Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    02-05-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren

    Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren

    Door redactie van De Morgen 1986

    Op 5 juli was het 100 jaar geleden dat Felix Timmermans in een volkse Lierse wijk is geboren.
    In de eerste helft van deze eeuw was hij zonder twijfel onze populairste schrijver, en nog altijd is hij de meest vertaalde Vlaamse auteur.
    Timmermans heeft niet voor niets geleefd ; hij heeft zijn sporen nagelaten en die leiden alle naar Lier, een stadje tussen Antwerpen en Mechelen, waar men met gemengde gevoelens terugkijkt op het leven van "de Fee".

    Het verhaal gaat dat er ooit een welstellende Nederlander is geweest, die zo geboeid raakte door de verhalen van Felix Timmermans dat hij in de omgeving van Lier een villa liet bouwen om ter plekke te kunnen genieten van de uitbundige "breugheliaanse" sfeer die hij er dacht aan te treffen. De man heeft er niet lang gewoond. Hij begreep al vlug dat de Pallietertoestanden en "Lierke Plezierke" een uitvinding van Timmermans waren en dat Lier in feite een stad is als een ander, waar het niet alle dagen kermis is.
    Hoewel de Lierenaars nog altijd hun best doen om voor de toerist een beeld op te hangen van leute en plezier, zoals die cafébaas die ons met enige trots uitlegde hoe de inwoners van Lier aan hun scheldnaam "schapekoppen" gekomen zijn : ze zouden ooit voor de keuze gestaan hebben hun stad te verrijken met een universiteit of met een veemarkt. En ze kozen resoluut voor de beesten. Althans, zo wil de legende het.
    Omdat de inwoners van het stadje aan de Nete het vooral moeten hebben van het toerisme, hebben ze handig geprofiteerd van de veelgelezen boeken van Timmermans - die niet karig was met zijn lof op Lier - om een feestelijk imago te creëren dat de toeristen in drommen naar Lier zou moeten lokken.

          

    Niet te tellen zijn de cafeetjes, restaurants en vakantiehuisjes die de naam "Pallieter" dragen. En op 25 mei van dit jaar deed ook het stadsbestuur zijn duit in het zakje door in de buurt van de Zimmertoren een meer dan levensgroot standbeeld van Pallieter te onthullen.
    Hoewel het bronzen beeld van beeldhouwer Jan Keustermans beslist een indrukwekkend kunstwerk is, biedt het toch maar een troosteloze en verlaten aanblik op de regenachtige en winderige dag waarop ik Lier bezoek.
    Niet ver van het Pallieterstandbeeld, in het opgefriste Timmermans-Opsomerhuis, loopt nog tot 30 september een retro-spektieve tentoonstelling van het literair en grafisch oeuvre van "de Fee".

    Niet iedereen in Lier is daar even entoesiast over : de jongeren zijn niet geïnteresseerd in dit overjarig museum gedoe; zij hebben andere idolen. En de oudste inwoners van Lier zijn nog niet vergeten dat Timmermans zich als flamingant en aktivist zowel tijdens de eerste als de tweede wereldoorlog "verbrand" heeft. Veel kan je Timmermans op kollaboratie-vlak nochtans niet verwijten, hoogstens zijn naïviteit in zaken waar het politiek betrof. De Lierse middenstanders, en dat zijn er nogal wat, zijn nog het gelukkigst met de tentoonstelling en de daarbij horende lezingen, koncerten en voordrachten, want voor hen is Timmermans, samen met de klokkenmaker Louis Zimmer, dé toeristische lokvogel van de stad.

    Zondagsschilder
    Volgens stadsbibliotekaris Jo Cooymans is er op de Timmermanstentoonstelling veel onbekend grafisch werk van de Fee te zien. afkomstig uit familiebezit en van privéverzamelaars. Er zijn schetsen en tekeningen, etsen, houtsneden en lino's, waterverf- en olieverfschilderijen. Zoals het een amateur past, probeerde Timmermans zowat alle genres. In zijn jeugd had hij trouwens meer aanleg voor tekenen dan voor schrijven, maar om zich verder te gaan bekwamen aan de Antwerpse Akademie had Timmermans geen zin omdat hij dan alle dagen vroeg uit bed zou moeten !
    Timmermans bleef dus een "zondagsschilder", hij schilderde voor z’n plezier en illustreerde er z'n boeken mee. Hij tekende en schilderde vlug en gemakkelijk; het schrijven koste hem veel meer moeite en tijd. Zijn tekeningen en schilderijen zijn schatplichtig aan figuren als Permeke en Van Den Berghe, maar ook aan de Vlaamse Primitieven uit de 16de eeuw. Men zou ze het best kunnen omschrijven als naïef en expressionistisch.

    Bij voorkeur schilderde Timmermans boeren en "kleine lieden", geen burgers of "salonmensen". Zijn figuren zijn onbeholpen in hun proporties, onhandig in de aflijning, primitief en kinderlijk, maar juist daardoor zo ontroerend. Timmermans zelf had een grenzeloze bewondering voor Pieter Breughel en Adriaan Brouwer. 
    Over beide schilders schreef hij een roman.

    Pallieter
    De tentoonstelling in het Timmermans-Opsomerhuis werd tematisch opgevat. Naast de relatie "literatuur-schilderkunst", wordt uitvoerig aandacht besteed aan de tema's "Geloof en devotie" "Liefde", "Gegroet O Lier" en "Pallieter". Wellicht is Timmermans bij het grote publiek vooral bekend met één boek, en dat is "Pallieter". Hij schreef deze levensblije roman voor het uitbreken van de eerste wereldoorlog en liet hem in Nederland publiceren in 1916.
    Het schrijven van "Pallieter" was een vitalistische reaktie na een soort geestelijke depressie waarin Timmermans was terechtgekomen, en die hij heeft beschreven in "Schemeringen van de dood" een boek met zes lugubere novellen. Timmermans was toen zwaar ziek en dacht dat hij ging sterven, maar hij genas zichzelf met het schrijven van Pallieter, een flierefluiter van een man, die zijn naam in de sneeuw pist en die liefheeft volgens het ritme van de seizoenen.

    Marieke Janssens, de vrouw van Timmermans, stond model voor de vrouwelijke hoofdrol in "Pallieter". Vol verrukking laat Timmermans zijn held aan het eind van het boek uitroepen " O Marieke, gij hebt mijn leven zo schoon en groot gemaakt". De steun en liefde van zijn vrouw had Timmermans overigens hard nodig in die tijd, want als bekend flamingant en aktivist was hij na de oorlog een "verdacht" burger.
    Voor het uitbreken van de eerste wereldoorlog had Timmermans zich reeds in een artikel in "Lier Vooruit" afgevraagd wie er op het onzalige idee gekomen was walen en Vlamingen "bijeen te duwen" en hen Belgen te noemen, want "Belgen bestaan er niet".
    Lang voor Jules Destrée dus aan de koning schreef "Sire, il n'y a pas de Belges", wist Timmermans dit al. Timmermans liet zich ook als flamingant kennen in zijn boek "Boudewijn", een satirisch dierenepos in verzen, te vergelijken met onze middeleeuwse Van Den Vos Reynaerde, waarin hij de verfransing en onderdrukking van het Vlaamse volk aan de kaak stelde.

    Censuur
    Vlak na de oorlog vond Timmermans het wijselijk om uit te wijken naar Nederland, maar na een paar jaar mocht hij al terugkeren naar Vlaanderen. Daar wachtte hem echter een tweede koude douche ; de Kongregatie van het Heilig Officie in Rome had moeite met de wulpse weelde die in "Pallieter" uitbundig was beschreven en wilde dit "zinnen-strelende boek" op de index van verboden publikaties zetten.
    Stijn Steuvels raadde de Fee aan zijn boek op de Lierse Grote Markt te verbranden, liever dan er één letter aan te veranderen. Maar Timmermans, de brave burger uit het vrome Lier, had een groot hart en was bovendien commercieel genoeg om wat aanstootgevende passages te schrappen, zodat het boek verder kon worden verkocht. Het zou nadien nog 50 jaar duren eer het boek, in 1966, in een "ongekuiste versie" verscheen.

    Hoewel Timmermans wel voor eeuwig en altijd zal worden geassocieerd met "Pallieter", heeft hij nog ander en zelfs béter werk op zijn aktief staan. "Boerenpsalm" bijvoorbeeld, waarin hij vanuit de psychologie van een eenvoudige boer de verknochtheid aan eigen grond en eigen haard beschreven heeft. Of het tragisch-romantische "Ik zag Cecilia komen", waarin het hoofdpersonage een sterk doodsverlangen koestert, om voor eeuwig met zijn geliefde Cecilia "één lied en één stilte" te zijn.

    Populair
    Het duidelijkst heeft Timmermans zijn levensfilosofie verwoord in de minder geslaagde roman "De Familie Hernat", waarin hij Simon Hernat laat zeggen : "Karnol, ik vraag mij af waarom wij leven". En de simpele, maar levenswijze knecht Karnol antwoord : "Omdat wij altijd denken, 't zal beter worden". Met die filosofie kende Timmermans een enorme populariteit, zoals mag blijken uit een referendum dat de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boek in 1938 had gehouden, om te weten wie de populairste Vlaamse auteur was.

    Van de 20.000 antwoordformulieren die binnenkwamen, gingen 15.564 vermeldingen naar Timmermans, voor Ernest Claes (14.529), Hendrik Conscience (12.685),Stijn Streuvels (10.712) en Gerard Walschap (6.720). Ook in het buitenland was Timmermans erg populair. Hij gaf lezingen in Duitsland, Zwitserland; Oostenrijk, Polen, Hongarije enz. Zijn boeken werden in meer dan 20 talen vertaald en kenden een enorm sukses.
    Johan Fleerackers noemde hem ooit "de Conscience van de 20ste eeuw", waarmee hij bedoelde : "Conscience leerde het Vlaamse volk lezen, Timmermans leerde het buitenland over het Vlaamse volk lezen".

    Daarbij moet nochtans opgemerkt worden dat het buitenland door de werken van Timmermans, maar ook door de boeken van Claes en Streuvels, een vertekend beeld van de Vlaming heeft. Het hardnekkige vooroordeel dat het hier alle dagen kermis is. Het is allicht geen toeval dat Timmermans roman "Pieter Breughel" (in 16 talen vertaald) zijn best lopende boek in het buitenland is.
    Voor de lezer van nu is er aan het werk van Timmermans niet zoveel plezier meer te beleven. Zijn religieuze benadering van het leven en zijn volkse beschrijving van het dagdagelijkse gedoe in een kleine stad appeléren niet meer aan de interessesfeer van de moderne lezer. 
    Grammatikaal en technisch is Timmermans ronduit zwak, maar zijn sterke punt is het vertellen, het oproepen van beelden en de associaties die hij daarbij maakt. Of, om het met de woorden van José De Ceulaer, de voorzitter van het bloeiende Timmermansgenootschap, te zeggen : "Felix Timmermans lezen kan je de indruk geven dat je in een album met oude prentkaarten bladert waarop de kerk nog in het midden staat, met de herberg ernaast, onder een 'vertelselblauwe' lucht". Gelezen in "De Morgen"

    ************

    02-05-2020 om 14:48 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-04-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020


    Tonet herschept werkelijkheid tot sprookje.

    Uit de Gazet van Antwerpen van 2/5/1986  -  door Erik Verstraete.

    Wie Felix Timmermans' zeer aparte, ongekunstelde tekeningen en schilderijen kent, met hun neiging naar het naïeve, en de bekoorlijke, sprookjesachtige sfeer die ze uitstralen, kan niet verwonderd zijn dat twee van zijn kinderen in de ban geraakten van die kunst en zelf begonnen te schilderen. Wij praatten met Antonia (Tonet), in Oostende.
    Deze jongste dochter van de Fé, zopas zestig geworden, woont in hetzelfde huis als haar oudste zuster Lia aan de Jozef II-straat te Oostende Zij is gehuwd met de Zuidafrikaan Engelbert Meyer. Tegenover haar blonde zus vertoont zij meer de fysionomie van haar vader zwart haar, donkere ogen en rond gelaat. Haar expressie ademt een weemoedige introvertie, zo komt ons voor, een ingekeerdheid die we bij haar papa terugvinden, uit.

    In de nacht van 23 op 24 januari 1947, om 1h15, is Felix Timmermans zachtjes die andere wereld binnengestapt, waarnaar, hij zo benieuwd was. ’s Avonds rond 20 uur kreeg hij nog een zware hartaanval en zijn dochter Clara en Tonet bleven bij hem waken. Over die laatste ogenblikken vertelt Tonet ons « Ik was toen nog alleen bij hem. Hij wat heel rustig, maar snakte ineens enkele keren eigenaardig naar adem. Ik ging naar hem en schudde zijn hoofdkussen nog wat op. Toen ik zijn hoofd in mijn arm nam, viel het opzij.

    Mijn vader was overleden. Hij is heel kalm gestorven, zonder enige doodsstrijd. Hij heeft ook niets meer gezegd».
    In brieven aan Ernest Claes, Richard De Wachter en Staf Weyts schreef hij in die koude januari 1947: «Ik wacht naar de lente en de zon » « Toch had hij het niet zo moeilijk om te sterven. Hij had zich met de dood verzoend en met de overgang naar de eeuwigheid, wat blijkt uit de Adagio-gedichten. Maar hij was ook graag blijven leven », zegt Tonet.

    Schilderen
    Schilderen, tekenen, boeken verluchten met zijn kleine, unieke vignetjes was voor de Fé een van de grootste genoegens vanzijn leven. Het was eerder een ontspanning, terwijl schrijven meer een opdracht was, een levenstaak, waaraan hij toch ook altijd vreugde beleefde. Timmermans' grote voorbeelden waren vooral Pieter Brueghel. De Prerafaëlieten als Fra Angelico, Giotto en de Vlaamse Primitieven : Van Eyck, Memling, Melchior Broederlam. Hij bewonderde ademloos en steeds opnieuw hun eenvoud, grootsheid en hun kleuren.
    Kunstbroeders steunde en stimuleerde hij altijd met alle kracht en veel goede raad: o.m. de Lierse tekenaar Fred Bogaerts en zijn goede vriend Oscar Van Rompay. Toen zijn dochter Tonet begon te schilderen, was dat voor Felix Timmermans een groot plezier. Hij was er fier om en liet al haar gekleurde tekeningen, gouaches en pastellen rondom hem in de kamer tegen de muren spelden. Hij lag toen meestal in bed wegens zijn hartziekte.
    Over het ontstaan, de groei van haar kunst zegt Tonet: « Als kinderen hebben wij allemaal veel getekend. Vader prees mijn mooie kleuren en zei wel eens : Kom ik zal tekenen, gij moogt kleuren. Maar hij duwde me niet naar dat schilderen. "Als er iets inzit, zal het er wel uitkomen", zei hij. Nu zou mijn vader zeker heel blij zijn met mijn schilderijtjes.
    Hijzelf schilderde héél, héél graag en hij had er ook niet de minste moeite mee, terwijl hij aan zijn boeken soms moest zwoegen en herwerken.
    «Het was allemaal zeer spontaan, niet direkt bedoeld om naar buiten te treden, hoewel hij geregeld boeken van vrienden-schrijvers illustreerde, zoals die van Ernest Claes. Ik weet enkel dat mijn vader eens tentoongesteld heeft bij het uitbreken van de oorlog en een keer tijdens de oorlog. Toen werden zijn twee geëxposeerde werkjes nog gestolen ook! »

    Realiteit
    Tonet bewondert het schilderwerk en de tekenkunst van haar vader « ïk hou veel van enkele grotere schilderijen van hem, zoals die "Drie Koningen", maar zijn boekvignetten vind ik geniaal ».
    Spontaan, voor haar plezier, schildert Tonet Timmermans, zoals vader. Zij  heeft echter geen akademie gevolgd zoals hij, wel een jaar lessen in het Terkamerenbos bij Brussel en in de schilderschool van Oscar Van Rompay in «'t Soete Naemken» op het Lierse begijnhof. « Ik heb dan rustig, op mijn eigen voortgedaan ».
    Haar schilderijen, samen reeds een aanzienlijk oeuvre, zijn fantazierijke, sprookjesachtige vertellingen van gebeurtenissen uit haar leven en dat van haar gezin en familie.
    Verrassend mooi, verfijnd getekend, fris van kleuren : naïeve kunst in de edele betekenis van het woord. Er zijn pareltjes van landschappen bij, in Vlaanderen en Zuid-Afrika en uiteraard Lierse hoekjes. Zoals haar vader heeft Tonet de realiteit herschapen tot een schone, zuivere droom, eenvoudig, helder, warm. Het doet goed die paneeltjes te bekijken, als tegengif tegen de ellende en de waanzin van de «hedendaagse kunst»...
    Toch heeft zij een eigen stijl en beeldende taal geschapen : nog meer verdroomd, feeëriek en ook voor deze lijd bestemd. Een terugkeer naar de eenvoud en de mildheid. Zachter en vrouwelijker is deze kunst ook. Naast sprookjesachtige tafereeltjes heeft Tonet prachtige, aristokratische portretten geschilderd, van haar moeder, Marieke Timmermans, haar zusters, haar kinderen. Toen zij haar papa vroeg of zij ook hém eens mocht portretteren: «Misschien later eens», was het antwoord. Die droom is niet in vervulling gegaan. Toch wil Tonet vader nog eens schilderen in zijn atelier, met al dat frisse groen, wit en paars.
    Bij die lieve wereld van haar schilderijen past de kinderlijk-blije sfeer van « Minneke Poes », Felix Timmermans' dagboekje van hun heerlijke zomervakantie in het gelijknamige villaatje in de Kempen, in 1939, wellicht het gelukkigste jaar van zijn leven, juist voor de oorlog... 
    « Als ik dat boek opensla, ben ik weer dertien jaar en gaan we paddestoelen plukken in het bos. »

                                                

    Toen Tonet enige tijd geleden een viertal jaar in Londen verbleef, merkte zij hoe de (Engelse) Prerafaëlieten uit de 19de eeuw, Dante, Gabriél Rossetti, W.H. Hunt, Burne Jones e.a. weer sterk bewonderd worden. « Ikzelf hou niet zo sterk van die overweldigende symboliek, mijn vader wel. "Het Bedelmeisje" van Burne Jones hing hij met een duimspijker aan zijn deur. «Vader schilderde en tekende het liefst in de sfeer van Brueghel, maar hij kon dat op alle manieren, realistisch, romantisch en symbolisch. Ik schilder alleen op mijn manier».

    Die naïeve, sprookjesachtige stijl van Tonet Timmermans zal weldra weer ruim in de aandacht komen, als de nieuwe Antwerpse uitgeverij «Den Gulden Engel" o.m. de kadervertellingen van haar vader bij dit eeuwfeest op de markt brengt. Bij elk verhaal wordt een schilderijtje van Tonet afgedrukt, dat de geest ervan weergeeft. Ook verschijnt in hetzelfde fonds een boekje «Wandelingen door Lier» van Lia, met schilderijen van haar zuster. «Tekeningskes (schilderijkes) of vertelselkes », waarin niet alleen Felix, maar ook Tonet Timmermans, «heel haar hart heeft omgeschud».

    ******

    Tonet Timmermans: de Muze heeft een gelaat.
    Door Marcel Pira uit  -  Straal 7 Mei 1986 - NR. 9

    "Fee in een kleed van lente": een titelblad kan soms een raadsel oproepen. Vooral wanneer het geschilderd werd door Tonet Timmermans, de jongste dochter van Felix. De appel valt niet ver van de stam zodat het feeërieke van haar creatie in dit Timmermansjaar reminiscenties oproept met de vaak sprookjesachtige levenssfeer waarin bepaalde figuren uit de boeken van Timmermans evolueren.
    Dan wordt Felix algauw fee, met een dubbele e. Want fee is vrouwelijk.

    Timmermans was een schrijver, verteller, schilder en vader bovenal. In de archiefstukken staan een aantal vertellingen vermeld onder de titel "Op vaders knie." Deze vertellingen zijn de bundeling van verhalen die de wereldberoemde Vlaamse auteur neerschreef voor zijn kinderen. De kleurrijke taal en de sprankelende fantasie die het hele werk van Timmermans kenmerken, zijn ook hier te vinden. De vertelsels worden nu uitgegeven in 3 delen, door de kersverse "Uitgeverij Den Gulden Engel" te Wommelgem. Per deel zijn telkens 6 vertellingen voorzien Tonet Timmermans maakte speciaal voor deze uitgave een schildenrij per verhaal.
    Deel I bevat volgende verhalen Perlamoena, De Goede Helpers, De Juwelendiefstal, De Uil, Jef Soldaat en Prinses Orianda. Deze laatste troont op de voorpagina van ons blad. Tonet Timmermans geeft hiermee de Muze een gelaat.

    BEGAAFD
    De vier kinderen van het echtpaar Timmermans uit Lier zijn allemaal erg creatief De oudste twee, Cecilia (Lia) (65) en Clara (63), grijpen bestendig naar de pen en met succes. Antonia (Tonet) (60) en Gommaar (Got) (55) schilderen en tekenen. Got kwam onlangs bij de B R.T nog op antenne in het zondagvoormiddagprogramma ꞌKramiek'.
    Hij is een pittig causeur en een befaamd striptekenaar.
    Lia schrijft in naar boek "Mijn vader" heerlijke bladzijden over de relatie van Felix met zijn dochters.
    Over Tonet: "Als wij ziek waren, zat vader naast ons bed en hield onze hand in de zijne... Vader vertelde dan zoveel wij wilden, zo boeiend, dat wij ons ziek zijn en ons zeer erdoor vergaten.

                                               

    Om de anderen, die niet ziek waren, stil te houden, verzon hij van alles. Zo werd ons Tonetje, toen zij nog heel klein was, gevaarlijk ziek. Het was juist in de vakantie en wij maakten een leven van alle duivels.
    Dan bond vader ons elk een wit servet om het hoofd, plakte er een rood kruisje op, gesneden uit de capsule van een bourgognefles, en heel de vakantie speelden wij verpleegster en liepen, zo stil als muizen, heen en weer om moeder te helpen."En over het heengaan van haar vader dit sober relaas. "Alle gevaar scheen voorbij. Hij zegde zelf dat alles goed ging en iedereen maar moest gaan slapen.
    Clara bleef in de kamer op een sofa rusten maar Tonet wilde bij hem blijven zitten. Hij lag stil en scheen rustig te slapen. Even na middernacht wilde zij zijn hoofdkussen wat beter leggen, hij liet zijn hoofd op haar schouder rusten en was dood.''

    KLEUREN
    Tonet Timmermans wordt bekoord door kleuren. In haar tere benadering van de realiteit vinden die een aristocratische uitdrukking. Omstreeks haar vijftiende ervoer ze de drang tot tekenen en vond ze hiervoor bemoedigende steun bij haar vader. Ze volgde lessen in Ter Kameren bij Georges Minne.
    Aanvankelijk genoot het lijntekenen haar belangstelling. Zo werkte ze een tijdlang voor "Kuifje" waar ze haar talent omzette in stripverhalen. Liefst schildert ze met olieverf en acryl. Etsen blijft vooralsnog een droom.
    Haar produktie wordt gekenmerkt door regelmaat en finesse. Het detail staat een massale produktie in de weg. Tentoonstellingen in Lier en Amersfoort kwamen er onder druk van de vriendenkring.
    Bescheidenheid siert haar kunstenaarsleven.

    TERAPIE
    Tonet Meyer-Timmermans verloor zeer vroeg haar echtgenoot tijdens een verkeersongeval. Hun drie kinderen blijven haar inspireren. Haar oudste zoon is een notoir wapengraveur in New York.
    De oudste dochter is psychiater, de jongste kleuteronderwijzeres.
    De levenstragiek krijgt geen toegang tot haar levensblij palet. "Ik kreeg veel échte beproevingen Ik voel geen behoefte om daarrond fantasie te kweken.
    Wel integendeel. Tekenen en schilderen hielpen me mijn moeilijkheden overwinnen.
    Ze vertegenwoordigen een waarborg voor mijn gemoedsrust.

    Felix Timmermans met zijn dochter Tonet

    ************

    20-04-2020 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-04-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens

    1886 – Felix Timmermans - 1986
    Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst !

    Door Al. Slendsens uit De Volksbode Borsbeek en Wommelgem van 28/06/1986

    Op 5 juli is het precies 100 jaar geleden dat Felix Timmermans in Lier geboren werd. In de Pallieterstad worden al van in april allerlei manifestaties georganiseerd n.a.v. de 100ste verjaardag van Timmermans, die door Albert Westerlinck terecht «een briljant vertegenwoordiger van de volkskunst» genoemd werd. Zijn kunst is «spontaan als het spel van een kind».
    De hulde komt in feite 39 jaar te laat. Toen Timmermans einde januari op het kerkhof van Kloosterheide begraven werd, gebeurde dat op die ijzige wintermorgen in de grootste onverschilligheid en afwezigheid van prominenten. Ook Timmermans was één van de onverdiende slachtoffers van de repressie. Later, te laat, heeft men ingezien fout te zijn geweest. Voor Felix Timmermans niet alleen. Daar waren ook Ernest Claes, Jef Van Hoof, Armand Preud'homme, e.a.

    In de school was Timmermans geen goede leerling en voor opstel behaalde de knaap minder punten dan voor turnen.
    De meester maakte zich zorgen over zijn leerling. Maar geen enkel Lierenaar heeft later zijn stad zo vol romantiek beschreven als deze slechte leerling. Zijn boek «Pieter Breughel» heeft, wellicht omwille van het onderwerp, het rekordaantal van veertien vertalingen behaald. 
    Vandaag is het literaire werk van Timmermans een beetje vergeten omwille van het dialektisch taalgebruik. Maar tussen de twee wereldoorlogen in was hij, samen met Ernest Claes, één van de populairste Vlaamse schrijvers. Als graficus wist hij zijn boeken met eenvoudige en toch sprekende tekeningen te verluchten.

    Timmermans heeft zijn liefde voor zijn geboortestadje uitgezongen in de lyrische evokatie «Schoon Lier». Maar ook in tal van andere werken slaagde hij er in lokale motieven te verwerken. Ofwel zocht hij inspiratie in de onmiddellijke omgeving, met in de allereerste plaats het Netedal.
    Vader Timmermans was geen schrijver maar een goed verteller. In de huiskring bracht hij vooral kerstverhalen, wat de kleine Felix sterk heeft aangesproken. Als «slechte leerling» belandde hij in de kanthandel van zijn ouders. Omdat hij toen al enige aanleg vertoonde voor tekenen, mocht Felix bloem motieven ontwerpen op de in die tijd befaamde Lierse kant.
    Nochtans riskeerde hij zich reeds aan wat gedichtjes, die werden gepubliceerd in een Liers weekblad. 
    Dank zij kunstschilder Raymond de la Haye geraakte Timmermans op het goede spoor. Ondanks een ernstige ziekte op 21 jarige leeftijd, zette hij zich volop aan het schrijven. Zo groeide Timmermans uit tot één van de grootste figuren van Lier. Zijn naam prijkt naast een Van Boeckel, Zimmer en Opsomer.

    Te biechte gaan.
    «Pallieter» was het eerste werk van Felix Timmermans. Het boek werd tijdens wereldoorlog I in afleveringen gepubliceerd in het tijdschrift «De Nieuwe Gids». Eigenaardig genoeg kende dit werk eerst in Nederland enige belangstelling.
    Pas daarna ging Vlaanderen aandacht aan Pallieter schenken.
    Maar het boek zorgde er voor dat Timmermans van dan af van zijn pen kon gaan leven. Hij zou verhalen gaan schrijven over de meest uiteenlopende onderwerpen. Bovendien verdiende hij een aardig centje bij met lezingen in het buitenland : Engeland, Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland.
    Wanneer Timmermans met de trein op weg was voor een lezing, zette hij zich op losse velletjes aan 't tekenen.
    Zo maar. De tekeningen kwamen niettemin steeds van pas.
    Het schrijven beschouwde hij als zijn werk, het tekenen als een hobby. 
    Timmermans drukte het op zijn sappige wijze uit als volgt: «Schrijven is te biechte gaan, tekenen is te kommunie gaan». Timermans verluchtte bijna al zijn werken zelf.

    Timmermans was ook een natuurliefhebber.
    «Voor mij is heel de natuur een kleed, waarmee God zich om gordt». (De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaerdt).
    De publikatie van «Boerenpsalm» was een literaire verrassing. Hier kwam een rijpe auteur aan het woord, die in een gebalde, onversierde taal boer Wortel in de ik-vorm zijn gevecht tegen de natuurelementen, familiale tegenslagen en zijn eigen zwakheden liet vertellen. 
    Felix Timmermans bezat de fantasie om bepaalde verhalen in de Kempen te laten afspelen. Het feit dat de familie in 1939 voor enkele maanden de bungalow «Minneke Poes» aan de Dennenlaan in Grobbendonk huurde, was hieraan niet vreemd.
    Die enkele maanden zijn Timmermans bijgebleven.
    Dochter Lia schreef hierover: «Als de brem in bloei stond, verhuisden wij naar het stille dorp. Onze pa was een en al opgetogen. Het was er kalm en rustig en zo echt iets voor ons. Van in de vroege morgen was vader al aan het ronddrentelen in het bos ernevens of op de heide. Elke dag bracht iets nieuw, en hij was er altijd op uit ons iets schoons te laten zien of horen in de natuur, om ons blij te maken».
    De familie Timmermans trok vaak op wandel in Grobbendonk. Dan bespeelde Felix soms een ocarina of een mondharmonica. Af en toe ging zijn verlangen om alleen te zijn in de «pluimige stilte».
    Lia: «Ik geloof dat 1939 voor onze pa een van de gelukkigste jaren van zijn leven was».
    In 1943 verscheen het boek «Minneke Poes» naar de naam van de Grobbendonkse bungalow.

    «Liers begijnhof»
    «Het begijnhof  is d' amandelboon van Lier. En om de smaak en de reuk  goed te bewaren, ligt ze wat bezijds onder de frisse gordijn der begijnenvest tegen de Nete, vlak in de waai der velden, maar omsloten en bewaakt met klimop bewassen muren en zwaargegrendelde poorten». ( Felix Timmermans in « Schoon Lier »).
    Felix Timmermans heeft de sfeer van het Liers begijnhof ondergaan toen de beslotenheid en de stilte nog niet doorbroken werden. Toen de poorten op sluitingsuur dicht gingen en het witte linnen nog gebleekt werd op het groene gras van de begijnenbeemd.
    Toen de kleurrijke processie nog door de smalle straten trok en er nog voldoende begijntjes waren om het beeld van de H. Begga te dragen. Timmermans was jong toen hij voor het eerst de rust, de stilte en de romantiek van het begijnhof zocht. Hier deed hij aan spiritisme en studentikoze grappigheid tot verwondering en ergernis van de begijnhofbewoners.
    In de periode tussen de twee wereldoorlogen in heeft hij er tweemaal een werkkamer gehuurd, eerst in nr. 4 van de Grachtkant en later, rond de jaren veertig, aan de achterkant van het huis nr. 11 van de Margaretastraat.

