijdelheid van het àl.

    Met een warme, enigszins vermoeide stem sprak hij over de vele troebele gebeurtenissen uit deze naoorlogse dagen; hij deed het op een serene manier, ofschoon de nauwlijks verholen klacht over het stilzwijgen en het wegblijven van vele vroegere vrienden mij niet kon ontgaan. Zijn blik verhelderde toen hij mij toevertrouwde dat hij enkele gedichten had geschreven.

    Hij vroeg mij op de man af of ik ze eens wilde lezen om er mijn gedacht over te zeggen. Hij vermoedde wellicht niet dat zijn vraag voor mij een vreugde en een eer betekende. Naast hem op het bed lagen enkele beschreven velletjes; hij nam er een van en zei : het zijn maar simpele versjes, misschien kan ik er wel een voorlezen ?

    — Graag, meester Timmermans.

    Met trage, vermoeide stem las hij enkele adagio-gedichten voor.

    Ik herinner mij nog enkele verzen, die hij prevelend voorlas en die als flarden in mijn geheugen bleven hangen :

     

                Door de neevlen van den avond

                pint de horen van de maan.

                'k Wacht hier op de lege baan

                om met U, stil in uw schaduw,

                mee naar Emmaüs te gaan.

     

    Scherper en dieper trof mij dat klein kerngedicht, dat hij ons als een poëtisch testament zou nalaten :

     

                De kern van alle dingen

                is stil en eindeloos.

                Alleen de dingen zingen.

                Ons lied .is kort en broos.



     

    De rinkelende huisbel brak zijn rustige voorlezing af. Hij keek op, blijkbaar verbaasd om de schending van de gewijde poëtische sfeer. Enkele ogenblikken later kwam mevrouw Timmermans de zieke het bezoek aankondigen van een onbekende dame, een Australische, die vanuit Zweden naar Vlaanderen was overgekomen om de 'Vader van Pallieter' te begroeten.

    Even aarzelde Felix Timmermans en knikte dan welwillend. Ik stond op om afscheid te nemen, maar hij weerhield mij.

    — Nee, blijf astublieft en stoor u daar niet aan. Dat gebeurt hier wel meer. Wij zijn daar aan gewoon.

    De onbekende bezoekster verschijnt in de deuropening : een vrouw van ongeveer veertigjarige leeftijd, sportief gekleed. Zjj blijft zwijgend en zichtbaar verrast in het deurkader staan. Haar zoekende blik vangt onmiddellijk het beeld op van de vriendelijke, glimlachende zieke. Geruisloos, aarzelend waagt zij een paar schreden in zijn richting. In het midden van de kamer blijft zij staan en met een stem zonder geluid vraagt zij of hij Engels spreekt. Er is een korte stilte, die haar in de onzekerheid laat. Zij herhaalt haar vraag in het Duits.

    — Ja, ja, wir sprechen Deutsch, antwoordt de zieke met een gemoedelijk en bevattelijk Vlaams-Duits accent. De vrouw glimlacht even en haar stem krijgt meer geluid.

    — Sind Sie wirklich 'der Vater vom Pallieter' ? Het klinkt bijna ongelovig en stamelend hopeloos. De goede Fé verdrijft met een schalkse glimlach haar laatste twijfel nopens zijn identiteit. De blik van de vreemde bezoekster laat de vereerde Meester niet meer los. Wij, de overige aanwezigen, bestaan voor haar niet meer. Op haar bleek gelaat zie ik duidelijk de sporen van een innerlijke bewogenheid. Felix Timmermans biedt haar een stoel aan naast zijn zetel; zij gaat zwijgend zitten in de houding van iemand die elk ogenblik weer kan opstaan.

    Ik denk: die vrouw zit daar als van de hand Gods geslagen; een stenen beeld, dat innerlijk vol bewogenheid is, maar geen woorden vindt om de levend geworden droom van haar bewondering en verering te benaderen. Zij spreekt nauwelijks. Aan haar lippen hangen duizend vragen, ik gis het, maar de woorden ontbreken haar op dit onverwachte en wellicht onverhoopte ogenblik.

    De aanwezigen, mevrouw Timmermans, een paar dochters, ik zelf, maken geen deel uit van haar kleine verbeeldingswereld. Voor deze onbekende vrouw, gekomen uit een ander werelddeel, waar zij haar geest en hart heeft bevolkt met de levendige personages uit het vertaalde werk van de Vlaamse verteller, is er in dit moment slechts één god in één persoon : der Vater vom Pallieter, Felix Timmermans. Deze praat nu gemoedelijk, zoekt naar een sappige uitdrukking in het Duits en wil het de kennelijk geschokte bezoekster gemakkelijk maken. Eerst nu blijkt het tot haar door te dringen dat de god van haar verbeelding, die vanuit zijn taal in een vreemde taal de jaren van haar meisjesjeugd heeft verblijd, een sterveling is en ' krank' is.

    — Ach, Herr Timmermans, sind Sie krank ? vraagt zij plotseling.

    — Ein bischen, ja... es geht wieder besser. Mein Herz ist schwach !

    De bezoekster zwijgt en kijkt hem rustig aan. Haar glimlach is een en al verering. Geleidelijk geraakt zij over haar eerste ontroering heen. In duidelijke, zacht gearticuleerde Duitse volzinnetjes praat zij met liefde en wijding over het werk van de Meester. Zij heeft al zijn boeken gelezen. De Engelse vertalingen hebben haar vertrouwd gemaakt met Pallieter, met de dichterlijke Nethe en het stille begijnhof, met zuster Symforosa en het Kindeke Jezus in Vlaanderen.

    De Australische lezeres vertelt; de Vlaamse verteller luistert. Van hun stil colloquium bleef in mijn herinnering de poezie bewaard :

    — Ik had nooit durven denken dat de vader van Pallieter eens voor mij, een vreemde, de deur van de gastvrijheid zou openen.

    — Pallieter hield van open deuren, zegt de zieke glimlachend, voor de koelte en het zomerwindje, voor de geuren van de boekweit en de klavervelden, en voor de muziek van de regen op de dakpannen...

    — Met dat boek hebt u aan de levensvreugde een gezicht gegeven, meester Timmermans, en aan mijn leven een glimlach. Van toen af heb ik verlangd dat land eens te zien, niet alleen het land, maar ook de hemelen en de mensen van dat land.

    — De hemelen en de mensen zijn altijd de schoonste bladzijden van een boek, juffrouw. Om de hemelen te schilderen moet men schone verven hebben en om de mensen te conterfeiten milde en malse kleuren... zo mals als een zomerregentje.

    — Het is net of ik uw stem uit uw boeken herken. Felix Timmermans monkelt even.

    — Ja, dat is erg, juffrouw !

    — Erg ?... Waarom zegt u erg ?

    — Als een mens in boekentaal gaat spreken, is dat een teken dat hij oud wordt.

    — Ik herken uw stem aan een woord, een toon, aan die malse kleuren, meester Timmermans.

    — O ! Dat stelt mij gerust.

    — Na Pallieter ben ik op zoek gegaan naar andere boeken van u : het Kindeke Jezus in Vlaanderen, het boek van 'Anne Marie', en ' De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa'. Dat boekje was voor mij als een heel oud en heel schoon gedicht. Aan deze zeer schone uren zal ik nu nog het wonderschone uur van vandaag kunnen toevoegen...

    De bezoekster vertelt, zij roept de sfeer, de poëzie, de wijding op van zijn levenswerk, waarvoor — om het een Indische wijsgeer na te zeggen, zoals Felix Timmermans mij later schreef — de ene god zijn pen heeft gescherpt, de andere hem bezielde en de derde zijn hand heeft vastgehouden. Deze vrouw uit een ander werelddeel herleeft de blijdschappen van haar jeugd in het eigen milieu, op de kleine huiselijke olympos van de schepper en bezieler dezer blijdschappen.

            
              zo zag kunstschilder Theo Verstreken Pallieter

    Zij praten samen over hun personages, hun vreugden, hun schoonheid. Nu de vrouw aan de bron is gezeten, borrelen nog meer verlangens naar boven : zij wil de omgeving bezoeken waar Pallieter heeft gewoond en geleefd, want hij heeft geleefd. En ook het begijnhof, waar Symforosa heeft gehuisd. Zij wil een wandeling maken langs de Nethe en de mensen zien van dit land en van zijn boeken. De Australische bezoekster is van over zeeën en landen gekomen in het spoor van Pallieters toverpen.

    Felix Timmermans schenkt haar een van zijn boeken en schrijft er een opdracht in. Zij dankt hem met een ontroerde blik. Dan vraagt zij oorlof om de dingen, de kleurige schilderijen en tekeningen in de huiskamer van dichtbij te bewonderen.

    Zij gaat naar een oude kast, waarop een vaas met penselen en vlaggetjes van Scherpenheuvel staat en wandelt geruisloos door de kamer met de blikken van een fee, die wonderbare dingen waarneemt. Zij wijst met de vinger een uit kleiaarde geboetseerd zwijntje aan.

    — Haben Sie das auch gemacht ? De zieke knikt en glimlacht.

    — Ach, wie wunderbar schön !

    — Das ist ein 'fersken' aus poteerde. Das hab'ich selbst gemacht! zegt de gastheer schalks. Zij wijst de vaas met penselen aan.

    — En u schildert ook ?

    — Ja, schilderen en tekenen, dat heb ik het liefst gedaan. De vrouw kijkt even verbaasd.

    — Liever dan schrijven, meester Timmermans ?

    —Veel liever, juffrouw, schrijven is te biechten gaan, schilderen is kommuniceren.

    Zijn blik volgt geduldig en gelukkig de onbekende fee, die uit haar sprookje is getreden en thans de zicht- en tastbare werkelijkheid heeft bereikt. Zij gaat nog even plaatsnemen naast de aanwezige en aanraakbare god van deze werkelijkheid en die tenlaatste toch een eenvoudige en gemoedelijke sterveling blijkt te zijn. (Ik zelf vermoedde in deze ogenblikken allerminst dat de goede Fé inderdaad een 'sterveling' was.)

     

    PIotseling zegt zij dat zij nu moet gaan, dat Herr Timmermans voorzeker vermoeid is, maar zij blijft zitten. Het valt haar moeilijk afscheid te nemen van een nooit verhoopte werkelijkheid en terug te keren als een nimf naar haar sprookje. De gemoedelijke keuveltoon van de gastheer houdt haar aan de stoel gekluisterd.

    Al die tijd heb ik nauwelijks een woord gesproken; niemand van de aanwezigen heeft hun colloquium verstoord. In deze ogenblikken schoof zich weer tussen de zieke en mij het Vondelbeeld, niet het imago van de vermoeide ouderdom, maar het beeld van de in zichzelf gekeerde dichter, die reeds een ander dieper geluid uit een andere wereld had beluisterd.

    Met dit Vondelbeeld heb ik twintig jaar geleden op een onvergetelijke vroegherfstelijke septemberdag van Felix Timmermans, de hartelijke vriend en meester, afscheid genomen. Ik vermoedde niet eens dat het een vaarwel was. Ik ging heen met het manuscript van zijn adagiozangen. Hoe kon ik deze geprevelde, in weemoedstoon gezongen en met het accent der berusting gebeden strofen objectief benaderen ? Ik had inmiddels het uitzonderlijke in-leidende gedicht beleefd. Van dit totaalgedicht bracht het manuscript mij het beeld, de gestalte, de klank en kleur, de innerlijke bewogenheid en de hiaten van zijn ziel.

    Toen ik hem het manuscript van zijn adagiogedichten met de verlangde opmerkingen had teruggezonden, ontving ik een kaartje, het allerlaatste, met de volgende regelen :

    “Ja, inderdaad, verzen hebben iets van een gebed, en iets van al de hoedanigheden, die gij over een goed gedicht opsomt, maar er is nog iets dat ik niet bepalen kan. Een Indisch wijsgeer heeft eens gezegd : de ene god scherpt de pen, de andere bezielt u en de derde houdt uw hand vast als ge schrijft.

    In elk geval, er gebeuren vreemde dingen in een mens zijn ziel als hij aan 't dichten is. 't Komt alleen niet van ons. Wij worden bewogen, gedreven. Daar is eigenlijk niets over te zeggen en toch veel.”

    Het kaartje bevatte nog een P.S. : Gij hebt nog de groeten van die Australische dame, die mij heeft geschreven. Kon ik een beter getuigenis citeren dan dat van de dichter zelf ? Hij heeft die vreemde bewogenheid mogen ervaren; ook hij werd in zijn berustende afzondering gedreven door die wondere roerselen of, zoals hij het uitdrukt, door de vreemde dingen, die in een mens zijn ziel gebeuren als hij aan het dichten is.

    Deze ultieme Adagiozang van Felix Timmermans blijft voor mij immer verbonden aan de zonnige herfstelijke middag van het onbevroede afscheid. Wanneer ik zijn beeld wil oproepen, neem ik de kleine bundel en lees het Emmaüsgedicht op de laatste bladzijde. In de schemering van het verleden gaat dan mijn herinnering in een zachte nimbus lichten en als een leerling van Emmauüs prevel ik :

    Het was alsof hij door ons heen verdween en 't licht in ons is blijven branden.

