Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    13-04-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas

    Felix Timmermans. - "Uit mijn rommelkas".

    Uit Gereformeerd jongelingsblad; orgaan van den Nederlandschen Bond van Jongelings vereenigingen - 14/07/1922.

    De Vlaamsche Prozateur is voor velen een raadsel geworden, ’t Helle licht van 't vreugdeleven geeft hij bij stralen bundels in z’n Pallieter; 't donker van sterven en vreezen sombert door zijn boek "Schemeringen van den Dood". Dan komen verhalen van biddende Vlaamsche mystiek, die weer gevolgd worden door Anne Marie, waarin de humor van het leven worstelt met grootsche tragediën van liefde.
    Daar zat iets onbegrijpelijks in die opvolging. De contrasten waren in enkele jaren te fel. 't Deed vreemd aan, na den juichenden Pallieter te lezen de gekunstelde doodsmijmeringen in "Schemeringen".
    ’t Scheen enkele jaren, dat er bij de vraagstukken, die zoo langzamerhand gecatalogiseerd kunnen worden, een Timmermansvraagstuk komen zou.

    Willem Kloos maakte zich met z'n kunstenaarshypothese — in elken kunstenaar vele kunstenaars — wel zeer gemakkelijk van deze kwestie af. Hij vraagt niet of 't leven van den schrijver langs andere wegwijzers loopt als vroeger; 't gaat alleen om een andere uiting van de levende spontaniteit. "Er leven gelukkig, vele Timmermans' en in dezen éénen echten kunstenaar en zeer bijzonderen geest... en het heele Nederlandsche volk, met inbegrip van alle Vlamingen ... mag zich geluk wenschen met het bezit van een scheppend schrijver, die de pair kan heeten onzer eigene Hollandsche auteurs" (De Nieuwe Gids 1921 blz. 127).
    En dat is zoo! Kloos voegt er aan toe — dat mag de aller-individueelste ook vrij doen —: "Ik geef deze waardebepaling greenzins in geestdrift, doch alleen omdat ik haar rustig weet, want voel, de precies-juiste te zijn.
    Alles wat ik schreef en schrijf (berust) op precies weten en wetenschappelijk denken..."(!) (blz. 128). Bij Querido en Borel vinden we een erkennen van de "Timmermans-Frage", maar een verklaring geven zij niet.

    Alleen Frits Lapidoth benaderde wonderdicht de werkelijkheid, toen hij schreef : "Het is, alsof hij (Timmermans) in de jaren 1909 — 1910... zijn weg nog zoeken moest en begon met in de verkeerde richting te gaan". (Nieuwe Courant 22 Mei 1921). Dat de oplossing der moeilijkheid werkelijk langs dezen weg gevonden moet worden, bewijst ons Timmermans laatste boekske: "Uit mijn Rommelkas".

              

    't Boekje, dat er door de typische houtsnede op den omslag uitziet, als een verkooplijst van een antiquair, is vol belangrijke mededeelingen. ’t Geeft in enkele bladzijden het ontstaan van "Schemeringen van den Dood", "Pallieter" en " 't Kindeke Jezus in Vlaanderen". Ongetwijfeld "veel zaken in een kort bestek". Is 't om aan den eersten honger van 't weetgierig publiek te voldoen? Of is de brochurevorm misschien ook hieruit te verklaren, dat we voor ons hebben een tweetal omgewerkte lezingen?
    Timmermans had zijn boekje met evenveel recht "Confessiones" kunnen noemen, maar hij deed ’t niet, omdat hij dat niet kan. "Uit mijn Rommelkas" en — we zien den Vlaming weer voor ons. Hij kan dat niet anders zeggen, omdat hij nog niet werkt aan filosofen-gebak met theologenconfituren.
    Timmermans doet de dingen zoo gewoon! En hij wil, dat we ze gewoon lezen ook. Wie in Pallieter en de andere werken allerlei symboliek of quasi-wijsgeerige levenswijsheden ziet, heeft Timmermans niet begrepen.

    De belijdenissen van den jongen Vlaming treffen door hun groote en grootsche openhartigheid.
    Er ligt hier voor een lateren biograaf schoon werk.
    Timmermans is ook een slachtoffer geweest van de psychische besmetting onzer dagen. Eén zijner vrienden voelde zich geroepen om den jongen auteur met z'n bruisende levensblijheid te "verdiepen". En Timmermans werd gezegend met Blavatsky, Kabala en meerdere heerlijkheden uit de wereld van spiritueele onmogelijkheden. De dagen van twijfel kwamen, de critiek tegen 't bestaande brak los, de levensblije trok terug, leefde ascetiek, en werd een ernstig lijder aan de ziekte,die men wel "la peur de vivre" (levensvrees) noemt. Gelukkig voor den Vlaming begon hij bij allen twijfel ook te twijfelen aan de kracht van ’t nieuwe en "als van een reukwerk waaide de eerste aandoende goedheid van de dingen der occulte begrippen weg".
    De tijd van vergelijken kwam, niet van kiezen. Toen stond hij midden in de levensbranding. Daar hielp een klooster hem niet uit. De golven uit de zee van levensvragen zwalpten hooger op en de stilte kwam — als altijd — toen God stilte gebood. Toen waren de doodsbenauwenissen geweken en achter 't laatste hoofdstuk van "Schemeringen van den Dood" was een punt gezet.

    Dit laatste verhaal "Het ongekende" werd geschreven te Lier in ’t jaar onzes Heeren 1909.
    Het Leven was weergekomen, schuchter als een oud vriend, die stilaan in oude vertrekken terug komt.
    Het wonder was gevallen in de Vlaamsche ziel, als een regendrup in een klagende roos.
    't Oude is voorbij: "Ik had van woorden en schijnen geleefd en daarop mijn heilig huizeken gezet". Nu is de waardij van Leven, dat 't de wereld in beweging brengt, alles richt naar zichzelf. Dat gebeurt zonder aanplakbiljetten en propagandabrochures. Leven wil zich uiten, al is 't door de weeën van gewaande onmacht heen.
    Aan dien machtigen trek ontkomt ook Timmermans niet. Trouwens hij kan er niet aan ontglippen! En hoe zal de kunstenaar zich anders uiten dan in z'n kunst, z'n God anders eeren dan met de glanzen van 't kostelijk kleinood, dat God-zelf hem gaf. Dan geeft Timmermans "Pallieter", dat is zijn juichkreet.
    Voor mij is dat boek een teleurstelling geweest; bij al z’n schoonheid iets leelijks, een groote klad schaduw op 'n wijd zonnevlak. Pallieter is niets, niets anders dan toomeloos verlangen.

    "Pallieter is een mensch, die van alles de saus aflikt. Die de dagen melkt." Soms ook de room van eigen ziel afschept.
    Wij hooren graag een anderen juichtoon, een intenser dankgebed.
    Er is wel een groot verschil in de levensbeschouwing van den Vlaamschen, Roomsche en den Hollandschen Calvinist. Wie Timmermans leest, houde dit voortdurend in 't oog. Zijn levens-sfeer is de onze niet. Al dwingt ons ook de Vlaamsche prozateur door zijn schoone taal tot luistering naar wat hij te zeggen heeft.
    Rond "Pallieter" staat een levensworsteling, die velen in dezen tijd voor een groot gedeelte op gelijke wijze strijden. Veel verzwegen ellende vindt zich met pijnlijke nauwkeurigheid beschreven. En 't wonder der Redding kennen wij 't ook?
    Uit den aard der zaak is dit artikel geen kunstcritiek. De gelegenheid daartoe zal zich echter spoedig voordoen.

    *************

    13-04-2021 om 22:02 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-04-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie

    Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen

    Uit Het Volk van 7/07/1937

    De strijd tussen stad en land - "De zachte keel" is af, veel ander werk is onderhanden

    Felix Timmermans werd 51 jaar en hij vierde zijn verjaardag in Oisterwijk.
    Voor een persconferentie over zijn spel "De Harp van Sint-Franciscus" was hij in ons land, dat hij de laatste jaren minder vaak bezoekt dan vroeger. En minder vaak ook dan Duitsland, waar zijn boeken meer opgeld doen. Waarom hij niet vaker naar ons land komt?
    — De reden is eenvoudig, zegt Timmermans. Ik heb maar vier voordrachten. Daar reisde ik mee in Holland.
    Ik heb ze overal gehouden. Men vraagt mij wel om nieuwe voordrachten — ik kreeg juist nog een aanvraag uit Rotterdam voor een serie van drie lezingen over het Vlaamse volk — maar die zou ik dan eerst moeten schrijven. En drie voordrachten, dat is zes uur: dat is een boek.
    En ik heb geen tijd om nog een nieuw boek te schrijven.
    Wat betreft Duitsland ligt de zaak anders. Men vraagt daar geen voordrachten, maar is tevreden als de schrijver leest uit eigen werk Wat ze zelf beter kunnen lezen, moet ik hun komen voorlezen.

    Waarom eigenlijk? Om den wilden beest te zien?

    Timmermans glimlacht. Even slechts. Hij is minder uitbundig dan vroeger, verstild. Hij houdt bovendien geen voordracht, maar spreekt rustigpeinzend voor zich uit. Boven de volkomen ronding van dikke wangen en ronde kin rijst nadrukkelijk het zware voorhoofd en het krullend haar wordt grijs. De volgende dag wordt Timmermans een-en-vijftig en hij neemt alvast — als het direct geboren gerucht zich een dag vergist — op de rij af aller gelukwensen in ontvangst, maar ook het kleine binnenpretje daarom brengt hem nauwelijks uit de plooi.

    Duitse belangstelling
    Er is grote belangstelling voor literatuur in Duitsland, zegt Timmermans. Bijna al mijn boeken zijn vertaald. Juffrouw Symforosa en Driekoningentriptiek hebben nu samen, zoals ik dezer dagen vernam, een oplaag van 360.000 exemplaren in de Inselserie. "Pallieter" en "Het Kindeke Jezus in Vlaanderen" haalden de 300.000.
    Slechts drie van mijn boeken zijn niet vertaald: Boudewijn, De Reis naar Italië (de Duitsers hebben nu eenmaal zo'n verlangen naar het zuiden, dat zij mijn heimwee naar Lier, naar het noorden toch niet zouden waarderen!) en Schemeringen van de Dood. Zou niet verstandig zijn, zegt mijn uitgever: men kent mij nu eenmaal daar als den humoristischen schrijver — hoewel ik geen humoristisch schrijver ben, zegt Timmermans met nadruk — en daar moet ik het nu maar bij houden. Dat is beter zegt mijn uitgever.

    Waar ik in Duitsland de meeste weerklank vind?
    Juist niet in het katholieke Beieren — daar heeft men zijn eigen boerenhumor — maar in midden-Duitsland.
    In het protestantse deel tot in Oost-Pruisen. Vooral een boek als De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt wordt door Protestanten gewaardeerd. In Memel hield ik een voordracht. En zelfs in Kattowitz in Polen ben ik geweest. Overal steeds grote belangstelling, ondanks dat ze weten, dat ik katholiek ben.

    Welke Duitse auteurs van het ogenblik ik het meest bewonder?
    Wiechert, de nationaal-socialist Jooss, Hans Carossa.
    Timmermans zegt het heel gewoon. Zoals hij het ook heel gewoon vindt, dat Duitsland hem zo sterk waardeert. Voor hem zijn politiek en literatuur twee gescheiden gebieden. Hij gevoelt niet het onzuivere in een waardering, die volgens hem buiten de politiek staat en volgens ons eerder buiten de literatuur.
    Wantrouwen jegens de geestelijke ondergrond van zijn succes schijnt hij niet te kennen. Eerder meent hij. dat de Duitse belangstelling voor literatuur een vlucht uit de politiek is. Maar — en Timmermans brengt het gesprek van Duitsland over op Europa — : ik word ook elders regelmatig vertaald. In Frankrijk, Zwitserland, Denemarken, Amerika — in Engeland niet — en compleet zelfs in Tsjechoslowakije en Joegoslavië.
    Merkwaardig. Dwars tegen velerlei literaire appreciatie in het eigen taalgebied in, vormde deze Vlaming op zijn eentje een soort internationale van het boerenboek, die van Amerika tot in Joegoslavië reikt.

    En men ziet Timmermans niet langer als een streekschrijver, dien men veelal in het cosmopolitische Nederland met enige geringschatting zijn provincialisme verweet, maar men moet erkennen dat aan ons nationale cosmopolitisme zijn internationaal provincialisme de loef afsteekt.
    Men spreekt met een Nederlands auteur, die het hoofd is van een machtige internationale boekentrust, met millioenen (aan)delen in alle provincies ter wereld. Het internationale regionalisme overschrijdt de grenzen, waarbinnen het cosmopolitisme nationaal beperkt blijft...

    Schrijversplannen.
    Men weet. dat Felix Timmermans aan een "Familiekroniek" werkt. Hij wil er de typen van allerlei mensen, die hij in Lier en elders ontmoet heeft, in verwerken: Isidoor Opsomer, Kamiel Huysmans en hij wil de geschiedenis geven van een familie van 1760 tot onze dagen. Telkens verschijnen er dus weer andere mensen in, maar telkens met dezelfde inslag.
    Toch wil Timmermans daar niet de erfelijkheid van bepaalde eigenschappen mee demonstreren: "want in de erfelijkheidstheorie geloof ik niet." Het blijft een inslag, zegt hij.
    "Af heb ik een bundel kindervertellingen, die in het najaar verschijnt. Eerst zou hij "Op vaders knie" heten, maar dat boek bestond al. Toen "Tussen licht en donker": bestond ook al. "De wonderhoorn"...... was er al in het Duits. Ik denk, dat ik hem nu maar "In 't Halfmaantje'' zal noemen. Eén van de verhalen "De vlucht naar Egypte" verscheen al in Duitse vertaling.

    Voltooid heb ik ook een spel: "De zachte keel".
    Dit blijkt het werk te zijn, dat uit Timmermans' aandacht voor het Lierse verenigingsleven is gegroeid: "De zachte keel" is een zangvereniging. Het spel zal het volgend seizoen zijn première in Keulen beleven.
    Met veel toewijding werkt Timmermans op het ogenblik aan een idyllische roman, een "lied in proza", zoals hij zegt. Het wordt het verhaal van een pure liefde en de titel is "Ik zag Cecilia komen", de eerste regel van een oud lied. "Ik zag Cecilia komen", het klinkt teer van liefde en tegelijk vol devotie. Ik zou ook kunnen zeggen: "Ik zag Maria komen"......

