Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    30-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herinneringen aan vader - Clara Timmermans

    Herinneringen aan mijn vader

     

    Door Clara Timmermans – uit “De Autotoerist” 8/06/1972.

     

         Het enige gebed dat vader ons, kinderen, leerde, was deze simpele smeekbede : « God, Lieveheer, bewaar ons allen van alle kwaad en laat ons nog lang en gelukkig samen leven ». En wij hebben het geluk samen gevonden, en dag aan dag met vader gesmaakt.

    We dreven rustig van de prille lente naar de vrolijke kersentijd. We bewonderden de luie, hete zomerkempen ; droomden door nevelige herfsttijden naar de uitbundige vreugde van een witte winter. We lieten ons deinen op de halmen van de jaren. Er was geen haast, geen onrust, geen jacht, geen streven naar verdere einders.

    Het leven was goed en klaar en gelukkig bij vader.


                   
     

    Wanneer ik later vaders dood voor ogen zag - ontwijkend gelovend dat dit toch niet kon - meende ik dat hij op een tijdloze warme voorjaarsdag zomaar zijn ogen zou sluiten en heengaan, terwijl hij in de tuin gezeten de porseleinbloempjes bewonderde. De pioenen zouden eerst nog openbloeien om hem plezier te doen. De zoete geur van de violieren zou zijn hoofd omringen als een aureool; en de merel, die altijd op de schouw van het huis zat, zou zijn lied fluiten.

    Zelf heeft vader gewenst langzaam uit te doven, omringd van ons en zijn vrienden. Hij wilde zo graag dat Händels Largo uit Xerxes op de oude grammofoon hem plechtig en statig zou uitgeleiden.

    Het was zo héél anders... Het was in het putteke van de winter, en in een tijd dat er in onze harten twijfel bestond of er nog wel een lente, een echte vrede zou komen. Er bloeide geen enkele bloem, er stonden slechts vriesvarens op de ruiten. Een strenge, angstige koude hing al weken over het land. De tuin, de kleine spiegel van het leven voor vader in zijn ziekenkamer, was al die dagen erg stil. Al wat leefde kroop weg om wat warmte te bewaren. De mussen zetten hun pluimpjes recht en bleven onder de beschutting van het klimopgordijn. De kippen bleven op hun nest. Soms trippelde de kraai even over de hardbevroren sneeuw, maar liet zijn sporen niet na; alles was ijs. Het Engels haantje — te fier om niet bewonderd te worden — stapte op de noen even in de tuin om er graantjes te pikken. En vader maakte er een vlugge, rake schets van. Het werd zijn laatste tekening...

     

         Die nacht waren mijn zusje en ik bij vader. Hij sliep. Er waren geen vrienden. Oscar en Jeanne van Rompay, de trouwe bezoekers, gingen naar huis. Er was geen muziek, enkel een paar zuchten en dan een stilte. De hoorbare stilte van de nacht met zijn miljoenen sterren.

    Een ontroerender lied om een dode kan niet gezongen worden.

    Opeens was het huis vol. Met de helpende buurman die vaders schoon hoofd recht in de kussens lei en vrouwen die moeder troostten en nichten die koffie zetten en tee schonken die we niet dronken, en fotografen en nieuwsgierigen.

    Toen beseften we eerst dat vader dood was.



     

         Al onze kinderlijke liefde, onze dank om een gelukkige jeugd wilden we hem te laat tonen door een eerbiedige kus op de slapen. Maar het was vader niet die onze lippen raakten, het was een marmeren beeld op een praalgraf; een beeldhouwwerk dat zijn ziel had geborgen. We weenden dan ook niet, want we wisten zijn ziel groots uitwaaieren boven de donkere hemelen, het heelal. God tegemoet, zoals hij het gedicht had.

    Daarom vonden we geen troost bij het graf onder de heideluchten.

    Ik toch niet.

    Ik wilde vaders geest dwingen bij ons te blijven door gewetensvol zijn gewoonten en dagelijkse doening en volkse gebruiken die hij ons leerde na te bootsen. Maar het klonk vals, zoals de mekanische nachtegaal uit het sprookje die nooit de gevoelige klanken kon brengen van de echte zanger. En zo stortte ook die hoop in mekaar. Een donkere gang werd het tot er klaarte kwam en ik inzag dat het leven zelf hem terugschonk.

     

    Wanneer ik nu met de goede broer Gommaar op de Netedijken wandel en luister naar zijn filozofische gesprekken, is vader bij ons. Ik herken zijn gulle glimlach in de gelukkige schilderijtjes van mijn jongere zus.

     

    Ik ruil de strobloemen die altijd op vaders werkkamer stonden, als mijn zuster herinneringen oproept uit onze kinderjaren. Betere schakel als moeder « zijn geliefd Marieke toch » is niet te vinden. Onze kinderen dragen zijn namen. Sommigen hebben zijn blik, anderen zijn gevoeligheid.

    Ik weet hem als de vlierbessen rijpen; de duiven hoog vliegen in een klad zon; wanneer ik in het kabbelende water droom, bij het strelen van de hond, het plukken van kantarellen, bij het beluisteren van muziek en het voordragen van een gedicht Het is de liefde tot het leven zelf, het leven, de adem van God, waarin ik vader terugvond.

    Wat we in vader liefhadden was tenslotte God, de Goede Geest.

     

     

    *******

    30-04-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Clara Timmermans - Haiku's

    Dochter Felix Timmermans


    Pionier in het haiku-genre.




     

    Letterlijk jong en oud zijn betrokken in een project rond de haiku's van Clara Timmermans. De tweede dochter van schrijver Felix Timmermans is een pionier van het genre.

    De nu negentigjarige Clara, dochter van de Lierse schrijver Felix Timmermans, heeft heel wat haiku's geschreven. Sommige daarvan behoren volgens kenners tot het beste wat het genre in Vlaanderen te bieden heeft.


              In de late herfst
              Haast geen bladeren te zien
              Maar wel de hemel

              Ik zit in mijn tuin
              En geniet van bloem en plant
              Mijn eksteroog steekt

    Vanaf 2 mei stellen de leerlingen van de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten in woonzorgcentrum Sint-Jozef een aantal werken tentoon die geïnspireerd zijn op de haiku's van Clara Timmermans.

    De tentoonstelling loopt van donderdag 3 mei tot en met 30 september.

    Het woonzorgcentrum Sint-Jozef is gelegen aan de Koningin Astridlaan 4 en is alle dagen toegankelijk van 14 tot 17.30 uur.

    Jong en ouder

    Lieve Pichal, leerling van de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans, brengt op woensdag 23 mei een muzikale voordracht over jong zijn en ouder worden. Ook daarin spelen de haiku's van Clara Timmermans een grote rol. De voorstelling vindt plaats in de cafetaria van het woonzorgcentrum en begint om 14.30 uur.






    ********

    29-04-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    28-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schoon Lier - Felix Timmermans

    LIER,   SCHOON   LIER,

    GIJ STAD MIJNER DROMEN.

     

    Door Felix Timmermans

     

         Komt laat ons, vooraleer verder te vertellen, even op adem komen en een wandelingske maken in ons stadje.

    Ziet, ik houd van mijn geboortestad. Is het omdat mijn bestaan hier zijn rustig verloop kende? Is het om de oude trap- en krulgeveltjes of om de gulle gemoedelijkheid van die er wonen?

    Ik weet het zelf niet, misschien is het eenvoudig omdat ik hier geboren ben. In elk geval, als ik twee dagen uit Lier ben, komt er een geweldig heimwee over mij en ik moet terug om rust en vrede te vinden.

    Is het u niet opgevallen hoe rood en wit ons stadje daar ligt in zijn water en zijn groen?

    Hoe rustig het in zijn wallen zit op de scheiding van Brabant en Kempenland, fris en kleurig in de zon als een mandeken met mooi Brabants fruit waarvan de kerk de meloen is?

     

         Zefs het licht heeft hier een bijzondere tint. Er is een glans van water in, en het is daardoor sijpelend, mals als zilverdraad in oude tapijten.

    Komt, ik za u voorgaan, want in dit warnet van straatjes en steegjes loopt ge alvast verloren. Die straatjes, dat is echt iets typisch. Ze zijn niet aangelegd maar gegroeid naar de pleinen, naar de kerken, naar de stadspoorten, langs de kronkelingen der vlietjes. Ziet hoe proper zij zijn, alsof het morgen altijd Zondag gaat worden. Ze zijn belegd met gelige, bleke en bollige kasseitjes, waar soms op malse wijze gras tussen groeit. Ze liggen er profijtelijk als eieren. Het is een genoegen daar over te wandelen, bijzonder met klonen aan. Dat klinkt en kleppert lijk castagnetten in een Spaanse hand. De kasseikens zingen. Een kruiwagen hoort men in de stilte aankomen, achter een hoek. De mensen denken dat het de trommel van een harmonie is en men komt al aan de deur, men luistert... Neen, 't is maar een kruiwagen!

         Op de Grote Markt liggen de kasseikens in een enorme spiraal, die naar 't midden draaiend daar eindigt met een ronde blauwe steen. Daar heeft voor 't laatst het schavot gewerkt, doende vallen de koppen van de moordenaars van :

     

    Er is gebeurd bij de Pastoor van Nijlen

    Een wrede moord, een grote schelmerij...

     

    De meeste straatjes zijn scheef en krom, maar dit is een rechte straat. Vooruit dan maar, maar past op, want ginds botst gij op een witte krulgevel. Ziet hoe de straat versmalt en verbaasd komt gij terecht in 't portaal van de kerk. De enkele straten die echt recht zijn, doen het omdat ze niets tegenkwamen en ze vervelen er zich om.

         Maar van water zijn ze niet bang. Vlug de rug een beetje opgetrokken en er is een ronde brug; dan wip! en ze zijn er over. De straten wandelen en wij wandelen mee. Ze gaan eens zien naar wat er te zien is, draaien rond de kerken, flaneren langs een stadsbinnenveld, winkelhaken en buigen grillig, wisselvallig, verbreden, versmallen, bloeien open tot een pleintje, peinzen nevens een water, lopen dood op muren en tuinen, keren weerom, hebben plan noch opzet, echt gelijk de Lierenaar zelf en juist gelijk de Nete met haar water doet, hartelijk lijk de natuur.

         En hier hebben wij de oude Sint-Gummarus-toren in zijn leverworstkleur, dragend een gezellige peperbusmuts waarboven een koperen haan draait en een kruis peinst. Er zit iets vaderlijks in hem, een heerser zonder trots, die uitnodigt. Met zijn achtkantige kap, als een helm, waarop koperen toppekens blinken, zijn ronde zoldergaten als ogen, zijn horizontaal beplankte galmgaten, die als koorden op de borst van een lansier zijn, heeft hij het voorkomen van een gemoedelijke tamboer-majoor, die alle zeven minuten zijn klokken eens opschudt en op zijn zeven gemakken een liedeken uitgiet over de fameus-rode daken, om de Brabantse lust er in te houden, en om de stilte onder hem niet te laten verstenen.           

         Zingen is zijn stiel. Hij zingt heelder dagen en heelder nachten en doet aan alles mee.

    Hij zingt puur uit gewoonte. Hij is de grote muziekdoos en met de kermis steekt hij leutig een vaantje op zijn hoed. Hij is een goede, trouwe kerel. Er zit lach in hem. Hij doet aan geen filosofie. Hij draagt zijn kruis op zijn hoofd en wat God doet is wel gedaan en hij zingt.

    Hij zingt de eeuwen door, spijt nacht, regen, sneeuw, donder, bliksem en wind.

    Jammer dat vandaag de processie niet uitgaat. Dan hebt ge Lier op zijn mooist. Dan kraakt dit feest los in volle zwier. Dan vloeien de schatten naar buiten, lijk rozen opengaan na een zoele lentenacht. Dan is 't een wemelende luister van vlaggen en banieren, van kazuifels, koorkappen en gedreven draag-lantarens; de altaren staan open, kaarsen branden, al de vaatlampen hangen hun glansen uit, de zilveren relikwiekast blinkt als de maan, het orgel speelt met al zijn fluitjes en bombardons, de priesters zingen, de heiligenbeelden drijven boven de koppen der mensen, de kerkramen vonkelen en in de toren juichen alle klokken.



    ( foto : Béatrice du Vinage ) 


        
    En 't feestende, weelderige, vrome Brabant brengt God naar buiten. Dan is de kerk op haar hevigst. Ze davert van luister, als iemand die eindelijk op de top van een berg geklommen is en zijn gejubel naar de dalen zingt.

    Komt, steken wij nu over naar het oude stadsgedeelte. Want zonder fier te zijn, als was het gewoon en alledaags als een boterham, bewaart zij nog een heel schone ruiker van oude gebouwen en brokken en overschotten er van, die naar spannende vertelsels rieken.

    Ginds oude magazijnen op de werven, broeltorens waarin men nu een kloeke pint kan drinken, een kapel in toneelliefhebberstheater gestoken, stille kloosters in trompettende kazernen veranderd. Slanke torentjes van oude herenerven steken hun windvaantjes boven notebomen. Lage afspanningen met grote gelagzalen, veel vensters en linden langsheen de gevel, wachten ledig buiten de stadspoorten naar volle diligenties die niet meer komen.

         Er zijn buildragershuizekens, godshuizekens, schippershuizen, een handbooghof, gildenhuizen, een Gothische vleeshalle. En al die dingen waar iets van 't gemeenschapsleven indrong, hebben zich op hun zondags versierd. 't Een met uitgesneden deurstijlen, 't andere met een dakruitertje, met ijzeren balkon, ijzeren deurwaaier, met plezierige houten dakschoren, met ijzeren krollen op de schouw en overal grote, stelenswaardige koperen sloten op de deuren.

     

    Hier hebt ge de oude brouwershuizen : « In den Hazewind » - « In den Eenhoorn », waar vroeger de burgerlijke aristocratie woonde en waar ik Anne-Marie in gedroomd heb.

    Ziet ge dit uithangbord : « In 't beloofde Land »? Het inspireerde mij tot het schilderen van het gekende kleurige tafereeltje waarop twee mollige, kortgestuikte boertjes in een atmosfeer van overvloed, vette, zondoorgloeide druiventrossen dragen.

    En hier benaderen wij het heiligdom van Lier, het oude Begijnhof. De geur van 't geloof waait u tegen uit witte kappen, uit rode daken en oude muren, rustig en stil als een gedurige Zondag. Het Begijnhof is d'amandelboon van Lier. En om de smaak en de reuk goed te bewaren, ligt het wat bezijds onder de frisse gordijn der Begijnenvest, tegen de Nete, vlak in de waai der velden, maar omsloten en bewaakt met klimop-bewassen muren en zwaar gegrendelde poorten. Daarachter, onder het feestelijk torentje, in de oude huisjes, bloeit de blanke bloesem der vrome begijnenzielen.

         Moe van zoveel eeuwen te staan, hangen de muurkens voorover en als de kreunende poortjes opengaan, laten ze frisse hofkens zien. De stappen klinken in de smalle straatjes, verbaasd over hun eigen lawaai, en een begijntje dat achter een venster zit te borduren, weet niet of ze u moet goeiendag knikken. Ze zijn gewoon van slechts O. L. Heer en de stilte te groeten... Paasrode daken lachen in de lucht en er zijn er daarbij die helemaal groen befluweeld zijn van zacht mos... Oude druivelaars kaderen hun wijnzegen rond de vensters, klimop warmt zich rond de scheefgewassen schouwpijpen waarop de merels zo gaarne komen fluiten. En altijd die mussen, die ongenadig de ene eentonige snaar van de stilte betokkelen, tjip, tjiptjip...

    Ze dansen over de straat, wippen in de dakgoten, gaan drinken in de marmeren straatpompbakken.... Daar woont de nachtegaal, die 's nachts zijn koninklijke perelkransen over de begijnhofstilte dretst. En hoog boven die tevreden nederigheid jubelt de kerk hoog en groot, in volle Brabantse krullenweelde, als een galante markiezin.

    Elke begijn staat voor heur eigen potteken; zij kunnen zelf naar de markt en kruidenier hun erwtjes en Engelse vijgen halen. Zij hebben hun klein huishouden en hun nederige meubelen, hun hofken en hun koperen kandelaars te verzorgen en de grote tik-takhorlogie op te win-den...

         Hiernaast het enge « Hemdsmouwken »; 't is het huizeke waar zuster Symforosa woonde. Die kleine tuin werd in mijn verbeelding omgevormd tot een lustoord met bloemen en zilverwuivende fonteintjes, uitgevend op het hofje van Marinus, de goede tuinier.

    Tal van kunstenaars en schilders komen hier graag dromen op deze mijmerende plekjes. Geen schilderstentoonstelling of de begijntjes staan er gekonterfeit en de stille binnenhoven, de smalle steegjes en de rustige kapellekens prijken overal waar men van mooie doeken houdt.

    En hier nu is mijn eigen werkkamertje. Het is mijn schildersatelier en mijn schrijfkamer tegelijk. Let niet op die mooie wanorde van boeken, schetsen, verfpotjes, tekeningen en wat weet ik. Die grote schilderij aan de wand is niet van mij. Ze is van Saverijs. Ik houd van dat stuk. Ik ben ook schilder, maar buiten enige dingen kan ik mijn eigen werk niet verdragen.

    Ik heb ook een broer die schilderde, en ik heb dikwijls bijna een rammeling gekregen omdat ik zijn doeken niet goed vond.



        
    Waarom? Dat is moeilijk om zeggen. De musea hangen vol goede schilderijen, maar wij laten ze hangen en laten ons aanzuigen door slechts enkele werken, waar onze ziel voor openvouwt en zich volslurpt aan schoonheid en geestelijke weelde.

    Ik houd van Saverijs. Er is geen filosofenbaksel onder zijn verf. Hij heeft de dingen schoon gevonden, de lucht, de Leie, de verte, die makrelen en die suizende zee. Hij is dronken van kleuren geworden en hij moet dit uiten in een lied van tonen en tinten. Hij jubelt het uit, mannelijk, kloek, fors, maar immer edel en nooit grof en wij vinden het leven schoner dan anders...

         Maar komt, laat ons hier buiten de muren even in het gras neerzitten aan de lauwe Nete, de Jordaan en polsslag van het vette Pallieterland. Ziet gij die vele canada's staan in de wijde, effene beemden waar Gods heerlijkheid over uitgeschud ligt, met daarboven de diepe hemel met varende wolken en vechtende zonne?

    Mooie bezeilde schuiten komen statig voorbijgedreven. Hier nam Pallieter zijn morgenbad. Hier wandelen de vrome zindelijke begijntjes en hier waste Ons-Lieve-Vrouwke de doeken voor haar goddelijk Kind. Ziet gij hoe de stad als een juweel geknoopt ligt in de drie zilveren kronkels van de Nete ?...

    Niet alleen de hoekjes zijn hier typisch, maar ook de mensen. Men vindt er filosofen van alle slag. Herbergbazen, pintenpakkende rentenierkens, kerels van markt- en straatbedrijf, madam van de kruidenierswinkel zowel als Jefke Paljas en Polien de Zucht.

         Daar hebt ge Gommeerke, lid van het deftig gezelschap of beter, van de notabele vereniging der pijpensmoorders, waarvan Mijnheer Pontejour voorzitter is.

    Gommeerke uit d' Apostelstraat is gekend als de beste om-ter-langste-smoorder van de stad.

    Twee uren en half aan vijf gram toebak zonder dat zijn pijp uitging. Hij is het strafste lid van de smoordersmaatschappij : « Hoe langer hoe liever » met als kenspreuk : «Stillekens aan ». Het lokaal is hier, in 't Lievevrouwke, dat oud stamineeke juist achter het stadhuis. Ze hebben er goede faro.

         Desecretaris van de stad, Mijnheer Pontejour, die lange deftige meneer die juist zijn kop buitensteekt uit het raam, is de voorzitter van « Hoe langer hoe liever ». En nog veel andere deftige burgers zijn lid, o. a. de apotheker, en Majelleke, een gepensionneerd kapiteintje met twee scherpe punten aan zijn moustache. Een schoon maatschappijtje. Mijnheer Pontejour heeft het reglement geschreven, met gouden inkt. 47 artikelen! Het hangt in 't Lievevrouwke boven de schouw, te hoog om het te kunnen lezen. Maar Mijnheer Pontejour kent het van buiten. Een geleerd mens! « Weet gij wat ons artikel acht zegt? » kan hij soms vragen, of artikel negen of een ander. Elkendeen zwijgt dan en luistert naar het verstand van hun voorzitter en dan zegt hij met zijn ogen in zijn bier : « Artikel acht zegt : Het is den leden verplicht te smoren uit lange stenen pijpen waarvan den steel een weinig gebogen zal zijn, met zwarte poliering des mondstuks. De stelen zullen van dezelfde lengte zijn en de koppen even groot; het gaatje mag niet verstopt zijn. »

    Dat weten ze ook, zo van binnen, maar kennen het niet van buiten.