     

    ***********

    Albe

    -pseudoniem van Renaat Antoon Joostens (Mechelen 8 juni 1902 – Brussel 10 okt. 1973)-  vestigde de aandacht op zich met de bundel Paradijsvogel (1931), waarvan het titelgedicht grote bekendheid verwierf. Hoewel zijn inspiratie grote verscheidenheid bood, was Albe in de eerste plaats dichter van intellectualistisch-religieuze poëzie, met name in Van adellijken bloede (1942) en Groenendaalsche clausuren (1947), waar het dualisme van natuur en bovennatuur nog duidelijk aan den dag treedt, en in de postume bundel Limbus (in Verzamelde gedichten, 1977), die met uiterst sobere en treffende middelen een intens spiritualisme vertolkt. Hij schreef ook verhalen, romans, toneelstukken, reisnotities en had een ruim publiek als jeugdschrijver onder de schuilnaam Kapitein Zeldenthuis. Hij wijdde een essay en belangrijke notities (Andalusisch dagboek, 1964) aan Federico García Lorca, wiens Romancero gitano en Llanto por Ignacio Sánchez Mejías hij vertaalde (1959).

     

    20-02-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bedenkingen van een bewonderaar - Louis Vercammen

    BEDENKINGEN VAN EEN BEWONDERAAR

    L Vercammen c.ss.r.

     

    (Uit Vlaanderen 93  -  1967)

     

    Men heeft mij voor deze bijdragen twee vragen gesteld : hoe kwam u ertoe Timmermans te bestuderen ? Welke bevindingen hebt u onderwijl opgedaan ?

     

    Maart 1950. Soldaat-milicien 49/38344 moet van een appendicitis geopereerd worden in het militair hospitaal te Brussel. Vlak voor de operatic bemerkt de chirurg dat het in feite om een breuk gaat. Het ingrijpen is in zover geslaagd, dat er een maand herstelverlof zonder soldij aan verbonden is. Met heelkunde had het echter niet veel uitstaans, want naderhand moest het hele zaakje overgedaan worden, omdat er 'geknoeid' was. Hopelijk is de militaire chirurgie er intussen op vooruitgegaan.

    Van geen onheil bewust, las ik tijdens de herstelperiode in het hospitaal voor het eerst Pallieter. Onze leraar Nederlands had ons indertijd stiekem laten proeven van deze 'verboden vrucht', genoeg om er de smaak nooit meer van kwijt te raken. Tijdens noviciaat en filosofie was er natuurlijk geen spraak van dit 'heidens boek' te lezen.

     



    De dametjes van de Welfare waren blijkbaar om die reden uitverkozen, dat ze geen zieke in bekoring konden brengen, maar ze deden hun dienst goed. TerwijI ik daar nog hulpeloos lag, kwamen ze het boek aanbieden. Ik heb me geen tweemaal bedacht. Plots weken de grauwe hospitaalmuren uiteen om plaats te maken voor een zonovergoten paradijs, waar Pallieter en zijn Marieke rondhuppelden als blije ongerepte natuurkinderen.

    Kort voor we afzwaaiden, verscheen het prettige boek van Renaat Veremans : Herinneringen aan Felix Timmermans. Terstond vond ik het een geschikt onderwerp voor een Franse causerie, die we als oefening in de tweede landstaal ieder jaar moesten houden.

    Na omwisseling van militair plunje tegen kloosterkleed, konden we weer aanpikken bij Plato en Kant. En ondertussen bereidde ik mijn spreekbeurt over Timmermans voor : een tiental getikte bladzijden vol anekdoten en wetenswaardigheden, allesbehalve zware kost.

    Toch is het dat samenraapsel geweest, dat aan de basis lag van mijn belangstelling voor Timmermans. Geen haar op mijn hoofd dacht er toen aan van hem een speciale studie te maken, laat staan er iets over uit te geven. Maar de wagen was aan het rollen gebracht en van stilvallen is er vooralsnog geen spraak. Hoe meer ik las van en over hem, hoe groter de nood werd naar meer toelichting en uitdieping. Wat op het eerste gezicht uitermate simpel leek, bleek bij nader toekijken een ongemeen rijk patroon van werkelijkheid en verbeelding, jubelende levensvreugde en stille weemoed, mensenkennis en eeuwigheidsbesef, taal-.en stijlrijkdom te verbergen. Met verloop van jaren is dat inzicht gegroeid, stapelden de aantekeningen zich op. Tot vijfmaal toe heb ik mijn tekst van a tot z hernomen, uitgezuiverd, rijker gestoffeerd, dieper doordacht, in de hoop Timmermans objektiever en vollediger te benaderen. Intussen was de stof over Pallieter zo buitensporig aangegroeid, dat ik gemeend heb ze als een afzonderlijk geheel te mogen behandelen in Vijftig jaar Pallieter (Hasselt 1966).

     

    Het antwoord op de tweede vraag vergt meer verklaring. Wie zich in de Timmermans-studie wil verdiepen, kan zich beperken tot de bibliografische gegevens. Daar vindt hij een terrein met onbeperkte werkgelegenheid, zoals we verder nog zullen uiteenzetten. Men kan zich ook wenden tot mensen die Timmermans van nabij gekend hebben, om zo meer onbekende gegevens te verzamelen over mens en werk. Daar ik persoonlijk Timmermans niet gekend heb, heb ik beide werkmetodes gekombineerd. Hij is reeds twintig jaar dood, de mensen van zijn generatie verdwijnen de een na de ander. Om te voorkomen dat kostbare herinneringen voor altijd zouden verloren gaan, heb ik me beijverd te redden wat er nog te redden viel. En dat loonde ruimschoots de moeite. Als een volslagen onbekende, diende ik me aan bij familie en vrienden. Het onthaal was tot mijn verbazing buitengewoon hartelijk. De naam Tim­mermans bleek een toversleutel te zijn.

    Veremans schrijft in zijn Herinnermgen dat hij en Flor van Reeth boezemvrienden van Felix waren. Samen hebben zij in 1921 het ontstaan meegemaakt van De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt. Bij die gelegenheid komponeerde hij de Franciscusmis en ontwierp Van Reeth de Pinksterkerk. Ik schreef Van Reeth een gele briefkaart met twee vraagjes : in welk jaar was hij geboren ? had hij die kerk ooit gebouwd ? Daarop ontving ik een brief van zes bladzijden in 4°, vol entoesiasme en bewondering met de dringende uitnodiging hem te komen opzoeken. Ik werd daar verwelkomd als een vriend des huizes. De man is nu 83 jaar en nog altijd is zijn geestdrift niet geluwd.

    Lia Timmermans weet er ook van mee te praten, hoe ik haar lange vragenlijsten voorlegde, die ze naar best vermogen trachtte op te lossen of waarvoor ze naar andere zegspersonen verwees. Zo kwam ik in kontakt met vele vriendelijke mensen. De ene relatie bracht me op de andere, soms waren het toevallige ontmoetingen te Lier op straat met onbekenden, die me bereidwillig gevraagde en ongevraagde inlichtingen gaven. Verscheidenen zijn ondertussen al overleden, dankbaar gedenk ik ze met de levenden : de familie Timmermans, Flor van Reeth, Renaat Veremans, Reimond Kimpe, Oscar van Rompay, Fred Bogaerts (†), Frans Ros, Bernard Janssens, Theofiel (†) en Frans Verstreken, Floran Lambrechts, Modest Geuens, Jozef Vermeiren, Louis de Belder (†), Jose de Ceulaer, Denijs Peeters, Jozef Mortelmans, Marcel Cordemans, pater De Pauw o.p. (†), Dries Verstreken, Albert Westerlinck, Lode Baekelmans (†), Ernest Claes, Isidoor en Walter Opsomer, Kamiel Huysmans.

    Dat die mensen veel over Timmermans vertelden en weinig over zichzelf, heb ik steeds moeten bewonderen. Enigen onder hen hebben zich dagenlange opzoekingen en schrijfwerk getroost om sommige details op punt te zetten.

    Een speciale attentie verdienen de bibliotekaris en archivaris van Lier : Marcel Boschmans en Arthur Lens, het personeel van de Stadsbiblioteek, het Letterkundig Museum en het Rijksarchief te Antwerpen, allemaal mensen die ik ontelbare keren heb moeten lastig vallen, maar die steeds bereid waren ook mijn moeilijkste wensen te bevredigen.

    Dit is zeker de aangenaamste ervaring geweest: de vriendelijkheid, openhartigheid en gedienstigheid van mensen van allerlei slag en opvatting, voor wie de naam Timmermans nog een fascinerende klank bezit. Zonder hun medewerking en bereidwilligheid zou ik geen stap verder gekomen zijn.

    Een typisch staaltje van zulke samenwerking : in De begrafenis van Matantje vertelt Timmermans op zijn sappige manier hoe een oud lelijk vrouwtje, dat vlak onder de St-Gummarustoren in een tabakswinkel woonde, in volle winter stierf. De twee jonge schrijnwerkersgasten hadden haar niet durven kisten en zo werd de lege lijkkist met volle praal naar kerk en kerkhof gebracht. Het lijk werd weldra gevonden en na de eerste schrik werd het in alle stilte 's nachts begraven, maar het geheim lekte uit, tot groot jolijt van de Lierenaars. Er werd een marktliedje van gemaakt, waarvan een exemplaar is bewaard gebleven dat in 1927 werd afgedrukt in Lier vroeger en nu.

    Het verhaal van Timmermans ging dus terug op een autentieke geschiedenis. Het intrigeerde mij te weten wie Matantje was en wanneer zij gestorven was. De bewaarde kopie bevatte naast de aanduiding dat het ging om 'een oude saêr van 80 jaer', ook de naam van de drukker Saeyens en van de marktzanger J. van Zevendokken. Geen van beiden was van Lier. In het Museum van Folklore te Antwerpen ontdekte ik dergelijke liederteksten met dezelfde namen, maar op één exemplaar stond bij de naam van de drukker : Antwerpen. Ik naar het Plantijnmuseum, waar ze de volledige lijst van de Antwerpse drukkers bezaten. Saeyens overleed rond 1825, maar het bedrijf werd onder die naam nog gaande gehouden tot ca. 1850. Daarmee hadden we de eindterm. Louis de Belder uit Lier had altijd horen vertellen dat het gebeuren zich afgespeeld had in het hoekhuis, waar Timmermans trouwens ook het verhaal situeerde.

    Met die gegevens trok ik naar dhr. Jozef Mortelmans, die aan de hand van het kadaster en notariele akten praktisch van ieder huis te Lier een steekkaart heeft opgemaakt met de namen der bewoners in de loop der eeuwen. Na eliminatie van de personen, die niet aan de gegevens beantwoordden, kon hij me weldra melden dat de figuur van Matantje overeenstemde met : Nicasius Maria Antonia Josefa, beroep : winkelierster — tabakfabrikant, wonende :

    Rechte straat 2 in De gulden borze, aldaar overleden op 27 december 1847 in de ouderdom van 80 jaar. Daarmee was de zaak rond.

     

    Zoals uit bovenstaand voorbeeld blijkt, blijft er naast de persoonlijke kontakten altijd de eigenlijke bronnenstudie, waarmee de Timmermans-onderzoeker zich moet belasten. Vooreerst moet het hele œuvre gelezen en herlezen worden, waarbij telkens nieuwe gezichtspunten opduiken. Een werk van lange adem, maar alleszins de moeite waard.

    Wie echter de auteur ten voeten uit wil kennen, moet ook kennis nemen van al wat links en rechts in honderden bijdragen en tijdschriften verschenen is. Een onafzienbare, en in letterlijke zin zelfs onmogelijke taak. In mijn kartoteek tel ik 177 verschillende tijdschriften, jaarboeken, dag-of weekbladen in binnen- en buitenland, die bijdragen van Timmermans bevatten. De lijst is zeker niet kompleet. Om eventuele onderzoekers niet af te schrikken, moet er aanstonds aan toegevoegd worden dat de reeks — wat het essentiële betreft — tot een dertigtal titels kan teruggebracht worden; de rest vindt men elders of is niet zo belangrijk. Minstens zeven periodieken tussen 1934 en '42 bevatten het kerstverhaal De goede helpers, vooraleer het in boekvorm (Vertelsels I) werd uitgegeven.

    Het excerperen van tijdschriften vraagt gewoonlijk niet veel werk, op voorwaarde dat er inhoudstafels per jaargang voorhanden zijn. Erger wordt het bij dag- en weekbladen, illustraties en dergelijke. Daar wordt het al te dikwijis het spreekwoordelijk zoeken naar de naald in een hooiberg, vooral wanneer men geen nadere gegevens bezit. Men moet over het nodige temperament en tijd beschikken; dat geldt trouwens op ieder terrein van onderzoek, zowel voor de amateur-snuffelaar als voor de wetenschappelijke vorser. Dagen en dagen kan men soms naar een bepaald artikel zitten zoeken zonder resultaat. Andere keren ervaart men ook de vreugde van de ontdekking, wanneer men de blindganger eindelijk bij de kraag heeft of wanneer men op het onverwachts op een onbekende bijdrage stoot.

    Daar Timmermans slechts een gelegenheidsmedewerker was, is de frekwentie der bijdragen zeer onregelmatig. In het Haagse dagblad Het vaderland vinden we voor november-december 1918 elf artikels, voor 1919 veertien, voor 1920 negen, voor 1921, '24 en '25 telkens één artikel. In De standaard zijn er negentien over dertig jaar gespreid. Dit om te zeggen hoe lastig het is naar volledigheid te streven.

