Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    25-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en Camille Melloy (1)
    img407/2888/titelbladgh8.jpg

    Woord vooraf,

     

    Onder de titel "De kroniek van een vriendschap" organiseerde het Gemeentelijk Museum Melle in samenwerking met de Heemkundige Vereniging De Gonde en gekaderd in een totaalproject van de Gemeentelijke Culturele Raad de zomertentoonstelling 1997 rond de vriendschapsrelatie tussen de Melse Fransschrijvende priester-dichter Camille Melloy (Camille De Paepe, 1891-1941) en de Lierse schrijver-plastisch kunstenaar Felix Timmermans (1886-1947)

     

    Het Timmermansjaar, dat vooral te Lier uitgebreid werd voorzien van aangepaste activiteiten, wilden men ook te Melle niet zomaar laten voorbijgaan. Meer dan een decennium lang onderhielden beide voornoemde schrijvers een intens contact Ze zochten mekaar thuis op. Ze correspondeerden uitgebreid met elkaar, vele brieven zijn overigens nog bewaard. Meer nog ze werkten op literair vlak samen. Wat hun karakter betrof waren ze misschien elkaars tegenpool, doch via gemeenschappelijke thema's, o. a. de bewondering voor de natuur, het religieuze, de interesse voor de folklore en de kleine, plaatselijke geschiedenis..., waren ze heuse zielsverwanten.

    Exemplarisch daarvoor is wel de vertaling in het Frans die Camille Melloy maakte van Timmermans' boek "De Harp van Sint-Franciscus" (een werk dat tot op vandaag nog steeds gekocht kan worden).

    In een uitgebreide brochure kan men daaromtrent een en ander lezen.

     

    Voor de opmaak van een brochure en de opbouw van een tentoonstelling kon men behoudens de vele boeken die betreffende het leven en werk van Felix Timmermans zijn verschenen ook putten uit de publicaties van enerzijds het Timmermansgenootschap en anderzijds de Felix Timmermanskring.

     

    Authentieke documenten vond men in het Camille Melloyfonds (ondergebracht in de Bibliotheca Wasiana vzw, zie Stadsbibliotheek te Sint-Niklaas), het archief van het College van de Paters Jozefieten en het Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurteven (AMVC) te Antwerpen. Dankbaar mocht men ook gebruik maken van materiaal ter beschikking gesteld door het Stadsarchief, de Stadsbibliotheek en het Timmermans-Opsomerhuis uit Lier.

    ****************


    EEN LEPEL TIMMERMANS NOTITIES

    OVER ZIJN LEVEN EN WERK

    door Daniel Lemmens

    1886

    Geboren in Lier als dertiende kind van Joannes Gummarus Timmermans, 41 jaar en Angelina Van Nueten 39 jaar. Zijn vader was kanthandelaar, zeer levenslustig, kon goed vertellen en was eerder een speelkameraad dan een strenge opvoeder. Zijn moeder was de dochter van een smid uit de Kempen, nogal angstig en bezorgd.

     

    1901

    Op veertienjarige leeftijd verlaat hij de Rijksmiddelbare school waar hij geen herinneringen naliet aan een schitterende leerling. Hij moest het vierde leerjaar overdoen. Zijn opstellen vielen allerminst in de smaak van zijn onderwijzers. Hij muntte echter uit in tekenen en lichaamsoefeningen. Hij gaat in de kantzaak helpen en volgt lessen aan de Lierse Tekenacademie.

     

    1903

    Schrijft zijn eerste gedichten die verschijnen in Lier Vooruit. Later worden ze uitgegeven met als titel “Door de dagen” onder het pseudoniem Polleke (afgeleid van zijn eerste doopnaam Leopoldus) van Mehr (= afkorting van de naam van zijn vader Gommaire).

     

    1904

    Geraakt bevriend met kunstschilder Raymond de la Haye en komt door hem in contact met het hindoeïsme, occultisme en astrologie. Als gevolg hiervan wordt hij gekweld door geloofstwijfels die zich manifesteren in het boek Schemeringen van de dood (1907) opgedragen aan en geïllustreerd door Flor Van Reeth.

     

    1912

    Huwt met Marieke Janssens en gaat op reis naar Veere, Brugge, Oostende en een paar andere badplaatsen. Felix' ouders zijn met dit huwelijk niet akkoord. Marieke is immers de dochter van een schoenmaker en haar moeder borduurster en ongeletterd.

     

    1914

    Bij het uitbreken van de oorlog gaat hij met zijn vrouw op de vlucht naar Kortrijk, keert na een drietal weken terug en opent een snoepwinkeltje.

     

    1916

    Pallieter verschijnt als een hymne aan de schoonheid en vruchtbaarheid van de natuur. Het had zo een overweldigend succes dat Timmermans zich de weelde kon veroorloven een van onze weinige full-time beroepsschrijvers te worden.

     

    1917

    Publicatie van Het Kindeken Jezus in Vlaanderen waarvoor hij zijn inspiratie vond in een wandeling te Brugge, de verhalen van zijn vader, de schilderijen van de Vlaamse Primitieven, Pieter Breughel en de gebeden van zijn schoonmoeder bij wie hij inwoonde.

     

    1918

    Publicatie van De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen, een eenvoudig verhaal van een begijntje die verliefd wordt op de naïeve tuinier Martienus.

    Timmermans wijkt uit naar Nederland waar hij 2 jaar zal verblijven. Hij maakt er kennis met Anton Pieck die hem leert etsen en houtsnijden. Hij komt er ook in contact met bekende literatoren W. Kloos, L. Couperus, F. Van Eeden, J. Fabricus en D. Coster.

    Hij begint ook een reeks dagboeknotities onder de titel Pallieter in Holland die verschenen in dagblad Het Vaderland. Op vele plaatsen houdt hij causerieën over het ontstaan van Pallieter.

     

    1919

    Het satirisch dierenepos in rijmen Boudewijn wordt gepubliceerd. Hierin worden wantoestanden gehekeld meer bepaald de verknechting van het Vlaamse volk, waarvan Boudewijn het symbool is, door vreemde overheersers en door de verfranste bougeoisie, verzinnebeeld door de hond Courtois.

     

    1920

    Zijn eerste kind Cecilia (Lia) wordt geboren. Zij zal later het bekende boek schrijven Mijn vader. Ze verzorgde ook de Nederlandse vertaling van de Sprookjes van koningin Fabiola. Andere publicaties : Verloren zomerdag, Een meermin op schoot, Het kleine album van Martha (geïllustreerd door haar zuster Tonet).

    Zij deed studies in kunstgeschiedenis en archeologie.

     

    1920

    De aartsbisschop van Utrecht deelt mee dat de lezing van Pallieter bij besluit van de H. Stoel voor de katholieken in Nederland verboden is. De Belgische bisschoppen tillen hieraan niet zo zwaar. Timmermans brengt enkele wijzigingen aan en laat een "gekuiste uitgave" verschijnen.

    Na zijn dood kent de herdruk van de "ongekuiste" editie een commercieel succes.

     

    1922

    Felix Timmermans. krijgt de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Letterkunde met Juffrouw Symforosa en Kindeke Jezus in Vlaanderen nadat de vorige keer zijn Pallieter nipt moest onderdoen voor Cyriel Buysses Novellen en Schetsen. De Vereniging van Vlaamse Letterkundigen zorgde voor een grootse hulde te Lier waar het woord gevoerd werd door H. Teirlinck, C. Huysmans en J. Muls gevolgd door een pallieteriaans banket, een beiaardconcert op de Grote Markt en vuurwerk.

    Zijn tweede dochter Clara wordt geboren. Ze volgde later een muzikale opleiding aan het Conservatorium van Antwerpen.

     

    1923

    De novelle Driekoningentryptiek wordt gepubliceerd met het ontroerend verhaal van palingvisser Pietjevogel, de herder Suskewiet en de bedelaar Schobberbeek.

    De toneelbewerking hiervan in samenwerking met Ed. Veterman En waar de ster bleef stille staan, wordt zeer populair en staat tot op onze dagen nog steeds op de affiche.

    Acht jaar later zal Camille. Melloy dit werk in het Frans vertalen Tryptique de Noël met een inleiding over de kunst van Felix Timmermans.

     

    1924

    Publicatie van De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt waarin problemen van geloof en ongeloof, liefde en geweten, klerikalisme en verdraagzaamheid geschetst worden in een tijd van anderhalve eeuw geleden met als hoofdfiguren Isidoor en Leontientje.

     

    1925

    Sticht met Flor Van Reeth en Ernest Van der Hallen de Pelgrimbeweging met als doel het bevorderen van een geest van christelijke solidariteit onder de katholieke kunstenaars. Ze houden een groots opgevatte tentoonstelling en congres te Antwerpen over de Katholieke Kunst. Een paar jaar later viel de beweging uiteen.

    Felix Timmermans vertrekt met zijn vrouw en zijn zusters Emma en Rachel naar Italië. Hij wil het Italiaanse landschap zien om een boek over Franciscus te schrijven want "hij is een heilige die niet zonder de natuur kan gezien worden... Het landschap, de natuur is de ladder waarmee hij naar God geklommen is.".

    Felix ontmoet er een jonge priester Giuseppe Pronti, die in 1938 bisschop wordt en hem een paar keer in Lier komt bezoeken.

    In de Maasbode publiceert Felix een beschrijving van de reis die later in boekvorm verschijnt Naar waar de appelsienen groeien.

    Timmermans wordt benoemd tot briefwisselend lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Letterkunde. Acht jaar later wordt hij werkend lid ter vervanging van Dr. Juul Persyn.

     

    1926

    Antonia (Tonet), Felix' derde dochter wordt geboren. Ze zal vooral bekend worden als illustrator van kinderboeken. Zo maakte ze de tekeningen van de latere edities van Vertelsels I-II-III die haar vader schreef voor de jeugd. Ook de werken van haar zuster Lia illustreerde ze. In dat jaar verhuist het gezin Timmermans naar De Heyderstraat 30 in Lier.

     

    1928

    Geeft de geromanceerde biografie Pieter Breughel, zo heb ik u uit uwe werken geroken uit. Tot die figuur voelde Timmermans zich geweldig aangetrokken. Timmermans wordt geregeld gevraagd om in Duitsland te komen voorlezen uit zijn werk en erover te vertellen. Hierdoor wordt hij meer internationaal bekend en gewaardeerd. Lezingen voeren hem ook naar Zwitserland, Nederland, Luxemburg, Oostenrijk, Denemarken, Polen, Hongarije... om Vlaanderen niet te vergeten.

    Wordt bevriend met Camille. Melloy met wie hij tot aan zijn dood in 1941 een overvloedige correspondentie zal voeren.

     

    1929

    Zoon Gommaar wordt geboren. Hij tekent en schildert en is vooral bekend als cartoonist onder de naam Got. Onder die pseudoniem publiceert hij ook in Knack.

    Felix Timmermans illustreert De Witte van zijn vriend Ernest Claes.

     

    1930

    De "Zimmerjubelklok" wordt onthuld. Felix Timmermans verleent hieraan zijn medewerking door het ontwerpen van een aantal taferelen voor de astronomische klok. Hij maakt een pentekening van de Zimmertoren die ais affiche gebruikt wordt en nu nog in VVF-folders opduikt.

     

    1932

    Publicatie van de geromanceerde biografie De harp van Sint-Franciscus met de aankondiging : "Deze dingen heb ik me zo voorgesteld nadat ik de boeken gelezen had die de geleerden over zijn schoon leven hebben geschreven. Zo zag ik het gebeuren. En ik draag deze verbeeldingskes op aan mijn vrouw en kinderen, aan de Eerw. Heer Pronti uit Assisië en aan enige simpele mensen uit onze straat, ter ere van Sint-Franciscus."

     

    1933

    Felix Timmermans houdt de herdenkingsrede in de Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde voor H. Conscience die een halve eeuw voordien overleed. Camille Melloy was hierop ook aanwezig.

     

    1935

    Met de publicatie van Boerenpsalm slaagt Felix Timmermans erin met de levensbeschrijving van de wroetende kleine boer Wortel een tragische dynamiek te bereiken die tot een klassiek hoogtepunt van zijn werken voert.

    Timmermans houdt de openingsrede op het eerste Congres van de Scriptores Catholici in Brussel, dat hij voorzit.

     

    1936

    Viert zijn vijftigste verjaardag. Bij die gelegenheid worden in talrijke binnen- en buitenlandse dag- en weekbladen gelegenheidsartikels, reportages en interviews gepubliceerd. Krijgt voor het eerst hevige hartkrampen en moet rusten en een streng regime volgen. Houdt de huldetoespraak tijdens de feestzitting in de Lierse stadsschouwburg voor de tachtigste verjaardag van kunstsmid Lodewijk Van Boeckel en eveneens bij de opening van de tentoonstelling van Albert Saverys te Gent.

     

    1938

    Publicatie van de novelle Ik zag Cecilia komen een irreële idylle, vol droom en romantiek maar met het tragisch slot van een ballade. De vrouwelijke hoofdpersoon werd genoemd naar zijn eerste dochter Lia.

    In samenwerking met Hendrik Caspeele schrijft hij het toneelstuk Het Filmspel van Sint-Franciscus.

    Het referendum onder de lezers van Het Boek in Vlaanderen waarin men vroeg wie de tien liefst gelezen Vlaamse auteurs waren, wordt bekendgemaakt :

    1) Felix Timmermans : 15.500

    2) Ernest Claes : 14.500

    3) Hendrik Conscience : 12.500

    4) Stijn Streuvels : 10.700

    5) Gerard Walschap : 6.700.

    K.V.O. Antwerpen creëert de opera Anna-Marie (naar het boek van Timmermans) waarvoor Renaat Veremans de muziek componeerde.

     

    1939

    Timmermans wordt door zijn dokter aangemaand wat rustiger te leven en zijn voordrachten te beperken. Charles d'Ydewalle publiceert in La Nation Belge een interview met de Fee onder de titel "A Lierre, chez un grand écrivain belge".

    De film Een engel van een man waarvoor Timmermans het scenario schreef, Renaat Veremans de muziek en die door Jan Vanderheyden werd geproduceerd, wordt in Antwerpen voor het eerst vertoond.

    In het Sint-Gummarus college te Lier houdt Felix Timmermans een huldetoespraak bij de viering van Isidoor Opsomer door de Katholieke Studiekring n.a.v. zijn benoeming tot baron.

     

    1940

    Bij het uitbreken van de oorlog vlucht Timmermans met zijn gezin naar Menen en keert na een paar weken terug naar Lier dat inmiddels bezet is.

     

    1941

    Camille Melloy overlijdt. Wegens ziekte kan Timmermans de begrafenis niet bijwonen. In een brief aan de broer van C. Melloy schrijft hij : "Camille was een groot en edel mens, een zuiver kunstenaar.  Hij was werkelijk een minnestreel Gods, een Franciscaanse heraut, een gloriestraal onder de mensen. Ik ben innig blij dat ik hem gekend heb : Hij heeft me naar de ziel rijker en beter gemaakt.".

    Felix Timmermans wordt voorgedragen a!s kandidaat voor de Nobelprijs van literatuur door Hjalmar Hammarskjöld, vader van de latere secretaris-generaal van de V.N. en lid van de Zweedse Academie. Reeds in 1928 en 1940 werd Felix Timmermans voorgedragen door de hoogleraars in Nederlandse letterkunde van Leuven dr. A. Boon en dr. P. Sobry.

     

    1942

    In een brief van zijn uitgever Van Kampen blijkt dat De Harp van Sint-Franciscus in 1941 het meest verkocht werd van al zijn boeken gevolgd door Pallieter, De Pastoor en Het Kindeken Jezus in Vlaanderen.

    Timmermans krijgt de Rembrandtprijs die hem te Antwerpen wordt uitgereikt door de rector van de universiteit van Hamburg. Hiervoor wordt hij ook gehuldigd te Mechelen, Hasselt en Lier. In zijn stad wordt de Begijnenvest omgedoopt in Felix Timmermans-vest en onthult men er een gedenksteen, die door de leden van de Witte Brigade verbrijzeld wordt en in het water geworpen. Men verweet hem, in bezettingstijd, een Duitse prijs te hebben aanvaard.

     

    1944

    Krijgt meer en meer last van het hart zodat zijn dochter Clara de tekst van het boek Adriaan Brouwer opschrijft die hij dicteert. Later wordt de Fé. getroffen door een kransslagadertrombose zodat hij volledig moet rusten en alle emoties en inspanningen vermijden. Nadat het Engelse leger Lier is binnengetrokken willen leden van de Weerstand Felix Timmermans arresteren. Wegens zijn ziekte geeft de procureur des konings verbod voor de aanhouding, maar worden zijn goederen onder sekwester gesteld. Een tijd later zal zijn gerechtelijk dossier "zonder gevolg" worden geklasseerd.


    1947

    Publicatie van Adagio een verzenbundel waarin de vereenzaamde en ten dode opgeschreven Timmermans zijn geestelijk testament kenbaar maakt. De dichter heeft hier het diepste van zijn innerlijk wezen, zijn weemoed om het afscheid van de aardse dingen, zijn eeuwigheidverlangen en zijn geluk om de mystieke aanwezigheid van God in zijn ziel in woorden willen vangen.

     

    1947

    Op 23 januari om 20u. krijgt Felix een nieuwe hartaanval. Zijn dochter Clara en Tonet blijven bij hem waken terwijl zijn vrouw is gaan rusten. Terwijl Clara de dokter is gaan halen sterft hij in de armen van Tonet : het is 1u.15, 24 januari.

    Op 28 januari wordt hij begraven op het kerkhof Kloosterheide. In het sterfhuis wordt het woord gevoerd door pater Van Mierlo en M. Gilliams. Op het kerkhof spreekt zijn vriend Oscar Van Rompay, die zijn laatste portret geschilderd heeft, de grafrede uit.

    De radio zendt een "In memoriam" van Lode Baekelmans uit.

     

    1957

    Naar aanleiding van de tiende verjaring van het overlijden van Felix Timmermans wordt het Timmermanspad, ontworpen door José De Ceulaer, te Lier feestelijk ingewandeld.

    In Oostduinkerke heeft de onthulling plaats van een gedenkplaat door V.T.B.-voorzitter J. Van Overstraeten aan villa Laagland. Hier bracht Felix Timmermans met zijn gezin de vakanties door in de dertigerjaren en voltooide hij er zijn Boerenpsalm. Een straat kreeg ook zijn naam.

     

    1965

    Ter gelegenheid van de Sint-Gummarusfeesten die om de 25 jaar worden gehouden, gaat op 3 en 10 oktober de grote Pallieterstoet uit. Frans van Immerseel had de leiding en de uitbeelding van Timmermans' werk vormde het leeuwenaandeel.

     

    1968

    Opening van het "Timmermans-Opsomerhuis" gepaard met een academische zitting in het stedelijk museum waar Walter Vanbeselaere en José De Ceulaer de toespraken houden. Dit "museumhuis" biedt een algemeen beeld van de Lierse kunstenaars : baron I. Opsomer, L. Van Boeckel, R. Veremans, T. Bergman en F. Timmermans. Van deze laatste zijn schilderijen, tekeningen, boeken, documenten en een reconstructie van zijn werkkamer te zien, adres: Netelaan 4 Lier.

     

    1972

    Naar aanleiding van de 25ste verjaring van het overlijden van Felix Timmermans wordt een postzegel uitgegeven met de afbeelding van zijn gekleurde tekening op het titelblad van "De Ster". In de pers verschijnen heel wat artikels en worden verschillende initiatieven genomen om hem te herdenken.

    Op 5 juli, geboortedag van Felix, wordt het Timmermans-genootschap gesticht met als doel de nagedachtenis van Felix Timmermans levend te houden en de kennis van zijn literair en plastisch werk te bevorderen. Dit gebeurt door het uitgeven van een jaarboek met deskundige studies van zijn proza, poëzie, toneel, teken- en schilderwerken en het organiseren van een ledendag. Het stichtingsbestuur bestond uit : José De Ceulaer, Frans Verstreken, Louis Vercammen, Marcel Boschmans, Bertus Aafjes, Gaston Dumez, Hubert Lampo, Walter Opsomer, Ludo Simons, Lia Timmermans en Albert Westerlinck,

     

    1975

    Verfilming van Pallieter in regie van R. Verhavert, scenario en dialogen van H. Claus op muziek van Vivaldi en Ivanovic. Hoofdrolspelers zijn J. Rommerts, E. Brugman en L. De Leur. Reeds in 1936 was men met zo een opzet, onder leiding van H. Storck, begonnen maar het ging niet door.

     

    1982

    Op 89-jarige leeftijd overlijdt Marieke Janssens, de weduwe van Felix Timmermans. ze wordt begraven op het kerkhof Kloosterheide naast haar man.


    1986

    Honderdste verjaardag van de geboorte van Felix Timmermans. Bij die gelegenheid worden twee bronzen beelden onthuld door burgemeester-senator Maurice Vanhoutte. Het Pallieter-monument, ontworpen door Jan Alfons Keuster uit Schilde, krijgt een plaats tegenover het Timmermans-Opsomerhuis terwijl het Symforosa-beeld van Roland Rens uit Aarschot, geplaatst wordt op het grasperk tegenover de Symforosastraat in het begijnhof. Naast allerlei feestelijkheden heeft een opgemerkte tentoonstelling plaats onder de titel "Met pen en penseel", een theaterevenement "Melk de dag" en de uitgave van een postzegel met de afbeelding van de Fee op 100.000 exemplaren.

    B.R.T. verfilmt de roman Anna-Maria in de reeks Made in VIaanderen. Martine Berks schreef het scenario en Kris Betz was de realisator. Hoofdrolspelers waren Nolle Versyp (Pirroen) en Claude de Mets (Anne-Marie).

     

    1989

    Verfilming van Boerenpsalm in regie van R. Verhavert met als hoofdrolspelers Ronny Waterschoot, M. Prinsen en K. Van Parijs.

     

    1990

    De Felix Timmermans-kring wordt opgericht door E. De Smedt en J. Deckers met Clara Timmermans als ere-voorzitter om het werk van en de gedachte aan Felix Timmermans in de belangstelling te houden; ook om Timmermansvrienden te ontmoeten bij literaire wandelingen, voordrachten en tentoonstellingen. Ze geven een ledenblad uit "Zilveren Verpozingen" met verslagen van hun activiteiten en bijdragen over Felix Timmermans

    Hierin verscheen reeds een drietal artikels over Camille Melloy, de stille vriend.