         Alle jaren met Verloren Maandag is 't souper met konijn en dan smoren ze uit pijpen met gouden papieren rozen rond. Alle weken is 't vergadering en oefening. Ze mogen ook alle dagen komen en ze komen.

    Iedere dag zitten ze daar met acht of tien, al naargelang het weer of het werk, aan de ronde tafel aandachtig te smoren, met de toebakspot en 't apothekersweegschaaltje in 't midden, zonder veel te vertellen en met weinig te drinken...

         Ziezo, wij zijn weer terug. Maar vooraleer de levensdraad verder aaneen te rijgen, wil ik u mijn naïeve groet aan mijn geboortestad herhalen.

     

    Begrijpen zult ge nu beter :

     

     

    « Gegroet, Lier van de zoete Sint Gummarus en de andere heiligen die er leefden, Lier der goede Lierse vlaaikens, der ronde bruggen, en der klaar weerspiegelende waterkens. Gegroet het gelovige Lier der gebeden, Lievevrouwen, beewegen en processies; Lier der klappeien; Lier der siroopstekken, der speculatieventen; Lier van Bruegel, van Teniers; Lier van het smakelijk bier, en van 't plezier en goede sier op een plezante manier. Lier der begijnen, der ommegangen, der worsten en der verkenskoppen en ook der schapekoppen. Lier van de schone blijde toren; Lier van de radijskens met plattekees en der kermissen. Lier der luidende klokken, zingende torens en der eeuwige beiaard; Lier der vermaarde smoorders, vogelpikmannen, vissers en moedige kegelaars. Lier der vetten en der toneelspelers en der soupers, der maatschappijen en der Ceciliazangers en der kinderspelen. Gegroet, Lier der kasseikens, der vesten, der heide, der duivenmelkers,

    der vasters, der kwezels. Gegroet, Lier der oude gevels, kerkskens, kloosters en borduressen, der koekebakken en der schone kant, der oude liedekens, der houtsnijplaten en rijmdichten en nieuwjaarsbrieven, der drie koningen die om ter slechtst zingen.

    Gegroet, Lier van Rubens, Tony en David en menig ander poëet en artist, zo van de besten als die in nesten.

    Gegroet, Vlaams Lier, de Vlaamste stad van Vlaanderen. Gegroet! »

     

     

    ******

    28-04-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lier 800
                    

                   

    27-04-2012 om 21:38 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans vertelt over Lierke Plezierke - Rob De Graeve

    Hoe Felix Timmermans smakelijk vertelt van

    de stad van zijn hart : Lierke Plezierke.

     

    Een bijdrage, in de Letterkundige Jeugdbibliotheek, van Rob De Graeve, een tijdsgenoot van Timmermans.

     

         Om te werken heb ik rust noodig, zegt Felix Timmermans...

    En dàt is al een eerste reden waarom de schrijver zoo innig veel houdt van zijn stille stad. Denken en overwegen, een nieuwe vondst voor een nieuw boek warm en vol koestering in het hart dragen, en in de verbeelding laten groeien tot nieuwe gestalten, dat gaat niet in den daver van het jachtige leven.

         En dan, wanneer alles rijp is en duidelijk genoeg om het neer te pennen in passende verwoording, dan nog is er stilte noodig rondom u, een stilte waarin alleen de huisklok haar regelmatigen vredigen tiktak hooren laat. Zooals de landman te midden van Gods natuur zich vroom en sterk voelt, en hij de zuivere lucht hem onmisbaar weet, zoo ook heeft de schrijver zijn atmosfeer noodig, een atmosfeer van kalmte en ongestoorden inkeer in de diepste van eigen zieleleven.

    Daarom reeds is Timmermans zoo gelukkig in zijn stadje aan de Nethe. Lier, een oude stad met haar trap- en krulgeveltjes, haar roode daken, haar bruine muren, haar oude poorten, en haar kerken, en dan alle vijf minuten het klokkenspel van den beiaard. Lier, gedoken in de groene vesten, op de scheiding van de zandige Kempen en het malsche Brabant, met zijn schoon stadhuis en zijn schoonen toren, en vooral met zijn innige Lieve-Vrouwe-beeldekens en zijn rustige Begijnhoven.

    Lier, schoon en zonnig als een schilderij vol vrede en vriendschap.

    Maar Lier is ook de stad van de brave, gulle menschen die Gods zon graag in 't water zien schijnen en mekaar begroeten met den hartelijken, opgewekten goeden-dag. Lier is de stad die door en door volksch is gebleven, de stad der gezellige stamineebazen en der taterende vrouwkens, der kaartspelers en duivenmelkers, vogelpikschieters en visschers, der kantwerksters voor de deur en leursters langs den weg.

    En in die bonte wemeling van lieve menschen weet Timmermans zijn vele vrienden met wien hij kouten kan over schoonheid en kunst, met wien hij fuif partijtjes en snakerijen beleven zal, of oogenblikken van ernst en diepere gedachte !

         Lier heeft haar eigen uitzicht, haar eigen volk, en ook haar eigen geschiedenis. En 't is alles met Timmermans vergroeid, een stuk van zijn leven en een stuk van zijn roem.

    Zooals anderen schreven over Antwerpen, over Brugge, zoo zal hij schrijven over Lier, zijn Lier, over de begijntjes en de begijnhoven, over de Nethe en haar wonnige hoekjes, over den toren van de Sint-Gommaruskerk en den kling-klangelenden beiaard, over de roode baksteenen huisjes en de welgemoede luidjes die lonken achter de gordijnen of op straat komen in een stoet vol wimpels en koleuren, schetterende fanfares en gejuich van feestvierende stemmen.... Zelfs wanneer hij vertelt over gebeurtenissen in verre landen, komen er menschen in voor, die te Lier geboren zijn of er misschien... toch eens voorbij stapten....

         En Lier kent geen ellende, geen verschoppelingen. Alwie dus door de pen van Timmermans gekonterfeit staat is een man van blijheid in het leven en zon in het gemoed. Wordt er al eens in 't voorbijgaan gekrakeeld, het eindigt toch met een kus en een lach!

    Dit zit hem eigenlijk in het karakter van Timmermans. Er zijn ongetwijfeld, zooals overal, ook te Lier zwarte wolken, en huisjes van ellende, en harten in wee. Maar Timmermans, de man van het nooit-bezwijkend goed humeur ziet alles langs den besten kant. Hij gelooft, vast en onwankelbaar, dat het leven goed is en schoon. Hij gelooft dat, zoo de mensch doet zijn best, God zal doen de rest.

    Timmermans is zoowat als de toren van zijn parochie-kerk : « Hij zingt. Hij zingt heelder dagen en heelder nachten, en doet aan alles mee. Hij zingt puur uit gewoonte.

    Hij is de groote muziekdoos. En met de kermis steekt hij leutig een vlag op zijnen hoed.

    Hij is een goede, trouwe kerel. Er zit lach in.... Hij doet aan geen filosofie. Hij draagt zijn kruis op zijn hoofd, en wat God doet is welgedaan, en hij zingt. Hij zingt de eeuwen door, spijts nacht, regen, sneeuw, donder, bliksem en wind. »

    Vast en zeker, Timmermans en de Sint Gommarustoren, daar is een vergelijking te maken! Uit den toren, een feestelijke klokkenklank die nooit hapert doordat 't innerlijke slagwerk in regel is en van goed metaal. Uit Timmermans' pen, een steeds opgewekte zielezang doordat zijn geloof sterk is en het gemoed zuiver en in orde.

    Maar nu ter zake.

     

    DE PROCESSIE GAAT UIT....

     

         Dat in zoo'n stille, devotelijke stad b.v. de processie een gebeurtenis is van belang, 't is niet te verwonderen. En dat Timmermans, de liefhebber van koleuren en heiligen, van vlaggen en feestelijke optochten, zoo iets te pakken heeft, met zijn hart en zijn pen, dat ook is natuurlijk. Hij die reeds spreekt van « kerkramen die juichen » wanneer hij de zon ziet binnenglanzen door het rijke kleurwerk van kronen en mantels, kazuivels en kardinaalshoeden, landschappen en engels.

    « Den dag als de processie gereed is om uit te gaan, dan kraakt dit feest los, in vollen zwier. Dan vloeien de schatten naar buiten, lijk rozen opengaan na een zoelen lentenacht. Dan is 't een wemelende luister van vlaggen en banieren, van kazuivels, koorkappen en gedreven draag-lantarens ; de altaren staan open, kaarsen branden, al de vaatlampen hangen hun glanzen uit, de zilveren relikwie-kast blinkt als de maan, het orgel speelt met al zijn fluitjes en bombardons, de priesters zingen, de heiligenbeelden drijven boven de koppen der menschen, de kerkramen vonkelen en in den toren alle klokken juichen I

         En 't feestende, weelderige, vrome Brabant brengt God naar buiten! Dan is de kerk op haar hevigst. Ze davert van luister, als iemand die eindelijk op den top van een berg geklommen is, en zijn gejubel naar de dalen zingt... »

     

    VAN DE LIERSCHE BEGIJNHOVEN....

     

         Als Timmermans spreekt over Lier, kan hij niet zwijgen over de Liersche begijnhoven.

    Ge weet wel die vrorne huisjes waar de begijntjes in teruggetrokkenheid uit het rumoer der wereld hun godsvruchtig, ingetogen leven doorbrengen, gebogen over 't stille brei- of naaiwerk of over een of ander boek vol zaligende wijsheid. Het is er innig en stil, en wanneer de stilte een poos gebroken wordt dan is 't ofwel het klepelen van het klokske ofwel een schuchtere zang op de lippen van een begijntje.

    Timmermans, de man van jolijt en jubelend levensgenot, is in zijn diepste plooien toch een dichter van het inwendige. Zoo is dat begijnhof wel een wereld naar zijn zin.

    Hoe tegenstrijdig dit op 't eerste zicht ook blijke, hij houdt van inkeer en zieleleven. Hij is de groote liefhebber van dat stille bezig-zijn in godsvrucht en vereering. Het heeft daar-binnen iets van « appelreuk in een kast waar appelen hebben gelegen. »

         « Het Begijnhof is d'amandelboom van Lier. En om den smaak en den reuk goed te bewaren, ligt het wat bezijds onder de frissche gordijn der Begijnenvest, tegen de Nethe, vlak in den waai der velden, maar omsloten en bewaakt met klimop bewassen muren en zwaargegrendelde poorten.

    Daarachter, onder het feestelijk torentje, in de oude huizen bloeit de blanke bloesem der vrome begijnenzielen.

    Moe van zooveel eeuwen te staan, hangen de muurkens voorover, en als de kreunende poortjes opengaan, laten ze frissche hofkens zien.... De stappen klinken in de smalle straatjes, verbaasd over hun eigen lawijd, en een begijntje dat achter een venster zit te borduren, weet niet of ze u moet goedag knikken. Ze zijn gewoon van slechts O. L. Heer en de stilte te groeten.... Paaschroode daken lachen in de lucht, en er zijn er daarbij die heelemaal groen befluweeld zijn van zacht mos.... Oude druivelaars kaderen hun wijnzegen rond de vensters, klimop warmt zich rond de scheefgewassen schouwpijpen waarop de merels zoo gaarne komen fluiten.... En altijd de musschen die ongenadig de eene eentonige maar van de stilte betokkelen, tjip, tjip, tjip... tjip, tjip. Ze dansen over die straat, wippen in de dakgoten, gaan drinken in de marmeren straatpompbakken.... Daar woont ook de nachtegaal, die 's nachts zijn koninklijke perelenkransen over de begijnhofstilte drest. En hoog boven die tevredene nederigheid jubelt de kerk hoog en groot in volle Brabantsche krullenweelde als een galante markiezin....

         Eke begijn staat voor heur eigen potteken ; zij kunnen zelf naar de markt en kruidenier hun erwtjes en engelsche vijgen gaan halen. Zij hebben hun klein huishouden, en hun nederige meubelen, hun hofken en hun koperen kandelaars te verzorgen, en de groote tik-tak horlogie op te winden.... De geur van 't geloof waait uit hun witte kappen, en de vrede staat recht als een zuil uit den hemel, recht op de roode daken en de oude muren, wit en stil als een gedurige Zondag. »

     

    LIER, STAD DER GEMOEDELIJKE FILOSOFEN.

     

         En dan die vele filosofen van allerlei slag! Herbergbazen en pintjes-pakkende rentenierkens, meneer zus en meneer zoo, kerels van markt- of straatbedrijf, madam van den kruidenier of madam van den schoenmaker, Jefken Paljas en Polien de Zucht....

    Wanneer Timmermans eens goed gezeten is, en geen grooter werk hem in spanning houdt, dan teekent zijn leuke pen met lijn en woord een der vele typen die leven en beweging brengen in de stille stad, en eigen aard en eigen kleur geven aan zijn Lierke Plezierke.

    Zoo onder ander : Gommeer, lid van het deftig gezelschap — of beter — van de notabele vereeniging der pijpensmoorders, Menheer Pontejour, voorzitter, en het verdere achtbaar gezelschap....

    « Gommeer Van 't Beukeleerken uit d'Apostelstraat was gekend als de beste om ter langste smoorder van de stad. Twee uren en half aan vijf gram toebak zonder dat zijn pijp uitging! Hij was het strafste lid van de smoorders-maatschappij : « Hoe langer, hoe liever », met als kenspreuk : « Stillekens aan ». Het lokaal was 't Lievevrouwke, dat oud stamineeke juist achter het stadhuis. Z' hadden er goede faro.

    De secretaris van de stad, Menheer Pontejour, die lange, deftige mensch, was de voorzitter van « Hoe langer, hoe liever », en nog veel andere deftige burgers waren lid ; o. a. apotheker Kapoens, en Majelleke, een gepensionneerd kapiteintje, met twee scherpe punten aan zijn moustache. Een schoon maatschappij. Menheer Pontejour had het reglcment geschreven, met gouden inkt. 47 artiekelen. Het hong in 't Lievevrouwke boven de schouw, te hoog om te kunnen lezen. Maar Menheer Pontejour kende het van buiten. Een geleerde mensch.

    « Weet gij wat ons artiekel 8 zegt? » kon hij soms vragen, of artiekel negen of een ander. Elkendeen zweeg en luisterde naar het verstand van hunnen voorzitter, en dan zei hij met zijn oogen in zijn bier : « Artiekel 8 zegt : Het is den leden verplicht te smoren uit lange steenen pijpen waarvan den steel een weinig gebogen zal zijn, met zwarte poliering des mondstuks. De stelen zullen van dezelfde lengte zijn en de koppen even groot ; het gaatje mag niet verstopt zijn. »

    Dat wisten ze ook, zoo van binnen, maar kenden het niet van buiten.

         Alle jaren met Verloren Maandag was 't souper van konijn, en dan smoorden ze uit pijpen met goud-papieren rozen rond.

    Alle weken was 't vergadering en oefening. Ze mochten ook alle dagen komen, en ze kwamen.

    Iederen dag zaten zij daar met acht of tien, al naar gelang het weer of het werk, aan de ronde tafel aandachtig te smoren, met den toebakspot en 't apothekersweegschaaltje in 't midden, zonder veel te vertellen en weinig te drinken.... »

     

         Is het u nog niet opgevallen hoe Timmermans steeds een malsche, smakelijke taal gebruikt, zóó sprekend zóó duidelijk door de beelden die hij weet aan te wenden?

    Hebt ge nog niet bemerkt hoe Timmermans met een woord soms, met een wending, met een eigen vondst ons verrast en de oogen in verrukking doet open gaan? Hebt ge in de taal van Timmermans nog niet voor de plotselinge ontdekking gestaan van woorden die ge proeft op de tong, van woorden die onmiddellijk het oor doen luisteren, van woorden die ge in de hand voelt malsch als boter, zwaar als rijpe vruchten....

    Woorden en wendingen die teekenen en uitbeelden, die ineens alles zeggen, die ineens fonkelen in uw geest en uw verbeelding.

     

         't Was Lente... « Zijn vogelengefluit regende uit de boomen, en de nieuwgemaakte bloemreuken dreven met heelder kladden door den mist. » En ginder over de Nethe was de groote, tomatroode zon als een lustige verrassing uit al de witheid opengebloeid.

    De zon gaat aan 't dalen in het Westen.... « Het licht van de zakkende zon vloeide lijk goud over de wereld, 't spoelde uit de lucht, dreef over de velden, lekte van de boomen, plakte op de stammen en vergulde de witte koeien en de witte gevelen der huizekens waarvan de ruiten gensterden. »

         Een nachtegaal zendt zijn muziek door de avondlucht.... « De avond was kalm lijk fijn olie.... Daar floot weer die jonge nachtegaal. Het waren eerst lange, stille trekken, zoo fijn als een naald : dan werden het klaardere, breedere klanken met een diepe, volle waterslag erin, en ineens brak het klimmend gefluit in rollende broebelingskens uiteen. En de stilte van den nacht die tusschen elke herhaling leefde, was als een deel van het aandoenlijk fluiten dat altijd-aan maar schooner en schooner wierd. »

    Een vreedzame winteravond, vrienden zitten samen in de woonkamer.... « Zij staken een sigaar op en kropen rond de gezellige Mechelsche stoof. Zij vertelden dit en dat, maar meestal hing er een goede stilte rondom hen.... Een smoorwolk omhulde hen, en de schemer kwam fluweelig binnen gevallen. Nipkes hoorbaar titste de regen tegen de ruiten, en het venstervlak, waardoorheen men niets zien kon door den mist, wierd langzamerhand grijzer en grijzer. De koppen verdoelzelden in den donkeren, alleen de kachelpot en de sigaren bloosden in het mollegrauwe schemering. Hun schaarsche woorden werden er als mee omhangen, zacht en gedempt. »

         Om 't even welk boek van den Lierschen schrijver, overal vindt gij zulke verrassende beelden die innerlijk genot geven omdat gij alles plotseling en ineens ziet zooals het is in de schoone werkelijkheid van Timmermans' wereld.

    Woorden en zegswijzen waarvan ge onmiddellijk zegt : ja, ja, dat is van Timmermans en van niemand anders. Het malsche, sappige, ronde woord van den geboren verteller. En over al die woorden den gullen, Vlaamschen lach, en de wijsheid van den gezonden filosoof.

    Maar kom, laten wij na die korte afwijking terug keeren naar Lier, de stad van zijn hart.

    Het is inderdaad waar dat Timmermans innig vergroeid is met de ziel van zijn stad, met de ziel van zijn volk, de ziel op haar schoonst. Niet zoozeer de ellende en den strijd ziet hij, dan wel de gulheid, de frissche kinderlijkheid, den argeloozen zin voor het leven.

         Timmermans zit graag in de hemdsmouwen. Ook zoo is zijn werk : zonder ijdeltuiterij, zonder gewichtig-doenerij, zonder pezeweverij. Een klad verf en aan 't werk. Een uurtje vrij aan 't wandelen. Echt en zonder gemaaktheid. Liersche hoekjes en Liersche menschen krijgen aldus — gezien door zijn oog, gekoesterd door zijn verbeelding — telkens eigen vorm en gestalte. En in het geheel overschouwd staan de bloemen boven de doornen, de klaterende fonteinen boven de zompige putten, de paasch-roode daken boven de scheeve daken der hutten, de levenslustige mannen en vrouwen boven de azijndrinkers en de grolpotten.

    En boven de troppeling van het gansche stedeke rijst hoog in de lucht de Sint-Gommarustoren, terwijl van hooger nog de fonkelende zon moed en blijheid straalt.

    Als hij daarbij nog overpeinst de hartelijkheid der talrijke vrienden, en het wederzijdsche begrijpen der kunstbroeders 'n Antoon Thiry en 'n Reimond Kimpe, 'n Flor van Reeth en 'n Jozef Arras en die vele andere vrienden van schoonheid en adel — dan komt zijn gemoed vol, en hij zingt aan het slot van zijn boek een lofzang ter eere van Lier, zijn lieve geboortestad :

     

    « En nu Gegroet o Lier! Gegroet Lier van den zoeten Sint Gommarus, en der andere heiligen die er leefden, Lier der goede Liersche vlaaikens, der ronde bruggen, en der klaar weerspiegelende waterkens! Gegroet het geloovige Lier der gebeden, Lievevrouwen, beewegen en processie ; Lier der klappeien ; Lier der siroopstekken, der speculatieventen ; Lier van Breughel, van Teniers ; Lier van het smakelijk bier, en van 't plezier en goeden cier op een plezante manier. Lier der Begijnen, der Ommegangen, der worsten en der verkenskoppen en ook der schapenkoppen. Lier van den schoonen blijden toren, Lier van de radijskens met plattekees en der kermissen! Lier der luidende klokken, zingende torens en eeuwigen beiaard ; Lier der vermaarde smoorders, vogelpikmannen, visschers en moedige kegelaars. Lier der vetten en der tooneelspelers en der soupers, der maatschappijs en der Ceciliazangers en der kinderspelen. Gegroet Lier der kasseikens, der vesten, der heide, der duivenmelkers, der vasters, der kwezels. Gegroet Lier der oude gevels, kerkskens, kloosters en borduressen, der koekebakken en der schoone kant, der oude liedekens, der houtsnijplaten en rijmdichten, nieuwjaarsbrieven, der 3 Koningen die om ter slechtste zingen.