    Oudere bibliografieen als die van Th. Button (1928) en B. Verbist (1953) bevatten kostbare aanduidingen, hoewel onvolledige. Soms laten ze ons echter in de steek door onbetrouwbaarheid. Zo vermeldt Rutten het artikel van Timmermans Wetenschappelijk Vlaamsch in De Vlaamsche post, 1917. Verbist neemt het kritiekloos over. Welnu dit aktivistisch dagblad verscheen te Gent van februari 1915 tot maart 1916. Hoewel het blad wel andere bijdragen van Timmermans bevat (die ook verkeerdelijk opgegeven zijn), heb ik dit artikel nog altijd niet kunnen terugvinden. Vermoedelijk is het in een andere krant uit die tijd verschenen.

    Hoeveel verschillende bijdragen zijn er van Timmermans in de pers verschenen ? Novellen en verzen uitgezonderd, hebben we alle fragmenten van eenzelfde boek, waar en wanneer ook verschenen, onder hetzelfde kataloognummer gerangschikt. Zo vinden we onder het ene nummer van Pallieter twintig verwijzingen naar de diverse vindplaatsen. In dien verstande geeft een voorlopige telling als resultaat een minimum van 370 nummers. Maar nogmaals gezegd, het grootste gedeelte daarvan kan rustig onverlet gelaten worden. Wat overblijft is onuitgegeven werk dat onder sommige oogpunten uiterst belangwekkend is, zowel qua inhoud als stijl.

    Niet minder omvangrijk is de bibliografie over Timmermans in boeken en periodieken. De relatieve waarde ervan loopt vanzelfsprekend nog verder uiteen dan bij zijn eigen pennevruchten. Sommige werken mag men niet ongelezen laten, andere lonen bijna de moeite niet. Dit geldt a fortiori voor de duizenden artikels en kritieken. Volledigheid op dat domein is even onnodig als onmogelijk. Revelerend is in ieder geval het oordeel van de critici over een bepaald werk. Zal de een de loftrompet steken, dan zal een andere het tot in de grond afbreken. Enkele interviews met Timmermans zijn uitermate belangrijk, vooral waar hij zijn visie en appreciatie geeft of zijn werkmetode nader toelicht.

    Waar is al dat materiaal te vinden ? Veruit het voornaamste vindt men in de Stadsbiblioteek en het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen. Op dat gebied zijn het echte goudmijnen. De Albertina te Brussel en de universiteitsbiblioteken van Leuven en Gent zijn natuurlijk ook goed voorzien.

    Voor de Lierse bladen is men uiteraard aangewezen op de biblioteek aldaar, zoals men voor de Nederlandse pers het best gesteld wordt in Den Haag.

    Een van de boeiendste aspekten van de Timmermans-studie tenslotte is dat men ertoe aangezet wordt neventerreinen te gaan verkennen, waarvan men anders normaal slechts een oppervlakkige kennis bezit. Noodzaak, wenselijkheid en keuze van deze hulpbronnen hangen vanzelfsprekend in hoofdzaak af van persoonlijke interesse. Maar welk domein men ook betreedt, steeds zal het onvermoede charmes openbaren en meteen de kans bieden tot zelfverrijking.

    Wie Timmermans zegt, zegt Lier. Het is een uitstekende gelegenheid om de bezienswaardigheden, ligging, geschiedenis, atmosfeer, mentaliteit, leefgewoonten, politieke, sociale en ekonomische toestanden, folklore en taal van de Netestad en haar bewoners te leren kennen. Door lange tijd in de archieven te snuisteren, werd ik ertoe gebracht aan genealogie te doen en de kwartierstaat van Felix Timmermans op te stellen. Op aanvraag van de sekretaris van de Vlaamse vereniging voor familiekunde, dhr. E.A. van Haverbeke, zond ik hem mijn gegevens, die hij verleden jaar publiceerde in Vlaamse stam (met helaas enkele zetfouten). Timmermans' schemeringentijd noopte tot een nadere kennismaking met zijn lievelingsauteurs, de toenmalige literaire en kulturele stromingen in Vlaanderen, het wezen van teosofie en okkultisme, geloof en ongeloof. Hoe kan men spreken over Het kindeken Jezus in Vlaanderen, zonder iets af te weten van onze kerstlyriek, de Vlaamse Primitieven, het aktivisme, faktoren die toch aan de basis liggen van dat werk ? Hoe kan men oordelen over de persoonlijke inbreng van de auteur in zijn biografische werken, wanneer men niet op de hoogte is van Bruegel en Brouwer, St-Franciskus en de H. Katarina van Siëna ?

    De geschiedenis van beide wereldoorlogen en hun naweeën, van de Vlaamse beweging en de Pelgrimbeweging moeten aangeboord en onderzocht worden. En zo kan ieder naar zijn gading verder zoeken en vinden...

     

    Het zal nu wel voor ieder duidelijk zijn, dat het bibliografisch Timmermans-onderzoek op dit ogenblik nog enorm veel tijd en inspanning vraagt, ook op financieel gebied voor reizen, verblijf en dgl. En dan te bedenken dat ten huize van Felix Timmermans te Lier praktisch alles bij de hand ligt ! Zijn allereerste artikel De taal is gansch het volk (1904) is blijkbaar daar alleen nog te vinden. Zolang dit archief echter ontoegankelijk blijft, zal iedere onder-zoeker weer op eigen houtje naar noodzakelijke onvolledigheid streven.

    Om in de toekomst nutteloze moeite en onkosten te voorkomen, zou het wenselijk zijn dat dit materiaal op een of andere manier beschikbaar worde gesteld voor belangstellenden. Dit kan geschieden, ofwel door het klasseren en openstellen van het archief ter plaatse, ofwel door het eventueel af te staan of in bruikleen te geven aan het Timmermans-museum te Lier of het letterkundig museum te Antwerpen. Er is nog een derde mogelijkheid : de publikatie van alle verzen, toneelwerk, novellen en artikels, die niet eerder in boekvorm uitgegeven zijn, dus met uitsluiting van het eigenlijk œuvre van Timmermans. We mogen ons de praktische moeilijkheden van dergelijke uitgave niet ontveinzen, maar met goede wil, samenwerking en doorzettingsvermogen moet het zeker mogelijk zijn.

    Timmermans is nu eenmaal niet meer uit onze letterkunde weg te denken en is onze blikvanger in het buitenland. Het zou de zaken voor de toekomstige onderzoekers en studerenden ontzettend vereenvoudigen, dat ze hun tijd niet meer behoeven te verspillen in het doorbladeren van stofferige jaargangen, maar dat ze alle teksten in het bereik van hun hand hebben. Is dit een utopie ? Zou er in Vlaanderen dan geen kultuurraad, akademie, instelling of mecenas te vinden zijn, die deze wetenschappelijke uitgave wil financieren ?

    We kunnen het haast niet geloven en blijven koppig hopen dat eenmaal de Verzamelde bijdragen van Felix Timmermans een tastbare werkelijkheid zal worden,

    Timmermans ter ere, ons volk ten bate.

     

    ***************

    19-02-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans' werk in het buitenland

    Timmermans’ werk in het buitenland

    (Uit Vlaanderen 93  -  1967)

    Stemmen van over de grenzen

     

    Vermits Felix Timmermans een van onze meest vertaalde auteurs is, kon een buitenlands 'Timmermanskoor' in dit nummer bezwaarlijk outbroken. Met het oog hierop, legde de redactie contacten in negen landen, nl. Duitsland, Frankrijk, Tsjecho-Slowakije, Spanje, Denemarken, Engeland, Zuid-Afrika, de U.S.A. en Japan. Aan negen correspondenten werd een korte bijdrage gevraagd, met het doel enkele concrete gegevens te verzamelen omtrent het onthaal, dat de werken van Timmermans nu genieten in hun land : wordt hij nog vertaald, gelezen, uitgegeven, gegeerd ? hoe reageren de lezers erop ? wat treft hen het meest ? of wat stoort hen eventueel ? beschouwen ze Timmermans als een auteur van wereldformaat ?

    Frankrijk, Spanje en de U.S.A. reageerden helemaal niet.

    Uit Denemarken schreef Dra. G. de Vries ons het volgende: “,Tot mijn grote spijt moet ik u op uw verzoek een artikeltje te schrijven over de ontvangst van de werken van Timmermans in Denemarken, negatief antwoorden. Mijn vele nasporingen om te weten te komen of zijn werk nog vertaald en gelezen wordt, hebben slechts tot resultaat geleid dat ik moet zeggen : Timmermans is een vergeten man hier. Zelden wordt nog een boek van hem in de bibliotheek geleend. In de 30-er jaren werd zijn werk veel vertaald. Nu niet meer. Vorig jaar werd alleen nog een fragment van 'het Kindeke Jezus in Vlaanderen' opgenomen in een anthologie. Deze schrale gegevens vormen m. i. geen basis voor een artikeltje - hoe kort ook - in uw tijdschrift. Ik hoop dat de oogst in andere landen groter zal zijn”.

    In Japan liggen de zaken enigszins anders. Professor Sumitaka Asakura uit Tokio liet zich daar als volgt over uit : “Lange tijd heb ik zorg besteed aan het introduceren van de Nederlandse letterkunde in Japan, maar de uitgeversmaatschappijen alhier hebben niet zoveel lust in de publikatie van Nederlandse werken, als ze in die van Engelse, Franse en Duitse werken hebben. Tot nu toe heb ik de gelegenheid gehad om, met mijn vrouw, werk van hiernavermelde auteurs in het japans te vertalen en te laten uitgeven : Heyermans, Multatuli, van Eeden, Gorter, H. Roland Hoist, Kloos, Swarth, Van de Woestijne, de Mont en Roef Basenau. In de 'Voorlichtingen over Nederlandse en Vlaamse Letterkunde', uitgegeven door verschillende uitgeversmaatschappijen, heb ik over Nederlandse en Vlaamse werken voorlichting verschaft; wat de werken van Timmermans betreft, heb ik een korte inleiding tot 'Pallieter' en 'Pieter Breugel' laten opnemen. 'Adagio' van Timmermans is niet door mijn vrouw, maar door de heer Katayama uit de Franse tekst vertaald.”

    Professor T. Weevers berichtte ons uit Londen: “,Het is mij tot mijn spijt onmogelijk te voldoen aan uw verzoek om een artikel te schrijven over het onthaal dat aan de werken van Felix Timmermans in Engeland is te beurt gevallen. Dit zou een bekendheid met het letterkundig leven van Engeland vereisen, die ik als neerlandicus niet bezit. Ik zou U aanraden, U tot dit doel te wenden tot een lid van de Britse P.E.N. Club.”

    Meer uitgebreide reacties kwamen uit Zuid-Afrika, Tsjecho-SIowakije en Duitsland.

    Laten wij eerst Professor Abel Coetzee uit Johannesburg aan het woord. Hij deed ons opmerken, dat hij - terwijl hij de opdracht wel heeft uitgevoerd - de klemtoon enigszins verschoven heeft naar een belangrijk vraagstuk, waardoor ook precies de werken van Timmermans in het gedrang komen. “Ek vra u om dit so te wil aanvaar, veral omdat ek al geruime tijd veronrus word oor die toenemende teruggang van Nederlands in Suid-Afrika”. Zijn bijdrage geven we dus integraal weer :

     

     

    Wanneer mens tans 'n opdrag kry om te skrywe oor die houding van Afrikaanse lesers teenoor die werke van 'n skrywer in die Nederlande, stan jy voor 'n hartseertaak -hartseer wat verwek word deur verskillende faktore wat uit die volgende sal blyk.

    Omdat Suid-Afrika 'ingekring' is in die Angelsaksiese wêreld en ons buitenlandse boekwese geskoei is op Engels-Amerikaanse lees, is daar maar heel enkele punte in ons land waar mens die goeie (of selfs enige !) Nederlandse boek kan bekom. Hierdie punte bedien gewoonlik akademici, wat beteken dat die Nederlandse boekmark vir die gewone man nie bestaan nie. Onbekend maak onbemind.

    Omdat Afrikaans en Nederlands om begrypelike redes nog altyd vir studiedoeleindes aan mekaar gekoppel is en bly in Suid-Afrika, het dit tog so gebeur dat Nederlandse skrywers vir skoliere en studente behou gebly het. Maar juis daardeur het Nederlandse skrywers 'akademiese' leer- en leesstof geword; Afrikaners wat tans nog Nederlands lees, doen dit vir eksamendoeleindes. Vir hierdie leserskring is Gezelle, Van de Woestijne, Streuvels en Timmermans beminde skrywers van die ouer geslag. Hulle werk word nog gereeld vir bestudering voorgeskryf en waardeer, alhoewel dit wil voorkom dat Nederlandse lektuur verdwyn sodra die laaste eksamen afgelê is.