    In al die jaren heeft hij er vele artiesten ontmoet en aan het werk gezien.
    Het Liers begijnhof is voor Timmermans een inspiratiebron geweest.
    Eén van zijn laatste novellen «De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntje», is een parel van begijnhofstemming en Piëteit. 
    Ook zijn Pallieter ademt helemaal de begijnhofsfeer.Pallieter is immers een buurman van het hof en zijn huis «De Reynaert» staat vlak naast de begijnenvest. De pastoor is zijn vriend en zelfs als het hof gesloten is, vaart Pallieter met zijn schuit door een vlietje (dat Timmermans in het Hemdsmouwke laat vloeien) tot bij de pastorie.
    Pallieter beleeft ook met vreugde en ontroering de feestelijke gebeurtenis van de begijnhofprocessie.

    Timmermans tekende tientallen tekeningen en schilderwerken «als liefdesbriefjes aan het begijnhof».
    Voor de uitgeverij «De Sikkel» tekende hij in 1928 een begijnhofkalender, die gedeeltelijk door de Lierse uitgeverij «Van In» opnieuw werd uitgegeven in 1968.
    Pastoor Biermans, een aristokraat, kon wonderwel met Felix Timmermans opschieten. De pastoor, die statig en stijf als een grenspaal het terrein en de rechten van het begijnhof afbakende en beschermde, beschouwde Timmermans als een «interessante vriend», met wie hij op hoffelijke manier van mening kon verschillen.
    Felix Timmermans bezat een rijke fantasie, die in zijn verhalen tot uiting kwamen en «kleur» gaven aan zijn proza. Boer Wortel (Boerenpsalm) is altijd blij wanneer hij uit Geel weg is. Zijn broer is er ter verpleging.
    «Het krioelt er van zotten, de ene is O.L. Vrouwtje, de andere doet altijd tuf tuf lijk een trein, die weer denkt dat hij Napoleon is. Als ik daar lang moest blijven is er kans dat ik ook begon te spelen».

    Timmermans laat Pieter Breughel met zijn vriend Hans Franckert vanuit Antwerpen naar de kermis in St-Job trekken, om er, als boeren verkleed, mee te slampampen. Ze vierden er allebei een trouwfeest mee in het Kempense Halle. «Ze gingen verder, met de belofte, in elke herberg die ze tegen kwamen 'nen pot te drinken ter ere van de pier van Magerhal; want het is daar zo schraal en droog, dat ze de enigste pier die ze er ooit vonden, met een ketting aan 't gemeentehuis hebben vastgelegd als een natuurwonder».
    Biezonder fantasierijk gaat Timmermans te werk in zijn boek «Het Kindeken Jezus in Vlaanderen».
    Hij laat Maria langs de Netedijk naar haar nicht Elisabeth in Grobbendonk stappen, om de blijde boodschap te melden. Jozef is een timmerman uit de Kempen en Maria komt uit het Land van Ryen. In Bethlehem staat het volk « getroppeld rond een liedjeszanger, die met een doedelzakspeler aan zijn zijde, de moord op de pastoor van Nijlen bezong ».

    Na de vlucht keerden María en Jozef met het Kindeke «langs de Kempen» terug naar Nazareth. Timmermans beschrijft de streek : «De landschappen en de wegen verwisselden weinig van aangezicht, 't Was steeds een eentonige verscheidenheid van gulden geneverstruiken, verre vlakten heidepurper, verrassingen van blonde duinen en overal de donkerheid der masteboomen, met soms aan de laaihete weg een armzalig hutteke met open staldeur, waaruit 't beslijkte achterste van een mager, steertslagend koeitje».

    ********

    19-04-2020 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-04-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez

    De goede Fee op zoek naar de kern.

    Door Gaston Durnez uit De Standaard - 1985

    MECHELEN — Felix Timmermans blijft een van onze populairste schrijvers. Dat blijkt uit de herdrukken die geregeld van de pers komen, uit de bibliofiele vlijt waarmee velen zijn werk verzamelen, uit de talrijke opvoeringen van sommige toneelstukken, uit de literair-toeristische belangstelling voor zijn "land van herkomst" en niet het minst voor het "Felix Timmermans Genootschap" dat sinds dit jaar meer dan vierhonderd leden telt, meer dan er ooit zijn geweest. De vriendschap, ja, de liefde die velen in Vlaanderen en daar buiten "de goede Fee" blijven toedragen, zal volgend jaar ongetwijfeld nog meer tot uiting komen, als men zijn honderdste geboortedag zal vieren.

               

    Des te vreemder is het, dat Timmermans nog altijd lijdt onder een zeer onvolledig beeld van hem dat leeft bij ons publiek. Nog altijd gaat hij bij velen door voor een pallieterachtige, bruegeliaanse, zinnelijke levensgenieter, voor een Brabantse kermisvogel. Net als Ernest Claes wordt hij eenzijdig gedoodverfd als een plezierig verteller zonder diepte, niet veel meer dan een brave heimatschrijver. Men vergeet dan dat Timmermans ook met levens en geloofsproblemen heeft geworsteld (zie zijn ꞌSchemeringen van de dood', die aan een herwaardering toe zijn), dat hij fijnzinnige dingen heeft geschreven als ꞌDe schone uren van juffrouw Symforosa'.
    Men verwaarloost dan voor het gemak de realistische auteur van "Boerenpsalm". En men schuift de mystieke dichter van "Adagio" opzij… Een van de mensen die zich de jongste jaren bijzonder hebben ingespannen om de Timmermans-gemeenplaatsen te doorbreken, is Herman Mertens die in het jaarboek van het F.T. Genootschap enkele opgemerkte opstellen over godsdienst en geloof in het werk van de auteur heeft gepubliceerd, opstellen waarin een diepe, zoekende, kritische en tegelijk zeer vrome ziel wordt belicht. Timmermans was niet zomaar een kleur- en beeldrijke verteller, hij was ook en vooral iemand die naar "de kern van alle dingen" zocht en die uiteindelijk, in alle stilte, op weg was naar die kern.
    Herman Mertens (57) is een uit Klein-Brabant afkomstige theoloog die zijn doctorstitel haalde aan de Gregoriana in Rome en als gewoon hoogleraar verbonden is aan de Katholieke Universiteit Leuven. In de faculteit theologie is hij voorzitter van de afdeling dogmatiek. Zijn vrienden kennen hem tevens als een groot liefhebber, van literatuur, en niet alleen omdat deze literatuur een interessante "vindplaats" kan zijn voor de theologie.
    "Ik gebruik inderdaad graag literaire werken", zegt hij, maar dat betekent niet dat ik de literatuur wil zien als de dienstmaagd van de theologie!
    Als het daarover gaat, citeer ik mijn betreurde vriend Albert Westerlinck die schreef: 'Literatuur, kunst, is niet zijn evenmens willen overtuigen, hem aanzetten tot revolutie of hem in de kerk willen brengen.'

    Beminnen is alles
    "Wat ik in mijn jeugd in Timmermans bewonderde en waardeerde", vertelt professor Mertens, "was zijn plastisch uitbeeldingsvermogen, zijn kleurrijk schilderspalet, zijn rake, volkse, humoristische gezegden, zijn franciscaanse spiritualiteit. Hij is altijd een van mijn lievelingsauteurs geweest Nu ik hem het jongste decennium meer systematisch ben gaan lezen en bestuderen, ben ik ook getroffen door de ernst van zijn levensboodschap, die uiteraard niet overal op dezelfde manier en in dezelfde mate aan bod komt.
    Anderdeels stoor ik mij nu meer dan vroeger aan bepaalde stijlslordigheden en aan de gebrekkige structuur van sommige romans. Ook het gebrek aan dieptepsychologische beschrijving van sommige romanfiguren ervaar ik nu meer dan vroeger als een manco".

    Hoe ziet u Felix Timmermans als gelovige?
    "Hij is natuurlijk allerminst een theoloog, laat staan een zedenprediker, een stichtelijk godsdienstdidacticus! Hij is een gelovige voor wie geloven een vorm van leven (en van loven) is. Graag maak ik hierbij onderscheid tussen religie, vroomheid en geloof. De religieuze Timmermans leest en interpreteert de werkelijkheid van mensen (geschiedenis) en dingen (natuur) waarmee hij verbonden is op zulke intense en diepe wijze dat hij zijn (sociale en kosmische) gebondenheden beaamt. Een voorbeeld daarvan vind je als Pallieter in extase is in het bos bij nacht, onder de blinkende sterrenhemel. Een ander voorbeeld is Boer Wortel uit 'Boerenpsalm', verknocht aan veld en kroost. Of Franciscus en de natuurmystiek. En vanzelfsprekend de hele Adagio-bundel, vooral dan de herfst- en nachtgedichten.
    Velen zullen hem toch op de eerste plaats een volkse bedevaartganger noemen...
    "Dat is hij ook geweest. De vrome, devote Felix, de rozenkransbiddende Mariavereerder, de man van volksdevoties, de vriend van paters en pastoors. Maar er is ook en vooral de kristen die het evangelie van Jezus Kristus (met de Liefde als hoogste wet en de Eenvoud als de voorwaarde voor die liefde) onvoorwaardelijk aanvaardt…en zich hierbij toch kritische vragen stelt Symforosa beleeft haar mooiste uur als zij Martienus in het klooster gelukkig ziet. Getroffen door het levensoffer van Leontientje wordt zowel pastoor Serneels "bekeerd" tot het evangelische geloof als de geus Isidoor. Suskewiet 'verlicht' door de genade, op het moment dat hij de driekoningenbuit aan de arme mensen uit de foorwagen weggeeft weet dat aan God geven betekent aan de anderen geven. Geloof is geloof in de kern, in de Voorzienigheid (Boer Wortel, Hernat), in de Schepping (Pallieter, zie ook de laatste bladzijde in 'Adriaan Brouwer).

    Wijst u dan het beeld van de naïeve Timmermans af, zoals men hem vaak heeft gezien?
    "Nee. Vanuit zijn werk komt hij mij voor als een in vrome man, die een kinderlijk geloof koestert, op het naïeve af. Maar anderdeels dit geloof voortdurend kritisch aftast Niet dat hij de franjes van het volksgeloof misprijst of met een door geredeneer verlicht geloof wil opschieten. Maar eerlijkheid vóór alles, geen pose. geen komedie, geen gecommercialiseerde godsdienst Als hij, op terugreis uit Italië, in Lourdes komt, ergert hij zich daar aan al die verkopers die met het heilige handel drijven, maar wat verder wordt hij diep getroffen door 'de mensheid in al haar ellende van het lichaam en in al haar liefde van de ziel'.
    In "De Harp van Sint Franciscus" predikt de Poverello: 'De kern van het leven is liefde. Beminnen, dat is alles. Och iedereen kan een keerske dragen in de processie, dat is niets; het enige is: altijd verheugd zijn met wat we uit Gods handen krijgen. Dat is liefde.
    Tussen het kerkelijk-dogmatisch levensvreemd geloof van pastoor Serneels (in "De Pastoor in de Bloeiende Wijngaard") en het zoekende, eerlijke, schone ongeloof van de humanist Isidoor staat het geloof van Leontientje, niet omdat het onkritisch is, wel omdat het 'zuiver' is, want zonder bijbedoelingen, en offervaardig."

    Heeft Timmermans zijn geloof "geschoold"?
    "La foi du charbonnier was voor hem geenszins het ideaal Hij was te veel 'zoeker' om er vrede mee te nemen, te veel 'onrustig' hart, te eerlijk en te kritisch. Daarom heeft hij Augustinus, Ruysbroec, Thomas à Kempis, Theresia van Avilla, de Bijbel gelezen. En vaak "stillekes gebeden". Natuurlijk interpreteerde hij de Bijbel historiserend en fundamentalistisch, maar hij zocht de kern van de boodschap. Van dit levenslange, eerlijke zoeken, is 'Adagio' de rijpe en schone vrucht. Zonder de heilige tradities te verloochenen, kon Felix Timmermans de vertrouwde geloofspraktijken en kerkelijke devoties voldoende relativeren. Hij kon onderscheid maken tussen vroomheid en geloof, al riepen deze elkaar op en werden zij in één adem beleefd."

    U spreekt ergens over "la deuxième naïveté"
    "Dat is een woord van Paul Ricoeur dat ik op Timmermans durf toepassen. Zijn geloof was kinderlijk en eenvoudig, maar beproefd, getest. Volks geloven en kritisch nadenken zijn hoegenaamd niet in tegenspraak met elkaar". "Uitgerekend omdat hij als gelovige zo naar de kern zocht, blijft Timmermans actueel als religieus schrijver", meent Herman Mertens.
    "Hij zou zelf duchtig hebben gelachen, mocht men hem theologische bedoelingen hebben toegeschreven.
    Iedere vakkundige exegese was hem vreemd. En toch spreek ik met Kerstmis graag vanuit de 'Driekoningentryptiek' en 'Het Kindeke Jezus in Vlaanderen'. Geseculariseerde vertaling van de christelijke heilsboodschap moet men bij hem niet zoeken en toch kan de scheppingstheologie vandaag de dag nuttige en aangename inspiratie vinden in 'Pallieter', 'De Pastoor...', 'Boerenpsalm', 'Adriaan Brouwer', 'Adagio', 'De Harp… In zijn recente ecologische scheppings theologie schrijft Jürgen Moltmann: 'die ganze Schöpfung ist geistgewirkt'. Maar Timmermans heeft dat in 'De Harp… veel vroeger en veel kleurrijker gezegd: 'Alles is doorgoten van zijn Geest'. Ik zou nog andere gekruide voorbeelden kunnen citeren".

    Wat is in religieus opzicht het belangrijkste boek van Timmermans?
    "'Adagio", denk ik. "Omdat het een sublieme recapitulatie is van heel zijn schrijversleven. Westerlinck heeft er echter al op gewezen, dat je deze bundel niet los van het vorige oeuvre mag zien.
    De aanzetten tot 'Adagio' liggen inderdaad verspreid over de hele Timmermans-literatuur, van 'Schemeringen van de Dood' tot 'Adriaan Brouwers'. Daarom is het eigenlijk moeilijk met één titel te antwoorden op de vraag naar 'het' belangrijkste boek van FT als 'homo religiosus'. Moet ik 'Pallieter' noemen, denkend aan het scheppingsgeloof? En 'Boerenpsalmꞌ (schepping, zonde, kruis theologie)? In De Pastoor… komen het scheppingsgeloof, de geloofsgroei tot uiting. In 'De Harpꞌ is dat natuurlijk de franciscaanse spiritualiteit: liefde, natuurmystiek, soberheid.
    En dan is er het kinderlijke Jezusgeloof in 'Het Kindeke Jezus.' en de 'Driekoningentryptiek'. En het gerijpt Kristusgeloof en de Voorzienigheid in 'Boerenpsalm'… En wat te zeggen over 'Pieter Brueghel', waarin het kerkgeloof in conflict komt met de volksverbondenheid en de vrijheidsdrang van de halve geus?"

    In verband met Bruegel verwijst u ook altijd graag naar een „flamingantische dimensie"…
    "Ja, als ik voordrachten geef over Timmermans, lees ik altijd een bladzijde voor uit 'Brueghel',waar pater Edgardus Pieter waarschuwt tegen de Inkwisitie.
    'Wie tegen Spanje is, is tegen de kerk, dus…ꞌ Het antwoord van Pieter, 'Waarom dit dilemma?', had het antwoord van flaminganten kunnen zijn. Waarom altijd die pijnlijke keuze: of het volk, of de bisschoppen? Timmermans, zoals wij hem uit heel zijn oeuvre rieken, is voor mij het type van de cultuur flamingant van wie ik veel houd en waar ik trots op ben."
    Ter gelegenheid van de Boekenbeurs verschijnt het Jaarboek van het Felix Timmermans Genootschap, onder de titel "Leven in zijn Asem", een uitdrukking ontleend aan de marktpreek van Franciscus in "De Harp…"
    De bedoeling van samensteller Herman Mertens en van zijn collega’s is, de invloed van Timmermans' geloofshouding op diens literaire werk aantonen. Tot de medewerkers behoort Ignaas Dom, een 57-jarige priester, afkomstig uit Lier, die al een kwarteeuw pastoraal werk in Duitsland achter de rug heeft. Dom woont als pastoor in het Westduitse Niel, niet zover van Nijmegen, waar hij weldra zijn doctorale dissertatie voorlegt: een studie waarin hij de pastorale theologie toetst aan elementen uit het werk van zijn grote stadsgenoot. Zo worden nog voortdurend, aan divers se universiteiten aspecten van Timmermans bestudeerd.

    Bent u niet bang dat u op de auteur met dit alles een nieuw etiket plakt?
    "Geloof en literatuur zijn twee verschillende zaken en men bewijst een auteur eer noch een dienst door hem religieus te etiketteren. Het omgekeerde is eveneens waar: het atheïstische imago verhoogt de literaire waarden allerminst. De autonomie van de kunst en van het schone moet worden verdedigd, al hoeft men daarom nog niet te zweren bij het liberale princiep van l’art pour l’art.
    Toch is er een osmose tussen het esthetische en het religieuze, en vertonen literatuur en geloof soms raakvlakken. Spelen de levensbeschouwelijke inzichten van een kunstenaar niet vaak mee in de probleemstelling van zijn artistiek werk? Hebben de religieuze aanleg en de geloofsopties van een auteur geen invloed op zijn denken, voelen, smaken, kiezen, schrijven? Met het Jaarboek bedoelen wij deze invloed te peilen en aldus dieper inzicht te verwerven in de 'zielꞌ van de auteur en de 'geest' van zijn werk".
    "Als theoloog ben ik bijzonder geïnteresseerd in Felix Timmermans als 'religieus' auteur omdat hij een exponent is van zowel het toenmalig heersende culturele bewustzijn als de in zijn tijd en ruimte vigerende geloofsopvattingen. Literatuur kan een interessante vindplaats zijn voor de theologie. En zelfs meer.

    Een auteur als Timmermans heeft vele van zijn volks- en tijdgenoten 'opgevoed' in het authentieke geloof, al hoed ik er mij voor hem tot theoloog, katecheet of predikant te promoveren. Het was hem om literatuur en kunst te doen. Maar is 'De Ster' niet een stuk van ons volk geworden, de kristelijke kerstviering bij uitstek in Vlaanderen? Zijn sommige verzen van 'Adagio' geen gemeengoed van ons kristelijk volk?"
    Na de samenstelling van het Jaarboek heeft Herman Mertens nog een ander boek op zijn actief geplaatst. Binnenkort verschijnt bij de Standaard Uitgeverij in Antwerpen een nieuwe editie van het geliefde 'Adagio', waarin hij bij elk gedicht een meditatie heeft geschreven, vrucht van zijn jarenlange omgang met dit boek, als lezer en als predikant "Ik heb er mijn jongste grote vakantie aan besteed", vertelt hij.

    "Nooit heb ik, als schrijvende theoloog, zozeer de indruk gehad dat mijn schrijven bidden was"

    *******

    18-04-2020 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-04-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries

    Felix Timmermans : Saluut bij een honderdste verjaardag.

    Door Marc Andries uit Topics van maart 1986.

    Dit jaar, op 5 juli om precies te zijn, zou Felix Timmermans 100 jaar geworden zijn. 
    Hij werd nauwelijks 60. Vermoeid, ontgoocheld stierf hij in 1947. De ongehoorde barbaarsheid van de naoorlogse repressie had al zijn levenslust gedoofd. Tussen de twee wereldoorlogen was Timmermans Vlaanderens grootste prozaschrijver geweest. Zijn populairste werk was Pallieter, zijn absolute meesterwerk Boerenpsalm. Zijn populariteit werd verering. Timmermans was een levende legende Het schrijvende idool van een heel volk. Het werd hem niet door iedereen gegund. Ook vandaag nog niet. Toch is hij een uitzonderlijk schrijver geweest. Een kind van zijn tijd, dat is waar, maar dat is iedereen.

    Ik was te jong om Felix Timmermans persoonlijk gekend te hebben
    Toch is er altijd al een speciale band geweest. En dat is zelfs in zekere mate in mijn eigen werk terug te vinden. Het barokke van vele van mijn verhalen gaat gepaard met bepaalde jeugdherinneringen en meteen ook met mijn eerste kontakten met het werk van Timmermans. Mijn jeugd speelde zich af in de toen nog zo goed als ongerepte Netevallei tussen Lier en Duffel, waar de wielewaal zijn nest bouwde. Ik zag er zó Pallieter te paard over de dijken draven. Later liep ik school op het Gummaruskollege te Lier, maar ik was meer op de dichtbegroeide vesten te vinden en in het mysterieuze begijnhof, waar ik nog meende Juffrouw Symforosa te herkennen.

    Vele jaren later kwam ik via mijn vader, die Timmermans wel persoonlijk gekend heeft, in het bezit van twee intacte echte Timmermanskalenders, helemaal door de schrijver zelf ontworpen, getekend en van teksten voorzien. Ik heb ze nog altijd.
    De ene is die van het jaar 1930, met prachtige ingekleurde landschapjes en naïeve symbolische tekeningetjes in het kalenderrooster De andere is die van 1932: een verhalen kalender met prachtige koppen van "Pier van Boekweitstro", "Mie Vogel-Petrol-Mie" e.a. Ik koester ze als relikwieën.
    Nog veel later, het moet omstreeks 1978 zijn geweest bezocht ik met een vriend het ondertussen beroemd geworden Welshe boekenstadje Hay-on-Wye. Binnenstappend in de eerste de beste boekhandel (van de tientallen) wilde ik even controleren of de reputatie van het stadje als internationale antiquariaatsmarkt wel terecht was. Ik richtte mij tot het eerste boekenrek, toevallig de letter T. En wat stond daar? Inderdaad, een prachtige eerste druk van Timmermans "De harp van Sint-Franciscus".
    Timmermans striked again! Ik leerde bovendien uit die uitgave van 1932 dat Pallieter uit 1916 op dat moment reeds aan zijn 16de druk toe was in de gewone uitgave en aan zijn tiende in de biezondere uitgave met tekeningen van Anton Pieck!

    Start als Tekenaar
    Felix Timmermans was de zoon van een kleine Lierse handelaar in kant, destijds nog een trots product van nijvere huisvlijt Toen hij in 1886 geboren werd, bevond Lier zich in een soort winterslaap, die het overigens nog tot de jaren '60 zou volhouden. Alleen de wekelijkse marktdag trok wat volk uit de omliggende gemeenten.
    Lier was niets anders dan een uitbreiding van zijn begijnhof een verstilde samenleving, rustend in de oksel van de samenvloeiing der beide Neten.
    Het moet zijn dat kleine Felix aan leren een broertje dood had. Na het lagere middelbare onderwijs zag hij het niet meer zitten. Hij wilde toen alleen nog maar schilder worden.
    Dus ging hij bij vader in de zaak en volgde 's avonds wat teken- en schilderlessen. Om zijn leerlingen toch maar te doen inzien dat ze zeker het voorbeeld van de beroemde schrijver niet moesten volgen, doch integendeel goed hun taal moesten leren, vertelde mijn leraar aan het college later minstens een keer per week het verhaal van Timmermans' grammaticale problemen.

    Dit verhaal wil dat Felix Timmermans zijn hele leven lang zijn manuscripten, vooraleer ze aan de uitgever te bezorgen, taalkundig op poten moest laten zetten. Het is duidelijk dat Felix Timmermans zijn eerste expressiemogelijkheid als tekenaar heeft gevonden.
    Alhoewel men er meteen bij moet zeggen dat tekenen en schrijven in zijn geval van een zeldzame eenheid getuigen. De tekenstift was voor hem in de eerste plaats wat het fototoestel voor Stijn Streuvels was: een middel om de realiteit te registreren en te archiveren voor later gebruik. Maar ze was ook meer dan dat; ze was complementair, m.a.w zijn plastische en zijn literaire werk vormde een onverbrekelijke eenheid.

             

    Een goede vriend van Timmermans, de Fee - zoals hij genoemd werd, was de schilder Fred Bogaerts.
    En ook hier kruist zich mijn pad met dat van de grote Lierenaar: ik zat namelijk bij ene onvergetelijke «Juffrouw Bertha» in de kleuterklas en die was de dochter van deze Fred Bogaerts. In mijn herinnering is zij een lieve, aantrekkelijke blonde, jonge vrouw. Soms denk ik dat ik een beetje verliefd op haar was en ik koester zelfs het heimelijke verlangen dat dit wederzijds was. 
    Met Fred Bogaerts deelde Timmermans een atelier, een der grotere huizen, meen ik mij te herinneren.
    Bogaerts moet een begaafd verteller zijn geweest en over de vriendschapsjaren met de Fee daar op het begijnhof heeft hij woeste verhalen de wereld ingestuurd. Niet minder of de Fee en hij waren in die tijd de schrik van de Lierse begijntjes.

    Tussen Leven en Dood
    Rond zijn 17de publiceerde Felix Timmermans zijn eerste teksten in een Liers weekblad. Het waren verzen en poëtische prozaschetsen. Nog in 1903 verscheen ook een bijdrage in Vlaamsche arbeid en Dietsche Warande en Belfort. Het duurde evenwel tot 1907 vooraleer er wat in boekvorm zou verschijnen.
    De dichtbundel Door de dagen word evenwel onder het pseudoniem Polleke van Mher gepubliceerd, alsof Timmermans aanvoelde dat dit werk zijn naam nog niet waardig was. Ondertussen was de jonge schrijver in spe in een diepe existentiële crisis terechtgekomen. De zo vrome jongeman begon zelfs aan zijn geloof te twijfelen en stortte zich in een exotisch en romantisch boeddhistisch avontuur.
    In 1910 werd hij bovendien ernstig ziek Na een heelkundige ingreep zweefde hij zelfs maanden tussen leven en dood.
    De vrees voor de dood bracht hem dichter bij het leven. Een sterke levenswil hield hem overeind.

    Dit explosieve levensoptimisme moest naar buiten en zette hem aan het schrijven van een roman die zijn credo zou zijn. In dit verhaal gaf hij gestalte aan de adamische, de paradijselijke mens, die zich verzette tegen elke schending van het natuurlijke om intens te genieten van het leven dat de aarde hem bood. Het werd de eerste echte vitalistische roman in de Nederlandse literatuur.
    Meteen ook een onverwoestbaar meesterwerk, dat naar zijn hoofdpersonage de titel Pallieter kreeg. Toen het boek, met eigen tekeningen van de auteur versierd, in 1916, in volle oorlogstijd dus, verscheen was Felix Timmermans meteen beroemd. Hij was ook een gelukkig man; niet alleen had hij zijn ziekte overwonnen en het boek van zijn leven geschreven, hij had ook de vrouw van zijn dromen gevonden, in de persoon van Marieke Janssens.

    In Tijdloos Lier
    Toch streek er ook een schaduw neer over het leven van de succesrijke jonge auteur. Timmermans was van jongs af aan een overtuigd Vlaams-nationalist. In 1918 werd hij van activisme beschuldigd. Om aan vervolging te ontsnappen, week hij uit naar Nederland. Achteraf zou blijken dat deze repressie nauwelijks wat voorstelde in vergelijking met wat de Tweede Wereldoorlog teweeg zou brengen.
    Reeds in 1920 keerde Timmermans terug naar Lier. 
    In 1921 werd hem voor de periode 1918-1921 de driejaarlijkse staatsprijs toegekend voor Het Kindeken Jezus in Vlaanderen en De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen.
    Felix Timmermans was een romanticus in hart en nieren. Dit romantische karakter komt het sterkst tot uiting in Anne-Marie, terwijl er vaak ook een religieus element aan toe werd gevoegd, zoals in het onovertroffen verhaal De harp van Sint-Franciscus.

    Minder geweten is waarschijnlijk dat hij zijn grootste commerciële succes haalde met een biografie, nl. het omstreden boek over Pieter Bruegel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken (1928). Hoe dan ook, Felix Timmermans, de jongen die nauwelijks onderwijs had genoten, werd de succesrijkste schrijver die Vlaanderen ooit had voortgebracht. Onmiddellijk reeds na zijn eigenlijke debuut met Pallieter, kon hij het zich permitteren uitsluitend van zijn pen te leven. Dat hij in de eerste plaats een verteller was, bracht ook mee dat hij een gevierd voordrachtgever was.
    Tot ver over de grenzen, Duitsland, Oostenrijk, Engeland, Denemarken, Zwitserland, Polen, Hongarije enz. liepen de zalen vol om de joviale, corpulente Lierenaar te horen.
    De stad Lier was in al zijn werken het belangrijkste personage. Het was echter een tijdloos Lier dat hij neerzette. Een stad die buiten de grenzen van de tijd de paradijselijke oorsprong van de mens een scène moest bezorgen.
    Timmermans maakte daarbij exuberant gebruik van zijn kleurrijke schilderspalet en bevolkte zijn wereld met ongecompliceerde personages, die hij regelrecht zonder remmen uit de fantastische verbeelding van zijn jonge jaren scheen op te delven.
    Tom Bouws schreef daar over in zijn boekje Vlaanderen, o welig huis (Heideland 1962): «Mannen als Veremans en Van Reeth behouden iets kinderlijks, maar het maakt hen niet kinderachtig, Timmermans zou die argeloosheid niet hebben kunnen schrijven.»

    Afscheid van het Leven
    Tussen de twee wereldoorlogen werkte Felix Timmermans als bezeten. Hij publiceerde bijna 20 romans en bovendien een aantal verhalenbundels en toneelwerken.
    Onder de bekendste De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt (1924), een verhaal dat ontstond uit een soort weddenschap met Van Reeth en Veremans tijdens een wandeling op Goede Vrijdag, toen Timmermans geconfronteerd met een biezonder lichtfenomeen in de ochtendlucht, meende een soort openbaring te beleven.
    In 1935 verscheen Boerenpalm, een klinkend antwoord aan het adres van zijn critici die hem oppervlakkigheid en naïviteit verweten Een tweede meesterwerk, dat de autenticiteit van het talent van Felix Timmermans meer dan overtuigend bevestigde. De man die deze twee boeken schreef, wordt door Hubert Lampo gekarakteriseerd als «de grootste Vlaamse schrijver dezer eeuw».
    Wellicht heeft Timmermans in die jaren te veel van zijn gestel gevergd. In 1940 kreeg hij af te rekenen met een hartkwaal die in de loop van de oorlog steeds erger zou worden. Tijdens de bezetting haastten de Duitsers zich te profiteren van de enorme populariteit van Timmermans, zowel in Vlaanderen als in Duitsland zelf.

