Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
10-01-2012
De Ster van de Fee 2011
TIJDELIJKE TENTOONSTELLING:
DE STER VAN DE FEE
KERSTMIS IN DE WERELD VAN TIMMERMANS
Samengesteld door Griet Van Opstal
INLEIDING
DE STER VAN DE FEE
Timmermans zei ooit: Heel mijn werk draait en waait rond Kerstmis
Onder zijn eerste probeersels én zijn laatste verzen treffen we kerstgedichten aan. Dat het mysterie van de heilige nacht hem heel zijn leven bezighoudt, bewijzen de vele gedichten, tekeningen, schilderijen, verhalen, toneelstukken en gelegenheidswerken over het thema kerst.
Timmermans verhaal over drie zwervers die zich op kerstavond verkleden als de drie koningen is nog steeds een stuk cultuurgoed van iedereen. Geen Kerstmis gaat voorbij of De Ster wordt in ons land op de planken gebracht. De herkenbaarheid maakt het verhaal tijdloos en toegankelijk. Het toneelspel krijgt bewerkingen voor radio en televisie en wordt verfilmd.
Aan de basis van het stuk ligt Timmermans kortverhaal Driekoningentryptiek uit 1923. Nog ouder is Het kindeken Jezus in Vlaanderen dat tijdens de Eerste Wereldoorlog verschijnt en van hem dé kerstauteur in Vlaanderen maakt.
OVERZICHT VAN HET KERSTTHEMA IN HET WERK VAN TIMMERMANS
1905: gedicht Kerstnacht - Kerstmis (Door de dagen, 1907)
1906: gedicht Sneeuw (Door de dagen, 1907)
1906: gedicht Wintervreugde (Door de dagen, 1907)
1907: gedicht Wintersprookje
1907: lied Driekoningsliedeken
1910: verhaal Annunziata (Begijnhofsproken, 1911)
1911: verhaal Het fonteintje (Begijnhofsproken, 1911)
1914: passage Sneeuw uit Pallieter
1915: opiniestuk De Kerstmis van Vlaanderen
1916: verhaal Het Kindeken Jezus in Vlaanderen (fragmenten)
1917: boek Het Kindeken Jezus in Vlaanderen
1919: verhaal Een kerstnachtgelijkenis (herwerkt voor Driekoningentryptiek, 1923)
1921: voordracht Over t Kindeken Jezus in Vlaanderen
1921: verhaal De kerstmis-sater (Het Keerseken in de Lanteern, 1924)
1921: verhaal De twee sterren (herwerkt voor Driekoningentryptiek, 1923)
1922: boek Rond het ontstaan van Het Kindeken Jezus in Vlaanderen in: Uit mijn rommelkas
1922: verhaal De herder
1923: boek Driekoningentryptiek
1923: gedicht De herderkens
1924: verhaal En als de ster bleef stille staan (fragment)
1925: verhaal En als de ster bleef stille staan
1925: boek En waar de ster bleef stille staan
1925: verhaal Het kerstmiskonijn (Pijp en Toebak, 1933)
1928: verhaal Kerstsneeuw
1929: verhaal De kerstmisroos
1930: tekening bij middeleeuws Kerstliedeken
1931: opiniestuk Wat Het Kindeken Jezus geven wil (over: En waar de ster bleef stille staan)
1932: verhaal De Kerstmis te Greccio (De harp van Sint-Franciscus)
1932: verhaal Het einde van een roman
1935: verhaal Van een pasgeboren kindeken. Nieuwe streek van Lange Wapper
1936: verhaal De goede helpers (Vertelsels I, 1942)
1938: kunstbeschouwingen O kerstnacht schooner dan de dagen ...
1939: verhaal Herinnering (aan een driekoningenviering)
1941: verhaal De herder (Minneke Poes, 1942)
1943: boek Een lepel herinneringen
1946: gedicht Maria zingt in gouden avondstond (Adagio, 1947)
KERSTWERK JAREN 10
Onder het pseudoniem Polleke van Mehr publiceert Timmermans in 1907
Door de dagen, een bundeling van eerder verschenen gedichten. Sneeuw, Kerstmis en Wintervreugde hebben de winter en Kerstmis als onderwerp. Ook het lokale geschiedkundige tijdschrift Lyrana neemt kerstgedichten van hem op. Duidelijk activistisch van toon is De Kerstmis van Vlaanderen (1915) in De Vlaamsche Post waarin Timmermans pleit voor de zelfstandigheid van Vlaanderen. Tijdens zijn gedwongen verblijf in Nederland, gevolg van zijn activisme, publiceert Timmermans Een kerstnachtgelijkenis (1919) in De Amsterdammer.
De verbinding tussen het kerstgebeuren in Vlaanderen en de politieke actualiteit maakte hij eerder ook in Het kindeken Jezus in Vlaanderen (1917).
HET KINDEKEN JEZUS IN VLAANDEREN
Hoewel gepubliceerd in 1917, na Pallieter dus, noemt Felix Timmermans
Het kindeken Jezus in Vlaanderen zijn eerste boek. Het onderwerp draagt hij al van in zijn kinderjaren mee.
In Uit mijn rommelkas (1922) schrijft Timmermans over het ontstaan van Het kindeken Jezus in Vlaanderen. Inspiratie voor het verhaal haalt hij uit een wandeling door Brugge, de vertellingen van zijn vader, de gebeden van zijn inwonende schoonmoeder en de schilderijen van de Vlaamse Primitieven en Pieter Bruegel.
Timmermans laat het boek beginnen met de Boodschap en eindigen met de terugkeer uit Egypte. Het is een serie tafereeltjes met figuren en gebeurtenissen in het vertrouwde landschap van de Kempen en Vlaanderen. De kleine stad Nazareth ligt op de oevers van de Nete; Gent en omgeving doen dienst als Jeruzalem en Bethlehem. Buurland in het noorden, Nederland, is Egypte.
Innige en diepzinnige passages overheersen, hoewel de oorlog duidelijk aanwezig is. In een fragment beschrijft Timmermans de blinde herder Judocus die te arm is om een kado aan te bieden. Tijdens het spelen van een melodie op zijn oude viool kan hij het Kind zien als een wonder licht. Hiermee raakt Timmermans de gevoelige snaar van de lezer.
Het eerste hoofdstuk van het boek verschijnt in De Nieuwe Gids van juni 1916, alvorens het in 1917 in boekvorm uitkomt bij Van Kampen en Zoon in Amsterdam.
Anton Kippenberg vertaalt Het kindeken Jezus naar het Duits: in 1919 is hiermee het eerste boek van Timmermans op de Duitse markt een feit.
CITATEN
Op een zomerdag kwam ik in t museum van Brussel en zag daar de werken van Breughel. Ik heb zelden zo verschoten; ik stond daar te rillen van geluk, het deed mijn zon goed alsof ikzelf die dingen geschilderd had. Dat was nu het leven van Jezusken, zoals ik het altijd had verlangd te zien! Dat was mijn droom in vlees! (...)
Als ik thuiskwam, verrukt en vervuld door die grootse, gelukkige visie, besloot ik elk onderwerp van Breughels evangelies in gedicht om te zetten.
TONEELBEWERKINGEN
Henri Brochet bewerkt in 1929 de Franse vertaling van Neelf Doff voor toneel.
Twee jaar later vertaalt de Vlaamse regisseur Anton Van de Velde deze bewerking naar het Nederlands. Hij regisseert het stuk voor het legendarische Vlaamse Volkstoneel in 1931 in Brussel. De opvoering is een groot succes.
Dr. Karl Jacobs schrijft op zijn beurt in 1933 een toneelbewerking in het Duits.
Felix Timmermans vertaalt Das Jezuskind in Flandern naar het Nederlands en laat het in 1934 publiceren. Op 26 december 1936 voert de Antwerpse KNS het stuk op.
Jozef Contrijn bewerkt het verhaal in 1939 tot luisterspel. Op kerstavond 1946 zendt ook de Franse radio Lenfant Jésus en Flandre uit. In 1960 neemt de Duitse televisie Nazaret ligt aan de Nete op.
DRIEKONINGENTRYPTIEK
Het kerstthema blijft fascineren. Voor de novelle Driekoningentryptiek herneemt Timmermans twee eerdere legendes: Een kerstnachtgelijkenis uit 1919 en De twee sterren uit 1921. Het boek verschijnt in 1923, krijgt een Duitse vertaling in 1924 en een Franse in 1931. Voor de tweetalige Frans-Nederlandse uitgave uit 1935 verzorgt Edgard Tytgat de houtsneden.
Driekoningentryptiek schetst het beeld van de nietige mens die zijn geluk gaat zoeken waar het niet te vinden is. Hij loopt verkeerd en toch vindt de mens, als hij van goede wil is, genade in Gods erbarmen.
In het eerste luik, de eerste Kerstmis, gaan een herder, een palingvisser en een bedelaar op tocht met kerstster en kerstliederen.
Suskewiet is de vereenzaamde, naar mystiek neigende herder, Pitjevogel de snoevende, opstandige maar hulpeloze palingvisser en Schrobberbeek de doorwinterde bedelaar en kippendief. Ze raken de weg kwijt, komen bij een kar en geven de opbrengst van de avond aan de arme familie.
Een jaar later, tijdens de tweede Kerstmis, wil de herder alleen nog maar gaan zingen om de opbrengst te schenken aan mensen in nood. Hij kan niet mee, want hij is ziek. s Nachts komt het kindje Jezus hem halen. Zijn vrienden vinden hem dood in bed.
Nog een jaar later blijkt dat de twee overgebleven vrienden uit elkaar zijn gegroeid. De palingvisser heeft zijn ziel aan de duivel verkocht, de bedelaar heeft geen geld maar is erg gelovig. Op kerstnacht ontdekt hij dat alle mariabeelden zijn verdwenen, uitgezonderd een Onze-Lieve Vrouwebeeldje van Zeven Weeën.