     

    Stichting van het Felix Timmermans-Gesellschaft te Kleef in Duitsland met Dr. Burkhard Schwering als voorzitter en Ignaas Dom als secretaris. Hun doel bestaat in het bevorderen van de studie en de kennis van Felix Timmermans als auteur en als schilder door de publicatie van o.a. een jaarboek, lezingen, tentoonstellingen en uitstappen. Op dit ogenblik tellen ze 250 leden. In Duitsland heeft Timmermans zijn grootste successen gevierd. Meer dan 3 miljoen Timmermans-boeken werden er gedrukt. Dat is meer dan de helft van alle uit Vlaanderen afkomstige boeken in het Duits.


    1997
    Vijftigste verjaardag van het overlijden van Felix Timmermans :

    Zaterdag 25 januari : Bloemenhulde op het kerkhof door het stadsbestuur en de Lierse verenigingen met toespraken door prof. dr. A. Keersmaekers en cultuurschepen G. van den Bogaert. Hierna volgde de eucharistieviering in de Begijnhofkerk voorgegaan door mgr. P. van den Berghe, bisschop van Antwerpen.

    De officiële opening van het Timmermansjaar greep plaats op het stadhuis met toespraken door kunstcriticus Jos Borré (De Morgen) en burgemeester Marleen Vanderpoorten.

    Naast een grote F. Timmermanstentoonstelling in het Timmermans-Opsomermuseum en een tentoonstelling van het grafisch en picturaal werk in het Stedelijk Museum, wordt een Europees project met hedendaagse kunst onder de titel "Er gebeurt iets..." opgezet onder leiding van Emo Vroonen (25 mei tot 21 sept).

      

    ***********

    25-03-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en Camille Melloy (2)

    TWEE VRIENDEN :

    CAMILLE MELLOY en FELIX TIMMERMANS

     

    Door Daniël Lemmens

     

    In haar boek “Mijn vader” vermeldt Lia Timmermans het een en ander over de vriendschap tussen haar vader en de priester-dichter Camille Melloy :

     

    "... Tussen de getrouwen van het eerste uur was de Fransschrijvende Vlaming Camille Melloy. In ‘t begin van hun levenslange vriendschap schreef hij : "Hooggeachte Meester", later: "Beste Felix". Hij moet vader we/ goed begrepen hebben, dat leest ge zo uit zijn woorden : "Gij neemt eenvoudige mensen, en gij zoekt in hen, onder de ruwe schors, het goede en het sappige van een in den grond nog braaf gebleven hart en soms schone, zeer edele gevoelens. De naturalisten zoeken en onderlijnen graag het dierlijke; gij integendeel, zoekt bij iedereen den goeden ondergrond. Die diepe goedheid van U, die vertedering voor al wat edel is en schoon, dat is evangelisch, christelijk.

    Zo verstaat gij beter den mens dan de snobs van vandaag".

     

    Hoe de vriendschap tussen F. Timmermans en C. Melloy ontstaan is weten we niet precies. De aandacht van F. Timmermans voor de Frans-Belgische letterkunde werd bij hem gewekt door zijn, nu totaal vergeten, Fransschrijvende overbuur Victor Remouchamps.(*) Dankzij hem leerde F. Timmermans de Jeune Belgique-groep kennen met namen als Nobelprijswinnaar Maurice Maeterlinck, Charles Van Lerberghe, Emile Verhaeren, Georges Rodenbach e.a.. Hun neoromantiek, hun symbolisme, hun vaag irrealisme, hun hang naar mysterie, hun flirt met dood en eros, had hem aangetrokken. Heeft die interesse hem later naar die andere Fransschrijvende Vlaming C. Melloy gebracht ? Wie zal het zeggen!

     

    Of heeft het toeval hier ook een rol gespeeld ? Een aanwijziging in die zin vinden we terug in een brief van 27 sept. 1928 waarin F. Timmermans eindigt :

     

    "Met hartelijken en innigen dank en ook de Voorzienigheid

    dankend die mij U heeft doen vinden aan dit hoeksken."

     

    In een andere brief spreekt C. Melloy ook van "dat gebenedijd hoeksken te Brugge", zodat we kunnen aannemen dat deze toevallige ontmoeting de eerste stap is geweest voor de langdurende vriendschappelijke relatie tussen de twee letterkundigen.

    Hoe het eerste bezoek van C. Melloy aan F. Timmermans verliep vernemen we via een brief die hijzelf schreef aan Pieter De Clercq, een vriend-priester uit Nieuwpoort.

     

                "Felix Timmermans heeft me 'n paar mooie briefjes geschreven : hij houdt zeer veel van m'n verzen; hij vertaalde gansch mijn Soleil sur Ie village voor Marieken: dat weet ik van P. Depauw, z'n vriend, en van hemzelf, die het noteerde in z'n dagboek. Verleden week heb ik hem bezoek gebracht. Ge weet dat hij z'n bezoekers soms rap 'afschept'; er komen er veel ; en hij houdt fel van t huiselijk leven.

     

    (*) Victor Remouchamps: (Lier 1862 - Hasselt 1907). Hij was leraar aan het atheneum te Hasselt en werkte mee aan La jeune Belgique, Vers et Prose en andere Franse tijdschriften. Hij was ook intiem bevriend met Maeterlinck en Van Lerberghe. Publicaties : Les Aspirations en Vers I'ame.

     

                “Pater Depauw was dan ook zeer verwonderd toen hij ons onthaaide op wijn en sigaren, en 'n heelen namiddag met ons gemoedelijk koutte over kunst en literatuur. " ‘t Moet zijn dat hij veel van u houdt, jongen, zei m'n vriend. Want dat doet hij voor niemand." Hij leidde mij in z'n studio, vol schilderijtjes en boeken, in 'n pittoreske wanorde. Hij gaf me 'n paar van z'n boeken, met 'n mooie opdracht: o.a. :

    "aan den schoonen en zielvollen dichter EH. P.C. Melloy, Hartelijk !" Dat ook doet hij voor niemand, zegt P. Depauw. Zijn beste vrienden      krijgen 'n presentexemplaar, en nog niet altijd. Dus, ik ben goed gevallen, hé ?"

    Dat dit bezoek echt indruk op C. Melloy gemaakt heeft blijkt duidelijk uit zijn woorden aan de Fé :

     

                "Het heeft me zoo'n deugd gedaan, gisteren 'n paar uren met u te mogen

                leven en voelen, dat er mij een feeststemming van bijblijft."

     

    Vanaf die periode tot aan de dood van C. Melloy in 1941 hebben ze regelmatig met elkaar gecorrespondeerd. Ze stuurden ook hun werken op met opdrachten.

    Daar was C. Melloy zeer op gesteld:

     

                "Vergeet niet er met eigen hand iets in te schrijven :

                dan is ‘t zoo een beetje alsof ik u weer ontmoet."

     

    De priester-dichter zal wel gevleid geweest zijn bij het lezen van :

     

                "Er was eens een dichter die ons de taal der bloemen en de

                gouden zondagstilte deed verstaan en liefhebben."

     

    Op andere plaatsen spreekt de Fé van "de dauwdroppuren dichter", "de dichter der Heilige dingen", de "zoete dichter van de avond".

    Wanneer F. Timmermans vijftig jaar wordt, kan C. Melloy niet nalaten, zij het met caramelverzen, zijn wensen over te brengen.

     

    Reeds vijftig jaren, beste Fee,

    Dat ons planeet u meevoert,

    En vijf en twintig (heil ermee!)

    Dat Glorie naar den Fee loert !

    Toch leuk, die reis door t Heelal, hé ?

    Al is ‘t van ver, ik jubel mee,

    En 'k wensch van harte dat, nog vele jaren,

    och, wat zeg ik ?

    tot over duizend jaar, allez,

    (maar dan ben ik hier weg, ik !)

    uw naam op Vlaandrens lippen leve

    en nooit verga noch kwijnen !

    En laat ze zeggen : "onze Fee",

    Ik zeg: ‘t is ook "de mijne!"

     

                                                   Camille Melloy

                                                   5 juli 1936

     

     

    Maar ook F. Timmermans zal zijn genegenheid in dichtvorm overbrengen. Dit gebeurt bij de opdracht in het boek De familie Hernat waarin hij C. Melloy dankt voor de vele boeken die hij opstuurde en er een paar bedenkingen aan toevoegt over poëzie.

     

     

    Velen dank om al de boeken

    die gij mij gezonden hebt

    Waar ik steeds pleeg in te zoeken

    poëzie, puur ongerept

    Waar ik die dan ook in vinde

    en er mij mee rijker maak,

    lijk een bij die in den linde

    vol zich drinkt van hongingsmaak.

    Wil er zoo nog vele schrijven !

    Dichters maken t leven schoon !

    Altijd dieper, dieper drijven

    naar der ziele gulden loon !

     

    In 1940 heeft F. Timmermans moeilijke tijden gekend. Bij ‘t uitbreken van de oorlog vluchtte hij met zijn gezin naar Menen waar men twee weken lang in een kelder moest schuilen. Bij schermutselingen werd Felix' zuster door een bomscherf onthoofd. Timmermans, de gevoelsman was overstuur. In enkele weken was hij fel verouderd. Zijn zwak hart had veel geleden. In die benarde omstandigheden spreekt Camille zijn vriend moed in.

    Op 9 juli begint Felix zijn antwoord met: "Mijn goeden Camille" en vervolgt :


               
    "Dat heeft mij plezier gedaan en een zalf gestreken op mijn gemoed. Want door al die wedervarens ben ik diep teneergeslagen geweest. Ik was voor alles dood. Ik leefde alleen nog om te sterven. Dat is erg. Dat is niet plezant. Ik ben er Goddank toch terug uitgekomen. En de belangstelling voor ‘t leven nam met stukjes en brokjes zijn aandeel weer in. Ook uw brief van 29 juny heeft daartoe geholpen.".

     

    C. Melloy had een zwakke gezondheid. Daarom stopte hij ook met lesgeven en verhuisde naar de Rozenbergabdij te Waasmunster. Waarschijnlijk had hij F. Timmermans hiervan niet op de hoogte gebracht. Vandaar dat de Fé, na zijn mislukt bezoek aan Melle, hem een gemoedelijk briefje stuurde in versvorm waarin die ongedwongen relatie nogmaals tot uiting komt.


    "Beste!

    'k Was overlaatst naar Melle gegaan,

    'k kwam voor een toeë' deur te staan,

    ge waart naar ‘t schoon Waasmunsteren

    waar zooveel menschen kunstern

    lijk Ontrop en Verstraeten;

    daar hebt g'u neergelaten,

    zoo zei mij de portier,

    en 'k ging terug naar Lier.

    Uw boek kwam mij nu goed ter hand

    van het geluk in t Finnen!and, (1)

    en 'k heb daar uit vernomen

    dat gij Cecilia wilt zien komen (2)

    naar d'oude Roosenbergabdy.

    Ik zal z'u zenden ! Aan haar zij

    zou ik haar willen mee geleiden;

    maar 'k zit in ‘t werk, in oude tijden,

    gedompeld voor een nieuw, dik boek, (3)

    en 'k koom zoo moeilijk uit mijn hoek.

    Maar als het kan zoo van den zomer

    Dan kom Ik naar den dichter-droomer".

     

    (1) Over zijn reis naar Finland schreef C. Melloy een verhaal Suomi ou le bonheur en Finlande.

    (2) Ik zag Cecilia komen, een novelle van F. Timmermans over een onmogelijke liefde.

    (3) Op dat ogenblik was F. Timmermans bezig met de enige historische roman die hij schreef De familie Hernat.

     

    Ze hadden ook veel waardering voor elkaars werk. Vooral het vertaalwerk van C. Melloy viel bij F. Timmermans in de smaak.

    Na het verschijnen van Timmermans raconte ... waarin prachtige verhalen als : Les très belles heures de Mademoiselle Symphorose, Beguine, Le Cochon, "Notre Dame aux poissons, Le silence éternel en Triptyque de Noël", staan te lezen, lucht Timmermans zijn gemoed :

     

                "Laat mij u met wijd-open mond en twee nijpende handen geluk zeggen voor de schone verhalen. Dat is vertalen ! Zo straf als in ‘t Vlaamsch. Ik heb het ook aan de uitgever laten weten dat ik er zoo fel tevreden over ben ! ik hoor het van alle kanten zeggen, van hen die mijn werk in ‘t Vlaamsch goed kennen, Proficiat".

     

    Maar die waardering ging niet alleen uit naar de vertaling van Timmermans' werken. Ook het origineel werk van C. Melloy kreeg bewondering. We kunnen hierbij genieten van die eigen stijl, die originele woordkeuze en beeldspraak die we in de werken van de grote Fé aantreffen en die hem tot één van de bekendste Vlaamse schrijvers heeft gemaakt. Naar aanleiding van het verschijnen van het boek L'Offrande Filiale drukt de Fé zijn gevoelens tekenend uit onder volgende bewoordingen :

     

                "Ik was aan zee en heb uw schoon boek gelezen, neen gebeden ! Dat is van zulke zuivere, kristalheldere liefde ! Grootsch van allure, een goudspikkeling als een sterrennacht, en zoo vol rust en zielevrede, vol liturgische kleuren, en religieuze landschappen. En dan die kleine vondsten, die het accent van blijheid en devotie versieren en verhoogen. Wat kunt gij die zondagen beschrijven, laten meevoelen en beleven. In langen tijd las ik geen boek, dat zoo religieus zoo diep in mijn ziel is gegaan als dit. Ik kan er een psalm opmaken ! Overal beveel ik het aan. ‘t Heeft mij effenaf doorgoten met Ie bonheur des pauvres gens." (10 okt. '33).

     

    Na de lectuur van Vingt-sept petites élégies mijmert de Fé :

     

                "Uw élégies zijn als een regentje in den avond over een park gefezeld. Een zoet heimwee heeft me vastgenomen en 'k had een stil geluk boven mij als onder een kruidnagelboom."

     

    Het boek Le soleil sur Ie village heeft hij "gedronken".

    Een andere keer ter gelegenheid van het verschijnen van de bundel Parfum des buis moedigt hij aan met :

     

                "Zo nu en dan een pint melk van uw verzen! Daar houdt men den geest mee recht!" Ik dank u om het genot dat Le poème de la grand 'route' mij gegeven heeft. Ja en dan begin ik mee te dichten, mee te zien, mee de oude gewaarwording te hervoelen. Ik ken ze de steenwegen 'k heb vroeger toch zoo geerne gewandeld, en ‘t waren kameraden geworden. Bewijs dat gij een groten dichter zijt : dat gij ook anderen aan 't dichten en aan ‘t mijmeren jaagt. Nogmaals dank! Zeg probeer zoo'n dingen eens in ‘t Vlaamsch te schrijven. Ons volk moet daar ook van proeven.

    Want met al die jazz-dichtkunst zakken ze weg". (...) (I) (27-10-28)

     

    Ook C .Melloy. is zeer ingenomen met de werken van F. Timmermans. Bij het verschijnen van Boerenpsalm geeft hij een paar rake bedenkingen ten beste :


               
    “Beste Felix, uw Boerenpsalm is geen boek voor kinderen, maar ‘t is een schoon boek, een van uw beste. Uw Wortel hebt ge uitgewerkt tot een type, die leeft, en zal blijven leven. Zijn liefde voor het "land" en het leven, zijn couragie, zijn zwakheden, zijn geloof en zijn openhartige rechtzinnigheid, dat alles is zoo diep-menschelijk, en zoo waar. Het is opvallend dat het veld met al zijne bedrijvigheid er niet eens in beschreven is op zijn Streuvels, maar daar zoudt ge misschien ook niet zoo goed in geslaagd zijn, want daarvoor moet men zelf van den buiten zijn. Maar ‘t huizeken van den boer, en zijn ziel, die staan er voor altijd.

    Het motto van den Kruis-Lieven-Heer is een prachtige vondst. En gansch het boek is doordrenkt met de echtst christelijke gevoelens. Een echte psalm. En soberder dan uw eerste werken : een vrucht van het rijpe talent".

     

    Heel opgetogen is C. Melloy bij het lezen van Breughel :

     

                "Ik heb drie dagen lang - tijd stelende waar ik kon - zitten smullen aan uw prachtigen Breughel. Felix, jongen, wat een schoon boek! Nu, kon het anders? Breughel was immers een uitgelezen figuur voor u, weggelegd voor u.

    En weer die onuitputbare vindingsdracht van joviale of roerende prentenwoorden, druipend als doorrijp fruit van zoete sappen; en ook, als in uw andere boeken, hier en daar zoo'n prachtbrok, gereed voor de Bloemlezingen der toekomst; en nog, meer misschien dan in uw andere werken die pakkende menschelijkheid, dat kloppende hart, en de strijd tusschen licht en duisternis, zonde en genade.

    Een rijk boek. - Proficiat" (7-2-34).

     

    C. Melloy is een "bezig mens". Vooral in de Melse periode is hij zeer actief. Hij geeft les, houdt lezingen over literaire en godsdienstige onderwerpen, werkt mee aan talrijke tijdschriften en ... dicht. Timmermans bewondert die werklust:

             "Waar haalt gij de tijd, de werkkracht? het geduld, de inspiratie om zo maar het ene boek na het andere te laten verschijnen." "Gij zijt een horen van overvloed.

    Gij schudt het zeker zoo uit uw mouw."

     

    Diezelfde woorden kunnen we ook toepassen op het leven van Timmermans zelf. Beiden waren zeer actief, volgden elkaars literaire producties op de voet en lieten hun wederzijdse waardering blijken. Spijtig zijn ze beiden zo vroeg van ons heengegaan. C. Melloy was pas 50 jaar, Timmermans amper 61. We konden nog zo veel van hen verwachten.

     

    Bij het overlijden van Camille Melloy drukt F. Timmermans nogmaals zijn dank uit in een brief aan de broer van Camille met deze diepdoorvoelde woorden.

     

                "Ik verlies in Camille een goede medewerker, want wat hij van mij vertaalde, was geen vertalen meer, maar een herscheppen, zo goed diep verstond hij mij, en had hij een inzicht in mijn binnenste. Hij heeft daardoor enorm veel voor mij gedaan, en als ik enigszins in de wereld der Franse Letteren bekend ben, is het aan hem te danken. Camille was een groot en edel mens, een zuiver kunstenaar, waarvan veel werk blijven zal. Hij was werkelijk een minnestreel Gods, een Franciskaanse heraut, een gloriestraal onder de mensen. Ik ben innig blij dat ik hem gekend heb.

    Hij heeft mij naar de ziel rijk en beter gemaakt".

     

    Met deze bijdrage heb ik getracht, naar aanleiding van de herdenking van het overlijden van F. Timmermans, vijftig jaar geleden, de weinig gekende vriendschappelijke relatie met C. Melloy en hun wederzijdse waardering in het licht te stellen.

     

    Hiervoor kon ik dankbaar gebruik maken van de brieven uit het archief van de paters Jozefieten te Melle en van de gededicaceerde werken uit het Fonds Camille Melloy (Bibliotheca Wasiana) te Sint-Niklaas.

     

    ********************

    24-03-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (6 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en Camille Melloy (3)

    VERWANTSCHAP EN GEMEENSCHAPELIJKE

    THEMA’S BIJ C. MELLOY EN FELIX TIMMERMANS

     

    Door Daniël Lemmens

     

    Het was voorzien dat Stijn Streuvels op 5 december 1948 het woord zou voeren bij de overhandiging van het Camille Melloy-fonds door de familie aan "Bibliotheca Wasiana" te Sint-Niklaas. Wegens gezondheidsredenen werd hij vervangen door zijn vriend Dr. Van Driessche. In zijn rede verklaarde deze dokter en literator:

    "Van de twee levende Vlaamse schrijvers, die hem geestelijk het nauwst verwant waren, Timmermans en Streuvels, was deze laatste aanwezig op zijn begrafenis in 1941. Felix Timmermans voelde toen reeds nu en dan de angstwekkende vermaningen van de kwaal die hem niet meer zouden loslaten, en drukte er zijn groot spijt over uit dat het hem niet mogelijk was de gestorven dichter, met wie hij zoveel gemeens had een laatste groet te brengen.".

     

    Op het eerste zicht hebben F. Timmermans en C. Melloy nochtans weinig met elkaar gemeen. Uiterlijk verschillen ze heel wat van elkaar. R. Lissens beschrijft in een artikel Herinneringen aan mijn collegetijd verschenen in het speciale De Gonde-nummer over C. Melloy (1991 / 3-4), zijn vroegere leraar, als een persoon met "een hoog voorhoofd, vinnige doordringende ogen, wat uitstekende jukbeenderen en een zwakke gezondheid". Timmermans was nogal een monumentale, sympathieke verschijning met een weelderig, golvende haardos, goedlachse ogen die u vol belangstelling en observerend aankeken. En hoe was het met hun karakter gesteld?

     

    C. Melloy getuigde van zichzelf dat hij van nature noch blijmoedig noch teder is met aanleg tot melancholie en buien van opvliegendheid. Hij gaf ook toe nogal zwaarmoedig van aard te zijn met opwellingen van vreugde en droefheid. Dina Lateur (dochter Prutske van Stijn Streuvels) verklaarde ons in een interview dat ze C. Melloy heeft leren kennen als een innemend, fijn en bescheiden man, steeds discreet, door en door priester en vaak humoristisch. In hogervermeld artikel zegde R. Lissens ook dat C. Melloy een modelleraar was met een verfijnde smaak wars van banaliteit en trivialiteit maar dat het hem ontbrak aan charisma. Die laatste eigenschap vinden we wel terug bij F. Timmermans die J. De Ceulaer typeert als "een stille, rustige, zachtaardige man, gezellig en gemoedelijk in de omgang, met een mild oordeel over zijn medemensen. Een man die meestal opgeruimd was al had hij neiging tot weemoed. Zelfzeker was hij niet, eerder schuchter en voorzichtig, zelfs een beetje vreesachtig.".

     

    Vinden we op karakterieel gebied toch al wat raakpunten toch kan men zich moeilijk indenken dat de gelukkige schepper van de levensgulzige Pallieter veel gemeen zou hebben met de weemoedige dichter van het klagelijke Misère Trouvère.

                Il y a tant d'angoisse a vivre

                Qu'il ferait bon d'être enterré

    En toch... Als we op zoek gaan naar de belangrijkste thema's van hun werken vinden we heel wat gemeenschappelijke klemtonen.