    In 1942 bedachten ze hem met de Rembrandt-prijs van de universiteit van Hamburg. En weer was Timmermans argeloos. Op 6 augustus 1944 werd Felix Timmerman; getroffen door een kransslagadertrombose. De dokters waren formeel ; hij moest elke inspanning en elke emotie vermijden.
    Maar bij de bevrijding in september 1944 kreeg hij het etiket collaborateur naar het hoofd geslingerd.
    Alleen zijn ziekte kon voorkomen dat hij gearresteerd werd. Geconfronteerd met deze verdachtmakingen, verloor hij definitief zijn kinderlijke argeloosheid. «Ik ben er zeker van dat hij alle lust om te leven verloor, toen de keiharde werkelijkheid hem van dat kostbare goed beroofde.» schrijft Bouws.
    Met de moed der wanhoop voltooide Timmermans op zijn sterfbed zijn oeuvre.

    Hij eindigde zijn Adriaan Brouwer (1948) met de hulp van zijn familie, het geromanceerde levensverhaal van de schilder, zoals die dat zelf op zijn sterfbed overschouwt. Een terugblik van Timmermans zelf op zijn eigen leven, in diezelfde omstandigheden, want hij wist dat hij zou sterven.

    Des te ontroerender is zijn afscheid met de verzenbundel Adagio, waarin hij zich oog in oog met de vergankelijkheid van het leven toevertrouwt aan Gods wil.

    ***************

    17-04-2020 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-04-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken

    Een ministadje uit de voltooid verleden tijd
    Het Lierse Begijnhof inspireerde de schrijvers en schilders

    Door Frans Verstreken uit de Gazet van Antwerpen van 21/5/1978.

    «Laatst brachten mijne stappen mij naar het Begijnhof. Ik wilde de stille, eenzame plaats wederzien, waar een deel mijner jeugdige jaren verliepen, het schilderachtige huisje terugvinden, waar ik mijn eerste onderwijs ontving. Groot was de teleurstelling! Ik vond nog wel de oude Begijntjes weder, maar ꞌt oud Begijnhof, helaas, niet meer. De geest onzer eeuw richtte ook hier zijne verwoestingen aan. De koorts van afbraak en vernieling, de dolheid om alles te moderniseren, hadden het heilige oord niet gespaard.»

    In deze termen uitte Tony Bergmann een goede eeuw geleden zijn ontgoocheling over verbouwingen in het Lierse begijnhof, waar hij als knaapje lessen had gevolgd aan de Oordjesschool of het «établissement pour lꞌéducation des deux sexes» en er het oog sloeg op de lieve Bertha. Bergmann heeft met zijn nog steeds vlot leesbaar autobiografisch boek «Ernest Staas» de poorten van het begijnhof voor de literatuur opengezet.
    Anderzijds liet Felix Timmermans «Juffrouw Symforosa», het begijntje dat verliefd werd op de tuinier, er haar «zeer schone uren ». dromen. Dit sublieme literaire juweeltje vol poëzie en verstilde humor, en Bergmanns onvolprezen Ernest Staas zijn de twee pieken waartussen zich plejaden letterkundigen hebben bewogen.
    In «Pallieter» en in een paar andere verhalen van Timmermans duikt het begijnhof nog in de achtergrond op.
    De beroemde Lierse schrijver, die achtereenvolgens in verscheidene huizen op het hof een werkkamer huurde, had voordien een reeks «Begijnhofsproken» gepubliceerd, in samenwerking met Antoon Thiry, die het miniatuurstadje eveneens betrok in zijn bundel «Onder Sinte Gommarus' Wake».

    Een uitstekende vertegenwoordiger van de anekdotische vertelkunst was de jonggestorven Jozef Arras, wiens «Begijnensprookjes» door Timmermans werden verlucht.De ascetische auteur en jeugdbezieler Ernest van der Hallen, die door het Davidsfonds wordt herdacht naar aanleiding van de dertigste verj aring van zijn overlijden, hield lange tijd het piepkleine Ruusbroec - huisje aan de Hellestraat in huur. Daar schreef en vergaderde hij. Thans komen er dames samen, die er bij wijze van hobby aan het kantraam zitten om het oude Lierse kunstambacht in ere te houden.
    Evenmin werd het begijnhof vergeten door Frans Verschoren, die met veel zin voor humor het kleinsteedse leventje schetste. Ten slotte denk ik aan poëzie van de Lierenaars Ernest de Weert, Karel de Winter en Walter Mets. Renaat Veremans vond er o.m. inspiratie in de openbare kruisweg, en Frans Boogaerts komponeerde zijn romantische liederen op een begijnhofkamer.

    Naglans
    Waarin schuilt de charme van het begijnhof als inspiratie bron voor de kunst ? De aparte, ommuurde stadswijk verrast de bezoeker door haar nauwe steegjes, onverwachte hoekjes en doorkijken, binnenkoertjes, besloten tuintjes en boogpoortjes met liefelijke huisnamen.
    Men komt er onder de bekoring van de monumentale toegangspoort, de eigenaardige kalvarieberg en de openluchtkruisweg. De kerk met haar lantarentorentje rijst ietwat grootsprakerig op boven de neergehurkte huizen. Kunstenaars kunnen niet wegkijken van het steeds wisselende kleurenspel op de vaak grillige bouwsels, die als het ware organisch gegroeid lijken, zonder stedebouwkundige voorschriften.
    Ondanks zijn aantrekkelijke verscheidenheid in de details, vertoont dit eiland van stilte een grote eenheid. Daarom geniet het ook globale bescherming als stedelijk landschap.
    Precies zo'n dekor beantwoordde aan de verlangens der literaire en plastische stromingen van die dagen.

    Bovendien is het Lierse begijnhof begunstigd door zijn ligging: de Nete,de (thans verdwenen) beemd en de (gevelde) olmenvest werden dan ook dankbaar beschreven en geschilderd. Tegen deze achtergrond leefden de begijnen. Schrijfstof werd geleverd door hun ongekompliceerde godsdienstbeoefening (overvloedig vermengd met folklore - elementen), hun kostwinning (kantwerk, ziekenverzorging, (hosties bakken), hun naïeve rekreatie (uitgangsdag, liedjes, spelletjes) en hun ambten (grootmeesteres, kosteres, portierster).
    Door het vergrootglas van de verbeelding werd dit alles geaksentueerd en in de verf gezet.
    Daarbuiten bevolkten de literatoren hun boeken met misdeelde stumperds en volkstypen, die men vroeger onder de hofbewoners aantrof.
    De geestverwante Lierse heimat schrijvers — beurtelings realistisch observerend, estetizerend, impressionistisch schetsend en humoristisch typerend — voelden zich allen aangesproken door de intimiteit van dit archaïsche kader, dat tot het gebruik van verkleinwoorden uitnodigt.

    Opsomer
    Al wandelend door de smalle straatjes, passeren we vroegere schrijfkamers, ateliers, woonsten en inspiratiepunten van romanciers, novellisten, dichters, komponisten, schilders, grafici en tekenaars. Precies een eeuw geleden werd Isidoor Opsomer te Lier geboren. Aan zijn schilderwerk wordt thans in het Stedelijk Museum een herdenkingstentoonstelling gewijd. Gelijklopend toont men zijn grafisch oeuvre in galerij Konvent.
    Tot kort na de eerste wereldoorlog riep deze artiest met een eerder getemperd palet het klimaat van het oude provinciestadje op.
    Nadat hij in anekdotische taferelen ook het begijnhof voor de plastische kunst had ontdekt, wierpen talloze schilders zich op dit haast onuitputtelijk onderwerp. Er ontstond een ware begijnhofkultus, waarvan we de hoog bloei kunnen situeren tussen de jongste eeuwwisseling er de dertiger jaren. 
    De intrede van het legertje artiesten leek bijna op een invasie. Citeren we Timmermans' intieme vriend architekt Flor van Reeth, intimistisch tekenaar en akwarellist, en de jonge en veelbelovende, maar in 1914 gesneuvelde luministische schilder Raymond de la Haye, die enkele platen van het begijnhof etste.

    Beeldhouwer en schilder Gommaar van den Brande heeft er gewoond, evenals Frans Ros, gewaardeerd schilder van kerkinterieurs, en Fred Bogaerts, tekenaar van armoeizaaiers. Tevens hebben de kunstenaars Raphaëla van den Brande en Willem Aerts op het hof verbleven. Begijnhofdoeken werden eveneens geborsteld door Jos Tilleux, Felix de Winter, de gebroeders Jules en Theofiel Verstreken. En vergeten we de grote invloed niet, die er uitstraalde van de schilderklas van Oscar van Rompay in het «Soete Naemken».
    Het ligt voor de hand dat ook Felix Timmermans veel heeft gewerkt op zijn vertrouwde begijnhof. Zijn tekeningen en schilderijen in felle «koleuren» zijn gekenmerkt door de ontwapend - spontane eenvoud van de volksprentkunst. Zijn dochter Tonet ontleende bewust - naïeve verbeeldingen aan het hof.
    Ten slotte Lode Verhoeven, de enige kunstschilder die momenteel deze wijk bewoont. Zijn landschappen uit de omgeving en begijnhofgezichten in een helder koloriet zijn sfeer scheppend en optimistisch van toonaard.

    Ook van over de rijksgrenzen kwamen artiesten naar Lier. De bekende Nederlander Anton Pieck verzorgde destijds een kunstmap met houtgravures van het stadje - in - de - stad, met toelichtende teksten van Felix Timmermans, wiens luxe - editie van «Pallieter» hij eveneens verluchtte. Hij liet zich bovenal bekoren door afgeschilferde muurtjes en melaatse gebouwen, gebukt onder de ouderdom.

    Genezing
    Niemand kan ontkennen dat het Lierse begijnhof langzaam maar meedogenloos aftakelt.
    Enkele privé initiatieven van monumentenzorgers hebben een paar verziekte huizen gered.
    Vooreerst is er het lichtende voorbeeld van Kunstkring Konvent, die het in 1712 uitgebreide gebouw, waar destijds jonge novicen hun proeftijd doorbrachten alvorens ze in de begijnenparochie werden opgenomen, met goede smaak heeft gerestaureerd. De voormalige huiskapel werd in een kunstgalerij herschapen.

    Later voegde men er een aangrenzend vertrek en de fraaie zolder aan toe. Galerij Konvent is een begrip geworden voor het artistieke leven in Lier en het ommeland. 
    De gilde «Heren van Lier» kwam na jaren hard werken zopas klaar met de restauratie van de verwaarloosde tweewoonst Sint - Walburgis, die achter een muurtje verdoken zit en de schilderachtige volksnaam «Piepenholleke» draagt. Het interieur werd opnieuw tot een geheel versmolten en verrijkt.
    Laten we hopen dat deze twee prijzenwaardige bijdragen tot de revalorisatie van het hof een stimulerende invloed bij de overheid zullen hebben.
    Weldra zal zich hierbij nog een derde vereniging aansluiten. Het wellicht meest gefotografeerde plekje in het centraal gelegen hoekhuis aan het Pompstraatje. Tegen het hoofdgebouw plakt een verrukkelijk aanbouwsel, dat opgesmukt wordt door een openbare pomp met siersmeedwerk. Alle wandelaars worden bekoord door dit ensemble dat de religieus - poëtische naam «De Benedictie des Heeren» draagt.
    In het begin van de vijftiende eeuw stond dit gebouw reeds vermeld als een konvent, waar minder gegoede begijntjes een gemeenschappelijk onderkomen vonden.

    Het huidige pand dateert uit 1617 en werd evenmin door de tijd gespaard. Het OCMW, dat eigenaar is, liet onlangs de bedaking herstellen. Thans is «De Benedictie» in huur genomen door Heemkring Lyrana (voorheen Lierse Heemkring Konvent). Deze vereniging wil haar lokaal, dat nieuwe perspectieven opent, in fazen opknappen maar daarbij de autenticiteit van een begijnenwoning respekteren.
    Ten voordele van het restauratiefonds geeft de heemkring een reproduktie uit van een onderhoudende pentekening van de bekende Limburgse kunstenaar Steven Wilsens.
    De prent werd met grote zorg in een beperkte oplage gedrukt op zwaar akwarelpapier.

    Ze kost 350 fr. Voor postbestellingen 50 fr. toeslag voor verpakkings- en verzendingskosten (bankrekening 405 - 1021001 - 10 op naam van Heemkring Lyrana met vermelding Begijnhofprent Steven).

    Heemkring Lyrana houdt zijn eerste open deur dagen op 27 en 28 mei en op 3, 4,10 en 11 juni (zaterdags van 14 tot 18 u., zondags van 10 tot 12 u. en van 14 tot 18 u.). Dit gaat gepaard met een bescheiden tentoonstelling «Vettigen Teen nodigt uit...», omdat de laatste bewoner Jos Henderyckx was, die de hoofdrol vertolkte in de TV- film «Onze - Lieve - Vrouw der Visschen». Naast foto's, boeken en dokumenten worden poppen en dekors getoond van het «Poppentejater Duim» uit Mortsel dat een bewerking van dit Timmermans verhaal op zijn repertoire heeft staan.

    De grote Lierse schrijver prees het begijnhof als de amandelboon van Lier. Met stille weemoed bezong hij de zwetende «klamme huizekens» : «Moe van zoveel eeuwen te staan, hangen de muurkens voorover, en als de kreunende poortjes opengaan, laten ze frisse hofkens zien die de aankondiging aan Maria verwachten.»

    De Limburger Steven Wilsens is met zijn vliegend tapijt boven het Netedal ter hoogte van de peperbus van Gummarus blijven hangen om «Het Lierse begijnhof en de wonderbare visvangst» op papier te zetten.
    Met een amusante syntese van het ministadje als achtergrond illustreerde de cartoonist het bekende Timmermans verhaal van bootvisser Vettigen Teen.
    Deze prent wordt thans door Heemkring Lyrana op groot formaat en in een beperkte oplagen uitgegeven.

    ********

    14-04-2020 om 17:31 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-04-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters

    Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder
    Door Denijs Peeters

    Door redactie van Artistenblad van januari 1956

    Wat het Davidsfonds voor ons volk betekenthoeft niet meer bewezen te worden. Reeds meer dan 75 jaar heeft het door zijn gezonde en degelijke lektuur ontzaglijk bijgedragen tot de kulturele verheffing van onze Vlaamse mensen. De laatste jaren werd de uitgave aanzienlijk uitgebreid door de vele keurboeken. Als goede opvoeders hebben de uitgevers immers begrepen dat niet alleen ontspanningslektuur mocht gegeven worden, ook nu en dan een steviger brok kan geen kwaad. Op artistiek gebied denken we o.m. aan de uitstekende studies over Hendrik Conscience en het volksleven, Ernest Claes, Ernest van der Hallen, Dieric Bouts, De boer in de kunst, Shelley, en nu pas nog over Dante en de Divina Commedia.
    De laatste Belleman van het Davidsfonds (herfst 1955) kondigt ons naast een werk van Dr. A. Stubbe over Albert Servaes, ook en vooral een kunsthistorische studie van Denijs Peeters over « Felix Timmermans, tekenaar en schilder ». Wat de naam Denijs Peeters betekent weet iedereen die op de hoogte is van de kunstkritiek ; wat de naam Davidsfonds betekent weet iedereen in Vlaanderen ; maar wat de naam Felix Timmermans betekent kan men bevragen zowel in Holland als in Zuid-Afrika,. in de U.S.A. zowel als in Brazilië, in Finland zowel als in de Balkan, in Indië zowel als in Japan.

    Daarom noemen we het zo'n verheugend feit het verschijnen van dit nieuwe werk over de schone kunstenaar Felix Timmermans (het elfde na zijn dood!). Er zijn zoveel bekoorlijke facetten te bestuderen dat het nog jaren vergen zal eer we eens de volledige syntese van deze rijke persoonlijkheid in handen zullen hebben.

    Ondertussen juichen wij van harte deze nieuwe studie toe, die een zeer belangrijk aspekt van zijn kunstenaarschap onder de loep neemt. Ik weet weldat dit nu niet voor de eerste keer geschiedt. Het eerste artikel over Timmermans grafische bedrijvigheid verscheen in Het Vlaamse Land van 26 maart 1921, geschreven door zijn goede vriend Flor van Reeth. Daarna verschenen er regelmatig hier en elders artikels over hetzelfde onderwerp in de tijdschriften. In 1935 kwam te Berlijn het boek uit van Dr Adolf von Hatzfeld « Felix Timmermans Dichter und Zeichner seines Volkes », met 75 foto's en reproducties.

    Maar uitgenomen de korte bijdrage van Felix Timmermans zelf en een van Dr Karl Jacobs werd er over de schilder en tekenaar verder geen woord gerept. In de latere werken van Dr Karl Jacobs (1949), Lia Timmermans (1951) en Bert Verbist (1953) werd er ook een hoofdstuk aan gewijd. Een systematische studie echter was nog niet geschreven.

    Denijs Peeters heeft thans die leemte aangevuld.

    « Hoe men Schilder wordt »
    Felix Timmermans als tekenaar en schilder ; wat is daar niet over te vertellen ! De tekenlust en de liefde voor hevige kleuren was hem van jongs af in het bloed gegoten. Geen papier of lege plek, of er stond seffens een manneke op, een molen of een bloem, een vogel of een hond. Als ze thuis de kleine pagadder een hele dag muisstil wilden houden, moesten ze hem maar veel papier en veel kleurpotloden in de hand stoppen. Voor zijn weinige spaarcenten ging hij de sterkgekleurde Epinal-prenten kopen om die daarna te kunnen aftekenen, liefst met nog schreeuwender kleuren. Enige jaren later viel hem bij toeval het boek van Consciense « Hoe men schilder wordt » in handen !
    De daad bij het woord voegend, gaat hij als jongen van een jaar of dertien, zonder toestemming van zijn ouders, met een kameraadje naar het Antwerps Museum om die machtige meesterwerken van dichterbij te kunnen zien. De indruk was zo overweldigend dat zijn droom erbij bezweek. Maar daar zag hij in een andere zaal het werk van Bruegel, onze Vlaamse Bruegel. Men had kunnen spreken van een liefde-op-het-eerste zicht.

    Die ontmoeting zou een onuitwisbare indruk achterlaten.

    Als leerling aan de Ecole moyenne was Felix Timmermans geen uitblinker. Hij wachtte maar naar het teken van de bel, want dan mocht hij naar de avondlessen aan de Lierse Tekenakademie. Daar was er geen spraak van verveling. Hij zou het nooit over zijn hart gekregen hebben ook maar één les over te slaan. Het was te boeiend wat hij daar te zien en te doen kreeg. Na de inleidende oefeningen leerde bij er de Grieks-Romeinse klassieke beelden natekenen met boskool en zwart krijt. Toen hij het tekenen onder de knie had, begonnen ze met het schilderwerk naar reprodukties. De Italiaanse en Vlaamse Primitiever, en vooral Bruegel natuurlijk, bekoorden hem weldra meer dan heel die godenwinkel der Oudheid en Renaissance. Nadien had hij normaal zijn studies te Antwerpen moeten voortzetten. maar... Felix Timmermans had niet veel goesting om iedere morgen om half zeven op te staan. Ging zo zijn carrière als kunstschilder teniet, langs de andere kant is hij zo bewaard gebleven voer de literatuur.

    Berijmde Schilderijkes.
    Vanaf 1901 dateren zijn eerste pennevruchten ; in 1901 verscheen zijn eerste artikel ; in 1907 zijn eerste verzenbundel « Door de dagen ». De gedichtjes die enkel dokumentaire waarde bezitten, heetten ook « Berijmde schilderijkes ». En daarmee heeft Felix Timmermans van meet af aan heel zijn later werk gekarakteriseerd. Het is inderdaad, zoals Dr Karl Jacobs het zo raak zegt :« De verteller en de schilder Timmermans zijn niet van elkaar te scheiden ; ze zijn mond en ogen van hetzelfde scheppende hart ». In zijn Rommel-kas-verhaal openbaart Felix Timmermans ons welke nood hij gevoelde aan zijn visuele verbeelding : « Alles wat ik zie beschrijf ik, de minste kleur, elk gebaar van mens en dier, 't bewegen van bomen en wolken, ꞌn rimpel op de Nete, maar ik moet het eerst kristalhelder in mijn verbeelding zien. Schrijf ik weinig of veel over iets, 'k moet het alles eerst duidelijk zien ».

    Koleuren. Koleuren !
    In de jaren vóór de eerste wereldoorlog behoorde Felix Timmermans natuurlijk tot de groep der jonge Lierse kunstenaars. De schilders waren het talrijkst vertegenwoordigd: Isidoor Opsomer, Raymond De la Haye, Fred Bogaerts, Frans Ros, Flor van Reeth. Onder hun invloed zal Felix Timmermans nog meer de waarde van de schilderkunst leren beseffen.
    Wat zij op hun panelen penseelden, zou hij met de woordkunst trachten weer te geven. We hoeven maar eens boeken als Pallieter en Het Kindeken Jezus in Vlaanderen te doorbladeren om terstonds op te merken met hoeveel kleur-nuanties Felix Timmermans te werk is gegaan.
    « Koleuren, koleuren is alles in alles ! » zal Pallieter uitroepen. De verbinding tekenaar-verteller wordt nog klaarder, wanneer Timmermans zijn eigen werken gaat illustreren. Wie kent ze niet die typische, frisse vignetjes in tal van zijn boeken ? De reeks gaat vanaf Pallieter (1916) tot Bij de Krahbekoker (1934 ). Bij de latere werken als Boerenpsalm, Ik zag Cecilia komen, De familie Hernat en Adriaan Brouwer is nog alleen het titelblad versierd. Waar hij echter nog zuiver verteller bleef als in de eerste bundel Vertelsels. Minneke Poes en Een lepel herinneringen treffen wij ze weer aan. Vooral dit laatste werkje is zeer interessant omdat het in facsimilédruk uitgegeven met het eigenaardig handschrift, verbeteringen en vignetjes in de tekst verwerkt.

    Buiten zijn eigen voortbrengselen illustreerde hij ook werken van Ernest Claes, Ernest van der Hallen, Tony Bergmann, e. a. Naast dit eenvoudige tekenwerk was hij ook etser, hout- en linosnijder, akwarellist en pastelschilder. Vooral dit laatste wekt onze belangstelling. « Schilderen en tekenen ik ben er door bezeten.
    Ik versta nog altijd niet waarom ik geen schilder geworden ben in plaats van schrijver...» getuigt hij.
    Is deze voorliefde te verklaren door het feit dat hij bij het schilderen nooit moest zoeken naar de vorm, maar onmiddellijk zijn idee kon uitwerken. Vandaar die grote haast bij het schilderen, waar hij bij het schrijven jaren nodig had voor een boek, en tienmaal een bladzijde kon herschrijven als het moest.
    Zo begrijpen wij beter dat andere woord van hem : «Schrijven doe ik omdat het moet, schilderen doe ik om mijn plezier».

    Felix Timmermans was te open van geest om genoeg te weten hoeveel zijn schilderwerk waard was ; hij deed het meer uit liefhebberij dan om echte kunstwerken te vervaardigen. Nu mogen we toch ook niet denken dat zijn schilderwerk een hobby was zonder meer. Ook daar laat de kunstenaar zich zien niet zo geniaal weliswaar als in zijn literair werk maar toch even persoonlijk, even zintuigelijk, even kleurig, even volks.
    Hier en daar treffen we zelfs een meesterstukje in zijn genre aan.

    Het Werk der Anderen.
    Wat volgens de Belleman, de schrijver in zijn studie gelukkig niet vergeten heeft, is het belangrijk aspekt : Timmermans als bewonderaar van andermans werken. Felix Timmermans was te zeer kunstenaar tot in zijn vingertoppen, om niet de kunstwerken van anderen naar hun volle waarde te kunnen schatten. Hij haalt ergens het woord van Emiel Verhaeren aan : « Admirez-vous les uns les autres».
    En bewonderen, dat kon Timmermans ! We wezen reeds op zijn jeugdige geestdriftige bewondering voor Rubens, en daarna vooral voor Bruegel, die het idool van heel zijn leven zou worden. Zou hij een dag hebben laten voorbijgaan zonder er van te spreken!
    Wat er ook van zij, belangwekkend zijn in ieder geval de biografie, het toneelstuk, de redevoeringen, artikels en bijdragen over de geliefde Meester. Voeg daarbij de biografische roman over Adriaan Brouwer en de eerste uitwerking van zijn voorgenomen werk over Jan Van Eyck.
    Lees zijn bewonderende Italiëreis van 1925 in « Naar waar de appelsienen groeien ».
    Verder hetgeen hij sprak en schreef over Fred Bogaerts, Isidoor Opsomer, Flor van Reeth, Anton Pieck, Albert Saverijs, Oskar van Rompay.

    Dit alles en nog veel meer zal behandeld worden in dit boek. Dat het een degelijke studie zal zijn, weten zij die de monografieën van Denijs Peeters over Maurits van Reeth, Frans van Immerseel en Eugeen Yoors onder handen gehad hebben. Dat het boek zeer goed verzorgd zal zijn wat betreft typografie en illustraties, mogen we met reden veronderstellen van het Davidsfonds. Dat het onderwerp tenslotte zeer boeiend en leerrijk is, daar staat de naam Felix Timmermans borg voor.
    Als eerste voorbereiding op het grote Timmermans-jaar 1957, kunnen we ons slechts om deze publikatie verheugen.

    **************

    07-04-2020 om 17:24 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-04-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In defence of Timmermans - Godfried Bomans

    In defence of Timmermans

    Door Godfried Bomans uit Elsevier van 3-12-1966

    Wie in Lier rondloopt en daar nog iets hoopt terug te vinden van wat Felix Timmermans er destijds heeft ingestopt, die komt van een kouwe kermis thuis. Ik zeg "ingestopt", want ik geloof dat het er in Timmermans' tijd ook niet was. Ik had dezelfde ervaring met Delft.
    Daar zat Dirk Coster zijn handen te warmen boven een vuur, dat al lang was uitgegaan.
    Hij schreef over het "Delftse licht" en de "mystiek van Delft", maar als je er kwam moest je alleen maar goed uitkijken dat je niet overreden werd. Zodra er van een stadje geschreven wordt dat er iets heel teers te beleven valt kun je er donder op zeggen dat het verdwenen is.
    De reden hiervan is duidelijk. Het "typische" wordt pas opgemerkt als het een tegenstelling vormt met de wereld er omheen. Precies vanaf dat moment heeft dat hele bijzondere geen eigen existentie meer.
    Het is er louter als contrastverschijnsel en dat is geen bestaansgrond.

    Met klederdrachten gaat het net zo. Als een dracht wordt "aardig" gevonden betekent dit dat alle andere mensen in gewone kleren lopen. Zo'n pakje is gedoemd te verdwijnen. Je kunt het nog even rekken omdat het inderdaad wel aardig is en ook toeristen trekt, maar hetgaat onherroepelijk voor de bijl.
    Het is, waar het ook gedragen wordt, een Volendams buisje geworden. Zo staat het ook met Lier. Je springt er nerveus over de zebrapaden van het ene geveltje naar het andere en dankt God dat je het weer gehaald hebt.
    En intussen komt de gedachte op: hoe heeft Timmermans dat klaargespeeld?
    Het antwoord is, dat Timmermans zijn ogen heeft dicht gedaan. Hij zag in het binnenste van zijn hoofd een visioen van Lier en heeft zich toen vast voorgenomen het zo te houden.
    Lier is gewoon een bladzijde uit zijn werk. hij heeft het hele stadje zelf geschreven.

     

    Hij was, behalve de architect, ook de enige inwoner. Maar zo groot is de macht van een schrijver, dat dit beeld van Lier voor altijd bevroren werd. Begijntjes, populieren, de kasseien op straat en de vriendelijke onderpastoors, die zich monkelend over die kinderhoofdjes van de ene kleurige parochiaan naar de andere begaven, ze zijn er allemaal niet geweest. En voor zover hij die dingen heeft opgemerkt is dit een bewijs, datze al op sterven lagen. De mensen vóór Timmermans, die daar allemaal niets van gezien hebben, die leefden er middenin. Ze zagen het niet, omdat het hun gewone leven was. Pas toen het 't leven van destijds werd en zich als lief begon af te tekenen, "zag" Timmermans het. Maar toen was het te laat. Te laat voor de toerist wel te verstaan. Niet te laat voor Timmermans. Voor hem was het er allemaal, in een schitterende fictie en oneindig veel mooier dan wanneer het er werkelijk geweest was. Geen realiteit haalt het bij de gedachte. Het is toch een ongehoorde prestatie wat die man geleverd heeft! Want juist de bittere teleurstelling van Lier is een enorme hulde aan "den Fé". Hij heeft die verwachting dan toch maar gewekt. Ik weet weinig van hem af, maar ik vermoed dat hij hier geboren werd en in zijn vroegste jeugd iets daarvan "geroken" heeft, zoals hij het zelf zou hebben uitgedrukt.

    Hij heeft daar toen niets bijzonders in gezien en misschien was het dat ook niet. Het is mogelijk, dat Timmermans een stukje van dat middeleeuwse leven als de normale werkelijkheid ervaren heeft. Het is ook mogelijk, dat hij als kind reeds dat wonderlijk vermogen bezat om de dingen, die daarmee in tegenspraak waren, eenvoudig niet binnen de cirkel van zijn waarneming toe te laten. In beide gevallen is het resultaat hetzelfde: een lieve, innige wereld, waarin God hetlaatste woord had. De mensen met hun kleine hebbelijkheden hurkten in hun rode pannehuisjes onder de Sint Gommarustoren, daarbuiten begon het gras en zongen de vogels en nog weer verder schenen Antwerpen en Brussel te liggen, maar dat had men alleen van horen zeggen.