Hij draagt haar naar het kruisbeeld van Jezus.
CITATEN
Later zag ik bij driekoningendag de drie koningen met hun kartonnen ster van huis tot huis gaan en hoorde hen, onder meerdere oude liedjes, ook dit zingen.
Die mannen zijn mij steeds bijgebleven in mijn herinnering. Ze waren arm, riekten zuur en vuil en hun kapotte doorgenevelde stem klonk triestig en komiek. (...)
De drie mannen met hun lied bleven in mijn herinnering, alsof ze er in geschilderd stonden. En toen ik later boekjes begon te schrijven dacht ik wel eens aan die mannen.
Hun herinneringsbeelden kwamen steeds weer aan mijn verbeelding kloppen.
Timmermans herinnert zich het sterrelied dat zijn vader zo vaak zong :
Wij zijn de drie koningen met ene ster,
wij komen gerezen van al zo ver.
Wij gingen en zochten overal
over berg en over dal.
En waar de ster bleef stille staan,
daar zijn w alle drie binnengegaan
KERSTWERK JAREN 20
De kerstmis-sater (1921) is een duivelssage. Met kruis en processie worden spookdieren, bosgeesten, nimfen en gedrochten verdreven uit de Begijnenbossen. De ouder sater wreekt zich op Stans, die op kerstavond bevalt van een harig kind met bokkepoten.
In het kerstgedicht De Herder (1922) vindt de hoofdfiguur in de kerststal de Man van Smarten met de doornenkroon en de kruiswonden. Het kerstmiskonijn (1925) wordt later als verhaal opgenomen in Pijp en toebak (1933). De kerstmisroos (1929) is een gelegenheidsstuk over de kruisbloemige woestijnplant die, op kerstavond in het water gezet, bloeit tegen middernacht.
KERSTWERK JAREN 30
In 1930 voorziet Timmermans het middeleeuwse Kerstliedeken van een tekening dat als een afzonderlijke druk aangeboden wordt. Het einde van een roman (1932) is het intrieste verhaal van Roos Luijten, die haar laatste dagen slijt in een godshuis.
Buiten de tijdsdaanduiding is het nauwelijks een kerstverhaal. Sprankelend van humor en raak getypeerd zijn dan weer De Goede Helpers (1934), die de Heilige Familie helpen vluchten voor Herodes.
EN WAAR DE STER BLEEF STILLE STAAN
De Ster is de toneelbewerking van de novelle Driekoningentryptiek (1923). Timmermans schrijft de scènes en dialogen samen met de joodse Nederlander Eduard Veterman.
Opdrachtgever is Prosper Thuysbaert, een notaris uit Lokeren die Timmermans overtuigt om voor zijn amateurgezelschap iets te maken in de trant van de mysteriespelen van Henri Ghéon. Maar Timmermans ziet het mirakel liever bij gewone mensen dan bij heiligen gebeuren en besluit zijn eigen kerstlegende als basis te gebruiken voor een toneelspel.
De kracht en het succes van De Ster liggen in een zonderlinge combinatie van realiteit en fantasie: het is een legende beleefd door alledaagse mensen. De verrukkelijke waarachtigheid en de zuiver poëtische eenvoud maken dat wij ons nog steeds herkennen in de drie schooiers die als koningen met kronen uit blik dwalen door de ongure sneeuwvelden van het bestaan.
In afwachting van de eerste opvoering en de publicatie van De Ster verschijnt een eerste fragment in 1924 in het tijdschrift Pogen. Nadien volgen een Duitse vertaling (1926), een Franse (1928), een Sloveense (1932) en een Nederduitse (1934).
CO-AUTEUR EDUARD VETERMAN
Samen met Eduard Veterman schrijft Felix Timmermans drie toneelstukken: Mijnheer Pirroen (1922), En waar de ster bleef stille staan en Leontientje (1926). Ze leren elkaar kennen in Den Haag. Veterman is een Nederlander van joodse afkomst en schrijft aanvankelijk onder de schuilnaam D. Rawde. Hij beheerst alle aspecten van de toneelkunst: hij vertaalt, bewerkt en schrijft, hij acteert en regisseert, hij ontwerpt zelfs decors.
EERSTE OPVOERING
De Ster wordt voor het eerst opgevoerd op 5 februari 1925 in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag door het Verenigd Rotterdamse Hofstadtoneel onder leiding van Cor Van der Lugt Melsert. De creatie kent een enorm succes. Na vier voorstellingen, waarvan Koningin Wilhelmina er één bijwoont, verhuist de productie naar Rotterdam en spelen de acteurs ook hier voor een nokvolle schouwburg.
De Standaard schrijft op 13 februari: Een toneelgebeurtenis: de triomf van Timmermans Mirakelspel in Nederland!. De Nederlandse pers is niet onverdeeld positief, maakt voorbehoud bij het dwaze volksgeloof en de malligheden in het stuk, maar prijst de vrome intentie en de plechtige wijding van enkele zuivere taferelen.
TRIOMFTOCHT IN VLAANDEREN
Op 22 september 1925 voert het Vlaams Volktoneel De Ster voor het eerst in Vlaanderen op. De regie is in handen van Johan De Meester. Op 23 februari 1930 geeft de groep in Brussel zijn honderdste voorstelling.
In 1935 komt het stuk op het programma van de Antwerpse KNS, in 1940 van de Gentse Schouwburg en in 1949 opnieuw in Antwerpen met decors van Fred Bogaerts en als regisseur Maurits Balfoort.
De Brusselse KVS speelt het in 1950, 1952 en 1957. Huib Van Hellem regisseert en de hoofdrollen zijn voor Nand Buyl, Cyriel Van Gent en René Peeters.
In 1966 brengt het Reizend Volkstheater De Ster nogmaals in de KNS, dit keer in een regie van Line Geysen.
De Vlaamse Televisie zendt in 1953 en 1956 bewerkingen van Fred Engelen uit.
In 1964 volgt dezelfde versie onder regie van Cyriel Van Gent. De poppenfilm van Mark Liebrecht komt in 1974 op het scherm.
Nog steeds nemen vele toneelgroepen het stuk op in hun programmatie.
HET BUITENLAND
In 1926 komt de Duitse vertaling van Anton Kippenberg op de markt. Das Spiel von den heiligen drei Königen wordt op 30 mei 1927 voor het eerst opgevoerd.
Vanaf 1953 reist een groep Vlaamse studenten onder de naam Flämische Weihnachtsgesellen rond met De Ster door Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en Denemarken. Vanaf 1957 voert Maurits Balfoort de regie. Tijdens het seizoen 1960-1961 zijn ze aan hun honderdste opvoering toe.
De Ster speelt jaren na elkaar in Frans-Vlaanderen.
Het Basler Marionettentheater brengt sinds 1944 het Triptychon, een aanpassing voor poppenspel door Richard Koelner.
MECHELS MINIATUUR THEATER
In het najaar van 1984 gaat De Ster in première bij het MMT. Mandus De Vos speelt Pitje Vogel, Manu Verreth de rol van Schrobberbeek en Tuur De Weert, Suskewiet. De regie is in handen van René Verreth.
Twaalf opeenvolgende seizoenen staat de productie op de affiche. In totaal kent
De Ster 256 opvoeringen in Mechelen en 12 in Boom, een unicum in de Vlaamse theatergeschiedenis.
SCHOOLBOND LIER
De sinds 1894 actieve toneelvereniging Schoolbond Lier had De Ster zes keer op het programma: in 1972, 1978, 1986, 1991, 1997 en 2005. Telkens was de regie in handen van Jan Verbist. Drie keer in 1972, 1986 en 2007 hadden de voorstellingen plaats in het kader van een stedelijke Timmermansviering.
In 1986 tekent Gommaar Timmermans de decors.
KERSTWERK JAREN 40
Kerstverhaal uit Ons Land (1942) verscheen ook als De herder in Minneke Poes (1942). Het verblijf in de vakantiewoning in het landelijke Grobbendonk geeft Timmermans inspiratie. In een Kempens dorp komt Jezus preken over de eenvoud van de harten.
Eén van zijn luisteraars is de oude herder, die indertijd het kind in de kribbe had gezien. In Een lepel herinneringen (1943), opgedragen aan zijn zoon Gommaar, haalt Timmermans nog eens jeugdherinneringen op, een herhaling van wat hij hierover eerder schreef: de verhalen van zijn vader over de kerstmistijd, de herders en de drie koningen; het zingen als kind, verkleed als de zwarte Melchior, één van de drie koningen. Het boekje is interessant omdat het in handschrift met illustraties is uitgegeven. Tekst, tekeningen, doorhalingen en verbeteringen zijn met elkaar vergroeid. In zijn postuum uitgegeven dichtbundel Adagio zingt Maria in gouden avondstond, met het kind op haar schoot. Alles lijkt lieflijk idyllisch, maar dat is slechts schijn, want in de schaduw sluipt de dood.
Toen wij op de Markt te Lier kwamen, verleden Zondag, was er volk, muziek, gewoel, masten met wimpels en op de pui van het Stadhuis autoriteiten en vrienden van autoriteiten, die welgevallig op dit alles toekeken.
't Is voor Felix Timmermans, dachten wij. Timmermans is binnen een paar dagen vijftig jaar oud. Hij wordt gevierd. Ze halen hem nu zeker naar 't Stadhuis, waar hij feestelijk ontvangen wordt met redevoeringen en eerewijn. Dat hoort zoo. Voor de zooveelste maal in ons leven waren wij abuis. Timmermans zat thuis een pijp te rooken in huiselijke Zondag-stemming en op de Markt reden mannen op fietsen steeds maar rond.
En van die vijftig jaar scheen Felix Timmermans zich niet bijster veel aan te trekken.
