Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
06-09-2014
Felix Timmermans over zijn werk en de Vlaamschen humor
Felix Timmermans over zijn werk en over den Vlaamschen humor.
Uit Leeuwarder Nieuwsblad (NL) - 30/10/1930. — Breed geschouderd, 'n vriendelijke, forsche kop niet 'n groote, zwarte krullebos en 'n paar heldere, telkens van uitdrukking wisselende bruine oogen, dat is Felix Timmermans de groote Vlaamschrijver. En hij vertelde gemoedelijk, zooals hij dat in zijn boeken doet, maar zonder dat zoete, zachtvloeiende van taal, dat zijn geschriften kenmerkt en dat eens een bekend criticus aanleiding gaf hem een woord-virtuoos te noemen. Zoo eenvoudig verhaalde hij van de boeken die hij "gemaakt" had (wij spreken altijd heel eerbiedig van scheppen) en hoe ze in zijn brein waren ontstaan. Hij vertelde van zijn vader, de kantenkoopman, van zijn zestien broers en zusters en van het eenvoudige, blijmoedige Vlaamsche land, zoodat de avond omvloog.
Nog al lang bleef de schrijver stil staan bij "De schemeringen van den dood". Dat boek, zei Felix Timmermans dat maakte ik door al dat gepraat van mijn vriend over occultisme, spiritisme en nog een heele massa "ismes" meer. Wat voelde ik me trotsch, ingewijd te worden in de geheimenissen van al die wetenschappen. Ik zag er de oplossing in van allerlei levensvragen, ik voelde me superieur, ver verheven boven al m'n stadgenooten, die van al die mysterieuse dingen niets wisten. Ik ging naar het Trapistenklooster met een heel boekje vol "ismes" in mijn zak en in het Bagijnenhof, waar ik woonde, keek ik er veel in. Mijn vrienden kwamen, deden de tafel dansen en, de stoelen janken! Toen werd ik ziek, moest geopereerd worden en in mij kwam 'n groote angst voor den dood.
— In die dagen was het, dat ik dat boek schreef. — Naast de vrees voor den dood kwam echter de vurige wensch om te mogen blijven leven in mij op en in dezen gemoedstoestand vielen alle "ismes" van mij af! — O, toen ik toen weer beter was, wat een vreugde over het leven steeg er in mij, wat was ik dankbaar en blij!
En in die stemming schreef ik Pallieter. Ik heb er lang werk over gehad. Het boek dat gij kent, is n.l. niet de eenige Pallieter. Bij mij thuis, boven op den zolder, liggen nog een heele boel andere Pallieters, maar dit leek mij tenslotte de beste. Na Pallieter schreef ik "Het kindeke Jezus in Vlaanderen". Dat kwam door mijn vader. Vader was kantenkoopman en als hij terug kwam van zijn reizen, vertelde hij ons vele, mooie verhalen. De meeste menschen beginnen altijd met "Er was eens", maar mijn vader niet, die zei altijd: Ik was eens. Hij was de man die roodkapje redde en hij was de man, die de drie Koningen ontmoette in Vlaanderen. Later vertelde mijn leeraar mij, dat het in Palestina was en ik moest 't wel gelooven, anders kreeg ik geen prijzen. Maar toen vele jaren daarna in den bangen oorlogstijd mijn schoonmoeder bad: "De drie Koningen zagen den ster; wees gegroet", toen zag ik de drie Koningen niet in Palestina, maar in Vlaanderen, zooals mijn vader mij vertelde, dat hij ze was tegen gekomen.
* * *
Anne-Marie schreef ik na het "Kindeke Jezus in Vlaanderen". Het kwam eigenlijk door een oud portret en 'n man, die een lied zong in den nacht, ik stuurde het eerste gedeelte naar Kloos, maar die zei heel wat anders dan gewoonlijk, wanneer hij mijn werk ontvangen had; hij zei, dat hij geen ziel had. Dat rook naar iets, ik begreep, dat ik mis was, dat ik den waren draad niet te pakken had. Maar het motief : een vrouw, die van een man houd!, maar moet ervaren, dat hij getrouwd is, bleef en na een tijdje begon ik toch weer met de uitwerking.
