VERWANTSCHAP EN GEMEENSCHAPELIJKExml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
THEMAS BIJ C. MELLOY EN FELIX TIMMERMANS
Door Daniël Lemmens
Het was voorzien dat Stijn Streuvels op 5 december 1948 het woord zou voeren bij de overhandiging van het Camille Melloy-fonds door de familie aan "Bibliotheca Wasiana" te Sint-Niklaas. Wegens gezondheidsredenen werd hij vervangen door zijn vriend Dr. Van Driessche. In zijn rede verklaarde deze dokter en literator:
"Van de twee levende Vlaamse schrijvers, die hem geestelijk het nauwst verwant waren, Timmermans en Streuvels, was deze laatste aanwezig op zijn begrafenis in 1941. Felix Timmermans voelde toen reeds nu en dan de angstwekkende vermaningen van de kwaal die hem niet meer zouden loslaten, en drukte er zijn groot spijt over uit dat het hem niet mogelijk was de gestorven dichter, met wie hij zoveel gemeens had een laatste groet te brengen.".
Op het eerste zicht hebben F. Timmermans en C. Melloy nochtans weinig met elkaar gemeen. Uiterlijk verschillen ze heel wat van elkaar. R. Lissens beschrijft in een artikel Herinneringen aan mijn collegetijd verschenen in het speciale De Gonde-nummer over C. Melloy (1991 / 3-4), zijn vroegere leraar, als een persoon met "een hoog voorhoofd, vinnige doordringende ogen, wat uitstekende jukbeenderen en een zwakke gezondheid". Timmermans was nogal een monumentale, sympathieke verschijning met een weelderig, golvende haardos, goedlachse ogen die u vol belangstelling en observerend aankeken. En hoe was het met hun karakter gesteld?
C. Melloy getuigde van zichzelf dat hij van nature noch blijmoedig noch teder is met aanleg tot melancholie en buien van opvliegendheid. Hij gaf ook toe nogal zwaarmoedig van aard te zijn met opwellingen van vreugde en droefheid. Dina Lateur (dochter Prutske van Stijn Streuvels) verklaarde ons in een interview dat ze C. Melloy heeft leren kennen als een innemend, fijn en bescheiden man, steeds discreet, door en door priester en vaak humoristisch. In hogervermeld artikel zegde R. Lissens ook dat C. Melloy een modelleraar was met een verfijnde smaak wars van banaliteit en trivialiteit maar dat het hem ontbrak aan charisma. Die laatste eigenschap vinden we wel terug bij F. Timmermans die J. De Ceulaer typeert als "een stille, rustige, zachtaardige man, gezellig en gemoedelijk in de omgang, met een mild oordeel over zijn medemensen. Een man die meestal opgeruimd was al had hij neiging tot weemoed. Zelfzeker was hij niet, eerder schuchter en voorzichtig, zelfs een beetje vreesachtig.".
Vinden we op karakterieel gebied toch al wat raakpunten toch kan men zich moeilijk indenken dat de gelukkige schepper van de levensgulzige Pallieter veel gemeen zou hebben met de weemoedige dichter van het klagelijke Misère Trouvère.
Il y a tant d'angoisse a vivre
Qu'il ferait bon d'être enterré
En toch... Als we op zoek gaan naar de belangrijkste thema's van hun werken vinden we heel wat gemeenschappelijke klemtonen.
Bij Melloy stoten we onmiddellijk op een alles overheersende realiteit in zijn werk : het religieuze gevoelen. Voor hem is dit meer dan een concreet thema. Het is een spirituele dimensie die aan de basis ligt van heel zijn oeuvre. Alle menselijke themata die aan bod komen, weze het nu geluk, vriendschap of nostalgie, worden vanuit dit religieus perspectief benaderd. Men zou kunnen zeggen dat bijna elk stuk literatuur tegelijk een gebed is. Zo is zijn werk doorkneed met religie zoals hijzelf sprekend uitdrukt in zijn gedicht Prêtre et poète.
Is F. Timmermans uit hetzelfde deeg gebakken? E. Mertens, de Leuvense hoogleraar in moraaltheologie, heeft de jongste jaren enkele boeken van Timmermans herlezen in het licht van zijn geloofsovertuiging en problematiek en hierover een paar opgemerkte bijdragen geleverd voor het Timmermans-genootschap.
Hij stelt vast dat "het literaire, oeuvre van Timmermans. als een soort geloofsbron kan gelezen worden, niet zozeer omdat het informatie brengt over de volksvroomheid en de kerkelijke praktijken uit de tijd van het rijke roomse leven in het schone Lier en het Brabant van weleer, doch vooral omdat het het levende geloof met zijn hoogten en laagten, pijnen en vreugden, op aangrijpende manier in beeld brengt". Geloof en godsdienst spelen in het ganse werk van Timmermans een voorname rol, vanaf de Schemeringen en Pallieter tot en met het postuum verschenen Adagio.