    Wat die werk van Timmermans besonderlik betref : Pas het die Kaapstadse uitgewery Human en Rousseau die Boerepsalm in Afrikaanse bewerking uitgegee - as ' proefneming'. Indien dit sou blyk dat die vertaling inslaan by die lesers sal dieselfde uitgewery Pallieter in Afrikaans aanbied. Juis die keuse van Timmermans se werk vir hierdie proefneming, laat blyk hoe hoog dit aangeslaan word. Die openbarende in die geval is egter dat dit nodig is om Timmermans in Afrikaans te vertaal ! Afrikaanse en Nederlandse (Noord en Suid) lesers en leiers moet hulle heeltemal duidelik rekenschap gee oor die betekenis van hierdie verskynsel : Die kennis van Nederlands het onder die algemene lesers so seer terug geloop dat die Nederlandse boek in Nederlands skaars nog aan die man te bring is. En die toestand word jaar na jaar erger. Dit word gewyt aan allerlei faktore, maar een van die belangrikstes daarvan ontvang nie voldoende aandag nie.

    Toe Afrikaans skool- en universiteitsvak geword het tydens die eerste kwart van ons eeu, was daar ontoereikende Afrikaanse stof om ook maar net een jaar van 'n kursus voldoende te vul. Sedert jaar en dag het die Afrikaanse taal- en letterkunde egter soveel stof tot sy beskikking dat dosente verleë sit daarmee in 'n kursus wat Nederlands insluit! So erg is die toestand dat dosente bewus word daarvan dat tyd wat aan Nederlands bestee word, verlore tyd is, want Afrikaans as landstaal staan in wedywering teen Engels ! Daar is maar een oplossing :

    Die tyd het aangebreek dat almal wat betrokke is by die saak moet besef dat Afrikaans en Nederlands as twee aparte vakke bestudeer moet word, en Nederlands wel in die keusegroep moderne tale, waar dan ook verlang word dat die kandidate dit moet kan skryf en praat ! Deur Nederlands gekoppel te hou aan Afrikaans, verloor albei dardeur, maar veral Nederlands.

    En alle Nederlandse skrywers - oud - jonk - 'modern' - word nadelig getref. Daarom dat Nederlands prakties al lank nie meer 'n voedingsbron van Afrikaans is nie, en daarom dat ek my taak as 'n hartseertaak beskryf het aan die begin.

    Mag hierdie enkele opmerkings by die toespitsing op die werk van Felix Timmermans daartoe lei dat ons ons ernstig gaan besin oor 'n toestand wat weinig aanbied om tevrede oor te wees.

     

     

    Dr. OIga Krijtovâ uit Praag bezorgde ons een interessante Tsjechische kijk op de zaken en schreef ons : Habeant sua fata libelli — en ook vertalingen hebben hun eigen onvoorziene lotgevallen. Een boek vertaald in een ander taalgebied, maar vooral in een gebied met een andere mentaliteit, vindt niet zelden een ander onthaal dan in eigen land. Er zijn al tientallen werken uit het Noord-en Zuidnederlandse taalgebied in het Tsjechisch vertaald, maar alleen twee auteurs — een uit het Noorden en een uit het Zuiden — kregen met hun werk een andere rol te vervullen dan hun collega's. Hun boeken hebben niet alleen de esthetische werking op de lezers uitgeoefend, werden niet alleen gewaardeerd als kunstwerken zonder meer, maar werden ook gekenmerkt door het tijdstip waarop de vertaling in het Tsjechisch verscheen. De dikwijls hartstochtelijke voorliefde voor deze werken vindt haar oorzaak in de buitengewoon moeilijke jaren welke het land — en ook het lezerspubliek — toen doormaakte, voor velen waren deze boeken een toevluchtsoord, 'een beloofd land', waar de zon nog scheen en de natuur nog bloeide — voor anderen waren zij misschien weer tot steun, een hoop voor de toekomst, want ze verkondigden een diepe wijsheid : het leven zal overwinnen, het leven is sterker dan de dood.

    De schrijvers van deze werken waren Antoon Coolen en Felix Timmermans.

    Al in 1927 werd Timmermans' optimistische 'Pallieter' in het Tsjechisch vertaald, twee jaar later gevolgd door 'De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa', maar daarna duurde het tien volle jaren voordat de schrijver weer onder zijn Tsjechische lezers terugkeerde. Pas in 1937 verscheen de vertaling van 'Pieter Bruegel' en een jaar daarop 'De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt'.

    Niet lang daarna woedde in Tsjechoslowakije de droevige ouverture tot de tweede wereldoorlog, eerst werd het land van zijn grensgebied beroofd, om daarna geheel aan de vijand overgeleverd te worden. Pas in die sombere dagen werd Felix Timmermans werkelijk 'ontdekt' en zijn werken beleefden een ongewone conjunctuur. Het waren de schoonheid, de vredige levensvreugde, soms ook een zekere berusting, maar aan de andere kant ook de onverzettelijke wil om door te zetten, de gezonde levenslust, welke juist in die dagen en jaren de lezers zoveel voldoening schonken. Geen wonder dat 'Pallieter' en 'Pieter Bruegel' opnieuw uitgegeven werden, ook de enigszins sombere 'Boerenpsalm' beleefde in twee jaren twee uitgaven. In het jaar 1940 werden er niet minder dan drie romans van Felix Timmermans uitgegeven. 'Het Kin-deken Jezus in Vlaanderen' en 'De Harp van Sint Franciscus' waren twee veelgelezen voorgangers van 'De Familie Hernat', dat in 1943 vertaald werd.

    Na de oorlog was de lezershonger voor VIaamse auteurs blijkbaar enigszins gestild, er openden zich nieuwe perspectieven, nieuwe stijlen werden beoefend, ook de smaak van de lezers ging steeds meer uit naar moderne auteurs — een begrijpelijk verschijnsel in een tijd vol van nieuwe idealen. Pas nu, ruim twintig jaar later, begint het lezerspubliek naar oude vrienden en meesters terug te verlangen. Antoon Coolen, ook tijdens de oorlogsjaren veel vertaald en gelezen, keert dit jaar onder zijn Tsjechische lezers terug, van Felix Timmermans wordt de re-editie van 'Pieter Bruegel' overwogen, een boek dat met de jaren zeker niet verouderd is en net zoals vele andere werken uit het œuvre van Felix Timmermans op een gul onthaal van de Tsjechische lezers kan rekenen.

     


     

    Georg Hermanowski uit Bad Godesberg, reeds tientallen jaren vertrouwd met het leven en de bloei van Duitse vertalingen van Vlaams werk, schetst ons een geestdriftig beeld van het onthaal, dat Timmermans' werken nog steeds — en meer dan ooit — genieten in het duitstalig gebied van Europa :

    Hoeft er wel geantwoord te worden op de vraag of het werk van Timmermans, twintig jaar na zijn dood, nog leeft in Duitsland ? Het is levendiger dan ooit tevoren en heeft pas nu zijn volle breedtewerking bereikt. In vier grote boekengilden, in de grootste drie Duitse pocket-reeksen, wordt het massaal verspreid. Zo heeft de Insel Verlag momenteel tien werken van Timmermans in voorraad, bij de Verlag der Arche in Zurich zijn twee licentie-uitgaven op de markt, bij Amandus Verlag in Wenen een licentie-uitgave, en dan nogmaals een bij Reclam. De uitgeverij 'Gute Schriften' in Basel prijkt in deze lijst met niet minder dan vijf licentie-uitgaven. De Deutsche Buchgemeinschaft voert bestendig drie titels in haar vlag (Pallieter, Bruegel, Brouwer), de Hamburgische Bücherei eveneens 'Pallieter' en de Deutsche Hausbücherei de 'Franziskus'.

    Als pocket kan men bij de Deutscher Taschenbuchverlag 'Jesuskind in Flandern', 'Bauernpsalm' en 'Franziskus' bekomen, in de Fischer-pocket-reeks 'Bauernpsalm' en 'Pieter Bruegel' en bij RORORO 'Pallieter'. De voornaamste vijf werken van Timmermans zijn op die wijze als pocket voorradig en dus voor iedereen toegankelijk.

    De totaaloplage van alle Timmermansboeken heeft intussen de twee miljoengrens ruim overschreden. Neemt men de Büchgemeinschafts- en de pocketuitgaven niet in aanmerking, dan houdt men in de gewone uitgaven bij de Insel Verlag over : 'St. Nikolaus in Not' 322stc duizendtal, 'Pallieter' 284stc, 'Das Triptychon der hl. drei Konig' 281ste, en 'Die sehr schonen Stunden der Jungfer Symphorosa' 189stc duizendtal. Slechts twee Timmermansboeken hebben de vijfduizendgrens niet overschreden : 'Adagio' en 'Die unsichtbare Hand'.

    Een zeer voorzichtige schatting brengt als vaststaand feit naar voren, dat meer dan vijftig procent van alle na wereldoorlog I vertaalde en verkochte Vlaamse boeken hier te onzent Timmermansuitgaven zijn.

    Timmermans wordt in Duitsland niet meer vertaald, want er bestaat sinds ca. vijftien jaar geen werk meer van hem, dat niet in Duitse vertaling te verkrijgen is. Alles, tot het laatste blad toe, is vertaald geworden. Vandaag de dag wordt Timmermans meer dan ooit uitgegeven en gelezen; de zes pocketuitgaven hebben hier vanzelfsprekend enorm toe bijgedragen. Het feit, dat twee der.grootste pocket-uitgeverijen een identieke 'Bauernpsalm'-uitgave in hun fonds hebben, is een bewijs dat zelfs een pocketuitgeverij als de S. Fischer-Bücherei dit werk niet alleen verspreiden kan. Dat de Duitse lezer Timmermansuitgaven vraagt spreekt vanzelf; trouwens, hoe waren anders, na wereldoorlog II, 22 licentie-uitgaven naast 14 eigen uitgaven (dus totaal 36 uitgaven van de totnogtoe 30 vertaalde Timmermanstitels) mogelijk geweest ? Verliezen wij daarbij niet uit het oog, dat meer dan de helft van deze uitgaven in massaoplage — tot 100.000 exemplaren — verschenen. Hoe de lezers in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland op Timmermans reageren ? Zij kopen en lezen zijn werk. Slechts in midden-Duitsland is Timmermans niet voorradig op de boekenmarkt, maar in ontelbare brieven smeken de mensen aldaar hun aanverwanten in het westen hun zijn boeken te zenden — en af en toe slagen zij er, tot hun grote vreugde, in de postcensuur bij de neus te nemen.

    Wat de lezers bij dit werk het meest treft: dat er maar een Timmermans is; wat hen stoort: niets !

    Dat men aldus een dergelijke auteur als auteur van wereldformaat beschouwt, is uit het voorgaande wel overduidelijk geworden. Indien dat niet werkelijk zo was geweest, dan zou er nooit sprake geweest zijn van pocket-licenties bij de Deutsche Taschenbuchverlag en bij S. Fischer-Verlag; en noch Insel Verlag, noch 'Die Arche' in Zurich hadden de werken ooit uitgegeven.

    Felix Timmermans is voor de duitstalige lezer nu niet meer eenvoudigweg Vlaanderen, maar hij is en blijft voor hen Felix Timmermans !

    (De cijfers, hierboven aangehaald, werden geput uit de jongste statistiek — 23-12-66 — van de Inselverlag).

     

    **************

    18-02-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het genoegen te kunnen schilderen - José De Ceulaer

    Het genoegen te kunnen schilderen

    José De Ceulaer

    (Uit Vlaanderen 93  -  1967)


                             

    In de bibliografie over Felix Timmermans nemen de publicaties van Drs. José De Ceulaer een voorname plaats in. Sinds hij in 1940 aan de universiteit van Leuven zijn Licenciaatsverhandeling over de motieven in het prozawerk van zijn stadsgenoot begon, heeft De Ceulaer talrijke bijdragen aan hem gewijd. In boekvorm publiceerde hij zijn bekende essay,: 'De mens in het werk van Timmermans', dat in 1957, met een voorwoord van Lia Timmermans, bij Van Kampen, in Amsterdam, verscheen. Een volgende uitgave was 'Gedachten van Felix Timmermans', een bloemlezing met een voorwoord van Paul Hardy, in 1958 bij Desctee De Brouwer in Brugge gepubliceerd. Zeer populair word zijn work 'Felfx Timmermans' in de reeks 'Ontmoetingen' van dezelfde uitgever. Onlangs beleefde het een vierde druk.

    Deze zomer verschijnt bij Van In, te Lier, een nieuw boek, waarvan de titel 'En Toch' ontleend werd aan een bekend motief uit het werk van Timmermans. “Het is geen essay of volledige biografie, zegt Drs. De Ceulaer. Het wil een spiegelbeeld tonen van de schrijver zoals ik meen dat hij zichzelf gezien heeft. Daarom ben ik uitgegaan van de gesprekken die ik in zijn zeven laatste levensjaren met hem heb gevoerd. Verder heb ik vooral gebruik gemaakt van wat hij in interviews, brieven en toespraken verklaard heeft. Ik heb niet naar volledigheid gestreefd, maar getracht het reeds vertrouwde, maar dikwijls vertekende beeld van Timmermans aan te vullen en, waar het mij nodig bleek, te korrigeren”.

    In dit boek komt Timmermans dus zelf uitvoerig aan het woord over zijn werk en de achtergronden daarvan, zodat sommige passages werkelijk revelerend mogen worden genoemd. De uitgeverij Van In was zo bereidwillig, ons bij wijze van primeur een hoofdstuk af te staan, waarin de Bruegel-roman wordt behandeld. Wij willen de publication daarvan in deze aan Timmermans gewijde aflevering van ons tijdschrift graag beschouwen als een kleine vriendenhulde aan een man die zich als geen ander in Vlaanderen heeft ingespannen om het werk van de grote Lierenaar te belichten en bekend te maken.