Aan de notaris Pirroen zou ik aanvankelijk maar twee regels te wijden, maar in plaats van die twee regels heb ik het halve boek aan hem gewijd en ik heb er geen oogenblik spijt van gehad. Hoe ik aan Pirroen gekomen ben? Heel eenvoudig. Ik liep over de markt te Lier en zag een man over den markt stappen, kort en vierkantig als een doos was hij gebouwd. — Dat is mijn notaris dacht ik, daar heb ik hem heelemaal! De bij-figuren Van de Nast, Livinus, Corenhemel, zijn gedeelten uit menschen die ik gekend heb. Spreker vertelt dan in 't kort den inhoud van "Anne-Marie", dit prachtig werk, vol echt Vlaamsche humor waarin zonder zwaarwichtigheid zonder moeizaam-kervende psychologie, de verborgen roerselen van het zoo ingewikkelde menschenleven worden blootgelegd.
Anne-Marie is een adellijke jonge vrouw, die, meer nog gedreven door weemoed dan door de erfeniskwestie waarom notaris Pirroen haar naar Lier roept, besluit naar Vlaanderen te gaan en daar een jaar in het stille stadje te gaan wonen. Ze ziet daar onder de Dolfijnen een club van mannen, onder voorzitterschap van notaris Pirroen, een die haar bizonder aantrekt, van wien ze gaat houden — te laat echter verneemt zij dat hij getrouwd is.... Daartusschen door speelt de geschiedenis van den notaris, die 20 jaar en langer wacht op zijn Cézarine!
Na de pauze sprak Felix Timmermans over den Vlaamschen humor, die voor hem niets anders is dan de uitbloeseming van het leven, de kunst om een traan met een lach te vermengen. 'n Vriend van mij heeft 't eens zoo mooi en juist gezegd, zei Felix Timmermans. Hij zei : De humor schiet zijn wortelen in de tragiek van het menschenleven. Het Vlaamsche volk,het is altijd overmand geweest met tragiek, het is altijd overheerscht geworden door vreemden, er is veel gestreden en veel geleden. Maar het volk, het Vlaamsche volk bleef, ondanks al die ellende bestaan, omdat het als spek in het zout lag, met welk zout ik bedoel de levensvreugde, zonder welke het zeker ten onder zou zijn gegaan. De verpersoonlijking van die levensvreugde is "Reinaar de Vos", de verpersoonlijking van den echte Vlaamschen humor Tijl Uilenspiegel.
En dan hebben wij nog Pieter Breugel. Wat 'n levensverheuging gaat er van hem uit!
En nu ging Felix Timmermans echt Vlaamschen humor vertellen, en de mensen lachten, lachten zoals er bij ‘t Nut — Felix Timmermans sprak gister tot de Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen — in langen tijd niet gelachen is. Een voorbeeld : Twee mannen trokken met een vaatje jenever 't veld in om de boeren die in 't hooiland stonden, ’n borrel te schenken, maar het ging regenen, de boeren trokken naar huis en hadden geen behoefte aan 'n borrel. De mannen rolden 't vaatje weer stadwaarts, hadden zelf verbazend veel trek in een glaasje, maar durfden 't elkaar niet bekennen. Eindelijk diepte de een drie centen — de prijs van ’n borrel — uit zijn broekzak en kocht er een glaasje van zijn makker, die, zoodra hij de drie centen had, voor dat geld 'n borrel van den ander kocht, die op zijn beurt voor dezelfde 3 centen weer een borrel van hèm kocht en zoo ging 't door tot 't vaatje leeg was!
En wat is er gelachen om de grappen van pastoor Van Aken, die door zijn ambtsbroeders gewaarschuwd werd voor een vrouw, die altijd, altijd maar kwam biechten en nooit uitgepraat raakte. "Bij mij komt ze maar één keer"' zei Pastoor Van Aken. De vrouw kwam, praatte drie kwartier aaneen en toen ze eindelijk vroeg: Hoe vindt u 't, mijnheer de pastoor? kreeg ze geen antwoord. Mijnheer pastoor hield zich slapende. Het Vlaamsche volk, besloot de heer Timmermans feest, feest altijd door, om iedere kleinigheid wordt alles en ieder bij elkaar getrommeld en men feest, maar gewoonlijk hebben die feesten toch wel 'n godsdienstigen grondslag. Hartelijk toegejuicht verliet de heer Timmermans 't podium.