Uiteraard denkt men in de eerste plaats aan de werken die inhoudelijk sterk christelijk gekleurd zijn : de kerstverhalen : Het Kindeken Jezus in Vlaanderen, Den bloeyenden Wijngaerdt, het mysteriespel De hemelse Salomé, het heiligenleven De harp van Sint-Franciscus. Maar ook in de biografieën als Pieter Breughel en Adriaan Brouwer en in de romans als Boerenpsalm (vooral daar!) en De familie Hernat klinkt bijwijlen een sterke religieuze noot door. In deze opgesomde werken is het Timmermans wel om literatuur te doen en niet om geloofsverdediging. Maar zijn kunstenaarschap staat niet los van zijn mens-zijn en gelovig-zijn, het is een weerspiegeling van zijn eigen innerlijkheid zoals dit ook bij C. Melloy het geval is. En de innerlijke Timmermans is een diep gelovig man zoals zijn dochter Lia verklaart in haar boek Mijn vader : "Heel zijn leven is mijn vader vroom en godsdienstig geweest; zoals zijn moeder; hij zat dikwijls alleen in de kerk te bidden voor Onze Lieve Vrouw van Gedurigen Bijstand".
Die bijzondere verering voor O.L.Vrouw had hij ook gemeen met C. Melloy. Ze leefden immers in een tijd waar godsdienstbeleving voornamelijk een zaak van gevoel was dat sterk tot uiting kon komen in de Mariadevotie. Het was de tijd van de bedevaarten en de processies. "Waar men gaat langs Vlaamse wegen komt men er Maria tegen". Die uitdrukking uit een bekend Marialied is zeker toepasselijk op hun beider werk. In bijna elk werk van Timmermans komt men er verwijzingen naar Maria tegen. Bovendien heeft hij heel wat afbeeldingen en tekeningen van haar gemaakt voor zijn literaire werken en andere gelegenheden.
C. Melloy heeft heel wat gedichten over Maria geschreven verspreid over zijn verschillende bundels. Zijn meesterlijk boek Offrande filiale dat een prozagedicht lijkt heeft hij met kinderlijke tederheid de levensloop van zijn moeder en hemzelf beschreven. We vinden er enig mooie bladzijden over de Vlaamse vroomheid en de mariale bedevaarten naar Oostakker en Lede terug. Het is tevens een bron van informatie over dat volkse geloof met zijn novenen, kruisdagen, boetetochten, kerkelijke feestdagen en kermissen.
In een nuchtere tijd die wij thans kennen, zullen wellicht velen niet gemakkelijk om kunnen met de overgevoeligheid waarmee F. Timmermans. en C. Melloy spreken over Maria. Vaak doet dit misschien wat sentimenteel aan maar dit doet geen afbreuk aan de literaire kwaliteiten van de auteurs.
We moeten alles beoordelen vanuit zijn tijd en milieu.
Een ander thema dat de vrienden Timmermans en Melloy nauw aan het hart lag en dat ze veelvuldig bespeeld hebben. zij het op hun eigen manier, is het kerstgebeuren.
Toen Timmermans. op Kerstdag 1942 te Hasselt werd gevierd, zegde hij in een dankwoord met enige overdrijving : "Heel mijn leven draait en waait rond Kerstmis". Het mysterie van de heilige nacht heeft hem heel zijn leven bezig gehouden.
Als kind luisterde hij ademloos naar vaders kerstverhalen, ging met zijn kameraden driekoningen spelen, schreef zelf later heel wat verhalen over Kerstmis met als hoogvlieger Het Kindeken Jezus in Vlaanderen, een kleurig veelluik waarin hij Jezus laat geboren worden in Bethlehem tussen Schelde en Leie. In andere boeken confronteerde hij zijn figuren menigmaal met het kerstgebeuren, tekende en schilderde zelf veel kersttaferelen.
In het jaarboek van het Timmermans -genootschap Nazareth aan de Nete worden we overvloedig gedocumenteerd over de Fee en Kerst.
C. Melloy was door dezelfde microbe gebeten. Theo Stael, de schrijversnaam voor Melloy's broer die een aantal novellen en toneelstukjes in het Nederlands publiceerde, schreef in een jeugdtijdschrift een bijdrage over Kerstmis bij C. Melloy. Hierin vertelt hij dat zijn jongere broer Camille reeds als knaap zijn eigen stalleke van Bethlehem had waarvoor hij zeer veel zorg droeg. Als brancardier aan het Ijzerfront dichtte hij in 1916 voor zijn strijdmakkers Noël des Jasses (1) .