    Let eens op hoe in het werk van Timmermans radio, telefoon, auto's en vliegtuigen geen enkele rol spelen, terwijl al die zaken wel degelijk omhem heen bestonden. Fabrieken, kantoren, lichtreclames, glas, staal en beton, heel die werkelijkheid ignoreert hij rustig en in plaats daarvan tovert hij zijn eigen kabouterachtige wereld te voorschijn. Hij heeft over Lier een glazen stolp gezet en al die geluiden buitengesloten. Het is er stil. Aandachtig en in zichzelf verzonken schuifelen zijn mensen door de kromme straatjes en heffen af en toe het hoofd op om naar een leeuwerik te luisteren. Want de stolp is hoog. Hij reikt tot de hemel. God zit er ook nog in. Maar zijn omtrek is klein, de Nethe valt er nog net binnen. Daarbuiten is de Boze Wereld. Om de enkele "stadsmensen" die hij in zijn boeken toelaat hangt een bang vermoeden van slechtheid. De pastoors schudden het hoofd als die mannen voorbijkomen.
    Dat kon wel eens mis gaan. Het gaat ook meestal mis. Klein is Timmermansꞌ wereld, maar hoe dicht van atmosfeer! Hij was een magiër in woorden en zo sterk is de suggestie, waarin hij Lier gevangen heeft, dat men verbaasd staat als men er werkelijk komt. Het klopt helemaal niet, men herkent het stadje nauwelijks. Wie uit die vreemde antiseptische wereld van Timmermans het echte Lier binnengaat merkt pas goed wat een kunstenaar hij was.

    Men ziet daar alles wat hij geschrapt heeft: bussen, bioscopen, warenhuizen, stoplichten en motorfietsen, het blijkt er allemaal te zijn. En van wat hij heeft opgeroepen is bijna niets aanwezig. Was het er toen? Ik vermoed van evenmin. Iets meer misschien, want de wereld wordt elk jaar kaler, maar niet veel. Timmermans heeft het eenvoudig zó willen zien en door een mate van autosuggestie, waarover alleen kinderen beschikken, was het er ook. En hier zijn we aan 'n lichtpunt gekomen in dit wonderlijke raadsel hij was een kind. Hij zag het moderne leven om zich heen als duisternis en had daar angst voor. Hij was, zoals alle kinderen zijn, "bang voor donker".
    Het lieve en vertrouwde, dat hij in zijn jeugd gekend had, wilde hij prolongeren en hij liet de chaos van daarbuiten niet toe. Eenmaal heeft die hem bedreigd, vlak na zijn puberteit, toen hij voor de keuze stond volwassen te worden of zo te blijven. Hij noemde dit later zijn "zwarte tijd".

    Plotseling stond hij voor de demonen van zijn eigen generatie: de angst, de twijfel, de verscheurdheid.
    Een vreselijk doodsverlangen overviel hem en hij redde zich op het nippertje doordie geesten uit te bannen in zijn eerste boekje: "Schemeringen van de dood"Men herkent er de latere Timmermans volstrekt niet in. Geen wonder. Het was een afrekening. Wat men er wel in ziet is wat hij had kunnen worden, als hij de moed bezeten had om daar doorheen te gaan.
    Vermoedelijk een zeer groot schrijver. Dat is hij nu ook, maar van een beperkt bereik.
    Felix Timmermans is een felle lamp geworden binnen een te kleine cirkel. Hij had het in zich een veel wijdere lichtkrans te werpen, maar hij dook weg in Lier. Wat hij daar gedaan heeft is niet gering.
    Verhalen als "De zeer schone uren van juffrouw Symforosa" zijn parels van vertelkunst. Maar tegelijk heeft het ꞌt kneuterige van een geest, die een bredere vleugelslag had en weigert op te vliegen. Er zit iets van escapisme in al zijn werk, van de man die vrijwilligde ogen sluit.

    Dit verklaart ook zijn houding in de bezetting. De feiten zijn bekend. Hij ontving officieren van de Weermacht als die een handtekening wilden hebben in de Duitse vertaling van Pallieter of Boerenpsalm en aanvaardde de prijs van de stad Hamburg, die door Antoon Coolen geweigerd was.
    Meer is er niet gebeurd. De gelijkenis met Wodehouse is niettemin treffend. Ik bedoel niet in daden, want Wodehouse heeft veel erger dingen gedaan, maar in gesteldheid. Wodehouse was ook een man, die op een bepaald punt in zijn ontwikkeling is blijven staan. Wie hem gelezen heeft kent dit punt: de wereld van onthande Lords en statige butlers, die in een vreemde verstarring door al zijn boeken lopen, compleet met monocles, rijzweep en pandjesjas. Heel die wereld was al lang vergaan toen Wodehouse begon te schrijven, maar precies als Timmermans heeft Wodehouse dit verdwijnen eenvoudig niet aanvaard.

    Hij ging door alsof er niets gebeurd was.
    In die vreemde hallucinatie behoort ook een oorlog tot de gebeurtenissen, die geïgnoreerd dienen te worden, omdat ze het eenmaal gekozen wereldbeeld verstoren. Dergelijke geboren escapisten zijn geen verraders. Het zijn kinderen met angst voor het donker. Ze willen alles vriendelijk houden, ze kunnen geen "nee" zeggen enze menen dat ook de andere partij met vriendelijke bedoelingen vervuld is. Wie bet geval Wodehouse helemaal wil kennen moet het meesterlijk essay van George Orwell "In defence of Wodehouse" eens lezen. Zijn hele betoog is ook op Timmermans van toepassing. Wie meent dat Timmermans op eigen voordeel uit was begrijpt hem niet. Hij zat gevangen in de atmosfeer van Lier, waar men een uitgestoken hand met warmte drukt.
    Dat daar toevallig een soldaat aan vastzat was "politiek". 
    En politiek hoorde tot de talrijke duistere bedrijven, die zich ergens buiten Lier voltrokken.

    "Ik had daar geen gedacht van", zei hij mij, precies een week voor hij stierf.
    Hij meende dat. 
    Het was helaas ook waar.
    Na de bevrijding heeft Timmermans de tol betaald voor zijn vrijwillige begrenzing. De oorlog vraagt om een volwassen houding en hij was daarvoor niet toegerust. Met diep verdriet en in oprechte verbazing heeft hij de verguizing ondergaan, die plotseling boven zijn krullekop losbarstte.
    Hij stond verbijsterd. "Ik ben toch het Vlaamse volk altijd welgezind geweest". Volkomen waar. Hij heeft met gulle hand gegeven, zijn hele leven lang. Dat hij die hand een keer had moeten dichthouden en er een vuist van maken, dat heeft hij niet begrepen. Eren wij hem nochtans om wat hij wèl begreep. Het is veel geweest.

    ********

    05-04-2020 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-03-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever

    Hoe Pallieter werd onthaald door het Nederlandse publiek
    Brieven uit het familiearchief

    Door Karel van den Oever uit De Standaard van 5-02-1957.

    Nu het tien jaar geleden is dat Felix Timmermans stierf en overal huldeartikelen over zijn leven en werk verschijnen, is hel wel interessant een paar brieven bij de dokumentatie te voegen, die een oorspronkelijke kijk bieden op de eerste periode van Timmermans, toen hij juist bekend was geraakt door Pallieter. De brieven werden geschreven door de letterkundige Karel van den Oever aan zijn broeder Korneel. De dichter bevond zich toen in Nederland en was getuige van de eerste reakties van het Nederlandse publiek op de verschijning van Pallieter. Wij laten hier beide brieven volgen :

    * * * * * * * *

    Baarn, 3 maart 1919.

    Ik heb Timmermans hier uitgenodigd om over zijn «Pallieter» te komen spreken. Reuzesukses! Het Baarns intellekt was er, en de zaal te klein. We hebben zitten lachen om al de geestigheid die geen Hollander kan nadoen ; en dan die droogbedaard humoristische mimiek van Felix, die over Charlotte vertelt gelijk Vermandere over Van Zon. Wat zijn wij toch sappige Uilenspiegels! Niet elk Baarner loopt met «Pallieter » en « 't Kindeke Jezus » mee. Ze zitten hier in kategorieën. Socialisten zijn erg Pallieteriaans en liberalen zelfs veel enger dan katolieken-van-het-Dogma.
    Een brave liberaal, met plooien in het voorhoofd als ravijnen, zei mij dat «Pallieter». « La Terre » van Zola was! Katolieken — niet allen — en Protestanten vinden « Pallieter » een «heidens boek».
    «Pallieter is een verderfelijke libertijn, een pantheïst een monist», «een gruwel voor de religie, waarvan hij een karikatuur geeft». Zij vinden het «Kindeke Jezus» een «profanatie». Er is hier de laatste tijd een hele strijd geweest, waarin zelfs Persijn gemengd werd.

    De dag vóór de lezing kreeg ik van de anti-Pallieter-familie Steenhoff op mijn kop dat Timmermans enkele dagen geleden te Hilversum in zijn lezing de « confessio-publica» zou gedaan hebben ener «onzedelijkheid» die tot de intieme consciëntie moest blijven behoren. Ge begrijpt mijn onrust.
    Maar Felix protesteerde bij mij, en in zijn lezing was er volstrekt niets «onzedelijks» te ondervinden.
    Dit was een groot sukses voor mijn, de uitnodiger, en voor de katolieke familie Sterneberg, die de lezing finantieel dekte. Het is alleszins te betreuren dat uit deze vergadering — die toch door Roomsen op touw gezet was — zoveel Roomsen wegbleven uit opzettelijk vooroordeel en verkeerde voorlichting. (Gelukkig op één manier, die wegblijverij, want de zaal zou niet groot genoeg geweest zijn).
    De « muur van fatsoen » die hier zo preuts opgetrokken werd rond de lezing van Timmermans, heeft de schone katolieke etiek geschaad : men heeft de gemoederen in verwarring gebracht door grote levenszinnelijkheid met bestiale pornographie op één lijn te insinueren, alsof er geen onderscheid was tussen Rubens en Félicien Rops, tussen Timmermans en Zola.

    Wie Timmermans kent, weet genoeg hoe hij zelf verbaasd stond om al de « stelsels » en al de «wanbedoelingen» die men hem, och arme, aanwreef. Timmermans heeft nooit aan monisme gedacht, toen hij Pallieter schreef en ook niet aan een libertijns boek tegen het geloof. Hij heeft er zijn zottigheid eens in uitgeleefd, op zijn Reynaerts, op zijn Uilenspiegels, op zijn Breugels, en al de zwaardoende beschouwingen langs deze of gene kant zijn overdreven. Ik persoonlijk geniet aan de «levende ziel» van dit werk en plaats af en toe een distinguo omdat ik katoliek ben. Maar dit is nu weer het plezante dat het «fatsoenlijke» Holland ofwel erg buiten — zijn — fatsoen springt om zo een boek, dat geen enkel Hollander schrijven kan, ofwel nog erger aan fatsoen gaat doen om de «onfatsoenlijkheid» te remmen der anti-klerikalen, die het zo wat tegen ons geloof uitspelen.
    Timmermans is er ver vandaan — zoals hij mij zegt — in zijn «Pallieter» alles «maagdelijke schoonheid en onschuld » te vinden, en in zijn «Kindeke Jezus» alles «bijbelse stiptheid» maar noch het één is een «heidens boek», noch het ander een« profanatie », en waar hij in het één zondigde was het uit ongedwongen levensreaktie, terwijl hij in het ander zich eenvoudig vergiste uit «domheid». (Eigen erkenning!) zoals Primitieve Vlaamse schilders zich vergisten... 
    En de Timmermans-zaak gaat voort!...

    * * * * * * *

    Baarn, 12 maart 1919.

    We zitten hier nog volop in het pro- en anti-Pallieter, en het pro-Kindeke Jezus en het anti-Kindeke; Jezus» waartoe — het schijnt vreemd als ge de laatste kwalificatie hoort — de « integrale » Roomsen behoren, die zich de broek niet willen laten afdoen in orthodoxie door welke Protestant ook. Het «Kindeke Jezus» van Timmermans is volgens hen afschuwelijk, ergerniswekkend, profanerend, vol gebrek aan eerbied : de H. Maagd is een gruwelijke misrekening, «de H. Jozef een « zeer gewoon biggenboertje», enz. In één woord : als Pallieter « een heidens boek is », dan is het «Kindeke Jezus» effenaf een « profanatie ».
    Uit die verwoede klasse Puriteinen noem ik mevrouw Albertine Steenhoff en mijn vriend de h. Pieter Steenhoff, de Jezuïet Gielen en anderen. Langs de bewonderaars die zo streng de lijn niet trekken, noem ik — à part ma petite personne — pater Molkenboer, de Dominikaan de Kapucijner Maximilianus, die beiden er mooie studies over schreven in « De Beiaard » en « De Maasbode », Maria Viola, Edw. Brom en anderen.
    Ge ziet : zoveel Brom en anderen. Ge ziet zoveel hoofden, zoveel zinnen. En het mooist van de grap : de uitbundigste aanbidders van Felix zijn, tussen door, de Amsterdamse joden uit de Jordaan, die met tientallen naar elke lezing gaan luisteren die Felix over de wordingsgeschiedenis van dit boek in Amsterdam geeft.

    Ook sprak Felix daarover in Baarn zelf, voor een eivolle zaal met zeer gemengd publiek, en ik moet bekennen dat niemand er aanstoot aan nam. Integendeel, over het ontstaan van « Het Kindeke Jezus» wist hij zo rooms te vertellen, dat menig andersdenkende mij kwam zeggen hoe hij er door gesticht werd. Verbeeld u dat Timmermans de blijde en droeve mysteries van de Rozenkrans begon uit te leggen als de «schilderijkens» die in zijn geest bleven en de oorzaak werden van dit «profanerend» boek.
    Voor mijn paart meen ik dat er in Holland nergens een katoliek causeur optreedt die voor een gemengd gezelschap het zo ver drijft. Felix had daarbij zijn kerkboek in zijn zak, waaruit hij, na afloop der causerie aan een belangstellende toonde hoe de Rozenkrans bij ons in Vlaanderen gelezen wordt.
    En daar pas zijn weer de poppen aan het dansen geraakt, nu Mevr. Steenhoff even in « het Centrum » een afkeurend woord over dit Jezusverhaal, 't Kindeke Jezus uitsprak, ten behoeve van jonge meisjes en vrouwen, die zulk boek al te graag in de heilige vastentijd lezen. En ik heb nu mijn kritische pen op het papier gezet om te tonen dat de H. Maagd-figuur in Timmermans veel overeenkomst heeft met die in «Het Leven der H. Maagd» varn Anna Catharina Emmerich. Het wordt immers Timmermans als een grief gerekend dat hij O. L. Vrouw uitbeeldt als een «zwakke vrouw», terwijl zij toch in de H. Schrift de « sterke » is.

    Maar aan voorbeelden uit Emmerich toon ik aan dat Timmermans én Emmerich beiden de natuurlijke zwakheden der Heilige Maagd niet verbergen, en ik stel het dilemma : ofwel is Emmerich profanerend, en dan is Timmermans het ook, ofwel is zij het niet, en dan is Timmermans het evenmin!
    Ik schreef U op 3 maart dat volgens sommigen Timmermans onder lezing de confesso pubblica zou gedaan hebben van een jongelingsfout die tot de intieme consciëntie had moeten blijven behoren, en dit alles, zo vertelde mij Persyn, omdat Timmermans gesproken had dat «Pallieter de vrucht was van een verkeerd leven».
    In die zin namelijk dat theosophie en okkultisme hem geheel van streek hadden gebracht. Men had er een «seksueel feit» willen door verstaan!

    De pastoor van Baarn heeft mij het mooie boek van Timmermans « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen » cadeau gedaan. « Ik heb er niet veel aan, zei hij, ik verkies het bijbels verhaal. » Natuurlijk, ik ook! Die Hollanders snappen niet veel van onze Vlaamse kunst, ze komen er nooit achter ; hun beoordelingen zijn ook zo «tragisch» over Timmermans : ze zoeken er allerlei systemen achter. En dan worden zij zo pedagogisch-wijs, zo geleerd...
    Verontschuldig mij om deze lange brief. Hollandse redeneerzucht zit ook al in mij. Een echte plaag.

    Uw Karel

    ********

    29-03-2020 om 15:38 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-03-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Adriaan Brouwer - Sirius

    Felix Timmermans – Adriaan Brouwer
    Felix Timmermans -Anton Thiry – Begijnhofsproken

    Door Sirius uit De Standaard van 9-01-1949

    Tussen de thans postuum verschenen « Adriaan Brouwer » en de in samenwerking met Antoon Thiry geschreven «Begijnhofsproken,» waarvan een herdruk voorligt, schuift zich zo goed als gans het werk van de betreurde Felix Timmermans in. Een veertigtal jaren scheiden dit vroege geschrift van het laatste, jaren van een onafgebroken productiviteit, die ons enkele der voornaamste verhalen onzer moderne letteren heeft bezorgd.

    Heeft in die vier decennia Timmermans heel wat weg afgelegd, toch is het niet moeilijk verwantschap tussen de «Begijnhofsproken» en «Adriaan Brouwer» te onderkennen, — het bezwaarlijk afscheidbare aandeel van Thiry in eerst genoemd boek buiten beschouwing gelaten.

    Ofschoon sterk geëvolueerd, is het essentiële bij een schrijver, de stijl, in feite weinig veranderd : reeds in de Begijnhofsproken vindt men dit kernachtig-volkse, dit beeldrijke, ook dit min of meer pittoresk-folkloristische, alles elementen die zich later bij Timmermans in hoge mate zouden ontwikkelen en de wezenlijkste kenmerken zouden vormen van zijn zo fel uitgesproken persoonlijkheid.
    Wij hoeven het ons niet te ontveinzen, dat die kenmerken niet door een ieder als kwaliteiten zijn gehuldigd geworden. Ik geef grif toe, dat Timmermans er wel eensmeer van schijnt gevraagd te hebben dan ze op zichzelf geven kunnen. Met stijl, anders gezegd expressiewijze, hoe persoonlijk ook, is niet alles gezegd, zelfs als deze laatste aller goedkeuring en bewondering mocht wegdragen. Er is o.m. nog de breedheid van visie, de intensiteit van levensgevoel en geestelijke levensdoordringing en het is niet te ontkennen dat zelfs in onze letteren andere romanschrijvers Timmermans in zake penetratie der levensverschijnselen en -conflicten, zo psychologisch als sociaal, aanzienlijk hebben overtroffen. En toch heeft Timmermans iets op hen allen voor, dat wellicht de doorslag geeft : nl. het met niets en niemand te vergelijken, eigen karakter van zijn werk.

    Men neme b.v. zijn « Pallieter », met « Boerenpsalm » ongetwijfeld zijn meesterwerk. 
    Wij noemden het boek eens een expressionistische roman. Na jaren menen wij nog die karakteristiek te kunnen handhaven. Het nieuwe, jonge, frisse levensgevoel, de naïeve zinnelijkheid, de primitiviteit en onverbloemde afkeer van alle gekunstelde beschavingsvormen, het blijde optimisme dat in een zo schrille tegenstelling stond met de toonaangevende romanliteratuur van die dagen. — was dit alles niet kenschetsend voor de geest van levensbevestiging en levenswil, van terugkeer naar gezonde verhoudingen en eenvoudiger behoeften, die heel een deel der expressionistische beweging bezielde?

    « Pallieter » was (en is) een argeloze hymne aan de goedheid van het leven en de natuurlijke gaven der wereld, spontaan, ongezocht, ongekunsteld en oerkrachtig. Dit boek is in zover enkel te vergelijken met Gorterꞌs « Mei », maar oneindig minder verfijnd en minder gecultiveerd, precies wat op dit moment zoniet geverfd werd, dan toch blijkbaar aan onuitgesproken verwachtingen beantwoordde. Gorter liep te zijner tijd storm tegen de dode vormen en de benepen geest ener gemummificeerde literatuur en «Mei» was een der machtige golfslagen der vernieuwing, die een massa rhetorikale rompslomp voor goed wegspoelden. Maar cultuurinhoud en symboliek waren toch die van het laat-negentiende-eeuws individualisme en spijt de frisse toon is de grondgedachte van «Mei» pessimistisch. Van dit alles echter geen spoor in «Pallieter». Hier staan we voor 'n breuk met de geest van de tijd. Hier zijn leven en kunst beide a.h.w. weer natuur geworden in de plaats van cultuur.

    « Pallieter » heeft geen andere "bindingen dan die van het allereenvoudigste leven, geen andere behoeften dan de meest essentiële. Hij is argeloos als een kind, gezond en ongecompliceerd als een boer. Gretig is zijn zinnenleven, zijn geestelijke beslommeringen zijn nagenoeg onbestaande.« Pallieters » primitiviteit verklaart gedeeltelijk zijn succes, primitiviteit van geest en ook van vorm en stijl, — al zou men Timmermans onrecht aandoen hier in zijn kernachtige en beeldrijke, schoon onverbloemde volkse expressiewijze niet de hand van een knap prozaïst te zien. Het werk staat daar als in zijn aard iets geheel enigs, iets dat uit de band sprong van de toenmalige literatuur.

    Dit is zo opvallend, dat men het moeilijk lijkt te kunnen aanvaarden. Men heeft « Pallieter » voorouders willen bezorgen. Voor de ene was het « L'Ami Fritz » van Erckmann-Chatrian, en nog onlangs meende iemand anders «Pallieters» grootvader in Eichendorffꞌs «Taugenichts » ontdekt te hebben.
    Allemaal ijdel gebazel. Al kan men voor « Pallieter » voorzaten over tien generaties aanduiden, deze late telg van een eventueel zeer oud geslacht heeft het bloed van dit laatste toch op een verbazende wijze weten te verjongen — en daar alleen komt het op aan, al lijkt men dit juist niet altijd te willen aanvaarden.

    Intussen, Timmermans' reputatie van groot schrijver werd gewis goeddeels door zijn « Pallieter » in stand gehouden. Dat natuurlijk talent bleek nogal opvallend aan hoogten en laagten onderhevig. Een paar malen vatte hij onderwerpen aan, waarvoor zijn krachten hetzij ongeschikt, hetzij ontoereikend waren. Zijn in een mooi boek als « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen » de schoonste kwaliteiten van zijn opmerkelijk debuut in de « Begijnhofsproken » geïntensifieerd terug te vinden, de mystieke tegenpool a.h.w. van de sensuele « Pallieter », zijn « Franciscus » en minder nog zijn « Bruegel » kunnen als zeer geslaagde werken gelden.
    Tot de Boerenpsalm ons weer Timmermans toonde op zijn best.

    Het lijkt wel, dat deze schrijver zich het meest op zijn gemak voelde, als hij aan geen bepaalde historische stof gebonden was en aan zijn vrij scheppende fantasie de losse teugel vieren kon, — wat nog eens spreekt voor het tot op zekere hoogte « natuurlijke » van Timmermans' begaafdheid.
    Het zeer persoonlijk geïnterpreteerde beeld dat hij ons van de grote heilige en de grote schilder schiep, vooral dan dit laatste, paste maar weinig in het historisch kader waarin wij gewoon zijn geworden het te zien, terwijl de schrijver ons moeilijk er van kon overtuigen, dat wij het te zien hebben zoals hij het ons toont. Er is in beide werken iets dat hapert, iets te naïefs en zelfs vaak onbeholpens, dat we bij Bruegel en zelfs bij St. Franciscus niet voetstoots aanvaarden kunnen.
    Dit ruw-primitieve en hoekige, dit ruig onontbolsterde aanvaarden wij daarentegen wel bij een fictieve figuur als de boer Wortel uit Boerenpsalm, waarin Timmermans, anders maar niet minder suggestief dan Karel van de Woestijne in zijn «Boer die sterft » iets als een synthese van alle heimatromans heeft gegeven.

    Zijn nieuw, postuum werk « Adriaan Brouwer » nu is naar de vorm met de Boerenpsalm verwant; alleen is het geen lof- of klaagzang, maar veeleer een biecht.
    Brouwer ligt, twee en dertig jaar oud, in het hospitaal op zijn sterfbed, en verhaalt zijn leven. Veel moois heeft hij ons niet te vertellen. Hij is er zich terdege van bewust dat hij roekeloos met zijn leven er zijn genie heeft gespeeld en het ene samen met het ander in kroegen en kabberdoesjes met rokers, drinkers en deernen te grabbel heeft gegooid. Nu is het te laat beklaagd en de stervende kunstenaar windt er geen doekjes om.
    Men kent Brouwers' leven slechts in de grote lijnen, weet dat hij te Oudenaarde «1605» geboren werd, een paar jaren te Antwerpen werkte, reeds in 1625 te Amsterdam opdook en daarna te Haarlem, waar hij ongetwijfeld met Frans Hals in aanraking kwam. Maar in 1631 is hij weer te Antwerpen, waar hij als meester in het St. Lucasgilde ingeschreven staat. Als schilder staat hij thans zeer hoog in aanzien, zelfs Rubens schijnt zijn kunst hoog op prijs te hebben gesteld.
    De bakker Joos van Craesbeek leerde hij schilderen en was met hem intiem bevriend ‒ ook met diens vrouw? Van Februari tot September zit Brouwer gevangen in de Citadel te Antwerpen, vermoedelijk wegens  een politiek delict. Zijn laatste levensjaren blijven obscuur. In 1634 woonde hij bij een Antwerpse plaatsnijder en overleed einde Januari 1638.

    Op dit stramien brodeert Timmermans zijn verhaal, als gezegd in de vorm van een soort belijdenis, zonder veel pogingen om het uitvoerig te reconstrueren, zoals Edmond van Offel en Ernest van der Hallen niet zonder succes hebben gedaan. Er is bij Timmermans kwestie van een jeugdliefde, van zijn moeder die hij zonder afscheid verlaten heeft en dit worden dan de voornaamste drijfveren van het heimwee, dat hem uit Holland naar Vlaanderen terugdreef. Maar zijn moeder is dood en zijn Isabel spoorloos verdwenen.
    Tamelijk uitvoerig wordt ons zijn verblijf bij Frans Hals verhaald, alsmede zijn betrekkingen met Joos van Craesbeek en diens vrouw. Natuurlijk spreekt Brouwer in zijn « biecht » over zijn kunst, maar meer nog wellicht over roken en drinken en boemelen. Met het ene zowel als het andere vulde Timmermans Brouwers' leven, dat hij snel laat opbranden in de dubbele vlam van de hartstocht voor de schilderkunst en de losbandigheid.

    Onverzwakt vindt men in dit boek 's schrijvers kruimige, schilderachtige stijl terug, zijn met veel pittige, vaak curieuze woorden gekruide taal en vooral zijn onuitputtelijke, eigenaardige beeldspraak, die zich in altijd maar nieuwe vergelijkingen en metaphoren botviert. Men kan over de wezenlijke doeltreffendheid van die vele figuren van mening verschillen, 's schrijvers vindingrijkheid en oorspronkelijkheid op dit gebied zal een ieder moeten toegeven.

    Men oordele : Het leven is een soep met vier troostende mergpijpen in : de drank, de liefde, de toebak en de kunst. — Ge wordt er van (van het Oudenaardse bier. n.l.) als een klok vol diepe klanken, ge voelt u Paschen tot in uwen kleinen teen. — zoodat wij onzen boterham naar binnen moeten werken als een drogen handdoek. — Thuis zit het leven gevangen in een zandlooper, hier strooit ge het rond als het zaad voor de vogels. — Daarin (bedoeld wordt de kunst) was ik steeds angstvallig en nauwgezet als een kwezel in den biechtstoel, — Ik kan zo rap schetsen als vliegen vangen in October. — Het ene geluk is nog niet binnen schuur of men piept al achter den hoek of er nog geen andere wagen aankomt.

    Die citaten haal ik reeds uit de eerste zeven of acht bladzijden. En zo gaat het door tot het einde toe. Het boek is om zo te zeggen een lange, ononderbroken beeldspraak één lang inwendig monoloog in een verbazend rijke figuurlijke taal uitgedrukt. De lyrisch-epische grootheid echter van de « Boerenpsalm » bereikt het niet. Heeft de schoon niet zeer grote, historische stof hier weer 's schrijvers vrije fantasie belemmerd. Het verhaal blijft, naar mijn gevoel althans, in het algemeen wat eentonig. Het gaat wat te veel over kroeglopen en nachtbraken, roken en slempen. Aan de voor de hand liggende verleiding, Brouwer als mens zowat op gelijke voet te stellen met het janhagel en klootjesvolk dat hij bij voorkeur schilderde, heeft Timmermans wellicht te veel toegegeven.

    Misschien is dit zelfs niet eenmaal historisch juist, want evenmin als men een boer moet zijn om boeren, een monnik om heiligen, een krijgsman om veldslagen te schilderen, evenmin hoeft men een liederlijk leven te leiden om het schorremorrie op het doek te werpen. Maar zelfs aangenomen dat Brouwersꞌ vroege dood het gevolg van bedenkelijke uitspattingen zou wezen, dan nog lijkt mij het beeld dat Timmermans hier van de grote schilder gegeven heeft, wat te weinig reliëf te hebben. Het blijft bij een schets in brede trekken waarin men meer de virtuositeit der penseelvoering en de frisse kleur (in casu de beeldrijke, pittoreske taal) dan de totaliteit der figuur, wat levenswaarheid, karakter, psychologische penetratie betreft, bewondert.

    « Adriaan Brouwer » lijkt mij beter geslaagd dan « Breugel » waar er beslist te veel zwakke zijden aan te wijzen zijn, maar zal mij noch «Pallieter » noch de « Boerenpsalm » doen vergeten.

    Tot het einde toe blijkt Timmermans in elk geval de oerkrachtige, verbluffend oorspronkelijke stylist te zijn gebleven als hoedanig hij zich in vrijwel al zijn geschriften openbaart.

    *******

    25-03-2020 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-03-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Pallieter rel - Lode Zielens

    DE "PALLIETER" - REL
    De "petite histoire" van de letteren...

    Door Lode Zielens uit De Volksgazet van 8-10-1959

    In het deel XII / 1958 van de «Handelingen» der «Zuidnederlandse Maatschappij voor taal en letterkunde en Geschiedenis» verscheen een belangrijke bijdrage over « De definitieve uitgave van Pallieter. » Daar wij voor de jongere generatie hetonderwerp niet van belang verstoken achten, terwijl de rijpere generatie wellicht nog slechts vage herinneringen aan de Pallieter -rel heeft, vinden wij het niet misplaatst, hier even bij bedoeld artikel van Dr. M. Cordemans stil te staan. Het was in de zomer van 1920 dat in Nederland (niet direct in Vlaanderen dus) het even voorbarige als overdreven gerucht de ronde deed, dat Timmermansꞌ «Pallieter» op de kerkelijke index zou zijn geplaatst.