    (Redaktie.)

     

    Op 31 december 1927 te 7 uur 's avonds voltooide Felix Timmermans zijn geromanceerde biografie van Pieter Bruegel. “God dank dat het af is geraakt, voegde hij er nog aan toe ,ik heb er lang aan gewerkt, maar er veel geluk aan gehad.”

    Van zijn kinderjaren af tot aan zijn dood heeft Felix Timmermans zich met Pieter Bruegel beziggehouden. Op 17 maart 1911, toen hij nog niet volledig hersteld was van zijn ziekte en nog niet begonnen was aan 'Pallieter' schreef hij een briefkaart aan Flor Van Reeth, waaruit blijkt dat hij toen reeds vage plannen had om over Bruegel te schrijven : “Den Bruegel?... Zie Flor, ik had gedacht daar een schets van te maken.waarin een blij mensenleven met een levenslustige architektuur samensmolten, maar u begint me daar af te komen met karren dokumenten, reizen, dissertaties, diepe studies, zenuwprikkelende opzoekingen. En dat zal ik niet kunnen, ten 1ste daar het uit mijn werkkring valt en ten 2de omdat ik zelf nog een tragedie, verzen, novellen, vertellingen en essays te maken heb, die haast mijn kop doen springen. Maar kom wij zullen die zaak eens bestuderen achter ’t sas”.

     

     

    Met 'achter 't sas' bedoelt Felix Timmermans het weiland bij de Nete waarin hij doorgaans samenkwam met zijn vrienden en waarin hij 'Pallieter' situeerde.

    Zij noemden het ook hun 'Salon'.

     

     

    Een onduidelijke ziel

    Toch heeft Felix Timmermans die 'zenuwprikkelende opzoekingen' gedaan om zijn roman te schrijven, en hij heeft ze daarna nog voortgezet, want Bruegel liet hem niet meer los. Op 27 december 1924 schreef hij in een briefkaart aan Prosper Thuysbaert dat hij 'volop aan Bruegel aan 't werken' was. Dat zijn kijk op Bruegel geleidelijk veranderde, kan worden opgemaakt uit hetgeen hij op 17 augustus 1926 aan Flor Van Reeth schreef: “Bruegel vordert nu stabiel, en 't zal een schoon boek zijn, maar 't is danig moeilijk omdat Bruegel een onduidelijke ziel had en altijd overhoop met zichzelf lag, gebonden aan de kloof der aarde en hunkerend naar de hoogste toppen. Dat is moeilijk die up en down laten komen op tijd”.

    Felix Timmermans heeft het zich helemaal niet zo gemakkelijk gemaakt als velen hebben gemeend na de lektuur van zijn Bruegelroman.

    Nagenoeg alle bezwaren tegen het boek werden door August Vermeylen bij elkaar gebracht in het maandblad 'Vandaag' van 15 februari 1929, onder de titel : 'Onze Grote Interviews: Een half uur met Pieter Bruegel'. In dat gefingeerde interview laat Vermeylen Bruegel zelf protesteren tegen de behandeling van zijn figuur in de geromanceerde biografie van Timmermans, waarbij hij dan zelf tracht de verontwaardigde schilder te sussen door verzachtende omstandigheden te pleiten.

    Wanneer de interviewer hem de vraag stelt of hij zichzelf herkent in het boek, antwoordt hij: “Och, mijn persoon, dat heeft geen belang meer. Ik weet toch dat ik veel meer was. Timmermans heeft mij eenvoudig als voorwendsel gebruikt: hij wilde niet anders dan nog eens van zijn Pallietervat tappen, zich nog eens een roes drinken aan zijn bier-zware liefde voor het 'koleurige' Vlaanderen. Hij gaat niet uit van mijn geest, maar van mijn onderwerpen, om er zijn eigen verbeeldingen aan te laten wapperen als vaantjes.”

    Vermeylen laat Bruegel ook nog zeggen dat hij bij Timmermans 'altijd dezelfde lammeling blijft, altijd bang voor de strijdende daad'.

    Het is duidelijk dat de Bruegel van Timmermans hetzelfde lot heeft ondergaan als Pallieter : veel lezers zien uitsluitend de kleur van de verf waarin Felix Timmermans zijn personage's heeft gezet en hebben geen oog voor de lijn. Nu is het wel zo dat hij die verf in verscheidene werken zo kwistig heeft gebruikt, dat de lijn er enigszins in verloren loopt. Dat is dan ook een van de grootste oorzaken van de misverstanden die er rondom zijn werk zijn ontstaan.


          

    Toch moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de Bruegel-visie van Timmermans zoals die tot uiting is gekomen in zijn roman, en zijn Bruegel-visie als dusdanig. Er is trouwens een evolutie merkbaar in zijn opvattingen van Timmermans over Bruegel. Hij heeft over de schilder niet enkel een roman geschreven, maar ook spreekbeurten over hem gehouden en beschouwend proza over hem gepubliceerd.

    In het Kerstnummer van 'Ons Volk Ontwaakt', jaargang 1921, schreef hij kommentaar 'Bij de Brueghelplaten' : 'Volkstelling van Bethlehem', van Pieter Breugel de Oudere, en de 'Aanbidding der Wijzen' van Pieter Bruegel de Jongere. Hij legde daarbij de nadruk op de kleurenlust, de vroomheid, de zinnelijkheid, het naïeve, het kinderlijke en het volkse, en wees slechts terloops op 'een zachte tragiek'.

    Op 31 mei 1924 bracht hij op de Bruegel-feesten in Brussel een in boekvorm uitgegeven 'Feestgroet aan Pieter Bruegel'. Hij beklemtoonde daarin het Vlaams en volks karakter van zijn kunst.

    Op 8 februari 1925 verdedigde hij in 'Ons Volk Ontwaakt', onder de titel 'Pieter Breughel te Lier' de stelling dat de prent 'Landstrasse bei einer Stadt' die hij in het werk van Max Friedländer over Bruegel gereproduceerd zag, een Liers stadsbeeld voorstelt, hetgeen achteraf een vergissing is gebleken.

    Bij de herdenking van de schilder in het Noordbrabants dorpje Bruegel in 1926 sprak Felix Timmermans de feestrede uit, waarin hij de nadruk legde op de raadselachtige menselijkheid van Bruegel, 'die elke anekdote overwelft'. Na de publikatie van zijn Bruegel-roman hield hij in 1934 een spreekbeurt over Pieter Bruegel in de Kon. VIaamse Akademie, waarin hij vooral wees op de tweespalt bij Bruegel, die gelijktijdig meeleefde met het volksleven en het op afstand bekeek. Naar aanleiding van een bezoek aan het Kunsthistorisch Museum in Wenen publiceerde hij in 1936 een beknopte studie over Bruegels schilderijen die daar hangen, onder de titel 'Het VIaamse Volksleven volgens Pieter Bruegel'. Het duidelijkst heeft hij zijn opvattingen over Bruegel geformuleerd in zijn bijdrage tot '100 grote Vlamingen', waarin hij hem 'een vernieuwer, een ziener, een ontdekker van nieuwe waarden en beschouwingen' noemt en de volgende slotbedenking onder woorden brengt: “Groot was zijn werk, zwak was hij als mens, maar juist daardoor had hij zoveel te zeggen.” In die periode had Dr. Karl Jacobs zijn roman voor het toneel bewerkt. Zijn eigen aandeel in het stuk was weinig meer dan een vertaling van de oorspronkelijke Duitse tekst.


            
     

    Zelfportret

    Bij drie opeenvolgende bezoeken in September 1944 bracht Felix Timmermans ons gesprek telkens op Bruegel. Toen we het over Adriaan Brouwer hadden, zei hij plots : “lk ben zeer gevoelig voor reuken. Welnu, het werk van Adriaan Brouwer heeft op mij altijd de indruk gemaakt van iets dat stinkt. Dat van Pieter Bruegel niet. Daarom heb ik hem ook anders geroken.”

    Ik maakte van de gelegenheid gebruik hem te vragen waarom hij Bruegel als een zwak mens heeft voorgesteld. Hij antwoordde : “Er bestaan bijna geen dokumenten over Bruegel, men kan alleen voortgaan op zijn schilderijen en op hetgeen Van Mander heeft geschreven, dat hij 'een stil en geschikt man' was en 'toch vermakelijk in gezelschap'. De vraag is natuurlijk of Van Mander wel betrouwbaar is.

    Ik geloof dat Bruegel bang van natuur was. Hij was manisch-depressief. Ik heb daarover eens gesproken met een psychiater, een leerling van Freud. Hij was het met mij eens. Daarom is zijn kunst ook 'himmelhochjauchzend, zum Tode betrübt'. Er is een kontrast in zijn kunst. Droevige dingen drukt hij plezierig uit.”

    - “Hoe verklaart gij dat verschijnsel ?”

    - “Door het genoegen te kunnen schilderen.”

    Er bestaat een tekening van Bruegel, waarop twee figuren voorkomen. Een van die figuren, die er zelfbewust uitziet, wordt beschouwd als een zelfportret. Daarover zei Timmermans mij: “lk geloof niet dat Bruegel daar een zelfportret heeft gemaakt. Het vertoont helemaal geen gelijkenis met de Bruegelportretten die andere schilders hebben gemaakt. Ik geloof dat Bruegel daar de mens heeft geschilderd die hij had willen zijn. Ik heb die mens in mijn roman Jan Nagel genoemd. Jan Nagel was niet bang, hij was zelfzeker.” Er zijn critici die gewezen hebben op de wezensverwantschap tussen Bruegel en Timmermans zelf. Het is in ieder geval een feit dat Timmermans een deel van zijn eigen karakter in zijn Bruegel heeft gelegd. Zo is er ook een parallel te trekken tussen de figuur van Jan Nagel en die van Pallieter.

    “Men is ontgoocheld, schreef Timmermans eens, omdat ik geen Pallieterfiguur ben, zo stil ben, en zelden geestdriftig word: dat ik meer naar binnen dan naar buiten leef, niet te paard rijd, moeilijk schaats, geen waaghals ben, niet op de buiten woon, en de bomen van verrukking niet omhels. Men verwacht van mij een Pallieter. Doch ik ben Pallieter niet, in verre na niet, Eens heb ik het verlangen gehad een Pallieter te zijn, een schuimend, gelukkig verlangen, en dat verlangen heb ik uitgeschreven in een boek.”


           
     

    Hij is uitgegaan van de karakterbeschrijving door Karel Van Mander om de figuur van Bruegel op te roepen. Het werd voor een groot deel een zelfportret. Zijn Bruegel was zoals hijzelf veeleer schuchter en vreesachtig dan zefzeker en durvend, eerder passief dan aktief.

    Jan Nagel was daarentegen een vechter en een durver, zich sterk bewust van zijn kracht en zijn kunde, bereid tot het hoogste offer in de strijd tegen Spanje. Totaal anders dan Timmermans zelf, die mij eens toevertrouwde : “lk heb nooit een volle overtuiging want dan wordt men fanatiek. In het leven ben ik altijd onbeslist geweest. Ik heb alleen vaste principes wanneer ik schrijf : dan is alles heel beslist en wel overwogen.”

    Toen ik hem eens deed opmerken dat Bruegel zo passief is in het toneelstuk waarin hij toch de hoofdpersoon is, antwoordde hij : “Bruegel was nu eenmaal passief. Ik vind het daarenboven helemaal niet nodig de hoofdpersoon van een drama altijd te laten akteren. Hij kan ook innerlijk de handeling ondergaan en toch beïnvloeden. Dat is ook de opvatting van Maeterlinck, die in een van zijn stukken een dode op het toneel plaatst die de aktie helemaal beheerst.”

    Dat is inderdaad het geval in 'Les Aveugles'. “La parole est du temps, le silence de I'eternité,” schrijft Maeterlinck in een essay, waarin hij onderscheid maakt tussen 'le silence actif ' en 'le silence passif ' en '...la vie véritable, et la seule qui laisse quelque trace, n'est faite que de silence'.

    De teorie dat de hoofdpersoon in een toneelstuk of in een roman niet noodzakelijk op de voorgrond moet komen in de handeling of intrige, heeft Felix Timmermans ook toegepast in 'De Pastoor uit den Bloeyenden Weyngaerdt'. Hoewel de dramatische handeling zich daarin toespitst op het zielskonflikt van Isidoor en Leontientje, blijft de Pastoor zelf de hoofdpersoon in het verhaal, omdat het drama waarin ze verwikkeld geraken, hoewel belangrijk op zichzelf, in essentie slechts voor zover belang heeft als het een ommekeer teweegbrengt in de levenshouding van de Pastoor zelf.

    Felix Timmermans heeft zijn Bruegel in ieder geval welbewust passief voorgesteld. Wanneer hij hem beschreven heeft zoals hij hem 'geroken' had, dan was hij er zich nochtans van bewust dat Bruegel een raadsel voor hem bleef.