     

    Bij Melloy stoten we onmiddellijk op een alles overheersende realiteit in zijn werk : het religieuze gevoelen. Voor hem is dit meer dan een concreet thema. Het is een spirituele dimensie die aan de basis ligt van heel zijn oeuvre. Alle menselijke themata die aan bod komen, weze het nu geluk, vriendschap of nostalgie, worden vanuit dit religieus perspectief benaderd. Men zou kunnen zeggen dat bijna elk stuk literatuur tegelijk een gebed is. Zo is zijn werk doorkneed met religie zoals hijzelf sprekend uitdrukt in zijn gedicht Prêtre et poète.

    Is F. Timmermans uit hetzelfde deeg gebakken? E. Mertens, de Leuvense hoogleraar in moraaltheologie, heeft de jongste jaren enkele boeken van Timmermans herlezen in het licht van zijn geloofsovertuiging en problematiek en hierover een paar opgemerkte bijdragen geleverd voor het Timmermans-genootschap.

    Hij stelt vast dat "het literaire, oeuvre van Timmermans. als een soort geloofsbron kan gelezen worden, niet zozeer omdat het informatie brengt over de volksvroomheid en de kerkelijke praktijken uit de tijd van het rijke roomse leven in het schone Lier en het Brabant van weleer, doch vooral omdat het het levende geloof met zijn hoogten en laagten, pijnen en vreugden, op aangrijpende manier in beeld brengt". Geloof en godsdienst spelen in het ganse werk van Timmermans een voorname rol, vanaf de Schemeringen en Pallieter tot en met het postuum verschenen Adagio.

     

    Uiteraard denkt men in de eerste plaats aan de werken die inhoudelijk sterk christelijk gekleurd zijn : de kerstverhalen : Het Kindeken Jezus in Vlaanderen, Den bloeyenden Wijngaerdt, het mysteriespel De hemelse Salomé, het heiligenleven De harp van Sint-Franciscus. Maar ook in de biografieën als Pieter Breughel en Adriaan Brouwer en in de romans als Boerenpsalm (vooral daar!) en De familie Hernat klinkt bijwijlen een sterke religieuze noot door. In deze opgesomde werken is het Timmermans wel om literatuur te doen en niet om geloofsverdediging. Maar zijn kunstenaarschap staat niet los van zijn mens-zijn en gelovig-zijn, het is een weerspiegeling van zijn eigen innerlijkheid zoals dit ook bij C. Melloy het geval is. En de innerlijke Timmermans is een diep gelovig man zoals zijn dochter Lia verklaart in haar boek “Mijn vader” : "Heel zijn leven is mijn vader vroom en godsdienstig geweest; zoals zijn moeder; hij zat dikwijls alleen in de kerk te bidden voor Onze Lieve Vrouw van Gedurigen Bijstand".

     

    Die bijzondere verering voor O.L.Vrouw had hij ook gemeen met C. Melloy. Ze leefden immers in een tijd waar godsdienstbeleving voornamelijk een zaak van gevoel was dat sterk tot uiting kon komen in de Mariadevotie. Het was de tijd van de bedevaarten en de processies. "Waar men gaat langs Vlaamse wegen komt men er Maria tegen". Die uitdrukking uit een bekend Marialied is zeker toepasselijk op hun beider werk. In bijna elk werk van Timmermans komt men er verwijzingen naar Maria tegen. Bovendien heeft hij heel wat afbeeldingen en tekeningen van haar gemaakt voor zijn literaire werken en andere gelegenheden.

    C. Melloy heeft heel wat gedichten over Maria geschreven verspreid over zijn verschillende bundels. Zijn meesterlijk boek Offrande filiale dat een prozagedicht lijkt heeft hij met kinderlijke tederheid de levensloop van zijn moeder en hemzelf beschreven. We vinden er enig mooie bladzijden over de Vlaamse vroomheid en de mariale bedevaarten naar Oostakker en Lede terug. Het is tevens een bron van informatie over dat volkse geloof met zijn novenen, kruisdagen, boetetochten, kerkelijke feestdagen en kermissen.

     

    In een nuchtere tijd die wij thans kennen, zullen wellicht velen niet gemakkelijk om kunnen met de overgevoeligheid waarmee F. Timmermans. en C. Melloy spreken over Maria. Vaak doet dit misschien wat sentimenteel aan maar dit doet geen afbreuk aan de literaire kwaliteiten van de auteurs.

    We moeten alles beoordelen vanuit zijn tijd en milieu.

     

    Een ander thema dat de vrienden Timmermans en Melloy nauw aan het hart lag en dat ze veelvuldig bespeeld hebben. zij het op hun eigen manier, is het kerstgebeuren.

    Toen Timmermans. op Kerstdag 1942 te Hasselt werd gevierd, zegde hij in een dankwoord met enige overdrijving : "Heel mijn leven draait en waait rond Kerstmis". Het mysterie van de heilige nacht heeft hem heel zijn leven bezig gehouden.

    Als kind luisterde hij ademloos naar vaders kerstverhalen, ging met zijn kameraden driekoningen spelen, schreef zelf later heel wat verhalen over Kerstmis met als hoogvlieger Het Kindeken Jezus in Vlaanderen, een kleurig veelluik waarin hij Jezus laat geboren worden in Bethlehem tussen Schelde en Leie. In andere boeken confronteerde hij zijn figuren menigmaal met het kerstgebeuren, tekende en schilderde zelf veel kersttaferelen.

    In het jaarboek van het Timmermans -genootschap Nazareth aan de Nete worden we overvloedig gedocumenteerd over de Fee en Kerst.

     

    C. Melloy was door dezelfde microbe gebeten. Theo Stael, de schrijversnaam voor Melloy's broer die een aantal novellen en toneelstukjes in het Nederlands publiceerde, schreef in een jeugdtijdschrift een bijdrage over Kerstmis bij C. Melloy. Hierin vertelt hij dat zijn jongere broer Camille reeds als knaap zijn eigen stalleke van Bethlehem had waarvoor hij zeer veel zorg droeg. Als brancardier aan het Ijzerfront dichtte hij in 1916 voor zijn strijdmakkers Noël des Jasses (1) .

     

    (1) Jasses: naam die men aan onze soldaten gaf in de loopgrachten 1914-18. Dit gedicht verscheen in het frontblad Notre Belgique

     

    In zijn bundel Trois marches pour Ie temps de Noël vindt men er kerstgedichten vol innige godsvrucht naast andere vol levende oosterse kleuren terwijl zijn Livre des Fêtes overheerst wordt door prachtige lyrische beelden.

    Naast deze dichterlijke mystiek schreef C. Melloy ook fijne verhalen voor de jeugd La belle histoire de I'Enfant Jézus en na zijn bezoek aan het H. Land in gezelschap van Stijn Streuvels en A. Coolen L'âme de Bethlehem waarvoor hij ook een Vlaamse versie schreef. Het moet ons ook niet verwonderen dat C. Melloy juist Driekoningentryptiek van F. Timmermans in het Frans vertaald heeft en de nadruk op het mysterie van de kerst legde door het te vertalen in Triptyque de Noël. In die zalige kerstsfeer plaatsten zij eenvoudige volkstypen met hun eigenzinnigheden en folklore als symbolen van het geloofs- en genadeleven : de vrome herder Suskewiet, simpel, schoon in eenvoud en vertrouwen, de ruwe bedelaar Schobberbeeck, slaaf van zijn zonden en zwakheden die door angst wordt gedreven naar bekering en Pitjevogel, de afvallige die met de duivel samenspant en na een geweldige zielestrijd door de hulp van O.L Vrouw wordt gered. Dit verhaal viel zo in de smaak van onze bevolking dat het tot op onze dagen als toneelstuk onder de naam En waar de ster bleef stille staan, nog wordt opgevoerd. Zulke verhalen weerspiegelen ook een stuk Vlaamse volkscultuur.

     

    Het werk van Timmermans is ook een echte studie- en informatiebron geweest voor onze heemkundigen. Folklore en volksgebruiken liggen rijkelijk uitgesmeerd over a! zijn boeken. Is het oeuvre van C. Melloy minder uitgebreid toch heeft hij ook zijn bijdrage geleverd tot de kennis van de zeden en gewoonten van de mensen in zijn streek in het begin van deze eeuw. Zijn prozawerkje Melle avant Ie déluge brengt een paar typische volksfiguren uit onze gemeente naar voor.

    In het boek van C. Hamlet Le folklore de Flandre et de Wallonie noemt de samensteller hem "un poète élégiaque et contour charmant, qui chante ou raconte La Flandre orientale et I'Escaut “ en publiceert zijn bijdrage Fêtes religieuses et profanes au pays de Flandre.

     

    Voor beide schrijvers F. Timmermans en C. Melloy vormde hun eigen milieu, uitzicht van mensen en dingen, folklore en traditie, een echte inspiratieve kracht.

    En in dat eigen milieu hadden beiden ook een grote belangstelling voor de natuur. Pater Depauw noemt C. Melloy een natuurdichter die het Vlaamse landschap, de seizoenen, de bloemen, rivieren en wolken heeft bezongen als een impressionist met een fijn koloriet. Zijn bundel Enfants de la terre is een verrukte zang op de heerlijkheid van de aarde : "un quartier de ciel”. Met franciscaanse vreugde looft hij bomen, vuur en water en jubelt:

                            Pour moi, le matin dresse un portique de fête

                            Et déroule a mes pieds des tapis de soleil

     

    F. Timmermans heeft op zijn eigen onnavolgbare manier uiting gegeven aan zijn verbondenheid met de natuur. Als geen ander heeft hij de natuur en het landschap geobserveerd, in zich opgenomen en beleefd. Zijn hoofdfiguren zoals Pallieter, Wortel e.a. worden voortdurend geconfronteerd met de natuur. In Knack heeft hoofdredacteur F. Verleyen vorig jaar een ganse bijdrage gewijd aan Timmermans onder de titel De natuur als personage.

    Nogal diepzinnig gaat hij op zoek naar de betekenis van de natuur in het oeuvre van Timmermans en behandelt er verschillende aspecten van : de natuur als de scheppende kracht, de natuur als de vijand van de mens, de natuur met het landschap als wijkplaats voor haikoe-achtige meditaties. Meer nog, hij beschouwt Timmermans als een groene jongen avant-la-lettre die ingaat tegen het vellen van bomen en andere vernielingen van de natuur. Zelfs voor de ecologische problemen die te maken hebben met de evolutie van de landbouw in onze eeuw is Timmermans zijn tijd vooruit.

    Rond 1914 legt hij Wortel in de mond : "Bij mij komt er nooit chimiek in huis. Ik wil God zijn ogen niet uitsteken. Hij geeft ons regen, dauw en mest van mensen en beesten. Natuur, geen zwelpoeders. En laat mijn patatten dan wat kleiner uitvallen dan die van de Ossekop, ik heb ze toch eerlijk uit de grond gehaald, zonder trukken en zonder vergif. Timmermans is wel, in tegenstelling tot Melloy, actiever bij het gebeuren van de natuur betrokken. In hun werken hebben F. Timmermans en C. Melloy ook heel wat aandacht besteed aan het mysterie van de dood. Beiden worden op jonge leeftijd geconfronteerd met dit fenomeen. Als jongeling ondergaat F. Timmermans een breukoperatie waarbij zich verwikkelingen voordoen zodat er gevreesd wordt voor zijn leven. Deze confrontatie met de dood heeft een ongewoon sterk psychologisch effect, dat hij nauwkeurig beschreven heeft :"Ik die al mijn levensgulzigheid verloren had, door met mezelf niet kunnen klaar te komen, voelde plots bij het naderen van de dood, levenslust in mij bruisen, vers sap door mijn lichaam.

    Och! plots als in een bliksem, terwijl ik de afgrond van de dood zag, zag ik hoe eenvoudig het /even is", ‘t Was het einde van de Schemeringen van de dood, het boek waarin hij zijn levensmoeheid, zijn angsten en geloofstwijfels had uitgedrukt.

    C. Melloy vertoefde tijdens de eerste wereldoorlog een tijdlang als brancardier te Diksmuide toen hij getroffen werd door tyfus en gedurende zes maand in het hospitaal moest herstellen.  Die oorlogservaringen waarin dood, angst en ontbering het thema vormde, schreef hij op in sommige frontbladen.

    Beide literatoren hebben, elk op hun manier, ook de gebruiken bij dood en begrafenis treffend beschreven. F. Timmermans deed dat bijzonder pittig in het verhaai De begrafenis van Matante waarin we heel het scenario terugvinden : het luiden van de klokken, de rol van de koster en de lijkbidder, het optreden van de priester die haar kwam "aflezen", de mis en de tocht naar het kerkhof. Dezelfde mortuale handelingen beschreef C. Melloy in zijn laatste bundel Requiem waarin hij kalm en berustend zijn dood bezingt met een tikkeltje ironie en vooral de laatste toebereidselen onder de loupe neemt met gedichten als Chant prémortuaire, Bienvenue à la mort en Dernier départ.

    Heel wat analoge gedachten vinden we terug in Timmermans' laatste bundel Adagio, de voltooiing van zijn levensweg en zijn levenswerk. Hierin spreekt hij zijn weemoed, zijn vergankelijkheidgevoel zijn zondebesef, zijn deemoed en zijn angst uit over zijn God. Sommige van hun afscheidsverzen zijn zo subliem, zo broos, zo sacraal dat men het zelfs "gebeden" zouden kunnen noemen. Alle thema's van vroeger komen er aan bod : leven en dood, schuld en zonde, stilte en inkeer, tijd en eeuwigheid, geloof en vroomheid. Wat F. Timmermans en C. Melloy over dood en sterven hebben geschreven is geen nieuwe dichterlijke fantasie op een oud thema maar het peilt naar de kern van alle aards bestaan zoals de Fee het uitdrukt

     

    De kern van alle dingen

    is stil en eindeloos

    Alleen de dingen zingen,

    Ons lied is kort en broos.


    En donker zingt mijn bloed,

    van heimwee zwaar doorwogen.

    Ik zeil langs regenbogen

    Gods stilte tegemoet

     

    en C. Melloy het verwoordt

    La plus haute poésie

    Est peut-être mourir !

     

    en verder

     

    Et Dieu qui déjà me possède

    Se laisse posséder enfin

     

    Uit deze uiteenzetting blijkt duidelijk dat tussen Camille Melloy en Felix Timmermans naast menselijke vriendschap ook heel wat inhoudelijke verwantschap bestond. Beiden waren religieus bewogen. Het loopt als een rode draad doorheen hun werken. Ze voelden zich daarbij sterk aangetrokken door het mysterie van de kerst en hadden een uitgesproken verering voor Maria en Franciscus. Het Franciscus-fenomeen heb ik behandeld in een ander artikel: "Het verhaal van een vertaling".

    Beiden waren ook geboeid door het verleden. De zeden, gewoonten, volksgebruiken van hun streek en in hun tijd, hebben ze met liefde beschreven. De natuur bekoorde hen in vele opzichten. C. Melloy heeft die meer beschouwend benaderd terwijl Timmermans. er directer, actiever bij betrokken was. Ze waren vrienden in ‘t leven maar vonden elkaar ook in de "doodsgedachte" die ze in een gelovig perspectief hebben bezongen.

     

    ***********

    23-03-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en Camille Melloy (4)

    MET VERHAAL VAN EEN VERTALING

    DE HARP VAN SINT-FRANCISCUS

     

    door Daniël Lemmens

     

    Vorig jaar, in 1996, verscheen in Knack een reeks bijdragen over F. Timmermans door hoofdredacteur Frans Verleyen. Deze werden nu gebundeld en uitgegeven onder de titel De gezonken goudvis, Felix Timmermans en de Moderne Tijd. In zijn inleiding vertelt Verleyen hoe hij - een paar jaar geleden - in het buitenhuis van zijn vrienden belandde en toevallig tussen strips en een handleiding voor de verzorging van kamerplanten een oud exemplaar vond van De harp van Sint-Franciscus. Omdat het die avond zo regende ging hij vroeg naar bed met wat kranten en die "Harp". "Die nacht las ik. In volle jaren negentig wel honderd bladzijden uit de Harp. Hun schoonheid bracht me uit evenwicht. Waarom had ik dat allemaal chirurgisch verwijderd uit mijn hersenen en vervangen door Updike Böll of zelfs Len Deighton?" verwoordde de hoofdredacteur. In diezelfde jaren negentig ben ik, evenals de kritische Verleyen, op zoek gegaan naar Franciscus die Timmermans op zijn harp liet spelen en natrilde in de vertaling van C. Melloy.

     

    Beide literatoren voelden zich aangetrokken tot Franciscus die in hun persoonlijk leven zowel als in hun literair werk zo een belangrijke rol zou spelen.


    "Van in zijn kinderjaren had onze Pa een grote verering voor Sint Franciscus en een stil verlangen naar Italië", vertelde Lia, de oudste dochter in haar boek Mijn vader.  Die verering voor Sint Franciscus en de bewondering voor Italië had hij van zijn grootvader. Als Derde Ordeling vertelde hij vaak over die schone heilige uit Italië, het land van over de bergen, waar het heel het jaar door goed weer was en waar de appelsienen groeiden....

    Van toen af kreeg ik goesting om dat land eens te zien...".

     

    Ook C. Melloy werd reeds als jongeling gegrepen door de figuur van Franciscus zoals hij het aangeeft in zijn werkje La paix d'Assise :

    "Sans doute Poverello était déjà mon saint préfère, depuis ce jour de mon adolescence ou je découvris les Fioretti, je s'avais plus cessé de l'admirer, d'écouter ses leçons, sans user adopter sa logique si terriblement rigoureuse qu'elle passe pour encore sublime, une folie..".

     

    Om het landschap te bewonderen, te beleven en om de geest van deze bijzondere heilige op te snuiven maakten zowel Timmermans als Melloy een reis naar Italië. Daar leert Timmermans don - later mgr. - Pronti kennen waarmee hij vriendschap sluit voor gans zijn leven.  Diezelfde Pronti zal later, door bemiddeling van Timmermans, Camille Melloy behulpzaam zijn op zijn reis naar Assisi. Naar aanleiding van de 700ste verjaardag van het overlijden van de heilige schreef Timmermans in de Maasbode Het hovenierken Gods, een soort feestgroet, een lyrische verheerlijking van de heilige, die "mirakelen zweet en staat te daveren met 42 graden Godskoorts.". Ook publiceert hij zijn reisdagboek Naar waar de appelsienen groeien.

     

    Van zijn kant schreef C. Melloy een tweetal bijdragen over De Heilige Franciscus aan de bronnen

    van het geluk I en II dat tezelfdertijd uitgegeven werd in het Frans "Saint François aux sources du bonheur", het boek La paix d'Assise en voorjongeren Jongleur de Dieu.

    In die atmosfeer van de herbronning aan het ideaal van Franciscus ontstond de Pelgrimsidee waarvan een aantal jongeren waaronder F. Timmermans, Flor Van Reeth en E. Van der Hal!en droomden. Ze wilden de christene solidariteit onder de katholieke kunstenaars in nieuwe banen leiden. Hun patroon werd natuurlijk de H. Franciscus. Die beweging lag volledig in de lijn van het spiritueel en religieus renouveau dat zich o.m. manifesteerde bij G.K. Chesterton, Jacques Maritain, Leon Bloy, Papini, Jörgensen en Van Eeden. C. Melloy was hiervan ook een grote voorstander. Had hij reeds jaren vroeger Le beau réveil niet gepubliceerd?

     

    Hun diepe bewondering en verering zongen F. Timmermans en C. Melloy uit in hun gezamenlijk meesterwerk De harp van Sint Franciscus, La harpe de Saint François.

    Gedurende vier jaar heeft F. Timmermans zich nagenoeg geconcentreerd op het schrijven van deze roman die hij grondig had voorbereid. Terwijl Felix ijverig aan zijn Franciscus werkt, beveelt C. Melloy zich reeds aan in een brief van 8 September '28 om enige vertalingen te doen i.v.m. dat werk.


    "Later zou ik me gaarne aanbevelen om enige bladzijden van uw leven van Sint-Franciscus in
    het fransch over te zetten, en te publiceren met een inleiding over uwe kunst in het tijdschrift Les Lettres te Parijs waaraan ik regelmatig meewerk".

    Felix was bezeten door deze heilige.

     

    Tussen het schrijven door tekende, schilderde en etste hij Franciscus. De ene keer schilderde hij hem in olieverf met stigmata, dan expressionistisch met grote handen van de arbeid, dan weer achter glas, biddend met het hoofd in de handen. Hij ontwierp ook een reeks taferelen van het Franciscus-verhaal voor een kalender. De gedachte aan en de boodschap van Fr. liet hem niet los.

    Over de vorderingen van zijn werk houdt hij C. Melloy goed op de hoogte :


    "Heb het thans veel te druk. Tot mijn Franciscus voltooid is, leef ik gaarne wat afgezonderd
    van de buitenwereld".

     

    en een andere keer:

    "Als Sint-Franciscus veerdig is, wipt hij bij u binnen.".

     

    Wanneer het boek beëindigd is spreekt Timmermans onmiddellijk over een vertaling (25.03.32).


    "Franciscus is af. Als hij gedrukt is stuur ik U eenen. We zullen in Frankrijk eens proberen.
    Ik zou graag hebben dat gij hem vertaalt".

     

    Al vlug blijkt dat ook anderen geïnteresseerd zijn in een Franse vertaling. Wanneer Mil Lambrechts, de secretaris van Timmermans, datzelfde jaar aan Melloy een luxe-exemplaar van De Harp zendt, meldt hij:

    "Van Wellens en Godenne een voorstel gehad om Franciscus te vertalen en uit te geven. Afwijzend geantwoord.".

     

    en in een volgende brief van Felix

     

    "Ik heb geen verdere overeenkomsten gesloten met Rex en vertrouw u ten volle de vertaling van Franciscus toe, ik weet dat de arme in goede handen is.".

     

    Wanneer C. Melloy reeds volop aan de vertaling bezig is krijgt ook de uitgever van Timmermans' werken Van Kampen uit Amsterdam een aanbod van een zekere Jean Bonhomme van Parijs :

    "De belangstelling voor uitheemsche meesters is op het oogenblik in Frankrijk zeer levendig en het lijkt mij dat de verspreiding van een meesterwerk als dit boek in de fransche taal niet alleen uit geestelijk oogpunt maar ook litterair en materieel een succes kan beteekenen.

    Mocht door de auteur of door U tot de vertaling van dit boek worden besloten dan bied ik U gaarne mijn diensten aan om het geheel of gedeeltelijk in samenwerking met andere te vertalen".

     

    Hierbij voegt de briefschrijver de vertaling van het eerste hoofdstuk van De Harp waarover F Timmermans aan C. Melloy schrijft :

    "Ge kunt alzoo zien hoe hij dat lapt. Ik denk dat gij dat beter zult doen.".