Bonn, Georg Hermanowski Dit artikel van Timmermans' meest bekende en verdienstelijke vertaler verscheen in het Juni- nummer van het Münchener-Freiburger maandblad « Stimmen der Zeit ». Het werd geschreven naar aanleiding van een bezoek aan onze Timmermanstentoonstelling te Antwerpen. Bij de opening van dezelfde tentoonstelling in ons Gents Arteveldehuis achten we het belangwekkend een overzetting van Hermanowski's oordeel te publiceren. Dat Felix Timmermans zijn eigen en ook de boeken van zijn vrienden illustreerde, weet ieder, die een werk van hem gelezen heeft. Dat deze begenadigde schrijver echter ook zelfstandige tekeningen, waterverfschilderingen en pastelschetsen heeft voortgebracht, is slechts diegenen bekend, die tijdens de eerste oorlogsjaren het mooie, door Hatzfeld samengestelde herinneringsboek hebben kunnen bemachtigen.
Sinds de eerste dagen van Januari l947 rust Felix Timmermans onder een eenvoudige witte steen, die slechts zijn naam draagt, op de stille begraafplaats van zijn geboortestad Lier, als slachtoffer van de tijdsomstandigheden veel te vroeg heengegaan. Ter herinnering aan de schilder Felix Timmermans heeft de Vlaamse Toeristenbond thans een tentoonstelling geopend, waarin een goed deel van zijn nog onbekende scheppingen werden verzameld. Benevens door kostbare, door hem geïllustreerde handschriften en de bekende tekeningen voor « Pallieter » en « Het kindeke Jezus in Vlaanderen », wordt de bezoeker dezer tentoonstelling verrast door olieverfschilderingen van aanmerkelijke omvang, ja zelfs door een groot ontwerp voor gebrandschilderd glasraam uitgevoerd met een kleurenvolheid en een kompositorische schoonheid zoals men ze tegenwoordig slechts zelden aantreft.
Felix Timmermans heeft als schilder zijn eigenaardigheden die hem van alle andere schilders duidelijk onderscheiden. Zoals zijn taal is ook zijn penseelstreek eenvoudig en ongekunsteld. Diepe vroomheid komt tot uiting naast soms wrange humor, stralende zonneschijn naast de sombere trekken, waarmee hij zijn onder de last des levens neergedrukte personages uitbeeldt. De kinderlijke vroomheid, zoals wij ze uit zijn laatste gedichten kennen, zoals zij in het heerlijke late werk « Minneke poes », totnogtoe in Duitsland onbekend naar voren treedt, leeft ook in de laatste uitingen van de schilder Timmermans. Opvallend is in deze tentoonstelling hoeveel prenten Felix Timmermans rond de stof van « Sint Franciscus » geschilderd heeft. Voortdurend houdt het leven van deze heilige hem bezig ; hij heeft een Sint-Franciscuskalender voortgebracht en in een groots werk de dood van de heilige uitgebeeld. Steeds opnieuw toont hij hem in zijn Godsverknochtheid, in die zachte kleurschakeringen, die de verzen van zijn Sint-Franciscussonnet vertolken :
In zulke pure mens wil God staan branden, Boort hem zijn vuur door voeten, hart en handen. Uit elke wonde juicht het zonnelied.
Processies, kermistonelen, het bonte Vlaamsche leven nemen in de scheppingen van de schilder evenveel plaats in als in de werken van de schrijver Timmermans. Daarnaast staan de landschappen ; zij verraden de oorsprong van die schone lyrische taferelen, waarmede zijn prozawerk steeds doorvlochten is. Nochtans vinden wij de grote gewrochten van een ziener, waarin we Bruegeliaanse trekken onderkennen, slechts in zijn beeldende kunst. Felix Timmermans gaf in zijn geschriften steeds de voorkeur aan het realistisch milieu : zijn tekenpen bracht echter eveneens apokalyptische tonelen voort. Maar ook die zijn op de aarde teruggebracht : zij ademen aardse zwaarheid en de liefde tot deze wereld, waardoor het oeuvre van Felix Timmermans gedragen werd.