    Gegroet Lier van Rubens, van Cornelis De Bie, Tony en David Jan Baptist, en menig anderen poeët en artist, zoo van de besten, als die in nesten!

    Vlaamsch Lier, de Vlaamsche stad van Vlaanderen! Gegroet! »

     

    **********

    17-04-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans schrijft een nieuwe Kerstvrede - Rob De Graeve

    Hoe Felix Timmermans – terwijl de kanonnen daveren –

    het verhaal schrijft van een nieuwe Kerstmisvrede

     

    Een bijdrage, in de Letterkundige Jeugdbibliotheek, van Rob De Graeve, een tijdsgenoot van Timmermans.

     

         Een boek dat in zoo'n triomfmarsch over de wereld gmg, was meteen het onvernietigbaar bewijs van Timmermans' groot talent.

    Zijn allereerste pennevruchten had Felix Timmermans, eenige jaren geleden, gestuurd naar Hugo Veniest, die hem antwoordde « Kom ne keer af, we zullen er over klappen », en wanneer de kunstzinnige pastoor er over « klapte » was 't om te zeggen : Het leeft niet... al uw personen spreken een doode taal, een boekentaal... » En nu, enkele jaren nadien, 't was al leven en eigen kleur....

         Kon Felix Timmermans zich nu maar eens ontdoen van zijn overdreven zinnelijkheid, van zijn overdadige zinnen-gulzigheid! Kon hij zich nu maar eens stellen op een hooger standpunt en van zijn menschen hooger wezens maken! Kon hij met wat meer eerbied en meer ernst de diepste innerlijkheid van het leven uitbeelden, en de smullende en zweetende, de slurpende en riekende slampampers aan hun zwaar-geladen tafels laten zitten! Of had hij van Breughel alleen afgekeken de brallende kermispartijen?

     

         Vier jaar lang had Pallieter, het boek, op de werktafel gelegen, en nu was het weg, de wereld in.... Maar een paar dagen later schokten er andere dingen los!

    De groote oorlog daverde over den lande....

    En daar stond Pallieter, als een alles tergende leugen. Al die levensvreugde, al die overvolheid, al die weelden, alles stortte ineen, in een kramp van wanhoop en haat, honger en armoe.

    « Door die verschrikkelijke ramp, zakte ik — zegt Timmermans — van ontzetting ineen.

    Ik had het leven frisch en kleurig gezien, en altijd gehoopt dat de menschheid op weg was naar meer levensverheuging en broederlijkheid. Dat botste als een schoone zeepbel kapot.... Uit elken mensch sloeg een vuil-roode wolk van haat, bijna iedereen wierd moordenaar in zijn hart. Bijna heel de beschaafde wereld sloeg zijn vuilen droesem op. Toen heb ik gewanhoopt aan de menschheid ».

         Lier lag niet veiliger dan welk hoekje ook.... En weldra werd Timmermans' stadje door de Duitschers met oorlogsfurie bestookt. Elk vluchtte naar waar hij kon. Overhaast, met pak en zak, was Timmermans met zijn familie in Kortrijk terecht gekomen... om na een viertal weken terug te keeren naar het fel toegetakelde stadje aan de Nethe. Fusiljeeren en wegvoeren was de dolle daad dezer dagen. En waar eenmaal de ongerepte vrede was, kende men nu niets dan angst.

    En in den angst gaat de mensch tot God! Kerken en kapellekens waren de algemeene toevluchtsoorden ; en 's avonds, voor 't slapen gaan, steeg nogmaals de bede. Ook in het suikerwinkeltje van Felix Timmermans werd gebeden, meer dan ooit. Het was zijn schoonmoeder die elken avond den rozenkrans voorbad, en dochter en schoonzoon baden, ze baden mee met een kinderlijk geloof en vertrouwen.

    Laten wij Felix Timmermans dat zelf vertellen :

     

         Als ik te Lier aankwam was het gemoedelijke en vriendelijke stadje uiteengeschud.

    Elke straat toonde zijn puinen, elk huis zijn wonde. De schrik hield de menschen weg, zoodat de stad dood was, de meeste huizen zonder menschen, en niets dan klagende honden en katten in de straten.

    Ik kreeg door al dien gruwel een tegengoesting van de wereld en de menschen. Ik wenschte te leven, ergens verloren in een woud of bergstreek, in een eenzame natuur.

    Ik zat heelder dagen achter de stoof, met den hond op mijn schoot, maar pijpen te smoren gewonnen verloren, en gedurig aan de menschenmoes te denken.

    Daarbij, het regende en stormde haast dag in, dag uit, en altijd van uit de verte dit kanongedommel als een kloppende koorts in het hoofd.

    De avond bracht geen vrede-brengende lamp, het gas was kapot, petrolie was haast niet te krijgen, en de kaarsen zaten reeds in woekeraarshanden.

    En zoo zaten wij 's avonds meestal in den donkeren, terwijl 't kanon in de schouw echoode, de wind aan de deuren stiet, en de jacht door mijn hart ging.

    Dan om wat licht te hebben, zetten wij het scheel van de stoof een weinig opzij, en dan hong er tegen de zoldering een roode klaarte als een vrucht van vrede.

    Dit licht zag ik in de oogen van mijn vrouw blinken, over het gerimpeld gelaat van hare moeder streelen, en in den natten neus van onzen luien hond glanzen.

         Het gaf een tikje vrede in al die onrust, lijk een scheut wijn in een glas water.

    Wij spraken dan tot sufheid toe over de onmenschelijke bloed-aftapping, tot elk in gesloten zwijgzaamheid verviel.

    En 't was in die uren, dat de moeder van mijn vrouw, een goed, eenvoudig, vroom mensch, haren paternoster uit haren zak haalde en luidop den rozenkrans begon te bidden. Het gebed was ons een schoonen troost. Ze bad nog lijk de ouden van dagen het doen. Voor elke weesgegroet zei ze een tafereeltje uit de goddelijke mysteriën. Zoo in de vijf blijde mysteriën, die ik het liefst hoorde : « Maria huppelde over de bergen naar hare nicht Elizabeth ». « De drie koningen zagen de ster en knielden neder ter aarde. »

     

         Die oorlogsgruwelen hadden in Timmermans den Pallieter doodgeknakt. Nu stond daar het leven in al zijn leelijkheid,... maar ook in zijn ernst. Die avonden, en die gebeden, zij waren het ziele-moment....

    Deze gebeurtenissen binnen en buiten huis waren als de kom der loutering waarin de ziel van den kunstenaar gezuiverd en stralend werd.

    De gruwel en de vergruizeling buiten de huismuren deden hem inzien hoe ijdel en gewaagd het was geweest dat daverend levensgeweld van zijn Pallieter! En aan den amderen kant, die stilte en die eenvoudige zekerheid van het biddende moederke zijner vrouw, hoe vol beteekenis en waarachtige schoonheid!

    En weer zag Timmermans — terwijl het oudje zoo voorbad — juist als ten tijde van de avondverhalen van zijn eigen vader, het Middeleeuwsche Vlaanderen.... Dat Vlaanderen met zijn vroom en onvergankelijk geloof en zijn zuiver en ingetogen levenswandel.

         Terwijl moedertje bad « Maria huppelde over de bergen... » zag Timmermans stilaan maar duidelijk het gansche Kerstverhaal ; hij zag het in zijn verbeelding nogmaals gebeuren — juist als tijdens die voorbije dagen — in Vlaanderen, en nergens anders.

    Zijn droom ging breeder en inniger open, en hij zag in zijn stil gepeins de vele platen en schilderijen die hij vroeger gezien had in boeken en kerken, begijnhoven en museums. Breughel en Van Eyck, en Memlinc en Van der Weyden, met hun schilderijen van de Geboorte Christi en van de Drie Koningen. En ook de Opdracht van het Kind en de profetes Anna, en de Vlucht naar Egypte.... Al die tafereelen zag hij, en er viel over ieder tafereel het innige, glorierijke licht door de gekleurde ramen eener biddende kerk.... Zoo deed de kunstenaarsverbeelding haar rustig werk in de diepste verborgenheid der ziel.

         Dat, daarbuiten, het kanon . onophoudend dood en ellende bracht, dat was niet meer van zijne wereld.

    Laat het zijn, dat het in werkelijkheid niet zóó gebeurd was, dat Bethleëm zóó verre lag, en het gansche goddelijk gebeuren in zóó een voorbijen tijd... Timmermans beleefde ,dit alles in zijn onmiddellijke omgeving en in zijn onmiddellijken tijd.

    Hij zag Maria, de heilige, over het kantkussen gebogen, daar in het Begijnhof « waar de stilte naar haar eigen zit te luisteren », waar men nog bidt uit oude getijdenboeken met groote, met bloemen-doorvlochte letters.... Hij zag Sint Jozef, en den vromen levenswandel van dezen nederigen timmerman.... Kortom, hij zag alles gebeuren, in een kader van heiligen eenvoud, in de rustige stad der Nethe, middelpunt der schoone streek van Brabant en Kempen en Vlaanderen.

         « 'k Zag het in ons land, zooals het mijn vader mij had laten zien, zooals ik het op oude tellooren had benaderd, zooals het Breughel en anderen hadden uitgedroomd.

    Visioenen van frissche kleuren ontvouwden zich voor mijn geest. En 't geval overmeesterde mij zoetekens, werklust kittelde in mijn vingeren, en weldra was ik genoopt het uit te schrijven.

    En 't gebeurde in ons land. Ik kon niet anders. Ik kon niet anders, al was ik er duidelijk van bewust dat het zoo niet gebeurd was. Ik kon door moeite, met foto's en beschrijvingen mij wel het verhaal in Palestina voorstellen, doch dat leefde niet in mij, dat was niet gemengd met mijn bloed en mijn hart, dat was litteratuur, maakwerk ».

     

         Als een eerste werk van hoog-gestemde en gode-vereerenden arbeid verscheen aldus, geschreven in 1916-1917, het gouden verhaal « van het Kindeke Jezus, zijne zoete moeder en zijn goeden voedstervader..., met wat letterkunde in groot genoegen omcierd ».

     

         Laten wij de kwestie hier onbesproken, of het geen verkeerd standpunt is het Kerstverhaal op die wijze in VIaanderen te laten verloopen. Zoo'n boek zal toch niemand in handen nemen om de geschiedkundige juistheid! Het was er Timmermans alleen om te doen de « frissche kleuren die zich voor zijn geest ontvouwden » in een beeldig, tot godsvrucht-stemmend verhaal om te zetten. Van ontheiligen, geen spraak dus!

    Van dit standpunt gezien heeft de kunstenaar een eenig-mooi en een allerdiepst-ontroerend werk geschapen. Schoon als de schoonste volkslegenden.... Een legende, ja! Uit de ziel, voor de ziel, zou men gerust mogen zeggen.

    Een paar bladzijden uit dat teedre boek toonen meer dan de beste ontleding.

     

    DE BEZOEKING VAN MARIA AAN HARE NICHT.

     

    « Opgewekt huppelde ze voort. Nog nooit had ze de velden, de aarde en de lucht zoo heerlijk en zoo schoon gezien, nooit was er zooveel licht en waren er zooveel blijde koleuren. Zij zag de wereld door haar geluk en alles juichte in haar.

    Onder een warm blauwen hemel, met muziekwolken doorvlokt, stonden al de hoven en boomgaards in witten en rozen bloei. De groene beemden lagen vol plassen goud van de boterbloemen, duiven toerden rond de roode nokken der daken, de merel zong, de nachtegaal zong en al de vogelen zongen hun blijde talen.

         Een zilveren windeken spoelde door de lucht, en rolde en wimpelde de zoetste reuken uiteen, en de molens sloegen kruisen van blijdschap naar de zon, die speelde met de schaduwwerpende wolken.

    En zie! wat was er toch voor wonders te zien aan haar gering wezentje!

    Zij, ongekend en eenzaam in haar woonste, zag hoe bij haar aankomst de boeren op het veld hun ploeg stil hielden en haar een goeden dag toeknikten, en hoe de paarden hun koppen naar haar omkeerden. Een zeilschip dreef voorbij, en de schipper en zijn vrouw bogen eerbiedig het hoofd. En zie, een manke herder in oud soldatenpak, knielde neer in 't gras tusschen zijn schapen en ontblootte zijn kalen schedel, murmelend : « Wees gegroet, Maria! »

    Waarom vlogen de zwaluwen rond haar hoofd en begosten de vogelen met luider kelen te zingen als zij voorbij de boomen kwam? Waarom sprongen de zilveren visschen telkens boven het water? En stegen t' allenkanten zooveel leeuweriken op?

         't Was al om den Heer... 't was om haar te groeten en te loven, haar, de uitverkorene boven die duizenden, haar, de begenadigde! En zij hief haar olijfgroene oogen naar den hemel, en weer viel juichend van haar roode lippen : « mijn ziel, mijn ziel verheft den Heer!... »

     

    DE KERSTMIS-GEBEURTENIS.

     

         « Als iedereen en alles sliep, en alle dingen in de nachtelijke stilte waren, als alleen de sterren werkten, hoog en helder boven de aarde in sneeuw, zaten er arme herders bij een knapprend vuur, op een der heuvelen hun kudde te hoeden.

    De vele schapen lagen rustig en warm bijeengewold onder het gezaalrugde, strooien dak, dat langs alle kanten open was, en op alle windgaten de lichten van den nacht vertoonde.

    Van de herders die de waak hadden, terwijl de anderen de rust genoten tusschen de vettige, wollen schapenlijven, zaten er vier nevens het vuur... Tegen een stijl van 't afdak, stond de oude rechte Bienus tot over d'ooren in zijn drie-manteligen frak van geitenvellen gewikkeld, met houten priemen een saaien kaaien te breien. Op de schelft, in de duisternis zat er een te droomen op zijn viool. Verder was het goed en stil onder die eenvoudige menschen, die roken naar mest en aarde, die dag in, dag uit met hun beesten leefden, en vergroeid waren met lijf en ziel, naar de rustige stilte der velden en de oneindigheid der hemelen....

         « Zie 't weerlicht!... »... Ze zagen allemaal omhoog ;

    heel de stille hemel kwam in beroering, miljoenen sterren vielen uit de lucht, verlichten de aarde als bij klaren dage, maar als afgesproken hield het plotseling stil....

    « De sterre met den steert...! »... Er voer een rilling door die simple menschen heen, de schrik viel op hun hert, en degenen die sliepen schoten wakker, en vervuld met vrees liepen zij naar de anderen.

    Alleen, die daar hoog op zijn viool zoetjes te droomen zat, deed voort, en leefde met zijn ziel... »

     

    DE BLINDE BIJ HET KRIBBEKEN.

     

         « Er kwam stilte, diepe stilte ; de blinde glimlachte naar iets, en toen begon hij te strijken met een edel gebaar. Zijn rood gelaat wierd wit van aandoening, en er gleed uit zijn viool een zang die gestolen scheen van de engelen van daarstraks. Heel het stalleken was er mee gevuld, en het kind zweeg, en al de boerenkoppen, die bijna nooit iets anders gehoord hadden dan wat zagerig muziek in de kerk, of een polka op de kermis, wierden van zuiverheid vervuld, en er kwam iets over hen dat het schoonste was wat zij bezaten. Over die ruwe ongeschoren, arme menschen straalde de koninklijke klaarte van hun ziel, en de blinde lekten de tranen van zijn kaken.

    En als 't gedaan was, en zijn strijkstok nevens hem hong, stond hij weer te glimlachen naar iets omhoog.

    « Ik heb het kind gezien, » snikte hij, « ik heb het gezien! Och 't is zoo heerlijk en zoo schoone! »

     

         Nietwaar, hier is het wilde Pallieter-geweld bepaald achter den rug. Die blanke vreugde van Maria, die stille wijding van den Kerstnacht, die blinde in opperste aanbidding, 't is alles zoo teer, zoo zorgvuldig en zoo zuiver gezegd. ...Het is een innigste geluk, voeibaar gemaakt met de eenvoudigste maar keurig-gekozen woorden en beelden. Wat geeft het, dat het maar een « legende » is, een verhaal der verbeelding! Voelen wij er niet het menschelijk leven overbrengen op een hooger plan? Voelen wij er niet het vergezicht op de onzichtbare dingen van het hemelsche?

         Voorwaar, Felix Timmermans begaat nogmaals nieuwe wegen. Na de somberheid van de begin-periode en de deemstering van den dood, na de zinnelijke uitbundigheid en de onbeteugeldheid der tweede periode, thans de loutering van het meest waarachtige : de loutering der ziel.

    We begrijpen best dat de schrijver dit boek heeft genoemd, het boek der vergeestelijking.

    Hij ziet hier weer de bloeiende aarde, het wonder van dag en seizoen, de verrukking van zonsopgang en avondval, maar ditmaal staat niet langer de lagere mensch in het midden, doch de ziel die boven alles uitschittert. De pen zal verder haar rijkdom uitschrijven en de blanke bladen vullen met nieuwe schoonheid....

    Timmermans heeft zijn oog en zijn verbeelding nogmaals gebracht binnen de stille muren van het Liersche Begijnhof, en hij vertelt De zeer schoone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen. (191 7-1918).

    De zeer schoone Uren.... Nogmaals een verhaal waarover het ademlooze suizen gaat van de innerlijke zielevrede....

    « De avond komt in de lucht en hangt al in de boomen. Een merel begeleidt met klare waterklanken het zoete regenlied. »

    Maar kom, laten wij geen verdere aanhalingen doen uit dit eenig-mooie boekje dat een opgang is van twee ongerepte zielen.

    Vrede! is de boodschap die uitgaat van dit simpel maar diepe verhaal.

    Vrede en geestelijk geluk! En dat op een moment waar alles snakt naar vrede en nieuw geluk na het zware offer van zooveel dooden en gekneusden....

     

    ***************

    16-04-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Cyriel Buysse en Felix Timmermans (I) - René Goyvaerts



    CYRIEL BUYSSE EN FELIX TIMMERMANS.

    Twee levens die mekaar gekruist hebben.

     

    Door René Goyvaerts

    dankbaar aangeboden aan de ereleden van de Felix Timmermans Kring 2012.

     

    De bedoeling van dit artikel is deze twee Vlaamse Figuren, bekende schrijvers en tijdgenoten, zij het dat Buysse 27jaar ouder is dan Timmermans, met elkaar te vergelijken, niet wat betreft hun werk, maar wel als mens met hun uiteenlopende opvattingen.

     

    Zijn er overeenkomsten, al dan niet toevallige of ongewilde tussen beiden? Welke zijn de grote tegenstellingen en in welke mate hebben deze hun onderlinge verhouding mee bepaald? Wat was hun mening over het werk van de ander? Zijn er ontmoetingen geweest?

     

    Alvorens in chronologische volgorde hun wederzijdse uitlatingen en kontakten te behandelen, worden in eerste instantie de overeenkomsten en de tegenstellingen tussen beiden besproken.

     

    A. Toevallige en ongewilde overeenkomsten.

    Een aantal opmerkelijke overeenkomsten kan men vaststellen tussen beiden, zeker in hun jeugd-en jongelingsjaren.

    Beiden hadden materieel gezien een onbezorgde kinder- en jeugdtijd. Beiden waren geen schitterende studenten, zeker niet voor wiskunde. Timmermans wint dit onderling duel met verve, zij het in negatieve zin, daar hij niet zonder moeite de lagere school kon afmaken. Buysse daarentegen heeft nog enkele jaren middelbaar onderwijs voltooid. Dat beiden in hun jongelingsjaren geen eenvoudige mannen waren; blijkt uit het volgende : door konflikten met hun vader, hadden zij een bezorgde moeder, die meer dan eens een bemiddelende rol probeerde te spelen tussen vader en zoon. Hun respectievelijke vaders hadden hun zoons voorbestemd om de handelszaak verder te zetten : Cyriel Buysse als fabrikant van chicorei en stijfsel, Felix Timmermans als kanthandelaar. Onze twee wilden er niet van weten en verkozen, ondanks de heibel, een literair beroep. Schrijver worden dat was hun leven, wat in die periode zeker niet evident was qua inkomen en daar dachten de vaders aan. Beide vaders troffen dan ook, wat wij zouden kunnen noemen, disciplinaire maatregelen wegens het halsstarrig gedrag van hun zoons en zonden hen enige tijd van huis om tot inkeer te komen : Cyriel Buysse naar Amerika voor zaken, doch in feite om liefdesaffaires te vergeten en van zijn schrijversziekte te genezen, Felix Timmermans naar Vloesberg ( Flobecq ) om Frans te leren en een goed lief mee te brengen, eigenlijk was het ook om te genezen van zijn kunstminnende ideeën. Doch er was geen zalf aan te strijken. Schrijver worden dat was het en dat bleef het voor beiden. Dat de twee vaders sceptisch bleven in verband met een schrijversloopbaan illustreert het volgende : Cyriel Buysse herinnert zich 35 jaar na de feiten het volgende voorval uit 1894. "Toen zekeren dag uit Nederland een wissel kwam van 200 gulden, toen werd het hem (vader Buysse) duidelijk dat die flauwe dingen, zooals hij mijn schrifturen noemde misschien nog niet zo flauw waren." Vader Timmermans vond de geschriften van zijn zoon ook maar niks, want toen de Fé zijn Pallieter liet lezen, kreeg hij van zijn vader deze reactie : " Maar manneke toch, dat leest geen mens, zo'n flauwe kul!