    Timmermans' Jongste plan, het plan, dat hem het meeste bezig houdt, is een roman over de boeren, die in de buurt van de grote stad wonen. De bewoners van vier huizen halfweg op de baan van Lier naar Antwerpen hebben hem daartoe geïnspireerd. Zij werken overdag in Antwerpen, in de haven, maar keren 's avonds naar huis terug om boer te zijn.
    De schrijver wil de gesplitstheid van deze mensen verbeelden, half boer, half stadsmens, hij wil de strijd tussen stad en land in die figuren laten zien. De verwording van het primitieve. De stad is hier het kwaad, dat alles verslindt, zelfs het land en deszelfs eenvoudige goedheid.
    Timmermans heeft nog veel meer plannen. Het is het ongeluk, dat ik mij zo gemakkelijk versnipperen laat, zegt hij. Nu kwam er weer die toneelbewerking .van "De harp van Sint-Franciscus" tussendoor: ik dacht het in een week te doen, het duurde een paar maanden. Had ik maar zeven armen, dan zou ik gemakkelijker iets kunnen voltooien......

    En zeven andere armen, van een regisseur, een burgemeester, een journalist, een schilder, een kapelaan, een voorzitter van vreemdelingenverkeer en nog een anderen organisator, die vandaag beslag leggen op den schrijver, voeren hem meteen mee. Het spel, een concert, een conferentie, een Brabantse koffiemaaltijd wachten...... Wij moeten Timmermans laten gaan. Wij hebben met hem slechts kunnen spreken, zoals men met een zakenman spreekt: over commerciële successen.
    De achtergrond bleef onbelicht. Maar Timmermans belooft ons, als hij een volgende keer naar ons land komt. ook daarover te spreken. Over wat hij, de katholiek, waardeert in Jooss, over de "inslag" van de erfelijkheid, waarachter men een Duitse theorie over bloed en bodem kan vermoeden, over zijn lof van het land, die in zijn volgende boek zich wellicht zal uiten in een uitgesproken vijandschap tegen de stad.
    Hier ligt een groot probleem. Een probleem, dat met een literair oordeel niet valt af te doen. Doet Timmermans volgens velen niet meer mee in de Nederlandse literatuurbeweging, in de ogen van honderdduizenden doet Nederland door hem mee aan een Europese literatuurbeweging. Een probleem dat niet verwaarloosd mag worden.

    **********

    10-04-2021 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-04-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans

    Een Tafelspeech en een Interview
    Felix Timmermans en de Rembrandtprijs 1942

    Door Karel Horemans uit Volk en Staat – De zevende dag – 28/06/1942

    Ter eere van Timmermans.

    Toen tikte de redenaar tegen zijn kristallen roemer, waarin de donkerroode wijn mat fonkelde, en uit de stilte, die het feestelijk geroezemoes verving, verhief zich zijn stem: Het weze mij toegestaan, geachte Fé, u vandaag te huldigen in mijn eigenschap van onbekenden vriend. Ja, Fé, ik behoor tot degenen, wier naam geen klank voor u heeft; mijn kop figureert niet tusschen de andere « Vlaamsche koppen ».
    Ik heb zelfs niet het voorrecht de ongeëvenaarde stad Lier te bewonen en daardoor van zelf een plaatsje in uw hart te bezitten. Ik ben slechts een lid van de oneindig groote schaar, die u hebben gelezen en die daardoor bij elke aanleiding, en ook wel zonder aanleiding, in warme genegenheid aan u denken.
    Gij, Felix Timmermans, schrijver van « Pallieter », « Het Kindeke Jezus », « Symforosa », « Anne-Marie » en nog zooveel schoons, gij zijt voor hen als... als... Och, waarmee, geachte vriend — gedoog dat ik u zoo noem — zal ik u kompareeren ofte vergelijken?
    Ik zal u ten eerste kompareeren ofte vergelijken met een goede pint dobbele gersten.
    Gij hebt mij verstaan, ik spreek van een goede pint en van dobbele gersten.

                 

    Zooals in het gerstenbier de schoone vruchtbaarheid van het Vlaamsche land in tweeërlei gedaante is uitgestort — die van de gerstekorrels, welke goud en kommerloos rijpten in zon en wind, met het rood van de klaprozen, het blauw van de korenbloemen en de wit-en-gele zoetheid van de kamillenbloemen in hun gebuurte. — en die van den hop, een sterke en bittere vrucht: zoo hebt gij. Fé, in u opgenomen de veie volte van het Vlaamsche leven, zijn zonnedronken weelde en zijn wrang leed, en in den grooten brouwketel van uw gemoed is dat geworden iets van tintelend gouden sap met een kraag van schuim, schoon schuim, wit schuim, bijna zoo aanlokkelijk als het bier zelf.
    Wij houden onze pint, onze groote, volle pint tegen het licht, en het bier fonkelt Wij hebben dorst en wij drinken. Het smaakt frisch, het prikkelt aangenaam en niet te veel, het is een drank om een gezonden dorst te lesschen.
    En zoo is het ook met uw werk, geachte Fé, zoo is het met uw schoone boeken.
    Het gebeurt, dat wij even dronken worden van dat joviale genot, en dan komen onze tongen los. Wij loven het bier, hooger dan men ooit den edelsten wijn, gewonnen in de kuipen van de innigste meditatie, in het bijna goddelijke geheim van de diepste kelders, zou kunnen loven. Gij hoort dat, gij vindt het overdreven, maar gij blijft onbewogen in uw helder Liersch gemoed.
    Gij zijt wijs, en daarom gelukkig, o Felix.
    Gedoog, dat ik u toedrinke uit dit glas met zijn verfijnde aromen, vermits de gastheer verzuimd heeft ons een pint dobbele gersten voor te zetten.
    Daar gaat gij!

    En waarmee, dierbare Fé, zal ik u verder kompareeren ofte vergelijken? Ten tweede, zal ik u kompareeren ofte vergelijken met een korf vol smakelijk fruit. Zooals die korf, wijd open en gul, voor de begeerige gasten wordt neergezet, zoo hebt gij uzelf gulhartig en zonder komplimenten aan uw dankbare lezers prijsgegeven, telkens met de volle maat van wat in die schoone gaarde gegroeid was en rijp geworden.
    Daar waren de van weligheid druipende peren en de barstendsappige pruimen van « Pallieter », de zacht-bewaarde mirabellen en pittige hazelnoten van « 't Kindeke Jezus », de weemoedig-blauwe druiven van « Anne-Marie » en «Cecilia», de zuurzoete groene druiven van « Symforosa », de donzige abrikozen van « Pirroen » en « De Pastoor uit den Bloeyenden Wyngaert » de voedzame kastanjes en half-zoete, half-wrange appelen van «Brueghel »; en ja, er prijkten zelfs een paar granaten en appelsienen tusschen dien overvloed uit 't schoone Italië, terwijl ergens in een hoekje, boersch en toch kostbaar, de onder de asch gebraden aardappelen wenkten, het fruit van Wortel uit « Boerenpsalm ».
    Wij hebben toegetast, o milde gever, en wij danken u. Als wij geproefd en genoten hadden, dan was er soms wel een, die nog sprak van tarwebrood en vleesch, maar wij deden hem zwijgen. Want in u vonden wij alles wat wij voor een overvloedig, verheugend en verjongend natuurfeest noodig hadden; in de vruchten, die gij ons gunde, aten en dronken wij den dauw en de zonnewarmte, den Zomer en den Herfst, aten en dronken wij Vlaanderen in zijn uitbundigste pracht van kleuren en overdaad van smaken, en soms proefden wij ook de bitterzoete kern.

    In dat festijn werden wij één met aarde en boomen, wolken en stroom, en dat was een schoon-heidensche kommunie. Maar we voelden ook bij poozen de stille goedheid in ons overglijden van een beloken hofken of een pastorietuin — en dat was een kinderlijk-vroom gevoel.
    Maar waarmee zal ik u ten slotte nog kompareeren ofte vergelijken?
    Ten derde zal ik u dan nog kompareeren ofte vergelijken met een boerenkermis.
    Er is bij u gejuich en lawaai, brooddronken levensvreugd, rijstpap met heele ketels en goudgeel koekebrood van deugd, waarin de rozijnen van humor lokken. Er is zinnenroes zonder haarpijn, zweet van forse lijven en enorme gebaren van mansvolk en vrouwvolk dat Jordaens had kunnen schilderen.
    Er zijn verneutelde typen voor de bedelpartij aan de kerkdeur en halve zotten voor het vermaak in de staminees, er zijn notabelen om op de deftigste uren met hun roode vrouwen en bleeke zusters over de markt te wandelen.
    Er is koperen muziek.

          

    En de Bruegelsche grijns is er voor den schralen koster en de deugnieten van misdienaars met hun lompe schoenen, maar ook de verteedering als de witte maagdekens voorbijgaanen de zindering als het Allerheiligste wordt omhooggeheven in de zomerlucht, bij den geur van genoffels en wijnbloemen en het salvo van een klein kanon. 
    Gij, beste Fé, hebt zoowel de zatte vreugd in u van den dans met de boerenmeisjes als de onzegbare weemoed die opwelt, heel even maar, wanneer de kermisdag in teere kleuren wegsmelt en de wereld voor een korte poos, roerloos zou willen dralen op den drempel van den nacht. Gij zijt, veroorloof mij het te herhalen, niet zoo simplistisch als sommige uwer lofzingers, en als ik het waag u te kompareeren aan 'n boerenkermis, heb ik daaraan gedacht; want waarlijk, zoo simpel is die niet, al is haar grondtoon stoere en uitbarstende levensvreugd.

    Een goede pint, een korf vol lokkend fruit, een Vlaamsche boerenkermis, dat is onbetaalbaar, geachte Fé. Men heeft er u goud voor gegeven (met hoopen, zeggen sommigen), men heeft er u zoopas nog een Rembrandtprijs voor geschonken. En toch staan wij allen, die uw lezers en uw vrienden zijn, nog bij u in de schuld.
    Wat kunnen wij anders doen dan dit glas tot op den bodem ledigen, op uw gezondheid en lang leven, en hopen dat die gezegende schuld nog van jaar tot jaar moge aangroeien ?'
    Hierop dronk iedereen zijn roemer met behagen leeg, de Fé zoowel als al de anderen. De onbekende vriend zat neer, naamloos zooals te voren, weer werd er gepraat en gelachen — het feest ging voort.

    Jeanne de Bruyn.


    Pratend met den feesteling

    Het kon niemand verwonderen dat de Rembrandtprijs ook eens te Lier belanden zou. Zij, die van uit Hamburg met zorgzamen blik het kultureel panorama der Nederlanden overschouwen, opdat hun jaarlijksche prijs telkens op de juiste plaats terecht zou komen, hebben immers al lang bemerkt dat de kleine plaatsjes zeer dikwijls de schoonste figuren aan de Dietsche kultuur schonken en de literair-artistieken beteekenis van Lier kon hun dan ook niet zijn ontgaan.
    Er zijn daar vertellers, schilders, edelsmeden en musici — in 1933 telde Felix Timmermans er ongeveer een zeventigtal, — die er voor gezorgd hebben dat hun stadje in de geschiedenis niet alleen op een glorierijke vlaaikenstraditie moet prat gaan, — zoodat het in deze tijden van voedingsdeficiet met gewettigden trots naar zijn horen van kultureelen overvloed kan wijzen, om van dien beroemden horlogemaker nog niet te spreken !
    De Lierenaren vinden het daarom niet meer dan logisch dat de curatoren van de Hamburgsche Universiteit, na de bekroning van een Verschaeve en een Streuvels en na het eerherstel van een Verhulst en een Luyten, de plechtige oorkonde deze maal met een Lierschen naam hebben ingevuld en beseffen best dat die naam voorloopig geen andere kon zijn dan Felix Timmermans, hoezeer zij ook weten dat er minstens zooveel Duitschers als Lierenaren hem kennen en vereeren.

    Want de Rembrandtprijs is er inderdaad niet om Nederlanders van beteekenis in Duitschland bekend te maken — in dit geval ware het overbodig geweest Cyriel Verschaeve, René de Clercq, Stijn Streuvels, Willem Mengelberg, Felix Timmermans e.a. te onderscheiden — doch wèl om de banden die de Lage Landen aan het Rijk binden voortdurend in een schoon licht te stellen en er door te bewijzen dat Duitschland weet wat het beste en het schoonste is in den kultureelen rijkdom van de Nederlanden.
    Niet enkel de Lierenaren, doch wij allen, Nederlanders en Duitschers, zijn vandaag bij de plechtigheid te Antwerpen gelukkig omdat juist nu, op het oogenblik dat de levensvreugde een bizondere aansporing verdient, de onovertroffen zanger van de levensvreugde de feesteling is. Hijzelf zit met heel de kwestie een beetje verlegen : hij denkt maar aan andere Zuidnederlandsche kunstenaars, die op zulke eerebetuiging recht hebben. Van den anderen kant is er natuurlijk een groote vreugde in hem, maar dan speciaal omdat meteen opnieuw de aandacht wordt gevestigd op zijn Lier, waar het volgenden Zondag feest zal zijn.
    Dien indruk hield ik ten minste over uit het gesprek dat ik enkele dagen geleden met hem voerde. Voor plechtige en woord-getrouwe interviews bleek het geenszins het oogenblik te zijn.
    Hij had juist, als jurylid voor de toekenning van den driejaarlijkschen poëzieprijs waarvoor hij met vuur en onverzettelijkheid zijn voorkeur voor Wies Moens had verdedigd, een felle strijd achter den rug en wat meer was; hij bleek nog niet bekomen van de verrassing die het plotseling neerdalen van den Rembrandtprijs in de Nethestad had te weeg gebracht.

    — Ik zit er nog altijd van te verschieten, zei hij bedremmeld. Ze doen zij zooiets zonder een mensch eenigszins voor te bereiden. Het is met raadselachtige dingen begonnen... Ik open op een morgen mijn brievenbus en haal er een kaartje uit van mijn gebuur, die mij « hartelijk gefeliciteerd met de eervolle onderscheiding! »
    Van die onderscheiding schijnt alleman iets af te weten behalve ikzelf. Een buurvrouw lacht me op straat met verstandhouding in den blik toe: «Proficiat met dat nieuw plaatske, zulle meneer Timmermans ! » — « Welk nieuw plaatske, madammeke ? Ik heb nog nooit een plaatske gehad.» — « Wel ge weet wel wat ik wil zeggen, meneer Timmermans, dat plaatske bij die doktoors van Hamburg !... » Ik word er hoe langer hoe minder uit wijs, informeer definitief bij den buurman die mij het kaartje toezond en verneem dat ik Rembrandtprijswinnaar 1942 ben! « In de gazet gelezen, meneer Timmermans, leest gij dan geen gazetten meer ?
    Ik lees natuurlijk gazetten... «Volk en Staat». Ik sla mijn nummer open en vind niets... (Timmermans heeft er natuurlijk van verbauwereerdheid over gelezen ! — Nota van den interviewer).
    In ieder geval, het was zoo: ik ben Rembrandtprijs-winnaar 1942... Zondag is ’t spel aan den gang. Nu ben ik mijn speech aan 't schrijven. En zoo beginnen wij over de Hansische Stiftung en haar reeds beroemd geworden prijs te praten.