     

    Ook een Elzasser pastoor vraagt aan Felix om aan de vertaling te mogen beginnen. Dus aan voorstellen is er geen tekort. Timmermans moedigt Camille aan door te werken :


    "Werk maar rustig voort aan de vertaling van Franciscus en breng er de wijzigingen en aanpassingen aan toe die ge nodig oordeelt om het genietbaar te maken voor net franslezend publiek.".

     

    Dat C Melloy ijverig aan het vertalen is vernemen we uit zijn brief van 16.11.32 aan Mil Lambrechts:


    "Ik ben inderdaad beslist aan het vertalen; maar ik kan er slechts een paar avonden maximum per week aan besteden, hoor! Ik heb nog maar 36 blz. af en er zijn er over de 300! Nu, indien Felix het zoo graag wilt en niet te haastig is, dan is ‘t mij goed, en 'k zal de vertolking zoo goed verzorgen als ’t maar kan.".

     

    In de lente 1933 is Melloy zo goed als klaar met zijn vertaling en Timmermans nodigt hem uit naar Lier.


    "’t Is nu toch vacantie, kom dan eens tot in Lier zoo de gelegenheid zich aanbiedt, dan kunnen we eens praten over Franciscus en allerlei".

     

    Na het bezoek van Melloy schrijft Timmermans hem op 9 juni 1933 :


    "Proficiat voor dat reuzenwerk met de vertaling van Franciscus. Kuis hem nu eens netjes op en weldra wandelt hij op Franse voeten. En ik geloof in zijn succes want ik heb groot vertrouwen in de degelijkheid van uw werk.".

     

    Eindelijk is het vertaalwerk beëindigd. In een brief van 2de Sinksendag 1933 stort C. Melloy even zijn hart uit.

               
    "Het zal u misschien genoegen doen te vernemen dat uw Franciscus in bet fransch vertaald is..." "... 12 schrijfboeken boordevol - zo ongeveer tienduizend regels. 'k zou ‘t voor niemand doen hoor, dan voor u, maar ‘t spijt me niet, ik heb er toch schoon kunst-genot aan beleefd. Nu moet ik nog het eertje likken. Het fijne werk is dat, zeer delicaat en gewichtig. Ik zou willen dat het boek in de smaak van de fransche lezers vallen. Nu, dat wikken en wegen, dat polijsten, is nog een kunst-taak. Maar dan kom het saaie werk. Heel dien rommel doen 'kloppen' - in 3 exemplaren minstens; - en dan de "démarche" bij de Parijzer uitgever. Geen lachspel.".

     

    Aan de lectuur van die vertaling beleeft F. Timmermans echt plezier :

               
    "Ik heb geprobeerd in mijn boek met arme menschenwoorden den grooten arme te huldigen, te vereeren en te doen benaderen. Ik wou er niet alleen een vertelsel, maar ook een lied van maken. Geen lied dat de mond zingt, maar dat in het hart van de lezer speelt en neuriet. Hier en daar ben ik er tevreden van, maar in uw boek ben ik overal tevreden van. Het is muziek! Uwe vertaling heeft mijn boek geholpen, het rijker en schooner gemaakt.

                Ik dank U, ik dank U,    en 'k blijf U danken!".

     

    Nu is het van belang een uitgever te vinden en het boek zo vlug mogelijk op de markt te brengen.

    C. Melloy had daarvoor reeds aan F. Timmermans gevraagd een lijstje te maken met zijn uitgegeven werken alsook de vertalingen met hun oplage. Op die manier wilden ze bewijzen dat F. Timmermans niet zomaar een gewone schrijver is, en dat zijn boeken in de vreemde ook succes hebben. Hun beider voorkeur ging uit naar uitgever Grasset te Parijs.

    Begin 1934 wijst deze uitgeverij het voorstel af, zo vernemen we uit een brief van F. Timmermans aan C. Melloy


    "Hierbij stuur ik u de beleefde en vleiende afwijzing van Grasset weer. Het is in alle geval toch een aanmoediging om links en rechts nog eens te proberen. En klaar komt het toch!".

     

    Enkele jaren later (1938) zal deze uitgeverij uit Parijs toch een vertaling van Timmermans uitgeven, namelijk Pieter Breugel. . Het is echt niet zo eenvoudig een gepaste uitgever te vinden. Felix is hierover toch wat ontgoocheld. Camille Melloy blijft aandringen :


    "Het
    is toch mijn schuld niet als uw Franciscus nog te Parijs zijn zonnelied niet aanheft. Ik heb er zooveel uren aan gewerkt - met plezier, trouwens, - en Grasset vindt mijn vertaling zeer goed; hij heeft nog eens het ontwerp uwer uitgaaf onderzocht maar schrijft mij nu weer dat het in de huidige omstandigheden een waagspel zou zijn. Ik wacht nu maar de uitslag bij den uitgever die mij spontaan om mijn vertaling heeft gevraagd. Lukt het daar niet, dan probeer ik bij Spes - een flinke firma - en dan.... ‘t Is om de pijp aan Maarten te geven. Dat is een miserie, den dag van vandaag, te Parijs een uitgever te vinden. Was 't maar uit het Duitsch, Deensch of Russisch vertaald! Maar uit ‘t Nederlandsch! Dat kennen ze niet: daar wordt niet om gevraagd. ‘t Is noch de waarde van uw werk, noch de degelijkheid van mijn vertaling die In ‘t spel is, maar "wie zal het lezen?". Zoo staan de zaken te Parijs. Teveel schrijvers en te weinig trok. Natuurlijk zou ik mijn vertaling seffens kunnen doen aanvaarden in de "Collection Durendal" (15.000 abonnementen) maar dat zou financieel niet zeer veel opbrengen, Ik zou liever uw boek te Parijs zien verschijnen: dan drongt ge door in fransche middens waar men weinig of niets van u heeft gelezen".

     

    Zowel voor Timmermans als voor Melloy gaan er maanden voorbij zonder dat er schot komt in de zaak en op 8 mei 1934 schrijft Timmermans het volgende :


    "Met Franciscus zoudt ge u eens kunnen wenden tot Ghéon om hem het handschrift te laten lezen. Hij zou u misschien ook een inschikkelijk uitgever aan de hand kunnen doen.".

     

    Timmermans had namelijk in 1927 het werk van Ghéon als Le jeu de notre dame et la vallée des anges" vertaald als O.L. Vrouw in de doornkens. En deze aanbeveling blijkt resultaat te hebben.

    Via het boek Mijn Vader van Lia Timmermans vernemen we dat Ghéon het werk liet lezen aan cultuurfilosoof Maritain. Deze was enthousiast en zorgde er zelf voor dat de Harp bij een geschikte uitgever terecht kwam.

    Eindelijk scheen er licht in de duisternis want in oktober 1934 kon Melloy melden dat het boek gaat verschijnen. Timmermans reageert hierop onmiddellijk :


    "Uw brief van 18 oktober dat Franciscus ook op zijn harp in ‘t Fransch zal zingen heeft mij zeer gelukkig gemaakt. Meer dan een groot lot want dat is geen verdienste. Verscheidene letterkundigen hebben u via mijn persoontje een stralend proficiat gewenscht om het stuk dat in La Revue Generale verschenen is o. a. Gaston Heux, Baron Firmin van den Bosch, en vele Vlamingen. Ik verwacht dan ook een goeden gang van St-Franciscus in la douce France".

     

    In 1935 verschijnt La Harpe de Saint François te Parijs bij Bloud et Gay in de befaamde reeks Ars

    et fides. Hierover is F. Timmermans zeer verheugd en spreekt dat uit in een dankbrief aan C. Melloy :


    "Ik moet nu maar niets anders doen dan "dank U, dank U!" zeggen. Zooveel hebt gij voor mij gedaan, zoo schoon hebt gij voor mij gewerkt, U opgeofferd uit liefde en genegenheid voor mijn boek De Harp van St Franciscus! Dat hebt gij schoon vertaald, daar hebt gij een nieuwe schepping van gemaakt, als twee broers nevens elkander. Camille, ik dank U, uit gansch mijn hart, al mijne vreugd waait naar u, al mijne fierheid kap ik door en 'k geef U d'helff en nog!".

     

    Het is de gewoonte bij het verschijnen van een nieuw boek dit aan te bieden aan vrienden en bekenden. Dit wil ook F. Timmermans en vraagt daarom aan Camille Melloy :


    "Aan wie moet ik die schoone vertaling zenden? Ik heb gedacht aan Claudel (consul), Maeterlinck, Ghéon, Brochet, Maritain, Marie Gevers, Firmin van den Bosch, Raoul Plus, Francis Jammes. Kent gij nog andere?".

     

    Zoals u ziet, een pleiade bekende namen uit de Franse literatuur die tot de kennissenkring van C. Melloy en F. Timmermans behoren. En de reactie bleef niet uit. F. van den Bosch, met wie Timmermans de Scriptores Catholica stichtte laat hem weten:


    "Mon cher ami, je voudrais que I’ auteur comme te traducteur de la Harpe de St. François sache combien j'ai approuve la haute valeur littéraire, I' originale présentation de vie et toute la savoureuse et imagée résonance de cette œuvre. Saint François doit être content de vous deux à qui j'envoie mes cordiales félicitations et mes meilleurs souvenirs."...

     

    Ook de bekende Franse schrijfster Marie Noël uit haar diepe bewondering voor het werk.

    Het boek werd goed onthaald, het werd in meer dan 10 talen w.o. het Japans, Koreaans en Chinees

    verder vertaald. Ook financieel werd het een succes. In een brief van 5 juli 1936 zegt C. Melloy aan Timmermans:


    "Ik heb de rekening ontvangen van Bloud et Gay : procent op den verkoop van La Harpe de Sint-François, tot op 31 december 1936, 1.128 frs (fransche fr.) waarvan de helft u toekomt. 
    Dus 564 fr.fr.
    = 1.097 belgische fr- Ik laat die som storten op uw P.C.R.".

     

    Bij opzoekingen in het archief van C. Melloy vonden we ook nog correspondentie over de auteursrechten terug die gevoerd werd tussen pater Theodore De Paepe, broer van Melloy, L. A. Aspeslag, echtgenoot van Lia Timmermans en de uitgeverij B!oud et Gay van Parijs (periode 1958-62), dus meer dan 20 jaar na het eerste verschijnen. Hieruit vernemen we dat voor de periode 1/1/57 tot 31/12/59 nog 38.600 fr. werd uitgekeerd voor de helft aan de broer van Melloy en de andere helft voor mevr. Timmermans.

    In 1959 werd het boek nog herdrukt op 5000 exemplaren en verscheen er bovendien nog een pocketuitgave.
    Om moeilijkheden met de uitgeverij te regelen ondernam de heer Aspeslag een reis naar Parijs. in 1962 gaf pater Theodore hem de volmacht alles rechtstreeks met de uitgever te regelen wat betrekking heeft op auteursrecht, heruitgeven en de eventuele vertaling van de Franse editie van de Harp.

    Het Franciscusboek van Timmermans en Melloy is tot op onze dagen nog niet vergeten. Lia Timmermans verklaarde ons dat bij haar vroeger reizen naar Assisi het boek nog als warme broodjes verkocht werd aan toeristen en bedevaarders. Diezelfde ervaring hadden de deelnemers van de Italië reizen van de Timmermanskring. Jan Lambin bezocht een paar jaar geleden de middeleeuwse basiliek Sainte Madeleine in Vézelay en was verheugd in de boekenstand de Franse vertaling van de Harp te vinden.

    In de Franciscus literatuur bekleedt deze roman van Timmermans en de vertating ervan door Melloy een aparte plaats. Het boek werd met veel ambitie geschreven, met de meeste zorg bestudeerd en uitgewerkt, met de meeste liefde vertaald en met de meeste caritas uitgegeven.

    Was het niet zijn meesterwerk het behoort zeker tot de betere werken van Timmermans.

     

    ***********

    22-03-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en Camille Melloy (5)

    MELLOY  VERTAALT  TIMMERMANS

     

    1931
    Triptyque de Noël
    Driekoningentriptiek

    - met inleiding over het werk van F. Timmermans

    - Editions Rex - Louvain - Paris - Rome - Zurich

     

    1933
    La harpe de Saint-Francois
    De harp van St. Franciscus

    - met voorwoord

    - Librairie Bloud & Gay Paris

     

    1941
    Timmermans raconte
    Timmermans verhaalt
    choix de contes et de nouvelles

    - met uitgebreide inleiding

    - Editions L'Essor-Paris-Bruxelles


      1. Les très belles heures de Symphorosa béguine
          De zeer schoone uren van juffrouw Symphorosa, begijntje

      2. Au flan royal  -  In de Koninklijke Vlaai

      3. Le nègre amoureux  -  De verliefde Moor

      4. L'enterrement de Matante  -  De begrafenis van Matantje

      5. Le chochon  -  Het Verksken

      6. Le corbeau du pecheur  -  De heiligende kraai

      7. L'heure nocturne  -  Nachtelijk uur

      8. Notre Dame aux poissons  -  O.L. Vrouw der visschen

      9. Le masque  -  Het masker

    10. Le silence éternel  -  De eeuwige stilte

    11. La procession du crecueil  -  De kistprocessie

    12. Le hibou  -  De uil

    13. Triptyque de Noël  -  Driekoningentriptiek



    Felix Timmermans illustreert Melloy’s

    Louange des Saints Populaires

     

    Daniël Lemmens
     

    Camille Melloy had een grote verering voor volksheiligen : H. Maria, H. Anna, H. Jozef,  H. Petrus, H. Martinus, H. Franciscus, H. Godelieve, H. Elooi .... Ze waren immers de dragers van de deugden, de voorbeelden die gelovigen moesten navolgen. In heel wat sermoenen waarvan hij de teksten meestal voluit schreef, waren ze vaste onderwerpen of uitgangspunten. Over die volkse heiligen publiceerde C. Melloy in 1933 een poëziebundel Louange des saints populaires waarover pater D. De Pauw schreef :

    "Het zijn naïef - roerende gedichten - middeleeuwsche glasramen - vol zon en frischheid" (Boekengids 1934). Wellicht zal het niet veel moeite gekost hebben om zijn vriend F. Timmermans te overtuigen de illustraties voor deze publicatie te verzorgen. Vooral als we weten dat Timmermans zelf in bewondering stond voor die vrome, volkse heiligen die volledig samengingen met zijn christen volksverbonden overtuiging. In een brief van 18 februari 1932 vernemen we dat de Fé best tevreden is over zijn tekeningen en tevens meedeelt dat hij ze ook voor andere doeleinden wil gebruiken.

     

    Dat deze "santjes" in de smaak vallen, bewijst de brief die C. Melloy op 16 november 1932 stuurt naar Mil Lambrechts (*), privé-secretaris van F. Timmermans.

    " Zeg aan Felix dat de 16 santjes die hij voor mijn bundel getekend heeft zeer veel bijval genieten, ook en vooral in Frankrijk : "Het zijn brokjes uit de gouden legende", schreef de letterkundige chroniqueur van een Parijzer dagblad. " Vele schrijvers hebben mij mondelings of per brief of in artikelen ongeveer hetzelfde gezegd.  Twee grote tijdschriften hebben mij verlof gevraagd om een en ander te reproduceren als proef bij de recensie. Ik ben blij dat de Fee zo ook als teekenaar bekend zal staan in kringen waar zijn boeken niet gelezen worden."


    (*) Mil Lambrechts verzorgde tussen 1925 en 1940 de briefwisseling en het kopijwerk voor F. Timmermans, organiseerde voordrachten in binnen- en buitentand, contracteerde uitgevers en vertalers, wimpelde lastige bezoekers af en verbeterde drukproeven. Hij was (evens een groot bewonderaar van Timmermans.

     

    Deze waardering is geenszins overdreven. Op het eerste zicht lijken de tekeningen van deze volksheiligen technisch niet zo volmaakt, wat ; primitief en kinderlijk. Sommige zijn nogal statisch wat natuurlijk wel overeenstemt met hun waardigheid van heiligen. De juiste verhoudingen worden niet altijd in acht genomen. Toch straalt er uit deze afbeeldingen een echte warmte, een charme uit die alles overstijgt.   In een paar pennetrekken heeft F. Timmermans vaak het hele gedicht samengevat. Die tekeningetjes doen denken aan oude volksprenten en geïllustreerde bijbelvertellingen die, gevat in dikke contouren, zo typisch zijn voor de meeste illustraties van F. Timmermans.

    Niet alleen voor C. Melloy maar ook voor andere bevriende schrijvers heeft Timmermans boeken geïllustreerd : E. Claes, M.E. Belpaire, M. Gevers, E. Van der Hallen, A. Van de Velde.

    Toch illustreerde hij hoofdzakelijk zijn eigen (en vertaalde) werken. Trouwens daarin kwamen zijn tekeningen tot hun volle recht omdat ze dezelfde geest uitstraalden. De wisselwerking tussen schrijver en tekenaar was hier maximaal en vormde een onverbreekbare eenheid met zijn letterkundig oeuvre. Voor duizenden lezers hebben zij mede het klimaat van zijn boeken bepaald.

    Toch heeft zijn grafisch werk minder aandacht gekregen. Zijn boeken veroverden bibliotheken, geen musea (G. Durnez). Een bekende typering "Timmermans, schilder met de pen, verteller met het penseel", suggereert misschien de evenwaardigheid van beide aspecten. Toch moeten we hieraan toevoegen dat de tekenaar (of de schilder) niet op dezelfde hoogte stonden als de schrijver. Die kleurrijke vertelsels van pittoreske mensen en dingen zijn we! van dezelfde hand maar aan zijn literaire werk heeft de Fé echter "iets meer toegevoegd" alhoewel ze beide getuigen van dezelfde originaliteit.

     

    Die plastische originaliteit, die specifiek Timmermansiaanse stijl vinden we terug in de vele prentjes, meestal kleine vignetten met dikke omlijning die in de tekst werden ingewerkt, in de lettervignetten die "een hoofdstuk als een wimpel openen" en in de sluitstukken die de kapittels van het boek "als een uitroepteken beëindigen"
    (G.
    Durnez).

    Deze vignetten met zuivere lineaire tekeningen, zonder arcering en met blanke achtergrond, zijn geen slaafse uitbeeldingen van de tekst. Ze lichten het verhaal niet letterlijk toe maar roepen er wel de sfeer van op, Ze verluchten de tekst, ze luisteren de bladspiegel op en hebben vaak een symbolische waarde : drie denneboompjes staan voor de Kempense bossen, een dorp is drie daken met een toren, de winter is een kale knotwilg met een kraai en zwarte voetstappen in de sneeuw.

     

    Timmermans tekende alles wat hij zag in werkelijkheid en in zijn verbeelding : mensen en dieren, steden en dorpen. Hij legde zijn eigen omgeving vast met zijn vele hoekjes, uithangborden, eigenaardige pompen en silhouetten van steegjes en gebouwen. Hij schetste impressionistische landschappen, religieuze taferelen en gebeurtenissen uit het volksleven.

    Uit die vele schetsen blijkt duidelijk dat Timmermans een geboren tekenaar is die met enkele streepjes een hele wereld kan oproepen of een stemming weergeven. In zijn pen, zijn potlood, kreeg elk eenvoudig gegeven iets warms, gezellig, naïef in de goede betekenis, iets eigen-aardig.

    Iedereen moest van zijn tekeningen kunnen genieten, tot de kinderen toe. Hij tekende trouwens heel veel en graag voor kinderen. Telkens als er op bezoek kwamen, tekende hij een of ander vertelseltje op dat met een punt begon : een zwarte stip op het witte papier. De kleine toeschouwers-luisteraars moesten dan raden wat het ging worden. Zo werden ze opgenomen in een creatief spel en kregen ruimte voor hun fantasie die zich geestdriftig op sleeptouw liet nemen. In het begin van de jaren '20 deed men verscheidene keren op F. Timmermans een beroep voor het illustreren van kinderboeken. De produktie ervan was toen erg beperkt en van een Vlaamse jeugdliteratuur was nog geen sprake. Toch is het wel betekenisvol dat de weinige auteurs toch Timmermans als illustrator kozen. Zo illustreerde hij de naïeve volksrijmpjes van de pionier van het Vlaamse kinderboek H. Van Tichelen met folkloristische plaatjes, de versjes over de maanden van M. Gevers met eenvoudige kinderspelen en de reeks volkssprookjes Wonderland van M.E. Belpaire met fantasierijke prenten.

    Vaak vrolijkte hij zijn brieven op met vluchtige tekenkrabbels van zijn belevenissen of reisindrukken. In de boeken met opdrachten die hij aan C. Melloy stuurde vinden we hiervan verschillende voorbeelden. Soms gebeurde het dat hij zijn uitleg ondersteunde met een tekening. Bij de vertaling van een paar verhalen van het boek voor het boek van C. Melloy Timmermans raconte .... begreep de vertaler een aantal woorden niet zo precies zoals mussekop en een klimmend hofken. Prompt stuurde Timmermans een briefje met de nodige uitleg met tekening. De tekenaar Timmermans was ook zeer vruchtbaar. Buiten de vignetten voor eigen boeken en bevriende schrijvers tekende hij talrijke ex-librissen, een massa huwelijks- en geboorteaankondigingen, alsmede spijskaarten en kalenders. Bij dit alles was hij niemand schatplichtig.  Hij bezat een eigen factuur; wie een paar van zijn tekeningen heeft bewonderd, zal dadelijk, op 't eerste gezicht, ook de andere herkennen, niet omdat Timmermans eenzelfde onderwerp verduizendvoudigd heeft, wel omdat elke tekening een gebeurtenis is, een levend schouwspel dat tot de toeschouwer komt via de niet te dupliceren persoonlijkheid van de kunstenaar (J. Van Remoortere).

    F. Timmermans heeft ook heel wat technieken beproefd met wisselend succes : houtsnede, olieverf, aquarel, pastel, ontwierp zelfs glasramen en stoeten.

    Hierbij stond hij geheel afzonderlijk en had bijna geen invloed ondergaan van welke kunststroming ook, ofschoon hij volledig op de hoogte was van de Vlaamse schilderkunst en van de algemene kunstgeschiedenis.

    Schreef hij niet twee geromanceerde biografieën van schilders als Pieter Breughel en Adriaan Brouwer en een inleiding tot het werk van Fred Bogaerts?

    Hield hij geen gesmaakte toespraken bij de openingen van de tentoonstellingen van Oscar Van Rompay, Isidoor Opsomer, Anton Pieck, Albert Saver, e.a. ?
    Toch liet hij zich door geen enkele strekking beïnvloeden en bleef zichzelf als tekenaar en als schilder.