    Dat zijn lollekens voor klein kinderen, maar geen boek voor grote mensen!

    Wie geeft daar nu toch zijn geld aan !"

     

    Onze twee hadden ook liefdesproblemen door hun omgang met meisjes (CB) en één meisje (FT), beneden hun stand. Omwille van voortdurende konfliktsituaties hebben beiden het ouderlijk huis verlaten en zijn zelfstandig gaan wonen. Maar dat heeft zijn consequenties op financieel vlak gehad. Door het feit dat de vaders de sponsoring stop gezet hadden, zaten beiden als jonge schrijvers in financiële moeilijkheden. Cyriel Buysse schrijft in maart 1895 aan Emmanuel de Bom : " Reeds verleden jaar heb ik u gezegd dat mijn vader mij de vivres gecoupeerd heeft, wel nu dat is nog niet veranderd, integendeel. Indien het niet was dat ik geld win met schrijven, ik zou in de zwaarste armoede zitten." Op aanraden van dezelfde Mane De Bom schrijft Timmermans op 6 maart 1912 volgende brief aan Frans Van Cauwelaert : "Hooggeachte heer! Tot U gezonden door den Heer Emmanuel De Bom, die mij ten zeerste aanbeveelt, koom ik U een dienst vragen, waardoor U mij uit een der moeilijkste omstandigheden kunt trekken en waardoor U mij letterkundige kunt laten blijven. U bemint de kunst en de kunstenaar en wanneer ik niet geholpen wordt; ben ik als kunstenaar reddeloos verloren. Laat mij u, alstublieft mijn hart openen. Het gaat om eene liefdeskwestie. Ik wil huwen met een meisje die zeer arm is, maar als vrouw in harmonie nevens mij in het leven zal kunnen staan. Mijne ouders willen het niet en ik moest weg van huis. Daar sta ik nu.... met leege handen zonder geld en zonder vooruitzicht........"

     

    Zowel Cyriel Buysse als Felix Timmermans hebben van zich laten horen aangaande natuurbehoud en monumentenzorg en profileerden zich toen al als groene jongens.

     

         Buysse koopt op de Molenheuvel in Deurle 3 hectaren grond waardoor de molen niet zal worden afgebroken. In De Vlaamsche Gazet van 1909 heeft hij met een emotionele pleidooi Laat ons de Leie, heftig geprotesteerd tegen de plannen om deze rivier recht te trekken en te kanaliseren. Ook is hij niet gelukkig met de inval van dagjesmensen en de inpalming van Gentse nieuwe-rijken, die de bossen van Sint-Martens-Latem en Deurle verkavelen en villa's inplanten op de rivieroevers. In de lente van 1914 valt hij woedend uit tegen de barbaren en vandalen die hele rijen gezonde oude bomen laten omhakken. Op 18 februari 1923 wordt te Gent de Oostvlaamse afdeling van de Verenigmg tot Behoud van Natuur- en Stedenschoon opgericht. Cyriel Buysse wordt verkozen tot voorzitter van de Gentse afdeling. In La Flandre verschijnt een brief van Buysse waarin hij poogt te voorkomen dat de oude, prachtige beuken tussen Sint-Martens-Latem en Sint-Denijs-Westrem worden gekapt en hij protesteert fel.

    Timmermans op zijn beurt staat ook niet aan de zijlijn als het over dit onderwerp gaat.

    Op 9 juni 1912 wordt in Van Onzen Tijd zijn artikel, De Vlietjesdemping te Lier gepubliceerd. Hierin trekt hij van leer tegen het Lierse stadsbestuur, dat volgens hem op een ondoordachte wijze de schoonheid en schilderachtigheid van het oude Lier aan het verkwanselen is. Alhoewel hij ook de mening was toegedaan dat er voor de volksgezondheid iets diende te gebeuren aan die stinkende vlietjes, maar dan op een andere manier dan het uitgevoerd zal worden. Hij eindigt zijn artikel als volgt: " Dit valt zoo te betreuren, dat men spijt gevoelt dat het ontwerp gaat verwezenlijkt worden, of beter : dat men geen ontwerp heeft uitgedacht 't welk tevens de vlietjes behield en tegelijkertijd rekening hield met de gezondheid."


        
    Dit onderwerp zal fors op zijn maag blijven liggen en meermaals zal dit gedurende zijn leven nog in meerdere bijdragen terug opgerakeld worden. In 1914-1915 werd van hem in Van Onzen Tijd het artikel De Nethe opgenomen. Hierin heeft hij het over drie historische gevels op de Grote Markt in Lier en hij schrijft : " Met het bombardement zijn deze drie huizen uitgebrand, doch de gevels stonden er nog recht, in al hun heerlijkheid. De bevoegde overheid heeft evenwel nagelaten deze monumenten te ondersteunen, en de groote wind die laatstleden zo sterk over het land ging; heeft hen neergesmakt tot gruis." Op 7 januari 1918 schrijft hij aan Dr. Louis Van Boeckel dat hij geprobeerd heeft te verhinderen dat de bomen van de Begijnenvest zouden geveld worden. Op 11 juni 1937 verscheen in De Standaard zijn bijdrage Het schoon doksaal te Lier en hij betoogt: " Men wil te Lier het doksaal van de Sint-Gommaruskerk afbreken en achter aan de ingang plaatsen.

    Dit zou een geestelijke misdaad zijn".

    Alhoewel bij een aantal critici zowel, in Noord als in Zuid het onmiskenbaar talent van beide schrijvers werd erkend, kregen zij, wat hun taalgebruik betreft, bakken kritiek over zich heen.Spellingsfouten, leenwoorden, bastaardwoorden, gallicismen en dialectwoorden waren de meest voorkomende opmerkingen.

     

         Wat Cyriel Buysse betreft kan het volgende worden aangestipt. In een artikel verschenen in De Nederlandsche Spectator van 5 oktober 1895, bestempelde Willem de Vreeze, een Gentse filoloog, die later de Vlaamse taalzuiveraar bij uitstek zou worden, de taal van Buysse als Fransch Belgisch, maar geen Vlaamsch en geen Nederlandsch. Een jaar later in 1896 schrijft dezelfde Willem de Vreeze : " Dan noemt ge enkele namen waaronder ook, o Goden, Cyriel Buysse, een man ongetwijfeld met veel talent, maar die slechter Nederlandsch kent dan een goede leerling uit de hoogste klasse onzer lagere scholen." In 1904 geeft Wolfgang van der Mey in De Nederlandsche Spectator volgende kritiek op Buysse's taalgebruik :

    " O, zeker ook thans worstelt de geëerde schrijver onder het wrochten nog met drie talen, en het ware gemakkelijk een lijstje te maken van wat Hollandsch, Vlaamsch of Fransch is. "

    Over Felix Timmermans en zijn Pallieter verscheen in Vrij België van 22 en 29 maart 1918, een tweedelige bijdrage van dr. Jan Grauls en deze betoogt: " Pallieter is een mooi boek, een boek van levensblijheid en levenslust, een jubelzang aan de natuur." Maar qua taal vindt hij in het boek twee scherp afgetekende soorten van talen : de personages spreken Liers, dat dan nog inconsequent wordt weergegeven en voor de rest wordt gebruik gemaakt van een bijzonder soort Nederlands.

    Hij wijst op de mengeling van verschillende spellingssystemen, gallicismen en het goochelen met genitieven." Eenheid van spelling en eerbied voor de regels der spraakkunst dienen streng nageleefd te worden. Hoe is het toch mogelijk, dat een schrijver, die een greintje eerbied heeft voor zijn taal, deze op zo'n schandelijke manier kan verknoeien! "

     

    In dit verband kan men ter verdediging van onze twee schrijvers het volgende toevoegen :

    in die periode was een eenvormige Nederlandse taal in VIaanderen nog in wording en dit was het gevolg van de gevoerde franskiljonse politiek door de opeenvolgende Belgische regeringen, die tevergeefs gepoogd hebben in Vlaanderen het Nederlands uit te roeien en van België een eentalige franssprekende natie te maken.

    Alleen in het lager onderwijs werden de lessen in het Nederlands gegeven, zij het in het begin nog veelal in het dialect, op een aantal uitzonderingen na. Het zou nog enkele decennia duren vooraleer de lessen in het middelbaar en het hoger onderwijs het Nederlands als voertaal hadden.

     

    B. Grote tegenstellingen.

    Tegenstellingen qua karakter en ideologische opvattingen.

    Profiel van Cyriel Buysse :

    Hij is geen angstig persoon, eerder strijdvaardig en laat zich zeker niet op zijn kop zitten.

    Hij heeft een quasi onverzettelijk karakter, is weinig toegeeflijk en komt zonder nuances en desnoods tegen iedereen in voor zijn ongezouten opinie uit. Ondanks het feit dat dergelijke houding hem meermaals zware moeilijkheden oplevert, zal hij toch in de meeste gevallen standvastig volhouden, ook al lijdt hij er zelf onder, zoals onder zijn langdurige miskenning in Vlaanderen als schrijver. Hij is op en top liberaal, zij het met socialistische sympathieën, zonder deze laatste echt in concreto gestalte te willen geven.

    Hij is vrijzinnig en extreem antiklericaal en francofiel. Bovendien is hij een fervent sporter, Belgisch roeikampioen, een gedreven schaatser en skiër en avontuurlijk aangelegd. Hij vaart met de Red Star Line enkele malen naar Amerika en maakt daar regelmatig avontuurlijke uitstappen. Hij trekt met zijn automobiel doorheen gans Frankrijk tot in Spanje, wat in die tijd niet zo evident was, en onderneemt later een reis door Spanje en Marokko.

      

    Profiel van Felix Timmermans:

    Men zou van hem kunnen zeggen: net het tegenovergestelde. Van nature uit is hij een angstig iemand, geen strijderstype, meestal toegevend, aanvaardt kritiek, is minzaam en kan met iedereen goed over de baan. Een belager zou hij zelfs zalvend de hand boven het hoofd houden. Hij is een diepgelovig katholiek, die zich onderwerpt aan het gezag van de kerk en een overtuigd flamingant. Hij is alles behalve een sportman en doet nooit aan sport, zelfs passieve deelname interesseert hem niet. Als hij noodgedwongen de latten aanbindt is hij net een houten klaas, die dit enkel doet voor de leuke foto's. Avontuurlijk aangelegd is hij ook al niet. Op een boot moest ge hem niet zetten. Een slechte ervaring op een schip naar Londen was voldoende om het hem af te leren en voor altijd te kiezen voor vaste grond onder zijn voeten. Uitnodigingen om naar Alaska, zelfs naar Indië te gaan, laat hij kalm aan zich voorbijgaan. In dit verband heeft Timmermans zelf het volgende vermeld in Uit mijn rommelkas, rond het ontstaan van Pallieter :

    "Men is ontgoocheld omdat ik geen Pallieter-figuur ben, zoo stil ben, en zelden geestdriftig word; dat ik meer naar binnen dan naar buiten leef, niet te paard rijd, moeilijk schaats, geen waaghals ben, niet op den buiten woon, en de boomen van verrukking niet omhels."

     

    Ook op het gebied van de Vlaamse Zaak verschillen hun meningen duidelijk. Beiden willen wel verandering door meer zeggenschap voor de Vlamingen in België, maar de wijze waarop dat dient te geschieden verschilt fundamenteel. Over het het standpunt van Timmermans is men vlug uitgepraat en men zou het kernachtig kunnen samenvatten als : Vlaams, Vlaamser, Vlaamst. Hij zal deze opvatting gedurende gans zijn leven trouw blijven. In 1906 omschrijft een twintigjarige Felix Timmermans het als volgt: " Wie heeft het gedacht gekregen, Walen en Vlamingen bijeen te duwen en hen te betitelen met Belgen. Belgen bestaan er niet.

    Walen zijn Walen en Vlamingen zijn Vlamingen. En hoe zouden twee volken, die malkander met gebaren moeten verstaan, eene nationaliteit kunnen vormen? " en hij droomt van een zelfstandig Koninkrijk Vlaanderen. Vijf jaar na het overlijden van Cyriel Buysse verscheen van  Timmermans een artikel in De Standaard op 11 december 1937 onder de titel Albert Saverijs. In dit artikel zet Timmermans uiteen dat het werk van Albert Saverijs de echte Vlaamse aard uitstraalt en wat daar het tegengestelde van is. Felix Timmermans heeft het in dit verband over in Vlaanderen geboren kunstenaars, die er gewoond hebben of nog wonen, maar die franssprekend zijn in hun dagelijkse omgang maar ook in hun kunst en volgens Timmermans bezitten deze laatsten niet de ware Vlaamse aard.


    Alhoewel hij Cyriel Buysse zijn naam niet vernoemt, verwijst hij wel naar personen die tot de intieme vriendenkring van Buysse behoren.

    Felix Timmermans betoogt: " Maeterlinck, hoe hij ook krinselt en draait is Vlaams. In emotie en uitdrukking. Emile Verhaeren is Vlaams. Charles de Coster is Vlaams. Hoeveel te rijker is men dan, als de kunstenaar zijn eigendommelijkheid bewust is en ze als een moeder bemint! Dan leeft men in harmonie met zijn liefde, wat die drie genoemden niet hadden.

    Die wouen nog iets anders zijn, maar de kern van hun wezen was sterker dan hen zelf." Even verder heeft Timmermans het over de kunstschilder Emiel Claus, een zeer goede en intieme vriend van Buysse over wie deze laatste in 1925 een boek publiceerde onder de titel Emiel Claus, mijn broeder in Vlaanderen.

    Claus behoorde tot dezelfde franssprekende vriendenkring van Buysse en het luidt :

    " We noemen nog een ander geval uit de honderd, Emiel Claus. Een grote schilder, een goede schilder, Vlaams van emotie en aanvoeling, maar de taal waarmee hij zijn innerlijk wezen uitsprak was niet van hem, niet van ons. Ze was vreemd, geleend, gekocht, gemaakt en overgebracht uit een ander land, waar de luministische taal een bestanddeel, een onafscheidbaar bestanddeel van die geesten was. Ja, ja, er zijn grenzen, zelfs daar waar ze niet op de landkaart staan!

    De natuur laat zich niet omkopen met namen, linten of gelul in de ruimte. Wat niet van haar is werpt ze af. Ook zo zijn er honderden goede, ik druk op goede, kunstschilders mislopen en verdord."

     

    Bij Cyriel Buysse klinkt het als volgt: hij wil het ongeletterde Vlaamse volk op een hoger cultureel peil brengen zodat het in de Belgische staat gelijkheid krijgt en medezeggenschap zonder aan het unitaire België te raken en zonder tussenkomst van buitenlandse hulp en met behoud van de tweetaligheid in Vlaanderen. De houding die Buysse in deze kwestie publiekelijk aanneemt is op zijn zachtst uitgedrukt dubbelzinnig daar hij op het ene moment koud blaast en nadien warm. Ziehier het verloop ervan. In 1886 tijdens zijn eerste Amerikareis is hij in Michigan te gast bij een Ierse boerin en daar gaat het over de situatie in Ierland en eindigt het gesprek over Vlaanderen : " En tot vertrouwelijkheid gestemd vertelde ik haar, hoe ook het Vlaamse volk in ons eigen land mishandeld werd; hoe ook onze taal veracht, misprezen, uit nagenoeg alle beraadslagingen was verbannen; hoe de rechten van meer dan de helft van de bevolking miskend, verloochend werden." Zoals hierboven vermeld was Cyriel Buysse francofiel en het Frans was binnen de familie de voertaal zowel in spraak als in schrift. In 1895 heeft hij onder invloed van zijn franssprekende vrienden, Maurice Maeterlinck en voornamelijk Camille Lemonnier geprobeerd in het Frans te schrijven en in Parijs te publiceren.

     

    Het werd echter een mislukking en een zeer grote teleurstelling die Cyriel Buysse in zijn Franse ambities te verwerken kreeg. Hierbij zou men zich de vraag kunnen stellen wat er, in geval van succes, zou gebeurd zijn? Zou hij zijn boeken nog in het Nederlands geschreven hebben of was hij ook verloren gegaan voor de Vlaamse literatuur zoals Maeterlinck, Verhaeren, Joris Eeckhoud en anderen? In 1896 wordt te Gent in de Minardschouwburg een satirische eenakter van hem opgevoerd onder de titel De plaatsvervangende vrederechter en hierin zet hij, het geweer van schouder veranderd, een franskiljon in zijn hemd.

    In 1897 jaagt Cyriel Buysse heel Vlaanderen tegen zich in het harnas door zijn arlikel van 17 januari in De Amsterdammer, Flamingantisme en flaminganten: " Men moet eenmaal de moed hebben het zichzelf te bekennen : het Vlaams is een arme, kleine taal, en een schrijver van talent kan het maar diep betreuren dat hij over geen beter voertuig van gedachten-verspreiding beschikt. Daarom, verre van 't hem euvel te duiden, kan men niet anders dan hem toejuichen, wanneer hij erin slaagt een grotere taal machtig te worden." Deze uitspraak is des te verwonderlijk als men terugdenkt aan zijn twee jaar geleden afgang met zijn Franse publicatie. Van Vlaamse zijde blijft de reactie natuurlijk niet uit en Buysse geschrokken door al dit kabaal, probeert de gemoederen te bedaren en geeft verduidelijkingen in De Amsterdammer en de Brusselse krant l' Etoile Belge. Hierin noemt hij zichzelf: Flamand de naissance et de caractère maar hij voegt er onmiddellijk aan toe dat hij zich nooit heeft laten inlijven in la petite clique sinécurienne, brouillonne et mesquine, que l' on appelle les flamingants." Hierdoor reduceert hij de hele Vlaamse Beweging tot een kliekje profiteurs, warhoofden en geborneerde geesten en in plaats van te bedaren is deze uitlating alleen maar olie op het vuur. Zelfs de meest gematigde Vlaamsgezinden stoot hij hiermee tegen het hoofd. Gevolg : een kompleet verzuurde relatie tussen Vlaanderen en Cyriel Buysse.

     

    In 1898 gaat het van kwaad naar erger. Hij heeft geen contact meer met zijn vroegere Vlaamse vrienden van Van Nu en Straks, Vermeylen en De Bom en hij wordt lid van de Gentse Association flamande pour la vulgarisation de la langue francaise. Dus volledig tegen de Vlaamse Beweging in. In 1900 doet hij er nog een zware schep boven op door in zijn bijdrage, Flamands et Hollandais devant les langues étrangères , opgenomen in het tijdschrift van de Vulgarisateurs, te verklaren: " Een flamingant is niet iemand die van zijn taal en zijn volk houdt maar iemand met een diepgewortelde, onverzoenlijke haat tegen alles wat Frans is " Deze stelling ontlokt zelfs aan de secretaris van deze vereniging de uitspraak dat Buysse iemand is die helpt om in België het Nederlands uit te roeien. Enige tijd nadien verbreekt hij dan toch de banden met de Vulgarisateurs omdat hij ingezien heeft wat hun eigenlijke doel is, namelijk de politieke, economische en maatschappelijke machtspositie van de francofone minderheid in Vlaanderen veilig te stellen. In 1903 wordt het geweer weer van schouder veranderd. In zijn artikel Belgische intellectuele toestanden, gepubliceerd in Groot Nederland, neemt Buysse voor het eerst ondubbelzinnig afstand van de franskiljonse mentaliteit, die hij tot dan had toegepast. Hij ziet het als een onvermijdelijke rechtvaardigheid dat er Vlaamse hogescholen komen en als een absolute noodzaak dat er een algemeen beschaafde, zowel gesproken als geschreven Vlaamse taal ontstaat. Een algemene cultuurtaal dus die van Limburg tot West-Vlaanderen in alle omstandigheden vanzelfsprekend en ongedwongen wordt gesproken en geschreven.

     

    Op 1 maart 1909 schrijft Cyriel Buysse een dankbriefje aan De Vlaamsche Gazet waarvan Hoste de hoofdredacteur is en alhoewel niet voor publicatie bestemd, maakt Hoste dit toch openbaar en het luidt als volgt: " Vroeger, -dat weet ik- heb ik u kunnen ontstemmen door wat ik over het flamingantisme en de Vlaamschgezinden schreef. Nu daar reeds zooveel jaren zijn over heengegaan, en de toestanden zoo sterk ten gunste van het Vlaamsch veranderd zijn, geef ik gaarne toe, dat mijn beweringen van toen op dit oogenblik geen steek meer houden. Daarenboven voel ik geen bewaar om met oprechtheid te erkennen dat ik, destijds door mijn ergernis meegesleept, al te zeer een goede zaak met een verkeerde hoofdleiding verwarde. Dat er nog zeer veel zou moeten veranderen, dat weten U en de meeste uwer redacteuren ook wel. Wij hooren nog te veel woorden en zien te weinig daden. Maar, ontegenzeggelijk, is er veel meer rechts- en waardigheidsbewustzijn onder 't Vlaamsche volk gekomen. Ik hoop dat we meer en meer de richting zullen uitgaan, niet van het Fransch-haten, maar van 't Vlaamsch vereren-en beminnen.