***
Eigenlijk is er niet veel voordeel bij vijftig jaar te zijn. Maar bij Felix Timmermans zal dit niet alleen de middaghoogte van het leven, maar tevens die van zijn werk zijn. Wij kunnen hopen en wenschen dat hij nog sterker werk zou voortbrengen, maar toch moeten wij vaststellen dat zijn volledigste boek zijn jongst-verschenen was. En dat dit werk als een logische uitgroei van zijn voorgaande is.
De kritiek is dikwijls hard voor een kunstenaar die rijkelijk voortbrengt zooals Felix Timmermans. Men verwacht een aanhoudende stijging en waar die zich niet voordoet, wordt het oordeel bitter. Lang is reeds de tijd die ons scheidt van « Symforosa .» en « Pallieter » en langen tijd reeds was de kritiek weinig aanmoedigend voor Timmermans. Tot, onverwacht en verrassend, de « Boerenpsalm » weerklinkt met sterken, persoonlijken klank en dadelijk als zijn beste werk wordt uitgeroepen.
Timmermans heeft dit voor dat hij nooit getracht heeft de wegen te verlaten waarop hij zich natuurhjk bewoog ; een deel van de kritiek is steeds geneigd te zeggen : « Kunt gij niet wat anders? » En gewoonlljk wordt dit « anders » een ramp voor den schrijver die naar die raadgeving wil luisteren.
Het is omdat hij, niettegenstaande alles, aan zichzelf en zijn kunst is getrouw gebleven, dat hij ten slotte zijn werk heeft kunnen bekronen met den heerlijken « Boerenpsalm ». Zooals zijn vijftig jaar een schoon stuk leven afsluit, komt « Boerenpsalm » als een glanspunt van een schoon stuk literairen arbeid.
***
Misschien wachten ze tot Timmermans zestig jaar is om hem openlijk- en met ceremonie te huldigen. Zoo gebeurde met Streuvels en Toussaint van Boelare veel stiller en in meer beperkten kring met Verschaeve. Claes werd gevierd toen hij vijftig jaar werd. zoodat de regel van de literaire verjaarfeesten nog niet heelemaal vaststaat.
In ieder geval Lier heeft nu toch een mooie tijdsruimte voor zich om zich tot de plechtigheid voor te bereiden. En Timmermans om nog een heel stel werken te schrijven die opde hoogte blijven van zijn « Boerenpsalm ».
Hij is nu gekomen op dit punt waarop vele onzuiverheden uit zijn vroeger werk zijn weggevallen; het anecdotische ruimde plaats voor ruim en algemeen menschelijke; zijn taal behield haar sappigheid en zijn visie dit onverwachte die een van de voornaamste bekoorlijkheden zijn van zijn boeken; maar ze werden zuiverder, scherper, minder grillig. En het fragmentarische van zijn heimatkunst groeide samen tot een grootsch synthetisch werk van zijn streek en van zijn menschen.
De blijmoedigheid is gebleven, de gulheid ook. Maar de uitbundigheid is verschoond tot stiller vreugde. In den man en in het werk. Die haarbos die steeds voor alle fotografen een buitenkansje is geweest, is nu tot een stemmig peper en zout geworden. Ik kan me zeer goed voorstellen hoe ze te Lier een zestigjarigen, spier-witten Felix Timmermans zullen vieren.
En in de jongste foto's die van hem te zien zijn, krijgt ge naast den lachenden, breeden met zijn ganschen persoon lachenden Timmermans, ook een Timmermans die half weemoedig in zichzelf gekeerd is. Een ernstige, schoone kop ernstig en schoon als zijn jongste boek. Zoo werd de wet van het leven op gelukkige wijze voelbaar in het werk van den kunstcnaar.
Wat zal die rijpe wasdom ons nog geven?
Officieel gevierd of niet, heel Vlaanderen door zullen de menschen denken aan hun Felix Timmermans, die Europeeër is geworden omdat hij een echte Vlaming was.
Felix Timmermans, vijftig is de helft van honderd.
Uit De Beweging. Jaargang 14. W. Versluys, Amsterdam 1918
Het Kindeken Jezus in Vlaanderen, door Felix Timmermans.
(Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon).
Felix Timmermans is een begaafd schrijver die zijn persoonlijkheid heel verdienstelijk in zijn kunst verwerkelijkt, maar niet kan verhelpen dat hij, op de kentering der tijden geboren, met zijn tot heden verschenen boeken eerder tot de laatsten der vorigen dan tot de eersten der komenden behoort.
Laatsten en eersten, zij leven nu naast elkander en het publiek zal ze gemakkelijk verwisselen. Wie echter een nieuwe levensinhoud, een nieuwe levensvorm, en dus een nieuwe verbeeldingsvorm der kunst zien, zijn niet meer in staat hun volle lof te geven aan hen die, ook als laatsten hun eigenaardige bestemming vervullend, ongetwijfeld hun tijdgenooten willen schenken wat zij noodig hebben, maar aan hen, als aan zich zelf, in alle onschuld opium voor medicijn toedienen. Opium is Pallieters Vlaamsche Arcadia, opium Jozef en Maria's Kerstidylle aan de Nethe, en wij kunnen van Timmermans laatste, nog ongepubliceerde werk De zeer schoone uren van juffrouw Symprosa, Begijntjen, naar zijn titel te oordeelen, niets anders verwachten als dat het opium zal zijn gelijk zijn voorgangers. Opium verwekt schoone droomen, en geeft geluk voor een wijl, maar het toont werelden van damp wier schijnbevrediging vergaat als de rookwolk waaruit zij ontstonden. Ontwaakt, staat de droomer in zijn armzalige onwetendheid over het hoe of wat van zijn leven zoo weerloos als te voren, en met eenige wrok allicht tegen de goochelvreugde van daareven. Terecht, want enkel de waarachtige schoonheid, souverein in zich zelve, bevredigt en vervult, - hààr droom, als een sterke adem, doordringt de gansche ziel en voedt de inwendige krachten die het léven voeden. Zal ook Timmermans, die zoo vele menschen in deze jaren verblijd heeft met de reeds leuze geworden natuurlijkheid van zijn Pallieter, binnen eenige tijd zijn gemis....aan werkelijkheid moeten boeten door de spoedige onverschilligheid van zijn teleurgestelde bewonderaars? Ik vrees het.
Na het verschijnen van zijn Kindeken Jezus staat Pallieter al niet meer alleen, en het karakter van dit nieuwe boekje dat niettegenstaande uiterlijke verschillen, en schoon in verschillende opzichten voortreffelijker belichaamd, hetzelfde is als van Pallieter, verzwakt de beteekenis van het laatste, dat nu ál te duidelijk niet de schepping blijkt van een vrije, vermogende geest die uit zijn overvloed de stof neemt voor een forsche, jonge levensvisie, maar het streng beperkt product van een streng aan eigen beperktheid gebonden persoonlijkheid. Het is, in substantie, feitelijk een herhaling, en herhalingen laat zich een publiek, dat bovenal, en in deze tijd misschien in het bijzonder, naar prikkels verlangt, niet welgevallen. Niet alleen blijft het herhalende geschrift zonder werking, maar het verstompt bovendien de prikkel die van het oorspronkelijke, thans herhaalde, aanvankelijk uitging.
Gelukkig misschien. Het kan voor de literatuur weinig belang hebben of Timmermans' fantaisie voortgaat met van de Begijnhof naar Arcadia, van Arcadia naar Bethlehem, van Bethlehem weer naar de Begijnhof, en van deze wie weet naar welk ander wereldsch lustoord voor gevoelige gemoederen te dwalen. Het is voor eenmaal genoeg. Een sterke reactie der publieke opinie kan in den schrijver een krisis veroorzaken die op haar beurt weer een heugelijke vernieuwing tot resultaat heeft.
Timmermans durft de werkelijkheid die hij om zich heeft en in zich vinden kan niet aan en daarom bouwt hij zich zijn eigen wereldjes die hem beter bevredigen en in rijker mate de aandoeningen geven waaraan hij behoefte heeft. Hij is niet de man die, pijnlijk beseffend hoe ver de natuurlijkheid uit het leven van enkeling en gemeenschap geweken is, door overwinning van zijn heden de grondslagen tracht te leggen voor een nieuwe, weer in diepste zin natuurlijke toekomst. Hij vlucht terug uit die schrille verscheurde wereld, terug naar Arcadia, naar naieve primitieviteit, naar begijnen en boerenbruiloften.
Ook Pallieter was een vlucht, en een vlucht naar een natuurlijkheid die Timmermans zelf zich niet geheel kon verbeelden. Hij chargeert haar, forceert haar, en in zijn onnatuurlijke, ondernatuurlijke natuurlijkheid voelen wij de bekommering der verliefden die uit verlegenheid brutaal worden. Timmermans gebruikt voor zijn nieuw wereldje ditmaal bij voorkeur onderling tegenstrijdige bouwstoffen van allerlei tijdvak of herkomst, hij vertoont daarbij zelfs die typische epigoneneigenschap, dat hij in de soms gewelddadige saamvoeging van het tweesoortige als in een zeer bijzonder middel zijn kennelijk behagen schept, en dan met een kostelijke grap of een lieve gevoeligheid zijn kleurig gewrocht overpleistert, waar scheuren en gaten konden doen twijfelen aan de hechtheid van het bouwsel en de architectonische bekwaamheid van zijn maker. Eenmaal aangenomen dat het kerstverhaal in Vlaanderen handelt, aanvaard dus de noodzakelijke, misschien zelfs berekende moeilijkheden die op enkele punten de fusie van het Joodsche en het Vlaamsche onaannemelijk dreigen te maken - ik noem vooral de aanwezigheid der katholieke godsdienst vóór de geboorte van den God om wien zij ontstaan is, tot op de paradoxale noodwendigheid die aan een Roomsch priester de Joodsche besnijdenis oplegt van het kindeke Jezus, welks vleesch en bloed hij te voren aan de mis gegeten en gedronken heeft - zijn er nog plaatsen waarop Timmermans, hetzij door achteloosheid, hetzij door gebrek aan doordringingsvermogen de verbinding niet in die mate tot stand bracht als mogelijk geweest ware, onnoodige inconsequenties niet vermeden heeft of door zijn eigen pleizier over een sappige zet niet het gunstig moment wist af te wachten waarop hij haar zonder dwang aan het overige kon plaatsen. Ik geloof dat ook een fusie als Timmermans hier op het oog had den kunstenaar stellige wetten oplegt en dat hij zich vóór alles te hoeden heeft de vrijmachtigheid die in een genre als dit ligt opgesloten niet over de geheele uitwerking uittebreiden, niet in de eigenaardige willekeur van het kader een aanleiding te zien om dezelfde willekeur te laten heerschen over de stof die het kader vullen moet.