    Al zijn werk dat hij heeft nagelaten is de uitbeelding van dezelfde geest : dat van zijn eigen land en volk, geloof en bijgeloof, landschap en omgeving. Hierbij passen geen geleerde theorieën of diepzinnige kunstcritische beschouwingen want alles ademt eenvoud, menselijkheid en verwondering uit.

     

    In dit artikel heb ik getracht, uitgaande van de illustraties bij het boek van C. Melloy "Louange des saints populaires", een paar aspecten van de tekenaar, de plastisch kunstenaar Timmermans naar voor te brengen die aan de schrijver een meerwaarde heeft toegevoegd die hem zo boeiend maakt, zelfs tot op onze dagen. Tentoonstellingen van zijn plastisch werk in het verleden en ook ter gelegenheid van de huidige herdenking zijn hiervan de sprekende getuigen.

     

    *****************



    21-03-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een overzicht door José De Ceulaer - juni 1947 (deel 1)

    JOSE DE CEULAER

    FELIX TIMMERMANS

    EEN OVERZICHT

     

    « Daar waar de drie kronkelende Nethen tesamenvloeien, waar 't spekbuikige Brabant zich scheidt van 't magere Kempenland ... », werd den 5den Juli 1886 in het gezin van Joannes Gummarus Timmermans en Angelina Van Nueten het dertiende kind geboren, dat als Leopoldus Maximilianus Felix in de doopregisters werd ingeschreven. Twee en een half jaar later zou er nog een zusje geboren worden, dat echter nog geen volle maand zou leven, zodat de kleine Felix de Benjamin bleef, het troetelkind van het huisgezin.


    Zijn vader, zoals alle Timmermansen handelaar in kant, was een lustige Brabander met een buitengewone fantasie. Het grootste genot van den kleinen Felix bestond er in naar de vertellingen van zijn vader te luisteren, wanneer deze met zijn hondenkar van zijn tochten door de Kempen thuiskwam. Hij vertelde steeds in den ik-vorm.

    Vertelde hij van de « Drie Koningen », dan had hij ze zelf ontmoet, en verhaalde hij de vlucht van de H. Familie, dan had Sint-Jozef hem den weg gevraagd. Uit deze vertellingen zou later « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen » ontstaan.


    Heeft Felix Timmermans de zintuiglijke uitbundigheid en levensblijheid van zijn Brabantschen vader geërfd, dan kreeg hij van zijn moeder, de stille, vrome en eenvoudige dochter van een smid uit de Kempen, een natuurlijken eenvoud, en een innige verbondenheid met den bodem, met mystieke neigingen gepaard. Zijn moeder stamde immers uit dat Kempisch land, waar de boeren hard moeten wroeten, maar waar de menschen stil en ingetogen leefden in een mystieke atmosfeer, met vroom geloof en onuitroeibaar bijgeloof doordrongen.

    De school rukte den jongen Felix weg uit de vertrouwelijkheid van de huiselijke atmosfeer; daar voelde hij zich in het geheel niet op zijn gemak. Buiten den schooltijd doorsnuffelde hij de mannekensbladen van Epinal en tekende ze na. Vader Timmermans bezat ook een eigen poppentheater, waarvoor de kleine Felix reeds stukjes in elkaar knutselde. Het eerste boek, dat hij las, was « Op weg naar Frankrijk » van Jules Verne. Toen hij pas 13 jaar oud was tekende hij 4 negerkoppen van Rembrandt , na. Hij meende echter dat ze van Rubens waren en op een Donderdagnamiddag liet hij zich met een vriend in de kettingen van een vrachtwagen als verstekeling naar Antwerpen voeren om er in het Museum naar de werken van Rubens te gaan kijken. Bij het zien van « de overweldigende werken van den machtigste Vlaming » stond hij daar « vernietigd », zodat hij in het besef van zijn onmacht er moedeloos van werd. In een andere zaal kwam hij echter plots voor de werken van Pieter Bruegel. Hij vertelt dat een vreemde ontroering hem aangreep. « Het kwam mij voor alsof ik daar al jaren naar gezocht had ». Hij voelde zich « als een kind dat plots zijn ouders weervindt ». Het uiterlijke van Bruegel's wereld stemde inderdaad volkomen overeen met het wereldbeeld, dat hij zich uit de verhalen van zijn vader en zijn eigen fantasie had opgebouwd. Bruegel's geest zou hij slechts later begrijpen. Op dit ogenblik was Bruegel voor hem slechts de realistische verteller, de schilder, die er genoegen aan beleeft volkstypen uit te beelden. Als knaap schakelde Felix Timmermans Bruegel in zijn eigen wereld in en interpreteerde hem naar zijn eigen fantasie; die van een kind dat scherp waarneemt en spontane vreugde beleeft aan de kleur der dingen. Iets nieuws bracht Bruegel den jongen Felix niet, maar een bevestiging, die tot volharding aanspoorde.


    Op zeventienjarigen leeftijd was Felix Timmermans reeds aan het dichten en schrijven. Hij fabriceerde liefdesgedichten, schetsen, herinneringen, opstellen en zelfs tragedies onder den invloed van Victor Hugo, Lamartine, Conscience, Ledeganck, August Snieders, Tony Bergmann, Jan van Beers, Omer Wattez, enz.

    Het eerste stukje dat van hem gedrukt werd was « De taal is gansch 't volk » in een provinciaal dagblad, « De Nethegalm» (Westerloo), in 1904. In 1907 verscheen zijn eerste boekje, een verzenbundel getiteld « Door de Dagen ». Het werd als nieuwjaars-cadeau geschonken aan de lezers van het Liersche weekblad « Lier Vooruit », waarin de gedichten reeds afzonderlijk waren verschenen. Deze verzen werden onder het pseudoniem Polleke van Mehr in 1903 geschreven. Literair staan zij onder nul. Tevergeefs zoekt men er een gedachte in en de gevoelens zijn beperkt tot een warme, medelijdende goedheid voor armen, bedelaars, eenvoudigen, ouderlingen, kinderen en dieren. Typisch is wel dat ze meestal kleine schilderijtjes zijn; hiermee treedt reeds een karakteristieke eigenschap van Timmermans in het licht : zijn zintuiglijke ontvankelijkheid, vooral gericht op het picturale en meer in het bijzonder op het kleurige en het pittoreske.

    Plastisch en beeldrijk zijn deze simpele verzen van Felix Timmermans ongetwijfeld, maar dit is ook hun eenige verdienste. Aan zijn schildersoog ontsnapt niets, alles met een speciale kleur overgoten : melkwit, kopergeel, enz. Bij de beschrijving van een mensch geeft hij steeds een enkel detail weer, niet met de bedoeling daardoor den mensch te karakteriseeren, maar om het eigenaardige, het pittoreske van het detail zelf. In zijn beschrijvingen ligt het genoegen van den teekenaar en van ,den caricaturist, naast menig getuigenis van een simpel, warm en goed hart. Zoals in zijn later werk, gaat zijn voorliefde hier reeds naar de kleine menschjes : een blinde, een scharesliep, een schoenmaker, een nachtwaker, een orgeldraaier, een kind en een ouderling. Ook de sneeuw trekt hem aan, evenals de stilte van een klooster, een ouden burcht, een kerkhof en een begijnhof. Deze jeugdverzen zijn verwant aan het werk van O. K. De Laey, dat in dien tijd zeer gewaardeerd werd en ook aan dat van Francois Coppée.


    Het onuitgegeven prozawerk en de tragedie, welke hij in dien tijd schreef, stonden onder den invloed van de Romantiek. Hij zelf getuigde eens : « Bij mij ging de zon nog op als een dagvorstin, en zij ging slapen als een trotsche Sicamber ». Maar « tenslotte beginnen die safranen woorden in geharnaste zinnen zwaar op de maag te wegen ». Hij wou er zich uit loswerken. En zie, tijdens een vacantieverblijf te Westerloo las hij bij toeval een boek van Streuvels, « Dagen ». Dit maakte een geweldigen indruk op den jongen auteur. Zijn dagvorstinnen « schelpten af » en hij begon te « streuvelen », zoals hij zelf eens zei. Onder den invloed van Streuvels schreef hij enkele schetsen uit het leven in de Karthuizerwijk, het Liersche « quartier populaire » waar hij werd geboren. Hij bundelde deze schetsen onder den titel «Uit Nauwe Stegen », maar hij publiceerde het werk niet. Enkel twee dezer stukjes verschenen in tijdschriften, nl. « De Zwemmerkens » in « De(n) Goede(n) Dag » en « Gelot» in « De Vrije Tribune », dit laatste onder het pseudoniem Stelijn Koldijs.

    Over den invloed van Streuvels heeft Timmermans later getuigd : « Gij hebt ons leeren waar zijn van buiten naar binnen en terug ». Maar «ieder moet en wil zich-zelve zijn, en ziet het toch anders en drukt zich anders uit». Ook van Streuvels' invloed rukte Timmermans zich volkomen los.

    Om het jeugdwerk van Felix Timmermans te begrijpen moet men het zien in de atmosfeer, waarin hij met zijn vrienden toen leefde. Lier was toen een waar kunstcentrum; naast Timmermans leefden er toen de schilders Raymond de la Haye, Isidoor Opsomer en Fred Bogaerts, de letterkundigen Antoon Thiry, Frans Verschoren, Jos Arras, Reimond Kimpe en de musicus Renaat Veremans. Ook de schilder-architect Flor van Reeth was meer te Lier te vinden dan in zijn geboortedorp Boechout. Allen droegen de liefde tot hun kleine stad als gemeenschappelijken karaktertrek, maar de eenen werden meer getroffen door het kleurige uitzicht der dingen terwijl de anderen meer bekoord werden door de eigenaardige atmosfeer, waarin de menschen er leefden. De belangstelling voor het dichterlijk-atmosferische stadsbeeld was in dien tijd een algemeen verschijnsel. De Franschschrijvende Vlamingen, welke zich groepeerden rond « La Jeune Belgique », hebben hiertoe veel bijgedragen. Verhaeren, Maeterlinck, Van Lerberghe, Lemonnier en Georges Rodenbach wekten belangstelling voor de « villes mortes », de oude Vlaamsche steden : Damme, Veurne, Brugge, enz. « Zij hebben Vlaanderen ontdekt», bekende Timmermans eens.

    Met hun impressionistische visie en hun romantisch gevoel wisten zij in hun geschriften de atmosfeer van het verleden, zoals het in de stadsbeelden dier oude steden bewaard bleef, weer te doen herleven. Vooral door de begijnhoven werden zij geboeid, omdat daar de atmosfeer van het verleden het zuiverst werd bewaard. Schilders als Charles Doudelet, Xavier Mellery, Fernand Knopff en Alfred Delaunois hebben die atmosfeer in hun doeken weergegeven. Ook Albert Baertsoen schilderde bij voorkeur oude grachten en stadszichten van Gent. Onder zijn invloed deed Opsomer hetzelfde te Lier. Wel is het werk van Opsomer impressionistisch getint, maar hem trof toch niet zozeer de atmosfeer dan wel het licht en de kleurwisseling van de stadszichten. Toen hij het begijnhof schilderde situeerde hij daar, ironisch van opvatting en caricaturaal van uitwerking, zijn « Liersche klappeien » op ,den voorgrond. Was het bij Opsomer te doen om het coloriet onder het wisselend spel van het licht, dan ging het bij Flor van Reeth en ook bij Felix Timmermans vooral om de atmosfeer, de mystieke atmosfeer der Begijnhofstilte. « Op een Begijnhof is vrede, vrede in de uitzichten, in de kleuren, in de stilte, vrede in de bewoners en in hunne vrome doening. Die vrede is mystiek omdat hij een uitvloeisel is van het verlangen naar God », zoo schreef hij in zijn opstel over « Kunstschilder Flor van Reeth ». Men moet het gebruik van het woord « mystiek » in verband met Felix Timmermans verantwoorden, omdat hij dit woord dikwijls gebruikte in een zin, welke gewoonlijk niet aan dat woord gegeven wordt. Men moet het begrip mystiek bij Timmermans interpreteren in de breede beteekenis van het woord, zoals bij Maeterlinck. Mystiek hangt voor Timmermans nauw samen met het begrip : mysterieus. Hij verstond er door : de dingen welke buiten het bereik liggen van de zintuigelijke waarneembaarheid en van de verstandelijke vatbaarheid en waarvan de mysterieuze kennis verkregen wordt door intuïtie. Deze kennis verwerft de mensch niet geheel uit zichzelf, volgens Timmermans, maar in innige samenwerking met God. Woordelijk gaf hij mij eens de volgende bepaling : « Mystiek is een geheimzinnig en geheim leven, waarin God medewerkt ».


    Toen Timmermans kennis maakte met Flor van Reeth, in 1906, had hij reeds enkele Begijnhofsprooken geschreven in samenwerking met Antoon Thiry, die zijn kinderjaren op het begijnhof van zijn geboortestad Leuven had doorgebracht en daarna verhuisd was naar Lier, waar hij aan de Rijksnormaalschool den Limburgschen dichter Lambrecht Lambrechts als leeraar had.

    Felix Timmermans en Flor van Reeth werden intieme vrienden. In 1907 deden ze samen een begijnhofreis doorheen het Vlaamsche land. Over Aarschot, Leuven en Diest trokken ze naar Brugge, Ieper, Diksmuide, enz... Later trokken zij ook samen naar de abdij van Achel, waar een der « Schemeringen van den Dood », nl. « De Witte Vaas » ontstond.

    Over dien tijd schreef Timmermans (in een artikel over « Eugeen Yoors » in « Averbode's Weekblad » van 21. 12. 1924) als volgt : « Het was lang voor den oorlog. In den Sar-Peladan-tijd. De tijd van dwepen en discuteeren, baard en lang haar, vegetarisme (1), Lohengrinsche liefde en Parsifalsche mystiek : van 's nachts in 't veld Beethoven te spelen op een viool, de tijd van J. K. Huysmans (2), tijd van kloosters te bezoeken, symboliek op te sporen, de tijd van tooverboeken, begijnhoven, kathedralen en liturgie. Maar toch een schoone tijd, een tijd van vrijheid, Bohemergenot, hevige bewondering naast diepe verachting, van geestesontplooiing, hartsverrijking, durf en uitdagen. Er was muziek in, er was vooral geluk in! Het waren rijke dagen, vol ontroering, schoonheid, idealisme, intens en amandelvol. »

     

    (1) Hij deed gedurende twee jaar aan vegetarisme.

     

    In dien tijd maakte Felix Timmermans ook kennis met Raymond de la Haye (3) die een zeer grooten invloed op hem zou uitoefenen. Deze invloed begon met een inwijding in de astrologie, de theosophie en het kabalisme. Timmermans, die toen, wat mystiek aangaat, enkel Ruusbroec en de Visioenen van Anna Catherina Emmerich kende, werd overweldigd door dit nieuwe levensinzicht, dat hem een wondere aanvoeling van het mysterieuze verband tusschen de dingen schonk. Zijn christelijk geloof berustte niet op sterk-dogmatische innerlijke overtuiging. Hij zocht en hij werd dan plots meegesleept door den stroom van occultisme, die hem overrompelde. Zijn geloof ging onder. Maar, zoo schreef hij zelf, in de goddelijke Moedermaagd Maria, bleef hij gelooven. « En als ik geen occultist geworden ben, dan heeft dit geloof er de helft schuld aan », schreef hij in zijn « Rommelkas ».


    Felix Timmermans was ook bevriend met Frans Verschoren, die hem aanried Maeterlinck te lezen. Hij deed het en het viel mee. Van al de invloeden welke hij ooit onderging, was die van Maeterlinck de sterkste.

    Hij las zijn drama's; vooral« La Princesse Maleine », « Péléas et Mélisande » en de eenakters « Les Aveugles » en « L’Intruse » maakten geweldigen indruk op hem.

    Zoals Maeterlinck steeds werd aangetrokken door het ongekende mysterie, « dans lequel flottent les êtres et les choses qu'il évoque » zoo voelde ook Felix Timmermans zich steeds geboeid door het «curieuze» in menschen en dingen, waarvoor hij geen verklaring vond, omdat het niets anders is dan het mysterie, dat in ons en om ons zijn onzichtbare draden spint.

    Het treurspel Holdijn stond voorzeker het sterkst onder Maeterlinck's invloed; maar men mag niet uit het oog verliezen, dat Timmermans eigenlijk nooit geheel aan den invloed van den Fransch-Belgischen meester is ontsnapt; hij is het steeds eens gebleven met diens principes over de dramatische kunst, vooral met het beginsel : dat de handeling in een drama niet zoozeer moet voortvloeien uit de dramatische actie, als projectie van zieleconflicten, dan wel uit een geheimzinnig complex van innerlijke verhoudingen welke in verband staan met het aspect van het ondoordringbare mysterie waarop de nadruk wordt gelegd, voor zoover het atmosferisch voelbaar is en invloed heeft op het onderbewuste leven der personages, die dan bijgevolg ook de handeling meer passief beleven dan actief opbouwen.

     

    (2) Huysmans' « Là-bas » en « L'Oblat» behoorden tot zijn geliefkoosde lectuur.

    (3) Raymond de la Haye was een talentvolle Liersche kunstschilder en een veelbelovende jonge intellectueel, die destijds in zijn atelier voordrachten gaf over « Verlaine » en zoo meer. Hij werkte mede aan « Vlaamsche Arbeid ». Hij verloor zijn geloof en wierp zich op de occulte wetenschappen. Hij trok ook Timmermans mee. Hij was echter reeds tot het katholiek geloof weergekeerd, toen Felix Timmermans zijn occultistische crisis nog doormaakte. De betreurde Raymond de la Haye was een van de eerste slachtoffers van den wereldoorlog 1914-1918, waarin hij reeds tijdens de eerste uren aan het front het leven liet.

     

    Niet alleen op de tooneelwerken van Timmermans had Maeterlinck invloed, maar op heel zijn gedachtenleven. Vooral zijn beschouwingen over den dood en over «le silence actif » drongen diep door tot Timmermans' geest, die van nature naar het geheimzinnige en het mystieke geneigd was. Zij beïnvloedden hem vooral in de periode, toen hij zijn « Schemeringen van den Dood » schreef.

    Langs Maeterlinck om kwam Timmermans er toe den verwanten Ralph Waldo Emerson te bestudeeren, aangetrokken door diens theorieën over «les lots spirituelles». De essay's van dezen Amerikaanschen visionnair las en herlas hij als een brevier. In dien tijd verslond hij ook de drama's van Hendrik Ibsen. Den strijdersgeest van Ibsen, die ongenadig afrekende met alle kleinheid, leugenachtigheid en lafheid van een maatschappij, die onder den dekmantel van goeden naam, prestige en conventioneele zedelijkheid in eigen rotheid verstikt en waarvoor Ibsen een ideaal van vrijheid en waarheid in de plaats stelt, op grondslag van vrije en zelfstandige ontwikkeling der eigen persoonlijkheid met eigen verantwoordelijkheid, dien geest vinden wij bij Timmermans niet weer. Hij had in het geheel geen strijderstemperament. Wij vinden echter in zijn eerste werken iets van Ibsen's determinisme, van zijn geloof aan een geheime macht, die hij in « De Vrouw aan de Zee », bepaalt als « het trekken en lokken in eigen ziel» en die onweerstaanbaar iemands lot bezegelt.

    In het drama « Holdijn », dat tusschen 1907 en 1909 werd geschreven en dat in October 1911 in « De Nieuwe Gids » verscheen, is de invloed van Ibsen en Maeterlinck duidelijk merkbaar. Evenals in zijn verzen uit dien tijd vinden we in dit stuk een groote levensmoeheid en een ziekelijk verlangen naar den dood. Wij vinden er het « spleen » van de toenmalige Fransche symbolistisch-decadente poëzie en we denken soms aan de verzen van Karel van de Woes-tijne : « ..., ik, die thans ben als een, die in de avond vaart, en moe de riemen rusten laat... ».

    In Timmermans' gedicht « De Reiger » (4) lezen wij :

     

    « Zoo zweeft uw eigen leven langs de menschen heen

    en voelt hoe diep in zich dat smart-mysterie weenen :

    Gij draagt omdat gij moet, het leven om uw leên,

    al weet gij niet waarom, al weet gij niet waarhenen. »

     

    Zulke verzen zijn karakteristiek voor die generatie. Daar is het gedicht « Hoogmoed » (5), waarin hij belijdt, dat, indien hij slechts een oogenblik God mocht worden, hij geen menschen zou scheppen :

     

    (4) In «Vlaamsche(n) Arbeid », 1908-1909, p. 95.

    (5) In « De(n) Vlaamsche(n) Gids », 1910, nr 4, p. 335.

     

    « maar 'k zou mijn eigen zijn den doodslag geven

    en d'hollen dood door het Heelal doen draven

    en zoo mij zelven en het nutloos leven

    voor eeuwig in het groote Niet begraven! »

     

    En ook Holdijn spreekt het de moderne dichters van het « ennui» na :

    « Alles ziet bleek van verveling en 't schijnt me al zo hol en nutteloos.

    Ik ben de mensen moe — mijn eigen moe.»

    Het drama Holdijn is als drama een mislukking, en de verzen uit dien tijd hebben geen hooge poëtische waarde, maar zij zijn belangrijk omdat ze een beeld geven van zijn gevoelens- en gedachtenwereld. Deze zou als volgt kunnen omschreven worden. Door zijn aangeboren teergevoeligheid en zijn romantische neiging naar het eigenaardige en geheimzinnige, nog versterkt door den omgang met vrienden als Raymond de la Haye en Flor van Reeth en door de lezing van Maeterlinck, Emerson, Edgar Allan Poe, Dostojewski, Ibsen, de Kabala, de «Geheime Leer» van Mevrouw Blavatsky, theosophische en astrologische werken en spiritistische volksboeken, «tooverboeken» genaamd, was zijn geest «in een net van -ismen » verstrikt geraakt, waaruit hij geen uitweg meer wist, zodat er een « peur de vivre » over hem kwam, die gekenmerkt was door twijfel, ontstaan uit den chaos van tegenstrijdige theorieën waarin hij geen orde vermocht te scheppen door zijn gebrek aan intellectueele vorming, door smart, omdat hij zich aan zijn twijfels niet kon onttrekken en door angst, omdat hij geen houvast had, waarop hij kon steunen om zijn leven in een bepaalde richting te drijven.