    Korte tijd nadien bracht de bisschop van Utrecht, die steunde op een brief van de Romeinse Congregratie van het H. Officie, de gelovigen ter kennis «dat Pallieter verboden is te lezen, maar niet vernietigd hoeft te worden.»
    Voor de pers ging dit natuurlijk lang niet onopgemerkt voorbij.
    Het liberale « Vaderland » maakte zich vrolijk over de Katholieke bekrompenheid, doch de R. K. «Maasbode » antwoordde hierop met argeloos cynisme o.m. « ’t Is misschien gek, maar we hebben geen literair geweten.
    We hebben maar één geweten, en dat verplicht ons ons te houden aan de geboden, die de H. Kerk. Ons stelt». Wat niets aan duidelijkheid overliet, wat het Hollandse katholieke standpunt betreft... 

    Ook de Belgische bisschoppen hadden het rondschrijven uit Rome ontvangen maar  er, — typisch Belgische mentaliteit, zelfs bij de bisschoppen ? — het publiek alsnog geen kennis van gegeven.
    Hoe dan ook, een Brusselse correspondent van « De Maasbode » ging te Mechelen aankloppen en werd in kennis gesteld van het uit het Vaticaan ontvangen bericht, dat als volgt luidde :
    Eerwaardigste Heer en Eminentie, Onder de aandacht van de verheven Congregatie van het H. Officie is gebracht het werk, geteld «Felix Timmermans (sic) (Amsterdam P.N. van Kampen & Zoon) ».

    Dit werk is na nauwkeurige bestudering door Eminenties, de Eerwaardigste Kardinalen, die gelijk met mij de opperste Inquisitie vormen, in de zitting van Donderdag de 9e van de afgelopen maand, gequalificeerd als de wellust der zinnen strelend, de godsdienstige ceremonieën op oneerbiedige wijze behandelend, terwijl het de waarheden des Geloofs als het ware bespottelijk maakt, zodat het VOOR DE GELOVIGEN VOL GEVAAR is! Daarom hebben wij gelast, dat iedere Belgische en Hollandse Bisschop de Gelovigen zal vermanen, dat dit werk niet gelezen mag worden. Terwijl ik dit aan Uwe Eminentie schrijf, breng ik U de aan Uwe waardigheid verschuldigde eerbetuiging.
    Van Uwe eminentie de zeer toegenege Uwe Kardinaal Mery del Val.

    Men kan zich voorstellen, dat de katholiek Felix Timmermans, wiens rechtgelovigheid nooit in twijfel was getrokken in zijn vaderland, waar b.v. Rubens als één der hoogtepunten van de religieuze kunst beschouwd wordt, zich over het geval niet bepaald opgetogen uitliet, toen een medewerker van het Nederlandse en liberale «Vaderland », waarin hij trouwens zélf vaak artikels publiceerde, hem te Lier kwam opzoeken, waarna hij zelf zijn zienswijze op de zaak in een artikel kenbaar maakte (21 October '20).
    Hierin lezen wij o.m.: «'t Was dus waar! Ge kunt peinzen hoe ik verschoot!
    Zoveel jaren aan Pallieter geschreven, hem zoveel jaren gedrukt weten, en altijd gedacht hebben, dat boek heb ik als Katholiek geschreven, het is als Katholiek door Katholieken geprezen en nu duwt men, door opstook van een macht, die nooit zeggen zal : « Dat heb ik gedaan », Pallieter zo maar in een hoek.

    Dat is niet fair, en ik geef gelijk waar Léon Bloy zegt: « L’index est un guichet derrière lequel l’Eglise se déshonore ».

    Verder voegde de zich beheersende, doch diep gekrenkte en begrijpelijkerwijze verbolgen schrijver er aan toe, dat hij uit goede bron wist, dat het initiatief tot het inquisitoriaal ingrijpen niet van de bisschop van Utrecht, noch van die van Mechelen uitging, maar dat deze kool hem in elk geval via Holland gestoofd was geworden. Langs katholieke Nederlandse zijde werd hem dit stuk ten zeerste kwalijk genomen, ofschoon hij er nochtans in verklaard had, dat hij bereid was zich «voorwaardelijk » te onderwerpen, op conditie te weten, waar het schoentje precies knelde. Om hierachter te komen zou hij dan ook onmiddellijk de nodige stappen aanwenden, wat misschien op het eerste gezicht niet bepaald dapper kan schijnen, doch uit menselijk opzicht begrijpelijk is voor een man, die b.v. niet over de strijdlustige en onvermoeibare natuur beschikte, die Walschap tien jaar à vijftien jaar later aan de dag zou leggen.

    Hij riep de tussenkomst in van mejuffrouw Maria Belpaire, die grote invloed in de katholieke middens had, en zich onmiddellijk tot de eerwaarde heer Dr. Theodoor Van Tichelen wendde.
    Deze priester schreef terstond terug, dat Timmermans moest gered worden uit de klauwen der ketterjagers en erkende grif dat hij zich in de plaats van de schrijver veel verbolgener zou hebben gevoeld! In een volgend schrijven van deze priester heette het: «Die Hollandse kerels hernemen de drijverijen der voormalige ketterjagers.

    De Hollandse kath. moesten ze maar eens flink tot op hun huid uitkleden, 't Is het enige middel om ze mak te maken » Hieraan moet evenwel toegevoegd worden, dat de ergernis van Dr. Van Tichelen hoofdzakelijk werd ingegeven, door de gedachte, dat Pallieter voorgoed de katholieke lezers verboden zou worden, en dat hij tegen een eventuele zuivering blijkbaar geen bezwaren koesterde.

    Tenslotte trad Mechelen in verbinding met Rome om het verbod te verhinderen, door alle storend geachte passages en uitdrukkingen uit de tekst te verwijderen. Een Romeinse monsignore merkte in dit verband schamper op : «Pallieter zuiveren? De tekst verbeteren? Jawel. Maar wat doet U met de geest van het boek? Wanneer U een kopje koffie krijgt en deze U met suiker wordt geserveerd, terwijl U die zonder suiker zoudt willen, hoe moet die suiker er dan uit verwijderd worden? Dat gaat niet meer. »
    Hoewel, van het inquisitoriaal standpunt uit, deze opmerking nog niet zo gek was, werd er tenslotte een modus vivendi bereikt. Er zou op initiatief van Dr. Van Tichelen een gezuiverde tekst tot stand worden gebracht en deze zou als definitief worden beschouwd en gebruikt voor de zestiende druk, die in 1930 verscheen.
    Waaruit moge blijken, dat men niet naar de schier onvindbaar geworden eerste druk van de « Pallieter » hoeft op zoek te gaan om het boek in zijn oorspronkelijke conceptie te lezen, zoals sommigen het zich verkeerdelijk voorstellen.
    Zonder dat wij het geval willen minimaliseren, moeten wij hier echter aan toevoegen, dat het met de wijzigingen en weglatingen zo geen vaart placht te lopen, tenzij men het betreurt, dat het vaak om details gaat, waarover op de huidige dag wellicht noch de katholieke autoriteiten, noch de katholieke critici, noch de katholieke lezers zouden struikelen. Zinnen of zinsneden als de volgende werden o.m. weggewerkt: « Nu is het leven zot lak ’n hiet maagdeke » / « O Sinte Franciscus, die scheel zaagt van de honger! » / « ...en met onzere tanden beet hij heur in de malse hals en in de kaken. » / « Wa veur nen uil kan er nog nen hemel verlangen als hem zo iet ziet! / « Maar zij waren gewillig als ꞌt vlees van een jonge vrouw ». Voegt men hierbij nog een paar olijke zinspelingen op pilaarbijterijen en kwezels, zo is ongeveer het belangrijkste in verband met deze weglatingen aangestreept.

    Begrijpelijkerwijze heeft deze quaestie destijds heel wat Stof doen opwaaien en in de niet-katholieke middens, waar men belangstelling voor de literatuur koestert, heeft men Timmermans zijn concessies nooit helemaal vergeven. De Vlaamse katholieken waren trouwens ook helemaal niet opgetogen over het geval, doch gaven de schuld aan de Hollandse pastoors, die de kat de bel hadden aangebonden en hierbij blijken van Calvinistische kortzichtigheid hadden gegeven.
    Ondertussen ware het een beetje overdreven, dertig tot veertig jaar na de feiten, er de schrijver nog een kwaad hart om toe te dragen. Als mens, die aan het begin van zijn carrière stond, legde hij om diplomatische redenen het hoofd in de schoot. Hij was geen held of geen vechter. Doch naderhand hoeft hij nooit het essentiële wezen van zijn kunstenaarschap verloochend. En toen hij éénmaal zijn « Boerenpsalm » had geschreven (1935) bleek het duidelijk, dat hij zijn artistenziel niet voor een schotel linzen verkocht had...

    22-03-2020 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-03-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boerenpsalm - Willem Rueder

    VAN PALLIETER TOT BOERENPSALM.
    Opmerkingen naar aanleiding van het boek "Boerenpsalm "door Felix Timmermans.  (5de druk).

    Door Willem Rueder uit Overtocht van juni 1945.

    Dit is de Timmermans van Pallieter. Nu heeft hij weer de bezieling gevonden, die een boek doet tintelen en glanzen van lyrisch uitdrukkingsvermogen. Er is weliswaar een groot uiterlijk onderscheid tussen de Timmermans van Pallieter en die van de Boerenpsalm. De bezieling is minder uitbundig geworden, maar even ware van pathetiek, veel bezonkener, maar niet minder suggestief in weergave en waarachtig van gevoel.

    Timmermans, de vlotte en gevoelige verteller, heeft zich hier gelouterd tot zijn kern i de boerenziel. Hier is geen afstand meer tussen auteur en verbeelding; dit is een dagboek, zij het een gestyleerd dagboek; een orde van elementaire doch bewuste overtuiging. Geen onvoorwaardelijke heroïsche verheerlijking van de arbeid, doch een tevreden aanvaarden; een toestemming tot het leven, dat vreugd en leed tezamen mengt tot een stille berusting voor de slagen. " de ouderdom is als een zeef, ze laat alleen de zon door, en ze verguldt de herinneringen. "

    Maar ook een stamelende dank voor al het mateloos schone.

    Een kunstwerk blijft altijd een mysterie. Wij praten en schrijven veel over "ismen", stylen, opvattingen en wat niet al. Misschien is het enige criterium al die theorie te kunnen vergeten en alleen maar te kunnen bewonderen; meer nog, - want wonderen gebeurt altijd nog op een afstand, - alle critische remmen, omdat het met die theorie toch niet zo heel erg klopt, te vergeten in een ontroering, die opgezogen wordt tot de verborgenste vezels van ons innerlijk. Een diep-voelend mens heeft in zijn scheppingsdrang zo heel veel niet nodig. Niets dan waarachtige bezieling; dat is alles, maar dat is dan ook alles.

    Pallieter was een abstractie, een kunstenaarsdroom, " de droom van een dichter, van een mens, die zich bevrijdt, iets uitroeiend in zijn hart, en bij het driftige begeren de levenskommer negeert " Pallieter stond niet in ons leven, doch in het subjectief- geïdealiseerde leven van den dichter.
    Dat was de afstand, die ons van Pallieter scheidde. In de Boerenpsalm is Pallieter in ons leven gekomen, met zijn schoonheid en zijn smart; zijn vreugden en zijn vrezen. De abstractie is realiteit geworden. Timmermans diepe menszijn heeft zich ook hier niet verloochend. Pallieter blijft de verrukkelijke bevrijdende droom, waar we in heimwee naar kunnen verlangen, maar deze Wortel. is de mens, die leeft in elk van ons, die leeft in den boer vooral en dus ook in Timmermans! Pallieter, de vogelvrije, de in de natuur volmaakt ongebondene, heeft zijn bodem gevonden en zijn geloof in Wortel met zijn land en zijn God.

    Luister naar Pallieter, .wanneer ; hij "goesting kreeg om het goede weer psalmeren" :
    "Gij maakt de omgeploegde aarde dronken; Gij doet ze dalen in hare voren; Gij maakt ze week door de regendroppelen en zegent haar uitspruitsel, dat zich zal verblijden. Ge gebenedijt, de krone Uws jaars van Uwe goedertierenheden en Uwe voeten druppen van vettigheid; zij bedruppelen, met vruchtbaarheid de weiden der woestijnen en de heuvelen zijn omvangen van verheuging."
    En naar Wortel ; "O Heer, laat niet  alleen het oog van ’t kasteel op mijn veld rusten maar laat ook Uw groot oog er over wandelen, en alles zal weer goed worden onder een glans van uwen alomvattenden blik, en het groeisel zal zich weer sappig en malsch oprichten doorvoed van den koelen dauw der hemelen.
    Dauwt hemelen, dauwt! zingt het liedje. Uwe voeten druppelen van vettigheid staat er in de boeken, maar met een traan van goedheid uwer oogen is de Wortel al tevreden."

    Pallieter, de dagenmelker, is uit het Netheland vertrokken, maar herkennen wij hen niet in Wortel? :
    " Ha, wat is er zoo jeugdig als bij ’t krieken van den dag, in uw werkbroek te schieten, naar buiten te wippen en de koelte van den morgen over uw vel te voelen ritselen. De nevel ligt nog op de velden. De vruchten, het kruid, het gras zijn overzadigd van dauwdruppels. Het is zoo schoon, en 't is zoo stil, dicht bij en heel in de verte. Ge hebt spijt, dat Ge moet hoesten, de zon breekt door den smoor, en de reuken van het veld rollen rond uw hoofd. Ge riekt den klaver, het koren, het beekwater; het mest, de bloemen, den honing, ge luistert naar den leeuwerik. En zoo staat ge daar in uw deur te asemen, den morgen in te drinken, lijk koelen drank, en van den groei van uw vruchten te genieten, van uw werk, dat daar zoo schoon ligt, ordelijk in voren en vlakken, lijk schoone tapijten. Ge wipt op van geluk en werklust, uw bloed trilt en ge zwiert, rijker dan een koning de staldeuren open. Ha, die warme reuk van beesten en mest."

    Timmermansꞌ werk is voor een groot deel symbolisch. Het zinnelijke suggereert dikwijls het bovenzinnelijke. De personen zijn vaak, wat we noemen, "typen". Vooral de bijpersonen. Vaak kennen we hun slechts in zoverre als ze in verband staan tot den hoofdpersoon of de hoofdpersonen; complexe karakters zijn het niet.
    Daaraan dankt zijn werk zo iets beminnelijke primitiefs gelijk de middeleeuwse schilders en miniaturisten, die elke associatie rondom den hoofdpersoon of het hoofd-gebeuren, groepeerden met een onbewust verwerpen van perspectief, zowel chronologisch als visueel. Zijn werken zijn dan ook geen weldoordachte composities.
    (Van Pallieter wist hij zelf, dat het eigenlijk geen roman was). Lyriek steunt nimmer in de eerste plaats op een positievermogen. Maar, meesterlijk verteller als hij is, weet hij om de levende draad van zijn lyriek, die zijn werk doorloopt al de fijne plastische details te schilderen en te verhalen; de aanrakingspunten van Pallieter of Wortel of hoe de hoofdpersoon mag heten (Timmermans blijft het toch) met de wereld rondom hem, de personen, die typen zijn, de natuur, die vaak draagster is van een symbolische gedachte.

    Zó schept Timmermans zijn dramatische hoogtepunten: hij schildert met dikke lijnen en vette sprekende kleuren; (vgl. de geraffineerd primitieve tekeningen, waarmee hij zijn boeken verlucht), hij speelt die functies tegen elkaar uit, die op een bepaald ogenblik elkaar het sterkst beïnvloeden en alles wat de aandacht van het hoofdgebeuren kon afleiden, verwaarloost hij. Hij bereikt hierdoor een nauwelijks geëvenaard suggestief uitdrukkingsvermogen.
    Dit procedé volgt hij ook; in de Boerenpsalm. Bijvoorbeeld, wanneer Wortel, radeloos en wanhopig, van angst, om zijn kind dat sterven gaat, Aloisken, den belezer laat komen :
    "De kwade hand, zei hij, ga naar kruiskensberg en als alle puttekens niet leeg staan dan zal ’t genezen als ge dan alle weken een jaar lang ꞌs vrijdags ꞌt gebed van Keizer Karel leest.
    Ik naar Kruiskensberg. Wat geluk! de puttekens waren vol.' Hoe ik ben thuis gekomen weet ik niet meer.
    Als gevlogen over heg en over haag.
    Maar als ik de deur open deed, lag ons Polleken dood in ons Fien haar schoot, 't zag groen.

    Na het ons doen ondergaan van Wortelsꞌ blijdschap maakt Timmermans de dood van Polleken tot ’n waarlijk tragische moment. Het schone bestaat slechts bij de gratie van het lelijke. En omgekeerd.
    En wanneer Wortels' Kruislievenheer niet wil vlotten en hij Frisine, de huishoudster vraagt voor hem te willen poseren : "Ze leunde met den kneukel van haren wijsvinger op de tafel en stond voor mij met gesloten ogen. Verbaasd bezag ik haar natuurlijk, dat ik van alteratie geen kerf deed. Ik zat haar maar te bezien met den Jezus op mijn knieën en het mes in de hand. Ik zag haar en het zweet welde op mijn voorhoofd. Een gezonde kloeke vrouw stond vóór mij, met een dikken witten hals, stevige borsten die op en neer gingen. Zelfs met haar ogen toe overmeesterde ze mijn hart. Mijn blik wandelde bewonderend over haar lichaam. Wat een aantrekkelijke vrouw, een lust, een verlokking, en tegelijkertijd boezemde ze ontzag in en ging er van haar iets baasachtigs uit. Geen week wijf. Een die men zoo maar niet aanpakt, die men zelfs vreest, en als zij niet eerst begint met verliefd te worden, weet een mensch niet meer hoe, te draaien en te keeren om haar te winnen. Ha, wat een ogenblik! Ik voelde mij doordaverd worden van hel en duivel.
    Ik had haar op dit ogenblik zowel mijn mes , in hare borst kunnen ploffen, als ze tot mij trekken en haar breken onder mijnen hartstocht.

    Goed dat ik naar den Jezus zag, en ik hoorde zijn stem. Die stille stem die al zo lang, zonder woorden, mijn gedachten onrustig maakte. Ik had in snikken kunnen losbarsten.
    Dat zijn momenten dat uw ziel en uw vleesch als vaneen gereten worden."
    Dit zijn de momenten, dat Timmermans het meest oorspronkelijk is. Een geestelijk innerlijk conflict dat wordt verzinnelijkt tot vrouw en kruis. Geen abstracties van geweten of rem-complexen; een vrouw van vleesch en bloed; een kruislievenheer van hout. Timmermans is dan ook geen moeilijk schrijver, maar het is zijn grote verdienste de oneindige wereld van het abstracte, waar woorden slechte begrippen kunnen stamelen, te binden aan het vertrouwde dagelijkse zinnelijke wereldbeeld. Alle symboliek en ook deze, vergt weliswaar een grote zelfscheppende werkzaamheid van den lezer, maar voor wien de macht daartoe bezit, kan het de vreugde aan dit werk slechts verhogen.

    Zo zijn er talloze voorbeelden te geven. Timmermansꞌ symboliek schuilt niet zozeer in het woord, dan wel in de voorstelling, minder in de stijl dan in de verbeelding.
    Vooral in dit werk, dat veel tragische episoden bevat, dat op menigeen zelfs een indruk van tragiek zal maken, alhoewel dat volstrekt niet Timmermansꞌ bedoeling kan zijn, treft ons de stille triomf van de humor, het felste wapen van den mens, die het betrekkelijke van elks klein streven peilt, de valsheid van veel traditioneel gevoel en het dwaze van een strijd, tegen machten, die sterk zijn als God zelf. Timmermans humor is niet zozeer groots in het enkele komische moment; de verdienste daar in schuilt in de gestyleerde verwerking van de volkshumor. Groter is hij in het gesynthetiseerde beeld, van Timmermansꞌ werk; als geesteshouding.

    Het is die humor, die zijn werk meestal behoedt voor pathetiek, rethoriek, en melodrama, waarvoor het gevaar lang niet denkbeeldig is.
    Timmermansꞌ werk is niet actueel. Hij past weinig of niet in welke artistieke stroming dan ook. Hij is meer van alle tijden dan specifiek van de onze. Hij is als zijn volk, dat hij in zijn werk vereeuwigd heeft : wisselend van uiterlijk, maar in wezen steeds dezelfde. En als typisch "volks" schrijver, die zijn inspiratie direct put uit dat volk en niet indirect uit de grootsten, de individuen uit dat volk, past hij wellicht meer in het middeleeuwse wereldbeeld (wat de West-Europese cultuur betreft) dan in het onze.

    In Timmermans is iets van den Gothieker, die zich uitleeft in vormen en geïmproviseerde ornamenten, meer dan in een harmonische grote compositie, wiens vormgeving meer een beeld is van steeds wisselende strijd om het ene ideaal, dan de gestalte van een goddelijk genieten en bezonnen rust ; meer een drager van symbolische waarde, dan een concrete aesthetische gestalte op zich.
    Het is om dat weinig tijdsrepresentieve, dat Timmermansꞌ werk vaak zo verschillend door de critiek is beoordeeld. Al wie zich op een principieel dogmatisch religieus, aesthetisch of ethisch standpunt stelt bij de beoordeling van dit werk, kan vaak niet anders dan het, profanerend, artificieel of oppervlakkig woordengespeel verwijten. En dat is eigenlijk heel jammer. Want Timmermansꞌ werk is in zijn beste momenten van een zo diepe en raadselachtige problematiek als den mens zelf. En daarin loopt veel critiek dood.

    *******

    15-03-2020 om 15:58 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-03-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zachte Keel - Frans Verstreken

    " Muziek maakt al lawaai genoeg "
    (Constant Snijders  in  'De  zachte Keel')

    Door Frans Verstreken uit de brochure 'De zachte Keel' in 30/01/1968

    Niemand zal betwisten dat Felix Timmermans geen dramaturg was. Uit zijn boeken, die de lezer nog steeds een geluksgevoel blijven schenken, stralen zijn grootste verdiensten : een blijgeestige vertelkunst, gevoed door een sterke verbeeldingskracht, een originele beeldspraak en een dichterlijke visie.
    Maar de schrijver vermocht niet zijn verhalen in een vlotte toneelaktie te transponeren.
    Buiten beschouwing laat ik zijn vertaalwerk en 'Holdijn' (1911), dat als drama een mislukking was.

    In samenwerking met Eduard Veterman ontstonden Timmermans' meest gewaardeerde stukken. Het aandeel van deze Haagse letterkundige en regisseur is belangrijk. Uit het te bewerken boek ontwierp hij het skelet met de dramatische motieven. Hij was verantwoordelijk voor de toneel technische vormgeving. Timmermans borduurde verder op dit stramien. Hij zorgde voor een pittoreske aankleding en gaf de dialogen hun kleurige eindtoets.
    Uit die innige, professioneel verantwoorde samenwerking groeiden het groteske 'Mijnheer Pirroen' (1922), de kerstlegende 'En waar de Ster bleef stille staan...' (1924) en het ontroerende 'Leontientje' (1926).

    Deze werken staan nog geregeld op menig repertoire.

    'De hemelse Salomé' (1930) is het enige oorspronkelijke toneelstuk dat Felix Timmermans alleen voltooide.
    Dr. Karl Jacobs dramatiseerde 'Het Kindeke Jezus in Vlaanderen' (1933) ; de Lierse auteur zelf vertaalde de Duitse toneelbewerking terug in het Nederlands (1938). 'Die sanfte Kehle' (1937), in het Nederlands onuitgegeven, ontstond in samenwerking met dezelfde Duitse toneelschrijver en kenner van de Vlaamse letterkunde.
    Met medewerking van de operette-librettist en regisseur Hendrik Caspeele schiep Timmermans 'Het Filmspel van Sint-Franciscus' (1938), dat als openluchtspel werd gekreëerd.
    Jacobs was ten slotte medewerker voor de toneelaanpassing van 'Pieter Brueghel' (1943).
    Toneelmatig zijn deze werken (1930-1943) vrij zwak. Het ontbreekt aan dramatische spankracht, éénheid van handeling, een fascinerende verwikkeling en een verrassende ontknoping. In plaats van een gesloten struktuur, blijft het doorgaans bij een aaneenschakeling van bekoorlijke taferelen met enkele Timmermansiaanse hoogtepunten.

    De toneelbewerkingen van P.G. Veens (pseudoniem van zijn stadgenoot Gommaar Torfs) mocht Timmermans niet meer beleven : 'De Kerstmis van de Krab' (1955) en 'Boerenpsalm' (1956).
    In zijn Timmermans-herinneringen beschrijft Dr. Karl Jacobs, die verscheidene boeken van de Lierse letterkundige in het Duits vertaalde, het groeiproces van 'Die sanfte Kehle'. Vooraf bespraken beide auteurs hun werkschema : Timmermans had het thema bedacht, Jacobs zou instaan voor de dramatische ruwbouw, waarna 'de Fé' de dialogen zou schrijven. In de praktijk kwam van dit plan niets terecht.
    De taken kruisten elkaar, het werk werd vaak langdurig onderbroken, de hele opzet vorderde moeilijk per briefwisseling. Het bleek noodzakelijk dat Karl Jacobs te Lier kwam samenwerken. Tijdens voorbereidende wandelingen werden de inspiratiemotieven bezocht : huis en tuin van de burgemeester, winkeltjes van bakker en schoenmaker. Ze gingen praten met mensen die onbewust model stonden voor de toneelpersonages.
    Felix vertelde autentieke anekdoten, die in het stadje mondgemeen waren en die ze ten tonele zouden voeren.

    'In Lier mag het blijspel in geen geval opgevoerd worden.' zei Timmermans, 'want dan zou ik mij niet meer op straat durven laten zien.'

    Uit beider samenwerking ontstond de 'chronique scandaleuse'. De Lierse schrijver ruilde zijn goedlachse ironie tegen een hekelende toon. De satire op bepaalde groepen uit zijn geboortestadje verdraagt wel enige charge. 'Die sanfte Kehle' word kennelijk gevoed door plaatselijke bronnen. De Lierse achtergrond valt niet te loochenen en gekende situaties schemeren door de tekst. In deze lachspiegel herkennen wij onszelf. De oorspronkelijke titel 'Orpheus' word gewijzigd om voor Lierenaars al te doorzichtige redenen.

    De kreatie vond plaats te Keulen in oktober 1937. Tot het laatste uur bracht Timmermans nog korrekties aan, waarbij regisseur Vitus de Vries als adviseur optrad. De Lierse auteur en illustrator ontwierp dekor en kostuums. Het sukses was enorm. De toneelrecensies zwaaiden hooggestemde lof over dit 'volksstuk'. Men noemde het blijspel 'een greep uit het volksleven', 'een spektakel van humor, van grappige woordspelingen, van komische situaties, van grove scherts en menselijke zwakheden, zodat het een genoegen is voor akteurs en toeschouwers.' Karl Eiland besloot : 'Timmermans' sprong op het toneel is gelukt.' Vooral de sappige, onverbloemde taal en de plastische schildering genoten grote waardering. 
    Schreef Richard Litterscheid : 'ein Meisterwerk szenischer Kleinmalerei und warmblütiger Charakterzeichnung.'
    Ook elders in Duitsland kreeg 'Die sanfte Kehle' open doekjes. Op twee speelseizoenen kwam het stuk in een dozijn schouwburgen, totdat de reeks opvoeringen afbrak op een wenk van de hoogste autoriteiten.

    In januari 1938 verscheen 'De zachte Keel' vóór het voetlicht in de K.N.S. te Antwerpen. Pers en publiek prezen de regie van Joris Diels en de vertolking van Lize Van Camp, Robert Marcel, Jan Cammans, Remi Angenot, Jeanne De Coen en Greta Lens. Ondanks de uitstekende bezetting werd het toneelwerk door de kritiek ongunstig onthaald. Sommige kranten spraken van 'langdradigheid' en 'goedkope effekten'. Het blijspel hield één week de Antwerpse planken. Nadien verdween het in Vlaanderen van de affiche.
    Het bleef in het Nederlands onuitgegeven.

    Het stuk cirkelt rond de pochhans Constant Snijders, die als dirigent van de zangvereniging 'De zachte Keel' de rust in het Netestadje komt verstoren en er de hartstochten ontketent. Nochtans is deze muzikale pierewaaier geen eigenlijk hoofdpersonage, want de karikaturale burgemeester — tevens voorzitter van de koorvereniging, — zijn levensblije vrouw, de vlaaikensbakker Soke Van der Musschen met zijn zoon en het schoenmakersgezin Piet Lantaarn zijn belangrijke en dik in de verf gezette nevenfiguren in dit web van soms kunstmatig ingewikkelde situaties.
    Het gebrek aan karakterontleding wordt vergoed door de 'couleur locale', de rake typering van mensen en dingen en de humoristische samenspraken.
    Regisseur Jozef Saerens is zich bewust van de zware opdracht. Hij meent dat het blijspel alleen te Lier belangstelling kan wekken omwille van de provincialistische anekdotiek, de vaak geestige tekst met schilderachtige volksgezegden. Het is een brok levende folklore die vooral in het eerste bedrijf tot uiting komt. Talrijke coupures werden in slappere speelfazen aangebracht, herhalingen en verouderde monologen doorgehaald, krachtpatsers gemilderd en nodeloze vertakkingen van de intrige gesnoeid. Aldus versoberd zonder de geest van Timmermans te schaden, wordt 'De zachte Keel' in 1968 speelbaar, mits volgehouden hoog tempo.

    In de Nederlandse brochure werden door regisseur en akteurs vele uitdrukkingen vervangen door typisch Lierse dialektvormen. Een waagstuk is het alleszins streektaal naast A.B.N. te laten spreken.
    In dit stuk praat de burgerij Nederlands, terwijl de volkslui zich in hun onvervalst Liers dialekt uitdrukken.
    Dit prettig kontrast, dat vooral in het begin bevreemdend kan lijken, tekent nochtans de schrille tegenstelling van sociale klassen in de kleinsteedse Biedermeiertijd. De Franssprekende elite uit de vorige eeuw hield zich in de realiteit toch ook op grote afstand van de bevolking.
    Die breuk kan op toneel slechts door A.B.N. – dialekt worden gesuggereerd.