Gelijk Pallieter is Het Kindeken Jezus een boek van (in hun inhoud en opeenvolging onmiddellijk aan het evangelie ontleende) tafreelen. Ook in het fragmentarische van Timmermans' werk zie ik een kenmerkende eigenschap van zijn verschijning.
Hij is vooralsnog geen bouwer. Hij is evenmin een groot vinder. Zooals voor de schijnbaar zoo autochthone Pallieter literaire voorbeelden aan te wijzen waren - Gérard Kinnie deed het in zijn Bewegingkritiek van 1917 - zoo zijn er ook voor Het Kindeken Jezus. Timmermans doet opzettelijk wat voor Breughel een noodzakelijkheid was, en hij is niet de éérste. Anderen, Maeterlinck in Le Massacre des Innocents (Vers et Prose, 1o J. No. 1) Vermeylen in De wandelende Jood, Van de Woestijne in Janus zijn hem voor geweest. Ik zeg dit om aan te toonen hoeveel literatuur er is in Timmermans' natuur. Er is niet minder literatuur in zijn gansche wijze van zien en voelen. Talrijk zijn de bladzijden, waar de situatie de bepaalde sentimenten, de bepaalde visies met zich meebrengt, die ons uit veel lectuur reeds heugen en die wij bij Timmermans terugvinden. Er is in ons hart ten opzichte van vele dingen een bepaalde ontroerbaarheid die met het diepere gemoedsleven nog weinig heeft uittestaan en het lijkt mij dat Timmermans te veel de aandoeningen van die ontroerbaarheid als materiaal heeft toegelaten en het in zijn lezers te veel op haar alleen verzien heeft.
Het kan ten slotte niet anders, of hierin ligt een aan individueele willekeur onttrokken noodzaak, die hem in zijn persoonlijkheid en zijn kunstenaarschap bepaalt. Timmermans is een zacht, eenigszins weekhartig man, met een gemakkelijke en warme bewogenheid om land en luiden, en het licht op zijn land, en het leven in zijn luiden; een man met een zekere losheid van gedachte die hem vaak geestig maakt, met een groote gevoeligheid voor de humor en de grappigheid in het dagelijksch doen van zijn omgeving, of de omgeving die hij zich schept voor zijn boeken.
Geen nerf, geen hartstocht, geen geest. Veel gemoedelijkheid, veel zenuw, veel zinnelijkheid. Maar deze nooit in de stralende, organische uitbundigheid die hij zijn Pallieter zoo gaarne had ingeschapen. Een prozaschrijver van tafreelen, fragmenten, korte stemmingbeschrijvingen. In deze ligt Timmermans' talent.
In zijn landschappen mist hij het visioenaire van van Looy's mooiste stukken, het indringende van een van Schendel, het is alles stemming, innig gevoeld, vaak met een treffende volkomenheid uitgedrukt in zijn donzige, nooit pezige, altijd vloeiende zinnen. Hij is nog zeer een kunstenaar van het beeldende, door moeilijk ontleedbare associaties werkende woord; ook zijn proza mist de structuur die gemeenlijk den minnaar van het woord, ontzegd blijft. Ik denk mij liever de kunst waarin de structuur van het werk reeds de symbolische uitdrukking van zijn wezen en dat van zijn schepper is. Juist een kunst die leeft in en door die hartstocht, die geest, die monumentaliteit. Juist de kunst die zingt door de stem van dat diepste gemoedsleven, waar Timmermans in zijn vlottende gevoeligheid niet aan toekomt. Waaraan hij nochtans toekomen moest om de nieuwe figuur te zijn die wij met blijdschap begroeten zouden. Nu geeft hij slechts de verzwakte werkingen van een sensibiliteit die, reeds lang tot de abdicatie van haar korte alleenheerschappij gedwongen, naar verbintenissen zoekt door wier steun zij de schijn van een schoon bestaansrecht kan blijven handhaven. Maar verbindingen worden zulke verbintenissen nimmer. De diepe of verheven ontroering, waarnaar wij als de teekenen van een edeler menschelijkheid verlangen, kan zij niet worden. Al wat zij vermag te bereiken is ondanks alles haar eigen omhulde, verzwakte eigenaardigheid en, als resultaat van haar onvoldane zoeken, die tweeslachtigheid, die de bron is van Timmermans humor, maar tot een hoogere humor dan in Pallieter of Het Kindeken Jezus geboden wordt, niet licht in staat zal blijken.
**************
Kuddenwacht
In de lommerte der boomen,
uitgestrekt in 't hooge gras,
lag een herder bij zijn kudde
schapen, die aan 't grazen was.
D'heete zonne, die heur stralen
deur de dichte takken stak,
blekte grilge gouden rondkens
op zijn oud soldatenfrak.
Nevens hem zwaar asemhijgend
zat zijn zwerte schepershond,
met dë ooren recht omhoog en
neerstig kijkend om en rond.
De oude herder sloot zijn oogen,
sliep en snorkte lijk een paard
en het zweet in vette lekken
viel in d'haren van zijn baard.
Aan zijn kop van onder de aarde
kroop de snuit uit van een mol,
en de hond die 't merkte sprong er
op met een verwoed gegrol.
In zijn witte tanden hield hij
't beestje, schudde 't ovrentweer,
en langs 't glanzend pelsken drupte
't bloed in dunne streepkens neer.
(Lier.-Felix Timmermans.)
Menschelijkheid
Ik, die mij somtijds klein voel in dit groote Leven
dier duizend zonnen, boven dees mijn doodgaand hoofd,
en moedloos dwaal omdat ik hier als mensch moet leven
en mij geen hooger doel van wezen schijnt beloofd....
Kan plotseling zooals een vuur omhooge klimmen
wanneer ik voel en weet, dat in mijn hert getroond,
standvastig en steeds levend zonder aardsche kimmen,
vol ongekenden luister Godes beeltnis woont.
Ik voel mij rijzen dan en ken noch tijd, noch dagen.
'k Ben gansch alleene, 'k heb noch vriend noch vijand meer...
De wereld is vergaan, en al het menschlijk zeer
en blij mag nutloos van zijn tijdlijk-zijn gewagen!....
En needrig knielt het heelal voor mijn voeten neer!....
Wee! dat ik al die schoonheid in mijn vleesch moet dragen!...
(Felix Timmermans.)
Voor Guido Gezelle
Zooals een koning zijt gij langs het land gegaan,
gekroond met 't blauw der lucht, gemanteld met het groen
der boomen en beladen met het lied der vooglen,
omwierrookt van den geur der nooitgetelde bloemen.
Beglansd van zon en maneschijn en sterrenlicht,
die aureolen kringden rond uw peinzend hoofd.
Bemind van al wat roert in kruid en lucht en water...
En in die weelde droegt ge uw koningstaf, uw ziele,
het beeld van God, den Schepper van uw rijk, zoo vroom
en heerlik dat ge een bloem in 's Heeren handen wierd!
Voor ons Nederlanders, die op de hoogte zijn van de internationale litteratuur en door geen enkel vooroordeel behoeven te worden gedwongen om die orientatie kunstmatig te richten, doet het, na al die heftige uitvallen tegen de verjaagde auteurs te hebben gelezen, wel zonderling aan in het Duitsche boekenblad een verheerlijking aan te treffen van... Felix Timmermans. Ieder weet, dat reeds lang voor de revolutie van 1933 het werk van dezen sappigen Vlaming in Duitschland druk gelezen werd in smakelijke vertalingen; zooals dat trouwens ook in ons land het geval was en is. Daarmee werd geen sterveling benadeeld en menigeen beleefde er veel plezier aan. Het werk van Felix Timmermans is geschikt voor consumptie op groote schaal; het munt in alles uit, waardoor een provinciale litteratuur slechts uitmunten kan: door leutige beschrijving, door verregaande gemoedelijkheid, door veel sentimentaliteit en niet minder gemoedelijke melancholie, door dialectwoorden en min of meer vieze situaties, door alles, kortom, waaraan men zich prettig kan warmen, wanneer men niets beters te doen heeft. Wij zijn daarom den heer Timmermans hier te lande hartelijk dankbaar voor één en ander en wenschen zijn boekenfabriek nog een lange en gelukkige productie toe.
Echter: bij ons vergist men zich niet meer in de qualiteit van dit soort litteratuur. Wij weten zeer goed, dat Felix Timmermans in een behoefte voorziet en wij willen hem zelfs gematigd waardeeren als verteller en schilder van aardige tafereeltjes; maar ons wijsmaken, dat de maatstaven van den heer Timmermans ons litteraire pijl aangeven daarin zal men toch niet gemakkelijk slagen.