    Felix Timmermans heeft er niets dan lof voor over ; hij zegt dat het wellicht de schoonste manifestatie van kultureele betrekking is, die tusschen Duitschland en de Nederlanden totnogtoe tot uiting kwam ; hij spreekt met de fierheid van den Zuidnederlander over zijn «voorgangers-winnaars». Verschaeve, Streuvels, de Clercq... Maar als het gesprek op hemzelf als winnaar komt, oppert hij de vrees dat er andere kunstenaars zijn, die den prijs verdienden en die wellicht arm zijn... Dat is natuurlijk geen kritiek.
    Wel uit Timmermans enkele woorden die naar kritiek zweemen, maar die moeten wij allemaal bijtreden : hij had het nml. ook over den ouderdom van zoo'n prijswinnaar. Tot op heden waren het tamelijk oude kunstenaars en één overledene, die den prijs verwierven.

    — Ik hoop daarin geen bizonder teeken te moeten zien, lacht de schrijver van Pallieter, want als «oud-zijn» met dien prijs samenhangt, — dan is hij zeker niet voor mij. Ik ben nog niet oud, dat men dat niet denk! Ik beschouw mezelf nog, zonder pretentie, als een jonge kracht!

    En dat is hij ook. Hij schijnt nog maar aan het begin van zijn schrijversloopbaan te staan, — zoo spreekt hij over al wat hij reeds geschreven heeft. Hij schijnt de wereld nog maar pas goed te bekijken. — zoo vertelt hij over allerlei wedervaringen op reis en in eigen land.
    Het is een lust voor oor en oog hem te hooren vertellen en men moet over een betere pen dan die van een journalist beschikken om dat ongeschonden weer te geven. Om te vertellen hoe Timmermans in het station van Düsseldorf een ticket nam voor Lier... en in Parijs aankwam ; om te vertellen hoe hij, vóór de overwinning van het nationaalsocialisme, in Weenen kwam om er een voordracht te houden… en gevangen werd genomen ! ; om te vertellen hoe de biograaf van Brueghel onze boerkens en hun doening ziet, enz., enz...

    Dan toont Felix Timmermans me de boeken, die hijzelf geschreven heeft, doch nooit gelezen : in het Tsjechisch, Slowakisch, Spaansch, Italiaansch, Zweedsch, Deensch, enz.
    Boeken in mysterieuse letterteekens gedrukt, doch aantrekkelijk door hun voorbeeldig technische verzorging en de eigenaardige, vreemde illustraties. Pallieter, Het Kindeke Jezus in Vlaanderen, Anne-Marie en Driekoningen-tryptiek hebben in deze talen, evenals in het Duitsch, het Fransch, het Engelsch, enz., opgang gemaakt.
    Pallieter spant wel de kroon; overal is hij met open armen ontvangen geworden,... behalve in Amerika.
    Daar verscheen hij in een net kleedje met een voorrede van Hendrik Willem van Loon en met teekeningen van Anton Pieck, maar op het oogenblik van zijn verschijnen woedde er de geheelonthoudingsmode — en vermits in dat boek nogal wat pinten worden weggezet...

              

    Tot gansch deze wereld is Duitschland voor Felix Timmermans de toegangspoort geweest.
    Prof. Kippenberg van Insel Verlag — die zelf Het Kindeke Jezus in Vlaanderen vertaalde — bracht de groote uitgeverijen van andere landen in kennis van het werk van den Zuidnederlandschen verteller.
    Deze laatste heeft er, naast de verwerving van veel roem, ook veel mee geleerd. Het is gebleken dat zijn werk in verhouding het drukst gelezen wordt in Joego-Slavië en Tsjecho-Slowakije en, zonder verhoudingen in acht te nemen, méér dan in Frankrijk; dat sommige zijner boeken in Skandinavië zeer verspreid zijn, doch geen enkel in het Noorsch verscheen ; dat men in Italië boeken vertaalt zonder de auteurs daarvan te verwittigen, wanneer het werk reeds tien jaar oud is ; — en dat het schoon Nederlandsch, dat schoon Liersch! in al die talen veel van zijn kleur en zijn warmte verliest, zelfs in het Duitsch, deze taal die zoo dicht bij de onze staat, waarin de oorspronkelijke zin soms verrassende wendingen ondergaat...
    Over dit alles vertelt Felix Timmermans, kalmpjes en met een bescheidenheid, die bijna ongepast is voor een Rembrandtprijswinnaar.

    Het kost wel niet veel moeite het gesprek uit die atmosfeer van uitgevers en vertalers naar zijn eigen oorspronkelijk werk over te hevelen, doch het liefst spreekt hij nog over het werk van anderen.
    Wie zijn geliefde schrijvers zijn? Hij leest veel in Shakespeare, herleest en herleest Beatrijs en Reinaard de Vos, bezit een brevier met een twaalftal van de meest religieuse Gezelle-verzen, beschouwt Karel van de Woestijne en Rainer Maria Rilke als zijn voornaamste lievelingsdichters, schat het stilistisch talent van Ary Prins zeer hoog, vindt Michel de Ghelderode ’n zeer curieuse vent en verwijlt vaak in de essays van Ralph Waldo Emerson... Ziedaar een litteraire voorkeur, waarbij velen, die Timmermans uit zijn boeken kennen, verwonderd zullen opkijken. Over eigen werk is hij, met recht!, niet beschaamd. Doch hij spreekt er in simpele woordekens over. Het meest houdt hij van Symforoza, «omdat daarin alles het klaarste staat uitgedrukt ».
    Het schoone vertellersdoel van Felix Timmermans: alles zoo helder mogelijk, zoo klaaromlijnd dat het sprekend, levend en tastbaar vóór den lezer oprijst, uit te drukken.
    — Juist daarom schrijf ik moeilijk, zegt hij. Eens dat ik « het beet heb » gaat het vlot en vloeiend van der hand. Maar ik kom er niet gemakkelijk toe de woorden te vinden die kern-treffend en in scherpe contouren de dingen voorstellen zooals ik ze zie. In Symforoza is mij dat, meen ik, het schoonste gelukt.

    Ook nog in andere boeken, luidt mijn antwoord. Maar hij glimlacht en herinnert aan de kritiek op zijn Brueghel.
    — Dat is toch wonderbaar, zegt hij, hoe zulk een boek, zooals die Brueghel, dat door de kritiek slecht ontvangen wordt, zooveel trek vindt bij het publiek, terwijl mijn Boudewijn spijts de goede beoordelingen der critici, toch maar niet kan inslaan. Dat zijn de wisselvalligheden in de wereld van boek, lezer en kritiek. Die interesseeren Felix Timmermans ook wel een beetje, maar bijlange niet zoozeer als de wisselvalligheden des levens. Sinds eenigen tijd houdt hij het oog gericht op «zoo een droom van een leven», dat hem uitermate boeit : dat van Adriaan Brouwer.
    Hij begint thans aan de geweldige levensgeschiedenis — zooals hij 't zelf uitdrukt — van dezen schilder en zal het in den ik-vorm vertellen in den laatsten brief, dien Brouwer van uit de gevangenis schreef. Dat is echter werk voor de komende maanden; er werd nog niet veel aan gedaan.
    Voorloopig moet Felix Timmermans nog ter beschikking blijven van zijn tallooze bewonderaars, van de feestvierders en van de curatoren der Hamburgsche Universiteit, die vandaag te Antwerpen zijn.

    Intusschen kunnen wij ons verblijden in Minneke Poes, Timmermans' laatste werk, dat dezer dagen bij Buschmann het licht ziet. En intusschen verblijden wij ons vooral in de plechtige feestzitting, die heden te Antwerpen plaats grijpt, en in het naderend geluid van de vroolijke klokken, die Zondag a.s. in den St. Gommarustoren speciaal voor Felix Timmermans over Lier en over het land aan de Nethe feestelijk, met reden en liefst zoolang mogelijk zullen luiden.

    ******************

    08-04-2021 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-04-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1

    De Muziek in het werk van Timmermans

    Door Louis Vercammen uit het eerste jaarboek van het Felix Timmermans Genootschap - 1973

    Het uitgegeven werk van Felix Timmermans onderzoeken, betekent meer dan vijfduizend grote en kleine bladzijden tekst doornemen. Honderden en honderden vindplaatsen zijn te noteren, waar rechtstreeks of in beeldspraak instrumenten, zang en muziek worden vermeld. Na voorselectie bleven er nog altijd een vijfhonderd citaten over. Door die massa dienden we lanen en straten te trekken, om het materiaal verder te kunnen schiften en het geheel overzichtelijk en hanteerbaar te maken. In het eerste deel overlopen we in 't kort de voornaamste uitvoeringen en componisten, in het tweede behandelen we Timmermans' woordenschat bij elk der instrumenten, in het derde deel gaan we na hoe alle wezens mee hun stem verheffen in het jubelkoor.
    Vertalingen door Timmermans zelf, bewerkingen en losse bijdragen werden niet bij dit onderzoek betrokken. Slechts twee uitzonderingen hebben we ons veroorloofd: het verhaal De bombardon (in: F.T. verhaalt, Amsterdam 1931. 69-72) en het gedicht Aan de muziek (Dietsche Warande & Belfort 1949, 1), in dit Jaarboek overgedrukt. De cijfers verwijzen naar de titels van Timmermans' werk, waarvan de lijst volgt achteraan deze bijdrage. Wegens het grote aantal citaten werd afgezien van de bladzijdevermelding.

    § 1. Van Bach tot Veremans

    Voor een muziekliefhebber als Timmermans is het wel verwonderlijk, dat hij zo zelden spreekt over grote ensembles of uitvoeringen als koor, orkest, symfonie, concerto, oratorio, opera, ballet, e.d. Zijn voorkeur is meer afgestemd op het populaire genre : harmonie, fanfare, beiaard, kerkzang, volkslied. Daarom treffen we bij hem weinig kamer- of concertmuziek, maar des te meer liefhebbersmuziek in openlucht of voor privé gebruik.
    Het aantal met name genoemde werken en componisten ligt dan ook aan de lage kant.

    In Schemeringen van de dood hoort Herman zijn aanstaande vrouw piano spelen. „Als een hoge zilveren maan ever een slapend meer, welden de diepe zangen van Beethoven in de stille avondstraat ; als het steeds afwisselend lied der zee, nu eens zoet en blij als een lente-uchtend, dan weer opkolkend en bruisend van te langgedragen smart en passie, daalde en klom de litanische (2e druk : titanische) zang van Wagner. "Dien avond ontrolde zij ene langzame dromerij van Chopin en ik weende…" In hoever Wagners orkestmuziek zich leent voor piano, zij aan deskundigen overgelaten; de composities worden niet nader aangeduid. Dat gebeurt wel een bladzijde verder, waar Timmermans voor de eerste en de laatste keer in zijn hele œuvre spreekt over een uitvoering in een concertzaal, met op het programma de zevende symfonie van Beethoven. Het is dan wel erg jammer dat onze auteur precies in deze levens-blije Apotheose des Tanzes, zoals Wagner ze noemde, plots het noodlotsmotief (uit de vijfde!) in volle kracht laat losbarsten.

    In Pallieter worden slechts twee werken mét componist vermeld : de Walkurenrit van Wagner en de Dromerij van Schumann. Verder: Connais-tu le pays ? (Thomas), Die Wacht am Rhein (Wilhelm) en de wals uit Faust (Gounod) op draaiorgel en op cello niet nader genoemde werken van Beethoven, Benoit, Wagner, Palestrina en Grieg. Hoe Palestrina op cello kan worden gespeeld blijft een raadsel.
    Bepaald indrukwekkend is het huldeconcert met pauken en bazuinen door de stoet der drie koningen ter ere van Het Kindeken Jezus in Vlaanderen. Blijkbaar geldt het hier exotische muziek. Het kwartet van de Dolfijnen, bestaande uit viool, mandoline, klarinet en fluit, brengt Anna-Marie een serenade van Mozart.
    "Een zoete maneschijn", zegt Isidoor tegen de pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt. "In zulken maneschijn heeft mijn vriend eens op een nacht, bij 't open venster, de Maneschijnsonate van Beethoven op 't klavier gespeeld. Het muziekpapier was verlicht door de maan.
    't Was een nacht zoals nu, vol geur en klaarte. 't Was geweldig, 't Is een van de schoonste uren van mijn leven geweest." Het is een herinnering aan die zomernacht van 1912, toen Renaat Veremans ten huize van Flor van Reeth te Mortsel deze sonate speelde. Dezelfde nacht schreef Timmermans het hoofdstuk Maannacht uit Pallieter.
    In beide boeken treffen we het zgn. Dionysos-effekt aan : de geestelijke roes van dronkenschap bij het horen van bedwelmende muziek. Zo zegt de pastoor : "Hebt ge dan zoal van die muziek gehoord, dat u als in een wolk zaligheid zet; dat als goud en zilver dronken om u henen sprinkelt; muziek dit langzaam openvouwt, als een wijd landschap uit de dampen van den ochtend ; muziek dat opengeurt en rijst en daal:, verwisseld en versmiltend en versmachtend, zo dat uw geluk het niet meer houden kan in uw sterfelijk lichaam, en in tranen kapot breekt uit uw ogen. Waggelt dan uw rede niet? En zeg dan maar, dat het slechts noten nevens elkaar zijn.
    Neen, het is geest, Isidoor. Het is de geest, die spreekt en leeft en triomfeert."
    In Het keerseken in de lanteern heeft Lieneke een muziekdoos gekocht, waaruit opklinkt: Connais-tu le pays où fleurit l'oranger ? en de Morgenstemming uit de Peer Gyntsuite van Grieg. De beiaard van Schoon Lier zingt uit Faust Lohengrin (Wagner), Carmen (Bizet) en Herbergprinses (Blockx). Naar waar de appelsienen groeien stelt Marieke in vedette. Voor de derde maal horen we de aria uit Mignon (Thomas), de Barcarolle uit Hoffmanns Vertellingen (Offenbach) en Vlaanderen van Veremans. Een jonge, krachtige mannenstem zingt een blij broksken uit La Traviata (Verdi).
    't Is als een zoet lamplicht in een donkere kamer. Een strijkje speelt Puccini, een trio van viool, cither en mandoline brengt een serenade en Felix draait bij zijn thuiskomst het beroemde lied van Mendelssohn op tekst van Heine : Auf Flügeln des Gesanges.

    Voor baron Simon Hernat is muziek van Mozart leven verheerlijkende klanken, hij koestert een speciale voorliefde voor een menuet dat wordt uitgevoerd door een kwartet van orgel, twee violen en fagot. Ook zijn vrouwtje Annette vertolkt Mozart op het klavecimbel. Het dochtertje van baas Pittoors speelt Beethoven, Chopin en Schubert op de piano. Karel-Jan kende de Onvoltooide van Schubert van buiten, hij dweepte er mee. Misschien nog niet zodanig omdat ze zo rijk en schoon was, dan wel omdat ze niet voltooid was...
    Dat was voor hem de grote charme...