     

    Ook in 1909 schrijft hij aan André De Ridder, een Antwerps journalist: " Ik ben geen anti-flamingant en ook geen hater van het Fransch en mijn vaderlandsliefde is van het meest bekrompen soort en strekt zich weinig verder uit dan den horizontskring om mijn nederig geboortedorp." Het is het begin van een dooi in de bevroren relatie tussen Buysse en Vlaanderen, althans voor een deel ervan toch. Op 14 maart 1911 maart richt hij een brief aan Hendrik Coopman en in een postscriptum schrijft hij het volgende : " Ik begrijp overigens volkomen, dat tal van Vlaamsch-gezinden onverzoenbaar tegenover mij gestemd blijven en dat ze mij ongenadig de zonden van vroeger blijvend willen doen uitboeten. Mea culpa!

    Ik heb het verdiend." Ondertussen, en gelukkig voor hem, zijn ze steeds talrijker, de critici en collega's die vinden dat hij zich nu wel voldoende heeft geëxcuseerd en dat het de hoogste tijd is een eind te maken aan de boycot van zijn werk en op 9 april heeft er dan te Antwerpen een Buysseviering plaats. De katholieken blijven wel afzijdig en willen niet vergeten en vergeven doch dit heeft in feite meer te maken met de inhoud van zijn werk waarin hij regelmatig de misbruikte almacht van de pastoors op het platteland aan de kaak stelt.

     

    Dat Cyriel Buysse ondanks alles toch trouw blijft aan zijn oorspronkelijke visie in deze Vlaamse kwestie en dat hij de tweetaligheid ook in Vlaanderen blijft verdedigen en francofoon is en blijft, blijkt uit een schrijven van 11 maart 1911 aan Herman van Puymbrouck : " Dat er protest is opgegaan tegen mijn huldiging verwondert mij niet.

    Van katholieke zijde evenals van oud-flamingantische zijde was dat te verwachten.

    Ziehier wat ik er op kan antwoorden : met de klerikalen bemoei ik mij niet. Die lui zijn tegen mij, zooals het water tegen 't vuur is. Dat behoeft geen nader betoog. Wat de oude flaminganten betreft, reeds vroeger, jaren geleden, in een brief aan Ary Delen en dan later weer in een schrijven aan de Vlaamsche Gazet, heb ik, ongevraagd, de bekentenis afgelegd, dat ik mij destijds tegenover de Vlaamsche zaak te kras heb uitgelaten. Ik bekende, en beken nog, dat ik te veel de toenmalige leidsmannen der Vlaamsche Beweging met de zaak verwarde.

    De leiding leek mij slecht, archislecht, en ik had zoo geleerd de zaak met de mannen vereenzelvigd te zien, dat het mij een oogenblik aan helder inzicht ontbroken heeft om die uit elkaar te houden.

     

    Ik heb de gevolgen van die vergissing gedragen en ben bereid ze zonder mopperen te blijven dragen. Doch ik ben geen vijand van het Fransch en zal dat nooit worden. Ik vind het Fransch een prachtig-mooie, rijke taal, en die ons, Vlamingen, als vreemde taal, oneindig veel dichter bij staat dan het Duitsch of het Engelsch. Ik meen : wij, Vlamingen, voelen eerder Fransch dan we Duitsch of Engelsch zullen voelen. Daarom kan ik nooit meegaan met dat soort flaminganten (ik geloof dat ze, gelukkig, hoe langer, hoe zeldzamer worden ) die hun liefde voor hun taal menen te uiten door op 't Fransch te schelden.

    Het is dus heel duidelijk met mij : al ben ik Vlaming, door en door, toch blijf ik een vriend en een bewonderaar van 't Fransch.

    Begin 1922 wordt de laatste politieke bijdrage van Cyriel Buysse gepubliceerd in Groot Nederland onder de hoofding : Koele beschouwingen over een warme zaak en hij schrijft :

    " De strijd gaat op het ogenblik voor of tegen de vervlaamsing van de Gentse hogeschool.

    Ik wil mij niet gaarne profeten-kunst aanmatigen, maar het zou mij wel verwonderen als de franskiljons het hierbij op den duur niet moesten afleggen."

    Uiteindelijk ziet Buysse België definitief uiteenvallen in twee rassen : franstaligen en Vlamingen, die respectievelijk de zijde zullen kiezen van Frankrijk en Duitsland. Hij erkent dat de Vlaamse Beweging de kinderziektes is ontgroeid en oneindig veel heeft gewonnen in breedte en diepte. Ondanks deze toenadering blijft hij gekant tegen de flaminganten die een afkeer hebben van alles wat Frans is. In feite is het standpunt van Buysse wel milder geworden aangaande de Vlaamse kwestie en erkent hij dat de Vlamingen in Vlaanderen ook recht hebben op onderwijs in hun taal, maar de tweetaligheid in Vlaanderen moet blijven.

    Dat hij over de ganse kwestie niet gerust is, blijkt uit zijn verklaring over het uiteenvallen van België.

     

    Op 26 augustus 1929 komt Cyriel Buysse nog eens terug op deze kwestie en daaruit blijkt dat hij bij zijn standpunt blijft. In een interview, opgenomen in L' Indépendence Belge, zegt hij : " Mensen die in Vlaanderen wonen maar blijven weigeren Vlaams te leren, ondervinden daar, ook al willen ze 't niet toegeven, steeds meer nadeel van. Het recht om Frans te spreken wil ik die mensen geenszins ontzeggen, maar dat ze dan ook de taal spreken van het volk waartussen ze leven! En dat ze die taal behoorlijk spreken : dat is toch niet te veel gevraagd . " Op 9 en 16 oktober 1931 verschijnt in Gazette van Detroit door Gaston Veys het laatste grote interview met Cyriel Buysse In een slotvraag begint Veys over de Vlaamse kwestie en daar komt van Buysse een verrassend antwoord uit de bus over de toekomst van België :

    " Ah! Wij gaan naar het federalisme! Ja, Vlaanderen krijgt ongetwijfeld zelfbestuur.

    Wallonie eveneens. De twee staten in een federale staat België. Er zijn tekenen genoeg : niet ver van hier is een kasteel, waar destijds de Vlaamsche taal verboden was, zelfs aan de dienstboden. Thans moet men er VIaamsch spreken en worden er Vlaamsche bijeenkomsten gehouden, het optreden van het Vlaams Volkstoneel in het koninklijk park te Laken, het bezoek van koningin Elisabeth aan de artiesten van de Leiestreek, de vervlaamsing van de Gentse universiteit. En vooral: de werking en gisting, tot zelfs in de kleinste gemeenten waar men recht eischt voor Vaanderen en de Vlaamsche taal. Ge zult zien : met de komende kiezingen zullen de Vlamingen, de federalisten, eene groote overwinning behalen."

     

    Deze onverwachte uitspraak van Buysse over de toekomst van België houdt niet in zich dat hij met deze visie akkoord gaat, maar lijkt voor hem een onafwendbaar gegeven dat niet meer tegen te houden is.


    Een laatste element onder de grote tegenstellingen is dit van :

    de houding tegenover de Duitse bezetter.

         Cyriel Buysse is daar heel duidelijk in : hij wil absoluut niets te maken hebben met wat ook maar enigszins zou doen vermoeden dat de Duitsers er voor iets tussen zitten. Alhoewel, als het even zeer discreet kan en via de familie, ziet hij er geen graten in om beroep te doen op Duitse hulp. In 1896 was Buysse gehuwd met de Nederlandse weduwe, Nelly Dyserinck en woonde deels in Den Haag. De zuster van Nelly, Annette, was gehuwd geweest met de Duitse bankier en zakenman, Wilhelm Koster en zij hadden een zoon, Roland Koster.

    In de loop van 1915 wordt deze laatste als diplomaat van het Duitse Rijk gedelegeerd naar het neutrale Nederland met als standplaats Den Haag. In 1915 had Cyriel Buysse in Den Haag kennis gemaakt met Isidoor Opsomer. Deze laatste heeft tot dan toe tevergeefs gepoogd om zijn gezin naar Nederland te laten overkornen. Dan krijgt Opsomer de raad van Buysse, en dat is volgens deze geen oneer, om naar Koster te gaan op de Duitse legatie en zijn probleem te bespreken. Koster was door Nelly Dyserinck vooralgaandelijk over dit probleem ingelicht. Als dank schildert Opsomer een portret van Cyriel Buysse dat zich thans in het Antwerpse Letterenhuis bevindt. Ook voor zijn tante, Virginie Loveling, maakt Buysse gebruik van de diensten van Koster. In dit verband zou men zich toch de vraag kunnen stellen, als men zo consequent handelt als Buysse wanneer het over anderen gaat, wat het verschil is met een Duitser in het neutrale Nederland en een in het bezette Vlaanderen?

     

    Felix Timmermans, zonder evenwel te collaboreren, stelde zich in deze kwestie soepeler op en door zijn openlijke sympathie voor het activisme droeg hij al vlug de stempel van duitsgezind te zijn.

     

    Besluit.

    Tussen zulke tegengestelde figuren is een relatie nauwelijks denkbaar, laat staan dat er van vriendschap sprake kan zijn. Het is voornamelijk Buysse zelf, ondanks zijn laatste visie over de toekomst van België, die met een figuur als Timmermans geen omgang wenste.

    Gezien diens staatkundige opvattingen over België en Vlaanderen, klasseerde hij Timmermans onder de noemer de oude flaminganten. Bovendien speelde het niet kordaat afwijzen van elke toenaderingspoging met de Duitse bezetter een rol.

    Toch zullen hun paden, zij het meestal ongewild, elkaar kruisen.

     

    C. Gewild en ongewild zullen hun paden elkaar kruisen.

    In chronologische volgorde nu wanneer er raakpunten tussen beiden geweest zijn.

     

    1. Een negentienjarige als criticus.

    Op negentienjarige leeftijd schreef Felix Timmermans een critische bijdrage over de Kempische Vertelsels van Karel Van den Oever. Dit artikel verscheen in Onze Tijd op 19 november 1905, blz 366 en werd opgenomen in het zesde Jaarboek 1978 van het Felix Timmermans Genootschap.

    Felix Timmermans betoogt onder andere het volgende :

    "Om het laatste sprookje ga ik schrijver geen proficiat wenschen, want het lijdt gebrek langs vele kanten, geen spanning, niets dat u eens doet stilstaan en napeinzen. Maar dat wilt niet zeggen dat het afgezonderde leven in de hei niet goed geschilderd is, neen, al lijkt het op De Eenzame van Cyriel Buysse." Dit verhaal van Buysse was verschenen in de bundel Van arme menschen en uitgegeven door P.N. Van Kampen & Zoon te Amsterdam in 1901.

    Felix Timmermans was dus blijkbaar toen al op de hoogte van het werk van Buysse, wat niet zo evident was daar Buysse toen in Vlaanderen, voornamelijk door de katholieke pers werd afgeschilderd als een pornograaf waarvan de lektuur zeker voor katholieken te mijden was.

    In 1905 had Timmermans, Raymond de la Haye terug ontmoet en kwam onder diens invloed en zoals Felix Timmermans later zelf vertelde, bleef er toen van zijn katholiscisme niet veel meer over, zodat hij zich niet al te veel zal gestoord hebben aan die katholieke pers. Bovendien is Felix Timmermans altijd zeer tolerant en leergierig geweest en liep hij niet hoog op met de Index van de katholieke kerk.

    Jaren later verklaarde hijzelf naar aanleiding van de hetze rond Pallieter :" Pallieter zoo maar in den hoek. Dat is niet fair, en ik geef gelijk waar Léon Bloy zegt: L' Index est un guichet derrière lequel 1'Eglise se déshonore." (De Index is een loket, waarachter de Kerk zich onteert). Deze uitspraak van Felix Timmermans werd opgenomen in het vierde Jaarboek 1976 van het Felix Timmermans Genootschap op blz. 86.

     

    2. Reimond Kimpe.

    In 1910 maakte Felix Timmermans weer kennis met het werk van Buysse via Reimond Kimpe. Deze was een streekgenoot van Buysse en hij las aan Felix Timmermans en zijn vrienden veel liever voor uit het werk van Cyriel Buysse dan dat hij moest zitten wroeten in De Schemeringen van den Dood van Timmermans.

    Wat Felix Timmermans toen dacht van het werk van Buysse is niet bekend.

     

    3. Pallieter.

    Toen Felix Timmermans in 1916 zijn kanon van Pallieter had afgeschoten, was Buysse in Vlaanderen al een bekend man, zij het eerder berucht dan beroemd en dit zowel bij de flaminganten als voornamelijk bij de katholieken. Deze laatsten keurden zijn werken af als te naturalistisch, zelfs pornografisch en ergerden zich vooral aan zijn voortdurende aanvallen tegen de almacht van de pastoors op het platteland.

     

    4. Die Flämische Reihe.

    Anton Kippenberg, in Vlaanderen als Duits officier gestationeerd, was in het burgerleven de eigenaar van de, ook internationaal, zeer bekende uitgeverij Insel Verlag uit Leipzig.

    Tijdens zijn verblijf in ons land leert hij de Vlaamse literatuur kennen en rijpt bij hem het plan om het werk van Vlaamse schrijvers in het Duits te laten vertalen en uit te geven in een reeks : Die Flämische Reihe. In 1916, nog zelfs voor het verschijnen van Pallieter in het Nederlands, is er een kontakt tussen Kippenberg en Timmermans en komen beiden tot een akkoord om het boek in het Duits uit te geven.

    Nog andere Vlaamse schrijvers gingen akkoord zoals: Stijn Streuvels, Karel Van de Woestijne en Herman Teirlinck. Toch zijn er twee die dit aanzoek afwimpelen : August Vermeylen en Cyriel Buysse. Zij weigerden en sloten alles uit waardoor zij zelfs maar de indruk konden wekken bereid te zijn tot enige vorm van verstandhouding of samenwerking met de Duitse bezetter. En toch zagen beiden hun werk verschijnen in Die Flämische Reihe, omdat Kippenberg handig gebruik maakte van de Duitse wetgeving op de auteursrechten, die voor vertalingen slechts tien jaar geldig bleven.

     

    15-04-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Cyriel Buysse en Felix Timmermans (II) - René Goyvaerts

    5. Opinie Cyriel Buysse.

    Op 11 augustus 1917 krijgen wij een eerste en een van de weinige reacties van Buysse aangaande Felix Timmermans. In zijn artikel Eindelijk, verschenen in De Haagsche Post schrijft hij :

    " Pallieter is een mooi boek, maar misschien wat al te onbeteugeld wild en zot. Uilenspiegel is oneindig veel grootser, menselijker, completer." Een dag later op 12 augustus 1917 heeft hij in Den Haag een ontmoeting met Frederik Clijmans, alias Fritz Francken. Op een vraag van Francken antwoordt Buysse : "Nieuwe Vlaamsche of Nederlandsche boeken van betekenis uit den laatsten tijd? Behalve Pallieter, van F. Timmermans, niets dat zeer de moeite waard is. En dan nog valt er op Pallieter en vooral op Timmermans, die met den vijand heult, heel wat af te dingen."

     

    6. Den Haag.

    Als Felix Timmermans in november 1918 in Nederland toekomt; wordt hij aanvankelijk opgevangen door Maria Viola en door zijn uitgever Van Kampen. Buysse zal al vlug geweten hebben dat Timmermans in Den Haag was neergestreken, zeker met al de ruchtbaarheid die men aan dit feit gegeven had. Cyriel Buysse, die samen met zijn broer Arthur, tijdens de oorlogsjaren menige Belgische vluchteling in Den Haag had opgevangen en geholpen; bleef nu afzijdig, ook als Timmermans in Den Haag naar een woonst op zoek was. Onder normale omstandigheden zou men kunnen verwachten dat de ene collega de andere dan helpt.

    Op het eerste gezicht kan men dit eigenaardig vinden, zeker als men weet dat zij in de figuur van Isidoor Opsomer een gemeenschappelijke vriend hadden en dat deze laatste tegen Buysse over zijn Lierse vriend zal gesproken hebben. Maar het is vrij begrijpelijk aan te nemen dat Opsomer van Cyriel Buysse algauw vernomen heeft hoe de vork aan de steel zat en dat Buysse geen contact wilde met Felix Timmermans gezien hun tegengestelde standpunten. Maar ja, hoe loopt dat gewoonlijk in dergelijke gevallen, alle protagonisten houden de lippen stijf op mekaar en hebben liever dat het deksel op het potje blijft. In ieder geval, geen van de drie was beschikbaar voor commentaar. In zijn dagboek zegt Timmermans geen woord over een mogelijk bezoek aan Opsomer in Den Haag. De enige vermeldingen daarover zijn de volgende : op 7 december 1918 is Isidoor Opsomer Timmermans komen bezoeken en heeft hij een brief van Timmermans' echtgenote, Marieke, meegebracht. Nadien schrijft Felix Timmermans een brief aan Opsomer om hem daarvoor te danken en laat weten dat zijn vrouw twee dagen later zelf in Den Haag is aangekomen, waar hij nu een eigen kamer heeft gevonden. Een tweede vermelding is te vinden in het Haags Dagboek van Timmermans , dagboek van 18 juni 1919 tot 18 december 1919 : " Dinsdag 24 juny : Na de noen met ons Marieke en hare moeder en Mme Stevens naar Den Haag bij Peek en Kloppenburg een costuum voor mij gaan bestellen.

    Ik houd veel van het koleur. Ons Marieke koopt blousen. Wij smullen wat bij Bakker, fijn. Mevrouw Opsomer tegen gekomen, lang gesproken." Verder geen woord over Opsomer en zeker niet over een ontmoeting met Cyriel Buysse, ondanks het feit dat Timmermans in dit dagboek toch een aantal feiten in detail noteert.

     

    7. De Staatsprijs.

    In 1920 werd, na een onderbreking wegens oorlogsomstandigheden, weer de staatsprijs voor Nederlandse Letterkunde door de Koninklijke Academie toegekend. Voor het onderdeel proza bleven uiteindelijk twee kandidaten over namelijk : Felix Timmermans met zijn Pallieter en Cyriel Buysse. Het zag er aanvankelijk naar uit dat Pallieter het zou halen, doch het was Buysse die uiteindelijk de prijs toegewezen kreeg voor de gezamenlijke schetsen en novellen, opgenomen in vier bundels :

    Stemmingen, Oorlogsvizioenen, Van een verloren zomer en Zomerleven. Alhoewel deze vier bundels niet tot het beste van Buysse's werk behoorden, kon en wilde men hem deze maal niet meer passeren.

    Ondanks zijn vroeger puik werk zoals: Het leven van Rozeke van Dalen, 't Bolleken en Het Ezelken. Wat men blijkbaar niet vergeten was; was het feit dat hij het voordien reeds tweemaal had moeten afleggen tegenover Stijn Streuvels. De tweede maal dat dit gebeurde had Cyriel Buysse de prijs zeker verdiend. Omdat de voornoemde werken voor deze periode niet meer in aanmerking kwamen; heeft men die bundels genomen om in feite het vroegere werk van Buysse te bekronen.

     

         En, o ironie! In 1922 is het weer tijd om de staatsprijs toe te kennen. En nu wordt Felix Timmermans bekroond voor De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntje en dit omwille van het feit dat Pallieter noch Het Kindeke Jezus in Vlaanderen in aanmerking kwamen voor de voorbije periode. Dus de geschiedenis herhaalt zich en Felix Timmermans kreeg in feite de prijs toegewezen voor zijn Pallieter.

     

    8. Bazalgette.

    Cyriel Buysse die sinds lange jaren bevriend was met Léon Bazalgette, medewerker van de Parijse uitgeverij F. Rieder, verneemt in 1919 dat die van plan is om een reeks werken uit te geven onder de titel Prosateurs étrangers modernes. De bedoeling was om geselecteerde werken van buitenlandse schrijvers in het Frans te vertalen en aan het franssprekende publiek aan te bieden, waaronder werk van Buysse te beginnen met Het Ezelken. Het is Buysse zelf die Bazalgette attent maakt op Pallieter en dit werk aanbeveelt om in de hoger vermelde reeks te worden opgenomen. Hij vermeldt nog dat Timmermans, ondanks zijn katholieke gezindheid, toch zijn werk kent. Hoe zou Buysse dit te weten gekomen zijn, vermits er geen contact tussen beide heeft plaats gevonden en Felix Timmermans zelf nog geen woord over Cyriel Buysse gerept had? Waarschijnlijk zal Opsomer daar wel voor iets tussen zitten.