Wat de bezoeker aan deze tentoonstelling wel het meest zal treffen, is de artistieke eenheid in het werk van de auteur en van de schilder. Er bestaat een eigenaardige harmonie tussen geschrift en borstelstreek ; wat Timmermans zegde — hetzij in woorden, hetzij in beelden — is steeds onmiskenbaar « Felix Timmermans ». Wanneer wij ons zijn eigen verklaring herinneren, dat het eenmaal maar weinig gescheeld heeft of hij was schilder geworden, of, zoals hij het schertsend zei : « Enkel het vroeg opstaan ter akademie. waaraan ik maar niet gewennen kon, is de oorzaak... », dan blijkt uit deze eerste tentoonstelling van zijn schilderwerk nog meer wat ons aan deze kunstenaar is « verloren gegaan ».
Een overweging welt in deze tentoonstelling bij de bezoeker op : Vergelijken wij het schilderwerk van deze kunstenaar met de vele tentoonstellingen zijner tijdgenoten, die als schilders roem en eer verworven hebben, dan zien we hier het werkelijk gezonde en ware temidden van een ontaarde wereld, en merken we wat diepe Godsverknochtheid en echte liefde tot het heem ook nu nog, in deze wereld, die uit haar voegen gerukt is, vermogen voort te brengen. Het schilderwerk van Felix Timmermans getuigt van een kunstenaar, die de wereld met al haar licht- en schaduwzijden beleefde, thans, midden onder ons, en wie de genade deelachtig werd dit beleven vruchtbaar gestalte te geven.
Uit Land Levend 1986 – door V. Wouters Bij de herdenking van een volks verteller
De Netestad dommelt nog rustig op het ritme van een vredige winterslaap. Die laatste februaridag jaagt een nijdige wind - bar en boos - de inwoners uit de stille straten. En toch wagen we het langs huizen en pleinen en langs de dichtgevroren Nete te dwalen Niet om Zimmers befaamd astronomisch uurwerk te bewonderen in zijn stoere toren, noch om Gummarus - de Lierse «huisheilige» - te dienen in zijn prachtige kerk waar de Brabantse hoog-gotiek triomfeert, maar om Felix Timmermans te herdenken. Honderd jaar geleden werd immers deze onvergetelijke verteller geboren die zo kleurrijk zijn «Schoon Lier» wijde bekendheid schonk.
DROOMSTAD
Lier ligt juist op die plek waar de drie Nethen hun loop tot een zilveren strik tesamen binden, op de scheiding van Brabant - het spekbuikige, overvloedhoornige Brabant - en het Kempenland - 't mijmerend, magere Kempenland - fris en kleurig in de zon als een mandeken met schoon Brabants fruit waarvan de kerk de meloen is. "Eenvoudig, rustig, kleurig en gelukkig als een droom van Vermeer uit Delft", zo typeerde Timmermans de droomstad uit zijn jeugdjaren, waar de mensen God loven «met een stuk spek in de mond». Op de Grote Markt pronkt het stadhuis nog steeds met een gotisch torentje, maar verder heeft het niets arrogants in zijn notarisdeftig, sober en smaakvol Louis XV-kleed. De dunne, lenige gotieke belforttoren steekt als de silhouet van een uitgesneden lans in de lucht.
Enkele decoratieve oude gildehuizen sieren de ruime marktplaats zoals het gratievolle Vleeshuis, de barokke d' Eycken Boom en 't Schaakberd, de 17de-eeuwse gemeentelijke brouwerij. In de schaduw van stadhuis en belfort droomt de Spaanse Sint-Jacobskapel, die er in 1383 werd neergezet. Over de Netebrug gaat het verder naar de Sint-Gummaruskerk met zijn peperbustoren in leverworstkoleur, waar in een zilveren reliekschrijn de beenderen en de gordelriem van de stichter van de stad rusten. De «kast» weegt wel 800 kg. Rijzige pijlers schragen de hoge gewelven. Het kantwerk in witte zandsteen van het monumentale doksaal maakt ons bewonderend stil.
Het werd gekapt door de Mechelaars Jan Wishaegen en Franciscus Mijnsheeren.