    Minneke Poes is het relaas van een vakantieverblijf te Grobbendonk in 1939. De koster kan er zo op zijn eentje in de kerk aan Bach zitten frutselen. Iedere zaterdagavond speelt het trio : de pastoor (klarinet), de sekretaris (klein klarinet) en de koster (piano) in de pastorie. De klanken vallen door de open vensters, zij pinkelpankelen door den hof en kruipen door de hoge haag. Telkens eindigt het concert met het Ave-Maria van Gounod. Die Ave-Maria is voor alle drie de spelers het wijdingsvolle slotstuk, het immer schoner-wordende, en steeds ontroerende lied, de diepste uiting van hunne vroomheid, de snik van hun geloof, die altijd opnieuw hun hart van aandoening doet smilten.
    Alles samen worden slechts veertien componisten en vijftien composities met name vermeld, zes componisten worden vernoemd zonder specifiek werk en eveneens zes werken zonder hun componist. Door het ontbreken van belangrijke namen als bv. Brahms, Händel, Haydn, Liszt, Strauss, Tsjaikovsky, Weber en door hem graag gehoorde werken als de Matthaeuspassion, de Negende van Beethoven, Parsifal van Wagner, de Rubenscantate van Benoit e.a., blijkt dadelijk dat men alleen aan de hand van de wel geciteerde komponisten en titels Timmermans' muzikale voorkeur niet kan opmaken. Zijn keuze is veel meer gevarieerd en rijker. In zijn werk heeft hij slechts een tipje van de sluier opgeheven.

    § 2. De taal der instrumenten

    Van het veertigtal vermelde muziektuigen horen nog niet de helft thuis in een symfonisch orkest. De meeste instrumenten worden dan ook solo bespeeld ; elders komen ze voor in beeldspraak, waarmee zowel de uitwendige vorm van het speeltuig als het spel zelf kan bedoeld zijn. We volgen min of meer de klassieke indeling in snaar-, blaas-, slag- en mechanische instrumenten, hoewel de scheidingslijn niet altijd even zuiver te trekken is.

    vedel
    Deze middeleeuwse voorloper van de viool komt bij Timmermans alleen voor in Het Kindeken en Boudewijn : precies beide werken die geïnspireerd en gesitueerd zijn in de middeleeuwen. Het geluid is blij en fijn, uitgelaten als een kinderschaar (6).

           

    viool
    Het instrument dat een hele gamma van gevoelens kan vertolken, klinkt blij, zoet als een vrouwenstem (6), welluidend (31), hartelijk en menselijk (22), zacht en weemoedig. Ze kan zingen, spreken, juichen, jubelen, sprankelen, stralen, trippelen en kwelen, helder opcirkelen (41), omvedelen (22), maar ook weeklagen (6), treuren en dromen. De violist speelt, droomt urenlang op zijn viool, improviseert (41) en strijkt (6), maar de torenwachter krabt liederen op zijn oude viool (18). De blinde herder heeft Maria gevraagd een schoon liedeken te mogen spelen voor haar pasgeboren kind :
    Er gleed uit zijn viool een zang die gestolen scheen van de engelen (6). Franciscus speelt zelfs viool op twee dorre takken en hoort een engel viool spelen : daar kwam een klank uit, zo bovenmenselijk schoon, dat in dien enen klank al de schoonheid van den hemel bijeengevloeid zat (31). Alleen mogen we hier wel een vraagteken zetten achter de naam van het strijktuig, daar de eerste vermelding van de viool dateert van 1525.

    Het boek waarin dit instrument de eerste viool speelt is De familie Hernat. Stefan komt uit de Hongaarse Poesta en is met zijn speeltuig vergroeid. De viool straalde de klanken kristalhelder door de zondagstilte. De klanken vloeiden en sprankelden. Soms was het een klacht die donker aanzwol, en nader gekomen in een gedres van blijde druppels voorbij liep ; dan weer slepende, weemoedige melodieën, die langzaam opbloeiden in gejubel, zotte dansen en gulpen van geluk.

    cello
    De oud-pastoor van Hallaar, J.E. van Parys (1824-1899), een bekwaam cellist, had zijn laatste levensjaren doorgebracht op het Liers begijnhof. In Pallieter leeft hij voort als de pastoor van het begijnhof. De warmte van de klank horen we in de uitdrukkingen : diepgevoeld gestreel, de zoete gemoedelijke stem van den gevoeligen cello, het was lijk een gebed. De cello sprak ; 't was innig lijk een zingende mensenstem, 't klonk lijk uit de waterdiepte omhoog. 't Droeg de ijlheid van den hemel en de jongheid van de lente. Over het nachtelijke, stille land wandelde de galm van de heerlijkste muziek der aarde. 't Was alsof God zijn voeten op de wereld had gezet (5).

    harp
    Dit zeer oude tokkelinstrument wordt wel herhaaldelijk vernoemd, maar we horen weinig uitvoeringen. In den zondagschemer speelde Anna-Marie op de vergulde harp. Zachtjes, gedempt gonsden de snaren rond het stilgezongen lied. Franciscus hoort het kristallen gedruppel van harpen en cithers (31). Zoals in de titel van dit boek, gaat het meestal om de symboolwaarde.

    cither
    Wordt slechts eenmaal afzonderlijk vermeld als het kalme citherspel (18). In de andere gevallen is het: een danig schoon saamgeklank van viool, cither en mandolien en dan begonst ze zacht het lied; uit een gondel ritselt en schuift het muziek van cither, luit en viool (22), terwijl in de weelderige woning van Pieter Coecke citherspel en gemengd gezang druipte (27).

    luit
    Brouwer deed of hij de luit betokkelde en zegt Homeros na: Kom hier mijn luit en pink ponk, ik speel.

    lier
    In Schoon Lier wijdt Timmermans een hoofdstuk aan het lyrische Lier : Lier, zo heet het snareninstrument met welks muziek de dichters der oudheid hun gedichten omgonsden. En als soms de wolk hunner verbeelding te stram was om in woorden uit te druppelen, dan bespeelden en betokkelden zij hun instrument, en de muziek verweekte en verzoette de goudomrande wolk, en weldra viel de honing der woorden uit de hemelen, en zij zongen (20).

    mandoline
    Franciscus zat te paard en speelde mandolien, ze sprankelde van klanken (31) en ook aan Herodes' hof zat iemand traagzame toontjes uit een mandolien te knippen (6). Dat moet wel lastig geweest zijn, daar het instrument pas in de 18e eeuw doorbreekt. Beter is het dan ook op zijn plaats in het lokaal der Dolfijnen : Uit de stilte van een duisteren boek glom de geheimzinnige buik van een oude mandolien, belegd met perelemoer en bestrikt met bleke linten. Ze was kapot met een gebroken ziel, mankvozig, maar de Dolfijnen vonden ze uitstekend, gemoedelijk als een oude vriendin, die steeds hunne vreugde en hun verdriet in gonzende klanken mee uitzong (9). De verliefde moor serenadeerde op de haarfijne klanken (18), terwijl in een andere serenade de mandolien trillert en bibbert fijn, klaar en helder (22).

             

    gitaar
    Vóór zijn vertrek naar het land der appelsienen droomt de schrijver van krakend licht, overdadige bloemen, geuren en kleuren en 't getinkel van een gitaar. Om in te duikelen en te bedwelmen! (22).

    clavecimbel en spinet
    Beide toetsinstrumenten worden zonder meer vernoemd in Anna-Marie. Elders worden ze gewoonlijk in verband gebracht met dansmuziek en krijgen ze dezelfde klankaanduiding als de gitaar : getinkel van 't spinet (18) en het tinkelen en sprinkelen van de clavecimbel (41).

    piano
    Het zwarte klavier is ernstig (3), glanst met gele muziektanden (43). Het spel is zinnen bedwelmend, met uiterste gevoeligheid, zoet en blij, dan weer opkolkend en bruisend (3), geweldig (16) of harmonieus (22).
    Met een tikkeltje humor vertelt Timmermans over de pastorie van Bouwel: Alle jaren, als de piano de schone melodieën begint te kauwen, komt de koster om haren geliefden klankboezem, zo noemt hij dat, weer eens op te kalfateren. De koster rekt het in den geliefden boezem drie dagen (43).

    harmonium
    Het is dezelfde koster die in de lege kerk er zo in zijn eentje, stillekens op het harmonium-orgel aan Bach kan zitten frutselen (43).

    orgel
    Na klok en beiaard het meest vernoemde instrument bij Timmermans. Het orgel gonst (40), ruist (16), ronkt, neuriet (22), kranst en sprenkelt (3), bruist en stormt, spat een storm van klanken los ; een jubelzang sprong uit de piepende pijpen (4). De klanken zijn zacht-ruisend, zoet, kalm, volmondig klaar (3), slijpend (= slepend), zingend, langzaam en plechtig, teder (14), opwekkend (16), oorverdovend (4), daverend (6), hemels ; ze wellen open, zwellen en wiegen (22), zuigen het hart naar binnen (20), vertrillen (4), tot tenslotte de zware orgelpijpen het einde van de mis uittrombonden (27).
    In een zo klankrijk boek als Pallieter valt het wel op, dat er nergens over orgelmuziek wordt gesproken.
    De reden is vrij eenvoudig : Pallieter is geen kerkloper, tenzij wanneer er niemand is.

    Het orgel is bij uitstek het instrument van de mystieke ervaring. Bij het huwelijk van Maria en Jozef werd de kapel gevuld met een zwellende muziek, die van de engelen scheen te komen. ’t Was Zachaar die zijn vreugde niet in zich kon houden en in begeestering zijn handen op het klavier had gelegd en het weelderig hart der orgel opende. 't Was een stijgende zang van geluk, smiltend van extase en geloof, meeslepend en vertederend. 
    En het steeg en het zwol altijd maar schoner en schoner tot het ineens losbrak in een geestdriftig gejuich te sterk voor een mens (6). Op zijn sterfbed hoort Suskewiet orgelklanken, zwellend van aandoening en hoge extasen (14). Franciscus droomt ervan op zo'n ogenblik van liefde muziek te kunnen maken! Op een orgel kunnen spelen waarvan de enorme rotsen de orgelpijpen zijn, dat heel de wereld gonst tot in zijn fondamenten! (31)

                 

    accordeon
    In een zweetherberg zeurt een harmonica (43). Gezoef en gezucht van de harmonica klinken zoetzagerig, slepend (6), langzaam (9) en triestig uitermaten (6). Fourtpolleken speelde geweldig schoon met bibberingeskens en donkere accoorden (33). Bij Pallieter is het echter een machtig lied vol zwaarstappende akkoorden, dressen van hoge noten en gedans van heldere middentonen. 't Wemelde ondereen tot een blijde mars, die verweg klonk over de maanbeschenen landen van den geurenden nacht.

    mondharmonica
    Bol Peps speelt met zijn ogen toe, een kunstig overendweer gewieg van dubbele accoorden (33). Een voorbeeld van stafrijm, beeldvorming en ingetogenheid is Pallieters spel na het uitbundig genot van de kermisdag : Aan een plas, waarin de maan stond, haalde hij de mondharmonica uit den zak, en zuchtte en zoog er zulke zachte zilverklanken uit, dat het leek of 't de maneschijn was die zong.

    fluit
    De ivoren fluit is een begijnhofsproke. Het aantal vergelijkingen voor deze wonderfluit is dan ook zeer groot: een fontein van nooit-gedroomde muziek, zuiver als kristallen peerlen op een gouden schaal, zwellend alsof er engelen opwaarts wiekten, schuchter als de inzet van een merelaar ; het straalde hoog en rein als de jonge zon in de lentelucht, het vulde als een komeet de deemstering en sloot zich als een zonnedronken bloem.
    Heerlijk als de zoete stemmen van duizend nachtegaals, rilde het wondere lied. Het deinde mijmerend als de zee in den zomer, klom warm als een gouden vlam tot diep in den hemel en kwam dan weer naar beneden gegolfd, heel laag waar het was als een lentewind in 't jonge riet.
    Daarnaast worden nog vier soorten vermeld : ebbehouten, zilveren, riet- en panfluit. Deze laatste, zevenpijp genoemd, uiteraard bespeeld door de kerstmissater. De opgewekte tonen hebben ze alle gemeen : gegiechel (4), gegons, gedrup (6), getril (27) der fluiten en rieten klinken ongewoon fris, zinderend (9), hel, schril, fluwelen, deinend (4), vrolijk en eeuwig afwisselend (18). Pallieter haalde een ebbenhouten fluit uit den zak en begon er een blij lieken op te spelen dat klaar over de velden trippelde. Het was alsof het de lente was die zong.
    Pirroen speelde op een lange, zilveren fluit. De klanken sprinkelden als zilveren boontjes over den hof (9).

    hobo
    Hobospel komt uitsluitend voor in Pallieter. Hij zelf speelt het voor Marieke. Het meest is hij echter in de wolken met de vier zigeuners, waarvan drie doedelzakspelers en een hoboïst: het getril van de schelle hobo, het frank en helder gepiep, het rietklankig gespeel danste daartussen, trillend en wippend, wond er zich rond, bibberde fel daarover, als een regen van klank.

    klarinet
    Als duidelijk herkenbaar instrument, verschijnt de klarinet pas in de 18e eeuw. Net lijk bij de viool en de mandoline, is het dan weer een anachronisme, als Timmermans bij de geboorte van Franciscus (1182) een herder ten tonele voert, die juist van zin was voor Maria een lieke op zijn klarinet te blazen (31). Alsof het erom gedaan was, vinden we de klarinet ook terug in Het Kindeken. En om de coïncidentie af te ronden, is het weer een van de Dolfijnen, die de eer moet redden : heel ver klonk het gekabbel der heldere klarinet (9).

    doedelzak
    In Bruegel geeft de schrijver ons enige staaltjes van woordvorming : doedel, doedelblaas, doedelzakkend, doedelen, doedelarij. De doedelzakken gonsden en ronkten onafgetekend slepende akkoorden (5). In een andere straat naderde het neuzig geluid van een helderen doedelzak. Terwijl de jongen hem liet leeg lopen in een handige roulade, zei hij dat hij terug ging al pijpend en doelend naar zijn dorpken aan den Arno (9).
    De weemoedige vriend kon heelder uren uit enen doedelzak eentonige liederen langs de vlakte laten drijven (3), Bruegel daarentegen liet de hartelijke Vlaamse liederen uit den doedelzak broebelen, twee kinderen dansen mee op het getureluut van den doedelzakspeler (36), terwijl Pallieter op dit speeltuig 't liefst zijn ziel liet leven.
    Over de stille veldenvredigheid pijpte de doedelzak, juist als een zwerm bieën, die het zingen hadden geleerd. Wel is het vrij onwaarschijnlijk, dat hij tegelijkertijd met zijn doedel begeleidend zong.