(1) Jasses: naam die men aan onze soldaten gaf in de loopgrachten 1914-18. Dit gedicht verscheen in het frontblad Notre Belgique
In zijn bundel Trois marches pour Ie temps de Noël vindt men er kerstgedichten vol innige godsvrucht naast andere vol levende oosterse kleuren terwijl zijn Livre des Fêtes overheerst wordt door prachtige lyrische beelden.
Naast deze dichterlijke mystiek schreef C. Melloy ook fijne verhalen voor de jeugd La belle histoire de I'Enfant Jézus en na zijn bezoek aan het H. Land in gezelschap van Stijn Streuvels en A. Coolen L'âme de Bethlehem waarvoor hij ook een Vlaamse versie schreef. Het moet ons ook niet verwonderen dat C. Melloy juist Driekoningentryptiek van F. Timmermans in het Frans vertaald heeft en de nadruk op het mysterie van de kerst legde door het te vertalen in Triptyque de Noël. In die zalige kerstsfeer plaatsten zij eenvoudige volkstypen met hun eigenzinnigheden en folklore als symbolen van het geloofs- en genadeleven : de vrome herder Suskewiet, simpel, schoon in eenvoud en vertrouwen, de ruwe bedelaar Schobberbeeck, slaaf van zijn zonden en zwakheden die door angst wordt gedreven naar bekering en Pitjevogel, de afvallige die met de duivel samenspant en na een geweldige zielestrijd door de hulp van O.L Vrouw wordt gered. Dit verhaal viel zo in de smaak van onze bevolking dat het tot op onze dagen als toneelstuk onder de naam En waar de ster bleef stille staan, nog wordt opgevoerd. Zulke verhalen weerspiegelen ook een stuk Vlaamse volkscultuur.
Het werk van Timmermans is ook een echte studie- en informatiebron geweest voor onze heemkundigen. Folklore en volksgebruiken liggen rijkelijk uitgesmeerd over a! zijn boeken. Is het oeuvre van C. Melloy minder uitgebreid toch heeft hij ook zijn bijdrage geleverd tot de kennis van de zeden en gewoonten van de mensen in zijn streek in het begin van deze eeuw. Zijn prozawerkje Melle avant Ie déluge brengt een paar typische volksfiguren uit onze gemeente naar voor.
In het boek van C. Hamlet Le folklore de Flandre et de Wallonie noemt de samensteller hem "un poète élégiaque et contour charmant, qui chante ou raconte La Flandre orientale et I'Escaut en publiceert zijn bijdrage Fêtes religieuses et profanes au pays de Flandre.
Voor beide schrijvers F. Timmermans en C. Melloy vormde hun eigen milieu, uitzicht van mensen en dingen, folklore en traditie, een echte inspiratieve kracht.
En in dat eigen milieu hadden beiden ook een grote belangstelling voor de natuur. Pater Depauw noemt C. Melloy een natuurdichter die het Vlaamse landschap, de seizoenen, de bloemen, rivieren en wolken heeft bezongen als een impressionist met een fijn koloriet. Zijn bundel Enfants de la terre is een verrukte zang op de heerlijkheid van de aarde : "un quartier de ciel. Met franciscaanse vreugde looft hij bomen, vuur en water en jubelt:
Pour moi, le matin dresse un portique de fête
Et déroule a mes pieds des tapis de soleil
F. Timmermans heeft op zijn eigen onnavolgbare manier uiting gegeven aan zijn verbondenheid met de natuur. Als geen ander heeft hij de natuur en het landschap geobserveerd, in zich opgenomen en beleefd. Zijn hoofdfiguren zoals Pallieter, Wortel e.a. worden voortdurend geconfronteerd met de natuur. In Knack heeft hoofdredacteur F. Verleyen vorig jaar een ganse bijdrage gewijd aan Timmermans onder de titel De natuur als personage.
Nogal diepzinnig gaat hij op zoek naar de betekenis van de natuur in het oeuvre van Timmermans en behandelt er verschillende aspecten van : de natuur als de scheppende kracht, de natuur als de vijand van de mens, de natuur met het landschap als wijkplaats voor haikoe-achtige meditaties. Meer nog, hij beschouwt Timmermans als een groene jongen avant-la-lettre die ingaat tegen het vellen van bomen en andere vernielingen van de natuur. Zelfs voor de ecologische problemen die te maken hebben met de evolutie van de landbouw in onze eeuw is Timmermans zijn tijd vooruit.