Vanuit zijn schrijfkamer zag de Fee "het edel schip van de kerk als een ivoren galjoen boven de golven der rode daken drijven."
De nabijgelegen laatromaanse Sint-Pieterskapel is «het ei waar Lier werd uitgebroed».
We wandelen langs de Zimmertoren - goed voor duizenden klokkenkijkers per jaar - naar het Begijnhof waar Tony Bergmann «Ernest met Bertha liet vrijen». Het dagtekent uit de 13de eeuw en beslaat 2 ha, met stemmige straatjes en intieme hoekjes en vroom, op ieder hoek een statie van de kruisweg. Het begijnhof, "waar de stilte naar zichzelf luistert", "d'amandelboon van Lier" was de geliefkoosde pleisterplaats van de Fee, die er een atelier had.
SCHRIJVEN IS TE BIECHTEN GAAN
We luisteren even naar het levensverhaal van de schrijver. «Als ik in dit stadje op de wereld geblazen werd, bij 't nachtlicht van den vijfden July 1886, was ik het dertiende kind van veertien. Ik was een overschotje...
Mijn vader was de zoon van een kanthandelaar, mijn moeder de dochter van een zachten smid, die uit de Kempen kwam. Hun trapgevelhuizen stonden tegenover elkander...
Mijn vader verkocht kantenmutsen en ging daarmee te voet den buiten op, de binnenwegen van de Kempen in, en trok van hoeve tot hoeve, van dorp tot dorp, altijd gekleed als een boer...
Vader leerde ons oude volksliederen en speelde 's zondags voor ons met een klein poppentheater, met houten poppekens van één cent. Van jongs af dacht ik er aan een kunstschilder te worden. Geen papier of lege plek of er stonds seffens een manneken op, een molen of een bloem, een vogel of een hond ...»
Timmermans ging maar tot zijn vijftiende naar school. Hij hielp vader in de kanthandel met het tekenen van patronen. Op zijn 17de schreef hij gedichten. In 1910 verscheen zijn sombere verhalenbundel «Schemeringen van de dood» en in 1911 «Begijnhofsproken». Een ziekte brengt de Fee aan de hand van de dood; hij leeft vol angst. Doch hij komt deze periode te boven. Het schrijven van «Pallieter» (1916) - een lofzang op het leven - is voor hem als een bevrijding. «De kreet van een verloste ziel», schrijft stadsgenoot Frans Verstreken. Zijn vruchtbare literaire periode sluit af met een ander meesterwerk «Boerenpsalm» in 1935.
De Fee schrijft over de dagelijkse voorvallen van simpele lieden in een proza tintelend van humor en in een sappige met dialect doorspekte taal. Op ontroerende wijze vertelt hij over zijn stad : «Is het hier vroeger het Aardsch Paradijs niet geweest ?»
Schrijven was zijn beroep, schilderen zijn hobby. «Tekenen en schilderen, ik ben er door bezeten. Ik versta nog altijd niet hoe ik geen schilder geworden ben in plaats van schrijver.» «Tekenen was voor de Fee een vertelsel», getuigt Renaat Veremans.
Zelfs zei hij eens : «Schrijven is voor mij te biechten gaan, tekenen te kommunie gaan».
De Fee verliet voor eeuwig zijn geliefde Lier op 24 januari 1947. Dit jaar zal hij er evenwel weer tot leven gebracht worden in tal van vieringen waarvoor het Timmermanscomité borg staat. We nemen afscheid van Lier waar mystiek en zinnelijkheid zich bijeen mengen, en men meer dan ergens het verdeelde hart vindt : de herberg naast de kerk, met een verwarmende pint Caves, een bierke van Kirië – Eleison, zoals de levenslustige Fee het typeerde.
ADAGIO
Een van de laatste gedichten uit «Adagio», de bundel die postuum verscheen, bevat als het ware het testament van FelixTimmermans.
Uit De Tijd, godsdienstig, staatkundig dagblad - 2/11/1920
"Het Vaderland" blijft hardnekkig; volhouden, ditmaal op gezag van den zeer eerw. pater Molkenboer O.P. — dat het den Katholieken niet verboden is Pallieter te lezen.