    “Bruegel is het grootste genie dat er ooit is geweest, zei hij mij. Men zou over hem kunnen zeggen, wat Sint-Augustinus gezegd heeft over de bijbel : een boer zal er zijn plezier aan hebben, maar de grootste denker zakt erin weg. Een van de problemen die voor mij onopgelost blijven, is : of Bruegel zich bewust was van wat hij schilderde of niet. Ik geloof dat hij er zich niet van bewust was, anders zou hij een halve god geweest zijn. Vaklieden hebben het, op architektonisch gebied perfekt genoemd verklaard dat de toren van Babel zoals hij die geschilderd heeft : alle katrollen hangen op de juiste plaats, alles is in evenwicht. Dat kan niet te danken zijn aan zijn opmerkingsgave, want dergelijke gebouwen bestonden niet. Het is bewezen dat Bruegel op het laatste van zijn leven de opdracht heeft gekregen een kanaal te graven tussen Brussel en Willebroek. Ook wat de scheepsbouw betreft, was alles perfekt op zijn schilderijen. Er is nog meer. Hij heeft eens zeven zieke vrouwen getekend die op bedevaart gaan. Er is vastgesteld dat al die vrouwen een verschillende ziekte hadden en dat Bruegel hen heeft uitgebeeld in houdingen die volledig overeenkomen met de fysische reakties van degenen die aan die verschillende ziekten lijden. Welnu, in die tijd kende men die verschillende ziekten nog niet. Liep Bruegel ook op medisch gebied zijn tijd ver vooruit of was zijn opmerkingsgave zo ongewoon sterk ontwikkeld dat hij de zintuiglijk waarneembare gevolgen van die ziekten perfekt weergaf zonder de aard ervan te kennen ? Dat is nog niet uitgemaakt en dat is ook moeilijk uit te maken. Maar dat Bruegel, of hij zich nu van dat alles bewust was of onbewust, een genie was, daarvan ben ik zeker.”

    Gedurende een ander gesprek zei Timmermans mij : “lk geloof toch dat Bruegel onbewust geschilderd heeft en dat hij niet aan al de problemen gedacht heeft die nu in verband met zijn werk worden gesteld. Daarom heb ik hem op zijn sterfbed plots tot het besef laten komen dat er op zijn boerenkermissen geen enkele figuur is die lacht.”

     

     

     

    17-02-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De humor van Felix Timmermans - Gaston Durnez

    De humor van Felix Timmermans

    Gaston Durnez

    (Uit Vlaanderen 93  -  1967)

     

    De cineast Jan Vanderheyden en zijn jonge acteur en assistent Jef Bruyninckx, waren op een avond bij Timmermans op bezoek geweest.

    “Wij wilden hem voor ons aan 't schrijven krijgen “, vertelt Bruyninckx. ,,Wij trachtten hem te overtuigen dat hij een nieuw scenario moest maken. Met enige moeite nam hij aan. Als ik mij niet vergis, ging het toen om de film 'Een Engel van een Man'. Wij wisten dat hij veel te doen had en dat het misschien moeilijk zou gaan. Vanderheyden wou het hem dan ook zo eenvoudig mogelijk maken. Het moest niet meer zijn dan een algemene leidraad en het gaf niet als de tekst niet afgewerkt en niet netjes overgetikt was. Ik hoor het de cineast nog altijd zeggen : “Fee, naar 't geschrift moet ge niet zien...” Timmermans aanvaardde. Toen wij vertrokken, ging hij met ons mee tot aan de eerste brievenbus. Daar stak hij een gele briefkaart in. Zij was aan hemzelf geadresseerd en hij had er op geschreven: “Beste Fee, morgen moet ge wat werken...” De kaart moet aangekomen zijn, want wij hebben ons scenario gekregen. Het was niet groter dan één pagina met de hand geschreven.



     

    Over Felix Timmermans bestaan vele anecdoten. In hoeverre zij door de herinnering en de vriendschap werden verguld, zal wel moeilijk uit te maken zijn. Zij bewijzen ons ten overvloede dat de schrijver enorm populair is geweest en dat zijn figuur legendarische trekken had gekregen.

    Is het ook niet typisch dat een reeks anecdoten over hem werd opgenomen in ' Lachend Vlaanderen' ? K. Jacobs verzamelde in dat boek een groot aantal 'Vlaamse Volksverhalen', die in 1951, in een bewerking van Pol Heyns, bij Elsevier verschenen.

    Volgens de inleiding werd 'veeleer het naamloze bijeengebracht dat door het volk verteld wordt wanneer het kermis houdt en wanneer het te keuvelen zit bij de haard of tijdens de spinavonden en vrolijke drankpartijtjes in de herberg'. Keizer Karel zowel als de schelmse Tisje-Tasje uit Frans-Vlaanderen en de Almanak van Snoeck zijn vertegenwoordigd. En achter die bonte rij vertelseltjes komt een afdeling voor de goede man van Lier. Wij vinden er Timmermans teruggebracht tot het formaat van kalendermoppen, maar de beste bevestigen het beeld dat wij ons van hem hebben gevormd.

    Het is al zo vaak beklemtoond dat Timmermans niet die uitbundige man was waar zovelen hem, na lezing van 'Pallieter', voor gehouden hebben. In tegenstelling tot de held uit zijn wensdroom moet hij een rustige, huiselijke man geweest zijn, wat bang en voorzichtig, maar openbloeiend in het gezelschap van goede vrienden en 'volks-mensen' waar hij van hield.

    De goede dingen des levens kon hij onvoorwaardelijk bewonderen, maar dat mochten gerust meteen de eenvoudigste zijn : een bloem in de tuin, een kleurrijke prent aan de muur, een pot zelfgemaakte bessenjam.

    Ook bij vrienden liep hij niet voortdurend op zijn handen. José De Ceulaer noemt hem een 'typische droge humorist', wiens gesprekken niet vol kwinkslagen zaten maar die zo langs zijn neus weg een geestige opmerking kon maken. Daar lachte hij dan zelf eventjes mee, bijna verlegen, terwijl zijn ogen 'guitig tintelden'.

    Als deze kwaliteit in zijn boeken aan bod komt, vind ik hem zelf op zijn best. Wat niet belet dat ik mij vaak heb laten meesleuren wanneer de luidruchtige vreugde uitbarst, fel en onweerstaanbaar, zoals alleen een groot verlangen uitbarsten kan.

    Ook door de 'gewone man' in Lier werd hij vaak 'Pallieter' genoemd, maar dat had alleen iets te maken met de bekendheid van zijn boek. Oude schoolkameraden en buren zeggen van hem dat hij geen vlieg kwaad kon doen. Dat wordt van velen getuigd, maar ik heb wel eens de indruk dat het komt omdat zij de vliegen gewoon niet zien zitten. Voor Timmermans is er geen twijfel : “Een mens als een wolk”. Daar wordt aan toegevoegd, dat hij alles 'zo origineel' kon zeggen. “Hij wist altijd een plezant woord, meneer”.

    De beste humor van de schrijver zat in de wijze waarop hij de mensen waarnam en in de taal waarmee hij die waarneming vertolkte.

    Biezondere voorbeelden van beide vindt men in 'Minneke poes'. Een boek dat ten onrechte op het achterplan schijnt te zijn gebleven. Misschien omdat men het als een intermezzo beschouwde ? De kunst van het intermezzo valt bij ons nog zoveel tussen de plooien.

    'Minnekepoes' bevat notities over een vakantie in een Kempens dorp. Het is een soort van dagboek, waarin de atmosfeer, de klank en de kleur van de seizoenen worden gemengd met opmerkingen over mensen en dingen uit de dagelijkse gang van zaken. Eigenlijk zijn de opeenvolgende hoofdstukjes niets anders dan wat wij nu 'kursiefjes' zouden noemen.

    Zij lijken op dit genre omdat zij op bondige wijze geestige impressies brengen, maar ook omdat in het moderne kursiefje vaak gezocht wordt naar originele beelden. Voor 'Minnekepoes' geef ik meer dan een bundel hedendaagse beroepshumor.

    Een groot voorbeeld van Timmermanse waarneming blijft een bijna terloopse opmerking in dit vakantieboek. De Processie trekt door het dorp en de barones stapt met haar twee dochters achter het Allerheiligste : 'Zij zijn karig gekleed, want zij willen niet opvallen en de aandacht trekken. Vlak na hen blinkt de garde-champetter met blanke sabel, zijn hoofd scheef van recht te gaan...' De onmogelijke poging tot waardigheid wordt hier met een paar woorden meesterlijk getypeerd. 'Zijn hoofd scheef van recht te gaan...' De champetter zal nooit meer uit mijn verbeelding verdwijnen. Sinds ik hem in dit boek heb gezien, kijk ik naar alle processies en stoeten, en ik zie hem overal opstappen, in allerlei uniformen en kledij, maar altijd met hetzelfde scheve hoofd. Timmermans steekt hier zijn pen uit naar Carmiggelt.


              
     

    Ook in de jaren dat ik minder van Timmermans' verhalen heb gehouden en in een aantal boeken die ik nu, op afstand, gerust als mislukt of verouderd mag afschrijven, heb ik altijd genoegen beleefd aan zijn beeldspraak. Zij leverde voldoende parels op om altijd weer in die boeken op zoek te gaan. Vaak was dat eigenlijk geen zoeken, omdat zovele beelden in mijn herinnering leefden en ik alleen maar ging bladeren om ze op hun juiste plaats opnieuw te bekijken. Nu droom ik van een klein Timmermans-brevier, waarin niet de 'gedachten' maar de 'kleuren' zouden worden samengebracht.

    In die kleuren zat veel blauw en geel van de naïeve prenten. Zijn taal blonk zoals de huizen en straten van Lier in de zomer van zijn jonge jaren.

    De volksvertellers van de oude stempel, die je ook nu nog kunt horen, maar je moet weten waar ze zitten, kunnen vaak beelden gebruiken die in originaliteit en kleur niet voor Timmermans moeten onderdoen. Ik heb eens iemand horen vertellen 'dat hij zoveel champagne had mogen drinken, dat zijn tenen er van krulden'. Een andere 'lachte zich een oog uit van schrik'. In Lier hoorde ik een grote, magere man met triestig gezicht 'een lange vrijdag' noemen (want een ouderwetse visdag was niet zo'n kermis, weet u het nog ?). Een nijdaas van een rijkaard is er 'een zilveren Judas'.

    Timmermans luisterde naar de volksmond. Zijn verbeelding noteerde, vulde aan, blonk alles op. Soms beefde zijn hand en schoof zijn pen uit; dan werd hij kunstmatig. Soms was hij niet persoonlijk genoeg aanwezig; dan bleef hij oubollig. Maar...

    Sla 'Minnekepoes' open, gelijk waar, bijvoorbeeld op pagina 10. Het is zondag en de wolken slenteren vredig, 'dik van geluk door de zondagmorgen, aan de vertelselblauwe lucht'.

    'Een distelvink tikt gaatjes in de stilte. En op het glanzend vlies van 't diepe water, ligt de hemel genietend op zijn rug met waterleliën tussen de vingeren. Een telefoonpaal, die naar schepen riekt, zoemt binnensmonds gazettennieuws'.

    De wereld wordt soms in woorden opnieuw geschapen. Of gerestaureerd.

    Is het niet geestig dat een schrijver dat kan, een kleine mens met een pen ?

    De geest van Timmermans' humor is die van bijna al zijn werk. Hij is best te typeren met het bekende prentje van de doedelzakspeler die musicerend door de velden schrijdt, boven het opschrift: 'En Toch !'

    Het is de humor van de levensaanvaarding. Timmermans ziet de onvolkomendheden van de wereld, maar hij klaagt ze niet aan. Hij lacht er eens mee en plaatst ze in een ruimer kader, in een sfeer van breed-menselijk begrip.

    Zó redt het volk zich al eeuwen uit zijn mizerie.

    Toen Lods op 13 October 1938 in De Standaard zijn duizendste 'Uil' liet verschijnen, bood de krant hem een originele hulde aan. Zij drukte het jubilerende 'kursiefje' tussen een gelukwens van Felix Timmermans en een van Ernest Claes, die allebei zo'n beetje over humor filosofeerden.

    Timmermans vatte er zijn eigen opvatting in samen : “De humor is ernst en tragiek waaraan men niet wil ten onder gaan. De wil naar levensverheuging, want de humor begint daar waar er iets ontbreekt. Niet willen treurig zijn, toch 'ja' tot het leven zeggen, spijts alles. Als men dat gevoel heeft, ziet men van zich zelve en van anderen de kleine kant, maar men spot er niet meer mee, men is niet sarcastisch, niet ironisch, niet bitter, men neemt het aan. Bij alles en bij iedereen ontbreekt er iets, maar dit maakt juist de schoonheid van het leven uit. Elke mens is een andere klank van de grote piano, de ene kan de andere niets verwijten, want ze complementeren elkander, en daarom is er een goedheid, een berusting en een aanvaarden in het tekort van zichzelven en van anderen, en men kan met alles glimlachen”.

    Het is de humor van iemand die wijs en goed was.

    De tweede wereldoorlog moest nog komen, met zijn concentratiekampen en zijn atoombommen, met zijn besef van het absurde dat onze generatie heeft getekend.

    Op onze muren word dit jaar het feest van Eén Mei aangekondigd met een affiche van de cartoonist Hugoké. Op een witte achtergrond rijst een hoge vuist op, met donkere contouren, maar in de handpalm en op de arm zien wij gele korenaren, het rood van ovens en het blauw van werktuigen en tandwielen.