    In zulken geestestoestand schreef hij ook zijn « Schemeringen van den Dood », een bundel lugubere novellen, waarin hij poogde zich door de kunstschepping van zijn pijnigende dwangvoorstellingen omtrent leven en dood te verlossen.

    « Schemeringen van den Dood » dient te worden beschouwd als de schepping van een jonge ziel, die zich ontlasten moet van iets dat haar kwelt, maar die er terzelfdertijd een luguberen wellust in vindt haar ziekelijke verbeeldingen nog op te zweepen. Daarom is er iets ongezonds in dit boek en bracht het ook geen oplossing voor Timmermans' geestescrisis.

    In deze novellen stelt Timmermans zijn eigen lugubere verbeeldingen als werkelijk beleefde gebeurtenissen voor. De atmosfeer is gansch doordrenkt met de « ahnung » van het ongekende, dat alle dingen geheimzinnig omweert. Die « atmosfeer » van angst en verschrikking wordt nog benauwder gemaakt door de somberheid in de natuurbeschrijvingen. Men voelt in deze gezochte harmonie tusschen het gebeuren en de natuur een wellust om alles zoo onheilspellend mogelijk te maken. Ook in stijl en taal is dit merkbaar. Opzettelijk heeft hij voorstellingen, vergelijkingen en beelden gezocht, die een griezeligen indruk verwekken. Zijn taal geeft reeds blijk van origineele visie, die vooral in een kleurige plastiek en beeldspraak haar uitdrukking zoekt, al komt deze taal hier en daar wel wat gezocht voor. Ik haal een voorbeeld aan : « Hier en daar blonk een regenplas mat-wit als een oog. De lucht was opgestapeld vol zwarte, roerlooze wolken, die waren als uitgegane kolen en door de wanordelijke spleten en gaten vunsde nog het vuile geel van den avondbrand. »


    In 1912 verschenen de « Begijnhof-Sproken », waaraan Felix Timmermans samen met zijn vriend Anton Thiry reeds in 1905 was begonnen. Deze verhalen werden in nauwe samenwerking geschreven. Nu eens had de eerste een gelukkige inval, dan weer de andere : de verhalen groeiden uit hun gesprekken tijdens hun gezamenlijke wandelingen. Dien verzamelden inhoud hebben ze beiden in een verschillenden vorm neergeschreven, nadien de beide versies vergeleken en samen besproken, dan ze tot een versie samengebracht die den definitieven vorm kreeg welke beiden bevredigde. Bij het stijlonderzoek van den definitieven tekst
    (6) kan men dikwijls zinnen, zinsdeelen, beelden, uitdrukkingen en woorden als eigen aan een van beide auteurs onderscheiden. Plastische visie of fantastische verbeeldingskracht zijn meestal als van Timmermans te beschouwen, terwijl men, wanneer het innige gevoel overheerscht, gewoonlijk met Thiry te doen heeft. Terwijl het innige gevoel essentieel is in het werk van dezen laatste, wisselt .de innigheid bij Timmermans steeds meer met uitbundigheid af. Hij zei me eens dat het innige gevoel door hem steeds maar even wordt aangeraakt, uit vrees dat het anders zou weggaan, zoals «de dons van een druif of een perzik» door de betasting verzwindt. De vele verkleinwoorden welke in deze sproken voorkomen zijn het werk van den minutieuzen Thiry terwijl de geestige, realistische trekjes in de beschrijving van het uiterlijke der menschen den schalkschen geest van Timmermans verraden.

     

    (6) De meeste van deze sproken verschenen eerst in tijdschriften en werden daarna herwerkt. Een vergelijking tusschen de twee lezingen is zeer interessant.

     

    De karakters die in deze sproken worden uitgebeeld zijn weinig verscheiden. Al deze simpele, devote en gevoelige lieden leven in dezelfde atmosfeer. Het moderne levensgevoel heeft geen vat op hen. Ingekeerd en niet gestoord door de gebeurtenissen buiten de wereld waarin zij dag-in-dag-uit zijn opgesloten, kan hun verbeelding zich verdiepen in de kleine dingen welke hen omgeven. Juist door de beperktheid en afgeslotenheid van hun wereld (waarin de stilte een voortdurende vraag is waarover zij steeds loopen te piekeren) hebben die kleine dingen voor hen een waarde welke aan andere menschen ontsnapt. Zij stellen er b.v. prijs op in de processie het een of ander beeld te mogen dragen, omdat dit geheel met hun leven vergroeid is en ze het alle jaren hebben gedragen. Ofwel zijn ze verknocht aan een kleine antieke vaas, een overblijfsel van vroegere weelde. Wel is hun wereld kleiner dan die van anderen, maar zij kennen dezelfde bekoringen, die miniatuurbekoringen schijnen, maar in den grond misschien intenser, omdat zij er meer voor bevreesd zijn en ze kost wat kost willen overwinnen. In de meeste gevallen bezwijken ze; soms echter weten zij zichzelf te overwinnen door een bijzondere genade, na hevigen strijd en nadat ze eerst zijn gevallen. Naïef tot het scrupuleuze toe en gevoelig tot het sentimenteele, worden ze door den minsten prikkel van hun verbeelding op hol gebracht. En hier zijn verbeelding en werkelijkheid bij de schrijvers wonderbaar dooreengemengeld. Het meest primaire instinct van het zelfbehoud, dat met angst gepaard gaat voor al wat het leven bedreigt, is bij deze menschen door de inwerking van het milieu overgegaan in angst voor de gevaren die hun geestelijk leven en het leven in het hiernamaals (dat zij zich zeer realistisch voorstellen!) bedreigen. De booze machten, die door de kracht van den duivel werken, omringen hen van alle zijden. De pastoor preekt er dreigend over, zij lezen er over in oude boeken, in kerkboeken, in de levensbeschrijvingen der heiligen, en wanneer ze dan dit alles in de stilte van hun kamer overwegen, beleven ze visioenen en droomen, die door de auteurs als werkelijke beleefde gebeurtenissen worden voorgesteld. Zoo worden droom en werkelijkheid wel op fijne wijze door elkaar geweven.


    De auteurs voelen de Begijnhof-atmosfeer zeer fijn aan en weten ze ook voor den lezer suggestief op te roepen. Dit is een groote verdienste. Hun taal en stijl vertoonen invloeden van de woordkunstenaars der Tachtigerbeweging, ook van Gezelle en Streuvels. Door het veelvuldig gebruik van de inversie, van dialectwoorden en archaïsmen heeft de taal nog een speciale charme.

    Toen de Begijnhof-Sproken verschenen was Timmermans reeds een jaar met een nieuw boek bezig, dat hij in 1914 zou voltooien en in 1915 uitgaf, zijn wereldberoemd werk « Pallieter ».

    De « Schemeringen van den Dood » waren geboren uit een geestelijke crisis. Pallieter was de vrucht zijner genezing uit deze ziekte. Die genezing begon niet langs psychischen maar langs physischen weg. Inderdaad, toen Felix Timmermans, tengevolge van een breuk-operatie met vrij gevaarlijke verwikkelingen, den dood in zijn naakte werkelijkheid voor zijn oogen zag schemeren, veranderde het fantasiespel met den dood in een lichamelijken strijd om het leven. En hij won den strijd. De dood liet langzaam zijn prooi los. Zijn lichamelijke ziekte had hem meteen van zijn geestelijke ziekte losgemaakt, want Timmermans begon te verlangen naar het leven. Het was juist in het begin van de Lente en de ziekenzuster bracht hem een bloempot met twee hyacinten. « Die bloemen hebben het eerste zaad van Pallieter in mij gelegd », zei hij later. Het was of hij alle dingen voor den eersten keer zag en of hij pas het leven ontdekte, een leven zonder problemen; hij verlangde er naar een mensch te zijn, die niets anders doet dan bewonderen.

    17-03-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een overzicht door José De Ceulaer - juni 1947 (deel 2)

    Deze mensch is Pallieter geworden : het met alle intensiteit levend geworden verlangen om louter bewonderend te leven. Zijn bewondering gaat in de allereerste plaats naar het leven zelf en naar die dingen, die het natuurlijke leven in zijn zuiversten, eenvoudigsten en meest intensen vorm in zich dragen, de zon, de lucht, het water, de wolken, den regen, de sneeuw, den dooi, de velden, de weiden, de boomen en vruchten en vooral de kleuren. Hij bewondert ook de natuurlijke en eenvoudige menschen zooals Marieke, den pastoor, den molenaar, de blinden, de bohemers, enz.

    Timmermans handelde hier niet over het leven van den mensch in het kader der natuur, maar over het leven in de natuur zelf. Aanvankelijk bestond het boek immers uit een aaneenschakeling van wisselende natuurbeelden doorheen de verschillende seizoenen, tot de schrijver er een tekort in voelde en er ook een mensch in plaatste, zoals de Schepper op den zevenden dag den eersten mensch plaatste in de reeds geschapen natuur. Pallieter is trouwens ook adamisch, een mensch van voor den zondeval.


    « Pallieter » is geen roman en daarom mag het werk niet beoordeeld worden met de maatstaven, welke door de critiek op een roman worden toegepast. Er is geen intrigue en geen karakterontwikkeling. Aanmerkingen op den bouw hebben ook geen zin. Pallieter is een schilderij, dat met literaire middelen wordt gesuggereerd. Het is veeleer een lyrisch dan een episch boek. Eenig is deze uitbundige lofzang op de heerlijkheden der schepping, waarvan Pallieter met al zijn zintuigen geniet. Er gaat een jubeltoon op, die doet denken aan het kraaien van een kind, dat nog geen woorden kent om zijn vreugde uit te drukken. Maar al had Timmermans de visie van een kind, hij had ook de uitdrukkingsmiddelen van een begenadigd woordkunstenaar. Zijn taal is rijk, vol origineele beelden en vergelijkingen, en wemelend van kleurrijke en smakelijke beschrijvingen, frisch en direct.


    Pallieter veroverde niet alleen Vlaanderen en Nederland, maar de roem van het boek drong ook door tot buiten de grenzen der lage landen. Het ging zoover dat men in Pallieter het symbool van den Vlaming ging zien. Begrijpelijkerwijze kwam hiertegen reactie; maar in plaats van de buitenlandsche interpretators stelde men — verkeerdelijk — Timmermans zelf voor deze vergissing aansprakelijk.

    De bezwaren tegen Pallieter kan men tot de volgende punten herleiden :

    1° Pallieter is als mensch psychologisch onaanvaardbaar.

    2° de Pallieterfiguur is onaanvaardbaar als symbool van het Vlaamsche volk.

    3° de Pallieterfiguur is om zijn sensueele en epicuristische neigingen van ethisch standpunt uit te verwerpen.

    Dat Pallieter geen volledig en geen normaal mensch is, daarmede kan men het volledig eens zijn. Een burger der 20ste eeuw loopt niet naar buiten om zich nat te laten regenen of om de klok te gaan luiden bij het zien van de sneeuw, evenmin omhelst hij de boomen of kan hij het licht hooren « kraken ». Nog veel minder kan hij tegelijkertijd op een kornemuze spelen en zingen. Men zou zich ook kunnen afvragen waar Pallieter het geld haalt om feestend door het leven te gaan zonder te werken, waarom hij nooit moe of ziek wordt en niet schijnt te weten dat er ook zooiets als angst, pijn of smart bestaat. Men moet het er ook over eens zijn dat de Vlamingen nog wel andere karaktertrekken heeft dan lollige zinnelijke genotzucht. Maar heeft iemand wel het recht hierom critiek uit te oefenen op Timmermans zelf?

    Hij heeft immers geen beeld willen scheppen van zichzelf, noch van den Vlaming, noch van den mensch. Hij heeft in zijn scheppende verbeelding, die, bevrijd uit de omknelling van den dood, geestdriftig opging in zijn verlangen naar levensvreugde, in haar meest primaire en natuurlijke vormen, die, in haar jubelende extase en spontanen roes alle leed, elken angst en ieder gevoel van vermoeienis vergat, gestalte gegeven aan een menschenbeeld dat onvermijdelijk deze voorbijgaand-geprononceerde aspecten van zijn gemoeds- en verbeeldingsleven tot uiting bracht, maar dat slechts in zooverre het wezen van den Vlaming kon openbaren, als dit werd weerspiegeld in de bijzondere conditie, waarin de Vlaamsche kunstenaar Felix Timmermans zich op het oogenblik van zijn inspiratie bevond. In deze voorwaarden kon — en kon steeds — dit wezen slechts fragmentair en eenzijdig belicht zijn. Pallieter kan beschouwd worden als een uitdrukking van de geestdriftige « Lebensbejahung», die den Vlaming, ondanks oorlogsrampen en verdrukking, steeds als een eigen karaktertrek heeft bewaard. Maar ver daarboven uit, is het de uitdrukking van de vitale kracht, die de mensch slechts putten kan in de eeuwige bronnen, die liggen aan den oorsprong van zijn bestaan, in Gods vrije en heerlijke natuur. Zeer terecht schreef dan ook Willem van Loon in zijn inleiding tot de Engelsche vertaling : « This book is bound to neither time nor place ».

    Pallieter is geen mensch van vleesch en bloed, maar de schepping van een romantische fantasie. Wanneer men zijn menschelijkheidswaarde wil onderzoeken en over zijn zedelijkheidswaarde uitspraak doen moet daarmede rekening gehouden worden.

    Welke zijn de menschelijke eigenschappen van Pallieter? Op het eerste zicht lijkt hij een genieter, die niet uit de aardsche sfeer der zinnen vermag op te stijgen. Gewoonlijk stelt hij zich inderdaad zeer luidruchtig en uitbundig aan. Op die momenten is hij de belichaming van het hartstochtelijk verlangen naar het leven, dat Timmermans zoo vaak met Brabantsche uitbundigheid uitdrukte. Maar dit is slechts een deel van Timmermans' wezen, zoals dit ook slechts een deel, zij het dan ook een essentieel deel, van Pallieter's wezen is. Pallieter is de mensch die Timmermans zich in dien tijd voorstelde te willen zijn, maar hij verraadt ook het diepere wezen van zijn schepper, want Timmermans was in den grond een stil, een passief en een contemplatief mensch, met een diep innerlijk leven. De toon die uit de sfeer der innerlijkheid opklinkt en die de aandoening der ziel in haar intuïtief contact met de « kern der dingen » moet verklanken, is zoo stil dat hij dikwijls overstemd wordt door den jubeltoon, waarmee Pallieter de kleurige heerlijkheid van de zintuigelijke uiterlijkheden bezingt.


    Tegenover zinnen, waarin zijn sterk-dynamische beleving van de natuur tot uiting komt, zoals b.v. wanneer hij het heeft over de zon : « ... .ze zou de boomen en de planten van geweld doen spreken en klappen, de bloemen doen breken van reuken, de bosschen doen .denderen van 't danig vogelengefluit en hemzelf, Pallieter, een voet grooter doen worden » komen er zinnen voor als de volgende : « De stilte was heilig ». Onmiddellijk op de Bruegelsche beschrijving van het feest bij de boerenkermis, volgt : « En hij was vol van het verlangen dat Marieke bij hem zou zijn, zoo heel stil, hand in hand, lijk twee brave kinderen. Er was iets in hem dat hij niet bepalen kon, maar hij liet het rusten, want het was zoet voor de ziel, als voor een warmen mond een koele kers. En aan een plasje waarin de maan stond, haalde hij de mondharmonica uit den zak, en zuchtte en zoog er zulke zachte zilverklanken uit, dat het leek of 't .de maneschijn was die zong ». Telkens weer komt Pallieter onder den indruk van de stilte : « Pallieter was stil... », « Pallieter ging op zijn teenen, bleef luisteren naar de stilte en ging de kerk binnen », « Zij wandelden arm in arm, en zwegen geroerd door den stillen avondstond», «De oneindige stilte suisde en 't was alsof men de manestralen schijnen hoorde ». Zelfs den avond voor zijn huwelijk wordt zijn gemoedsrust niet gestoord door zinnelijke beelden : « En toch dacht Pallieter er niet aan, deze avond was zoo zoet en stil, zoo overweldigend van innerlijken vrede, dat hij zich kalm voelde en zuiver lijk een heilige ».

    Deze voorbeelden toonen aan dat Pallieter naast oogenblikken van luidruchtige uitbundigheid ook momenten doormaakt van stille, droomerige innigheid. Dit wijst op de dualiteit tusschen de twee polen die Timmermans « zinnelijkheid en mystiek » heeft genoemd. Er is echter geen scherpe tegenstelling tusschen die twee elementen bij hem. Wel ontbreekt in Pallieter nog de rustige harmonie tusschen beide maar deze onevenwichtigheid is hier ook volkomen natuurlijk, gezien het stadium in den ontwikkelingsgang van Timmermans, waaruit de Pallieter-figuur is gegroeid.

    Er is een sterke dynamische kracht in « Pallieter » en toch ook iets rustigs. Het dynamisme komt tot uiting in de natuurbeleving, die zoo intens is, dat ze losbreekt in wilde synaesthesieën. « Hij moest de geweldige klanken rood betasten en bestreelen... ».


    Maar anderzijds ligt een opvallende rust vooral in het bewegingsrhythme. Timmermans was een pycnisch gebouwd menschentype met cyclothym temperament en zijn meest spontane en natuurlijke beweging was een rustige, een bedaarde, een «wandelende» beweging. Steeds sprak hij op denzelfden rustigen toon; hij was nooit zenuwachtig en kende geen gejaagdheid; hij hield van wandelen en van de rust in den huiskring bij den damp van een gezellige pijp. En zie, in Pallieter spreekt hij van de reuken die « wandelen », van de « zoetwandelende oosterwind », van de « wandelende » zonneschijn, liet hij Pallieter een koe « een wandelende herberg » noemen spreekt hij van de vlinders als van de « wandelende bloemen van de lucht» van regengordijnen die gietend over het land « wandelden », van een « adem », die over de aren kwam « gewandeld », « hij zag zijn blauwe pijpesmoor door den regen wandelen », en «herfstdraden wandelden door de lucht», ook de « worstwolken » « wandelden » over de aarde en tenslotte « wandelde » « over het nachtelijke land » « de galm van de heerlijkste muziek der aarde ».

    Hieruit blijkt dus dat Pallieter na elke uitbarsting van uitbundigheid weer overgaat in een rustige beweging. Zoo vindt men ook voor elke oppervlakkige genieting een tegenwicht in de diepste innerlijkheid van Pallieter' s wezen. Op dezelfde manier zou kunnen worden bewezen dat zijn visie op de natuur ook niet-zintuigelijke elementen bevat, dat zijn levensphilosofie niet zuiver materialistisch-epicuristisch is, zooals wel eens werd beweerd, en dat zijn opvatting over God niet heidensch-pantheïtisch is. Bij het zien van de natuur was Pallieter immers « aangedaan tot in het klokhuis van zijn ziel». En Pallieter zegt ook zoals Sint-Franciscus : « Gelooft zij God om de peren en om de appels ». Het zoogenaamd pantheïsme van Pallieter is geen filosofisch, maar eerder een aesthetisch pantheïsme. Pallieter is geen heiden, maar een christen, die in het geschapene den Schepper looft. En zoals Pallieter van de natuur hield, zoo hield hij ook van zijn Marieke, met een natuurlijke liefde. Deze liefde is ook zuiver, zij kan innig zijn : « En hij was vol verlangen dat Marieke bij hem zou zijn, zoo heel stil, hand in hand, lijk twee brave kinderen.»

    «Pallieter» was een nieuw geluid in onze letterkunde. Dit boek zal om zijn oorspronkelijkheid, zijn frissche natuurlijkheid, zijn levensdynamisme en rijke taalpracht in onze letterkunde en ook in de wereldletterkunde een benijdenswaardige plaats blijven bekleeden.


    Enkele dagen nadat Felix Timmermans zijn « Pallieter » voltooid had, brak de oorlog uit. Het grootste gedeelte van het land werd door den vijand bezet; in den uithoek van West-Vlaanderen ging de strijd verder. Over het bezette gebied kwam ellende en hongersnood. Tijdens den oorlog, den 12den Juni 1915, verloor Felix Timmermans zijn goede moeder. Elk verlies brengt ook een winst. De smart om het verlies verinnigt en verpuurt het gemoed, ze loutert de ziel. Felix Timmermans woonde toen « op het Karthuizers » met zijn jonge vrouw, Marieke Janssens, die den 23sten Juli 1892 te Lier werd geboren en die hij den 12den October 1912 had gehuwd. Hij hield daar een klein snoepwinkeltje. De verordeningen van de bezettende overheid verplichtten de Lierenaars de avonden in den huiskring door te brengen. Aan uitbundig plezier viel niet meer te denken. Min of meer onbewust begonnen de menschen echter te genieten van de stille gezellige rust van den huiskring. Er werd gelezen en verteld. Er werd ook veel gebeden. In die stille avonduren, als ieder in eigen zwijgzaamheid was verzonken, bad Timmermans' schoonmoeder, naar oud Vlaamsch gebruik, het rozenhoedje voor. Vóór elken weesgegroet bad ze een korten zin als deze : « Maria huppelde over de bergen naar hare nicht Elisabeth», « De drie koningen zagen de ster .en knielden neder ter aarde », enz. Deze simpele woorden wekten voorstellingen op. En de •herinneringen van vroeger werden weer levendig in Timmermans' verbeelding. De vertellingen van zijn vader, de schilderijen van Bruegel en oude liederen kwamen in hem weer boven. « En 't gebeurde in ons land » schreef hij later in « Uit mijn Rommelkas », «Ik kon niet anders, al was ik er mij duidelijk van bewust dat het zoo niet gebeurd was.... Ik verlangde het in ons land gebeurd te zien, alleen uit liefde voor mijn land ». Zoo ontstond « Het Kindeken Jezus in Vlaanderen ».


    Evenals « Pallieter » is « Het Kindeken Jezus in Vlaanderen » een vrucht die zeer natuurlijk gegroeid en gerijpt is. Wanneer men het temperament van Felix Timmermans kent, zijn gemoedsgesteltenis onder den invloed van de tijdsomstandigheden, de natuurlijke gerichtheid van zijn verbeelding en daarenboven zijn romantische levenshouding in overweging neemt, waarvan een der kenmerken is, dat zij zich met een zachtgekoesterd heimwee bij voorkeur vermeit in de vergeten schoonheid van dingen uit een verleden en daardoor aanknoopt bij den eenvoud der middeleeuwers en ,de naïeveteit der primitieven, dan moet men wel geloof hechten aan die woorden van den echten kunstenaar, die eigenlijk nooit ophoudt kind te zijn : «Ik kon niet anders». Het boek verscheen in 1917 met de volgende opdracht : «In de kader en de landschappen van ons schoon en goed Vlaanderen, heb ik mij het Goddelijke verhaal van het Kindeken Jezus, zijne zoete moeder en zijn goeden voedstervader verbeeld, en met wat letterkunde in groot genoegen omcierd. En vol van grooten eerbied draag ik deze tafereelkens aan Maria Viola van Holland op ».