Het blad schrijft :
"De Tijd" is met hare commentaren aan het verkeerde adres. "Onze commentaren" waren "niet misleidend, maar een zuivere weergave van wat pater Molkenboer had geschreven Pater Molkenboer heeft in de " N. R. Ct " echter alleen maar de door dit blad uitgesproken dwaling rechtgezet, dat Pallieter op den Index zou zijn geplaatst, wat inderdaad onjuist is. Over de officieële mededeeling van het Nederlandsch Episcopaat, dat de lezing van Pallieter verboden was, heeft Pater Molkenboer in genoemd blad niet gerept.Dat hij echter dit feit als van voldoende bekendheid veronderstelde, bleek uit het ingezonden stuk in ons blad, waarin hij sprak van "verbod". Ook "Het Vad"heeft dit ingezonden stuk gelezen en schrijft nu : "Dat is in strijd met wat hij zelf als een zoo goed als officieële verklaring in de "N.R.Ct." schreef." Het is er geenszins mee in strijd, als de redactie maar goed wil lezen. Hoe zij ook de zaak keere of wende, de commentaar is vals, dat de lezing van Pallieter niet verboden zou zijn.
Die lezing; is, blijkens uitdrukkelijk bericht van het Doorluchtig Episcopaat, wel verboden. Ook een nieuwe poging van "Het Vad", om den tekst der Congregatie van het H. Officie in bedoelden zin, den door haar gewenschte zin uit te leggen, is mislukt. Deze tekst luidde volgens mededeeling van het Aartsbisdom Mechelen aan den "Msb." correspondent:
Suprema S. C S. Offici, Romae, die Julii 1920. Eme ac Rme Domine,
Delatum est ad supremam hanc Congregationem Sancti Officii opus cui Titulus "Felix Timmermans (Amsterdam P. N. van Kampen en Zoon)" Quo accurate perpenso, Emi ac Rmi Cardinales una mecum Inquisitores Generales in consessu habito feria IV. die 9 decurrentis mensis, indicarunt illud, utpote sensuum voluptatem fovens, pietatis exercitia haud reverenter tractans, ipsasque fidei veritates quasi ludibrio exponens, animabus periculosum esse, ideoque mandarunt ut singuli Episcopi Belgici et Hollandici fideles moneant opus ipsum legi non posse. Haec ego Eminentiae Tuae significans emni cum veneratione manus Tuae deosculor
Eminentiae Tuae addictissimus R. CARD. MERRY DEL VAL.
Hetgeen vertaald aldus luidt:
Congregatie van het H. Officie. Rome, Juli 1920.
Eerwaardigste Heer en Eminentie. Onder de aandacht van de verheven Congregatie van het H. Officie is gebracht het werk, getiteld "Felix Timmermans (Amsterdam P. N. Van Kampen en Zoon)". Dit werk is na nauwkeurige bestudeering door hunne Eminenties, de Eerwaardigste Kardinalen, die gelijk met mij de opperste Inquisitie vormen, in de zitting van Donderdag den 9en van de afgeloopen maand gequalificeerd als den wellust der zinnen streelend de godsdienstige ceremonieën op oneerbiedige wijze behandelend, terwijl het de waarheden des Geloofs zelfs als het ware bepottelijk maakt, zoodat het voor de Geloovigen vol gevaar is. Daarom hebben wij gelast, dat iedere Belgische en Hollandsche Bisschop de Geloovigen zal vermanen, dat dit werk niet gelezen kan worden. Terwijl ik dit aan Uwe Eminentie schrijf, breng ik U de aan Uwe waardigheid verschuldigde eerbetuiging.
Van Uwe Eminentie de zeer toegenegene KARDINAAL MERRY DEL VAL.
Naar aanleiding van bovenstaande lastgeving heeft het Doorluchtig Nederlandsch Episcopaat het verbod der lezing van Pallieter ter kennis van de geloovigen gebracht.
Voor Katholieken is dus het verbod bindend, door welke misleidende redeneeringen dan ook de redactie van het liberale "Vad." tracht niet-Katholieken van de dwaasheid, de onrechtmatigheid en.... het niet bestaande van dit verbod te overtuigen.
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.