    Op 15 november 1920 neemt Bazalgette contact op met Timmermans en deze is bereid om Pallieter te laten opnemen in deze reeks. Na een zoektocht naar een goede vertaler is het uiteindelijk Bob Claessens die de taak op zich neemt. Een Franse Pallieter verschijnt in 1923.

    Maar helaas, moeten Cyriel Buysse en ook Felix Timmermans ondervinden, dat een Vlaamse haring in Frankrijk niet braadt.

     

    De belangstelling van het franstalige publiek voor nederlandstalige literatuur is zo teleurstellend dat Bazalgette er in 1924 voorlopig mee stopt zodat August Vermeylen geen vertaling hoeft te maken voor zijn Wandelende Jood. Toch zal Bazalgette deze reeks hernemen en reeds in 1925 verschijnt van Timmermans L' Enfant Jésus en Flandre.

     

    9. Opinie Felix Timmermans.

    Wij zijn al in 1922 wanneer wij de eerste, en tot op heden de enige echte commentaar, mogen optekenen van Felix Timmermans over zijn collega Buysse. Frans Perckmans, een Mechels schilder en publicist, had een boekje geschreven en had aan Timmermans gevraagd hierover zijn mening te geven. Op 28 juli 1922 schrijft Timmermans aan Perckmans een brief waarin hij hem looft voor zijn streven naar eenvoud en dan wijst op de zwakke punten in het verhaal: " En die zwakte bestaat juist, omdat ge wel de uiterlijke kant der dingen ziet, doch de innerlijke tragiek of emoties uwer personen niet gegeven hebt. En zoals ik u mondeling zei, kan men, met alleen over de uiterlijke dingen te spreken, de diep aan te voelen, de innerlijke gewaarwording naar buiten doen schitteren. Dat heeft Cyriel Buysse gedaan en dat is juist zijn grote verdienste." Hieruit blijkt duidelijk dat Timmermans niet alleen de naam Buysse kende maar dat hij ook diens werk grondiger kende dan men zou vermoeden.

    Om bovenvermeld oordeel over het werk van Buysse te formuleren; moet Timmermans van diens werk veel meer gelezen hebben dan alleen maar het bovenvermelde verhaal "De Eenzame ". Ondanks dat het voor hem, als katholiek, feitelijk verboden lectuur was en het quasi onmogelijk was er in het openbaar mee naar buiten te komen. Toch had hij een zeer grote waardering voor Cyriel Buysse als kunstenaar. In zijn monumentale biografie over Buysse : Het leven niets dan het leven. Cyriel Buysse & zijn tijd, vermeldt de auteur, Joris Van Parijs, het volgende daarover : "Een van de weinige tijdgenoten die in staat zullen zijn die kwaliteit bij hem te onderkennen is Felix Timmermans." Hij besluit dat die omschrijving van Timmermans de kern raakt van het werk van Cyriel Buysse.

     

     

     

    10. Elisabeth Hanken - Van Loon Prijs.

    Hendrik Willem van Loon, Nederlander, geëmigreerd naar de Verenigde Staten en Amerikaans staatsburger geworden, publicist en illustrator, wil ter ere van zijn moeder, Elisabeth Hanken, een jaarlijkse prijs instellen tot aanmoediging van onbekend literair talent in Vlaanderen. Hij kende Buysse en Timmermans. Over deze laatste schrijft hij in de inleiding van de Amerikaanse editie van Pallieter, die in 1924 in New York verschijnt, dat hij "some very happy hours" heeft doorgebracht met de auteur. In het voorjaar van 1924 vraagt hij aan Buysse zich te belasten met de samenstelling van de jury die de prijs zal toekennen. Cyriel Buysse wil en durft niet weigeren, maar gelukkig voelt hij zich niet met de opdracht. In een brief gedateerd Den Haag 2 december 1924 en gericht aan August Vermeylen schrijft hij :

    " Ik ben ook miserabel slecht op de hoogte van de jongere Vlaamsche literatuur. Ik wou maar dat Van Loon een bekwamer iemand in mijn plaats genomen had." Omdat hij slecht op de hoogte is van de recente literaire productie in Vlaanderen, komt hij met zijn eigen keus voor een kandidaat-laureaat niet verder dan Felix Timmermans en Ernest Claes en hij herneemt: " Het is natuurlijk zeer gemakkelijk aan Timmermans de prijs toe te kennen, dat zou iedereen goedkeuren, maar dat vergt dan ook geen inspannend zoeken naar een nieuw, nog weinig bekend talent. Ik meen dat Felix Timmermans reeds te vermaard is om nog een aanmoediging te bekomen. Ik had min ofmeer gedacht aan E. Claes."

     

         Na felle discussies binnen de jury wordt uiteindelijk Toussaint van Boelaere als laureaat uitgeroepen. Of deze voldeed aan de bedoeling van de prijs : aanmoediging van onbekend literair talent in Vlaanderen, zullen wij maar in het midden laten.

     

    11. De Index.

    In 1927 richt Cyriel Buysse een brief aan Paul Wijnants en hij schrijft : " Ik heb een vast publiek in Holland, niet zeer talrijk, maar bijzonder trouw. Streuvels en vooral Timmermans hebben er zeker meer lezers..... en koopers dan ik. Maar hun boeken staan ook niet op de Index bij de Roomsch Katholieken, wat de mijne wel zijn." Buysse vergist zich hier: in feite staat hij niet op de Roomse Index. Het betreft slechts de Boekengids-code voor verboden lectuur. Deze is opgesteld door het Algemeen Secretariaat van Katholieke Boekerijen, onder leiding van de geestelijke Joris Baers. Hij is alleen een richtnorm voor de katholieken in Vlaanderen.

    Alle boeken van Cyriel Buysse staan evenwel onder de rubriek, verboden Lectuur. Met de almacht van deze inquisitie, maakten zelfs de grote Vlaamse katholieke schrijvers kennis.

    Felix Timmermans kreeg een gekuiste Pallieter terug, Ernest Claes zijn Witte werd ook gewassen en Stijn Streuvels zag in De teleurgang van de Waterhoek een maagdelijker Mira te voorschijn komen.

     

    12. Cyriel Buysse Zeventig jaar.

    In de eerste helft van September 1929, enige dagen voor zijn zeventigste verjaardag ontvangt hij het bezoek van Maurice Roelants en aan deze verklaart hij dat hij op zijn leeftijd geen behoefte meer heeft aan eerbewijzen. Hij is te lang miskend geweest om nog enige reactie te hebben op de enorme populariteit die toen een Felix Timmermans en een Ernest Claes genoten. Toch zou er iets gebeuren. Juist op zijn zeventigste verjaardag op 22 September 1929, opent hoofdbibliothecaris, Emmanuel De Bom in de Antwerpse Stadsbibliotheek een Buysse-tentoonstelling in woord en beeld. In Gent wordt door uitg. Rombaut de monografie over Cyriel Buysse van Achilles Mussche in de handel gebracht. Vier dagen later, op 26 September 1929, bezoekt Buysse zelf zijn tentoonstelling en wordt er waardig ontvangen. Daar heeft De Bom voor gezorgd en er wordt een groepsfoto genomen op het Conscienceplein te Antwerpen voor het standbeeld van Conscience. Buiten Buysse zelf zijn hierop te herkennen : schepen voor het bibliotheekwezen en Volksgazet-hoofdredacteur Willem Eekelers, Emmanuel De Bom, Lode Baeckelmans, componist Jef van Hoof, schilder Isidoor Opsomer, hoofdredacteur Herman Van Puymbrouck van de krant De Schelde en... Felix Timmermans! Deze foto bevindt zich thans in het Letterenhuis te Antwerpen en werd afgedrukt op de voorpagina van nr.18 van Zilveren Verpozingen.

    Na Antwerpen viert Brussel de zeventigjarige. August Vermeylen, voorzittcr van deze viering, wil ook een prominent katholieke voorman van de Vlaamse schrijvers als spreker. Hij denkt hierbij aan Timmermans, omdat hij weet, dat deze veel waardering heeft voor het werk van Cyriel Buysse en stuurt hem een uitnodiging.

    Op 7 oktober 1929 antwoordt Timmermans : "Tot mijn spijt kan ik op uwe vriendelijke uitnoodiging niet ingaan, daar ik dien dag belet ben. Ik hadde het anders gaarne gedaan want over Buysse zijn vele schoone dingen te zeggen. Ik denk toch er hier of daar een woordeken over te schrijven." Van dat woordeken hier of daar is er niets terug te vinden.

     

    13. Week van het Vlaamse boek.

    Te Brussel, in het Paleis voor Schone Kunsten, werd de Week van het Vlaamse Boek gehouden. Op 9 november 1930 signeerden een aantal Vlaamse schrijvers hun werk :

    August Vermeylen, Ernest Claes, Maurice Roelants, Herman Teirlinck, Cyriel Buysse en Felix Timmermans. Over het feit of er contact tussen beiden was; is niets bekend.

     

    14. Begrafenis van Cyriel Buysse.

    Op 25 juli 1932 overlijdt Cyriel Buysse in zijn huis Maison Rose te Afsnee. Vier dagen later, op vrijdag 29 juli, heeft de burgerlijke uitvaartplechtigheid plaats te Gent. Naast talrijke prominenten uit het politieke leven staan alle grote namen uit de Vlaamse letterkunde rond het open graf : Lode Baeckelmans, Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, Maurits Sabbe, Richard Minne, Ernest Claes en Felix Timmermans, om hun overleden collega een laatste groet te brengen en om hem te eren voor zijn kunstenaarschap.

     

    15. Nog een vermelding.

    In december 1932, een zestal maanden na het overlijden van Cyriel Buysse, verschijnt een artikel van Felix Timmermans in de Münchner Illustrierte Presse onder de titel : Het gelaat der Vlamingen. Felix Timmermans verheerlijkt hier Vlaanderen bij het Duitse publiek en schrijft: Een landje dat zoveel goede schrijvers heeft als Stijn Streuvels, Herman Teirlinck,...,Cyriel Buysse,..., Gerard Walschap, kan zich laten zien! Nogmaals een bewijs dat Timmermans een grote achting had voor het werk van Cyriel Buysse.

     

    Algemeen besluit.

    Beide schrijvers wisten blijkbaar van mekaars werk meer af dan men vermoedde en hadden voor mekaar, als kunstenaar, de nodige waardering. In hun relatie van mens tot mens ging dat minder vlot, vooral van de kant van Cyriel Buysse.

    Hiervoor waren hun politieke en levensbeschouwelijke opvattingen te tegengesteld en bleek de kloof tussen beiden te diep. Spijtig.

     

    *****

    14-04-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'t Nonneken Beatrijs - Felix Timmermans

    ‘'t Nonneken Beatrijs’.

     

    Voor Professor Anton Kippenberg in vereering geschreven.

    Felix Timmermans

    Leipzig 1924

     

    De maan ligt blauw-zilver op haren rug, en de donkere vioolen in het kloostertuintje

    beginnen hunnen fluweelen nachtgeur te geven vol weldadigheid.

    De maneschijn en de zoete balsemgeur komen, te samen gekeperd, door het

    vensterken binnen in de kale, witte cel, en leggen zich in den schoot van Beatrijs, en

    in hare opene handen, waarin de koperen sleutel blinkt.

    Met die sleutel zal zij seffens de poort open doen, als er van achter de met klimop

    begroeide muur een paarden hoef over den weg zal kloppen.

    Ze luistert verwachtend of er van uit de strakke, maan-door-oliede stilte niets

    nadert, en haar hart botst onrustig van angst en verlangen.

    't Is angst voor O-L-Vrouw, en verlangen naar haar lief.

    Op hare witte huifkap stempelt de maneschijn de schaduw van een lelie, die in

    een oud, zwart wijnfleschken op het venster-richeltje staat.

    't Is de lelie die haar schoon lief haar gisteren nacht gebracht heeft. Maar zij durft

    er niet naar zien, en ze zou willen dat het een roos was, en zij hoopt dat hij van nacht

    een roos zal brengen.

    Ze was naar hier in 't klooster gekomen om hare ongekreukte kuischheid aan

    O-L-Vrouw aan te bieden, daarin blank te leven, en dan goudgelukkig te sterven op

    een hard beddeken. En jaren leefde ze zoo stil en zacht, haast onhoorbaar voor

    zich-zelve, van binnen wit lijk perenbloesem.

    En nu doet ze elke nacht de poort open voor een warm man.

    Ach! dat ze daarmee begonnen is!

    Ze voelt hare kuischheid verslensen.

    Maar ze wil niet. Haar hart is een kreet, een gedurige gil. Ze bidt heelder uren op de

    verharde knieën voor het O-L-Vrouwebeeld, daarnevens in de witte kapel, opdat

    hare liefde voor hem zou uitdooven, die alle nachten opnieuw zoo zoet wordt helder

    gestreeld. Er is toch zoo'n schoon lied in zijn oogen, en haar gedachten zwijgen er

    niet meer van. De liefde besteekt haar met smarten, ze wil alleen het blank geluk dat

    uit Onze-Lieve-Vrouw valt, en tegelijkertijd reikt ze me toegeknepen oogen haar

    hart aan haar lief, om er nieuwe smarten in te steken.

    Z' is als een houten beeld, uit twee stukken aan elkaar geplakt, en de stukken barsten

    stillekens aan van elkander.

    En de maan schijnt in het celleken, plakt op haren bidstoel, en op het bepalmd

    kruislievenheerken tegen den muur, en de lelieschaduw verschuift op hare witte huif.

    Heel ver achter de stilte weet ze de groote stad.

    En op de maanbeschenen boomenweg, denkt ze, draaft nu een wit paard dat haren

    schoonen geliefde brengen zal, met in zijn hand een bloem.

    Terwijl ze luistert naar geluid dat niet te hooren is, beziet ze de groote, koperen

    sleutel, en een kort kreetje springt op in de stilte.

    Ha! dat ze dit nu eerst ziet, na zooveel jaren de poort open en toe gedaan te hebben!

    Of had z' het gezien en was z' het vergeten? Op de kop van de sleutel is het beeld van

    O-L-Vrouw gedreven, en alhoewel afgesleten kan ze lezen: ‘Sleutel des Hemels, bid

    voor ons.

    En met die sleutel, die Onze-Lieve-Vrouw verpersoonlijkt, opent zij steeds de

    deur voor haar lief, die hare kuischheid vertroebelt!

    Dat mag niet!

    Uit de stilte kloppen paardenhoeven.

    Maar O-L-Vrouw mag voor hem de poort niet open doen! En haastig loopt ze

    buiten in het bloemenhofken, naar den steenen bornput met zijn bemost

    schalieëndaksken, en zij laat de sleutel er in vallen.

    Hij blinkt nog even in de maneschijn; zij luistert; de put is diep;

    de sleutel suist naar beneden, en op hare toeë oogen hoort ze een gonzenden plof, en

    dan de stilte. Nu kan ze niet open doen, en 't geluk overfonteint haar.

    Dan tikt er een zachte kneukel op de dikke poort.

    Die nacht heeft Beatrijs haar schoon lief niet kunnen omhelzen.

    In de klare, koudemaneschijn heeft zij enkel tranen laten vallen op een roode roos die over de muur viel.

     

    *****

    05-04-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Die Flämischen Weinachtsgesellen (I) - Maurice Van de Putte
    Tijdens de ledendag van de Felix Timmermans Kring kregen we in het Huis van Oscar een getuigenis van de heer Maurice Van de Putte over zijn ervaringen als lid van de Flämischen Weinachtsgesellen, een groep studenten die voortkwam uit de bouworde en die vele jaren, tijdens de barre Duitse winters, rondtrokken met een zelfgemaakte Duitse vertaling van En waar de ster bleef stille staan.

    Het geld dat zij tijdens hun avontuurlijke tochten verdienden werd besteed aan het helpen lenigen van de grote nood in scholen en parochies.
    Hieronder volgt de tekst van deze
    lezing.

     “Die Flämischen Weinachts Gesellen
    en
    Felix Timmermans”

     
    003cqc.jpg


    We zouden kunnen starten met de Driekoningentriptiek van Felix Timmermans: “De dag tevoren, toen de avond viel was er in de zijgende sneeuw een krakend foorwagenske, door een oud man en een hond  voortgetrokken, voorbij de steenweg gekomen.

    Achter het ruitje had men het bleek gelaat ontwaard van een smalle, jonge vrouw, die zwanger was, en grote, triestige ogen had.

    Ze waren voorbijgegaan, en wie hen had gezien, dacht er niet meer over na.”

    Maar de Vlaamse Kerstgezellen deden dat destijds in het Duits:

    - Jetzt probiert es mir nachzumachen ! Wenn ihr’s könnt, bekommt ihr den schönsten Aal, der in der Nethe herumschwimmt.

    - Ich  sage euch, auf der ganzen Welt findet ihr niemand, der so laut singt wie ich !l

    - Für zehn Schnäpschen singe ich mir die Seele aus dem Leib, und für zwanzig singe  ich sie wieder hinein !

    - Los! Legt Geld zusammen für zehn Schnäpschen, dann singe ich euch eins, das noch viel mehr gesalzen ist.

    -Nein, Pitjevogel,… es gehört sich nicht, dass du ein schmutziges Liedchen nach dem anderen singst.  Du beschmierst die Heiligen. Das ist nicht schön.  Sing lieber :  Ihr Brüder, wir trinken noch eins, -  Wir sind ja noch so jung;  - Zur Sparsamkeit haben wir im Alter noch viel Zeit! 

    Je hebt de herbergscène zeker en vast herkend, met Pitjevogel, Groszmaul, lolbroek, lustige levensgenieter, met interesse voor vrouwen, geld, maar ook met angst voor de Zwarte Madam, en Suskewiet, een heilige en wijze herder met een kinderlijk geloof.  

    We weten allemaal, dat de stof van dit toneelspel  werd ontleend aan een van de eerste novellen van Timmermans: aan de overbekende drie luiken van zijn “Driekoningentryptiek” met die typische Vlaamse sterzangers, een aalvisser, een herder en een bedelaar.

    In samenwerking met de Noord-Nederlander Eduard Veterman (van Joodse komaf) waren de christelijke tekst en de opbouw van die novelle in toneel omgezet geworden tot: “En waar / En als de ster bleef stillestaan”,  een schitterende titel!

    Maar we weten ook, dat het geen echt toneeldrama werd, dat het geen echt conflict is dat een wending geeft aan de binnenkant, aan het noodlot van de  hoofdpersonen én dus ook moeilijker te spelen.

    Het werd wél een soort mirakelspel,  waarin de drie hoofdspelers,  achtereenvolgens, een  na  een  gered zullen worden.

    Wat daarbij primeerde was de typisch Vlaamse kerststemming en die lag ons Vlaamse Kerstgezellen jarenlang het best.

    En nu worden we  vandaag gedwongen om om te zien naar een voor ons al ver verleden: de geschiedenis van de Kerstgezellen, in een notendop, en met een antwoord op de vragen wat en wie, wanneer en waarom,  hoe en met welke bedoelingen!

    Er is natuurlijk de Duitse voorgeschiedenis uit het begin van de vijftiger jaren.  ’t Was de tijd waarin men de lof van het heroplevende Duitsland bezong (alsof er geen oorlog was geweest). Dat gebeurde bv. met een Zweedse melodie die we in ’t begin ook nog hebben gezongen: Land der sanften  grünen Hügel, Land der weiten blauen Seen – Land der hohen Waldgebirge, Gipfel weisz bedeckt mit Schnee – Land der Zwiespalt, Land der Einheit – Zwischen Ost und West das Band – Vorbestimmt dein Herz zu geben – Deutschland gottgeliebtes Land.

    En ook wij, de Kerstgezellen, hielden van bij de start in 1953 en in het Duits de blik op het herlevende Duitsland gericht en de Fé was ons daarbij een grote hulp : Timmermans, de religieus getinte auteur, de romanschrijver en de novellist,, de toneelschrijver en de dichter, de schilder en de tekenaar, de boekbandontwerper zelfs.

    Een kleine twintig jaar zijn wij met zijn toneelstuk met de beste bedoelingen en al toneelspelend door meestal Duitse contreien getrokken om geld te verzamelen voor de toenmalige naoorlogse Duitse gemeenschap of voor een of ander goed doel, ook in België.

    Maar de Kerstgezellen hadden ook nog heel wat andere dienstbare activiteiten  op hun actief.

    En daarna volgden tot vandaag her en der nog veertig  jaar contacten tussen oudgedienden, uitstappen (naar Berlijn, naar Schotland,  ook in Lier), met jaarlijkse samenkomsten, met mailtjes, met al eens een overlijden tussendoor.  Da’s het leven.

    En niet zo lang geleden, zo’n 35 jaar na datum, was er ook nog een extra opvoering van ons Timmermanstoneelspel  in het Duits in Kerkrade, Noord.-Nederland, nabij Vaals, op het Drielandenpunt, waar onze ‘baas’ zijn thuisbasis had.

    Hoe ik met de Duitse taal en met de wereld van Timmermans in contact kwam?!