    En toch aarzel ik niet deze verbondsvoorstelling toe te juichen. Door dit prijzenswaardig initiatief krijgt het Lierse publiek wellicht de enige gelegenheid kennis te maken met dit vrijwel onbekende werk van Felix Timmermans. Dat de spotlights een minder briljant facet van zijn kunst belichten, zal de talloze bewonderaars van de geniale schrijver niet beletten er blij om te zijn dat deze première-in-eigen-stad het totaalbeeld van zijn artistiek oeuvre helpt vervolledigen. De scenische onvolmaaktheden van 'De zachte Keel' doen niet de geringste afbreuk aan de hoge waardering van Timmermans als dichter van poëzie en proza. 'Onze gebreken zijn een deel van onze kracht,' lezen we immers in 'Adriaan Brouwer'.

    Een paar toneelvlekjes kunnen de vele glanspunten van zijn kunst niet verdoffen.

    *******

    14-03-2020 om 10:13 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-01-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Feestelijke Groeten

    Féestelijke groeten van de Fé

    Ontwerp van Thomas Boon - 2020

    Deze unieke kaarten (gratis) zijn te bekomen aan de balie van de Fé Bibliotheek in Lier

    ********

    02-01-2020 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-12-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans

    Merkwaardige gesprekken

    Door Gommaar Timmermans uit Knack van 2/09/1992

    - Zie toch is, de beesten ! Kompassie moest ge daar niet verwachten !

    Frans, ne grote zonder zout voor meneer. 't Is niet om aan te zien al die... zonder zout voor meneer,

    Frans, moet ik hier alles tien keren zeggen?

    Ja, ja, de mensen kunnen mekaar wat aandoen, met ketchup alstublieft.

    Frans, gooi er is 'n curryworst in... oude mensen, kinderen. vrouwen, geen pardon !

    Dat moet daar verschrikkelijk geweest zijn — veel mayonaise voor de mevrouw, hewel, hoe is 't met de
    klein ? Wat ? Al tandekes! Ja, dan hebt ge'r veel last mee. En al dat ju doen met gewoon mensen in zo'n schoon land, ik mag er niet inkomen toen in '42...

    Verder kon ik niet meeluisteren, want mijn grote portie frieten zonder zout werd mij overhandigd en ik ging er in looppas mee vandoor om ze warm en nog dampend, maar zonder slap te worden, op tafel te brengen.

    Het bovenstaand gesprek mocht ik bijwonen toen ik met een holle maag en een thuis wachtende eega aan een frituur mijn beurt stond af te wachten. Het was één van die frietpaleizen van chroom en neon waar in een hoek naast de ketels en boven het stoofvlees en schep, een kleurteeveetoestel geplaatst was om de tijd aangenaam te verwijlen bij het voorbakken of tijdens de slappe momenten.

    Die bepaalde avond vertoonde men "The Killing Fields" en ik mocht van geluk spreken dat ik de plaat kon poetsen eer er nog gruwelijker taferelen boven de sudderende stoverijen vertoond werden.

    Ik heb last met het tafelen tijdens het vertonen van een slachtpartij, al is ze dan volledig in de studio's opgenomen, de decors van karton en stoffeerwerk en zijn de beulen zowel als de slachtoffers ingehuurd.

    Ik heb in mijn huis een ouderwetse spoelbak, zo een gietijzeren monument dat op twee sierlijke, eveneens van gietijzer vervaardigde sokkels rust. Een meterslange ketting met een knots van een porseleinen trekker eraan bedient een mij onbekend mekaniekje dat het water doet vloeien of opspaart. Ik heb deze ingenieuze konstruktie doen afbreken.

    De slopingswerken zijn een waar succes te noemen, slechts twee doornen bleven in het vlees zitten : twee bouten die dwars door de muur zaten en daar van een moer voorzien waren. Deze ijzeren tweeling droeg er zorg voor dat de spoelbak niet op je hoofd terecht zou komen. Mooi is echter iets anders en daarom sprak ik onze huisschilder aan om met gezamenlijke krachten de bouten te verwijderen.

    - John, die bouten zouden er morgen uit moeten.

    - Ja, meneer.

    - Maar die bouten zitten los in de muur zodat je de moeren er niet af kan draaien of er moet langs de andere kant iemand de bout met een tang vasthouden.

    - En dan kan ik langs deze kant met een tang de moer eraf draaien.

    - Juist John, maar ik heb maar één tang. En we hebben twee tangen nodig.

    - Jamaar, wacht eens meneer, ik heb thuis nog een goeie tang. We doen het zo, jij staat in het WC op een stoel en houdt met uw tang de kop van de bout vast en ik sta hier op een stoel en draai met mijn tang de moer eraf.

    - Juist John, zo gaan we het ꞌm lappen.

    - Weet je wat ik ga doen meneer ?

    - Nee John ?

    - Ik ga morgen die tang meebrengen !

    - Een uitmuntend idee, John !

    De telefoon rinkelt. Ik neem de hoorn op.

    - Hallo, met Timmermans.

    - Spreek ik met meneer Timmermans ?

    - Ja, mevrouw.

    - Met Gommaar Timmermans ?

    - Ja, mevrouw.

    - De zoon van Felix Timmermans ?

    - Inderdaad, mevrouw.

    - In dat geval zou ik u eens een vraag willen stellen, meneer Timmermans.

    - Jazeker, mevrouw, doet u maar.

    - Wel, uw vader heeft ooit een kindervertelsel geschreven, namelijk "De Bende van de Onzichtbare Hand", kent u dat ?

    - Ik heb dat vroeger gelezen, mevrouw.

    - Welnu, daarin komt een passage voor waarin een toverheks een zalf maakt die u onzichtbaar kan maken als men zich daarmee instrijkt.

    - Best mogelijk, mevrouw, maar het is wel lang geleden dat ik dat verhaaltje gelezen heb, en ?

    - Zoudt u me kunnen zeggen welke kruiden of andere zaken zij voor die zalf gebruikte ?

    - Hoe bedoelt u, mevrouw ?

    - Wel wat deed die toverheks in de zalf die iemand onzichtbaar kan maken ?

    - Ik heb er geen flauw idee van, mevrouw.

    - Ziet u, ik interesseer me sterk aan kindervertelsels en tevens aan volkskunde, daarom had ik graag de formule van de onzichtbaar makende zalf, om die met andere onzichtbaar makende zalven uit volksvertelsels te vergelijken. Zou het mogelijk zijn dat er giftige organen werden gebruikt, en padden, slangetjes, ogen van kikkervisjes en kikkertenen, vleermuishaar en een hondetong, één of meer adderlongen, een hagedissepoot, een schub van een draak, een wolvetand, een jodenlever, een geitegal...

    - Nee mevrouw, ik denk dat u het over het brouwsel van de drie heksen uit Macbeth heeft — en ik denk niet dat het iemand onzichtbaar maar wel dood kan maken, het antigifcentrum kan u hierover uitsluitsel geven.

    - Meneer Timmermans, kan het ook niet het hart van een vleermuis of dat van een zwarte kip of een kikkerhart geweest zijn ? Denk eens goed na.

    - Ik zou het niet kunnen zeggen al hing mijn leven ervan af, mevrouw, maar wat u daar opnoemt, wordt in "De Kleine Albertus" ten zeerste aangeraden als u zich ongezien wil verplaatsen. (Tot mezelf: Ik zou er veel voor over hebben om op dit ogenblik niet enkel onzichtbaar maar ook onvindbaar te zijn.)

    - Misschien, als het niet te veel gevraagd is, kunt u eens bij gelegenheid in de nota's van uw vader kijken of er niet ergens de ingrediënten van die zalf te vinden zijn. Te meer, er is in een ander vertelsel met als titel "Jan Soldaat" nogmaals sprake van een zalf die een wonde, ja zelfs een afgehouwen lichaamsdeel onmiddellijk geneest, niet ongelijk de zalf die "Sterke Jan" gebruikt in de Vlaamse Vertelselschat.

    - Zodra ik ook maar een ogenblik tijd heb zal ik mij in deze zoektocht werpen, mevrouw.

    - Dank u op voorhand, meneer Timmermans.

    - Graag gedaan, mevrouw.

    Wat ik nu nodig heb is een alambik wijn om mijn zielewonden onmiddellijk te helen en een potje zalf om de telefoon te doen verdwijnen.

    - Hallo, spreek ik met Gommaar Timmermans.

    - Ik zit hierover in het restaurant een kop koffie te drinken, mag ik even bij u binnen wippen om één en ander te bespreken ?

    - Jazeker, en mag ik u vragen waarover ?

    - Het is te gecompliceerd om over de telefoon uit te leggen, maar ik ben zo bij u.

    - OK, tot seffens.

    - Dank u, ja, tot seffens.

    Deze man moet over het potje met zalf om zich onzichtbaar te maken beschikt hebben, want wij zijn nu twee jaar later en ik heb hem nóg niet gezien.

    Gommaar Timmermans

    *******

    22-12-2019 om 11:26 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-12-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff

    En als de ster bleef stille staan...
    Felix Timmermans en Eduard Veterman

    Door Top Naeff uit De Amsterdammer van 14/02/1925

    De versche tooneelsneeuw sjilpte onder de voeten, en de schaduw der armzalige "Drie Koningen" lag geëtst over het wijde, witte land. Een knotwilg rekte zijn knokige armen, als het Spookbeeld van Satanꞌs Moer zelve, in de verte teekende zich het zwart geraamte van een hekje af.

    Naturalisme, alles echt, maar dit wezenlijke opgenomen in de onwezenlijkheid van den grauwen winteravond, opgeheven in de gewijde atmospheer van den naderenden Kerstnacht. De Kerstgedachte en de stilte doen den vromen schaapherder Suskewiet, in zijn melancholieke vermomming, knielen in een hoekske, en Schrobberbeeck, de bedelaar en Pitje Vogel, de palingvisscher, zijn gezellen, die niet hem doolden door den avond om de bordpapieren "ster" te laten draaien voor wat centen en wat brood, volgen zijn voorbeeld.

    Den weg naar de herberg van Polien terug hebben ze verloren en in hun angst voor het "ongewone" rondom, zijn ze tot alles bereid. En wijl ze de woorden van het "Onze Vader" lang vergaten "hommelen" ze er maar zoowat van eigen vinding devotelijk tusschen-door. Dan staat daar opeens de verlichtewoonwagen met den voerman, die op Josef gelijkt, en binnenin de Moeder met het zoogend Kindeke, arme lieden, die zeiden niets te bezitten. En de drie Koningen, ze weten zelf niet waarom ze het doen, en voor twee van de drie wordt het een ras berouw, geven al wat ze met "de Ster" hebben bijeengescharreld. en ze durven daarbij nauwelijks opstaan uit hun gebogen houding, en hun stemmen worden al stiller en beschaamder, omdat zij maar menschen zijn, en dit de Heilige Familie wel kan wezen....

    Naar de rij offeren zij: "En dit van mij ... En nog dit van mij... En ook dit nog"...

    Zóó lang, tot ze niets meer te geven hebben, en uit den woonwagen een teedere vrouwestem het wonder bevestigt: "Net als vroeger"… Dit tooneel was, in innigen toon gesproken, iets zeer schoons, broos als de IJsbloemen op de ramen, en gansch van aandacht verstild. Een "wonder" ook van regiekunst.

    Het had me bijna verzoend met de verschrikkelijke epidemie, die succès-boekcn in den smeltkroes werpt om te kijken wat er voor het tooneel effectvols uit te voorschijn wil komen. Maar daarmee zouden we Felix Timmermans en zijn aardige Driekoningen-triptiek al te zeer onrecht doen.

    Aan hem is, evenals aan Dickens, wiens "Krekeltje achter den haard" op gelijke wijze werd "geëffleureerd", om een Haagsch woord te gebruiken, als auteur te veel verbeurd. Het beste van zijn vertelsels is immers: de stem van den verteller, en wat blijft daarvan wanneer anderen — de bekwame heer Veterman, die met dezen Vlaming niets gemeenzaam heeft er tusschen door gaan "hommelen", gelijk Pitje Vogel in het gebed?

    De schrijver van Pallieter is het Zondagskind van de groot-Nederlandsche letterkunde.

    Men kan de belangstelling in zijn gulle persoonlijkheid, in vergelijking met stugger, maar ook dieper schrijversnaturen, wat overdreven achten, zijn onweerstaanbare glimlach ontwapent elk bezonnen oordeel en wie zou niet dankbaar aanvaarden wat zoo welig uit de bron welt al van den aanhef af…

    Maar hij moet den lezer dan ook louter en alleen zelf te woord staan.

    Het eerste "luik" — men had wellicht dit geheele spel ook op het tooneel in het kader van een drieluik kunnen vatten? — geeft inderdaad het "wonder" in het natuurverschijnsel: dat drie arme schooiers er toe komen, gedachteloos en onbegrijpelijkerwijs, af te staan wat zij noode missen kunnen, zóó-maar, doordat hun hart op een oogenblik inniger begon te kloppen voor een heilig beeld van liefde en leven.

    Voor een niet-katholiek konden hiermede de wonderen, en bijgevolg de intensiteit der gebeurtenissen, op, en de pittoreske figuren, als menschen, boeien ons dan voor den langen avond te weinig meer. Dat de vrome schaapherder Suskewiet de zaligheid deelachtig wordt en aan de hand van het Jezus-kind den hemel binnenwandelen zou, was te verwachten, dat Pitje Vogel, al kan hij het kiekendieven niet laten, desniettemin berouwvol en verlost mag sterven, lag mede in de lijn van schrijverꞌs belijdenis, en dat Schrobberbeeck de eer te beurt valt het beeld van "Onze lieve Vrouwe van Zeven Smarten" in zijn armen door de sneeuw te dragen, gelijk het ezeltje op Pieter Breughel's "De volkstelling te Bethlehem" Maria op zijn rug rijdt over het ijs…lezen we, puur l'amour de lꞌart, veel liever in het kindervertelsel dan dat we het zien "uitgebeeld" op het geduldig tooneel. Juist doordat de charmante verteller er daar zoo luchtig langsheen gleed, volstrekt niet met de bedoeling u iets op te dringen en dadelijk bereid tot een kwinkslag, een kleine profanatie desnoods, wegens de goede verstandhouding.

    Maar wanneer we dat alles zien uitgewerkt, positief aangepast en afgemeten, met onvermijdelijke inslagen van het technisch vernuft, dan ligt het ons te zwaar op het hart en naar den inhoud valt het veel te lang. Anderhalf uur is voor een gelegenheidsspel voldoende. Het beruchte blauwe potlood der regie had zich hier als een zeis mogen zwaaien zonder noemenswaardig verlies. Den onmisbaren "Satan", dien wij ons gemakkelijk als een moedelijken middeleeuwschen "Moene" voorstellen, ware bij korter verschijning niet tot dezen modernen treurspelheid uitgedijd, zoodat de vertolker niet wist wat hij met zijn bizarre figuur moest beginnen om het leege tafereel te vullen. Het sterfbed van Suskewiet (het middenluik) zou meer indruk hebben gemaakt, als het daaropvolgend zijluik minder van ons had gevraagd.

    Op deze hoogte deed ook de vraag zich gelden of niet — nu het grove van de Vlaamsche boer de aandacht meer en meer levendig moest houden — een  gestyleerde, primitieve monteering, in den trant van het bont-gekleurd kinderspeelgoed; "het kindje in de kribbe en al het vee van den stal er omheen", zooals men dat onder den Kerstboom nog wel vindt uitgestald, voor dit spel voordeeliger zou zijn geweest?

    De opgave was tweeslachtig, en dat Van der Lugt eraan gehouden heeft bovenal het dichterlijke te accentueeren is zijn rechtvaardige zaak. Wat hij er onder deze omstandigheden broksgewijze van heeft weten te maken: een strak en mild droombeeld, verdient onverdeelden lof, zoowel voor den regisseur-metteur-en-scéne als voor den décors-schilder Frans van der Kooy.

    Bij de première speelde de belichting — dat allersubtielste instrument — nog enkele parten, en men weet nooit wat dat in een anderen schouwburg weer geven kan.
    Het ontroerend sneeuwlandschap van de eerste Kerstmis, waarbij men aan niets stoffelijks meer dacht, slechts zuivere nachtelijke atmosfeer proefde, hoe noodlottig veranderde het, toen de zon scheenvóór de hut van den schaapherder, in wat we indertijd een "oleographie'" noemden.
    Doch hoe schoon was daarop weder het woud met zijn rechte, besneeuwde stammen en het eenzaam bidkapelletje, waarin Annie van Ees de illusie van het kobalt-blauwe Moedergodsbeeldje hoog hield.

    En ook het slottafereel: Christus aan het kruis — een voorstelling waarnaar weinigen in den schouwburg begeerig kunnen zijn — was zóó voortreffelijk geslaagd, dat het korte oogenblik waarop het zichtbaar werd, nochtans in schoone, zij het voor den aard van dit spel te schokkende, herinnering bleef.

    De zorg aan deze uitzonderlijke vertooning besteed, redde den avond en bewees de macht van het theatrale leven, dat bij zulke luttele gegevens, als uit de planken opbloeit. De meeste spelers hadden zich van den Vlaamschen tongval niet veel eigen kunnen maken, wat wel jammer was omdat het zoet-vloeiende, opene van die taal er de eigenlijke argeloosheid aan geeft. Cor van der Lugt vond voor "Suskewiet" een noordelijken, maar fijnen, in het landschap passenden, en kinderlijk-vromen toon, en hield dien strak; dat het wat eentonig werd lag aan de bewerking, welke den schaapherder binnen het "kleuterig" kringetje zijner gedachten, te veel laat praten. Daarmede verschraalde allengs de atmosfeer om hem heen. Minder toonvast dan deze lieve broeder waren Hans van Ees als Pitje Vogel — een figuurtje, dat ik mij ook marquanter voorstel — en Roemer, een geduchte "Schrobberbeeck", schoon ook deze beiden het edel driemanschap knap completeerden en het offerfeest bij den woonwagen in de gewijde stemming hielden.

    Zeer zuiver trof Annie van Ees den naïeven, bovenwerkelijken toon, zoowel in haar kleine rol van het kindeke Jezus, dat Suskewiet bij de hand naar den hemel leidt — de verschijning was hier minder gelukkig, te reëel — als later, waar zij als "Onze lieve Vrouwe" uit haar kluisje vlucht om met alle lieve Vrouwkens van de streek haar zoon aan het Kruis te gaan begroeten, en aan Schrobberbeeck verzoekt haar snel te willen dragen naar den plas, waar het kruisbeeld staat. In den kerstnacht, op het geboorte-feest, kwam ons deze lijdensweg der diverse Smarten-Moeders wel wat voorbarig voor, maar in de geheimenissen der mystiek en symboliek heb ik me bij dit effectvol slot niet zwaar meer verdiept. Eduard Palmers — een als uit elpenbeen gesneden eeuwenoude Christus — zou wat dit slot-tableau betreft, in Oberammergau zijn fortuin kunnen maken. Rie Gilhuys was een lieve "Maria" in den woonwagen.

    En feitelijk was er niemand onder de vertolkers der vele kleine rollen, die niet met liefde en beleid medewerkte om dit hachelijk experiment, ter eere van een onzer beminnelijkste auteurs, zoo goed mogelijk te doen slagen.

    *******************

    01-12-2019 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-11-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gaston Durnez - Overleden

    Oud-journalist Gaston Durnez overleden

    Wervik 9 september 1928  -  Lier 22 november 2019


      Foto: Jimmy Kets

    Gaston Durnez, een gelauwerd schrijver en dichter, maar bovenal oud-journalist van De Standaard, is overleden. Hij werd 91 jaar oud. In zijn geliefde dorp Itegem werd hij in 2016 nog uitgebreid gelauwerd. “Als je dorpsgenoten zeggen dat ze je graag hebben, dan pakt je dat”, zei hij daarover.

    Gaston Durnez was als zevende zoon in een arm, kroostrijk West-Vlaams arbeidersgezin voorbestemd voor de fabriek, in het beste geval een ambacht. Maar in de bittere oorlogsjaren van zijn jeugd was er die vreemde drang om te schrijven en te dichten. Hij won opstelwedstrijden, kon een opleiding tot stenotypist volgen en raakte als zestienjarige loopjongen binnen bij De Nieuwe Standaard. Het begin van een carrière van meer dan zeventig jaar, waarvan een halve eeuw bij de krant.

    In 1953 maakte hij de overstap naar De Standaard, waar hij tot zijn pensioen in 1992 zou blijven, toen als cultuurredacteur. Even had hij de krant verlaten, in de late jaren zestig, toen hij voor Nederlandse katholieke bladen werkte, adviseur was bij de Lierse uitgeverij Van In en even ook hoofdredacteur van Knack, al zou het weekblad nooit onder zijn leiding verschijnen.


                            Foto VRT

    In die jaren was hij ook een Bekende Vlaming avant la lettre geworden, als panellid in het televisiespelletje ’t Is maar een woord, samen met onder anderen de schrijver Louis Paul Boon, journalist bij de socialistische krant Vooruit, met wie hij altijd bevriend bleef.

    Durnez won in 1957 de eerste Vlaamse Persprijs met de reeks ‘Mannen met zwarte gezichten’ over de mijnwerkers in Marcinelle, die het jaar voordien werd gepubliceerd. Hij daalde mee af in de mijnen en legde er de miserabele toestand bloot.

    Hij schreef ook tientallen boeken, waaronder gedichtenbundels en kinderboeken. Zijn laatste boek Een mens is maar een wandelaar, met 29 portretten van opmerkelijke mensen die zijn pad hebben gekruist, verscheen in 2018. Datzelfde jaar werd hij ook op voordragen van toenmalig minister-president Geert Bourgeois onderscheiden met het Ereteken van de Vlaamse gemeenschap.

    Een bijzondere band had Durnez met Itegem, het dorp in Heist-op-den-Berg waar hij 40 jaar woonde en dat hem in 2016 nog uitgebreid vierde, met hulp van alle verenigingen. “Zelfs de Duivenbond helpt mee, ik vind het ook straf. Ik denk niet dat ze al mijn boeken gelezen hebben, ik zou het ze trouwens niet aanraden”, zei hij daarover in een interview.

     

    “Ik voel me thuis hier in het land van Pallieter. Geen wonder dat ik veel over hem geschreven heb. Ik prijs me gelukkig dat mijn tuin recht naar de oever van de Nete leidt. Hier vind je de mooiste landschappen van het riviergebied. Je kunt hier uren wandelen in een rustig en groen land, dat nog herinnert aan het droomgebied dat Felix Timmermans zo kleurrijk beschreven heeft.”

    Durnez laat een vrouw, acht kinderen, en tientallen kleinkinderen en achterkleinkinderen na.

               Foto: Joren De Weerdt

    ************

    24-11-2019 om 23:36 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-10-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter

    Rond het ontstaan van 'Pallieter' en 'Het Kindeken Jezus in Vlaanderen'

    Door Felix Timmermans – uit Mijn Rommelkast - 1922

    Men is ontgoocheld omdat ik geen Pallieter-figuur ben, zoo stil ben, en zelden geestdriftig word; dat ik meer naar binnen dan naar buiten leef, niet te paard rijd, moeilijk schaats, geen waaghals ben, niet op den buiten woon, en de boomen van verrukking niet omhels. Men verwacht van mij een Pallieter. Doch ik ben Pallieter niet, in verre na niet. Eens heb ik verlangen gehad een Pallieter te zijn, een schuimend, gelukkig verlangen, en dat verlangen heb ik uitgeschreven in een boek.
    Pallieter is een boek en niets anders, en wat iedereen er moet van weten staat in het boek, en wat er niet in staat weet ik ook niet.
    Pallieter is een verlangen naar bewondering.
    En met veel geestelijk genoegen wil ik hier vertellen, hoe dit verlangen in mij ontloken, en hoe het een boek geworden is. Want dan voel ik over mij strijken, iets van den frisschen, malschen lentegeur, van in die dagen toen ik het boek schreef.
    Wat is schooner en voller toch in ons leven, als het in zich voelen openvouwen van een nieuwe, schoone geest? Het is als het veranderen van griezelige, kruipende rups, tot luchtig-fladderende, luisterlijk-bekleurde vlinder.
    Als ik over die Pallieter-wording vertel, zilvert er nog wat van die jeugdige geestdrift, van dit groote verlangen naar schoonheid en opene vrijheid over mij.
    Want het leven staat niet stil, en men wordt alle dagen niet hernieuwd! Als dit een of twee keeren in ons dof leven gebeurt, mogen wij alvast een zon en een gulden horen van overvloed op ons wapen schilderen!
    Pallieter is het uitspruitsel van een verstandelijke en gevoels-verkeerde jeugd.

    Geloof niet dat Pallieter zoo maar uit de wolken gevallen is, en dat ik op een schoone dag zou gezegd hebben: ‘Ik ga eens iets maken om te laten lachen!’
    Dat is veel gedacht.
    Wat men niet ziet, ik heb het ook niet laten zien, en daarom wil ik het juist vertellen, is dat Pallieter, uit zielstribulatiën is geboren.
    Als hij zoo blinkt en fel van kleuren is, dan is 't omdat hij zoo terdege door zieletranen is gewasschen. Doch de tranen heb ik er afgedroogd. En daarom is 't dat hij daar zoo plots en nieuw voor u staat, zonder verleden, als ineens door den morgen uit den grond gestampt, met den dauw nog in zijn haar, kloek, en gezwollen van levenslust.
    Neen Pallieter is geen gril.
    Het moest!

    Ik heb hem geschreven van 1911 tot 1914. Het laatste stuk verscheen in 't oogstnummer van de ‘Nieuwe Gids’ 1914.
    Pallieter is toch niet mijn eerste werk. In mijn rommelkas kraken de schuiven van tragedies, romans, Kindeke-Jezus-vertellingen, sprookjes, gedichten en gezangen. Dat allemaal is niet gedrukt, en er zal nooit veel van gedrukt worden.
    Onder deknaam Polleken van Mher, verscheen mijn eerste boek, boekske, getiteld: ‘Door de dagen’. 't Waren kleine gedichtjes; berijmde schilderijkens erg onder den invloed van den voortreffelijken K. Omer de Laey.
    Week voor week in het jaar 1903 waren die gedichtjes in een lokaal kunstblaadje verschenen: ‘Lier Vooruit’, en de uitgever van het blad, Gust Van Hoeck, verzamelde ze in een boekje, dat hij met Nieuwjaar 1907 aan de abonnenten van het bladje, ten geschenke gaf.
    Nadien schreef ik met Anton Thiry, de schrijver van ‘Het schoone jaar van Carolus’, de Begijnhofsprookjes. Maar intusschen weefden er zich al bleeke, zieke dingen in mijn werk, waarvan de verzenvruchten in ‘Vlaamschen Arbeid’ verschenen.
    Zoo kwam ik stillekens aan in ‘De Schemeringen van den Dood’.
    Ook dit boek was geen gril, een gril om bang te maken. Edgar Poe had ik nog nooit gelezen, maar wel kende ik den mysterieusen, sphinxachtigen Ibsen, wat van de hysterieke, pathologische somberheid van Dostoëfski, eenige griezelverhalen van Guy de Maupassant, en heel den mystiek-bleeken Maeterlinck.
    Die dingen die ik daarin schreef waren echte spiegels van een zekere zijde van mijn geest toenmaals; doch ik had het talent of de bedrevenheid niet, om die spiegels stijl en glans te geven, het is maar als geblutst blik, zoodat zij flauw en gebroken de staat mijner ziele weerkaatsen.

    Ik moet eerst wat over ‘De schemeringen van den Dood’ vertellen, omdat men daardoor beter het worden van Pallieter zal begrijpen. Want ‘Schemeringen van den Dood’ is het ei, waaruit Pallieter ter wereld gekomen is.
    Toen ik de Schemeringen schreef, was mijn leven inderdaad omsluierd met een droeve en angstmakende allerzielennevel, waarachter zich een horizon van klagend klokgelui verborg.
    Gelukkiglijk bleef er boven mij nog een holleken open dat een zonneken van hoop en levenslustverlangen over mijn hart guldde.
    Of om het direkter te zeggen, het klokhuis van mijn hart bleef frisch en gezond, terwijl de wanden verweekten van zieke vochtigheid.
    Ik was in die schemer en stervende atmosfeer gekomen door het occultisme.
    Een wat oudere kennis, een kunstschilder, had eenige jaren in Antwerpen gewoond, en nu we ons na vele jaren elkander weer zagen, (ik was hem rats vergeten geweest) stond ik voor een heel ander mensch. Elke mensch neemt zeker driekwart van zijn jongelingen-jeugd mee door het leven. Bij hem was 't heelemaal weg. Het was lijk bij Sint Paulus. ‘Toen ik kind was, dacht ik als een kind, als ik man werd dacht ik als een man.’ Vroeger had hij steeds een gewoon, alledaagsch, plezierig, artisten-jongelingsleven gehad, zooals dat in een provincie-stadje kan zijn. Hij schilderde niet onhandig landschappen en koppen, maar daar was iets wilds over zijn leven en over zijn werk.
    Wij zagen elkaar nu weer, achter 't Begijnhof. Seffens begon ik over den ouden tijd te spreken. Wij wandelden door 't veld, waarover de zoete avond met zijn goedheid neergezegen kwam; het westen was één wijding, als een transparante kathedraal van goud. Terwijl hij vertelde dronken zijn klare, bruine oogen de weelde van dien stervenden zonneluister, en stap, na stap wierd ik verbaasder van hem.

    Hij vertelde over dingen waarvan ik nooit had gehoord of gedroomd.
    Met een innerlijke, kalme overtuiging vertelde hij over Astrologie, Theosophie en Kabalisme. Hij sprak over de schoonheid en het doel van 't heelal, over de ellementen, het zieleleven, de Godsdiensten, en bracht alles onder het licht van een mystiek, waarvan ik nooit een woord had vernomen. Ik kende toen alleen Ruysbroeck en de Visioenen van Anna-Catherina Emmerich. Zijn woorden maakten een zalvenden, geweldigen indruk op mij. Het nieuwe inzicht in het leven, het mysterieuze verband der dingen, het achter de verschijnselen kunnen zien, trokken mij zoo aan, als een slang naar zoet muziek, dat ik niet meer dacht, maar alleen verbaasd en vol wondere ontroering was, als voor een nieuw licht dat over mijn leven schoof. 
    Daarbij werd het door iemand gezegd, wiens verschijning mij vol eerbied zette. Een apostelachtig figuur met een apostelachtig woord. Neen, dat was de oude kennis niet meer! Dat was iemand die hoog boven mij uitgegroeid was! Mijn klein, alledaagsch en zoekend schrijvers-leventje kreeg er een geweldigen schok door en keerde zich om. Het te kort dat ik aan mijn leven had gevoeld, scheen zich zalvender wijze aan te vullen. Ik zag nu naar de ziel der dingen. Ik was geestdriftig. Ik had het gevonden!
    Die dagen waren feesten! Alle dagen zag ik hem weer en voelde meer en meer eerbied voor hem aangroeien. Hij was een hoogstaand mensch. Sterk en nobel van geest, verstandelijk, en belezen. Hij deed denken aan Da Vinci en Goethe.
    Ik trachtte naar de uren dat ik zijn woord kon hooren, en als ik hem van ver zag gaan, liep ik om bij hem te zijn! Ik redeneerde niet over wat hij zei, ik slikte het, in een gelukzaligen roes maar door, en had er nooit genoeg van. Het was muziek!
    Het muziek der mysteriën.
    Het was wel een heele verandering in mijn leven.