    In al haar eenvoud is deze opdracht pretentieloos en duidelijk. Zij omlijnt nauwkeurig het terrein, waarvan de critiek de grenzen niet zal mogen overschrijden. Zij ontneemt den criticus het recht opmerkingen te maken over den bouw, vermits Timmermans geen roman heeft willen schrijven, maar slechts «tafereelkens » « met wat letterkunde » heeft willen «omcieren», dat wil zeggen : een picturale visie in woorden omzetten. Zijn opzet is dus beperkt : miniatuurwerk. De uitwerking zal er des te fijner moeten om zijn, tot in de kleinste details. Grootschheid van visie zullen wij missen, maar atmosfeer zal door precies detailwerk moeten gesuggereerd worden. Binnen deze grenzen alleen zal critiek steekhoudend zijn.


    Er dient te worden opgemerkt, dat de verschillende personages, die in het werk optreden allen kleurig geteekend zijn wat hun uiterlijk betreft, maar psychologisch niet uitgediept; de psychologische verantwoording van hun gevoelens, houdingen en daden blijft in gebreke. De herders, de bedelaars en de eenvoudigen zijn fijn getypeerd, maar de figuren van Herodes' hofhouding komen wel eenigszins caricaturaal voor. Hier deed Timmermans aan een te groffe wit-zwart-techniek. Pater Molkenboer heeft inzonderheid op tekortkomingen in de psychologie van Maria gewezen, maar op te merken valt dat hij zich op historisch standpunt plaatst. Dit is ook zijn recht, maar wij moeten de karakters aanvaarden zoals Timmermans ze ons voorstelt, of deze nu met de Bijbelsche karakters overeenstemmen of niet, en van zuiver psychologisch standpunt uit critiek uitoefenen. Ook zoo beschouwd dient men toe te geven dat de auteur verzuimd heeft diep door te dringen tot het psyche van Maria. Karakterontleding was immers nooit de sterkste zijde van Timmermans' talent. De waarde van dit boek ligt echter in de innige atmosfeer, de prachtige natuurbeschrijvingen, de rijke plastiek en de beeldenpracht van de taal. Door den ongeëvenaarden rijkdom van zijn beeldend vermogen is Timmermans in zijn opzet geslaagd het leven van de Heilige Familie, dat hij met een vrome Vlaamsche ziel en een Vlaamsche zinnelijke verbeelding heeft aangevoeld, met dichterlijkheid te « omcieren ».


    In Augustus 1917 begon Felix Timmermans aan een nieuw verhaal, «De Zeer Schoone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen,», dat in September van hetzelfde jaar voltooid was en in 1918 van de pers kwam. Om de fijne psychologie, de innige atmosfeer en den suggestieven stijl, is het een der zuiverste verhalen die Timmermans heeft geschreven.

    De teerheid van Symforosa's gevoelens wordt door den schrijver zeer fijn aangevoeld en ook weergegeven, zonder dat die gevoelens meer dan noodig worden uitgerafeld. Wat in de meeste karakters voorkomt die Timmermans heeft uitgebeeld, vindt men ook in Symforosa, nl. een innerlijke tegenstrijdigheid tusschen de ziel, die naar geestelijke volmaaktheid streeft, en het hart, dat zich niet van het stoffelijke vermag los te rukken. Zoo ontstaat er telkens strijd tusschen wil en wensch. Steeds stelt Timmermans ,de zwakheid van den mensch in het licht. Wanneer hij deze weet te overwinnen, is dit gewoonlijk te danken aan de tusschenkomst van het bovennatuurlijke in den natuurlijken levensloop. De goddelijke Voorzienigheid leidt ons, zij kent en kiest onze wegen. Dit is ook het hoofdmotief van « De Familie Hernat». In Symforosa wordt de zinnelijke liefde door de innerlijke verzaking tenslotte gelouterd tot zuiver geestelijke caritas.


    In 1922 werd Felix Timmermans met den Staatsprijs voor Vlaamsche Letterkunde voor de periode 1918-1921 vereerd om zijn « Het Kindeken Jezus in Vlaanderen » en « De Zeer Schoone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen ». Ondertusschen was « Boudewijn » van de pers gekomen (7) onder het motto : «'t Geen da' ge peist is 't nie.» En wat heeft men dan zooal « gepeist» van dit aan den «Reynaert» verwante dierenepos!

     

    (7)«Boudewijn», waaraan Timmermans in 1917 begon te schrijven, verscheen tusschen November 1917 en October 1918 in « De Nieuwe Gids» .en pas in 1919 in boekvorm.

     

    Karel van den Oever zag er « het allegorische zinnebeeld van den Vlaamschen IJzer-soldaat» in, « die, nadat hij voor Koning, Koningin en volk den bandiet « Reineke Fuchs » naar « 't pierenland » gezonden heeft, op zijn bede voor vrijheid, bedreigd wordt, gevangen gezet en gepaaid met schoone woorden « ende muzycke ». Anderen zagen er een navolging in van den Reinaert, zonder diepzinnige of symbolische beteekenis.

    Men meende ook dat de schrijver .den strijd van de democratie tegen de aristocratie uitbeeldde, of, meer bepaald, den strijd van het Vlaamsche proletariaat tegen de verfranschte hoogere klassen.

    Het best kan « Boudewijn » evenals het middeleeuwsch epos « Reinaert de Vos » worden beschouwd als een satire met algemeen-menschelijke draagwijdte, waarin de auteur bepaalde wantoestanden aan de kaak wilde stellen, die karakteristiek waren voor zijn tijd maar die tevens gelden voor alle tijden, waardoor hij dan den lezer de gelegenheid laat naar eigen opvattingen het werk te interpreteren. Wat « Boudewijn » betreft, wijzen sommige teksten er duidelijk op dat het er hier wel degelijk ging om het Vlaamsche volk in zijn strijd tegen vreemde overheerschers, die het trachtten aan banden te leggen. Maar boven het beperkte geval stijgt het boekje uit tot een algemeen-menschelijke satire. Daaraan dankt het dan ook, evenals zijn middeleeuwschen voorganger, zijn waarde.


    Felix Timmermans heeft altijd veel gehouden van onze middeleeuwsche literatuur. Hij heeft dan ook « Karel en Elegast» en « De Vier Heemskinderen » op zeer persoonlijke manier in het modern Nederlandsch bewerkt. Deze bewerkingen verschenen respectievelijk in 1921 en 1922.

    In November 1918 was hij naar Holland uitgeweken. Daar begon hij aan een nieuw werk. Hij word er toe geïnspireerd door een oud portret dat hij in zijn rommelkast gevonden had. Jaren later hoorde hij op een nacht «een schoone mannestem » een lied vol heimwee zingen. De vrouw van het portret zou nu op dezen man verliefd worden. Nadat zij echter zou ontdekken dat hij gehuwd was, zou in haar een innerlijke strijd tusschen haar liefde en haar geweten beginnen. Aan dezen strijd zou ze tenondergaan. Zoo groeide « Anna-Marie » in Timmermans' verbeelding tot een roman. In Holland begon hij er aan te schrijven. Maar het werk wou niet vlotten. Pas toen hij in Maart 1920 naar zijn geboortestad kon weerkeeren vond hij daar de noodige atmosfeer om zijn werk te voltooien. Maar de tengere gestalte van de hoofdfiguur Anna-Marie werd als 't ware verdrongen door den lijvigen Mijnheer Pirroen, zodat het boek in 1921 als een zeer onevenwichtig werk van de pers kwam.

    Lodewijk van Deyssel schreef over dit boek : « Zoals Anna-Marie is, zoo moet een kunstwerk zijn. In een kunstwerk moet men voortdurend van alles genieten. Dat gebeurt hier ». Men zal het niet met hem eens zijn wanneer men de spontane scheppingskracht, waarmede Pallieter uit «levensvolheid » werd geboren, als meer echt aanvoelt dan de te kunstmatige dooreenmengeling van allerlei liefdesgeschiedenissen in « Anna-Marie ». Men mag de literaire kwaliteiten, welke onbetwistbaar in den vorm van het werk aanwezig zijn, niet over het hoofd zien, maar wat den inhoud aangaat moet men het beslist als . onevenwichtig en zelfs zeer zwak aanzien, omdat de karakterteekening te oppervlakkig is en omdat de romantische uitbeelding van het tragische liefdeleven van Anna-Marie overwoekerd wordt door het kleinburgerlijke onkruid van Pirroen's aardigheden die niet boven de anecdotiek uitstijgen, zodat het geheel als een volkomen onharmonisch kunstwerk dient beschouwd, al is het dan nog een charmant document op folkloristisch gebied.


    Een jaar na het verschijnen bewerkte hij het boek, in samenwerking met Eduard Veterman, tot een tooneelspel onder den titel «Mijnheer Pirroen » (1922). Hier bleek dat de Pirroen-figuur de hoofdfiguur uit den roman heelemaal naar den achtergrond had gedrongen. In Duitsche vertaling droeg zijn roman dan ook den titel « Die Delphine », in het Tsjeeksch « Delfini» en in het Deensch « Delphinerne » naar de vrienden van Pirroen, die den kring «De Dolfijnen » hadden gesticht. Anna-Marie werd evenwel de hoofdfiguur in het libretto dat Felix Timmermans schreef voor de opera. « Anna-Marie », die door zijn Lierschen vriend Renaat Veremans werd gecomponeerd en in 1938 voor het eerst werd opgevoerd.


    In 1922 verscheen ook « Uit mijn rommelkas. Rond het ontstaan van « Pallieter » en «Het Kindeken Jezus in Vlaanderen », een merkwaardig boekje, waarin de auteur over zijn jeugd en het ontstaan van zijn werken enkele belangrijke bijzonderheden bekend maakte, waarover hij reeds herhaalde malen in lezingen over zijn werk, in Vlaanderen en Holland, had gesproken.

    In 1923 zond de auteur de fijne novelle « Driekoningentryptiek » in het licht. Men moet weer teruggaan naar de vertelsels van vader Timmermans om den oorsprong van dit werkje te vinden, een pareltje van vertelkunst, een juweel van innige stemmingskunst, waarin werkelijkheid, fantasie en mysterie tot een zuiver dichterlijk verhaal zijn geweven. Hij verhaalt hoe Pitjevogel, Suskewiet en Schrobberbeek het wonder van Christus' geboorte ondergaan. Zoals hij het wonder hier voorstelt kan het bovennatuurlijk zijn, maar de mogelijkheid blijft bestaan dat het een zinsbedrog is, want het wonderbaar gebeuren hangt nauw samen met den psychologischen toestand waarin de zwervers op het oogenblik van het wonder zijn. Het is geen toeval dat het zich juist onder die vormen aan hen voordoet, waarop ze door de onder elkaar vertelde legende, psychologisch waren voorbereid. Nochtans kan men ook, van een « mystiek » standpunt uit, een tegenovergestelde verklaring aanvaarden : dan zou het wonder reeds op die mannen hebben ingewerkt vooraleer de feiten zelf zich als wonderbare gebeurtenissen aan hen voordeden. Vandaar dat ze het wonder reeds voorvoelden, dat de feiten zich reeds ontwikkelden in hun onderbewustzijn en dat zij eerst het wonder in hun verbeelding beleefden en het elkaar mededeelden onder den vorm van legenden en vertellingen vooraleer het in werkelijkheid gebeurde. Deze laatste hypothese is de meest waarschijnlijke, vermits Timmermans zelf zei dat die mannen « een mystieke kiem » in zich hadden.

    In 1924 verscheen « De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt ». Het was een poging tot synthese, waarin drie problemen werden opgelost :

    1° het probleem van het geloof,

    2° dit van zinnelijkheid en mystiek

    3° dit van liefde en geweten.

    De geloofstwijfel, die Timmermans zelf tijdens zijn theosophische periode gekweld had, wordt hier uitgebeeld in Isidoor.

    Zinnelijkheid en mystiek, de twee polen waarrond heel het werk van Timmermans draait, zijn hier tot harmonie gekomen in de figuur van den pastoor uit den « bloeyenden Wijngaerdt ».

    Het laatste probleem, de verhouding tusschen liefde en geweten, dat onopgelost bleef in Anna-Marie, die capituleerde, krijgt hier een oplossing door het offer van Leontientje.


    Terwijl Timmermans in zijn vorige werken aan de weliswaar mooie oppervlakte der dingen bleef hangen, zonder te trachten tot de diepere kern van menschen en dingen door te dringen, poogt hij in dit boek het zieleleven van den mensch te ontleden. Hoewel de hoofdpersonen niet onderling in conflict komen, oefenen zij op elkaar een sterken en meestal verborgen invloed uit, die uitsluitend hun zieleleven geldt. Hoewel de Pastoor minder rechtstreeks het verloop van het drama beïnvloedt dan Isidoor en Leontientje, is de keuze van den titel toch volkomen gerechtvaardigd, want de pastoor is de centrale figuur van het boek. Immers, steeds volgens de opvattingen van Maeterlinck, moet de hoofdpersoon van een drama niet acteeren, maar mag hij tegenover de gebeurtenissen passief staan, hij mag deze op hem laten inwerken of ze onmerkbaar beïnvloeden, zonder handelend op te treden. Dit is ook hier het geval; het drama, dat zich afspeelt tusschen Isidoor en Leontientje, heeft in zekeren zin slechts voor zoover belang als het een ommekeer teweegbrengt in de ziel van den Pastoor. Zijn zielegang wordt beschreven. Hij alleen komt tot een nieuw levensinzicht, want Isidoor en Leontientje blijven in den grond steeds aan zich zelf gelijk.

    In den Pastoor is echter de ommekeer volledig : hij is de hoofdfiguur.

    De pastoor is een vergeestelijkte Pallieter. Het zinnelijk genot, dat de natuur schenkt, wordt door vergeestelijkende beschouwing gelouterd tot een franciskaansche vreugde. Langs de zinnen klimt de pastoor tot het bovenzinnelijke leven op; zintuigelijk genieten en mystieke vreugde groeien samen tot eene schoone harmonie.


    Uit de verstarde zelfgenoegzaamheid van zijn kommerloos bestaan ontwaakt de pastoor, door het begrip van Leontientje's offer, tot het besef van zijn tekort : zijn « offerloosheid ». Het religieuze gevoel, dat in « Het Kindeken Jezus in Vlaanderen » eerder een aesthetisch motief was, omdat de klemtoon daar te veel lag op de letterkundige « omciering », is hier zuiverder, dieper en echter geworden.

    Minder spontaan en minder origineel dan Pallieter, maar meer levensecht en ook dieper, is «De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt » een zeer belangrijk boek in den ontwikkelingsgang van Felix Timmermans.

    Hetzelfde kan niet worden gezegd van « Het Keersken in den Lanteern», den novellenbundel welke in hetzelfde jaar verscheen. Hierop komen wij bij de bespreking van zijn anderen verhalenbundel, « Pijp en Toebak », later terug.

    In 1925 schreef Timmermans een fijn boekje over « Schoon Lier », waarin hij de schoonheid van zijn geboortestad bezong, en in hetzelfde jaar trok hij naar Italië om er het milieu te leeren kennen, waarin Sint-Franciscus leefde. De reisbeschrijving « Naar waar de appelsienen groeien », die hij in 1926 in het licht zond, was de vrucht van zijn bezoek aan het verrukkelijke land, waarvan hij de schilder- en beeldhouwwerken zoo zeer bewonderde. Alleen om zijn indrukken over deze laatste is dit werkje reeds zeer lezenswaardig.


    Vooraleer Timmermans dan « De Harp van Sint-Franciscus » zou laten verschijnen, gaf hij zijn geromanceerde biografie over Pieter Bruegel uit, onder den titel : « Pieter Brueghel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken ». Dit boek verscheen in 1928. Bruegel's stempel lag reeds op het werk dat Timmermans vroeger publiceerde. Wat Van Mander in zijn « Schilderboeck » over Bruegel zei, zou ook van hem kunnen gezegd geweest zijn : « Hij was een zeer stil en geschikt man, niet veel van woorden, maar toch vermakelijk in gezelschap.» Een zekere wezensverwantschap tusschen beide Vlamingen valt niet te ontkennen, al heeft men den indruk dat hun geesteshouding ook sterk verschilt o. m. waar Timmermans steeds een «bejahende» houding tegenover het leven aannam, terwijl Bruegel den indnik gaf er «verneinend» tegenover te staan,

    Hoe zag Felix Timmermans Bruegel? Wij hebben er reeds op gewezen dat hij zich in zijn jeugd tot de fantasiewereld, die de meester in zijn doeken openbaarde, aangetrokken voelde, omdat hij er de vertellingen van zijn vader in weerspiegeld zag.

    Zijn natuurvisie, zoals die bvb. in de sneeuwlandschappen van « Pallieter » en « Het Kindeken Jezus in Vlaanderen » tot uitdrukking kwam, wees reeds op verwantschap met en invloed van Bruegel's visie op menschen en dingen. En zoals Bruegel na zijn reis naar Italië in het schilderij « De Val van Icarus » het uitzicht op Messina naar den achtergrond drong en een Vlaamschen boer op den voorgrond plaatste, zoo beeldde Timmermans Sint-Franciscus uit in een Assisi, waarrond Vlaamsche windmolens « kruisen sloegen ». Beider werk is gegroeid uit den Vlaamschen geboortegrond, waarin ze met hart en ziel vastgeworteld waren en waaruit ze het sap van hun scheppingskracht putten.

    16-03-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een overzicht door José De Ceulaer - juni 1947 (deel 3)

    Reeds in 1921 schreef Timmermans een artikel « Bij de Brueghelplaten » in «Ons Volk ontwaakt». Den 31sten Mei 1924 bracht hij op de Bruegelfeesten te Brussel zijn «Feestgroet aan Peter Bruegel» in naam van al zijn schilderijen, waarvan hij al de figuren liet defileeren voor Bruegel's graf, omdat zij allen in het Vlaamsche volk zijn blijven voortleven. Deze feestgroet verscheen hetzelfde jaar in boekvorm. Timmermans verdiepte zich meer en meer in de studie van den grooten Vlaamschen schilder. Hij las het werk van Max Friedländer en vond in diens werk de afbeelding van « Landstrasse bei einer Stadt», waarin Timmermans een zicht op Lier herkende. Deze hypothese verdedigde hij in een artikel in « Ons Volk ontwaakt» van 8/2/25 onder den titel « Pieter Brueghel te Lier ». Ook toen het kleine Noordbrabantsche dorpje Bruegel, op 9 October 1926, de 400ste verjaring van Bruegel's geboorte vierde sprak Timmermans een gesmaakte redevoering uit. Aan de hand van al deze teksten kan men nagaan hoe Felix Timmermans Bruegel begreep. Wat men er ook van moge .denken, Timmermans kende Bruegel door en door; hij zag in hem niet een drolligen, boertigen, viezen schilder, maar een rnensch, die het conflict tusschen licht en duisternis in dit leven als een diepe tragedie beleefde.


    Waar Prof. Muls Bruegel een « pessimistische levenshouding » toeschrijft, moet men het met hem eens zijn, al mag naast de donkere zijde van zijn werk ook de lichte zijde niet worden voorbijgezien, zelfs waar deze lichte zijde, die Bruegel in de natuur ontdekt, slechts dient om de tegenstelling met de donkere zijde van het leven der menschen scherper te doen uitkomen. Timmermans verklaarde dit contrast aldus : Bruegel geeft beelden die in den grond droevig zijn op een «plezante wijze» weer; zijn werken zijn « himmelhoch-jauchzend», omdat hij «zum Tode betrübt» was. In deze uitspraak, die de kern vormt van Timmermans' Bruegelbeschouwingen, is een grond van waarheid.

    Wat er ook van zij, de minachting waarmede Timmermans' roman over Bruegel door sommigen werd behandeld, kan slechts toegeschreven worden aan het feit dat hij in dit boek de Bruegelfiguur met een al te kleurige, smakelijke en « plezante » voorstelling omkleedde, zodat diens ware natuur, die hij nochtans kende, er in verloren liep, want de disharmonie tusschen zijn opvattingen over de Bruegelfiguur en zijn uitbeelding ervan in den Bruegel-roman valt niet te ontkennen.

    Ten onrechte heeft men Timmermans echter ook verweten dat hij Bruegel als een zwak mensch voorstelt. Deze voorstelling komt overeen met wat Van Mander schreef en wat ook onweerlegbaar blijkt uit zijn schilderijen, waarin de mensch steeds als de speelbal der natuur wordt voorgesteld en waarin wel strijd, tweespalt en verscheurdheid wordt weergegeven, maar nooit overwinning, zegepraal of triomf; zelfs niet in de «Neerstorting der verdoemde Engelen », waarop Prof. Muls eveneens wees.


    In verband hiermede : Felix Timmermans vertrouwde me eens toe dat hij in de figuur, welke voorkomt op de gekende Bruegelplaat die een schilder en een criticus voorstelt, en die algemeen als een zelfportret beschouwd wordt, geen portret van Bruegel zag, maar wel een portret van den mensch die Bruegel had willen zijn, zoals ook Pallieter de mensch was die Timmermans had willen zijn. Die figuur is immers een krachtige persoonlijkheid, een durver, bewust van zijn kracht en zijn kunde; Bruegel was integendeel, volgens de opvatting van Timmermans, zwak en angstig. Die figuur heeft Timmermans ,dan in zijn boek gebracht als Jan Nagel, dien hij als een geweldigen, een enthousiasten en zelfzekeren man laat optreden, terwijl hij Bruegel als een voorzichtig, aarzelend en schuchter mensch voorstelt.

    De roman over Pieter Bruegel is als kunstschepping geen vooruitgang, want al staat Timmermans hier dichter bij de werkelijkheid dan in Pallieter, toch is dit laatste werk spontaner, echter en zuiverder.


    Nadat Timmermans in 1926 « Het Hovenierken Gods », dat slechts in luxe-editie verscheen, had geschreven, kwam hij in 1932 klaar met zijn meer uitvoerig werk over den heilige van Assisi, dat onder den titel « De Harp van Sint-Franciscus» van de pers kwam.