    Ik ben geboren als Maurice, Maurits, Moritz Van de Putte.  Van-namen gelden in Duitsland een beetje als zijnde van adellijken bloede  (terwijl  m’n voorouders ooit Vlaanderse boeren waren). Ik woonde in Heverlee, in het Park van Arenberg, in een gebouw van de ingenieurs, ben een vooroorlogs kind en werd tijdens de oorlog met levertraan, Winterhulpsoep,  rantsoeneringszegeltjes én met Duitse rapen grootgebracht en ging in de winter zelfs op klompen naar school. Honderden Duitse soldaten waren een tijd gekazerneerd in een deel van ons universiteitsgebouw, in een van de twee grote tekenzalen. Er was de geur van de Duitse gaarkeuken en in sommige lokalen lagen wapens. Ik liep de lagere school in de jullie nu maar al te goed bekende Sint-Lambertusjongensschool  in Heverlee, waar er natuurlijk nog geen sprake was van Timmermans.

    Tot 1952 liep ik daarna school in het Leuvense Sint-Pieterscollege.

    En daar vertelde een priester-leraar over Timmermans en las er voor  i.v.m.  “Piet Lawijd” en “Rozeke” uit “De Kistprocessie” , en i.v.m.  “Vettigen Teen met zijn vermiljoen gezicht” uit de novelle “Onze- Lieve-Vrouw der Vissen” en die het beeld van O.-L.-V. ontvreemdde en het dan maar uit schrik in de Nete gooide, gevolgd door een miraculeuze visvangst. Dat was mijn eerste kennismaking met de Fé.

    In de 4e  Grieks-Latijnse hadden we als leerboek Zuid en Noord IV, met het beroemde fragment uit “Pallieter”, getiteld  “ ’s Zaterdags voor de kermis”. Maar verder geen Timmermans meer !

    Intussen had ik wel interesse voor het vak Duits opgebouwd en was ik in de Retorica 1e voor Duits. En dus startte ik in Leuven aan de universiteit in de Kandidatuur Germaanse Filologie gevolgd door de Duitse Licentie, maar Timmermans maakte ook daar geen deel uit van de universitaire literatuuropleiding!


             004hw.jpg

    Ik heb er een volledige leraarscarrière van 36 jaar opzitten in de Mechelse Normaalschool, nu al heelwat jaren samengesmolten met de Normaalschool van O.-L.-V.-Waver en ten slotte deel  geworden van de Lessius-Hogeschool in Mechelen.

    Pas in l959, als ik les begon te geven, duikt Timmermans terug op, jawel, in mijn Zuid &Noord IV,  met het bekende Pallieterfragment:    

    -  De Zaterdag kwam, en er was geen wolksken aan den hemel. Geen windeke bewoog : alles stond stil als een huis en een pluimke in de lucht zou van zijn plaats niet verroerd hebben. – Charlot had haar handen vol. Ze zorgde eerst voor een lekkere merte, rolde het gekapt vleesch tot kinderkopdikke bollen, en, terwijl ze stoofden, maakte ze saus van bezensap en patattebloem.  Als de frikadellen goed gestoofd waren en nadien met een bruin korstje in zoete boter gebakken, goot zij de roode saus er over. ’t Was om er van te bekomen, zoo frisch.

    - - - Zij kuischten nog salaad, sneden de bloemkoolen, liepen overend’weer om dit en om dat, en de stille noenuren gingen vol warme zon over de vruchtbare wereld.

    - - - En klets daar viel de regen. ‘Ja, mor dor van geproffeteerd’ riep Pallieter. Hij liet de toerten staan en liep naar buiten in den hof. Op een omzien stond hij uit te lekken lijk een waterhond en ’t deed hem deugd  lijk aan een kouden bedelaar warme melk met korentenbrood.”

     Maar vandaag bij mijn kleinkinderen (ik heb er eentje in het laatste jaar van de humaniora): geen Timmermans meer in de humanioraklassen. Is hij te volks? Is zijn taal niet klassiek genoeg? Gaat het om een te jonge generatie leerkrachten? Ligt het aan de leerboeken ? …

    Wij hadden toen gelukkig de Kerstgezellen, en Josef Ernst Vloeberghs, de Jos: die was belangrijk, want voor een onderneming als de Flämische Weihnachtsgesellen had je  een startmotor nodig.

    Bij de Germanisten was er een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling. (Ik zat uiteraard in de Nederlandstalige Afdeling.

     

    In de Franstalige Afdeling zat de rasechte Vlaming Josef Ernst Vloeberghs, geboren in 1922 in Heist-o/d-Berg , en in Lier naar het college geweest, maar met Limburgse roots (zijn vader was van Bilzen).

    Jos was priester uit het bisdom Doornik (wat verklaart waarom hij aan de univ in Leuven in de Franstalige afdeling terechtkwam). In 1952 heb ik met hem kennisgemaakt en heb hem bijna 60 jaar gekend. De Jos is in november 2010 overleden in de buurt van Vaals, oud 88 jaar…  Hij had hier zeker graag gestaan in mijn plaats.

    Maar JEV trad eerst binnen in het noviciaat bij de Norbertijnen in Tongerlo, en daar aan de zijde van 10 jaar oudere Noord-Nederlander Werenfried van Straaten (1913-2003 - sinds 1934 ingetreden en er secretaris).

    Paters maken samen veel lol, en dus werd boven de halfgeopende kamerdeur een emmer water geplaatst met natte miserie voor de binnenkomende.

    Werenfried was de anticommunist, de overtuigd katholieke stichter van de Oostpriesterhulp-Stichting ‘Kerk in Nood ‘, een ontwikkelings- en liefdadigheidsinstelling, met zetel in het Duitse Königstein.

     Werenfried werd eerst bekend als de Spekpater die met zijn rugzakpriesters in kapelwagens duizenden kilo’s spek bracht naar naoorlogse uitgehongerde miserie-Duitsers.

    Vanuit het Leuvense werden toen met bussen geregeld studenten-vrijwilligers naar Tongerlo gebracht om er pakjes te sorteren (giften met eten, geld, kledij, schoenen), die dan achteraf naar Königstein werd gevoerd. Sommige vrijwilligers maken dan kort daarna de oprichting der Kerstgezellen mee!

     Werenfried richtte daarna ook de Bouworde op ten voordele van  Duitsers die zelfs geen muur meer hadden om achter te  wonen.


    Van die Bouworde ging een oproep tot jongeren uit, waarop hier bij ons een honderdtal vrijwilligers  (allen studenten van Vlaamse JezuÏetenscholen) reageerden om wat te doen aan de kansarmoede in de omwereld en om Siedlungen (woonkolonies voor Duitse vluchtlingen) te bouwen, activiteiten waarvoor ze niet werden vergoed.  Aldus werden tientallen huizen, kerken, scholen gebouwd of vernieuwd.

    Een nadeel was natuurlijk, dat vele jonge vrijwilligers van de Bouworde enkel beschikbaar en inzetbaar waren in vakantieperiodes.

    Belangrijke vaststelling: die Spekpater (de bedelaar van God voor de armen der wereld, en die los stond  van de rancuneuze gevoelens tegen de gehate Duitsers), was  met zijn Bouworde voor ons een geschenk van de hemel:  dé aanleiding en inspiratiebron voor Jos Vloerbergs en zijn Vlaamse Kerstgezellen!

    Maar wat JEV op zijn beurt, al helemaal op z’n eentje, zelf daarna op gang heeft gebracht! Eigenlijk zouden we het na al die jaren niet over Die Flämischen Weihnachtsgesellen, alias De Vlaamse Kerstgezellen,  maar over De Vloebergse Kerstgezellen  moeten hebben !  

    De feiten! In 1952/53 zijn er de naweeën van WO-II. Jos is de oudere priester-student,  met al wat levenservaring. Tijdens de oorlog had hij nog in de Arbeitsdienst gewerkt en in 1953 had hij willen meehelpen bij de rampspoedige watersnood in Zeeland.


                                 005bkr.jpg

     
    In Leuven begint hij dan, zoals we al weten, Germaanse Talen te studeren : hij zal er de Franstalige kandidatuur afwerken.

    En hij zal later nog lesgeven aan het Collège Saint-Julien in Ath en in Bonne Espérance nabij Binche (en lesgeven hebben vele Kerstgezellen gedaan).

    Maar studies en lesgeven zijn hem niet voldoende ! Hij wil zich ook nuttig maken : denn es wird unaufhörlich von allen Batterien weitergefeuert. Dus zegt hij: zet je in en help de Duitsers!

    In het Duitse Niedernhall, in het Württembergse Kochertal, in een protestantse omgeving, zal voor de plaatselijke Pfarrer Ehrenfried een katholieke kapel worden gebouwd (haar naam: Unsere Liebe Frau der guten Hoffnung, O.-L.-Vrouwken van de Goede Hoop).  

    Jos trekt er in de maand augustus, 1953, voor de bouw naartoe : eerst  met Waalse studenten  van het Klein Seminarie van Bonne Espérance, maar die nog in dezelfde vakantie afgelost worden door Vlaamse vrijwilligers.

    Dag en nacht wordt er met een ploegensysteem  gewerkt: begin oktober staat het muurwerk van het kerkje al tot aan de dakstoel overeind.

    En dan wordt Jos Vloeberghs de stichter en grondlegger van een soort Europees Studententheater Vlaanderen!

    Jos wil namelijk tijdens de kerstvakantie in de streek rond Niedernhall  toneel spelen.  Daartoe heb je een leuk toneelstuk  nodig. Hij herinnert zich zijn Lierse collegetijd en Timmermans, en hij kiest voor Vetermans bewerking van de Driekoningentriptiek van Timmermans. Jos wil aldus enerzijds de onderneming financieel steunen en anderzijds de reiskas spijzen. Hij laat het toneelstuk  vertalen door een medestudent, Walter Krott uit Eupen (Al die jaren was er dus  geen officiële vertaling met  Sabam-verplichtingen of met Duitse Gema-verplichtingen! Al heeft een dochter van Timmermans hier achteraf een positieve rol in gespeeld).

    Als resultaat lag er nu een volkse tekst op tafel met een sterk Vlaams-Kempens karakter en accent, en nu ook in het Duits.

     Bij zijn Leuvense medestudenten zoekt en kiest de Jos vrijwilligers,  allemaal groentjes.

    Maar hoe ga je de groep noemen? Ons eerste kindje Jezus wordt gespeeld door de Duitse Reingard Beer van Niedernhall en dus heten we in 1953 eerst ‘Reingardgesellen’ en pas vanaf de tweede tournee,  in 1954, worden we Die Flämischen Weihnachtsgesellen.

    Und wovon lebt ihr denn?  vroeg  Pitjevogel aan Sint-Jozef.  Wir leben von der Freude!  Had die geantwoord. En van in het begin was dat ook de leuze van Kerstgezellen: de vreugde om toneel te spelen (en zeker in de beginjaren ook om te zingen) ten voordele van medemensen!

    En dan de eerste repetities van een al ‘wereldbekend’ stuk toneel!

    Beeld je de situatie in : we repeteren in een koude, spookachtig duistere zaal van de Paters Lazaristen in de Leuvense Vaartstraat (en waar we verder geen contact mee  hebben).

    In later jaren werd er memorabel gerepeteerd bij de Witte Paters in Heverlee, in mijn buurt, en daarna terug in Leuven, maar nu in een bekend café Erasmus  vooraan in de Vaartstraat.

     Van Jos krijgen we wat spaarzame regisseertips, herinner ik me. En hij zal ons al die jaren schminken (opzettelijk wat ongelijk i.f.v. een beter zaaleffect!)

    Pas in de laatste toneeljaren zal Jos (onder het pseudoniem Ernst Marping) als burgemeester ook meespelen.

     En hij zelf zal al die jaren, en meestal alleen, in de loop van het jaar, in Duitsland alle opvoeringen gaan vastleggen en organiseren! 

    Maar wij, jonge studenten,  zijn zeker geen Timmermanskenners, laat staan dat we al Timmermansfanaten konden zijn. We waren eigenlijk snotneuzen en zeker nog geen oudere karakterspelers met levenservaring om de figuren uit te beelden van boeren, de nederige Sint-Jozef, de burgemeester, de koster, of de stevige rol van Polien Pap en de ervaren Lievevrouwkes, en zeker niet de smeuige rollen van Pitjevogel, Suskewiet en Schrobberbeek.

    Even van de hak op de tak!  Heb ik je die Schrobberbeek al voorgesteld ? Een dankbare rol!

    Zie je hem binnenkomen, in die lange herbergscène, bij zijn kompanen en bédelen maar bij Polien Pap achter de tapkast: - Vater unser, der du bist im Himmel – ein Butterbrot bitte schön.  Ich hab vier Tage lang nichts mehr gegessen. – Geheiligt werde dein Name – ich werde nie mehr wiederkommen – Zu uns komme dein Reich – Ach Polien Pap, gib mir doch ein dickes Butterbrot – Dein Wille geschehe – Mein Magen ist schlapp wie eine Schlafmütze.

    Als Polien de drie wil buitengooien, dan grabbelt hij in zijn broekzak:  Wartet mal Leute ! Hier in dem Eckchen von dem Tüchelchen von meinem Hosentäschen sitzt noch ein halbes Märkchen. Polien, fûr jeden ein Schnäpschen! – Suskewiet : Ah ! Ein Schnäpschen !

     En wanneer ze lutschen van hun druppelken, hoor je ze genieten: -  (Pitje) Ein Engelchen pinkelt mir auf die Zunge. Ah! – (Schobberbeek) Zwei Engelchen. Ah! – (Suskewiet) Der ganze Himmel. Ah!

    En dan krijgen ze de kermiswagen met St.-Jozef te zien en gaan ze plannen maken om Driekoningen te spelen. Dan zegt Suskewiet: Polien sprach da von Sankt Josef. Das bringt mich auf einen gedanken. Ich hätte Lust, mit einem Stern rund zu ziehen und drei Könige zu spielen. En dat wilden ook de Kerstgezellen. (Maar de rollen van de drie koningen heb ik zelf nooit gespeeld.

    Terug ter zake nu : die starttournee einde 1953. Die eerste rolverdeling  verliep wat toevallig en was het resultaat van gezond verstand. Er was bij de start geen echte regisseur: ieder was zijn eigen baas. En na de eerste twee jaar leverde elk jaar weer een nieuwe bezetting en nieuwe driekoningen op.

    Met samengescharrelde en zelfgekozen aftandse kledij, of met geleende kostuums (ik o.a. bij een toneelgezelschap in Bonheiden), met huurpruiken (van bij Van Lil, Mechelen) en de nodige schmink groeide telkens een jong ensemble, waar de FT-kring (vol mensen met spelerservaring ?) zich toch wel kritische vragen zou  hebben bij  gesteld.


                                     006yv.jpg

    Onze decors op de planken waren ieder jaar zelfgemaakte, zelfgeschilderde lage toneeldoeken. Dat was materiaal dat snel  kon worden ontrold, opgebouwd en afgebouwd, materiaal voor (moderne) spaarzame toneelbeelden. Later werkten we met aan elkaar te passen ijzeren staven.

    Met zelfs een eigen lichtinstallatie en allemaal materiaal dat er van jaar tot jaar anders kon uitzien. = En natuurlijk hadden we ook programmafolders en vooraf door Jos aan de Duitse parochies of instanties bezorgde reclameplakkaten (zie voorbeelden).

    En zo waren de Weihnachtsgesellen ongeveer klaar voor het grote avontuur: d.w.z. je hebt wekenlang ferm gerepeteerd, vooral het eerste bedrijf.

    Een tournee begon elk jaar pas te lopen als een trein na twee, drie opvoeringen in Duitsland, en met steun van de souffleur vooraan of achter de coulissen.  We stopten alles in een bus van Pam Vermeulen ergens in Leuven en reden de kouwe Duitse winter in. Die chauffeurs van Pam Vermeulen waren ons altijd goedgezind (één ambetanterik niet te na gesproken) en hebben ons  jarenlang door heel Duitsland rondgevoerd.

    We startten met ons toneelspel  natuurlijk in de streek van Niedernhall (waar ons kerkje op de heuvelhelling stond), voor onze eerste kersttournee (die zes  opvoeringen lang was).

     Voor mij een ongelooflijke ervaring! Ik kwam een eerste maal in Duitsland, en was er na de eerste avond al strontzat door het drinken van most, zelfgebrouwen Duitse appelwijn, bij de familie waar ik samen met Pitjevogel was ondergebracht !


    In de beginnende jaren waren we ook zingende Kerstgezellen.

    D.w.z.: vóór het doek opging, zongen we in de beginjaren van achter de coulissen enkele Vlaamse kerstliederen.

    Maar we hadden ook een eerste startlied: het plaatselijke kinderlied van Niedernhall (‘Die Niedernhaller Distelfinken’), dat sommigen van ons hadden geleerd tijdens de eerste bouwfase van onze kapel (Ooit was er een vink ontsnapt, en om te beletten dat ze ervandoor ging, had men de stadspoorten gesloten, werd er verteld!): Wir sind die Distelfinken, wir sind ein mun’trer Chor.  Wir freuen uns des Lebens, Wir öffnen Aug’ und Ohr. Wir streichen durch die Lüfte und singen nah und fern. Wir sitzen auf den Zweigen und loben Gott den Herrn + nog een refrein in twee stemmen  …

    En tijdens de opvoering zingt Suskewiet dat liedje van  de vader van Timmermans (of de Fé zelf kon zingen weet ik niet): Wir sind die drei Könige mit dem Stern – Wir kommen geritten von so fern – Wir gingen und suchten  überall – über Berg’ und über Täler - Und wo der Stern blieb stille stehn – mussten wir alle drei hinein wohl  gehen

    En  dat alles, toneelspelen en tussendoor zingen, heel doorleefd en in universitair studentenduits ! Dat studentenduits met Nederlandse tongval heeft het Duitse toneelpubliek altijd als bijzonder attractief weten te ervaren. (Al was mijn Duits eerder Frans-Duits van kwaliteit, Duits met een Walloner tongval!)

    Maar weet, dat er van in het begin en later in de loop der jaren toch altijd ook wel Duitse Dames (uit Berlijn of de BRD) een rolletje hebben versierd, gaande  van iemand die  Polien Pap speelde, of duivelin, een O.-L.-Vrouwke, tot  en met  het Kindje Jezus inbegrepen. En dan dus wèl met een echte Duitse tongval.


    Nog een brokje toneel tussen het Kindje Jezus en Suskewiet toen die naar de hemel ging!

    a.   Suskewiet! - Rief da jemand? – Suskewiet! – Tritt ein,  wer da ruft ! – Tag, Suskewiet ! – Kindlein… schönes Kindlein ! – Kennst du mich nicht? – Ja… ja… doch! – Weil du nicht zu mir kommen kannst, komm ich zu dir! – (Sus wenend) Das ist… ist schön …ist schön… ich – Du musst nicht weinen ! Du musst lachen ! – Waarop Suskewiet begint te zingen.  Tot het Christkind Suskewiet bij de hand neemt en hem naar het hemelhuis leidt. – Und meine Schäfchen ! Dürfen die nicht mit? – Sicher! Sicher! Je mehr, je lieber… Komm ! Halt meine Hand gut fest !  -  En het Kindje Jezus leidt hem de hemel  binnen.

    Die sterfscène van de Sus klonk zo overtuigend, dat op zekere dag aansluitend de zaal vol oude dames applaudisseerde, opstond en begon met de zaal te verlaten, denkende dat  het stuk  gedaan was   (met de Fé toen knarsetandend over zoveel onkunde).

    Wat heb ik dan mogen spelen ?

    Boer, en al eens Sint-Jozef, maar vooral duivel (veel rollen dus, en telkens met een andere ingesteldheid). – Maar zo moest je al minder spelers  inschakelen), al was dat telkens, belastend, want weer anders geschminkt!

    Ik, door welk toeval en met babyface, moest dus als afgezette pastoor de duivel  spelen en Pitje Vogel  verleiden met een appetijtelijk duivelinnetje om hem zo in mijn macht te krijgen. 

    Maar : ik was ook de Schwarze Madam die duivelde, en rond Pitjevogel  liep om hem verder in mijn macht te krijgen: Du musst jeden Tag ein Kapittel aus dem schwarzen Ambrosius lesen ! – Und wenn du an einem Kreuzweg kommst, musst du spucken ! Mehr nicht!.  Maar ik was vanachter Pitjevogel ook een beweeglijke, luidruchtige en gewoon kwaadaardige duivel: Ich werde meine Teufel rufen um dich zu peitschen, um dich zu rösten, um dich zu brennen.

     Tot kritisch ongenoegen van het intellectueel Berlijns publiek dat vond, dass ich so KEIN Timmermanischer Teufel  war, en ze hadden nog overschot van gelijk  ook!

    Ongewoon was ook de Inleiding van de duivelsscène op de tonen van de sfeerscheppende melodie ‘Anitra’s Dans’ van de Per Gynt Suite van Grieg (en ook dat was zeker niet  zo bedoeld door Timmermans).