    hoorn
    Verscheidene soorten komen aan bod: koehoorn, kinkhoorn of schelp, alpenhoorn, natuur- en jachthoorn. Hoewel het instrument meer dan vijfentwintig keer wordt vernoemd, is het aantal typerende adjectieven aan de lage kant: heerlijk, schoon, weemoedig, traag (5), versmachtend, gedempt (6); de substantieven zijn : gegalm, geschal (5), getromp, getoet, geblaas (6), halali (40); de aktieve werkwoorden zijn: blazen (1), toeten (5), blaaskaken (6); de tonen dragen ver, vallen uiteen, klinken, leven, galmen (5), schallen los (7), wandelen, geven een flauwe echo terug, terwijl de schelpen ronken als miljoenen bijen (6).
    Onder de indruk van het kerstgebeuren, haalde Pallieter zijn jachthoren, en op de Begijnenvest blies hij, op het koperen tuig, den witten maannacht in. De zware klanken, traag en langzaam geblazen, sleepten over de witte besneeuwde velden, en liepen in de Begijnenbossen en de zilveren verten uit. Als hij binnen was, hief zich nog in een ver dorp het hoorngeschal vaag omhoog (5).

    trompet
    De krijgers uit het gevolg van de drie koningen bliezen op kromme trompetten (6), maar de vraag is gewettigd of hier niet veeleer de kromme signaalhoorn (buccina) bedoeld is. De kleine Felix werd overdag uitbesteed bij kleermaker-herbergier Vader Jan de Graef (1832-1908) en Moeder Lies Potters (1835-1925) in de herberg "Het Sneppeken" in de Antwerpsestraat vlak bij zijn ouderlijke woonst. Vader Jan bezat een glazen trompet (47). Elders wordt het instrument niet nader bepaald. Blazen en trompetten zijn de gewone werkwoorden.

    bazuin
    Precies in de tocht der drie koningen naar het stalleke komen de bazuinen volop tot hun recht. Ze schetteren en schallen als brekend kristal. De alliteratie op de sis-klank horen we duidelijk in : slepend schalde 't geschetter der schelle bazuinen (6). Een eigenaardige combinatie treffen we aan in Lierke Plezierke: de stoet wordt geopend door vier ruiters, die de bazuin opsteken en machtige klaroenstoten boven de huizen laten tetteren.

    bugel
    Op een zondagavond speelt boer Wortel een polka op zijn bugel: dat klinkt curieus over de stille verten.
    Omdat de koe en het verken luisteren speelt ge beter dan anders, zo met gebibber en broebelingskens (35).

    piston
    De cornet à pistons, zoals hij officieel heet, moet het met één beschrijving stellen : dansmuziek weerklinkt, maar de klare piston tettert daar lustig boven uit (18).

    bombardon
    Het grootste blaasinstrument in de harmonie of fanfare mag dan ook de reeks der kepers afsluiten. Vader Jan kon erop blazen, dat de ruiten ervan trilden (47). In alle opzichten echter moet hij onderdoen voor Louis Pakee, de held uit het verhaal De bombardon. Die kan stil blazen, zo gelijk een windeke, zo lijk ne smoor van muziek, die aan uw oor blijft strelen. Maar hij kan ook blazen dat de dakpannen er van rillen, dat uw darmen tegeneen klepperen en dat, als hij ievers binnen staat, al de ruiten barsten.

           

    klok
    Het wemelt van klokkenklanken in Timmermans' werk. In alle mogelijke toonaarden deinen ze uit boven stad en land. Pallieter kon zich niet weerhouden het klokzeel te grijpen en de machtige galm bolde gonzend over de wijde morgenlanden. "De aarde bidt!
    Laat alle klokken los!" riep hij vervoerd bij de eerste sneeuw. De klepel ronkte tegen het brons. Het klokkengelui viel langs de galmgaten over de wijde, witte wereld met een zot gejubel (5).
    Het noodklokje gilt en tampt haastig en rap, lijk een zenuwachtig vrouwspersoon (20), dat heel de lucht er van gonst en singelt en de oren er van tuiten. De koster slingert het ronkelend gelui over de velden (6).
    De uurklokken hebben een aparte klank. De klok bromde tien slagen door de lucht en de klanken hommelden verre weg over de daken en de velden (5). In die stilte vielen plechtig een voor een de klokslagen, zwaar en bronzig over de stad (9).
    Nu en dan verklonk er een zilverig gebel van een haastig kloosterkloksken. Toen het klinkende kloksken van 't klooster was uitgeklept (3), is een voor de hand liggend stafrijm. In de Carceri is het klein kloksken als een schaapken dat op de bergen loopt en niemand zal de zilveren klankjes horen in de eenzaamheid (22).

    Over Lier schrijft hij met tedere ironie : die der dominicanen heeft het meest lawijd. Die der jezuïetenkerk is veel muzikaler, wat men nochtans van Jezuïeten niet zou verwachten. Die der Arme Claren is wel zo geestdriftig als Franciscus maar ook zo arm en mager van brons, als hij van lichaam. Stil, nederig, als bang dat er te veel volk zou komen, er is niet veel plaats, ziet ge, luiden de klokskens der Zwarte Zusterkens en der Cellebroeders.
    En, om nog minder plaats, luiden de Marollekens in 't geheel niet.
    De abdijklokken kleppen al hunne bronzen rijkheid in de lucht.
    Zware klanken uit den toren scheren weg (3) en trekken grote cirkels over het landschap (40).
    De kerkklokken kloppen (4), roepen en zingen en zinderen op de ruiten (20). Ze buitelen door de zonnige lichtgolven als blauwe rookwolken, die verijlen in de luchtsiddering (4). Ze galmen den groten feestdag in de lucht, de lucht schiet vol grote klokkenklanken. Klanknabootsing horen we in : de gonzende bonken bleven ronkend hangen (5) ; het zilveren kloksken hing innig te zingen (4).

    Naar gelang de mogelijkheden klinkt het angelusklokje zilverachtig (1), tampt klaar (5), klept ronkend en luid (7) hommelende klanken open (4) of de magere blikklanken knappen af, als geslaag op leder, als 't breken van pijpestelen zonder voorttrillend gegons (16). In Italië geschiedt dat uiteraard met meer brio : het middag-Angelus juicht los ! Vier, vijf klokken wiegen hun bronzen rokken, het gegalm schuimt rond den toren, springt over den berg de velden in. De zingende berg ! Onder die symfonie van klokkengelui verlaten wij Assisi.
    Lijk een apotheose beginnen ineens de honderden klokken van Rome te dansen ! De middagangelus luidt (22).
    De doodsklokken luiden hard en gonzend in de avondschemering (27), de toren verroert zijn bronzen darmen, dan luiden de grote klokken in zijn buik. zodat hij er mee van waggelt (20).
    Het meest dynamisch zijn de paasklokken: ze springen overal los en galmen over de wereld de verrijzenis van God (5), ze stampen van uit den toren hunne blijdschap in de lucht (16), ze zingen en jubelen over de stad, klinken en juichen over het begijnhof. De hevige wind grijpt de klanken vast, werpt ze omhoog, schudt ze uiteen, laat ze vallen, raapt ze weer op en blaast ze kapot tegen de haastige wolken (7).

    beiaard
    In het land waar de torens zingen, mocht de 'peperbus' van Lier niet laten verstek gaan. Men ziet de beiaardklokken in zijn hoofd hangen en de klepels verroeren, hij laat ze niet beschimmelen ! Hij zingt puur uit gewoonte. Alle zeven minuten schudt hij zijn klokken eens op, giet een liedeken uit, smijt een handsvol klinkende perels over de daken (20), rammelt een dripselend rap kwartierken uit. De heldere klokkenklanken zijn als de blijde tong van het land (5). Zaterdags en zondags opent hij den lusthof zijner verbeelding, dan beiaardiert hij, geholpen door een Lierenaarken. Dan zingt hij, omhommeld van de grote klok, uit Faust, Lohengrin, Carmen, Herbergprinses (20).
    Pallieter kon het natuurlijk niet zonder een privé-beiaard stellen. De heldere klokkenklanken klonken als tegeneenrinkelende kristallen bekers in de perelklare lucht. Door zijn hart gonsde de klokkenjubeling, en hij zong mee zo hard hij kon.

    Ook andere Vlaamse steden krijgen een stem in het koor. Het belfort van Brugge sprinkelde, fijn als een muziekdoos in een stille kamer, een kort volksliedje over de daken. Een kinderlach was 't in de van zon doorzopen stilte (12).
    Na de opdracht in de St.-Baafs te Gent keert de heilige familie met een huif karretje naar Betlehem terug : als een lied van zegen, roerden de klokken hunne klanken, er was gehuppel van ronkend brons en klingelend zilver, ernst van dikke, zware klokken met spelende stemmekens daartussen, 't Was afwisselend en heerlijk als 't geklets en 't gedrup van den dooi. De lucht zinderde ervan, de ruiten rinkelden, de stenen torens gonsden ; Gent zong !
    Eén klok zweeg. Dat was Roeland, de tong, het hart van Vlaanderen. Maar plotseling, als het karretje aan den voet van ’t belfort passeerde, ging er daarboven in de lucht een bronzen geril, en als de jubeling van den hemel, dommelde Roeland ineens met volle galmen zijn zegen over het land.
    De mensen huiverden en voelden 't gehamer door hun herten gaan (6).

    bel
    Nu eens zwijgt ze als een altaar, dan galmt ze dat heel het huis er van doorzongen wordt (9), ze is als een blijde kinderlach, die schalt in de eenzaamheid (22) of rukt de stilte aan stukken (4). In de processie klinkt zilveren belgesidder en gerinkel (7). Voor de zoveelste maal gaat Pallieter met het leeuwenaandeel aan de haal, wanneer hij zijn paard inspant voor een sledevaart: Beyaard deed in de stilte zijn bellen rinkelen.
    Die zingende bellen als Beyaard liep ! Dat was een groot klankenfeest over de stille, besneeuwde heide. 't Was of er overal bellen klinkelden ; het rinkelend zilveren geklank liep over de witte vlakten, het bleef in de bossen hangen, het tuimelde, het regende uit de bomen. De kruinen waren ermee gevuld. De witte landen zongen (5).

    trom
    Als kleine jongen heeft Felix uren gesleten bij schoenlapper Kaluiken, alias Frans van den Broeck (1856-1925). De man had een ongebreidelde fantasie. Leopold II had van zijn trommelkunst gehoord, zo vertelde hij, en hem aan het hof uitgenodigd voor een trommelsolo. "Kaluike, mijn brave soldaat, zei de koning, dat is zo schoon alsof Beethoven orgel speelt" (47). Getrom (18) en geroffel zijn nogal in de lucht; men roert ze, bonkt of klopt erop (6).

    pauk
    Het voornaamste slagwerk in de stoet der drie koningen is het paukengebrom dat feestelijk in de dalen viel.
    Ze daverden, donderden en roffelden dat de grond ervan schudde. Vanzelfsprekend komen er alliteratie en klanknabootsing bij te pas : traag en afgemeten met een oosterse luiheid, als op pas der olifantspoten, bonkte en bomde de donder der honderden pauken (6).

    gong
    De gongen zijn daar ook van de partij. Ze gonzen en ronken.

    ratel
    Als de klokken naar Rome zijn gaan eieren halen, ratelt de toren met een houten ratel, als iemand wien van de kou de tanden op elkaar klapperen (20).

    draaiorgel
    Een bibberende klank uit het oud versleten orgel klinkt lijk hondsgejank (1). Maar toen Pallieter het hoorde, waren ’t als glazen pianoklokken, als kloppen op kristallen flessen. Dat deed zo goed en heerlijk, dat Pallieters hert er van opwipte in zijn lijf.

    muziekdoos
    Driemaal beschrijft Timmermans met haast identieke woorden en beelden de aarzelende klankjes (12). Zij liet de wondere doos haar zieltje openvleugelen. Het muziekske ritselde en tinkelde zijn dunne klankjes, ach zo schoon, zo stillekens als een windeken, als een strelend waterken dat in klinkende droppels op kristal viel (18).
    Vergelijk hiermee : van onder in de doos begost er een muziekske te ritselen. Het waren korte smalle klankjes, voorzichtigjes gepitst, tedertjes en langzaam als een dun regentje dripselend op een kristallen roemer.
    't Was als het muzikale getinkel van den wassenden avond (9).

    ******

    De volgende instrumenten kregen een menselijk lichaamsdeel: de viool een schoot, de piano een boezem en tanden, het orgel hart en ziel, de trom en de mandoline een buik, de klok tenslotte darmen en als toemaatje bronzen rokken. Nog andere speeltuigen moeten het stellen met een simpele vermelding of beeldspraak : schalmei, fagot, trombone, klaroen, saxofoon, castagnetten, muziektol, flessenmuziek, rommelpot en mirliton. Dit laatste is eigenlijk geen instrument, maar een membraan waarin geneuried wordt en dat aldus meetrilt. De Dolfijnen hielden een stukje boterpapier tegen haarkammen en zongen erop. 't Waren als bieën die gonsden, ’t wierd soms door de tweestemmigheid lijk een orgel in de kerk (9).

    ***********

    06-04-2021 om 11:32 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-04-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2

    § 3. De dingen zingen

    Niet alleen de instrumenten hebben een taal, maar ook de levende en de levenloze wezens. Zoals Gezelle dichtte: "Als de ziele luistert, spreekt het al een taal dat leeft: blaren van de bomen, baren in de stromen, wind en wee en wolken..." Uit die rijkdom aan beeldende taal hebben we hier slechts de bloemen geplukt, waarvan de kleuren klanken zijn en waarvan de ruikers de vorm aannemen van een symfonisch gedicht. Mensen en dingen zingen, alleen een minnezanger als Timmermans kan het lied vertolken.

    land en lucht
    In de doodsnovellen is het normaal, dat slechts één muzikaal natuurbeeld voorkomt en uiteraard in sombere toonaard. Op het kerkhof te Diest kroop de droeve klimop, als de dode-zang van middeleeuwse monniken, langzaam op rond de puinen. Maar de genezing kwam en de auteur wilde de velden zien, de horizonnen, de bossen en de waters, het groot klavier der seizoenen (12). Hij zag ze en hoe!
    Een morgenpastorale rijst met muziek uit de smoorlucht (16). Ineens steekt de zon een koperen bazuin door den mist (43) en als flessenmuziek aan den einder barst de morgen open (27). Kristallen klanken droppelen, dan zijn de bomen orgelpijpen (40). Men heeft maar op een horen te blazen en de melkwitte mei zal van achter de draaiende molens te voorschijn treden (7). Heel de natuur is muziek, het ruist als een orgel (16). De vogels doen de bomen van wellust zingen, de reuken wandelen ondereen. ’t Is om er bij in slaap te vallen lijk een slang door zoet muziek (5).
    Het rapezaad trompet als een geelkoperen muziek (22). De warmblauwe hemel was met muziekwolken doorvlokt (6) en een windeke vingerde muzikaal in de bomen (9). Het leek of het de lente was die zong (5). In Italië tekenen de bergen een symfonieke golflijn tegen de lucht (22), in Zwitserland slurpen de bossen de klanken op (27).