    Ik was van huize uit Katholiek, had van jongs af een groote vereering en aanbidding voor O.L. Vrouw. O.L. Vrouw was heel mijn Katholicisme. Ik voelde haar over mij gebogen vol liefde en toewijding, en ik had er een schuchtere, weeke liefde voor. 't Ontroerde mij soms zoo, dat ik wel in een klooster zou willen gaan om gansch mijn zieleleven aan haar te wijden. Doch al de andere geloofspunten van het Katholicisme waren niet diep in mij doorweekt, en ik stond er zelf critisch tegenover. Want men gelooft niet wat men wil. Het is een gave! Maar ik praktizeerde het Katholicisme, wou het iets heelemaal en gansch van mij maken, in 't gedacht zijnde, dit eens veroverd, dat er dan in mij die zoete olie van goedheid zou borrelen, die men den inwendigen vrede noemt.
    Heel mijn wezen trachtte steeds naar dien toestand. Het gedacht was er, maar er hong een mensch met al zijn zwaarte van menschelijkheid aan! Over andere gelooven had ik weinig gehoord, verkeerd gehoord, en het gehoorde nooit dieper ingekeken.
    Zoo was mijn toestand, en nu kunt ge u voorstellen, hoe ik snakkend zijnde naar mystieke aandoeningen, waarvoor ik tot hiertoe den goeden vorm niet vond, en hoe die mij nu door Theosophie en Occultisme scheen voorgelegd. Ik had er mijn ziel maar in te gieten! Het mysterieuze zoog mij aan, meeslijpend en onweerstaanbaar. Hier was voor elk mysterie een sleutel! Ik stond als in een rivier van occultisme. Het duizelde rond mij van Logossen, manwantaris, van miljoenen werelden en duizenden rëincarnaties. God was een slapend vuur in mij, elke mensch heeft de bestemming een God te worden.

    Die cosmogenie en die anthropogenie is vol grootsche visionairiteit. Nooit had ik zoo iets geweldigs kunnen droomen. En in onberedeneerde geestdrift dompelde ik mij er in onder. 
    Maar ik weet nog altijd goed hoe alles van het Katholicisme verdween of veranderde in door de menschen verkeerd begrepen begrippen of symbolen, maar één ding bleef als een schoone, witte wolk met gouden randen aan mijn levensbeschouwing staan, en dat was O.L. Vrouw. Dat klopte wel niet samen met de nieuwe theorieën, doch ik kon er mij niet van ontdoen, ik wou er me niet van ontdoen. 't Zat als een zoete olie in mijn wezen.
    En als ik geen occultist geworden ben, dan heeft dit geloof er de helft schuld aan!
    Met die teedere klaarte in mij, ging ik toch de goudschemerige portalen der Theosophie verder door, aangelokt naar 't geheimzinnige en het wondere!
    Ik kocht boeken die er over handelden, en zat weldra opgesloten in gewetensvolle studie, dronken naar de oplossing van 't mysterie.
    't Waren boeken als de Geheime Leer van Blavatsky, Kabala, enz.
    Ik onthield mij een tijd van alle dingen die een genoegen zijn voor het lichaam en leefde ascetiek en afgetrokken.
    Ge kunt denken wat een ontsteltenis dit was, in ons joviaal-burgerlijk huishouden, waar de jongste zoon aan ouders en zusters en broeders, levenslessen predikte in termen waar ze geen woord van verstonden.

    Ze zagen het niet gaarne dat ik die boeken las, maar 't ergste vonden ze nog de verandering van mijn manier van leven.
    Doch ik bezag hun opvatting van het leven vol misprijzen. Ik had medelijden met hen.
    Ik stond alleen met de oude kennis en met nog een vriend, in dit kleine stadje.
    Wij waren de eenigen die het occultisme bestudeerden.
    Maar hier moet ik ter eere van die oude kennis zeggen, dat hij van mij geen theosoof wilde maken; hij liet me vrij. Zei zelf nooit dat het per sé zóó was, zooals hij het dacht. Hij stelde slechts alle vraagstukken in dit licht.
    En dan ook een regel van innigen, warmen dank aan hem, omdat hij mij de schoonheid en de ziel der dingen heeft gewezen, en hij mij de waarde van den geest heeft doen beseffen.
    Hij was een schoon mensch in den hoogen, subliemen zin van het woord, en een groot belovend kunstenaar.
    Doch stilaan, na een tweetal jaren, na ik al de hoofdwerken doorknauwd had, en van de eerste verbazing bekomen, moest dat ook komen, wat over alles komt wat niet gegroeid maar opgezweept is: de malaise, de neerslag, het stilstaan en het eens nagaan: ‘Is dat wel goed? Kan het niet anders zijn?’ Als van een reukwerk waaide de eerste aandoende goedheid van de dingen der occulte begrippen weg. 'k Stond voor de dingen zelf, begon te critizeeren, te vergelijken en te onderscheiden. Maar nog niet te kiezen! En nu kwam er over mij die droeve hoedanigheid van te vragen: ‘Wat is het beste?’
    Men ziet dat er een verschil is, maar men weet nog niet wat het beste is. Men kiest niet, men durft niet kiezen, en de levensuiting wordt schuchter, bedeesd, voorzichtig, aarzelend en bang. Over u komt ‘la peur de vivre’.

    Men kan die ziekte al lang hebben en slechts na jaren bevinden dat men ze heeft. Ik ontdekte ze, toen ik reeds lang had.
    De ziekte: ‘la peur de vivre’, bang van zijn daden, bang van zich-zelve, brengt bijgeloof, overdrevenheid van geloof en inzakking van het gemoed. Men moet die ziekte gehad hebben om te weten wat dat is, hoe neerhalend en neerbrekend. Geestdrift is weg, men is onzeker en onvast. Men snakt en slikt naar de Waarheid, die vrij maakt, en men wanhoopt tevens, juist als een verdoold dorsteling in de woestijn. Het eene gedeelte van uw hart is theosoof, het andere Katholiek, en het geheel hunkerden naar de mystiek. Zoo'n toestand knakt een zielevrede. En dan geen enkele daad, geen woord of geen gepeins meer, of die twee dingen controleeren het eerst, vechten er om, en verscheurd, half en half is de daad en het woord.
    Als men het eens gevoeld heeft en men ziet hoe men ingezonken is van levensvitaliteit, dan bruischt en schuimt in u het verlangen naar zielevrede. Vrede! Vrede! Een gevoel dat telkens weer door la peur de vivre tegengehouden wordt.
    Dan is het ruwe geloof van een kolenbrander als een zon tegenover uw intellectueel, gespleten, tweeledig geloof.
    De zielevrede! De muizen uit de ziel te hebben! geen geknaag meer te voelen!
    Och, hoe heb ik niet alles gedaan wat in mijn macht lag, en wat ik goed dacht, om kalm, eenvoudig, lijk den eersten den besten boer, zonder critiek tegenover God en het leven te staan. Zonder muizenissen, klaar en kloek en sterk! Nu eens verdiepte ik mij in Katholieke boeken om dien geest den mijne te maken, dan, als dit niet ging opnieuw in Theosophie. Dan weer me rats geven aan 't werk, gewoon handelswerk, maar 't zijpelde er door. 
    Dan weer aan kunst gedaan, hopende het weg te schrijven of weg te schilderen (ik maakte de eerste Schemeringen) maar mijn kunst was er van doordrenkt. Dan weer niets meer gelezen, dan weer alles ondereen. Ik stak het op de vrienden, die over dit occultisme ook hadden gehoord en over praatten, ik stak het op de omgeving, de sleur, en ik ging naar een stil dorp in het Walenland wonen.
    Doch ik nam me zelve mee.

    Mijn hart kwam niet tot stilte, en 't was of alle onrustige krachten die een mensch heeft, plots te samen werkten om den vrede te verhinderen. De plotse eenzaamheid, geheimzinnige droomen en me nog altijd in die aarzelende mist te voelen staan, deden mij na een drietal maanden weer terug verlangen naar een gezellig tehuis en naar een bekende, vertrouwde omgeving.
    Inwendig leed ik veel, steeds gemarteld naar de Waarheid.
    Toen ik t'huis was kreeg ik ‘L'Oblat’ van J.K. Huysmans in handen als een vingerwijzing om een retraite te doen in een klooster.
    Ik geloofde, op zijn Theosophisch, in de wondere gedachtekracht die van een klooster uitgaat, van de gebeden, de boete en de godsdienstoefeningen.
    Doch daar ook viel het mij niet mee. De eerste dagen waren een zoete balsem. Heel de omgeving, de vlakke, oneindige hei met haar mysterieuze vennen, de stilte die er over gevezen stond; dan het stemmig klooster met zijn lange, witte gangen, en op de vele deuren, de archaieke beelden van boete-doende heiligen, de stipt-liturgische diensten, en de ontroerende, zielverheffende Gregoriaansche zang onder leiding van een grooten kunstenaar; die zang die goed en schoon gedaan wordt, zuiver en alleen voor God's eer; dan de geweldige stilte, het zwijgen der monniken, de boeken en heel die atmosfeer van eenzaamheid en godsvrucht, dat dauwde als een genade over mijn krank gemoed. Ook zoo nederig en eenvoudig het geloof aan te nemen en daar naar te leven! Ik verdiepte mij in Thomas à Kempis, in mijn kleine, witte cel. Oh, dàt was het. Stil en vredig te worden, van binnen wit als een hostie!
    Doch lijk iemand, die te lang in de zon heeft geschouwd overal blauwe fosfoorrondekens ziet op de dingen waar hij zijn oog op richt, zoo zag ik over heel die stilte en die godsvrucht den schijn van het occultisme. Ik kon niet anders, telkens wou ik me gelaten overgeven, maar mijn gedachten richtten zich op uit hunne hoeken.
    Door het occultisme had ik een trek gekregen naar het mysterieuze, naar het griezelige, het Maeterlinck-achtige. In alles voelde ik mysterie. Die stilte en eenzaamheid verergerde dit nog, want ik was gansch alleen in den vreemdelingen-vleugel.

    Zoo op een avond zat ik te lezen in mijn cel. De paters waren slapen aan den anderen kant der kerk; ik zat alleen bij een kaars in den zoetgevooisden Gezelle te lezen. Ik voelde mij plots alleen. Alle kamers in de lange gang wist ik ledig. Ik voelde de stilte als een wezen nevens mij staan, en den nacht als een draak rond het klooster kruipen. Ik wierd bang, niet dat ik vreesde iets te zien of dat er mij iets overkomen zou. Ik wierd slechts bang van mijn eenzaamheid, niet van deze eenzaamheid alleen, maar de eenzaamheid van me zelf. De eenzaamheid van het klooster suggereerde mij de eenzaamheid van mijn ziel. Het niet mee kunnen verbroederen met andere zielen. Het zoo alleen staan met me zelf, een verloren zaad in 't heelal. Niet gehoord te worden op mijn zielekreten! Toen heb ik al de kleinheid van den mensch gevoeld! Ik weende om mijn onmacht. Het was ook nacht in mij.
    Daar was iets buiten mij, dat mij alleen verlichten kon. Ik ben hopeloos weer naar huis gegaan, benijdend de geestelijke kalmte van die paters. Weer thuis in 't gewone leven bleef dit gevoel als een trage smoor over mij hangen. Alle levenslust dropte weg en een verlangen naar onbewustheid rees omhoog.
    Ik ging de oude vriend weer opzoeken, want het was heel lang geleden dat ik hem nog bezocht had. Een dag nadien schreef hij mij 't volgende: ‘Er is toch iets achter al wat er is.
    Iets waar g' het bestaan van kent door je denkvermogen. Maar dit is kennen zooals men het bestaan van licht en warmte kennen kan, zonder het ooit gezien of gevoeld te hebben.
    En dat is juist de oorzaak van je toestand. Wil dat voelen wat er is. Wil het op zulke wijze, dat je niets anders als dat voelen wil, dóór alles door. Hou je gedachten staan, en wil dat er niets anders in je geest staat als dat: “In mijn hart, mijn gemoed (mon coeur), wil ik voelen het eenigste wat er is, Waarheid.”
    Zie en wil niet anders als dat.
    Sluit je op en werk zoo.
    Lees niet meer, noch schrijf niet meer, alvorens g' in jou, in je hart, voelt trillen, leven, dat wat je vroeger door je verstand alleen beleefdet.

    Leven voelen in je hart.
    Dat moet je willen.

    Trek al je krachten (lichaams) naar je kop, langs je ruggegraat, en door je wil, wil verwekken Dat in U. Doe dat twee, drie uren daags, je afsluiten wanneer g' het doet, en niets anders willen of denken of voelen als dat. Meen je dat je zonder werken iets verkrijgen zult? Verkrijgen is niet het juiste woord, meen je dat ge zonder moeite uit dien toestand komen zult? Want het is slechts een toestand vergankelijk als alle toestanden, buiten eenen, “den eenigen die er is”, maar daarvoor moet ge alles wegzetten.

    “Klop en men zal u open doen”.
    Maar eerst moet ge kloppen en blijven kloppen tot men opent.
    En je hart zal zich openen om baan te laten aan Die die ge vraagt’.
    Hopeloos en zonder moed lei ik het briefken weg.
    En toch wrong steeds een verlangen naar leven, door al die plakkende duisterheden omhoog.
    Voluit mensch mogen zijn! Meewerken aan de menschen en aan u zelf om de wereld schooner en blijer en klaarder te maken, meebouwen aan 't werk van God!

    't Moest schoon zijn! Het idee lokte. De natuur, dit groote ploegveld van God, reeds zoo heerlijk van uiterlijk, en dan voor wie dichter en schilder is, de rijkelijke schoonheid en de sublieme volstrektheid der wetten er van te zien! Het moest een verrukking zijn, dat in zijn volheid aan te voelen! Het is als iemand, die achter glas een landschap ziet, en er den reuk, de luchtigheid, het opene niet van voelt, het geruisch niet van hoort.
    Mijn ziel lag als in een knoop. Hoe ik ook verlangde in mij te voelen de goddelijke vonk, die ik wist dat z' er was, lijk z' in iedereen is, ik kon het niet. Hoe ik ook bewust was van de schoonheid die rondom mij leefde, toch kon ik niet voluit bewonderen. Er was iets te kort in mij, niet veel, die druppel slechts die het boordevol glas doet overloopen.
    Naar dit iets wachtte ik, verlangde ik, maar wanhoopte ook dat het zou komen. En nu denk ik soms of het geen ziekte was, waarvan ik niet wou genezen. Vaag, schemerig, niets dogmatisch, Theosophie en Katholicisme verweefd, levenslust overstreken met Schopenhauersch pessimisme, trek naar 't mysterie, voorzeker het gaf een zwoele, lammakende, verdoovende atmosfeer, iets als 't uitwerksel van opium.
    Maar mijn ziel kreet naar licht!


    Ik ging op het Begijnhof wonen. In dit oord, waar de mystiek in burgerkleeding rondwandelt. Het leven in dit stil, kalm midden, waar de ascese de geest niet versombert, maar waar den Thomas à Kempis de nederige, simple zielen verzilvert, werkte heilzaam, alsof ik die atmosfeer met mijn adem inzoog. Ik zag alles kalmer in, schilderde en wierd geruster van gemoed, en mijn kam der critiek scheen de meeste zijner tanden verloren te hebben.

    Doch nu waren het de vrienden, die er mij uittrokken uit die bijna vijverachtige kalmte.
    Zij kwamen spiritisme doen; 't wierd een nieuw geklets over de mysteriën, en de halfrustende verbeeldingen en aandoeningen joegen weer op. In 't spiritisme bevonden wij vreemde resultaten, die bestudeerd en nagegaan wierden, en me terug in 't occultisme stootten.
    Ik ging dan weer van 't Begijnhof weg. Ik sprak rond dien tijd, veel met een vroom, diepdenkend priester, redetwistte met hem, over Theologie, wijsbegeerte en leven. En om hem van mijne zienswijze te overtuigen bracht ik den vriend-schilder met hem in betrekking. Doch het gaf verkeerd effect. Mijn vriend wierd Katholiek. Vroom en vol schoon geloof.
    Ik bleef ondertusschen voortdobberen in een paddestoelen-atmosfeer en kelderlucht, opgeslorpt in een wereld van bleeke vraagteekens en dorre antwoorden.
    Er was geen tintelend jeugdleven meer genoeg in mij, dat bloeiende, spontane rechtdoor leven, dat niet redeneert, maar los en vrij en malsch is als de wind, dat u opwekt, een voet grooter maakt en achter elken berg een schoone, fijne verte weet. In zulke stemming van zijn en niet-te zijn, vol splijtzwammen, en trekkingen van hier naar ginder, in angst, nostalgie, naar levenslust en waarheid hunkerend, maakte ik ‘De Schemeringen van den Dood’.

    Het moest veranderen! Het moest! Doch ik voelde er mij niet machtig genoeg toe, mij uit dien poel van tegenstrijdigheden te trekken.
    Er moest iets sterker zijn dan mijzelf. En ik wachtte er naar. Toen kwam er een gelukkig ongeluk over mij. Ik moest voor een operatie aan de ingewanden naar het gasthuis.
    't Was een lichte operatie, doch waarbij een verwikkeling kwam en gevaarlijk wierd.
    Daar lag ik nu met al mijn wijsheid en occultisme en geredetwist, nietig en onaanzienlijk te bed, met de tien teenen naar omhoog.
    Het bleeke postuur van den Dood zat met het uurwerk in de hand nevens mij te wachten. Mijne stonden waren geteld. Ik voelde dat ik niets meer had te doen dan mijn asem uit te blazen. Maar ik deed het niet!
    Ik stond te vallen in den put der eeuwigheid. En het groote wondere, waar ik altijd naar verlangd had, en het zelf niet kon vinden, kwam over mij gestreken door schrik voor den dood. Ik wilde niet sterven omdat ik voelde dat ik het schoonste van mijn leven laten liggen had, en het weer wilde oprapen.
    Ik, die al mijn levensgulzigheid verloren had, door met mezelf niet kunnen klaar te komen, voelde plots bij het naderkomen van den dood, levenslust in mij bruisen, versch sap door mijn lichaam spoelen.
    Och! plots als in een bliksem, terwijl ik den afgrond van den dood zag, zag ik hoe eenvoudig het leven is. Och, kon ik nu nog maar terug!
    Dat is als iemand, die zich uit verdriet verdrinkt, bij het onder gaan, de stomheid van zijn verdriet voelt, en naar 't leven grabbelt.
    Lijk een visch naar water snakt, zoo snakte ik naar het leven!
    En ik kon terug! Tenminste ik viel niet voorover, ik bleef hangen.
    Ik snakte naar licht en zon, ik die mij steeds aangetrokken voelde naar mysterieuze duisternissen. Ik trachtte naar felle kleuren, schitterende klanken en jubelende luchten! Ik redeneerde niet meer! Ik ontwaakte uit een bangen droom! Ik voelde de groote zonde van mijn leven. Ik had verkeerd geleefd, 'k had in een kelder gezeten, terwijl boven mij het leven gonsde, en de goedheid als een lente-regen over de akkers druppelde.
    Al mijn frazen, al mijn getheoritizeer, waar ik mij aan hechtte lijk klimop aan den muur, al 't gelitteratuur over God en het leven, verdween lijk Maartsche sneeuw voor de jeugdige verschijning van de jonge zon! Ik had van woorden en schijnen geleefd, en daarop mijn heilig huizeken neergezet. De drift naar 't volle leven spoelde dat alles weg; ik zwom naar kant, en zag vandaar neer, vermoeid, maar blij, op iets wat voorbij was, op puinen, wegspoelende puinen; een wereld die vergaat.
    't Was 't einde van de Schemeringen van den Dood.

    Nu waaide de Schemering van het leven aan, en dat zou Pallieter worden!
    Terwijl de nieuwe geest frisch als appelensap door mijn wezen voer, lag mijn lichaam nog altijd strijk, en moest nu ook nog genezen. 
    Dan heb ik gebeden lijk een kind, vroom en zonder muizenissen, om terug in 't leven te staan; maar nu met de deuren en de vensters wijd open, opdat langs alle kanten de zon mijn zielekamer kon verlichten.
    En den Baas van hierboven zette terug mijn leven recht!
    Het was juist in die dagen, als ook buiten in de natuur, het leven zich losmaakt uit den winterdood.
    't Was omtrent Paschen, in den grooten vasten, als de boomen hunne botten uitwringen en de windmolens opnieuw geschilderd worden.
    Het nonneken dat mij oppaste, zuster Dymphna, bracht mij een bloempotteken waarin twee hyacinten bloeiden, een roze en een blauwe.
    Die bloemekens hebben het eerste zaad van Pallieter in mij gelegd.

    Ze stonden daar nevens mij in hunne vleezige, sappige frischheid; overstreeld door een kladdeken zon dat door 't gordijntje kwam. In hunnen eenvoud, met hun zachte kleuren, hun teederen reuk, vertelden ze dat daarbuiten, buiten mijne witte ziekencel, de Lente op den horen blies, en het oude hart der aarde met nieuwe krachten beroerde.
    Zij openden mij deuren op schoone vergezichten en pastorale horizonnen.
    Ik zag de lente klaar en blinkend als op kerkramen, waar de zon achter staat. Ik zag in mijn vizie schooner landschappen, dan ik er ooit met mijn oogen had gezien. Die bloemekens trokken stoffige gordijnen weg; ik zag een nieuwe wereld.
    En 't begon in mijn lijf te jeuken om buiten te zijn, om te zien en te voelen met al mijn vleeschelijke zinnen, wat die twee arme bloemekens in mijn verbeelding opriepen.
    Doch mijn ziekte hield mij te bed, en om dan toch maar iets van die rustieke schoonheid mogen in te drinken, vroeg ik het venster te openen.
    Het nonneken proefde eerst aan 't weêr, en voldeed dan aan mijn verlangen. Wat een feest was het reeds voor mij. 't Was als 't begin van een schoon, vergeten lied. De blauwe, zachte, van geuren doordrenkte lucht met volle liters in te drinken, ze over mij te voelen liggen, die lucht, koel aan mijn gelaat, teeder om mijn handen!
    En aan mijn voeten lag een gouden vierkant zon, een haan kraaide, en ik hoorde den rammel liederen sprinkelen.
    Ik rook de Lente! 't Was alsof ik een verstoote geliefde weerzag, die ik maar had lief gekregen door er lang van verwijderd te zijn.
    Met spijt herdacht ik de slecht-gebruikte dagen van 't verleden. Maar nu zou ik mijn schâ inhalen! O, mocht ik nu terug beginnen; hoe zou ik luisteren naar 't minste gevezel der dingen, pieren naar de gebaren van de lucht.
    Het leven was grootsch en simpel, goed en eenvoudig als het gras.

    Wat was het vraagstuk van het leven? Er was geen vraagstuk meer. Het was maar iets dat te bewonderen was! Er is niets te doen dan te bewonderen. Bewondering en anders niet!
    Daarmee vielen systemen en pezeweverijen en princiepen, als stuk glas en kwaad ijzer in den troebelen put der sophisterij.
    Oh, zoo een mensch te zijn; een bewonderend mensch; kinderlijk bewonderen om de grootheid en de goedheid van God, die zich omkleedt met de natuur als met een mantel. Oh zoo een mensch te zijn, die ook niet een beetje verdriet en schaduw zou verlangen om compleet mensch te zijn, maar die heelemaal gelukkig zou zijn door pure bewondering. Ik stelde mij zoo een mensch voor. Doch van alle menschen die ik kende, was er geen één die het was. Allen hadden ze een of meer zwarte plekken, die de stralen van hun bewondering verdoofden. Bij elken mensch knaagde wat.
    Zou ik het dan zelf kunnen zijn, gelijk een Sint-Franciscus, alles loven wat God gemaakt heeft? Neen ik ook niet. 'k Voelde het wel. 'k Was geen heilige en ook niet iemand die bewonderen zou alles wat me overkomen zou.
    Maar 'k verlangde het te kunnen, en dit verlangen alleen, scherp en gespitst, vervulde mij met snelle geestdrift.
    Ik wist toen nog niet dat ik een boek ging schrijven, maar dit denken aan dien bewonderenden mensch, was het eerst verroeren en bewegen van 't figuur, dat Pallieter geworden is.
    Eindelijk mocht ik in den hof wandelen. Terug met mijn heele, nog zieke lichaam onder de genade der werkende lucht, terug in de zon, en omhuld met den asem van den grond.
    In den hof zaten nog andere ziekenen, zich in de jonge, donzige zon te koesteren. Een snoeier zat in de boomen, hoveniers plantten bloemkooltjes, reden met beervaten en legden groentenbedden open. Er blonken al eenige tulpen, er was gekwetter van musschen en 't blijdzaam geperel van een koppel merels.

    Dat was als nieuw en nooit gezien.
    Het was nieuw en ik bewonderde.

    Het nonneken aan wier arm ik voortstrompelde, zei me, om me pleizier te doen, een rijmpje op, dat als op een open hand de essentie van mijne ontluiking liet zien:
    Zoowel van buiten en van binnen
    gaat er een nieuw geluk beginnen.
    Achter de hooge muren, waartegen de perzikboomen plakten, viel de open lucht en de ruwe, goede geur der oneindige velden.
    Het klooster wierd te eng. Ik wilde de velden zien, horizonnen, de bosschen en de waters, het groot klavier der seizoenen!
    Eerder dan het wenschelijk was, was ik het gasthuis uit, en spoedde mij naar het veld.

    Naar 't ‘Salon’, zooals Jos Arras dat noemde. Het Salon is een groot stuk land, langs hier door de stad, links door de Nethe, rechts door den steenweg op Mechelen, en ginder door een park afgesloten. Dat was van vroeger ons salon, waar we over literatuur spraken en knauwden aan wijsbegeerte. Dit land ligt wat hooger, men ziet er heel, heel ver, en 't biedt alles aan wat een landschap vereischt, water, akkers, koeibeemden, bosschen en hoeven.

    Het was een heilig weer, als ik er kwam; een zachtblauwe hemel met perelgrijze, platte wolken, waaronder de sleutelbloemen zich aan de verschgewasschen waters spiegelden. Het waren als vele bladen uit een ‘Les très belles Heures’.
    De klare Nethe lag daar met heel den hemel in haar heldere oog; het gras kroop uit, ik zag den ouden herder met zijn schapen, de boeren, de hoevenrijke verten, de gewarige boschagen.
    De boomen stonden zwart, maar ginder liep een lichtbaan van de zon over de streek, en zie als een wijding kregen de boomen bij dit zonnegestreel een edele, purpere kleur.
    Dat purper waren de miljoenen botten!
    'k Had het vroeger ook gezien dit Salon, maar ik zag het nu met gewasschen oogen, alles scheen helderder, vinniger en sappiger van kleur.
    Het was de Lente die openberstte, de eerste verroering van het leven der aarde. Het rilde door de wereld heen, niets had het kunnen tegenhouden. De perijckelen des Hemels hadden er nacht en dag op gepekt lijk den duivel op Geeraard. Het lichaam was vermassacreerd om bij te bleten, maar de ziel, de goddelijke ziel, was zuiver en onaantastbaar gebleven, en richtte zich weer op om open te breken in al wat van de aarde was. Het leven kwam terug, sterk en rijk als voorheen, om te leven, om niets anders dan te leven!
    Het landschap, waarover de nieuwe Lente toog, was 't symbool van mijn opbruischende ziel.
    ‘Wie zou er willen sterven!’ was de eerste verlossingskreet, die van mijn lippen viel. Ik zag alles met een nieuwen geest! Ik weende van ontroering! Die schoonheid, die goedheid, dat moet ik schrijven, zei ik. Dat moet geschreven worden! En de drang om mij te uiten wastte en welde naar boven.
    Seffens vond ik wat. Ik zou de natuur bezingen heel het jaar door; een lyrisch dagboek houden van de wolken en de vruchten, van de waterkens en de boomen en van alles wat er op de velden roert en staat.
    Het moest iets in den geest zijn van het Hooglied. En weet nu hoe ik begon. Ik kocht een boek met oud, geel papier, en met een ronde pen en twee gekleurde inkten schreef ik den eersten dag.

    De eerste letter duurde wel drie uur. Want het werk moest geïllumineerd worden als d'oude getijden-boeken.
    Ik schreef den eersten dag, den tweeden en den derden. Maar den vierden wist ik niet meer wat te schrijven, 't was dezelfde weergesteltenis gebleven, de beschrijvingen wierden korter en korter. Dat kon ik zoo geen 365 dagen volhouden. Telkens vond ik nochtans het ‘Salon’ even rijk, even aandoenlijk. Er ontbrak dus iets aan mijn plan. En na lang dubben, want het liet mij niet los, ontdekte ik de leegte. Er ontbrak een mensch in! En seffens daarop, zou het die mensch zijn, die bewonderende mensch, waaraan ik gedacht had, terwijl ik nog te bed lag. Een mensch, zooals ik er toen zelf een zou willen zijn.
    Want heel de Pallieter-figuur is niets anders dan een verlangen.
    Dit figuur wierd nu de bemiddelaar van mijn gevoelen over en van de natuur. Het figuur van mijn verlangen.
    Nu had ik stof te over, nu was 't gevonden!
    En nu was er geen boom meer, of ik zag hem er opklimmen, geen beek of er hem in doorwaden; waar ik wafelen rook zat hij mee aan tafel, waar het gebed 's avonds uit de schemerige hoven kwam, bad hij mee. 't Moest iemand worden die lijk een wandelenden boom het leven zou opzuigen en ingenieten.
    Iemand die 't geluk bemint en het vinden zal in den rijken eenvoud der natuur, en onder nederige menschen, iemand die nog echt bidden kon vol resignatie, die Gods gedaante zou zien, lijk Guido Gezelle zegt, in iederen bloemenstaal, en vereerend een madeliefje opzij zou gaan; en genieten zou van den dauw in den mond; die hield van lach en grap, van alle weeren, van stilte en donder, van Ruysbroeck, Gezelle en Rabelais, van het boerenvolk en van de dieren, van een boek, schilderijen, muziek, dansfeest en gebed; geestdriftig en ingetogen, teeder, wild, maar alles ten volle!
    In een woord een mensch die van alles de saus aflikt. Die de dagen melkt.