    Er zijn tijden waarin de open hand van de humorist een vuist moet worden. Om de kleuren te verdedigen.

     

    ************

    16-02-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans en het korte verhaal - Herman Vos

    Timmermans en het korte verhaal

    Herman Vos

    (uit vlaanderen 93  -  1967-

     

    Hoe hoog Timmermans het korte verhaal aansloeg ? Het short-story begon pas in de druk gelezen Amerikaanse magazines aan vorm en populariteit te winnen, toen Timmermans het 'Schoon Lier' nog als straatravotter aanschouwde. Lezen deed hij biezonder veel. In het boekje 'Uit mijn Rommelkas' heeft hij het over Edgar Poe, 'den mysterieuzen sphinxachtigen Ibsen', Guy de Maupassant en Dostojewski. Hij loochent hun invloeden niet.

    Voor kerst-, paas-, en andere 'vertellingen' vond hij een afzet in bladen als o.m. de Sint-Franciscus Almanak, en Ons Volk Ontwaakt. De autentieke schrijvers van de 'kortste roman' evenwel vonden nauwelijks een markt. Zij kwamen niet aan bod. Het bleef bij brave, vaak folkloristische verhaaltjes. Voor het short-story moest nog een publiek worden gevonden. De honger naar het korte verhaal moest worden aangescherpt, en de weinige vertalingen van buitenlandse auteurs werden ofwel geweerd, ofwel niet begrepen.


                         
     

    Niet dat er geen interesse was ! In de keurig verzorgde Nederlandse Kerst- en Winterboeken vinden wij bijdragen van Anton van Duinkerken, van Henriette Roland Hoist, Fabricius, Ina Boudier Bakker... En van Felix Timmermans die in de jaren dertig reeds de noord-zuidmuur had gesloopt.

    Een vergelijking met de Noordamerikaanse short-story-schrijvers gaat evenwel niet op. Wij waren nog heel ver van Somerset Maugham, van Jack London, en David Herbert Lawrence. Timmermans had de wereld niet bereisd. geen adembenemende avonturen beleefd, geen kontakt gehad met vreemde rassen, andere kontinenten. Zijn 'helden' evolueerden in het zicht van de Sint-Gummarustoren. Meer binnen de enge stadsmuren van Lier, en heel dikwijls in de poëtische atmosfeer van het Begijnhof, 'waar de mystiek in burgerkleeding rondwandelt'.

    Maar daar ontlaadde zich zijn zeggingskracht op wereldformaat. Het verwijt dat hij een oubollige provincialist zou zijn houdt geen steek. Heel wat Amerikaanse auteurs zijn nooit verder geraakt dan de swamps rond hun geboortedorp, en werden precies met hun aldaar gesitueerde short-story's kandidaten voor de Nobelprijs ! Tenslotte kan men je niet onder de neus wrijven in een stadje te zijn geboren, dat helemaal niets in zich draagt van de zwoele southernsfeer.

     

    Het is op zijn minst simplistisch de vraag naar, en het sukses van Timmermans' 'vertellingen' te verklaren als een bovenmoerdijkse zucht naar Vlaamse couleur locale. Misschien heeft Felix Timmermans hier en daar wel eens al te sterk zijn kleurrijk taal- en schilderspalet gebruikt om de 'Hollanders' te bekoren, maar nooit kun je de kracht ontkennen waarmee hij zelfs de strikt Lierse motieven heeft uitgebouwd. De beperktheid van zijn woordenschat, zijn dialektische zinsbouw, heeft hij omgebogen, gesmeed tot machtig wapen. Hij was zich absoluut bewust beperkt te zijn, maar wierp zich juist daarom zo hardnekkig op zijn werk. Het is fout hem zonder meer van slordigheid te verwijten. Zelfgenoegzaamheid was hem totaal vreemd. Men is al te zeer geneigd in Timmermans vooral de schepper van Pallieter te zien, die als toemaatje o.m. ook een Driekoningentriptiek schreef, en zijn liefde voor Pieter Bruegel verwoordde.


                           
     

    Kerstverhalen als 'Het Einde van een Roman', 'Om het Hoofd van Johannes', zijn verstrooide pareltjes in ontelbare publikaties. Vroeg of laat worden zij wel eens door een Timmermansbewonderaar tot een rijk halssnoer aan mekaar gerijgd.

    Waar de kracht van Timmermans' vertelkunst zich op de meest markante wijze manifesteert, is zonder twijfel in 'Schemeringen van de Dood'. Bij het herlezen van deze vijf hallucinante verhalen kreeg ik Ingmar Bergman voor ogen. Niet dat ik de kineast van 'Het Zwijgen' en 'De Maagdenbron' meteen aan de verfilming zou willen laten beginnen van 'De Kelder' of van 'Het Zevende Graf'. De Zweed Bergman en de Vlaming Timmermans hebben ontegensprekelijk met mekaar gemeen, dat zij beiden naar het waarom der dingen boren. Zij doen dat op hun eigen manier. Bergman revolteert. Timmermans gaat tenslotte berusten. Maar er zijn beslist méér raakpunten ! Alleen is het zo, dat de eruditie van Bergman en het moderne medium dat hij hanteert, een vergelijking met Timmermans de bodem inslaat. Waar zij zich beiden bezighouden met het begrip God, met de dood en met de relativiteit van het leven, het aardse bestel, en de liefde, schreeuwen zij om eenvoud, om klaarheid.

    Vooral bij de lektuur van 'De Kelder' kon ik Bergman niet wegdenken. Ik ben geen cinefiel, laat staan een filmkritikus, en ik permitteer mij zonder al te veel kompleksen een mij obsederende kongruentie tussen Bergman en Timmermans.

     

    Felix Timmermans schreef zijn 'Schemeringen van de Dood' in een zwaarmoedige bui, kompleet in verwarring gebracht door een niet te verteren dosis theosophie, Schopenhauers pessimisme, en ziekelijk spiritisme. De magere bodem van zijn opvoeding was allerminst het geschikte terrein voor levensbeschouwelijke fiorituurtjes. Hij besefte dit gelukkig net op het randje van zijn algehele instorting.

    Met Pallieter, de gesublimeerde heiden, leverde Timmermans zich in een roes aan het leven over! Bergman kan zich die weelde niet veroorloven. Maar meteen weze gezegd, dat Timmermans de levensvreugde als een strategie tegen zijn 'peur de vivre' heeft gehanteerd. Daarom zie je tussen de regels altijd nog een schemering van twijfel, van een memento homo. De doodsgedachte heeft hij vooral in zijn korte verhalen niet weten uit te roeien. Wie op grandioze wijze het leven schildert, denkt overbiddelijk intens aan de dood, die er het einde van is. Je kiest, je neemt stelling, maar de pregnante vragen worden niet zomaar door het engagement opgelost.

    Inmiddels zijn alle breed opgezette filmprojekten rond Timmermans' werk om een of andere reden gestrand. Aan het sukses van zijn œuvre heeft dat beslist niet geschaad.

    Wellicht integendeel.

     

    Vroeg of laat wordt ook de Vlaamse film volwassen. Ik geloof stellig, dat hij ooit dezelfde renommée, dezelfde reputatie zal krijgen als de Zweedse. Dat wij ooit met een Vlaamse Bergman, een Vlaamse Sjoberg kunnen uitpakken. Met onze taal, moeten wij ook onze filmtaal schaven, frezen en vijlen. Op het haar gepaste moment zal de Zevende Kunst dan wel haar dienaars rekruteren.

    De verfilming van een Timmermansverhaal is geen dwingende noodzaak maar ergens zit ik er met kloppend hart op te wachten. In de 'Schemeringen van de Dood', in 'Pijp en Toebak', in 'Het Keerseken in de Lanteern' en vele andere, vindt een vaardig kineast materiaal voor een goed scenario. Indien hij, en dat moet wel worden onderstreept, kan afstand nemen van de al te sterk geprononceerde Pallietermythe.

    Timmermans' korte verhalen kregen nooit voldoende aandacht, en dat geldt dan zeker op de eerste plaats voor 'Schemeringen van de Dood'. Men houdt nu eenmaal van Pallieter. Niet van een Timmermans die griezel en gruwel schrijft. Ergens moet hij door die nog zo goed bedoelde, nog zo vloeiende personifikatie met Pallieter gegriefd zijn geweest.

    Heeft Timmermans zijn korte verhalen grotendeels op bestelling geschreven, als een gemakkelijke (?) bron van inkomsten ? Deed hij het uit louter genoegen ? Waren het vingeroefeningen, literaire preludes, of een vorm van letterkundige konditietraining ? Gemakkelijk heeft hij er zich zeker niet van af gemaakt, en wie Edgar Poe en Dostojewski bewondert, heeft zeker zin in het short-story, of dat nu ruw of gruwelijk, hekelend of ironisch is geschreven. Ongetwijfeld heeft Timmermans de grote kracht van de kleine roman zeer hoog geschat. Overigens schonk hij ons geen enkele omvangrijke roman ! De kracht van zijn proza was de soberheid van een korte, dikwijls zéér naïeve verteltrant. Een haast kinderlijk rapport van de menselijke gedragingen, van het nooit begrepen mysterie der jaargetijden, het gebed om liefde, vriendschap en begrip.

    Pallieter is uit een soort dagboek geboren. Niet direkt als een romanfiguur gekoncipiëerd !

    Uit Timmermans' dagelijkse aantekeningen (hij heeft zich niet lang aan de dwang van die dagelijkse notities kunnen onderwerpen) ontstonden vele situaties en personen voor korte, of voor langere verhalen. In de Beschränkung heeft deze 'Lierische' Meester zich een virtuoos getoond. Wij hoeven niet eens te betreuren, dat hij geen woestijnen heeft doorkruist, geen Anapurna heeft beklommen, geen giftslangen heeft gevangen, beren geschoten, of zeerovers bevochten. Zijn frisse inspiratiebronnen besproeiden rijkelijk het avontuur van zijn leven.

     

    *******

    15-02-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans verfilmen - Frans Verstreken

    Timmermans verfilmen

    Frans Verstreken

    (Uit Vlaanderen 93  -  1967)

     

    “Kunst moet iemand gelukkig kunnen maken”. (Felix Timmermans)

     

    Bij de verfilming van een letterkundig werk kan de kineast uitgaan van twee geheel verschillende grondbeginsels.

    Hij kan uit een omvangrijk boek een klein fragment plukken en dit vrij transponeren naar de normen van zijn kunstdiscipline. Hierbij treedt de filmer onafhankelijk kreatief op.

    De literaire schepping is slechts een aanleiding, een incidenteel uitgangspunt. De kineast neemt het tema uit de handen van de auteur. De nauwelijks enkele pagina's vormen de wortels waarop een autonome film groeit, waar men het oorspronkelijk boek niet meer zal in herkennen. Waarschijnlijk zal ook de schrijver erin verscholen blijven. Ofwel voelt de filmer zich geestelijk verwant met een auteur en stelt hij zich geëngageerd in tegenover zijn werk, dat hij niet wil verraden. Dat mag natuurlijk niet leiden tot een dorre tekstillustratie of tot een loutere kinematografische vertaling. De kineast stemt af op dezelfde golflengte van de auteur en streeft bewust naar een artistieke herschepping die de schrijver respekteert. Het wordt haast een filmische transkriptie van een portret, dat ook doorheen het celluloid begint te schemeren. Deze dienende funktie staat geheel buiten dwang, als beide kunstenaars naar de geest korrelaties hebben. Ondanks hun zo uiteenlopende media, kunnen bepaalde raakpunten harmonieren.

    Deze twee opvattingen lijken mij te verdedigen. Ik heb geen voorkeur. Elk voorkomend geval dient immers apart overwogen en individueel benaderd. Men kan ook het verfilmen van literatuur verwerpen en alleen de auteursfilm als zuivere kunstuiting aanvaarden.

     

    Van woord tot beeld

    Toen de B.R.T. mij gelegenheid bood een korte fiktiefilm te realiseren naar een werk van een Vlaamse schrijver, was mijn auteurskeuze gauw gedaan. Sedert mijn jeugd bewonder.ik Felix Timmermans en als Lierenaar ben ik vertrouwd met het milieu waar het grootste deel van zijn werk is gesitueerd. Het behoort tot de edukatieve taak van de televisie ons eigen literair patrimonium in brede lagen te verspreiden. Bovendien bevordert zij met filmopdrachten de ontwikkeling van het kultuurpatroon van deze eeuw. Met het oog op mogelijke uitwisseling met buitenlandse omroepen, was het de wens van de tv-leiding een minimum aan dialogen in te lassen.

    Een der belangrijkste karakteristieken van Timmermans is de zinnelijke uitbeeldingskracht van zijn taal. Zijn spontane en biezonder plastische woordekspressie gaat natuurlijk in film verloren. Er diende dus gezocht naar een verhaal waar de originele beeldspraak niet te sterk op de voorgrond treedt en waar de 'dichter' zich toch duidelijk manifesteert. In de eerste plaats moest het zich lenen tot filmbewerking.