Rond 1914 legt hij Wortel in de mond : "Bij mij komt er nooit chimiek in huis. Ik wil God zijn ogen niet uitsteken. Hij geeft ons regen, dauw en mest van mensen en beesten. Natuur, geen zwelpoeders. En laat mijn patatten dan wat kleiner uitvallen dan die van de Ossekop, ik heb ze toch eerlijk uit de grond gehaald, zonder trukken en zonder vergif. Timmermans is wel, in tegenstelling tot Melloy, actiever bij het gebeuren van de natuur betrokken. In hun werken hebben F. Timmermans en C. Melloy ook heel wat aandacht besteed aan het mysterie van de dood. Beiden worden op jonge leeftijd geconfronteerd met dit fenomeen. Als jongeling ondergaat F. Timmermans een breukoperatie waarbij zich verwikkelingen voordoen zodat er gevreesd wordt voor zijn leven. Deze confrontatie met de dood heeft een ongewoon sterk psychologisch effect, dat hij nauwkeurig beschreven heeft :"Ik die al mijn levensgulzigheid verloren had, door met mezelf niet kunnen klaar te komen, voelde plots bij het naderen van de dood, levenslust in mij bruisen, vers sap door mijn lichaam.
Och! plots als in een bliksem, terwijl ik de afgrond van de dood zag, zag ik hoe eenvoudig het /even is", t Was het einde van de Schemeringen van de dood, het boek waarin hij zijn levensmoeheid, zijn angsten en geloofstwijfels had uitgedrukt.
C. Melloy vertoefde tijdens de eerste wereldoorlog een tijdlang als brancardier te Diksmuide toen hij getroffen werd door tyfus en gedurende zes maand in het hospitaal moest herstellen. Die oorlogservaringen waarin dood, angst en ontbering het thema vormde, schreef hij op in sommige frontbladen.
Beide literatoren hebben, elk op hun manier, ook de gebruiken bij dood en begrafenis treffend beschreven. F. Timmermans deed dat bijzonder pittig in het verhaai De begrafenis van Matante waarin we heel het scenario terugvinden : het luiden van de klokken, de rol van de koster en de lijkbidder, het optreden van de priester die haar kwam "aflezen", de mis en de tocht naar het kerkhof. Dezelfde mortuale handelingen beschreef C. Melloy in zijn laatste bundel Requiem waarin hij kalm en berustend zijn dood bezingt met een tikkeltje ironie en vooral de laatste toebereidselen onder de loupe neemt met gedichten als Chant prémortuaire, Bienvenue à la mort en Dernier départ.
Heel wat analoge gedachten vinden we terug in Timmermans' laatste bundel Adagio, de voltooiing van zijn levensweg en zijn levenswerk. Hierin spreekt hij zijn weemoed, zijn vergankelijkheidgevoel zijn zondebesef, zijn deemoed en zijn angst uit over zijn God. Sommige van hun afscheidsverzen zijn zo subliem, zo broos, zo sacraal dat men het zelfs "gebeden" zouden kunnen noemen. Alle thema's van vroeger komen er aan bod : leven en dood, schuld en zonde, stilte en inkeer, tijd en eeuwigheid, geloof en vroomheid. Wat F. Timmermans en C. Melloy over dood en sterven hebben geschreven is geen nieuwe dichterlijke fantasie op een oud thema maar het peilt naar de kern van alle aards bestaan zoals de Fee het uitdrukt
De kern van alle dingen
is stil en eindeloos
Alleen de dingen zingen,
Ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed,
van heimwee zwaar doorwogen.
Ik zeil langs regenbogen
Gods stilte tegemoet
en C. Melloy het verwoordt
La plus haute poésie
Est peut-être mourir !
en verder
Et Dieu qui déjà me possède
Se laisse posséder enfin
Uit deze uiteenzetting blijkt duidelijk dat tussen Camille Melloy en Felix Timmermans naast menselijke vriendschap ook heel wat inhoudelijke verwantschap bestond. Beiden waren religieus bewogen. Het loopt als een rode draad doorheen hun werken. Ze voelden zich daarbij sterk aangetrokken door het mysterie van de kerst en hadden een uitgesproken verering voor Maria en Franciscus. Het Franciscus-fenomeen heb ik behandeld in een ander artikel: "Het verhaal van een vertaling".
Beiden waren ook geboeid door het verleden. De zeden, gewoonten, volksgebruiken van hun streek en in hun tijd, hebben ze met liefde beschreven. De natuur bekoorde hen in vele opzichten. C. Melloy heeft die meer beschouwend benaderd terwijl Timmermans. er directer, actiever bij betrokken was. Ze waren vrienden in t leven maar vonden elkaar ook in de "doodsgedachte" die ze in een gelovig perspectief hebben bezongen.
***********
|