    Wanneer de brem zijn gouden droppels uitfonteint, dan lacht het kempenland als het gegichel in een koperen trompet (43). In Brabant is de grond vettig, daar groeit het vanzelf en overdadig, daar hangt het lied in de bogaards (20). Daar verdrinkt Pallieter in een plek papavers, hij moest die geweldige klanken rood betasten. Zegt boer Wortel: — Ik bemin mijn veld als een muzikant zijn orgel. De herfst blaast op den horen (51). Het beukenbos was een openvouwing van de zuiverste goudkoleuren. Het licht der zon weefde, doopte, sproeide en danste en sloeg ze ondereen tot een vizioen van heiligen kleurenklank. Het was muziek. Zo zullen ook de witte landen zingen, wanneer de bellende slee over de sneeuwvlakte glijdt (5). Den avond is zo zuiver met zoete meireuken. Er slaapt muziek in de lucht, muziek van geluk en vrede (22).
    De maan zoekt, voelt naar tedere klanken, ze ritselt in een plas als het zichtbaar geluid van een zilveren fluit (40), het leek of 't de maneschijn was die zong (5).

    water en drank
    De koelte en den reuk van het water haalden heur ziel omhoog als orgelspel (4). Het malse regentje neuriet als een liedje op de daken (7), zelfs het schaliëndak en het fijne torentje van het Ringenhof zijn gemaakt om den regen een schoon zingende vloeilijn te geven (5).
    Een vriend kon naar den regen luisteren als naar Wagnermuziek (3). In Milaan trillen de palmblaren als muzikale vingeren op de zilveren regendraden met smakelijk geluid. 't Was een orgie van regen, een symfonie van regen. Het stroomde, smoorde, ritselde, spoelde, ruiste, spoot en spatte (18). Een symfonie in sis!
    Het dooilied zong over het begijnhof, zoet muziek van blinkende perelen.

    "Het fenste muziek gaat nij over 't land", zei Pallieter. Er waren van alle watergeluiden, gedrup en gelek, gebonk, gedres en geklets en hoe meer het oor luisterde, hoe rijker het lied aan klanken werd. Het was de zang van de nieuwe zon. Het muziek van den koelen, blinkenden perelendans. "We gaan kaves drinke oep de schoenheid van den waterzang".
    Het Lierse kavesbier is al lang verdwenen, maar van het Oudenaards wordt ge als een klok vol diepe klanken (52), terwijl de wijn u opwekkend maakt als muziek van hoge orgelnoten of de zenuwen met fijne muziek omstreelt (16).

    vogel en dier
    Hoor ! die merelaar ! hoe zoet hij fluit vandaag ; hoe rollen zijn blije reutelingskens ! Hij pijpt zijn beste fluitje vandaag, zijn fluitje gesneden uit gouden wilgenstronken ! (4) Een merel begeleidt met klare waterklanken het zoete regenlied (7). Hij stootte helderdiepe klanken uit zijn gladde keel. 't Waren klankslagen van wellust, alsof de vogel met een van de waterlekken in zijn bek aan ’t zingen was, zo brobbelden, dansten en klotsten de klare noten in het rond.
    De merel spoot een handsvol zotte klanken uit de keel en begon dan lange slepende tonen te fluiten, die van heel fijnhoog allengs daalden tot een ernstige basfluit.

    In die stille heerlijkheid speelde omhoog het perelende lied van een jongen nachtegaal. Het was een gulden fluit, die in de bomen hong (5). Hoe schoon zong dien nachtegaal ! Hij liet de zoete muziek weelderig uit zijn hartje stromen. Zingend zilver in den nacht. Het lied begon met van die kleine klare klankjes in zijn zuiver keeltje te laten kabbelen en babbelen, die dan in klare perelronde tonen de lucht ingalmden, die zo ijl en broos wierden dat ze op 't leste kapot rilden en als de droppelen van een fontein in den ronde neerdresten (32).
    Zij weefden met hun gezang guirlanden van klankperelen in de bomen. De bloemen wiegden hun stengel op de maat van de muziek. Het madeliefje, dat vinnig dingeske, trilde met zijn kanten roksken als de eerste danseres van een operaballet, 't viooltje liet zich helemaal meegaan in de zaligheid van de muziek (42). De meinacht zingt haar levensdank doorheen het hart van de nachtegaal. Zijn gulden lied, kristallen taal, juweel der avondstonden is de klank, de fluit van haar refreinen (51). 

    Een leeuwerik trok zich omhoog aan het koordeke van zijn lied (27), als zoveel muziekfonteintjes tierelierden ze de lucht in (31). De mussen betokkelen ongenadig de ene eentonige snaar in de stilte (20), de haan kraait zijn sterk geklaroen over de streek (5) en de pauw stapt zo fier als achter een harmonie (9).
    De koe melken is beiaard spelen met de tepels (35). De ezel lacht het verken uit, dat zijn staartje is kwijtgeraakt: "Ik hoor wel uw schone orgelklanken, maar ik zie den draaier van de orgel niet". De walvis ademt van links naar rechts, en het is als een grote mondharmonica, die dreunt over de baren van de zee (42). De bijenkorven staan als een orgel te gonzen (40) en de uil riep een voorbijtrekkende muziekmaatschappij van muggen (32).

    stad
    De St.-Gummarustoren is een grote muziekdoos, de pompen zingen hun waterliedekens een emmervolte lang en een hamersymfonieken klinkt door de zonnige straten. De kasseikens zingen. Het is een genoegen daar over te wandelen, bezonder met klonen aan.
    Dat klinkt en klikt en kleppert, lijk castagnetten in een spaanse hand. Een kruiwagen hoort men in de stilte aankomen. De mensen denken dat het de trommel van een harmonie is. Men komt al aan de deur, men luistert... Het roomijswagentje is gebeeldhouwd lijk een orgel. Zowel de kazernen als de stoomtram trompetten.
    Bij valavond zijn de oude gevels als gobelijnsfiguren die wandelen op 't muziek van teder snaargesidder (20).
    De kanten O.-L.-Vrouwetoren van Antwerpen bloemt op, lenig als muziek ; in de slanke, zevenbeukige ruimte wandelt men als tussen de pijpen van een orgel. Maar in de proppensvolle herberg D' Ekster raasde het lijk in een betrommelde trommel (27). Ook de gevel van de San Marco rust op bussels pilaren als op vele orgelpijpen en achter de open minaretten en torentjes, achter dien kraakfijnen, rijm-brozen dans, achter dit ritme, dit muziek van uitgekorven marmer, bollen de glanzende koepels. Rome is een trotse stad die zich altijd maar paleert lijk 'n orgel de Barberie (22).

         

    kermis
    Onder zacht, plechtig en toch lochtig muziekgeruis nadert de schone processie (7) en slingert als een muzikaal juweel door de straten (20). De landelijke processie stapt op luien danspas met haar ootmoedig en neuzig muziekske (18). In Bouwel zingen de nonnekens een musfijn latijn. De fanfare ruist los, breed en hard dat de hoge bomen er van singelen. Doch van verder-op, door de zon en de dennennaalden gefiltreerd, wordt het land als met een muziekhand bestreeld.
    Na de kerkmis, de kermis. De fanfare ligt nu als een dons over het landschap (43). Ineens rochelt uit de hete stilte, in een danstent muziek los, en een klare piston tettert daar lustig boven uit (18). Het stedeken gonst van gezang (27). Het is een loslating als van een muzikalen waterval, op de markt poogt een harmonie de kalanten der herbergen vast te vijzen. Laat slijpen (= slepen) de zangen door de straten (20).

    typering
    Na het copieus ontbijt "bidt" Pallieter: "Het is, o Heer, alsof Gij in mijn buik een orgeltje hebt geplaatst!"
    Maar Kruisduit heeft een maag als een platte doedelzak (6) en de draak zijn maag roffelt gedurig als twintig trommels van den honger (49). Bij Van Craesbeeck murmelen de tranen over zijn trompetterskaken (52).
    Een oude juffrouw heeft het kleine voorhoofd in rimpels gekamd als een notenbalk. Als ze weer alleen stond, wierden als de snaren van een schone viool doorgesneden (18).
    Bruegel droomt van een levensverheuging, dat de beenderen gonzen als snaren, terwijl Brouwers terugkeer te Oudenaarde moest klinken lijk een klok. Pitje Vogel hoort het geld in Polien haar zakken beiaarden (21) en Fien melkt dat g' er naar kon luisteren als naar een harmonie (35). Kapmantels drijven lijk zwarte klokken naar de kerken (20). Vader Bernardone lacht lijk een trompet, maar Franciscus is gekleed lijk een mussenschrik, de broek in harmonica (31). Gommeer kreeg een grote pijp, een kleine saxofon (32) en Jef Soldaat speelt piano op de koppen van zijn vijanden (48).

    stem
    Mina's woorden waren zoet-warm als de klank van een hobo (3) en bij Cecilia neuriet het als de aanvang van een lied uit haar blanke, slanke keel. Baskwadder begon te roepen met een snijdende klarinetstern (27), zoals Cicero bidt met zijn lijze klarinetstem en daarbij nog een rek- en een klepstem heeft (33).
    Aan elken hoek roept de gondelier een vreemden roep, als een vogel die klaagt, en 't blijft nagonzen in de nauwte der straten als een klok (22).
    Zelfs de zon in een sprookje spreekt dat het klinkt lijk een trompet (42). Wanneer Pallieter het horenlied der Walkuren uit zijn machtige keel huilde, klonk het lijk een trompet. Zowel de vader als een confrater van Franciscus roepen met een trompetstem.
    Franciscus zelf sprak alsof hij door een harp begeleid wierd. Hij hield het woord Jezus aan, lang en zuiver als een orgelklank. Die orgel- en muziekstem vernemen we telkens als de hemel opengaat. Franciscus hoort Jezus vanop het kruis hem toespreken met een muziekstem, de muziekstem van God zong in zijn oren en in zijn ziel ; er waaide een orgelklank, die een mensenstem wierd (31).
    De stem van Jezus ten slotte is schoner dan alle muziek (22).
    Bij de boodschap knielde Maria neer. En met een wonderzoet geluid, lijk een orgel, zong het uit den schonen engel zijn mond, dat zij gegroet was en gebenedijd onder alle vrouwen. Later in ogenblikken van kommer, als luisterend aan een kinkhoren, hoorde ze, van heel ver en heel diep, de echo van de muziekwoorden die de engel haar had toegesproken (6). Zelfs toen Herodes het kind wilde doden, sprak de engel orgelachtig: "Vlucht!" (42)
    Ook Leontientje verwacht dat het mirakel zal komen met een muziekwoord (16). De drie zwervers horen Maria spreken heel ijl, 't is of een vedel zingt (21). Maar als het Lievevrouwke van de Begijnenbossen de hulp van Schrobberbeeck inroept, is het met doodgewone, angstige stem, met niets Lievevrouwachtigs in (14).

    zang
    Van Craesbeeck zong lijk een trommel (52), broeder Lam zwaar als een "trombom", maar Leo en Angelo als twee klokken, een zware en een lichte (31). In Milaan gaat de kosteresse swenst voort haar stem uit haar klein lijf te nijpen, dat het in mijn oren trilt lijk een mirliton. 't Is een delirium van gekres dat z' er uitstoot (22).
    De zang van haar kollega op het Liers begijnhof daarentegen wordt besprinkeld met zilveren vogelenklank (7), terwijl voor Corenhemel het lied van Katinka is lijk de honingbloemen voor de bie (9).
    Franciscus hommelde binnensmonds een lieken (31), zong en tierelierde, hij waaide zingend van hier naar ginder lijk een vlinder (23). Er klonk een zoet en innig lied, vol als een vioolcel: — Mijn Heer en mijn God, ik bemin U. Zelfs zijn gekreun wierd een lieke onder de stilte van de sterren (31)- Gravin Elisabet hief het Te Deum aan, het kweelde als een lente door het bos. Op kerstnacht stervend, zong zij mee met de engelen. Het was of elke strooipijl van het dak, elk riet van de muren orgelklanken waren (32 B).
    Niets evenaart evenwel de schoonheid van engelenzang. In een droom hoorde Jozef zoet het geluid van duizend orgels en hoog, lenig gezang van : Ave Maria ! Het Gloria der engelen klonk bedwelmend als de nachtegaal in zijn liefdetijd (6). Op een nacht hoorde Franciscus schoon gezang in zijn kamer als van duizend engelen.

    't Kwam als een wolk neergezegen, die overendweer dreef met kristallen gedruppel van harpen en cithers daartussen, maar alles zo fijn, zo zoet, zo ver en toch dichtbij, als waren het de geuren van bloemen die zongen (31). Timmermans zelf is het meest onder de indruk gekomen van het Salve Regina in een abdijkerk : het lied golfde weg en weer als het lied van de zee. 't Was alsof er van tijd een wind de klanken halen kwam. Het groeide aan in extase als de vlammen van een vuur. En 't was allemaal als witte bloemen, die een voor een openbloeiden rond de mysterieuze stilte waarin God zelf verwijlde (3). Zo klonk het te Achel en zo dertig jaar later te Averbode : hun zang tovert een perelmoeren kathedraal op, waar in elk der duizend nissen het leliënbeeld der moedermaagd te blinken staat. Het lied schemert uit... en dan is er een fluwelen geluidloosheid (40).

              

    spel
    Voor Herman is Beethovens muziek, schrijft hij, als zingend water waarin ik gedompeld lag. Het was alsof ik de muziek zelf was (3). Voor de herders te Betlehem is er in de lucht een fijn muziek, dat als een dauw over de heuvelen druppelde ; 't waren korte of lange klanken, lijk langzame regenlekken, die elk een zoeten toon gaven als ze de bomen of de aarde raakten (6). Voor een Hongaar is muziek het vuur van zijn leven. Het troost zijn verdriet, het verdiept zijn geluk. Het maakt hem groot, dapper en vroom. Liever van honger en dorst verdrogen dan afstand doen van zijn muziek (41).

    kunst
    Een kunstenaar is geen Eoolse harp, die men in een boom hangt en wacht tot de wind haar beroeren komt (12). Het is wel merkwaardig dat, buiten dit autobiografisch stukje, haast alle andere muzikale vergelijkingen op artistiek vlak betrekking hebben op kunstschilders, waarmee weer eens Timmermans' affiniteit en voorliefde voor de plastische kunsten wordt bewezen.
    De tedere figuren van Fra Angelico bewegen als op muziekgeruis. Vooral als hij olieverf gebruikt, die zo hartelijk en menselijk kan spreken lijk een viool, dan wordt hij een Beethoven in zijn zuiverste ogenblikken.