    Op zekere dag, toen de Jos er niet bij was, was er nog zo’n  onvoorspelbare reactie van het publiek: bij mijn slotwoorden, toen ik duivel af was en ik, na een namiddagvertoning-met-scholieren, dus de kinderen wou bedanken voor hun aanwezigheid en aandacht, kreeg ik boegeroep van heel die bende, die dus gewoon niet akkoord ging met zo’n liederlijke duivel op de planken.

    Enkele concrete herinneringen en cijfers.We hebben gespeeld op ruim 400 locaties, vooral in West-Duitsland, ook wel eens in Zwitserland, Oostenrijk, Norderney, Helgoland, Denemarken (net over de grens).

    In het Duits ook een paar maal in Vlaanderen (o.a. op vraag van prof. H.Draye)!

    Wijzelf zelfs in het Frans ! Jos Vloeberghs is namelijk enkele tijd ook kapelaan geweest in Wallonië, in Montignies-le-Tilleul (bij Charleroi).

    Ik heb er als ‘diable’, als duivel meegespeeld in :  Et où l’étoile s’arrêta (d’après Le triptyque des trois rois mages (gespeeld door Les compagnons de St.-Martin).

    Het  eerste jaar speelden we dus in Niedernhall en andere onbekende nestjes in de buurt.

    Het tweede jaar  werd het ernstig en zaten we al in grote Duitse steden, zoals Bamberg, Würzburg, Kronach, Forchheim ….

    Het derde, vierde, vijfde en zesde  jaar trokken we naar Berlijn (= vier maal na elkaar): de eerste maal zelfs met PAA vanuit Hannover naar Tempelhof in W.-Berlijn, en met vertraging vertrokken, omwille van al onze losse toneelrommel die moest ingeladen worden.

    Ik ben zelfs enkele dagen mee op tournee geweest naar Berlijn tijdens mijn legerdienst in 1957-58 als kandidaat-reserveofficier in de kazerne van Aarlen, en met toestemming van mijn legeroversten.

    We waren soms rare apostels: ooit waren we in Berlijn op gang met wc-emmers, gevuld met belegde broodjes, in stadsbus naar een van onze toneelzalen (en werden daarbij door de Berlijners niet onverdeeld positief bekeken).

    Een Berlijnse studentin (Anne-Marie Hänsel) dankte ons toch met een mooie  zangtekst in 11 strofen, met als refrein : “Ja wenn die Flamen singen und Theater spielen und Berliner sind dabei, sei es in Deutschland, sei es in Belgien, wir wollen Freunde sein”.

    Daarna verruimden we de blik tot heel Duitsland… en zoals al gezegd altijd met een bus van Pam Vermeulen.

    En was er te weinig reclame gemaakt voor ons toneelstuk, dan kroop onze allereerste accordeonist (Juul Wilmots) boven op de rondrijdende bus en maakte daar muzikale reclame voor de avondvertoning.


    We speelden Timmermans gedurende een 19-tal jaren.

    Zo’n 270 spelende Kerstgezellen (volgens mijn ‘fichenbak’) hebben de toneelrevue  gepasseerd (Vlamingen, Duitsers én een pakje Walen + zelfs een Italiaanse padre), meestal studenten, maar ook andere  vrijwilligers,  want niet zozeer in het begin, maar vooral later was er alle jaren wel weer een gans nieuwe  bezetting spelers.

    We telden soms beroemde spelersnamen:

    -  BRT: Cas Goossens (de latere directeur-generaal van BRT - 1 j.)

    -  Annie Van Avermaet  (van het trio van prof. Florquin  + Fons Fraeters)

    -  Walter Zinsen, met zijn scherpe pen  (1 j.).

    De latere Leuvense professoren: Guido Geerts (Ned. Taalunie) en Fons Van  Steenwegen (Liefde is een werkwoord).

    Nog anderen zoals Seppe Wilmots (professor in West-Duitland - zijn broer Juliaan Wilmots (promotor van het Vlaamse lied) - Diederik Van Coillie (die ooit met amper twee foutjes het Groot Dictee der Nederlandse Taal heeft gewonnen - Lieven Paemen, de diplomaat in Amerika – en vanuit Lier: Tuur Van Bergen.

    En dan is er op zeker ogenblik toch een regisseur, vanaf de 5e  tournee. Niemand minder dan Maurice Balfoort (o.a. bekend als hoofdregisseur van de KNS Antwerpen enz … ) komt de repetities leiden en stelt zich zeer coulant op en nooit  te  dirigistisch  (hij zal zelfs enkele jaren mee op tournee kunnen trekken, samen met Els, zijn  echtgenote).

    En allemaal hebben we al die jaren  g r a t i s en voor de winst gespeeld !!!!! Terwijl het decor al werd afgebroken, en nadat de Duitse brandweerman die er uit veiligheidsoverwegingen achter de coulisen dikwijls bij stond, was verdwenen, werd de winst  door een paar in de groep aangeduide Finanzmeister na iedere  opvoering  opgeteld.

    Vermeerderd met de niet te vergeten collecte die we met onze Drie Koningen nog deden bij de uitgang van de zaal na elke opvoering (nadat Jos het publiek had bedankt). Wij waren immers bedelaars en het Duits publiek was gul (eenmaal schonk een eenvoudig vrouwtje ons zelfs zomaar 300 DM na de opvoering)!

    Wat er met dat geld achteraf gebeurde?

    De eerste twee jaar aan ons kerkje in Niedernhall.

    Met inbegrip van een tijdens de tweede toernee met de bus meegevoerde grote klok voor datzelfde kerkje.

    Het derde jaar speelden we voor het Wilhelm-Weskamm-Haus, een Studentenheim in West Berlijn en daarna ook voor het Ludwig-Wolker-Haus.

    De West-Berlijnse Bisschop Döpfner kreeg voor zijn Canisiuskirche zo’n 9.500 DM  (besteed aan het kerkorgel. Of er was geld voor een Kinderheim in Sachsen, of voor studenten uit de Ostzone die naar het Westen probeerden te vluchten …

    Of het geld ging naar een Heim  in Charleroi voor jonge Ungarnflüchtlinge (1956).

    02-04-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Die Flämischen Weinachtsgesellen (II)

    Prettige nevengenoegens vormden natuurlijk de contacten die na een optreden werden gelegd met de plaatselijke bevolking : je werd immers te slapen gelegd bij vrijwilligers onder de toeschouwers, met ‘lange, vermoeiende nachtelijke babbels en bed and breakfast’ zouden we nu zeggen. ’s Anderendaags zaten we dan op te scheppen over onze gastheren en hun dochters,  tenzij  we zonder dochters pech hadden.

    En waren er bij die Gastgeber aan huis ook dochters geweest, dan schreef ik daar na terugkeer in het thuisland altijd  wel in het Duits een eenmalig dankschrijven naar, met weer een  tegenbericht vanuit Duitsland (Duitse dames, zo kort na de oorlog, waren romantische zielen). Ik was op ieder van hen altijd één dag verliefd. En ik leerde Duits bij!

    Op een bepaald ogenblik, vanaf 63-64, waren we met twee groepen tegelijk op gang, en vanaf 1966 zelfs met drie groepen.  Heel Duitsland werd dan wekenlang ondergetoneeld! Het werden steeds langere tournees.

    En dus werd Nieuwjaar ergens in  Duitsland  gevierd tussen twee opvoeringen in. In 63-64  kwamen zelfs bereidwillige kokkinnen vanuit Vlaanderen naar Duitsland (in Wieden) om ons met Nieuwjaar te verwennen.

    Maar meestal trokken we zelf ons plan: Und dann haben wir viele Leute gemacht en mekaar met nieuwjaarscadeautjes bedacht. Stel je dus die bende jonge mensen voor, die allemaal Nieuwjaar in  Duitsland vierden  i.p.v. thuis in de familiekring,.

    Met als resultaat dat ik zelf dus zo een een dikke tien jaar (van de 19) op z’n Timmermans Kerstmis en Nieuwjaar in Duitsland heb  doorgebracht. - Mijn ouders hebben dat nooit beknibbeld.

    Maar dan  een dramatische bijzonderheid. Op 8 maart 1962 wordt Jos Vloeberghs in Leipzig (Ostzone - DDR), samen  met  andere medewerkers (niet-Kerstgezellen) door de SSD opgepakt, omdat zij (ht is de tijd van de Muur) poogden Oost-Duitse  Flüchtlinge naar het Westen te  smokkelen.… Jos wordt op 11 oktober 1962 in Hohenschönhausen in Brandenburg tot vier jaar tuchthuis veroordeeld. Enkele Kerstgezellen hebben op het ogenblik dat er tunnels werden gegraven onder de muur,  actief meegeholpen aan die mensensmokkelarij (met passen die van bij ons werden doorgespeeld en in Berlijn werden vervalst).

    Ook mijn internationale pas kwam ginder in Oost-Berlijn terecht, maar die ontsnappingspoging  met op mijn pas de foto van een Oost-Duitse dame is uiteindelijk niet doorgegaan, maar haar foto bezit ik nog altijd.

    Toen de muur dichtging, waren wij als buitenlanders nog ongehinderd langs Checkpoint Charlie  naar Oost-Berlijn kunnen gaan om er bij een familie aan huis ongehinderd de papieren te halen van een Oost-Duits meisje (Heide Gemmel) dat zich op dat ogenblijk toevallig in Wachtebeke bevond (enkele weken geleden overleden).    Die Oost-Duitse Vopo’s waren ambetanterikken; ze wantrouwden hun eigen bevolking en terecht :  ze vielen bv. binnen in een huis, zetten plots de radio op en hoorden hoe Oost-Duitsers naar de Westerse zenders hadden zitten luisteren. – Of ze plaatsten een  potloodstreepje op onze pas en als we dan van Ost-Berlin terug naar West-Berlin trokken, controleerden ze of het streepje wel op onze pas stond en die pas dus niet voor een ontsnapping was gebruikt. …

    De Jos zou na 1 ½ jaar  vrijkomen,  na  uitwisseling tegen aardappelen, zegt men. Dat zijn natuurlijk nonsens. Ene Dr. Vogel moet daar een belangrijke rol in hebben gespeeld.

    Wij  hebben dat jaar intussen zelf de  volgende tournee  geleid, mede  geïnspireerd door Jos (die vanuit  gevangenschap in Leipzig in het Duits zeer uitvoerige onderrichtingen aan ons mocht doorsturen).

    Denk maar niet dat de Kerstgezellen in de rest van het jaar en van de jaren hun tijd verlummelden :

    1. In november 1963 hebben we in Huize Schemelbert in Liezele én de terugkeer van Jos Vloeberghs uit gevangenschap én het tienjarig bestaan van de Kerstgezellen gevierd.

    2. In november 1964 werd in Knokke-aan-Zee onze Frodorf-Stiftung  boven de doopvont gehouden. Met een zestigtal jonge mensen van de Bouworde (allemaal jonge Vlaamse collegestudentjes) hebben we enkele jaren met onze Frodorp-Stichting geijverd voor een Kinderdorp, en hebben daartoe tijdens de zomervakantie gewerkt aan de ombouw van een molen in Labbeck (niet ver van Xanten aan de Rijn).

    Het project is spijtig genoeg uiteindelijk wel mislukt (het ging te traag voor de Duitsers – die betaalden ons de afkoopsom voor de molen terug – en ze hebben later een andere bestemming voor de molen voorzien, terwijl een andere bevoegde instantie ons Kinderdorp-project heeft overgenomen).

    3. Gedurende heel wat jaren hebben we ons dan op een andere manier om kinderen bekommerd. Tijdens de derde tournee hadden we in Berlijn al eens een bende vluchtelingenkinderen meegenomen om die dan in België een verblijfperiode te bezorgen; sommigen belandden in Montignies-le-Tilleul, waar Jos Vloeberghs een tijdje kapelaan is geweest: die hebben daar dan zelfs hun Eerste Communie gedaan.

    Bovendien hebben we met een Kinderactie in de zomervakanties aan honderden Duitse vluchtelingenkinderen een verblijf bij Vlaamse families bezorgd (eerst in 1956, en daarna van 1959 tot en met 1964).  Berlijnse begeleiders brachten hen per trein naar Vlaanderen – Kerstgezellen zorgden twee maand later voor de terugbegeleiding per trein naar Berlijn !

    4. Of we organiseerden een zomertournee voor de dansgroep der Blomberger Wippsterze (in 1962 in Mechelen en in het Ursulinenklooster in O.-L.-V.-Waver).

    5. Of we organiseerden zomertournees in Duitsland, in samenwerking met groepen die we onder onze hoede namen, tot in Berlijn:

    a. de vlaggenzwaaiers van volksdansgroep De Kegelaer;

    b. de bekende Fro-groep van Dendermonde (Symphonie in Grün);

    c. de groep Tijl van Neerpelt (allemaal groots, spetterend, muzikaal, expressief en inspannend);

    d. op het einde werd ook nog het koor Laetare Musica (Herk-d-Stad) o.l.v. de toen nog  niet overleden Juliaan Wilmots gepatroneerd (die zongen voor de kerk van Ingelfingen en voor ons Kinderdorp, wat een 25.000 oude Belgische franken opbracht).

    6. Of Jos bracht Duitse jongerengroepen naar België om er hier her en der mee op te treden (tot zelfs bij mij op de normaalschool in Mechelen). (Elke keer dat hij me opbelde, schrok ik weer, want dan vroeg hij me weer een andere opvoering mee te helpen  organiseren).

    We hadden zelfs een tijdschrift STER , waarvan er weliswaar maar enkele nummers zijn verschenen, met bv. ook praktische tips i.v.m. ons toneelmateriaal, of met een overzicht van Duitse krantenknipsels, of met nuttige herinneringen.

    Recentelijk hebben Kerstgezellen opnieuw voor prettige en overzichtelijke publicaties gezorgd, die de band onder de oud-Kerstgezellen verstevigen.

    En weet maar, dat de kerstgezellen voor hun prestaties werden beloond met een DFWG-ster + bijhorende oorkonde:  in brons na 20 opvoeringen, in zilver  na 35 opvoeringen (en je werd lid van het Kapittel), en in goud na 50 opvoeringen of prestaties (en dan werd je lid van de Seniorenraad).

    Met de daarbij horende triomfalistische melodie: ”Weihnachtsgesell ! Hörst du klingen den Ruf // einer zwingenden göttlichen Liebe ? // Stolz tragen wir dieses neuen Gebots // das Gepräge ins Herz uns getrieben. // Weihnachtsgesell, schau da winkt wieder hell // unser Stern aus dem Ost uns entgegen …”


    003kdc.jpg

    We speelden Timmermans tot in 1971:

    - maar er waren de hoge onkosten;

    - er was nu de concurrentie van de beroepstheaters;

    - en na een tv-opname in Mainz van ons toneelstuk, die op gewestelijke zenders daarna meermaals vertoond werd, waren de Kerstgezellen zó bekend, dat de goegemeente in Duitsland her en der niet meer warm te maken was voor nog verdere optredens van de Kerstgezellen.

    - M.a.w. :  er was een verzadigingspunt en Schlusz dus!

    Maar Jos zelf bleef na onze tournees nog jaaaarenlang actief :

    - Jos kon in zijn bekeringsijver vroeger al nooit stilzitten: er was bv. zijn interesse voor het Marialegioen van Kardinaal Suenens zaliger (dat we overigens in Duitsland, bij de bisschop van Fulda, ooit nog zijn gaan stichten).

    Maar ook na de toneeltournees haalde hij jongerengroepen uit de Oostelijke landen naar Vlaanderen.

    En er was zijn actieve medewerking in de Leuvense Benedictijnerabdij Keizersberg aan Sloskania, als fan van de Letse  monseigneur Boleslas Sloskans (1893-1981), een man van gebed, lofprijzing en smeekbede, symbool van de vervolgde kerk (zie verder op Google).

    Vandaar ook zijn jaarlijkse hulpkonvooien naar Baltische Staten!

    Gaandeweg is zijn lichamelijke conditie afgenomen tot hij anderhalf jaar geleden fysisch volledig opgebrand is overleden in een  rusthuis.  De Jos heeft nu de tijd gevonden om in het hiernamaals van een oververdiende rust te genieten.

    Ik heb van Jos ‘Timmermans’, zoals ik hem nu wel mag noemen, véél correspondentie bewaard,  heelder velletjes, soms handgeschreven, maar vooral getypt, en die ik wel eens herlees.

    Meestal begon hij met een uitvoerig ernstig godsdienstig woordje, altijd het overwegen waard, om dan over te schakelen naar praktische organisatietips en vragen. (Hij was dan zelf aan het werk, in het buitenland of toch ver van hier.) Dat was voor mij soms wel wat belastend, want ofwel was ik intussen nog aan het studeren, ofwel zat ik in het leger, ofwel was ik al  les aan het geven in de Mechelse Normaalschool, ofwel was ik al gehuwd.  

    Uit een lijvige getypte brief (5 bladzijden !!) in de advent van het kerstfeest 1954  citeer ik :  “…  De mens  bezit het voorrecht van de diepe drang in hem om er voor-de-anderen te zijn, het voorrecht van hogere liefde en vriendschap, van een streven naar iets dat buiten ons ligt”.

    En verder: “Onze naam ‘Flämische Weihnachtsgesellen’ houdt een levensprogram in: we moeten het getrouw uitvoeren, de Blijde Boodschap van een vernieuwd leven brengen. Duizenden mensen ginds verwachten ons, verwachten dat van ons… “.

    En er zijn ter herinnering de hon-der-den foto’s in de talrijke fotoalbums (nu bij collega’s in bewaring).

    Twee jaar geleden, begin 2010, hebben we dan  met de ‘restanten’ van de Kerstgezellen nog een geleid bezoek aan Lier gebracht: de stichter en inspirator van de Kerstgezellen was toen qua gezondheid al lang in de problemen geraakt, en ook ik moest toen verstek geven, want ik lag in ’t Ziekenhuis.

    De Kerstgezellen maakten toen kennis met Het Moment op de Markt en vertrokken aan het C.C. De Mol voor de wandeling “Schoon Lier” o.l.v. Walter / Wim Boschmans, langs de Neteboorden, de Begijnenbeemd, het Begijnhof (waar de Fé schilderde /tekende), werden er herinnerd aan Juffrouw Symforosa, Begijntje, met haar zeer schone uren, passeerden langs het Piepenolleke, de Grachtkant, de Begijnhofkerk, de Kalvarieberg, de Marollen, de Zimmertoren, het Belfort en ’t Cleyn Paradijs. Het heeft ons deugd gedaan.

    De Fé is immers voor ons allen levenslang een onmisbare en inspirerende gezel  geweest en we zijn fier, dat we hem in Duitse regionen nog beter hebben bekend gemaakt!

    Voor al die jonge mensen die het in Duitsland hebben meegemaakt,  was het een onvergetelijke fase in hun ‘vorig’ leven, of ze nu toneelspelers dan wel de zo noodzakelijke technici, de onmisbare hulpjes onder en achter de schermen, en vaak allebei samen, zijn geweest !!

    Het bekende Gebed van de Toneelspeler (van ene Maurice Venquier, pr. , overleden in 1951) heeft voor ons daarbij altijd een rol gespeeld. Ik citeer: “Heer Jezus, Gij die zozeer hebt gehouden van fabels en ons steeds weer in parabels hebt onderwezen, U dragen wij met kinderlijk eerbetoon ons spel van vandaag en van elke dag op en ook zijn lange voorbereiding.”

    En verder : “Laat het goed zijn ter Uwer eer; en tevens zo, dat zij die ernaar luisteren of ernaar kijken, er iets in  mogen vinden voor hun zieleheil” -  “Geef ons de genade er geen zelfvoldoening in te zoeken, noch streling voor onze ijdelheid.” …

    Intussen  zijn er nu al heel wat oud-Kerstgezellen-toneelspelers overleden! ‘We willen met hen verbonden blijven, want ze vertolken nu hun ware rol midden de pracht van de hemelse decors’.

    En da’s dan de beknopte geschiedenis van de Kerstgezellen. = Een gewoon toneelgezelschap speelt jarenlang met dezelfde bezetting  verschillende toneelstukken. Maar wij speelden een kleine twintig jaar met van jaar tot jaar telkens een verschillende bezetting  telkens hetzelfde toneelstuk.  Duitsland én Felix Timmermans én wijzelf zijn er toch zéér goed bij gevaren.

    En ikke heb in de voorbije weken van Timmermans nog wat herlezen. Eigenlijk moet je die verhalen in de klas blijven herlezen en vooral voorlezen. Bv. het begin van Minneke Poes, of van Het hovenierken Gods,  maar zeker van De Driekoningentriptiek. En zo zijn we weer vertrokken met een nieuwe generatie leerlingen.

     

    Van de Kerstgezellen mag worden gezegd, dat ze zeker en vast hun best hebben gedaan. Wat wij jullie en de Kring toewensen? Dat er  uit die nagelaten schatkamer  van de Fé in de komende jaren nog méér  manuscripten en bruikbare herinneringen zouden opduiken! Er zíjn daarover al honderden artikelen geschreven. Maar deze FT-kring zou er vérder goed bij varen, dat er nog weer nieuwe gegevens worden gepubliceerd!

                                                                     ***********

    01-04-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!