    Met deze eisen voor ogen, heb ik toen het ganse œuvre van Felix Timmermans herlezen. Ik deinsde onmiddellijk terug voor zijn hoofdwerken. Filmprojekten voor 'Pallieter' of 'Boerenpsalm' acht ik in ons land vooralsnog te ambitieus en te prijzig. Nadat ik om artistieke overwegingen ook romanfragmenten had uitgeschakeld, greep ik naar zijn korte verhalen en. novellen. Door hun beperktheid van omvang zou ik bovendien gemakkelijker binnen de voor-geschreven projektieduur blijven.



     

    Beperkt tema

    Timmermans' vaak veronachtzaamde vertellingen zijn organisch van bouw, ontdaan van literaire franjes. Opvallend is de direktheid waarmee hij zijn verhaal voortstuwt. Deze 'short-stories' werden kortademig geschreven, met nerveuze trekjes geschetst; ze laten zich gewillig in sekwenties versnijden. Daarenboven is de stof meestal sterk visueel behandeld — de Fé verluchtte zijn bundels zelf overvloedig — en levert ze vrij spektakulair feitenmateriaal.

    De verhalen vonden hun oorsprong veelal in plaatseiijk geïnspireerde gebeurtenissen. Halfreële en legendarische motieven, uit de volksmond opgetekend, werden geënt op de stam van zijn verbeelding. Werkelijkheid en fantasie zijn versmolten tot een harmonisch geheel, een mengsel van uitbundigheid en ingetogen stemmingskunst. Deze regionale tematiek werd de auteur aangewreven. Maar hoeft het nog herhaald dat zijn 'couleur locale' geen pro-vincialistische isolatie betekent ?

    De schetsen en vertellingen zijn ongelijk van waarde. Zuiver literair behoren ze niet allemaal tot zijn sterkste bladzijden, maar ertussen glinsteren vele pareltjes van kleinkunst.

    Zoals zijn 'groter' werk, zijn ze geweven rond de hoofdmotieven Leven, Liefde, Dood, Kunst, Natuur en Geloof.

    Vrijwel alle uitgebeelde personages zijn volksmensen, ambachtslui en burgermannetjes, haast nooit intellektuelen.

    Timmermans schildert een levensepisode waarin verdrietjes en kleine genoegens elkaar afwisselen, tegen een achtergrond van ongekompliceerde, maar soms verrassende situaties.

    Men heeft deze verhalen vaak gedoodverfd als folkloristisch en oppervlakkig. De schrijver werd zijn voorkeur voor eigenaardige volkstypen vaak verweten. De anekdotiek van Timmermans bloeit op het leven zelf. Hij toont de mens in zijn alledaagse doening, in al zijn schamelheid en geestelijke armoede. Doorheen folkloristische uitwendigheden zindert de liefde van de auteur tot de misdeelden en de simpelen. Door zijn proza trekt een stoet van menselijke miserie. Hij buigt zich vol begrip over wie hij zelf 'curieuze' mensen noemde. 'Onze gebreken zijn een deel van onze kracht'.

    Bij Timmermans zoekt men tevergeefs naar zwaar opgetuigde stellingen. Hij put geen dramatische spanningen uit psychologische botsingen. Zulke problematiek is hem vreemd.

    De verstilde, milde humor waarmee hij de menselijke onvolmaaktheid en de banaliteit van het kleinsteedse milieu schetst, waakt erover dat hijzelf nooit kleinburgerlijk wordt. Zijn piëteit voor het afbrokkelende verleden is geen vals sentiment.

    Ik zocht naar een liefst niet overbekend verhaal met een eenvoudige konstruktie en dat mij kinematografische kansen bood en waarvan de realisatie de budgetaire mogelijkheden niet zou overschrijden. Na eliminatie bleven tenslotte over: 'De moedwillige Verkenskop' en 'Onze-Lieve-Vrouw der Vissen'. De laatste vertelling trok mij biezonder aan.

    In 1958 had ik de tv-dokumentaire 'Keersken in de Lanteern' verwezenlijkt, een evokatie van het Liers begijnhof als inspiratiebron voor kunstenaars. Daartoe had ik een korte sekwentie opgenomen van de bootvisser uit 'Onze-Lieve^Vrouw der Vissen'. Bij de montage echter heb ik deze passage gesnoeid, maar de idee voor een afzonderlijke film heeft me nooit meer losgelaten. Het tamelijk grotesk verhaal zonder 'artistiekerige' pretenties leent zich tot visualisering. Het laat voldoende ruimte voor filmische verbeelding, zodat ik mij hoegenaamd niet gekortwiekt voel. Het tema vergt slechts een paar hoofdpersonages, wat gunstig is voor het 'intimistisch' karakter van het kleine scherm.

    De televisie deelde mijn voorkeur. Toen de filmrechten waren verworven, kon ik van start gaan.

     

    Stijlverwantschap

    Het doorzichtig verhaal, helder als pompwater, verloopt rechtlijnig. Hoe groot de bekoring ook was de film uit legstukken tot een geraffineerde, barokke tijd- en ruimtepuzzel op te bouwen, heb ik alle raadselachtige sprongen vermeden.

    Ik heb daartoe houtsnijdende argumenten. Timmermans lezen is een ontspannende, bevrijdende bezigheid. Daarom heb ik bij de filmaanpassing doelbewust gestreefd naar een sobere vormgeving, een kronologische struktuur met een volgehouden, onverstoorde kontinuïteit. Een ingenieus network met afgeknapte draden zou kunstmatig aandoen en de Lierse schrijver verminken. Uit het pretentieloze, licht humoristisch getinte mirakelspelletje mocht naar mijn gevoelen geen diepgravende film groeien. De aard van de vertelling bepaalt meteen de stijl van het filmwerkstuk dat in een duidelijke taal dient gesteld.

    Door de boeken van Timmermans dolen geen psychopaten en erotomanen; in mijn film worden geen erkende geestelijke waarden ontluisterd en er komt geen meter schaamteloze onder-de-navel-filmerij in voor. Kan het nog pruikeriger ? De auteur heeft nooit toegegeven aan literaire modestromingen. In impressionistisch getint proza schreef hij zijn neoromantische verhalen. Zijn oorspronkelijk dichterschap ging samen met een heimwee naar traditie en een verlangen naar éénvoud. De geaardheid van zijn werk en de geëvokeerde tijdgeest dikteren de richting voor interpretatie.

    Op gevaar af door 'high-brow'-cinefielen met 'papaiaanse kinema' te worden bestempeld, ben ik de mening toegedaan dat het registreren in 'cinema vérité'-stijl zich van Felix Timmermans zou verwijderen. Ofschoon het middelstuk van mijn film zich op het eerste gezicht voor 'living camera' leent, heb ik over de ganse lijn van dit nochtans spontane en door mij gewaardeerde procédé afgezien om elke stijlbreuk te ontlopen. In een geïmproviseerd gedraaide prent zou men van Timmermans niets dan een skelet terugvinden. De schrijver behoort weliswaar tot een vorige generatie, maar staat toch nog te dicht bij ons om geheel ongebonden te 'verbeelden'. Ruusbroec laat zich moderner visualiseren dan Streuvels.

    Een hedendaags auteur, die eigentijdse problemen ontvouwt en op wiens literatuur het filmmedium reeds rnerkbaar heeft ingewerkt, kan men natuurlijk in de meest vooruitstrevende stijl benaderen, in sommige gevallen zelfs eksperimenteel. Maar een roman van Timmermans is nog een verhaal, geen zwaartillend essay. Hij ontraadselt zelden menselijke mysteries. Hij ontdekt innerlijke roerselen in uiterlijke gedragingen, maar peilt niet in filosofische bespiegelingen naar zielskonflikten. Hij stelt zich ten hoogste de vraag : 'Hoe is het leven toch ineengedriegd ?' In 'Onze-Lieve-Vrouw der Vissen' ligt het zwaarste aksent ook niet op het drama dat zich bij de visser voltrekt. Timmermans' greep op het verhaal wortelt in andere kwaliteiten.

    Zijn optimistische toonaard duldt geen grijze fotografie.

    Met fragmentarisch tonen van een 'nieuwe zakelijkheid' zou als een dissonant klinken. Bij de Lierse schrijver speelt de suggestieve kracht van het landschap — het fotogeniek dekor — nog een grote rol. Zijn spelfouten verantwoorden nog geen ontredderde filmgrammatika.


            
     

    Kreatief ombouwen

    De vertelling van Vettigen Teen is een naïef volksverhaal met eerder zwakke dramatische eksplosiekracht, geen eigentijdse stof voor een draaiboek. Mijn medescenarist Gaston Durnez en ik hebben het als een uitdaging opgenomen het tema op film-eigen wijze in beelden te herdenken, kreatief te 'vertalen' in een anders geaarde kunsttak met eigen kriteria. Het stramien van de vertelling werd gerespekteerd. Wat filmisch dankbaar te konkretiseren bleek, trad naar voren. Onderdelen werden geschrapt omwille van de eenheid. De wijzigingen waren niet van ingrijpende aard; ze beperkten zich tot het verleggen van aksenten, het verschuiven van de bouwstof en het toevoegen van enkele elementen, ontleend aan andere werken van Timmermans.

    De novelle zelf had reeds literaire spinselen afgeschud. Suggestieve metaforen zijn onvatbaar met de kamera. De verloren beeldspraak werd opgevangen met gelijklopende kinematografische middelen. Het celluloid heeft immers zijn eigen visuele stijlfiguren. De humor van de situatie wordt gesteund door filmrijm, montage en klankband. Enkele jonge technische verworvenheden konden zinrijk worden aangewend.

    Onze filmbewerking houdt het midden tussen zuivere fiktiefilm en de tv-formule die Dries Waterschoot toepaste voor een middeleeuwse ridderroman en waarbij de tekst gebiedend was. Ik heb gepoogd het literair werk te herscheppen, doorheen mijn persoonlijke optiek en op basis van de filmekspressie.

    Bovenstaande verantwoording lijkt wellicht op een 'captatio benevolentiae' ten opzichte van mijn film. Ze is het niet. Wel een pleidooi voor Felix Timmermans. De vraag 'Is Timmermans (nog) verfilmbaar ?' loopt tot op zekere hoogte evenwijdig met de vraag 'Is Timmermans nog leesbaar?' Daarbij dient overwogen dat film uiteraard vergankelijker is dan literatuur. Men filmt Timmermans niet met een kamera, maar met zijn hart.

     

    Natuurlijk dekor

    Om de autenticiteit te dienen, heb ik niet met beroepsakteurs gewerkt. Ik heb het gewaagd met 'nieuwe' gezichten, met ongeschoolde mensen, die niet eens besmet zijn door dilettantentoneel. De fysieke gedaante was voor mij belangrijker dan akteertalent. Er wordt overigens bijna niet gesproken. Het is daarenboven verrassend hoe gelegenheidsspelers zich onbewust met hun personage kunnen identificeren, als de door de regie opgelegde handelingen behoren tot hun bewegingsgewoonten, tot hun dagelijks motorisch patroon.

    De film werd gedraaid in het milieu waar Timmermans zijn vertelling heeft gedacht. Meteen werden aldus de inspiratiebronnen vastgelegd, wat wellicht enig literair-historisch belang heeft. Achtergrond is : Lier, het begijnhof en de Netevallei, 'een land dat inspiratie in den dichter giet'. Het dekor verdringt de mens niet, doch herleidt hem tot zijn relatieve proportie. Timmermans is ongenietbaar door wie geen liefde opbrengt tot de natuur 'een kleed, waar-mee God zich omgordt'. Langs de lyriek van het landschap is de 'dichter' terug te vinden. Ik geloof nog in de plastische schoonheid en de dwingende uitdrukkingskracht van het beeld, in een sfeerscheppende fotografie.

    In dezelfde orde van gedachten heb ik zelfs niet geaarzeld af en toe de schrijver zelf heel even aan het woord te laten, niet uit gebrek aan inspiratie of uit beeldarmoede, maar om Timmermans' aanwezigheid nog inniger aan te voelen.

     

    Geen valse folklore

    Het verhaal werd gepubliceerd in 1924. Het kleinsteeds klimaat van de twintiger jaren komt er goed tot uiting. Ik heb mijn film eveneens een Vlaams idioom verleend, maar er anderzijds angstvallig over gewaakt er geen 'vals folkloristisch geval' van te maken met kapmantels. De prent heeft het gebeuren gesitueerd tussen 1925 en '30. De humor werd gemengd met nauwelijks merkbare ironie. Ofschoon geen religieus tema, mocht het spirituele niet overslaan in een karikatuur van het onverwoestbaar volksgeloof dat voortspruit uit angst voor bovennatuurlijke machten.

    Timmermans boeit buiten de grenzen van tijd of plaats. Zijn meeslepende, blijgeestige vertelkunst voldoet aan de menselijke drang naar goedheid en schoonheid. Zijn ongeschonden levensvreugde draagt zich bij de lezer over in een broos geluksgevoel. De Lierse schrijver is een belijder van het leven dat waard is geleefd te worden.

    Mijn film 'Onze-Lieve-Vrouw der Vissen', weldra voltooid, hoopt de toeschouwer met een glimp van deze Timmermansiaanse blijdschap te verrijken.

    Mijn zwaarste opgave was : een onwaarschijniijke situatie aanvaardbaar en met hoge graad van waarachtigheid met de kamera vertellen, terwijl Felix Timmermans over mijn schouders meekijkt. Indien ik daar niet in gelukt ben, dan heb ik gefaald.

     

     

    **************

    14-02-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!