Niet aldus in het huidige Duitschland. Daar is momenteel de kategorie Timmermans de norm van de litteratuur in het algemeen, blijkens de hooggestemde lofzangen, die Die Literarische Welt aanheft. En omdat wij nu toevallig dezen Timmermans in ons midden hebben, hem kennen, weten wat hij wel en wat hij niet waard is, daarom is het zoo bijzonder nuttig, dat wij hem hier als wimpel zien geheschen op die vernieuwde schuit in onze nabijheid. Hij geeft ons een houvast, dat vreemde, half- of onbekende namen niet kunnen verschaffen; hij demonstreert ons aan den lijve, zou ik haast zeggen, de Internationale van het provincialisme, dat de kans schoon ziet om in verzet te komen tegen den Europeeschen geest, onder het motto, dat het asphalt er mee gemoeid is.
Men kan zich nu zelf deze vraag stellen: als de heer Felix Timmermans in de Duitsche letteren tot model wordt verheven, wat is in de Nederlandsche letteren dan eigenlijk geen Asphalt en Zersetzung?
Felix de geheimzinnige
De schrijver van het lyrische opstel over Timmermans is een zekere Paul Natrath, die zijn betoog aanvangt met een gevoelig woord over de Lesergemeinde van den goeden Vlaming, die zich steeds weer verheugt over het verschijnen van een nieuw deeltje.
Er hangt als het ware een geheimzinnige sfeer om dezen dichter, om hem, die de eenvoudige dingen zoo bemint, die zoo geloovig is en toch zoo menschelijk, die zoo keurig schildert als een prentenboek en die zichzelf toch nooit kwijtraakt (helaas neen! M.t.B.). Misschien staat hij dikwijls zelf met iets van vroomheid voor het wonder in zijn binnenste, eerst misschien wat verbaasd en angstig, om daarna te glimlachen als een gelukkig kind, dat een geschenk heeft ontvangen.
Al deze liefelijkheid, die blijk geeft van geringe kennis van het Vlaamsche volkskarakter, is natuurlijk slechts een aanloopje om Felix Timmermans als volksman te kunnen verheerlijken. Pieter Bruegel lijkt den schrijver de beste spiegel van Timmermans zelf. Is hij niet als deze schilder: vrij, eenzaam, zonder doel, met een verborgen vuur in het hart, vol heimwee en geluk? Kom, kom, heer Natrath, gij kent de Vlamingen niet! Als Pieter bemint de dichter zijn land, zijn Vlaanderen van ganscher harte. Wij gelooven aan deze trouw en bewonderen haar.
Zoomin als Felix Timmermans, zouden wij er aan toe willen voegen, blijkt Natrath het genie van Bruegel te kunnen losmaken van het provinciale aspect; gelukkig was Bruegel meer dan alleen maar een Timmermans! Maar dat wenscht men om der wille van de liefelijkheid voorbij te zien: Timmermans is uit den grond van zijn hart geloovig, zooals het volk van zijn land, zooals Pieter Bruegel, eenvoudig en vanzelfsprekend. Het geloof is er, en het geloof is noodzakelijk. De twijfel kan het niet overwinnen. Het zit mij dieper in het hart, zegt Pieter Bruegel, dan alles, wat ik lees, hoor of zie. Slechts één weg is mogelijk: kinderlijk gelooven en vroolijk en deemoedig voortschrijden naar het licht, dat aan het einde brandt. Maar ook zulk een geloof ontstaat niet zonder moeite. Het komt uit een wetend en strijdend hart.
Den laatsten regel van dit aandoenlijk en mystiek betoog kan ik niet nalaten te [cursiveren]. Felix Timmermans de weter en strijder! Neen, geachte biograaf, zoover zijn wij hier nog niet, en misschien (men moet voorzichtig zijn) zullen wij ook zoover niet komen! Men kan ons veel wijsmaken, maar een Umwertung aller Werte met als eindpunt een wetenden en strijdenden Pallieter is nog allerminst aan den orde. Wij protesteeren voorloopig uit naam van Asphalt en Zersetzung tegen dit overigens leerrijke spel met de Nederlandsche litteratuur.
Deze lezing gaat over de Vlaamse schrijver Felix Timmermans die leefde van 1886 tot 1947. Het meest bekend werd hij door zijn boek Pallieter. Pallieter is een lofzang op de Schepping.
Het boek is een al vitaliteit, het is een ode aan het leven beschreven in beeldende, lyrische stijl. Pallieter zelf is irreëel, ongrijpbaar, onvoorstelbaar, onmogelijk.
Later begreep ik dat de Pallieterfiguur een projectie van verlangen was van Felix Timmermans zelf.
Het boek begint met een hoofdstuk getiteld een fijne morgen in mei. Pallieter wordt wakker en het voorjaar is begonnen. Van puur enthousiasme rent hij in zijn blootje naar buiten, rolt door het bedauwde gras,en springt de rivier de Nethe in.
Voornamelijk zien we hen bewonderen, genieten en danken. Al wat natuurlijk, schoon, goed en zoet is, verwerkt hij met enorme levenslust, energie en intensiteit. Pallieter leeft het leven in al zijn uitbundigheid, maar kent ook momenten van inkeer. In zulke momenten trekt hij zich terug in de stilte, de eenzaamheid ,de nacht om de innerlijke vrede over zijn hart te voelen druppelen.
Als hij naar de nachtelijke sterrenhemel staart, overvalt hem, de man zonder vrees, plots de schrik voor die ontzaglijke kosmos, en hij zei met een zucht: O zaad van God, ge doet me beven. En als Pallieter eens een boom inklimt en de schoonheid van het landschap aanschouwt,is hij aangedaan tot in het klokhuis van zijn ziel
Pallieter leert Marieke kennen en geniet met haar in de maannacht,ze trouwen en krijgen een drieling.
Wanneer Pallieter verneemt dat de rivier de Nethe gekanaliseerd wordt, ziet hij dit als onvergeeflijke schending van het landschap. Hij kan niet meer blijven en trekt met vrouw en kinderen met een huifwagen de wijde wereld in zoals de vogels en de wind.
Een paar jaar voordat Timmermans Pallieter schreef , schreef hij een heel ander boekje, getiteld Schemeringen van de dood De toon van dit boek was niet te vergelijken met die van Pallieter.
Was die toon in Pallieter vreugdevol en optimistisch, in de verhalen van Schemeringen overheerst een noodlotssfeer; alles en allen zijn bevangen door het mysterie van de dood. De toon is donker en pessimistisch. Er is geen hoop, alleen noodlot. Er zijn geen kleuren, alleen grijze tinten..
Hoe kon een schrijver zulke totaal verschillende boeken schrijven?
Wat was er met hem gebeurd?
En had dit misschien te maken met iets religieus? een religieuze ervaring?.
In zijn verdere schrijversloopbaan zien we dat Felix Timmermans een religieuze zoeker is, een Pelgrim.
Zijn boeken weerspiegelen steeds een facet van zijn geloofsbeleving. Uiteindelijk, aan het eind van zijn leven, lijkt hij op een mysticus die zijn leven besluit met de dichtbundel Adagio, de ultieme uiting van Timmermans innerlijke zieleleven en uiting van zijn doorleefd geloof.
Een gedicht dat hier een voorbeeld van is, is het gedicht De kern van alle dingen
De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen.
Ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed,
Van heimwee zwaar doorwogen.
Ik zeil langs regenbogen
Gods stilte tegemoet.
In het verdere verloop van deze lezing zal ik wat meer vertellen over de schrijver Felix Timmermans zelf en over de belangrijkste werken die hij schreef. De persoonlijke en religieuze ontwikkeling zal dan duidelijk worden. Ingebed in de lezing citeer ik steeds stukjes van zijn proza, zodat u een indruk krijgt van zijn schrijfstijl.
Felix Timmermans werd op 5 juli 1886 geboren als dertiende kind van de kanthandelaar Gommaar Timmermans en Angelina Van Nueten in het middeleeuwse stadje Lier,even ten oosten van Antwerpen.
Zijn zonnige en zorgeloze jeugd had hij vooral aan zijn vader te danken, een joviale levenslustige man. Hij had veel fantasie en vertelde de kinderen de meest wonderbare verhalen.
Als zodanig was hij ongetwijfeld de eerste inspiratiebron voor Felix, die door hem al vroeg in aanraking kwam met allerlei verhalen die de fantasie en verbeeldingskracht prikkelden
Rond de leeftijd van 19 jaar is Felix nog op zoek naar zichzelf. Hij wil schrijven en zijn eerste publicaties laten zien dat hij door het mysterie der dingen aangetrokken wordt. Hij schermt met religieuze symbolen. Godsdienst en mystiek spreken hem aan vanwege de esthetische mogelijkheden.
Rond deze periode komt Felix in contact met de schilder Raymond de la Haye (1882-1914).
De makkelijk te beinvloeden en zoekende Felix komt danig onder invloed van deze de la Haye te staan.
Niet in het minst door zij uiterlijk zijn verschijning met lange baard had op zichzelf iets apostelachtigs, maar vooral om wat hij zei. Timmermans beschrijft: Hij vertelde over dingen waarvan ik nooit had gehoord of gedroomd. Met een innerlijke overtuiging vertelde hij over Astrologie,Theosofie en Kabbalisme. Hij sprak over de schoonheid en het doel van het Heelal, over de elementen, het zieleleven, de Godsdiensten en bracht alles onder het licht van een mystiek, waarvan ik nooit een woord had vernomen Zijn woorden maakten een zalvenden, geweldigen indruk op mij. Het nieuwe inzicht in het leven, het mysterieuze verband der dingen.
Het was als een nieuw licht dat over mijn leven schoof.
Felix zocht naar de Waarheid, maar dreigde verstrikt te raken in een web van traditionele en nieuwe inzichten waartussen hij uiteindelijk geen keuze kon maken:Hij schrijft:Men snakt en slikt naar de Waarheid, die vrij maakt, en men wanhoopt tevens, juist als een verdoolde dorsteling in de woestijn. Het ene gedeelte van uw hart is theosoof, het andere katholiek, en het geheel hunkert naar de mystiek. Zoo,n toestand knakt de zielevrede. In deze periode van onzekerheid, zoeken en ook existentiële angst, schrijft Timmermans zijn boek Schemeringen van de dood
De vragen die hij in deze novellen stelt zijn:Welke betekenis heeft het leven? Heeft de mens een vrije wil of is hij slechts de speelbal van het noodlot? Is hij verantwoordelijk voor zijn daden?