    Zoo zag ik hem, zoo begeerde ik hem, zoo wilde ik hem!
    Dat is het ontstaan van Pallieter naar den geest.
    Nu moest ik hem nog een lichaam geven; 't is te zeggen: schrijven.
    Het ontstaan van dien geest duurde een maand ongeveer; ik noem het de inspiratie; het schrijven er van duurde vier jaar. Mijn doel was nu, die inspiratie vleesch te geven; mijn geestdrift, mijn verlangen en bewondering, door dit figuur, aan anderen meedeelen, zoo zuiver en eenvoudig mogelijk.
    Een kunstenaar is geen Eoolsche harp, die men in een boom hangt en wacht tot de wind haar beroeren komt. De inspiratie is het zaad, maar er moet aan gewerkt worden, het moet omringd worden van zorgen. In elken mensch liggen perels, maar men moet ze zelf boven halen.
    Als ik zeg vier jaar er aan gewerkt te hebben, dan is dat niet dag aan dag, en 't is er ook zoo niet in een geut uitgeloopen lijk het gedrukt staat. Er is aan geschreven en herschreven, uitgelaten en bijgedaan. De geest van het werk bleef het zelfde, maar de uitwendigheden veranderden veel.
    Want het was een gedurige strijd tusschen het bewustzijn en het onderbewustzijn; en daar ik wou meedeelen en me verstaanbaar maken, moest het bewuste nog al eens dikwijls het onderbewuste tot verduidelijking kneden.
    Zoo zag ik b.v. Pallieter geboren worden, sterven, zijn testament maken. Ik zag hem onwillens heel zijn leven door. Daar is dan ook veel van geschreven, maar veel terug uitgehakt.
    't Was 't zelfde met de bijpersonen, behalve met Marieke. De andere personen hebben vroeger eens allemaal anders geweest van uitzicht en doening, uiterlijk en innerlijk, doch Marieke liep er in een geut uit.
    Eens stopte het toch. In 't zevende deeltje, waar Pallieter met haar in den hof wandelt en op den hobo speelt, vóór de processie komt, staat er in eene bladzijde die op zolder ligt: ‘Pallieter zag haar lang aan en zei bewonderend: “Och wat hebt ge toch schoon haar!” Toen schudde zij al lachend heure haren los, dat ze als een gouden waterval tot in de vouw van hare knieën reikten’. Het onbewuste drong dit op, het bewuste zei neen, en eindelijk, (is 't conventie?) vond ik het te kras, dat een vrouw heur haar losschudt omdat er iemand zegt: ‘Wat hebt ge toch schoon haar!’ Ik heb ten laatste de bladzijde uitgekrabt en het haar op het hoofd gelaten.
    Alles wat men droomt schrijft men niet, zooals men het droomt.
    Zooals ik hiervoren zei, is Pallieter noch iets uit mijn, noch iets uit andermans leven. Het is louter verbeelding.
    Zeker heb ik hier en ginder een motief, een klank, een zin, een feit genomen, uit het leven rond mij. Want bij ons Vlamingen zijn nog al veel Pallieter-achtige menschen.

    Ik zocht op de aanleiding voor ‘het Tweegevecht’, toen vertelde mij bij toeval een vriend, een schrijnwerker, dat hij op een Zondag was gaan wandelen, en zonder het wist terecht was gekomen op de domeinen van een Kasteelheer. De Kasteelheer kwam hem tegemoet en zei hem:
    ‘Weet ge wel dat ge hier niet moogt wandelen?’
    ‘Waarom niet?’
    ‘Die grond is van mij.’
    ‘Ja?’
    ‘Ja! daar hebben mijn voorouders voor gevochten.’
    ‘Als 't niet meer is dan dat, willen wij er dan ook eens voor vechten?’
    Ik heb het genomen als motief, als aanleiding tot het tweegevecht.
    Pallieter blijft nog al eens van huis. Dat is geen eigen vinding. Ik ken iemand die aan de deur zat, een gazet lezend (de man was in zijn hemdsmouwen). De vrouw roept van uit de keuken: ‘Ga eens om bussel peekens voor de soep!’
    Hij gaat er om, naar de groenselmarkt, blootshoofds, in zijn hemdsmouwen; doch een vriend troont hem mee van d'eene herberg in d'andere, en drie dagen nadien komt hij terug t'huis met de peekens en zegt dood-kalm: ‘Maak nu eens een goede soep gereed, Sophie!’
    Charlot is het type van velen in één. Ik ken vele Charlotten, vele vrouwen met eene Charlottennatuur, en al die heb ik samen in een vat geperst en er de Charlot van Pallieter uitgemaald.
    Franzoo, den schilder, had ik reeds opgezet; maar toen ik bij Valeruis de Saedeleer kwam, zei ik seffens: ‘Mijnen Franzoo zal 't gelaat hebben van De Saedeleer, de frische wijze van schilderen, de ronde goedheid enz.’ Mijnen Franzoo woonde reeds in een molen, maar toen ik in 't breed-gastvrije huis van De Saedeleer kwam en er de vele schoone, en gezonde kinderen zag, kon ik er mij niet meer van ontdoen Franzoo ook veel kinderen te geven!
    Bij den pastoor heb ik wel eens op 't uiterlijk en de dichterlijkheid van Gezelle gedacht, maar 't meest domineerde Pastoorken van Parijs, die veel viool speelde, en die, als hij op straat ging, altijd een trossel kinderen achter hem had loopen; hij speelde er mee vie-van-den-ronde, deelde sanctjes uit en zong liedjes.
    Op een zekeren dag in 't octaaf van allerzielen, vroeg hij van op de preekstoel (hij kon bezonder expressief preeken): ‘Weet ge wat de dood is?’ en om het goed aan de geloovigen te laten begrijpen zei hij: ‘De dood is dit: Nu ziet ge mij en nu ziet ge mij niet meer’, en hij verstak zich achter de preekstoel.
    Zooals heel de Pallieter verbeelding is, bestippeld hier en daar met gehoorde woorden en feiten, zoo is het ook met het landschap gegaan.
    Het ‘Salon’ heb ik niet beschreven, ik heb het slechts als ondergrond aangevoeld. In Pallieter is het landschap, het landschap dat ik zag toen men mij de hyacinthen bracht. Zoo kwam er op een avond een heer bij mij, en zei: ‘Nu heb ik een ganschen dag langs de Nethe gewandeld, en nergens die oneindige Begijnenbosschen gezien, waarvan ge in uw boek spreekt. Waar zijn die dan?’
    Ik kon niet anders antwoorden dan: ‘Ik weet het ook niet!’
    Het is dus alles verbeelding, maar die dingen schrijf ik zóó maar niet. Die moet ik eerst op mijn oogen geschilderd hebben, zien in den geest, en kan ik dat, dan is 't schrijven een niemendal meer. Dan schrijf ik wat ik zie. Alles wat ik schrijf, de minste kleur, het minste woord, elk gebaar van mensch en dier, 't beweeg van boom en wolken, een rimpel op de Nethe, ik moet het eerst kristal-duidelijk in mijn verbeelding zien. Dat komt al peinzende, al schrijvende, al droomende, en soms terwijl ik met andere dingen en menschen bezig ben.
    Schrijf ik weinig of veel over iets, 'k moet het alles eerst duidelijk zien.
    Daardoor heeft Pallieter zoo lang geduurd.
    Bij 't eene kwam het seffens, bij 't andere heb ik lang moeten wachten. B.v. ‘De Horen van Overvloed’ is in een geut geschreven, op den hoek van een schouw, tusschen gezang en gewerk, op enkele uren tijd.
    Langs een anderen kant heb ik ‘De feest’ moeten herwerken en herwerken. Al wat ik er van schreef zag ik niet, en eindelijk, toen ik met tegenzin de drukproef van dit stuk verbeterde, zag ik het ineens: het tooneel van de rijstpap!

    Aan den naam Pallieter wordt er door velen nog een beteekenis gegeven.
    Het is verkeerd. Het woord Pallieter wil geen symbolischen zin hebben, het is geen associatie van zelfstandige woorden; het is niets anders dan een klank-associatie. Ik begeerde dat het boek een persoons-naam zou dragen, waarin als 't ware iets van den geur van 't verloop te vinden was.
    Hij kreeg verschillende namen, doch toen mij een vriend vroeg hoe die held van 't boek zich noemde, noemde ik een drietal namen overhoop, Pallieter, Pagadder, Kadots.
    Bij 't eerste woord lachte mijn vriend, en riep uit: ‘Pallieter is een goede naam, die geeft heelemaal de geest weer van 'tgeen ge verteld hebt!’ Had hij de andere woorden niet gehoord? 'k Weet het niet, maar toen ik uit zijn mond het woord Pallieter hoorde, was ik blij verwonderd over mijne vondst, die ik maar eerst waardeerde, als ik ze uit een anders mond vernam.

    ‘Wel ja’, riep ik, ‘hij heet Pallieter’.
    En hij is Pallieter blijven heeten.

    Alles bij elkaar genomen, is Pallieter niets anders dan de kreet van een verloste ziel, die terug het leven, het geluk, de vreugde, de goedheid, de liefde en het licht ziet, en in loutere bewondering staat voor God en wat Hij gemaakt heeft. Wie hem zoo leest, zal er ook het meeste van genieten.

    *******

    27-10-2019 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-07-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus

    Een barre winter in Schoon Lier
    Op zoek naar het Felix Timmermans Genootschap

    Door Henk Boeke en Claus Brockhaus  - Een reportage uit KRO van 04/02/1979

    Ook aan Schoon Lier is de winter niet ongemerkt voorbijgegaan. Op zoek naar Begijnhof en Grote Markt, waar in vroeger dagen Felix Timmermans zijn ommetjes trok, gaat nu de auto van de reporters een geheel eigen weg. De vingers van de fotograaf vriezen bijkans aan de gevoelige knoppen vast. Omstandigheden die er niet toe bijdragen de sfeer uit de boeken van Timmermans te doorproeven.
    We kunnen de stilist van het Vlaamse volksleven niet goed voorstellen, worstelend met de elementen. De man hoort thuis, met pantoffels en pijp voor de kachel. Middelpunt van een blozend gezond gezin.
    Zeker en vast geen Pallieter. Geen avonturier.
    Lia Timmermans schrijft daarover in haar boekske 'Mijn Vader': 'Op zekeren dag kwam er een brief uit Alaska. Hij was geschreven door de vrouw van den Noorsen burgemeester van de stad Nome aldaar. Daarin vertelde ze, dat zijzelf en vele mensen ginder, waaronder ook Vlamingen, Fransen en Noren, vaders boeken hadden gelezen en er zoveel genoegen aan beleefd, dat zij nu, in aller naam, hem verzocht hen eens te komen bezoeken...


    Onze Pa was niet voor zo'n lange reizen, - dat had al te veel van een avontuur weg en dat was niets voor hem, - en zeker niet voor zeereizen. Daarbij was er zijn werk en vooral: hij wilde zijn familie geen half jaar missen.' José de Ceulaer lijkt in vele opzichten op zijn grote voorbeeld Timmermans. Wanneer we hem voorstellen om met ons Lier in te trekken en ons wat te laten zien van de vele intieme plekjes die er in deze stad voor Felix moeten zijn geweest, kijkt hij hulpeloos zijn vrouw aan. 'Ge weet toch dat ik nog wat zal te doen hebben aan dat boekje Een doorzichtige smoes. De voorzitter van het Felix Timmermans-genootschap blijft duidelijk liever thuis in deze barre koude.

    Thuis is voor José de Ceulaer 'n vrijstaande villa, met de cryptische benaming ꞌTiendelier'. 'U moet weten,' legt hij uit, 'dat het huis is gelegen op één tiende van de gemeente Lier en dat de rest tot de gemeente Kessel behoort.' José de Ceulaer. Hij is 58, klein, rond en gemoedelijk. Rookt filtersigaretten in een pijpje. Lijk een ketting.
    Wat beweegt iemand om een Felix Timmermans-genootschap op te richten?

    De Ceulaer: 'Och dat zal ik u zeggen. Het was in 1940 dat ik mijn lyceaats verhandeling moest schrijven. En ik woonde in Lier, evenals Timmermans.
    Dus heb ik die verhandeling over hem geschreven. Dat is toen gegaan over de 'motieven in het prozawerk van Felix Timmermans'.' In 1940 was Timmermans 54 en had zijn belangrijkste werk al geschreven. Hij mocht de jonge student Germaanse talen wel, ofschoon De Ceulaer nooit tot zijn kring van intimi is gaan behoren. Het waren uitsluitend werkbezoeken, die de latere genootschapsvoorzitter aflegde bij de Meester.

    De Ceulaer: 'Ik behoorde niet tot die groep aan wie hij zijn manuscripten voorlas. Ik heb wel soms vantevoren wat drukproeven mogen inzien en daarover met 'm gesproken.' Na afronding van zijn studie - in België bestudeert men een pakket Germaanse talen, te weten Engels, Duits en Nederlands - kwam De Ceulaer terecht in het onderwijs.

    Hij is nog steeds docent in Lier. 'Ge hebt iets geschreven over iemand. Dan komen anderen naar u toe om te vragen nog iets over de man te schrijven en binnen een tijdje zijt ge dan nen specialist. Zo ging dat met mij. Ik had natuurlijk veel belangstelling voor zijn werk, maar ik zou er niet mijn hele leven in hebben blijven zitten, als mij niet gevraagd werd om boekjes samen te stellen, inleidingen te schrijven en later ook lezingen te houden over zijn werk.' 'Het was beide.

    Zijn werk en zijn persoon spraken me aan. Hij heeft natuurlijk minder sterke dingen geschreven, maar er zijn toch werken bij die ik nog steeds goed kan lezen. En daarbij was het een beminnelijk persoon. Hij was in staat naar u te luisteren, naast dat hij goed kon praten. En hij bleef eenvoudig. Want ik was toch maar een jong menneke voor hem.'

    Het Genootschap
    Het huis van De Ceulaer hangt vol met herinneringen aan de in 1947 gestorven Timmermans. Felix was namelijk behalve schrijver ook schilder en tekenaar. Schrijven was z'n beroep. Hij kon als één van de weinigen, van de pen leven. Maar het schrijven is 'm nooit makkelijk afgegaan. Lia Timmermans: 'Vanaf een uur of negen tot den middag schreef hij. Soms ging hij een luchtje scheppen tot op het Begijnhof of de Spuivest. Na den noen moest hij dikwijls naar een vergadering of bijeenkomst.
    Anders ging hij in den zomer naar het Begijnhof werken of tekenen en schilderen in de velden. Maar 's winters als hij niet op reis moest voor voordrachten, zat hij jeugdig boven op zijn kamer, vanwaar hij onzen schonen Sint-Gummarustoren kon zien.
    Er brandde een ouderwetse Leuvense stoof en eens de kinderen naar school schoof Mama haar zetel bij en las of breide...'
    De Ceulaer: Tekenen deed hij voor 't plezier. Dat kon hij rapper dan een handtekening. Alles wat hij schreef deed hij ook vergezeld gaan van een tekeningske. Dat waren dan heel eenvoudige dingetjes. Naïeve kunst, zou je zeggen. Zijn jongste dochter Tonet is daar trouwens heel begaafd in.'
    De voorzitter laat ons wat naïeven zien van Tonet, die zijn woon- en werkkamer opsieren. Overigens toont de hele woning een bijzonder soort opschik, voornamelijk door de honderden afgietsels van de Maagd Maria.
    Een verzamelhobby van mevrouw De Ceulaer.

    Maar nu over dat Timmermans-genootschap, Hoe komt iemand ertoe om een genootschap op te richten voor een schrijver in 't algemeen en deze inzonder. José de Ceulaer: 'Mij wordt veel gevraagd waarom ik mij zo in dien persoon interesseer en ik heb al vaak geantwoord dat dat wellicht komt omdat we qua type veel aan elkaar gelijken. Hij was, als u dat iets zegt, een mens van het pycnische type. Met een neiging tot buikvorming en een korte hals. Een gemoedelijk karakter schijnt men daaraan te ontlenen. En dat had hij. Hij was beslist geen scherpslijper. Enfin, zoals u ziet heb ikzelf ook min of meer dat figuur en misschien dat hij me daarom wel aantrok.

    Maar dat genootschap, dat was een zaak die al heel lang speelde vooraleer dat werkelijk is begonnen.'
    "Het zal in december 1960 zijn geweest, u moet me daar niet aan houen, toen werd in Lier op initiatief van burgemeester Frans Breugelmans een vergadering bijeengeroepen om te komen tot de oprichting van een Timmermansmuseum.
    Tijdens die vergadering heb ik toen voorgesteld om een Timmermans-genootschap op te richten en jaarlijks een informatieblad uit te geven. Dat voorstel is toen wel geacteerd, maar men heeft daar niets meer mee gedaan.
    Bij die bijeenkomst zaten toen ook schepen Leo Arras, Lode Aspelagh, een schoonzoon van Timmermans, die getrouwd is met Lia. En Marcel Boschmans en Frans Verstreken.

    Bij die laatste is dat plannetje van mij blijven hangen en toen Gaston Durnez, in Vlaanderen een bekend cursivist, in Lier kwam wonen, heeft hij hem er warm van doen zijn. Maar ge weet hoe dat gaat met zo' niemand - veel grote woorden maar van iets aanvatten kwam het niet.' 'Bertus Aafjes heeft vreemd genoeg de doorslag gegeven. Die belde mij op een keer, begin '71, om bloemen te leggen op het graf van Felix, en toen we dat tuiltje daar hadden neergelegd kwam ik met hem te spreken over dat oude plan. Ook al in verband met zijn 25ste sterfdag. Het jaar daarop hebben we toen inderdaad, met behulp van een uitgeverij, die dat jaarboek zou doen uitkomen, dat genootschap opgericht.'

    Jaarboeken
    ꞌWe hebben niet schriklijk veel leden. Het zal om de driehonderd gaan, waaronder ook een paar Nederlanders. En het enige wat we feitelijk doen is het uitgeven van een jaarboek, waar we dan vrij veel werk van maken. Elk jaarboek kent een thema, en omdat die bij een zo veelzijdig man als Felix onuitputtelijk zijn, lijkt het ons dat we 't nog een tijdje zullen volmaken.'
    'We zijn toen van '73 af begonnen met het uitgeven van die jaarboeken. De eerste was over Timmermans en de muziek en het jaar daarop hebben we oude vrienden van hem gevraagd om getuigenissen te schrijven. Dat vonden we nodig omdat veel van zijn vrienden of mensen die hem vroeger hadden meegemaakt, al erg oud begonnen te worden en hun getuigenis toch van bijzondere betekenis is. Wat hebben we daarna gehad.
    In het Franciscusjaar ging het over Franciscus en Timmermans. Hij had daar een band mee, met die man en zijn liefde voor de natuur.

    Trouwens, ge ziet tegenwoordig, met al die contestering tegen de milieubezoedeling, een zekere herwaardering van dat aspect van Felix. Die immers toen al wees op het behoud van al 't schoons.
    ''Pallieter van nabij. Dat was 't thema van 76. Dat was zestig jaar na 't verschijnen van Pallieter en ook daar zie je weer dat dat werk geherwaardeerd werd. Die Pallieter was immers een anarchistje. Dat komt in de film zo mooi uit. Hugo Claus, die ’t scenario daarvoor schreef, heeft dat prima aangevoeld. En dan de laatste twee jaarboeken. Die hebben gegaan over zijn eerste vruchten - de jeugdperiode waarvan nog veel ongepubliceerd is - en over de grijze jaren. In die tijd, zo 1900 tot 1910 hield hij zich namelijk sterk bezig met allerlei vormen van occultisme. Een man als Timmermans was daar erg gevoelig voor. Hij had nooit gestudeerd en alle tekens van zijn tijd, daar was hij geïmponeerd van. Hij verzoop onder dat mysticisme, het gaf hem zoals dat heette 'peur de vivre'.
    Maar later is dat wel over gegaan, na Pallieter.
    Toen werd hij een positieve mens. Je zou hem de tegenhanger in proza kunnen noemen van Guido Gezelle.'

    De oorlog
    Hoe was dat eigenlijk met die belangstelling voor Timmermans. José de Ceulaer: 'Dat heeft z'n pieken en dalen gekend. In de jaren twintig en dertig was vanuit Nederland de grootste belangstelling voor hem. Dat is toen afgezwakt onder invloed van de zakelijker stroming die mensen als Walschap en Bordewijk vertegenwoordigden.
    Het neo-romantisme, waar toch Timmermans een duidelijk weerspiegelaar van was, lag slecht in de jaren voor de oorlog. En dan die oorlog.' De Ceulaer begint wat misnoegd te lachen. 'Moeten we daarvan spreken?' vraagt hij zich en ons af. 'Dat is toch gekauwd voer en daarbij komt, over dien oorlog wordt in Nederland en Vlaanderen gans anders gedacht.
    Die vermeende collaboratie, als we er dan toch over te spreken komen, had te maken met de Vlaamse strijd.
    Ach, jullie Hollanders zijn altijd van die uitzoekers.'

    Het oorlogsverleden van Timmermans interesseert ons allerminst, maar binnen het genootschap schijnt men er zelf nogal mee te zitten. In het getuigenissen-jaarboek vraagt genootschapssecretaris Louis Vercammen opheldering aan niemand minder dan Ernest Claes, met wie Timmermans in de zwarte jaren samen in Duitsland is geweest.
    Claes schrijft: '...En ik zeg u vooraf dat ik u op mijn eer en geweten de volle waarheid schrijf over wat ik gezien, gehoord en meegemaakt heb. Ik mag u wel zeggen dat ik een mens van dagboeken ben en dus ook tijdens de oorlog.
    En vooreerst: Timmermans was juist zoals ik, overtuigd anti-nazigezind.'

    Ernest verdedigt zijn vriend Fé dan middels een betoog, waaruit duidelijk moet blijken dat beiden geheel te goeder trouw naar Berlijn zijn gegaan in de oorlog om er bij de UFA een soort opleiding te krijgen om in Vlaanderen een film-industrie van de grond te doen komen en dat beiden ook een aantal lezingen hebben gehouden, maar dat ze er daar al snel genoeg van kregen. Het verwijt van na de oorlog als zou Goebbels verklaard hebben dat Timmermans een even groot schrijver was als Goethe in zijn tijd noemt Nest uit de lucht gegrepen. 'Dat is zo zot als ’t groot is. Daarvoor was Goebbels ten eerste te verstandig en ten tweede betwijfel ik zeer of G. ooit een boek van Fé heeft gelezen.'

    Toch een zaak waar Fé zelf indertijd aan onderdoor is gegaan en die ook de genootschapsvoorzitter niet lekker zit. 'Hij had nou eenmaal veel lezers in Duitsland en was daar voor de oorlog altijd heen geweest om lezingen te houden. Hoe kon hij dan in de oorlog die Duitsers de deur weigeren, die alles van de schrijver en zijn werk wilden weten.' Een luchtiger verhaal over Timmermans en Duitsland bestaat ook. De Ceulaer: 'Hij was een man met droge humor. Geen bijzonder goed spreker, maar wel op eigen manier humoristisch. Zijn Duits was echter niet zo best. Na een lezing in zijn paasbeste Duits waren er eens twee dames naar hem toe gekomen en die hadden hem gezegd dat ze het prachtig hadden gevonden.
    'Wat heeft u mooi gesproken,' hadden ze gezegd. 'Wat jammer dat 't in het Nederlands was'.'
    'De Vlaamse strijd. Ge zoudt kunnen zeggen dat-ie een passief activist was. Ik geloof niet dat de Vlaamse beweging hem als een soort idool ziet, maar van de andere kant: als er Vlaams bestaat, dan schreef hij dat.'

    *****

    06-07-2019 om 10:19 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-06-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson

    Gommaar Timmermans

    Door Bertje Warson uit Het Laatste Nieuws van 16/05/2005

    Gommaar Timmermans volgt in de voetstappen van zijn beroemde vader Felix. Tekenen en schrijven werd ook zijn passie. Gommaar tekende en schreef bijna dertig jaar lang voor Knack. Eerst humoristische strips (Yam Borree en Weber: strips over insecten) en daarna schreef hij de dingen gezien door de ogen van GoT
    Voor de Standaard tekende hij de kinderstrip Fideel de Fluwelen Ridder. In het magazine Avenue verscheen dan weer de strip Palavers van Savarin. Voor 25 jaar BRT-televisie werd van zijn strip De Wonderwinkel een tekenfilm gemaakt. Gommaar schreef en illustreerde ook kinderboeken in stripvorm en ook gewone kinderboeken. Het aantal losse illustraties en schrijfsels is niet te tellen. Gommaar is nu zelf zes jaar met pensioen… en heeft eindelijk tijd om te lezen.

    JE GELIEFDE PLEKJE THUIS

    «Het liefste zit ik in mijn werk- en zitkamer aan het raam. Hier huist de muze, al moet ik zeggen dat ze vaak meewandelt. In feite ontstaat hier alles. Als je naar beneden kijkt lijkt het alsof ik boven een stroom woon.
    Dit zicht op de Binnen-Nete met een beetje verder het museum van mijn vader is uniek. Ik zie hier de seizoenen voorbij trekken... Eenden en zelfs reigers wandelen langs de Nete op de blauwe steen, ze gaan zelfs de trappen op en af. Aan dit raam zit ik dertig jaar, ik weet dus werkelijk alles wat er zich afspeelt.»

    HET MOOISTE PLEKJE
    «Vlak tegenover de Viswinkel Scholler op de Vismarkt is vader ooit gefotografeerd, ik was toen een jaar of negen en het is me altijd bijgebleven Richting Spui blinkt de Nete en zie je de oude smidse van de Clerck aan het water, je hebt zicht tot aan de brug van de Heyderstraat.Je kan zelfs nog een stukje van het Kranske zien.
    Enig mooi is dit stadsgezicht. De foto is genomen eindjaren dertig en er is heel weinig veranderd, alleen achter de pomp stonden toen drie populieren. Eén is er omgevallen en de twee andere hebben ze toen ook maar omgegooid.»

    LIEVELINGSRESTAURANT
    «Eerlijk gezegd ga ik zelden of nooit op restaurant. Mijn vrouw Mariette kan heel lekker koken. Zelf heb ik al eens in De Gekrulde Zinnen lekker gegeten, op mooie klassieke muziek.»

    JE ALLEDAAGSE WINKEL
    «Voor groenten ga ik naar de Centra op de Grote Markt, vers en veel keus, en voor een kreeft bij Wim Scholler op de Vismarkt. Ik moet er bij zeggen dat ik de kreeft hou voor heel speciale gelegenheden. De rest van de boodschappen doet mijn vrouw.»

    JE SUPERWINKEL
    «We hebben in Lier aan de Florent Van Cauwenberghstraat een unieke boekenwinkel en dat is Schoon Lier.
    Dat is het boekenantiquariaat van Job Deckers en je vindt er een schat aan tweedehandse waardevolle Vlaamse uitgaven en ook een ruime keuze aan strips. Er komen ook heel wat verzamelaars voor het werk van mijn vader. Ik vind het heel plezant om in Schoon Lier te rommelen, te snuisteren en te zoeken, 't Is een aparte boekenwinkel, speciale sfeer: zalig gewoon. Laatst heb ik er nog iets gekocht van Stijn Streuvels.»

    WAAR KAN JE VLUCHTEN?
    «Als het weer het toelaat ga ik naar de vijvers van Anderstad. Al veertig jaar wandel en mijmer ik op Anderstad. Ik heb het nog gekend toen het hooivelden waren, later werd het gebied onder water gezet om karpers te kweken en toen de kweek ophield zijn de vijvers gebleven. Wielewaal en Natuurpunt hebben dit prachtige natuurgebied aangekocht en in beheer. Daar ben ik heel blij om.
    Tijdens een zware storm worden sommige vogels uit hun koers geslagen en komen ze dan op Anderstad uitrusten. Maar ook de mensen komen er tot rust. Je kan er grote luchten zien die heel ver reiken.»

    EEN AVONDJE STAPPEN
    «Ik ga nooit uit of op café, niet in Lier en ook niet elders. Ik ga wel wandelen naar het bruggetje voorbij het stadspark en loop dan verder langs het werk van den akker.
    Die mooi bewerkte hofjes zien er enig uit.»

    WAT HAAT JE?
    «Geweld in al zijn vormen, verbaal, fysiek en tegen gelijk wat. Tegen mensen, dieren en de natuur. Heel erg... en wat ze allemaal op tv durven uitzenden... ik zet die doos dan onmiddellijk uit. Dieren laten draven voor paardenkoersen, hanengevechten, vind ik ook een vorm van geweld. Als je iets wil presteren doe het dan zelf maar laat er geen dieren voor opdraaien.»

    JE BESTE VRIEND(IN)
    «Mijn beste vriend is Rik Bruloot en zijn vrouw Bea. Rik is drie weken ouder dan mij, ik ken hem van op de lagere school en we zijn nog altijd dikke vrienden. We zien mekaar niet regelmatig maar telefoneren vaak en als ik hem ontmoet is het alsof we mekaar gisteren zagen.»

    MOOISTE HERINNERING
    «Dat is toen ik verliefd werd op mijn vrouw. Dat was in 1952, maar ik weet het nog als de dag van gisteren.
    De plek en de omstandigheden zijn in mijn geest gegrift.
    Ik koester die beelden en zal ze altijd met mij meedragen.»

    FAVORIET CAFÉ
    «Mijn neven zeggen dat het in Sint-Gummarus plezant is, ik weet het niet wat ik ga er nooit naartoe en ook niet op een ander.»

    ULTIEME WENS
    «Ik zou nog lang een rimpelloos leven willen leiden. Geen uitschieters, wat elke dag gebeurt is al genoeg.
    In Lier zou ik dolgraag willen dat ze stoppen met het vangen van duiven. De mensen laten zich in Venetië fotograferen met duiven, en hier moeten ze weg.
    Als ze al over duiven beginnen te struikelen... duiven zijn prachtige vogels het zijn echte vliegkunstenaars, je kan er uren naar kijken.»

    ********

    06-06-2019 om 14:43 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!