    Da Vinci levert geniale mathematische muziek van lijn, kleur en licht. Vergeleken met de Grieks- Romeinse kunst, zingt bij Rafaël 't zelfde muziek eruit, begeleid door katholieke akkoorden (22).
    Van jongsaf speelde bij Bruegel tekenen lijk muzikale bijen in zijn vingeren ; ook bij Brouwer bleef met het tekenen het muziek in zijn vingeren, het was hem voorspeld dat hij een groot schilder zou worden : zo iets blijft als een orgelklank in uw hart gonzen. Bij het zien van Rembrandts werk werd men als beter, zoals soms bij 't horen van schone muziek.
    Bij Opsomer zit het muziek eveneens in de vingeren en speelt de kleur eerste viool. Ik zie hem het liefst als hij het stadje schildert. Onder zijn handen is het een zwierig, breed en eenvoudig lied geworden, waar wij gaarne naar luisteren. De doeken van De la Haye zijn hymnussen aan de zon (20).
    Bij Van Rompay noteert Timmermans : De stiel is de harmonie der kleur, de compositie en dat alles in een symfonische verhouding.
    Het Sinterklaasfeest doet me denken aan een stuk Mozart in kleur, ritselend van volle, kleine klanken die op een donkere golf spoelen. Zelfs de romanfiguur Charobin heet een Mozart in de schilderkunst (41).

    liefde
    Muziek is de taal der liefde. Bij een romantische persoonlijkheid als Timmermans spreekt het vanzelf dat die liefde, gedragen op de vleugelen van de muziek, exclusief uitgaat naar het prille meisje. Het doet er niet toe of er al een kind is, zolang ze maar niet getrouwd is. De liefde moet bij hem altijd de tederheid van de idylle, de frisheid van het sprookje in zich dragen. Mina had in haar hart een overgroten schat van gulden klanken, die zij op het klavier, in zinnen bedwelmende accoorden openwierp (3).
    Anna-Marie is als hobomuziek in den maneschijn, zij is geweven uit het geluid der kinkhorens. Nu de Dolfijnen de schoonste vrouw van hun leven gezien hadden, was hun geest en hun hart zo blij-uitbundig, dat z'er behoefte aan hadden veel klankvleugelen aan hun geestdrift te binden. Wij lenen de harp van Koning David en maken psalmen ter uwer ere, zegt Pirroen. En Livinus' liefde voor haar is een heldere zieleopzuigende muziek, die zij om haar heen moet voelen cirkelen, die zij nodig heeft, en opslurpt als de dorstige roos de klare regenlekken.

    Te Pisa is Timmermans getuige van een serenade: een der mannen gaat mandolien-spelend wat meer vooruit en ziet op naar een venster. Daarin verschijnt een meisken, dat luisteren komt. Wat een kloeke expressie in hunne liefde! Hier is nog muziek in de mensen!
    Levende muziek! (22) De moor raakt verliefd op Fientje, een meisje och zo schoon en blank, dat men er ontroerd van wierd, lijk voor muziek van Beethoven (18). Het beeld van Brigitje draagt Armand als muziek in zijn hoofd (33).

    De eerste liefde van de t.b.c.-patiënt heet Roelinde. Uw gestalte is overal als klokkenklank, uw naam klinkt als een horen in de open verte, met u is het leven een lied. De tweede liefde gaat oneindig veel dieper : Cecilia is onweerstaanbaar schoon, zij is muziek.
    Mijn mond prevelt vol verering : Gulden harp. Er is geen muziek zo aandoenlijk als uwe gestalte. Uw zuiver beeld in mijn ziel zal de muziek zijn in mijn dagen. Uw ogen brengen de tranen in mijn ogen en een glimlach op mijn mond, zoals een kunstenaar op een orgel twee liederen speelt, die samenvloeien in elkander.
    Dit kontrapunt overstijgt zelfs Cecilia's dood. Het is meteen alsof ik een lied om het dak hoor ruisen. De finale zal slechts weerklinken in de eeuwigheid. Dan zullen wij één lied en ene stilte zijn.
    Henriette, de uitverkorene van Stefan Hernat, was zacht en broos, alleen met gedachten en muziek te omringen. Bij een menuet van Mozart herinnert Simon zich de kleine Annette, met wie hij vóór zijn blindheid nog heeft gedanst. Uit de muziek kwam haar beeld nader. En hij steeg op uit de donkere eenzaamheid naar een sprankelend licht, dat hem muzikaal omhulde. Zij bleef met de muziek in zijn herinneringen staan.

    franciscus
    Rond geen figuur heeft Timmermans meer muziek geweven. Hij is de heilige die zingt, die viool speelt door met zijn stok over zijn arm te strijken, een dansende engel van Angelico. De heilige, die vreugdevol de natuur bezingt. Hij is heel en al muziek. Hij hong met een gouden draad aan God en op dien gouden draad tokkelt hij zijn levensvreugde uit. De minnestreel Gods! Hij ruist van muziek, zijn woorden zijn muziek (22).
    Zijn geboorte verloopt gemakkelijk als een straatlieke (31). Het landschap is het aanwakkerende muziek zijner ziel (22), zijn zingende rode lippen zoenen de melaatsen, hij drijft op hemelse muziek (23). Zijn predikatie was lijk een harmonie die door ’t land trok.
    Ik ben maar het viooltje, waarop God zijn liekens speelt, zegt hij. Ze komen luisteren naar Zijn muziek. Een minderbroeder mag niets bij hebben als zijn harp. Dat is zijn ziel, waarmee hij God gedurig looft. Een heilig liefdelieke (31), zo heet de geestelijke romance (23) tussen Franciscus en Clara.

    Al wat ze zeiden waren altijd andere woorden op hetzelfde muziek.
    Dat muziek was Jesus, den hemel, de armoede (31). Haar gaaf bewaarde lichaam is als een kinkhoren waarin de zee van haar ziel nog na blijft suizen (22).
    Zijn voornemen om naar Frankrijk te gaan, moest Franciscus als een welluidende viool doorbreken. Maar in Palestina ging hij met voorzichtige, eerbiedige voeten, alsof er met iederen stap muziek uit den grond kwam (31). De liefde zingt hem mager als een riet (51), hij is een gespannen snaar, als men er tegen tikt, springt ze kapot (23). Op de Alverno ontvangt hij de zingende kruiswonden (31) en wil tenslotte sterven lijk een echte troubadour al zingend (23).


    maria
    De liefdevolle verering van het meisje, gepaard met innige vroomheid, geldt in overtreffende trap de Moedermaagd Maria. In elke straat van Lier bloeit er een vroom-vereerd O. L. Vrouwbeeld. Zij is de zalf van elke miserie. Ze moet zorgen voor de zieke kinderen, z' is de muziekdoos der gezonde kinderen.
    Onderweg naar Elisabet, hommelde Maria een lieken in haar mond. Want nu zij God in zich droeg, was Maria uitermate geestelijk verheugd. Zij ging moeder worden van Hem, die de sterren doet muziek maken, die zingt in de harten der mensen en lacht in de droppelen dauw ! Heel haar gelukkige ziel lag in haar ogen.
    Het was alsof ze luisterde naar schoon muziek dat opsteeg uit haar eigen hart. Bij de geboorte jubelde zij : "Zie, hier is de zee uit een druppelken regen gekomen, de schone zang uit de luit, de hele lente uit een handsvol gronds !" (6) En vóór de vlucht naar Egypte ging Jozef op zijn tenen naar Maria om haar wakker te maken, en hij titste met den wijsvinger tegen haar schouder en fluisterde stillekens : "Maria". Maria was gewarig als een kristallen roemer. Als men er tegen titst geeft hij een muziekklank (42).
    Maria zingt in gouden avondstond met blanke kele en roden mond. Dan sluimert 't kind in haren schoot ; haar ogen zijn van weelde groot en in haar mond verzoemt het wiegelied. In de schaduw sluipt de dood.
    Gelukkiglijk, dat ziet ze niet, dat is voor later (51).

    het goddelijk refrein
    God blaast op den horen (31), maar alleen wie gelooft, kan de klank vernemen. De pastoor laat zijn mystieke verbeelding als een piano zingen : in elke druppel van Jezus' bloed gonst de zachte muziek van genade, de hemelse wijnkelders zingen in hunne tonnen en flessen. Isidoor voelde zich als een zandkorrel kleven op Gods muzikale kleed.
    De ogen van de schoolmeester, vader van Cecilia, zien alsof hij het steeds rond hem hoort zingen. "Alles smelt weer samen in de harmonie van God. Mensen, gebeurtenissen, dood en leven, het zijn alles slechts klanken van zijn lied, waarvoor men zwijgt en dat men slechts al knielend kan beluisteren". De schoolmeester zingt bijna zijn woorden. Ze draaien als bijen rond zijnen wijsvinger.
    Hij schrijft een prozagedicht, Het lied van God: "Uw lied doorgonst de oneindige ruimte. De snaren van uw harp zijn van ster tot ster gespannen. De melkweg is de zilveren strijkboog in uw handen. Uw zang doorzindert alle wezens. Wij geloven soms dat het onze ziel is die zingt, doch als Gij daar niet waart zou er geen klank uitkomen. Uw lied zingt over ons zoals de morgen op de toppen der bergen. Wie stil is zal U horen en zal zich zelf erkennen als een klank van Uw lied".

    Adagio heeft Timmermans geschreven op zijn ziekbed : Nu 't stil is, wordt mijn ziel de zeekinkhoren waarin ik God beluister. Hoor of er geen englenstemmen, harpen of bazuinen gaan en luister nu, hoe alle dingen zingen, lijk duizend schoon accoorden van een en 't zelfde lied. Ik ben een snaar op Uwe harp, en wacht naar 't roeren van Uw vingren, om ook mijn klank doorheen 't gerank van Uwe symfonie te slingeren. De dichter bidt dat het hem gegeven zij God, puur lijk een sterrestraal, doorheen zijn kleine, zwakke taal te kunnen laten zingen.
    Zoals voor Franciscus heeft Gods schoonheid zich uiteindelijk omgezet in muziek (31). Over het graf heen heeft hij ons in een postuum verschenen gedicht deze sublieme definitie nagelaten : God is muziek in klanken.

    ***************

    De meeste muziekuitvoeringen treffen we aan in het eerste deel van Timmermans' œuvre tot aan Bruegel, van dan af krijgen we de meeste muziekbeelden met opvallende hoogtepunten in dichterlijke werken als De harp, Cecilia en Adagio, en een even opvallend dieptepunt in Boerenpsalm.
    De correlatie tussen muziek en stilte is in heel het werk zeer sterk aanwezig. Eenzaamheid, deemstering, rust zijn het natuurlijk dekor van zang en melodie. Wat hij zegt over de gemeentesecretaris van Bouwel, geldt in de eerste plaats voor hem zelf : Die stilte is van hem, die behoort bij zijn vertelling als de begeleiding bij een lied (43). Klankwerkwoorden zijn statisch: glijden, schuiven, drijven, druipen, wiegen, wandelen, slepen, vloeien, strelen, leven, hangen, cirkelen enz. ; of dynamisch : lopen, kruipen, dansen, springen, rollen, rochelen, slaan, snijden, stampen, schuimen, zwellen, knallen, barsten, vallen, schieten, koken, daveren enz.
    Synesthesieën of vermenging van zintuiglijke waarnemingen (ook extra-muzikale) zijn hoofdzakelijk in Pallieter terug te vinden : een zonnestraal rinkelde op de geelkoperen marmittekes, het felle geel der rapenbloemen kwam geweldig losschetteren, men zag het gegalm in de bomen, de klanken bleven op de bladeren hangen (41). In sommige gevallen geschiedt de synesthesie onrechtstreeks via beeldspraak of vergelijking : de maan speelt op de zilveren avondfluit (51), engelenmuziek cirkelt regenbogen (16), ze rook aan een gele roos. Een gele symfonie (41).

    De beeldwerking kan in drie richtingen verlopen. Van muziek naar beeld : dit schone lied bloeit open als een wierook van melodie, de klanken stijgen, spiralend als een adelaar (22) ; van ding naar muzikaal beeld: haar leven musiceert als een lied zoetjes ons in doren (22), dromen is de muziek van ons leven (52) ; van muziek naar muzikaal beeld : fluitspel klinkt lijk kristallen klokjes (4), neuriën lijk een orgel in de kerk (9).
    Timmermans zou geen taalkunstenaar zijn, als hij niet van de gelegenheid gebruikt had gemaakt om alle registers van zijn woordenschat en fantasie open te trekken en ons te vergasten op een festijn van klanken en beelden, van taalmuziek.

    **************

    LIJST VAN DE BEHANDELDE WERKEN.
    Opgesteld volgens de catalogus door H. van Assche en R. Baeyens in het grote Timmermans-boek van het Mercatorfonds (Antwerpen 1972, 197-213). De niet vermelde titels zijn uittreksels, bewerkingen en vertalingen, ofwel bevatten ze geen specifiek muzikale termen.
    1. Door de dagen, Lier 1907
    3. Schemeringen van de dood, Maldegem 1910
    4. Begijnhofsproken (2e vermeerderde druk), Amsterdam 1919
    5. Pallieter, Amsterdam 1916
    6. Het kindeken Jezus in Vlaanderen, Amsterdam 1917
    7. De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen, Amsterdam 1918
    8. Boudewijn, Amsterdam 1919
    9. Anna-Marie, Amsterdam 1921
    12. Uit mijn rommelkas, Amsterdam 1922
    14. Driekoningentryptiek, Amsterdam 1923
    16. De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt, Amsterdam 1923
    18. Het keerseken in de lanteern, Amsterdam 1924
    20. Schoon Lier, Brussel-Amsterdam 1925
    21. En waar de ster bleef stille staan, Amsterdam 1925
    22. Naar waar de appelsienen groeien, Amsterdam 1926
    23. Het hovenierken Gods, Brussel 1926
    26. Lierke Plezierke, Antwerpen 1928
    27. Pieter Bruegel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken, Amsterdam 1928
    31. De harp van Sint-Franciscus. Amsterdam 1932
    32. A. Pijp en toebak, Leuven 1933
          B. (gewijzigde druk), Amsterdam 1933
    33. Bij de Krabbekoker, Amsterdam 1934
    35. Boerenpsalm, Amsterdam 1935
    36. Het Vlaamsche volksleven volgens P. Brueghel, Amsterdam 1936
    40. Ik zag Cecilia komen, Amsterdam 1938
    41. De familie Hernat, Amsterdam 1941
    42. Vertelsels I, Brugge 1942
    43. Minneke Poes, Antwerpen 1942
    44. Oscar van Rompay, Antwerpen 1943
    45. Isidoor Opsomer, Antwerpen 1943
    47. Een lepel herinneringen, Antwerpen 1943
    48. Vertelsels II, Brugge 1944
    49. Anne-Mie en Bruintje, Brugge 1944
    51. Adagio, Amsterdam 1947
    52. Adriaan Brouwer, Amsterdam 1948


    05-04-2021 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-04-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Streuvels en Timmermans - Jan Schepens

    Vlaamse Letteren Streuvels en Timmermans

    Jan Schepens uit het tijdschrift De Vlaamse Gids. Jaargang 33 -1949

    Het regent dikke en dunne druppels boven, vóór en achter mijn huis, terwijl ik deze regelen schrijf. En het regent ook magere en vette boeken in de Vlaamse Gidskluis. En al de gedachten die ze in u opwekken vormen tenslotte ook samengepakte wolken, die eens op het hoofd van andere lezers moeten terechtkomen. Ik voel me als een boom, stam nat en vezels droog. Natte weken volgen droge op in de beurtelings dorre en vruchtbare Vlaamse letterkunde.
    O wonderbare artistieke meteorologie: lyrische bliksems, oratorische donderslagen, critische hagelbuien, druilerige vlagen van klaagpoëzie, romantische nachtfluisteringen, epische avondvisioenen...