En wat te denken van de Goddelijke Voorzienigheid? De novellen ademen een sfeer van verschrikking en huiver voor duivel en dood.
Felix is het geloof in een persoonlijke God verloren. In een brief aan zijn vriend Flor van Reeth schrijft hij: Indien ik aan God geloven moest, dan zou ik hem bedenken als een het al-zijnde dat in alles het leven geeft,t is het leven zelf.
Felix heeft niet meer het gevoel partner van een levende God te zijn. Hij voelt zich veeleer partner van de Dood klein en verloren in een zwijgende kosmos. In 1911 belandt Felix Timmermans in het ziekenhuis met ernstige darmproblemen. Er blijkt zelfs een operatie nodig te zijn, waarna ernstige complicaties ontstaan.
Zo ernstig zelfs, dat zijn leven direct in gevaar komt; hij ontvangt dan ook de laatste sacramenten. Felix begreep dat het ernst was, en de doodsangst greep hem aan.
Jarenlang had hij geflirt met de dood, had zich met de doodsgedachte vertrouwd gemaakt.
Tot het eigenlijke probleem van de dood was hij nooit doorgedrongen. Nu was het menens, en Felix voelde dat hij aan zijn vroegere theorieën en redeneringen niets had. Plotseling besefte hij het zinloze van zijn leven tot nu toe. Hij had altijd iets achter de dingen gezocht, had geleefd in een andere dimensie, in een vreemde wereld.
Het kwam hem nu voor dat hij vergeten was te leven, en die gemiste kans wilde hij goedmaken.
In die moeilijke tijd besluit hij dan te kiezen voor het leven. En, zo lijkt het, het leven kiest voor hem,want zienderogen geneest Felix. Het lijkt alsof een knop is omgedraaid, Felix kan, nog herstellende op het ziekenhuisbed, genieten en bewonderen. Hij geniet van de kleur en de geur van twee hyacinten in een potje, van de zon op zijn bedsprei, van de frisse lucht die met haar geuren door het open raam naar binnen komt. Hij zegt: Ik voelde de grote zonde van mijn leven. Ik had verkeerd geleefd ,ik had in een kelder gezeten, terwijl boven mij het leven gonsde, en de goedheid als een lenteregen over de akkers druppelde.
Vier jaar later schrijft Felix dan Pallieter, de ode aan het nieuw hervonden leven, dat een genezende en vormende invloed op zijn persoonlijkheid had. Hij zegt hierover:Alles bij elkaar genomen is Pallieter niets anders dan een kreet van een verloste ziel, die terug in het leven, het geluk, de vreugde, de goedheid, de liefde en het licht ziet en in loutere bewondering staat voor God en wat Hij gemaakt heeft
Een jaar later in 1915 blijkt Timmermans psychologisch niet opgewassen te zijn tegen de moeilijke omstandigheden van de Eerste Wereldoorlog. Om zich innerlijk te beveiligen heeft Felix het geloof nodig, maar geloof, nog zonder grondige geloofsmotivering of bezinning, dit zou pas veel later volgen.
Nee, Timmermans keert voorlopig terug naar het geloof van zijn jeugd, meer en meer gaat hij terug naar zijn verleden. Vooral de blijde mysteries en de verhalen van vroeger bezorgen hem een intens geluksgevoel.
Een wereld doorwasemd van wierook en bloemengeur, waarin de schoonheid van hemel en aarde gestold was.
De verhalen van vroeger, de mysteriën, geprojecteerd in zijn eigen Vlaanderenland. Zo begon Felix Timmermans in 1916 aan zijn Het Kindeken Jezus in Vlaanderen. In dit boek situeert Timmermans het kerstverhaal in Vlaanderen, vooral onder invloed van verhalen en herinneringen uit zijn kindertijd, maar ook van de schilderijen van de Vlaamse Primitieven en van Pieter Bruegel. Net als in Pallieter zingen in dit boek de vogels, geuren de bloemen en bloeit de Vlaamse aarde met een ongekende pracht, maar nu ter ere van Maria en haar kindeke.
In 1924 verschijnt De Pastoor uit den bloeyenden Wijngaard dat verhaalt over het eenvoudige,diepgelovige meisje Leontientje, dat verliefd wordt op de ongelovige Isidoor. Een voor die tijd problematische situatie.
De pastoor wordt ingeschakeld om te proberen Isidoor te bekeren,maar dit mislukt. Isidoor wil wel graag geloven, maar zijn verstand weigert het te aanvaarden.
Voor Leontientje begint een zware gewetensstrijd, zij wil niet trouwen met een ongelovige, maar zij wil ook geen afstand doen van haar geliefde. Zij probeert de liefde uit haar hart te bannen, maar door deze strijd wordt ze ziek en overlijdt ze. Door haar strijd en dood is Isidoor zo ontroerd dat hij tot geloof komt.
Timmermans heeft hierbij mogelijk zichzelf geprojecteerd in Isidoor, de zoeker.Isidoor wil graag geloven, leest de mystieken, de evangeliën, reflecteert met de pastoor, maar kan niet tot geloven komen. Net zoals Timmermans zelf in zijn schemertijd.
De transcendentie van deze historie zit hem er nu in dat Timmermans Leontientje maakt tot een soort van partner van Jezus, in de zin dat ook hier sprake is van een soort van verzoenend lijden. Leontientje brengt het ultieme offer,en dit leidt tot de genade van het geloof bij Isidoor. Als Leontientje verzwakt en langzaam aan het wegglijden is, ziet Isidoor haar serene vrijheid en onthechting aan het leven: Timmermans schrijft:
Welke rijke geestelijke kracht moet haar doorlichten! .En nu deze dood van zijn lieveken nu hoort hij den klank van het geloof, nu ziet hij het licht van het geloof. Het is licht om u Isidoor zegt ze verheugd met kwijnende stem.Men moet nog maar eens diep geloven Isidoor, een keer en men gelooft voor altijd .zoals men maar eens diep lief moet hebben en men voor altijd lief heeft.
Op Leontientje 's sterfdag breekt de zon door de wolken, de korenvelden geven een gouden kleur en dan staat er een enorme regenboog boven de molen op de heuvel. Als zij haar laatste adem uitblaast schrijft Timmermans: Ineens piept een zwaluw, vliegt wild de kamer in, ritst er weer uit, en verdwijnt recht omhoog in de lucht Maar in oktober zijn de druiven rijp en de pastoor zegt: de druiven moeten vandaag nog af, als ik wacht tot overmorgen zit er de barst misschien al in, en morgen hebben we geen tijd, want er heeft hier morgen in de pastorij een groot doopfeest plaats.
Timmermans ziet de zin van het lijden en offer in het symbool van de druif, die afgesneden en geperst wordt om wijn te worden. Natuur- en Christusmystiek zijn in dit werk tot rijpheid gekomen:de wervende en kritische kracht van echt geloof is niet te vinden in theologische argumenten of dichterlijke beschouwingen of in mystieke literatuur, maar in het levende goede voorbeeld van offervaardige liefde. Tot dit inzicht is Timmermans gekomen en wil er in dit boek van het geloof, zoals hij het noemt van getuigen.
Nu kan hij zich wijden aan zijn volgende boek, de biografie van een voorbeeld die hem als gelovige inspireerde: Franciscus van Assisi. Dit boek heet De harp van St. Franciscus en werd voltooid in 1932.
Timmermans heeft eigenlijk altijd al een hang naar Franciskus gehad, al vanaf zijn jeugdjaren, toen zijn grootvader veelvuldig over hem vertelde.
Ondanks de zeer zorgvuldige voorbereiding ademt St. Franciskus niet de sfeer van een wetenschappelijke studie. Van de eerste tot de laatste regel ademt het werk Timmermans persoonlijke stempel. Timmermans heeft ten diepste de ziel van Franciskus willen peilen, juist omdat hij zich zo verwant met hem voelde. De ziel van Franciskus komt terug in de titel De harp van St. Franciskus Timmermans ontleende deze titel aan het motto dat Sabattier zijn biografie meegaf; Wie waarlijk monnik is, acht niets het zijne, tenzij zijn harp Dat vindt Timmermans een prachtig beeld. Hij laat op blz. 257 Franciskus zeggen:Een minderbroeder mag niets hebben dan zijn harp, dat is de ziel waarmee hij God gedurig looft.
Na de Natuur- en Christusmystiek van Pallieter en Het Kindeke Jezus in Vlaanderen en het mysterie van de menselijke liefde in De Pastoor uit den Bloeyenden wijngaard kijkt Timmermans nu meer in zichzelf, zoekt een identificatiefiguur en vindt die in Franciskus, met wie hij zich erg verwant voelt.
Franciskus, die Jezus heeft geziener zich door aangesproken voelde. Zich geroepen voelde met een duidelijke opdracht, uiteindelijk zelf het levend beeld van de Gekruisigde werd en zijn Zonnelied zingt. Een lied van bewondering en dank voor het leven en de schepping, een lied van verbroedering met de elementen, aarde, wind, water en vuur, die voor hem hun bedreiging verloren hebben.
Timmermans heeft als leek en als dichter dit Zonnelied nagezongen en meegeneuried.
Later, aan het eind van zijn leven zal hij in zijn dichtbundel Adagiozelf dicht in de buurt van het Zonnelied komen.
In de zomer van 1935 verschijnt de roman Boerenpsalm .In dit werk staat nu eens niet een heilige of een geestelijke of een mythische Pallieter figuur centraal. In Boerenpsalm wil Timmermans de zieleroerselen van de doodgewone mens peilen. Die gewone mens is in dit werk de boer.