    Regen- en schrijfmachinegetik. Veel regenvlagen en zo nu en dan een prachtige kortstondige regenboog. Dan kijken we allen verrukt en opgetogen hemelwaarts, en jubelen over Vlaamse weelde en bloei.
    Bloei? Neen. Groei? Ja. Bloei is verwant met bloem, groei met groen. Veel groen in Vlaanderen. Onrijpe boekjes tooien zich soms in een goudgele kaftmantel en rijpe werken dragen vaak een groen kleedje. Groen van buiten zijn de boeken van en over Streuvels, korengeel van binnen: om aan te tonen hoe levenskrachtig deze 78-jarige nog steeds is, en om te bewijzen dat de Lijsternest-reeks in een jeugdkleurtje moet steken.
    Er is iets wonderlijks in de levenskracht van een mens.

    Gedurende jaren en jaren schrijven sommige auteurs boek na boek; dan komt een periode van inzinking bij de ene, van zwijgen bij de andere. De Dood denkt aan zijnoogst; maar onder de schrijvers die Magere Hein een neus kunnen zetten, betekent de overwinning op de dood tevens de zegepraal op een tijdelijke steriliteit en gaan de oude bomen weer aan 't bloeien. In mijn geest zijn de namen van Streuvels en Buysse hecht aan elkaar gekoppeld: een boek van Buysse werd altijd door een van Streuvels gevolgd en vice versa, en dikwijls bewezen ze gelijktijdig hun onverzwakte werkkracht. Buysse, de in Vlaanderen nog steeds miskende, is er niet meer.
    Streuvels vegeteerde een tijdje op vertalingen en herdrukken; maar in de jongste tien jaar is de bron weer helderder dan ooit aan het opborrelen. Streuvels vertelt ons thans veel over zijn jeugdjaren. In ‘Heule’ leert ge hem als kind kennen. In ‘Avelghem’ (Uitg. Standaard-Boekhandel, Antw.) als jongeling, knaap, jongeman.
    Een verjongingskuur voor de schrijver en ook voor de lezer. Streuvels herleeft nog eens alles; en de lezer, te licht geneigd om een in alle bloemlezingen, literatuurgeschiedenissen en encyclopedieën met biografie en portret vertegenwoordigde auteur als een brokje fossiel verleden te beschouwen, ondergaat weer het noodzakelijke verfrissende contact met een levend mens.


    Er zijn auteurs die hun jeugdherinneringen te boek stellen als ze pas de kinderschoenen zijn ontgroeid: Leo Tolstoj. Anderen voelen de ‘schemeringen van de dood’ naderen en willen nog eens haastig alles opnieuw beleven: Du Perron, Fonteyne. Nog anderen vinden dat ze hun rijkdommen niet zuiver genoeg aan de man brachten en schrijven een ‘Jeugd’ als correctief voor ‘De Witte’. En de sterksten, de gelukkigen, wachten tot op hun oude dag om hun herinneringen aan te spreken. Hoe uitgedroogder de tak, hoe heerlijker the last rose of Summer.
    Soms beeft de hand en siddert de letter; maar de zin danst gratielijk als een jonge nimf.
    In ‘Avelghem’ herkent men dadelijk de kloeke klauw van de kerngezonde Streuvels, wiens hand nog niet beeft en wiens letters nog steeds golven als het Zuidvlaamse landschap. Deze mémoireskan men lezen als zijn romans en verhalen. Hier neemt hij zelf stelling tegenover mens, samenleving en leven. Met een niets en niemand ontziende oprechtheid wijst hij op de stremmende factoren die hem in zijn opgang als vrij mens hebben gehinderd. Wie van Streuvels' werk houdt, zal ook hier volop kunnen genieten. Wie de auteur van ‘Lenteleven’ om een of andere reden verwaarloosde, geef ik de raad dit werk ter hand te nemen om een vooringenomenheid of afkeer te kunnen prijsgeven.

    Niet alleen de jonge Streuvels maar al even veel het Vlaanderen en het West-Vlaanderen van vóór 1914 zal hij er uit leren kennen. De memorialist Streuvels is voor mij persoonlijk een zeer onverwachte, aangename verrassing geweest. Streuvels' herinneringen aan Heule en Avelgem (en er wordt nog een derde deel over Ingooigem aangekondigd) betekenen daarenboven een stille wenk om zijn ganse jeugdoeuvre weer eens aan te pakken.
    Hebben we die lange reeks werken van ‘Lenteleven’ tot ‘De Vlaschaard’ wel met de nodige aandacht en een juist begrip gelezen? Vermits de auteur zélf zijn leven aan een nieuw onderzoek onderwierp, beproeven wij het ook met zijn boeken.
    Em. Janssen S.J. heeft zulks gedaan en het resultaat daarvan is zijn boek ‘Stijn Streuvels en zijn Vlaschaard - Essay over zijn eerste productie tot aan het meesterwerk’ (Uitg. Standaard-Boekhandel, Antw.). Pater Janssen bestempelt zijn verdienstelijk werk als ‘een eerste poging’ en ‘een aanloop tot een bredere, een zoveel mogelijk alles omvattende studie’; en dat is sympathiek. Maar ik hou niet van superlatieven en van beweringen die binnen x jaren allicht belachelijk en overdreven kunnen klinken: ‘onze grootste prozaschrijver van deze eeuw’ (laat zulk oordeel aan naneefjes over)! En over ‘De Vlaschaard’, die al zoveel verdachte publiciteit heeft moeten dragen: ‘een der machtigste prozawerken uit onze Nederlandse en Westeuropese literatuur’. 't Is mogelijk, doch daarmee nog niet bewezen. Gemakkelijker gezegd dan aangetoond.

    ‘Vereenvoudig niet te veel’, waarschuwt Janssen zichzelf en de lezer. Janssen tekent hard de algemene lijnen van zijn analyse, vereenvoudigt dus onvermijdelijk; maar dan geeft hij toch ook de vele vertakkingen van zijn bewijsvoeringen aan, zodat zijn ontleding rijkgeschakeerd wordt. Soms blijft hij in een te simplistisch schema steken (bijv. over de stadsschrijver en de landelijke roman) of verantwoordt hij zekere beweringen en constataties niet genoeg.
    Ook de priester komt nu en dan om de hoek kijken, om ‘gemoedsadel, religieuze overtuiging’ en andere eerbiedwaardige attributen met zuiver artistieke te vermengen.
    Wat zijn stijl betreft, vind ik Janssen vaak te schools. Hij maakt te veel gebruik van zinswendingen die meer in een les of in een voordracht passen. Een lezer, die zich in Streuvels' kunst wil verdiepen, moet niet als een schooljongen worden toegesproken: ‘Wij besluiten’, ‘wij vatten samen’, enz...
    Interessant lijkt me de ontleding van ‘Zonnetij’ en ‘Zomerland’. Over de ‘gespletenheid’ (Streuvels zelf gebruikt de term ‘gesplitstheid’) van de kunstenaar zegt Janssen pertinente dingen, hoewel hij m.i. te gemakkelijk ‘Lateur’ tegen ‘Streuvels’ uitspeelt. En wat het ‘Gezelle-temperament’ bij Streuvels betreft, ik moet eerlijk bekennen dat Janssen me niet heeft overtuigd. Op dit psychologisch pad volg ik liever een Westerlinck.
    Zodra Janssen het litterair-historische terrein verlaat, wordt zijn stap meer aarzelend.

    ‘De gespleten man is één geworden’ en ‘Lateur heeft Streuvels ingehaald’ jubelt Janssen, wanneer hij in het zicht van het meesterwerk De Vlaschaard komt. Hoe mooi dit ook zijn idée fixe (Vlaschaard-het meesterwerk) dient en hoe verlokkelijk ook dergelijke formuleringen klinken, zij passen, meen ik, minder voor een artist als Streuvels, precies in die periode, toen hij zich in grootse eenvoud en eenheidsdrang als een oergezonde natuurmens uitschreef met de elementaire kracht van het hem omringende als stimulans. Men kan met de zoeklichten van de psychologie tenslotte alles willen belichten. Janssen's visie op Streuvels is wel vernuftig, maar zijn idée fixe heeft hem parten gespeeld. Bravo voor de speler: maar wat hij wil splitsen, zou ik liever gaaf laten. ‘Lateur’ (behalve op de burgerlijke stand) blijft voor mij een Jansense schim.


    Ook de omstandigheid, dat het meesterwerk werd geschreven door ‘een pas gehuwd man’, acht ik een hachelijk argument. Ongetwijfeld moet men rekening houden met de biografische elementen (door Streuvels zélf zo kwistig in ‘Heule’ en ‘Avelghem’ en andere werken medegedeeld); doch daarna dient het werk, los van de auteur, te worden gezien.
    Op het einde ontwapent de ontleder ons door een meer behendige dan naïeve bekentenis: ‘We leggen de pen neer met den indruk als hadden we nog niets verricht’. En hij bereikt er juist het tegenovergestelde effect mede. Met ‘eerste poging’ en ‘aanloop’ trof hij de juiste toon, hier klinkt de noot vals.
    Mocht Janssen wat meer vaart in zijn proza kunnen steken, wat meer durf en animo, zodat zijn onbetwistbare gespletenheid tussen gepassioneerde literaire speurder en aarzelende prozaïst ophoude te bestaan.

    Het is avond geworden en het regent hier nog altijd te Brugge, zodat ik maar voorttik. Zou het in het ‘Brugge der Kempen’, te Lier, nu ook regenen, regenen zoals Timmermans het eens beschreven heeft in een van zijn verhalen? Lierke-Plezierke en Brugge-zo-dood-als-een-pierke. Ha, die tijd is voorbij. Ik slik dat Lierke-Plezierke maar vlug in, want de Fé heeft een vroegtijdige en donkere levensavond gekend. Toch niet zo donker als men ons wil wijsmaken. Ik heb kennis genomen van zijn twee laatste werken: er schittert een feller licht in dan het proza van verschillende rancuneuze in-memoriam-schreeuwers me liet vermoeden.
    Felix Timmermans' dubbel afscheid aan een bedrijvig artistenleven getuigt noch van angst noch van bitterheid. Hij bleef zichzelf gelijk, en bereikte zelfs een zekere graad van sereniteit. Dubbel afscheid?
    Enerzijds heeft hij nog eens gulzig van het aardse leven geproefd, voor de allerlaatste maal helaas, in ‘Adriaan Brouwer’ (P.N. van Kampen, A'dam). Stevig, vet proza. ‘Een taal lijk spek en eieren’. Kan het aardser?
    En krachtig brani-achtig: ‘Liever jong en vol vlam de put in, dan verslenst als een oude dondereer aan zijn doodkist te zitten denken’. Die zwaarmoedige ondertoon was niet te vermijden: de schaduw van alle vlees.

    En zelfs vrij gewaagd voor zo'n vrome prentjestekenaar: ‘de kwezelsmoel van Spanje’. Maar dan weer na elke belijdenis van uitbundige levensvreugde, die doodsgedachte: ‘Al leef ik nog honderd jaar, 't is te hopen van niet’.
    Al heeft Timmermans zich hier achter Adriaan Brouwer weggestoken, de Lierse schrijver haal je er overal uit. Een overmoedig afscheid aan dit aards leven, een laatste groot festijn van gulzigheid. We hebben ‘Brouwer’ gelezen en nog eens Timmermans gevonden. Niet Brouwer trouwens, doch Timmermans interesseerde ons thans. We kunnen later eens naar de schilder gaan zoeken en zien wie het het best deed, Timmermans of Ernest van der Hallen.
    Anderzijds heeft Timmermans zich klaargemaakt voor de Grote Reis in ‘Adagio’ (P.N. van Kampen, A'dam): poëzie van een zeer ingetogen brandglaskleur. Een uitstervende orgeltoon. In Adagio deed hij afstand van alle aards lief en leed. Een mens in het aanschijn van de dood bidt vroom en met vervoering en verzamelt zijn sereenste gedichten. Wie zal er aan denken, hem te storen?
    Adagio: een fijn geschenkje dat de eens zo levensgulzige Timmermans aan ons allen gaf alvorens dit tranendal te verlaten.

    Mark E. Tralbaut brengt er ons weer volop in met zijn ronkend en rumoerig boek: ‘Zó was de Fé’ (Uitg. Die Edele, Antwerpen). En hij heeft tienmaal zoveel papier nodig om nog het tiende niet te zeggen van wat er in het dunne boekje ‘Adagio’ staat. Met Tralbaut staan we weer op de stofferige straat.

    Een monsterachtig grote spons om misschien twee vlekken af te wassen, uit te krijgen. Tralbaut, de witwasser van Timmermans en de bolwasser van anderen, heeft me alleen geïnteresseerd voor zover hij mij de mens Timmermans heeft uitgetekend, anecdotes over de Fé heeft verteld en gesprekken met Timmermans nauwgezet heeft medegedeeld. Had Tralbaut zich daarbij bepaald, het ware perfect geweest. Maar hij verplichtte zijn lezers ook al de rest te slikken. Une mer à boire. En een zee vol inktvissen. De ‘advocaat’ Tralbaut (beurtelings verdediger en aanklager) verplaatst bergen papier en lucht, vertelt allerlei inderdaad onschuldige dingen, windt zich voortdurend op, stelt zich kortom aan als de spreekbuis voor de caleïdoscopische verwarring van 1944-45. Zijn bedoeling was waarschijnlijk, verhelderend te werk te gaan. Beter had hij dit bereikt met niet meer dan een twintigtal bladzijden. Hij laat te veel stof opwaaien en belet ons daardoor te zien. Uit de vergelijking van enkele zakelijke krantenverslagen en even nuchtere foto's uit 1942 met Tralbaut's opgewonden getuigenissen uit 1944-47, zal later wel de juiste middelweg worden gevonden.

    De literatuurgeschiedenis delft steeds vroeg of laat documenten op om de hartstochten pro en contra tot hun precieze proporties te brengen. Zie thans Multatuli, Kloos, Van Eeden e.a. Voeg er later Felix Timmermans e.a. aan toe.

    *************

    02-04-2021 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!