Timmermans schreef er later over :Boerenpsalm is een werk dat ik reeds vele jaren in mij meedraag. Ik bewonder den boer, ik vereer hem.
Een ding weet ik goed, zon werk zou ik twintig jaar geleden niet geschreven kunnen hebben. Daar is eerst leven, en verwisseling van licht en donker voor nodig. Als men zoo naar de vijftig gaat.(Een lepel herinneringen).
Wortel, de boer in het verhaal, is een stoere, onverzettelijke Vlaamse boer, vergroeid met grond en beesten. maar ook intens genietend van zon, regen, het geurige hooi, het rijpende koren en de vallende bladeren.
Wortel heeft iets van de eeuwigheid van de natuur in zich. Hij weet zich opgenomen in de onverbrekelijke cyclus der jaargetijden door te zaaien, te maaien en te oogsten. Zolang hij werkt heeft de dood geen recht op hem. Wortel is ook een gelovige, hij vecht, hij valt dikwijls, maar staat steeds weer op. En daarop ligt in dit werk de nadruk, want juist hier komen geloof en genade tot hun recht. Ondanks alles volhouden en vertrouwen op Gods hulp en barmhartigheid. Wortel staat steeds in contact met God, hij bidt als hij met zware stappen zijn land afgaat.
De relatie die Wortel met God, en dan vooral met de gekruisigde Jezus heeft, wordt door Timmermans uitgebeeld in het proces van het uit het hout snijden van de gekruisigde Jezus. Wortel doet aan houtsnijkunst,vooral de lange winteravonden heeft hij daar tijd voor. Heel zijn verder leven zal hij aan zijn Kruislieveheer werken. Timmermans laat Wortel hier zeggen :
Voor wien? Voor wat? Uit eigen plezier? Of omdat een mensch door al zijn miserie zoowat op O.L. Heer begint te gelijken?
Christusgeloof en passievroomheid krijgen hier vorm in het uitbeelden van de lijdende Christus in een blok hout. Wortel zegt:
Gij zijt onder mijn handen maar een stuk hout, maar Gij wordt stilaan levend meer en meer.
Gij wordt iets waar ik van ga houden en tegelijk bang van wordt. Bij het heilige werk, dat moeizaam is houdt Wortel zijn meditaties, denkt over zijn leven na en spreekt met Jezus. Als de lente komt, is er geen tijd meer en legt hij het stuk hout op zolder. Maar als groot verdriet hem overkomt, zijn zoon pleegt zelfmoord, haalt hij de Kruisenlieveheer weer van zolder. Als later zijn vrouw overlijdt denkt hij : Nu wist ik het, die Jezus zou ik op het graf van ons Fien zetten
De religieuze draad door Wortels leven is het uitbeelden, het navolgen van Christus met vallen en opstaan.
Hij heeft Jezus als partner, hij wil hem ogen geven: door Hem gezien worden. Wortel heeft het gevoel van partnerschap, niet alleen met de lijdende Christus, ook met de scheppende God. God is de partner van Wortel, de moeder van zijn kinderen.
Wortel zegt : Ik zal voor U het veld beploegen. Zegen mijn handen, zegen mijn hart. En geef mij die zware gerustigheid en die brede berusting waarmee een boer kan werken en werken moet. Doe er op tijd wat zon en regen bij. En dan zal ik voor U het brood voor de hostiën en het brood voor den mensen hun boterhammen, blij en fier uit de grond halen.
Terwijl het geloof in de goddelijke Voor-zien-igheid onuitgesproken in dit boek voorhanden is, wordt hier voor de eerste maal het thema aangegeven, dat later in Adagio meer uitvoerig ter sprake zal komen: God in ons..
Als God in ons doorbreekt kan de grootste zondaar heilige worden lezen we op blz. 41. Je kan natuurlijk uitgebreid speculeren over de vraag hoeveel Timmermans er in Wortel zit. Feit is dat Timmermans op 60-jarige leeftijd voor Adagio het volgende gedicht schrijft
t Kruis staat eenzaam in de velden,
door mijn zware boerenhand
uitgesneden en gebeeldhouwd
en godvruchtig neergeplant.
Jezus is voor ons gestorven
En misschien ook voor mijn veld
Al onz haren en de sterren
Ook het zaad heeft hij geteld.
Heer laat ons elkander helpen
Gij die t stroo niet hebt miskend,
Geef mij t zaad, i geef de tarwe
Voor Uw Heilig Sacrament.
In 1937 verschijnt "Ik zag Cecilia komen",een korte novelle, waarvan Timmermans tevoren aankondigde als een liefdesverhaal, dat kort zal zijn, maar zeer fijn bewerkt, iets als een zang, een gedicht in proza.
De ik-persoon is een jonge man die de gezonde Kempense lucht is gaan opzoeken, om te herstellen van een ernstige longziekte. Aanvankelijk valt de scheiding van zijn verloofde Roelinde hem zwaar, maar dan ontmoet hij Cecilia. Zij is de enig overgebleven dochter van de zwaar beproefde dorpsonderwijzer die zijn vrouw en zeven kinderen heeft verloren. De jonge man wordt verliefd op het tere en eenvoudige meisje, maar hij wil zijn verloofde trouw blijven. Door een gezamenlijke wandeling in de regen is Cecilia echter ziek geworden.
De doktor geeft nog weinig hoop. De jongeman vertrekt om ergens ver weg aan de Maas het enige geneesmiddel te halen, dat haar wellicht nog kan redden. Als hij terugkeert is Cecilia echter al gestorven.
Nu heeft hij de moed om van zijn voorgenomen huwelijk met Roelinde af te zien, want heel zijn leven is enkel nog een verlangen naar de dood, om voor eeuwig met Cecilia een lied en een stilte te zijn
Het mysterie van de menselijke levensloop, het raadselachtige in de mens heeft Timmermans al vroeg geboeid. De vraag naar het waarom in de wereld en mensgeschiedenis.
Hij schrijft :Onze ogen kunnen niet in de zon zien, en God is te stralend om de gebaren van zijn wil te kunnen volgen
De Voorzienigheid wordt hier ter sprake gebracht. Timmermans schrijft : Wij mogen het verloop van de gebeurtenissen geen naam geven. Zie, ik trek een denkbeeldige lijn in het midden van deze hoogte. Als het nu regent, loopen de druppels die rechts vallen, naar de Nethe, en die links vallen naar de Demer. Een kleinigheid van wat wind, het verroeren van een kruidje, een steentje dat in den weg ligt, en de ene druppels vallen links en de andere rechts, ene andere bestemming tegemoet. Zoo is het leven der menschen. Door een niet soms, en het leven gaat een andere toekomst in. Doch alles smelt weer samen in de harmonie van God. Menschen, gebeurtenissen, dood en leven, zijn alles slechts klanken van zijn lied, waarvoor men zwijgt en dat men slechts knielend kan beluisteren"
De toevallige ontmoeting van de hoofdpersoon en Cecilia zal hun beider leven veranderen.
De eerste liefde van de hoofdpersoon was een gemaakte en hebberige liefde :zonder u Roelinde is het leven de moeite niet waard zegt de hoofdpersoon De liefde van Cecilia overkomt hem, wordt hem geschonken: Timmermans schrijft: Zij heft de ogen op:zacht, eenvoudig bezien ze mij. Maar het is de morgen en het is de nacht. Het is de eeuwigheid. Voor dit is er nooit iets geweest. De zaligheid breekt open voor zijn leven .
De dood heeft haar bedreiging verloren want dan zullen wij een lied en een stilte zijn. De novelle eindigt op de kamer van de hoofdpersoon. Cecilia is gestorven en begraven. Hij schrijft naar huis dat hij heel de winter hier zal blijven.
Er is nu geen sprake meer van de Kruisenlieveheer, in deze novelle geen spoor meer van Christus-vroomheid. Het gaat in deze novelle om Het Lied van God: God is aan het werk in het heelal, in de natuur en in de mensenziel. Het zien bij Timmermans is nu een zien van het onzienlijke.
De dingen en de mensen laten sporen zien van een diepere, hogere, mysterieuze werkelijkheid en wij beluisteren het in elkanders ogenDe Voorzienigheid, en het mystieke luisteren naar Het Lied van God, en zelf een klank in dat lied te zijn. Dat is wat Timmermans in deze prachtige novelle wil aanstippen. Later, in de dichtbundel Adagio zal dit nog duidelijker worden.
Rond 1942 gaat de gezondheid van Timmermans hard achteruit. Een sluimerende hartkwaal gaat hem geleidelijk aan meer parten spelen. Het is rond deze tijd dat Timmermans zich voor gaat bereiden op wat zijn laatste grote roman zal worden: Adriaan Brouwer. Zelf een verdienstelijk schilder, was Timmermans geïnteresseerd in de oude meesters. Het moet zo zijn dat Timmermans veel van zichzelf in Brouwer heeft herkend, erdoor werd aangesproken. Hoewel Brouwer ogenschijnlijk heel ver van Timmermans afstond.
Adriaan Brouwer behoorde tot de groten van de Antwerpse schilderschool, Rembrandt en Rubens bezaten werk van hem. Brouwer werd geboren in 1605. Hij begaf zich zijn hele leven in kringen van toneelspelers en kunstenaars, een vaste woonplaats had hij niet. Hij werd de minnaar van een getrouwde vrouw. Hij ging zich vaak te buiten aan drank en verdovende middelen (toeback met hennep vermengt, Belladonna genaamd)
Hij stierf in 1638 tijdens een pestepidemie in een armengasthuis. Hij was totaal afgeleefd,verslaafd aan drank en verdovende middelen.
Brouwer vertelt in deze levensroman zijn leven terwijl hij op zijn sterfbed ligt. Het boek begint dan zo; Nu lig ik hier in het gasthuis, neergeslagen op het strooi van den arme. Adieu leven en kunst. Liever jong en vol vlam de put in ,dan verslenst als een oude dendereer aan zijn doodskist te zitten denken. Met een beetje moeite had ik kunnen leven als een grote mijnheer met kanten kraag, en roem en fortuin binnenrijven .Een deftig speculatie-ventenleven. Ik doe niet mee. Ik ben van anderen deeg gebakken. Er zat een onrust in mij naar vrijheid en opstand; een drift naar hevige dingen, naar geweldig plezier, en een diep heimwee naar ik weet niet wat. En dan, bij God! Door heel mijn wezen een hartstocht om te schilderen, om eeuwig en altijd te schilderen.
Aan het eind van het boek laat Timmermans Brouwer dan zeggen : En nu wacht ik naar het toevallen van mijn ogen. Ik ben misschien geweest wat ik moest zijn? We kunnen er misschien niets aan doen? Of ge heilig zijt, kunstenaar of ketellapper? Ik ben mislukt als mens. Mijn kunst niet. Ik ben dan toch iets komen doen
Kom, laat het nu stil worden. Wij kletsen teveel over die dingen .Ik heb maar een wens, zo zachtjes kunnen uitdoven, met de hand van Isabelle in mijn hand.
Stilte heeft in deze roman niets van haar betovering verloren, en ook het geloof in de Voorzienigheid : Gods wegen! Wat heb ik daar dikwijls aan gedacht en over gepeikerd Veel werk maakt Brouwer van zijn geloof niet, maar tussen zijn talloze avonturen in klinkt de ernstige ondertoon van en kort gebed.Het leven is vuil en lelijk ,ik ook, maar tussen de plooien zit er iets goddelijks en t is dat wat wij er met onze verf willen uithalen en laten zien
Het levensverhaal van Brouwer heeft Timmermans met hart en ziel en alle passie geschreven. We kunnen ons afvragen of dit nude echte Brouwer is die hij beschrijft. Het is waarschijnlijk wel de echte Timmermans, nergens liet hij zo diep in zijn geestesleven peilen. Veel van zijn ideeën komen in het boek terug. Timmermans dochter Lia zal hier later over schrijven: Dit is het boek waarin men vele gedachten van vader terugvindt.
Er zijn vele dingen in, die vader in den mond van Brouwer legt, omdat hij veronderstelde dat Brouwer er zo over dacht... (Mijn Vader)
Door Brouwer zijn levensbiecht te laten spreken op zijn sterfbed kon hij de inhoud van de roman verrijken met levenswijsheid die hij zelf had verworven. Ook Timmermans voelde door zijn hartziekte de krachten tanen.
In Adriaan Brouwer is het Gods Voorzienigheid die het altijd zo in elkaar steekt, dat het bobijntje zo afloopt dat de twee uiteinden van den draad in Zijne handen terechtkomen. Gods wegen zijn onnaspeurbaar.
Timmermans lijkt hierbij in de roman uitgegaan te zijn van de stelling dat onze gebreken een deel zijn van onze kracht. Elk mens heeft zijn vogel, en heeft een steen in zijn hart liggen. Naar die zotte vogel luistert men, en men doet van alles om het gewicht van de steen niet te voelen. Onze gebreken zijn een deel van onze kracht.
En weer stelt Timmermans de steeds terugkerende vraag, voor hoever de mens wil heeft of voorbestemd is om een bepaald lot te ondergaan. Dat de mens niet alles aan de Goddelijke Voorzienigheid moet overlaten maar ook zelf zijn best moet doen. Uiteindelijk lijkt Timmermans tot de conclusie te komen dat Gods wegen inderdaad onnaspeurbaar zijn, maar, zo laat hij Brouwer zeggen::Een ding kan God mij niet verwijten, dat ik hem teveel aan zijn mouw getrokken heb voor tandpijn, geld en andere nutteloze dingen. Ik heb hem laten doen Ik ben mislukt als mens. Mijn kunst niet. Ik ben dan toch iets komen doen.
Wat overblijft is stilte, luisteren in stilte Kom, laat het nu stil worden
Brouwer zegt: Zoo tegen den dood aan begint het stil te worden.En die stilte komt, ik voel ze als drup voor drup immer voller in mijn geest opstijgen ..
Hoewel we veel van Timmermans proza lyrisch proza kunnen noemen, had hij zich behoudens in zijn jonge jaren nooit serieus met het schrijven van gedichten bezig gehouden. Zo rond 1945 gaat Timmermans gezondheid verder achteruit, zijn hart verzwakt zienderogen. In deze laatste moeilijke jaren schrijft hij zijn gedichtenbundel Adagio Adagio is de ultieme uiting van Timmermans innerlijke zieleleven, de verwoording van zijn persoonlijke gemoedsstemming en van zijn beproefd Godsgeloof. Naast natuurmystiek staan het eeuwigheidsverlangen en de godsrelatie in Adagio centraal..
De Adagio spiritualiteit heeft een uitgesproken kosmisch accent.
In deze gedichten heeft Timmermans zichzelf open en in alle vrijheid uitgesproken:Ik heb gevoeld dat een gedicht een belijdenis is uit het diepste en t Gaat tussen God en mij, schrijft hij aan zijn vrienden..
Dochter Clara vertelde later: Adagio heeft vader voor zichzelf geschreven. Al biddend en op zijn ziekbed.
Hij las ons van tijd tot tijd wel eens een vers voor, maar niet om ons iets mee te delen. We voelden dat aan, hij betrok ons er niet in. De afstand tussen hem en ons was al te ver en te groot geworden. Onze jeugd, gezondheid en onervarenheid vormden een kloof, die vaders werk niet kon overbruggen. Het waren indrukken en conclusies van een heel leven en vruchten van strijd, lijden en ervaring. Hij wist dat we niet konden begrijpen, we moesten alles nog beleven.
Volgens Albert Westerlinck heeft Timmermans zijn Adagio gedichten geschreven in het versterkte bewustzijn van de ijdelheid en de vergankelijkheid van het menselijke bestaan : Ik ben een steenen pijp,die ieder uur kan breken en elken dag voor U een nieuwe zeepbel blaast (Adagio no.8)
De herfst en de avonduren nodigen uit tot stilte en bezinning. Reeds in zijn vroege werken vinden wij de natuurbeelden van herfst en avond, die oproepen tot ingetogenheid en weemoed om de vergankelijkheid.
In de Adagio gedichten wordt deze weemoed een bron van dieper geestelijk leven en zelfkennis. Het heimwee naar een oneindig geluk heeft hem altijd voortgejaagd. Nu dringt het besef door dat God steeds riep:Ik ken uw heimwee!. De vertwijfeling gaat nu wijken voor vertrouwen.
Timmermans schrijft :
Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt
en zegen ook zijn vruchten
Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten.
Ik ben bereid
Nu komt Timmermans in een volgende fase, de fase van de stilte. De stilte die hem toch altijd had geinspireerd, en waarvan hij had gehouden en naar verlangd. De stilte die voor hem zo moeilijk bereikbaar scheen, boordevol zittend met gedachten en gevoelens. Maar reeds in Pallieter en Het Kindeke Jezus in Vlaanderen is stilte al een bron van ingetogenheid en religieuze beleving. In Adagio heeft hij er een heel gedicht aan gewijd :
Ik hou van de nevel bij de val der blaadren;
het stemt tot weemoed om ik weet niet wat.
Verlangen en betreuren glimmen mat,
Het hart zwijgt loom in t struikgewas der aadren.
Dit is de stilte ,die t geluk laat naadren.
Het ver geluk, dat iets van God bevat,
Maar telkens als een zeepbel openspat
Bij al t gedruisch, dat wij in ons vergaren..
Nu t stil is, wordt mijn ziel de zeekinkhoren
Waarin ik god die door de heemlen bruist,
Beluister, en zijn hoog bestaan kan horen.
O broos geluk, dat in mijn ziele suist,
En uit wat stilte en weemoed wordt geboren,
Maar door dit hart straks weer zo snel verhuist
Gods stilte,waarin we worden opgenomen, het land aan de overzij, de grens van de menselijke existentie; Timmermans heeft er zijn hele leven maar vooral in de Adagio periode naar gezocht.
In zijn gedichten heeft hij zijn innigste gevoelens verklankt. In de stilte, in de diepte, in de eenzaamheid van de eigen ziel is God als grond van mijnen grond uiteindelijk te vinden.
k Zocht U achter dhemelrondten,
In der sterren harmonij,
In profeten,in t doorgronden
En in t zoeken
Wat de boeken
En de wijzen ons verkonden.
k Zocht U altijd buiten mij,
tot het leven mij verwondde,
en ik U o zaalge stonde,
in mijzelven heb gevonden.
God is in iederen mens, wij zelf moeten hem daar gaan zoeken. Hij wacht ,is dat nog niet genoeg?-Wij moeten eerst de muur afbreken om Hem er uit te halen-God roept in ons, maar wij gaan altijd naar buiten luisteren
En het laatste dat hij opschreef : Ga zelf opzij staan en God treedt binnen.
Langzaam ontwaarde hij voor zichzelf de kern van het bestaande. De zichtbare wereld is als het ware slechts uitvloeisel en omhulsel van het goddelijk Zijn. Vandaar zingen bloed en dingen een lied van heimwee naar hun kern, hun oorsprong en eindpunt. Het vergankelijke snakt naar het onvergankelijke, het onvolkomene naar het volmaakte, het schepsel naar zijn Schepper, het broze omhulsel verwijst naar de kern, het lied van al wat leeft is een kinkhoren waarin ruist de stilte van God.
Tenslotte fluistert Timmermans dan het gedicht waarin hij, denk ik, alles zegt wat hij te zeggen heeft. Het is zijn afscheid van het leven. Hij had het land aan de overzij herkend:
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.