    Het lag geheel in de lijn van Timmermans' ontwikkelingsgang dat hij eens een werk over dien heiligen Zanger Gods zou maken. Kwam hij niet reeds in « De(n) Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt» van de zinnelijke Pallieteriaansche visie tot de mystiek-F'ranciscaansche natuurbeschouwing, die, van den schoonen schijn der dingen uit, doordringt tot hun wezen, symbool en afstraling van de goddelijke Schoonheid? Had zijn grootvader, die lid was van de Derde-orde, hem niet in zijn prilste jeugd over, den heilige verteld, en was hij later in de Begijnhofkerk niet getroffen geweest door het schilderij, waar op Franciscus afgebeeld staat terwijl hij predikt voor de vogels, en in de Sint-Gummaruskerk door de twee paneelen, die aan Rubens worden toegeschreven? Was ook zijn vriend Raymond de la Haye geen vereerder van dien heiligen dichter? Had hij dan later niet de werken van Sabatier en Joergensen gelezen? Zoo werd Timmermans van langs om meer tot Sint-Franciscus aangetrokken. Zeer ernstig legde hij zich toe op de bronnenstudie, die aan zijn roman een historischen grondslag zouden geven. Waar hij in 1926 nog, Sint-Franciscus « meer een heilige van genade dan van wil» noemde in « Het Hovenierken Gods», legt hij in zijn roman den nadruk op den innerlijken strijd van Franciscus tegen de machten van het kwaad, de tegenwerking van buiten uit en de innerlijke moedeloosheid. In dezen strijd overwint zijn wil, natuurlijk met hulp van de genade.

    Zoals hij in zijn nawoord schreef, heeft Timmermans het leven van den heilige zoo eenvoudig mogelijk verteld zoals hij het zich voorstelde, nadat hij « de boeken gelezen had, die de geleerden over zijn schoon leven hebben geschreven ». Franciscus werd door Timmermans voorgesteld als een mensch met een geweldig temperament en een romantische levenshouding. Van troubadour der wereldsche « minne » wordt hij de minnezanger Gods. Hij was een dichter bij Gods genade. Timmermans heeft zich werkelijk diep ingeleefd in den heiligen dichter Franciscus; hij heeft hem begrepen in zijn kinderlijke blijdschap om de schoonheid der dingen, in zijn romantische geneigdheid, in zijn temperamentvolheid en ook in zijn heiligheid, die niet plots over hem werd uitgegoten, maar die hij al vechtend moest veroveren, tenslotte ook in zijn mystischen drang naar God, tot in den heiligen waanzin zijner Godsliefde. De andere karakters zijn minder goed geteekend. De critiek op den bouw van het werk wordt weer ontwapend door het nawoord van den auteur, die weer eens heel bescheiden zegt dat hij slechts « verbeeldingskens » schenkt, zodat men niet meer kan opwerpen dat deze beelden uit het leven van Franciscus te los van elkaar staan opdat men zou kunnen spreken van een goedgebouwden roman. De waarde van het boek ligt andermaal in de atmosfeer. Over heel het boek ligt een romantische atmosfeer, ontstaan uit de enthousiaste gevoelsverhouding tusschen een romantischen auteur en een romantischen heilige, die tevens dichter was. Timmermans gaf geen nuchtere karakterontleding van den heilige, maar beeldde diens gemoedsverhouding met de hem omringende menschen en dingen op lyrisch-atmosferische wijze uit. Franciscus was evenals Timmermans zelf een groot bewonderaar van de natuur. Vandaar de fijne beschrijvingen van verschillende stemmingen, meestal in verband met het leven in de natuur, nu eens met een uitbundige lyrische uitstorting, dan weer met een innige mystieke ontroering.

    De versobering in den stijl van dit boek kondigt reeds den « Boerenpsalm » aan. Al spraken sommige Hollanders van profanatie en ergerden deze protestanten zich over de « Roomsche gemeenzaamheid met het heilige », toch kan men slechts worden ontroerd door de authenticiteit van het diep religieus gevoel dat in dit werk tot uitdrukking komt. Reeds daarom alleen is de klank van deze « Harp », hoewel hij noch de rijkste, noch de innigste, noch de volste was in de symphonie van Timmermans' werken, het beluisteren overwaard.


    In 1953 gaf Timmermans een novellenbundel uit, getiteld « Pijp en Toebak» en in 1943 het verhaal « Bij de Krabbekoker ». Die twee boeken behooren met « Het Keersken in den Lanteern » tot de folkloristisch-getinte verhalen van den auteur.

    In welken geest zijn deze verhalen geschreven? Zijn zij uitingen van een kleinburgerlijken geest, die zich in anecdoten vermeit of zijn ze geschreven door iemand die den spot drijft met de kleinburgerlijkheid, zodat ze tot het satirisch genre zouden behooren ? De waarheid ligt in het midden. Slechts hier en daar is de auteur satirisch; in zijn goedmoedigheid is hij evenwel nergens bijtend. Zijn ironie wordt steeds verzacht door een weemoedigen toon. En nochtans zijn deze verhalen met veel genoegen verteld. Ze gaan bijna alle uit van feiten waaraan Timmermans veel genoegen beleefde, omdat hij ze « curieus » vond. Soms kon hij, uren en uren, dergelijke anecdoten vertellen, en steeds eindigde hij met de woorden : «Toch curieus, hé! » (In « Bij de Krabbekoker » kan men tweemaal uitdrukkelijk lezen : « Het leven is toch curieus »).

    Timmermans bleef echter niet bij de anecdote om de eigenaardigheid van het geval, maar hij zag er een wonderen trek in, die deel uitmaakte van het wonderbare complex, dat de mensch is. Hij vond den mensch-in-het-algemeen « curieus » en in elke anecdote zag hij een nieuw aspect daarvan geopenbaard.


    De verscheidene locale gebeurtenissen, die hem troffen, heeft hij in zijn fantasie dooreengemengeld en ze dan verwerkt tot verhalen, die deels op werkelijkheid en deels op fantasie berusten. Zijn verhalen waren satirisch, humoristisch, sentimenteel, melancholisch of ze waren een mengeling van deze verschillende geestes- en gemoedstoestanden saam. Zijn humor berust op een tragischen ondergrond. Hij gaat terug op verborgen weemoed. Nooit dreef Timmermans den spot met den volksmensch; hij kende hem en begreep hem; hij aanvaardde hem, zoals hij is, met zijn hoedanigheden en gebreken, met zijn groote gevoeligheid, die hij onhandig tracht te verbergen achter grootsprakerige ruwheid, maar die hem in zijn diepste momenten overweldigt, zodat hij volkomen hulpeloos voorkomt met zijn menschelijke zwakheid en zijn ingeboren angst voor hoogere machten, die hij vruchteloos tracht te overbluffen, omdat hij er volkomen machteloos tegenover staat. Uit het weergeven van dien tragischen strijd, welke niettemin komische aspecten biedt, ontstond zijn humor. Deze wordt enkel satirisch, wanneer hij het heeft over burgers, die buiten den volksgeest staan of er van vervreemd zijn.


    De verhalen van Timmermans zijn ongelijk van waarde, maar verhalen als « Het Masker », «Het Verbeternishuis », « O. L. Vrouw der Visschen » en andere behooren tot de beste in dit genre. « Bij de Krabbekoker » vind ik het zwakste werk van Felix Timmermans, al hebben sommige passages een zekere charme. De critiek was niet malsch voor dit laatste werk. Maar het antwoord bleef niet lang uit. Dit antwoord was het meesterwerk : « Boerenpsalm », dat in 1955 verscheen. Boerenpsalm is het werk der gerijpte levenswijsheid. Bij het verschijnen van dit boek schreef Timmermans : « Boerenpsalm is een werk, dat ik reeds vele jaren in mij meedraag. Ik bewonder den boer, ik vereer hem, al zou ik er zelf geen willen zijn. Ik heb het werk geschreven zoals ik al mijn ander werk geschreven heb, omdat ik het niet laten kan en omdat ik het gaarne doe. Uit dwang en uit lust. Een ding weet ik goed, zoo'n werk zou ik twintig jaar geleden niet kunnen schrijven hebben. Daar is eerst leven, en verwisseling van licht en donker voor noodig. Als men zoo naar de vijftig gaat... »


    In Wortel beeldt Timmermans den boer uit in de harde werkelijkheid van zijn dagelijksch bestaan, dat telkens nieuwe moeilijkheden en nieuwe miseries meebrengt, maar waarover tenslotte toch de telkens hernieuwde en gelouterde dankbare vreugde zegeviert. Bezong Timmermans in Pallieter de vreugde om de vreugde, dan getuigt hij in Boerenpsalm voor de vreugde-ondanks-het-leed.

    Men heeft de opwerping gemaakt dat boer Wortel een romantische boer was, die een idyllisch bestaan kende; men heeft hem een heidenschen boer genoemd ( - aldus Toussaint van Boelaere -.) en men heeft ook gezegd dat onze boeren zoo niet zijn. Wie zoo iets heeft beweerd kent Timmermans niet of heeft het boek slechts oppervlakkig gelezen. Een boer zegt niet alles wat Timmermans Wortel in den mond legt. Akkoord. Maar Timmermans heeft zijn boer alles in den mond gelegd wat hij onuitgesproken in zich droeg. Wat in het onderbewustzijn van den boer leeft en wat bij den boer zelfs geen bewustzijnsinhoud wordt, zodat hij het ook niet kan uitspreken, heeft de scheppende kracht van Timmermans' verbeelding den boer in den mond gelegd. Kon die boer dan iemand anders zijn dan een romantische boer met een poëtische visie? Is het werk daarom minder echt? Is Wortel daarom geen echte boer?

    « Boerenpsalm » is het meesterwerk van den gerijpten Timmermans zoals « Pallieter » het meesterwerk van den jeugdigen Timmermans was. « Boerenpsalm » was zijn eerste roman in den echten zin van het woord, omdat hij het leven hier in zijn geheel wist te omvatten in zijn tragiek en ook in zijn vreugde om het uit te beelden in een volkomen rijp en evenwichtig kunstwerk. Dit leven wist hij te bezingen in een versoberde maar zeer zuivere taal, raak en direct; met zeer eenvoudige middelen wist hij een hooge lyrische vlucht te bereiken, terwijl hij toch stevig in de werkelijkheid geworteld bleef. Boerenpsalm is en blijft een werk dat in alle opzichten met het beste proza uit onze Vlaamsche letterkunde mag vergeleken worden.


    De grondtoon van zijn volgend boekje « Ik zag Cecilia komen », dat in 1938 het licht zag, is de wellustig gekoesterde weemoed, waarmede de hoofdpersoon van het boek zich overgeeft aan de tragiek van het leven. De weemoedig verworven levenswijsheid, die de ondergrond vormt van dit verhaal, zoo doorvoeld, wordt met uiterste verfijning doorvoelbaar gemaakt in een taal die met innige poëzie is doorweven. Door het lyrisme, waarmede deze tragische idylle wordt uitgebeeld, staat dit prozaverhaal zeer dicht bij de poëzie, al zijn enkele beelden en vergelijkingen wel een beetje geforceerd.

    In « Minneke Poes », dat in 1943 verscheen, vinden we dezelfde romantische atmosfeer van droomerige rust en vredige stilte weer. De waarde van .deze beide Kempische miniaturen ligt vooral in de taal van den schrijver, welke die van een dichter is : persoonlijk, frisch, oorspronkelijk, rijk en innig.


    Tusschen die twee werkjes verscheen «De Familie Hernat», in 1941.

    Deze roman is te onevenwichtig om geslaagd te kunnen heeten. Timmermans zelf gaf dit achteraf toe en hij zei me eens dat hij dit werk beschouwde als «een onvoltooide symphonie». Dit neemt niet weg dat er in het tweede der drie deelen brokken voorkomen welke tot zijn beste proza mogen gerekend worden. Er ligt een diepe levenswijsheid in het werk verscholen. De zwakheid van den mensch wordt er in belicht; wij worden, door God geleid en Hij alleen kent en kiest onze wegen door zijn alomvattende Voorzienigheid; dit beseffend, moeten wij het leven leeren aanvaarden. Ondanks alles is het leven waard geleefd te worden. Dit is de hoogste levenswijsheid.

    Zoals de oorspronkelijkheid van « Pallieter » door sommigen werd betwijfeld, gebeurde dit ook met « De Familie Hernat ». In het tijdschrift « Der Wächter », (8) wees een Nederlander, een zekere Josef Weijden op de verwantschap tusschen « Felix Timmermans und Adalbert Stifter » naar aanleiding van de overeenkomst tusschen « De Familie Hernat» en « Die Narrenburg », zonder nochtans Timmermans van plagiaat te beschuldigen.

     

    (8) 25 Jahrg. (1943), Heft. 4, p. 20-31

     

    Hierop antwoordde Felix Timmermans den schrijver per brief het volgende :

    « ik heb van Adalbert Stifter nooit iets gelezen (buiten de kleine novelle «Das Heidendorf », en heb ook nooit over het werk « Die Narrenburg» hooren spreken ». Hij wees er dan op dat er ongetwijfeld overeenkomst moest zijn omdat ze beiden « het leven in groote lijnen nagebootst » hadden. Timmermans legde hem verder uit, dat hij reeds in zijn jeugd van broederdrama's gehoord had, die veel indruk op hem gemaakt hadden, zodat hij reeds lang met het plan rondliep er een boek over te schrijven. Hij vond dit motief achteraf ook weer in «Roze Kate» en « Pelléas et Mélisande ». De stof voor zijn roman vond hij in Holland, tijdens zijn verblijf te Waalwijk (waar hij voordrachten hield) bij zijn vriend Jos Verwiel en kunstschilder Theo van Delft. Met hen bezocht hij twee oude kasteelen in den omtrek, nl. te Heeswijk en te Loon op Zand. In zijn verbeelding deed hij een kruising tusschen de bewoners van beide kasteelen tot stand komen. Zoo ontstond de « Familie Hernat ». Voor de andere deelen, namelijk het eerste en het derde, had hij een oude Liersche familie op het oog. Verder wijst Timmermans er op dat overeenkomsten noodzakelijk in elk « kasteelboek » moeten voorkomen. Josef Weijden had trouwens zelf op de mogelijkheid van « allgemein-romantische Einflüsse » gewezen, wat Timmermans dan ook onderstreept, terwijl hij zijn antwoord besluit met de hoop dat hij den heer Weijden heeft kunnen overtuigen, « want 't is juist het oorspronkelijke dat de schrijver ons biedt, dat hem kenmerkt. Daar is hij voor alles fier op.»

    In verband hiermede zond hij den recensent ook enkele documenten ter inzage. Wat de Liersche familie betreft, gaat het hier om de familie de Piza, die afstamde van Pedro Francisco de Piza, aan het einde der 17de eeuw op Majorca geboren. Een zijner afstammelingen werd gouverneur te Lier. Toen zijn twee zonen dood waren, bleef er slechts een neef over, die in 't Oostenrijksch leger was. In geldzaken was hij onervaren. Hij werd dan ook bedrogen door zijn « homme d'affaires » Hagelsteen (denk aan Adriaan Ruytenbroeckx uit het boek), die om de 14 dagen 50.000 fr. trok en er hem slechts 5.000 opzond. Zoo ging de Piza ten onder. Hij werd dagbladventer en straatkeerder te Brussel.


    Waar Weijden de overeenkomst aanstipte tusschen den «druppel zon» in het « bloed » van de Familie Hernat en den « Tropfen » waarover Stifter schreef, wijst Timmermans op een brief van Marie de Piza aan haar broeder François : « ...et je crois si vous aviez une goutte de sang noble dans vos veines, vous auriez... »

    Zoo zouden alle argumenten van Weijden kunnen ontzenuwd worden;. het is bvb. te gek een overeenkomst te zoeken tusschen het feit dat Arnold in « De Familie Hernat» zijn geliefde leert kennen « auf seiner Reise in Löwen », in een « Taveerne » en het feit dat Jodok in de «Narrenburg» zijn geliefde Chelion, een pariah, tijdens een reis in Indië vindt, waarbij Weijden opmerkt : « Beide finden also ihre Geliebte auf Reisen : in beiden Fällen ist es ein Weib aus den niedrigsten Volksschichten... ». Nu, als men een uitstap naar Leuven ook een reis wil heeten en ze vergelijken met een reis naar Indië, dan is alles mogelijk.

    Eén bewering wil ik toch nog weerleggen. Arnold liet volgens eigen plannen een Oostersch kasteel bouwen. In de « Narrenburg » gebeurt iets dergelijks : Jodok bouwt eveneens een Oostersch kasteel, wat zeer natuurlijk is, vermits zijn vrouw uit Indië afkomstig is. Waar haalde Timmermans dit, zal Weijden zich afgevraagd hebben. Bij Stifter? Niets van. Ik geef hier een uittreksel uit een brief van Jos Verwiel uit Waalwijk, die Timmermans inlichtte over de geschiedenis van de kasteelen van Heeswijck en Loon op Zand. Deze brief werd op 8 Juni 1925 geschreven : « ...alsmede de geschiedenis van den bewoner van het kasteel van Loon op Zand die naar Turkije reisde, Mahomedaan werd, niet minder dan twee vrouwen mee naar Holland kon nemen en daarom maar alleen terug kwam, hier als een Turk leefde, altijd een fez droeg, zijn paarden zonder hoefijzer bereed, een vrouw in de gevangenis trouwde. Later met deze vrouw zelf een kasteel begon te bouwen, zelf hiervoor de teekeningen maakte, zelf metselde, steenen sjouwde... » Zoo is voldoende aangetoond, dat Josef Weijden den bal leelijk missloeg, toen hij den invloed van Stifter's Narrenburg op « De Familie Hernat » meende te moeten bewijzen.

    De oorspronkelijkheid van Timmermans' werk staat boven allen twijfel.


    In 1943 publiceerde Timmermans nog in samenwerking met Dr. Karl Jacobs een tooneelbewerking van zijn Bruegel-roman, onder den titel « Pieter Brueghel ». Na « Mijnheer Pirroen » (1922), « En waar de Ster bleef stille staan » (1924), « Leontientje » (1926), « De Hemelsche Salomé » (1930), « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen » (1938) en «Het Filmspel van Smt-Franciscus» (1938) voltooide dit stuk het tooneelwerk van Felix Timmermans. Behalve « De Hemelsche Salomé » zijn z'n tooneelstukken bewerkingen van reeds in anderen vorm gepubliceerd werk. Timmermans schreef ze alleen of in samenwerking met Veterman, H. Caspeele en Dr. Karl Jacobs. Hierbij moet nog « Die sanfte Kehle » vernoemd, een komedie in samenwerking met Jacobs geschreven, die enkel in het Duitsch werd uitgegeven (in 1937), maar ook in het Nederlandsch werd opgevoerd onder den titel « De Zachte Keel ». Timmermans' tooneelwerk laat ik hier verder onbesproken, evenals zijn opstellen, gewijd aan drie Liersche kunstenaars nl. « Het Werk van Fred Bogaerts » (1929), « Oscar Van Rompay » (1943) en « lsidoor Opsomer » (1943). Tijdens zijn laatste jaren gaf de auteur ook enkele kinderboeken uit, welke in dit genre zeer waardevol mogen heeten. Zijn levensbeschrijving van « Adriaan Brouwer » gaat welhaast ter perse, alsook zijn dichtbundel « Adagio ».

    Aan zijn roman over Brouwer was hij in 1942 reeds bezig. Ook zijn Liersche vriend Ernest van der Hallen begon dan aan een werk over hetzelfde onderwerp. Zijn « Brouwer » kwam in 1943 van de pers. Die van Timmermans was in 1944 ter perse. De omstandigheden vertraagden echter de uitgave van het werk. En Timmermans die zeer moeilijk schreef en gewoonlijk elke bladzijde tot 10-maal toe herschreef, begon het heele werk nogmaals te herschrijven. Pas enkele dagen voor zijn dood kwam hij er mee klaar.


    Reeds lang leed Felix Timmermans aan een zware hartziekte. Den 6deAugustus 1944 kreeg hij een eerste crisis. Hij moest rusten. De minste beweging deed hem pijn. Er volgden nieuwe crisissen. Toch werkte hij nog en liep hij nog tot zijn laatsten dag met plannen voor nieuw werk in het hoofd. Hij verlangde naar de Lente. Dan zou hij weer zijn vrienden gaan bezoeken. Maar zijn hart was reeds te zeer ontheven aan den schijn der dingen en in de vroege morgenuren van den 24en Januari 1947 legde zijn Groote Vriend zijn hart voor eeuwig stil, nam Hij zijn schoone ziel mee naar het land, waar het eeuwige Lente is... en op een kouden Januari-dag trok door de stille en besneeuwde Liersche straten een stoet van enkele menschen, die begrepen dat dien dag een trouwe vriend, een goede, eenvoudige, oprechte, eerlijke en vreedzame mensch, en een onsterfelijke kunstenaar uit hun midden heenging, begeleid door het Largo van Händel, dat hij zoo gaarne hoorde, en het gebed van degenen die hem nooit zullen vergeten. Ik heb een goede, oude vriend bij zijn doodsbed in snikken zien uitbarsten en steeds maar herhalen : « Goeie Fee, goeie Fee », ik heb een universiteitsprofessor zijn zakdoek zien uit zijn tasch halen en ook eenvoudige Liersche menschen stil zien schreien, toen ze op den krans, die de kist bedekte, de simpele woorden lazen : « Van uw Marieke »... Afscheid nemen valt altijd zwaar. Dit voelde ook Felix Timmermans, maar toch zong hij in het aanschijn van den dood in « Adagio » :

     

    « Ik ben een snaar op Uwe harp,

    en wacht naar 't roeren van Uw vingren,

    om ook mijn klank doorheen 't gerank

    van Uwe symphonie te slingren. »

     

    Hij was immers tot een diep inzicht in de waarde der dingen gekomen.

    Hij kende de « ijdelheid der ijdelheden ». Zong hij niet dit schoone lied :

     

    « De kern van alle dingen

    is stil en eindeloos.

    Alleen de .dingen zingen.

    Ons lied is kort en broos.

     

    En donker zingt mijn bloed,

    van heimwee zwaar doorwogen.

    Ik zeil langs regenbogen

    Gods stilte te gemoet. »

     

    God is in ons en Hij is eeuwig.. Dit is de kernidee van zijn « Adagio », een bundel gedichten waarover een bovennatuurlijken glans ligt. Wanneer men zich dan tenslotte afvraagt of het werk van Timmermans zijn tijd zal overleven, dan kan men niet aarzelen die vraag bevestigend te beantwoorden. Timmermans, met werken als « Pallieter » en « Boerenpsalm », met figuren als Symforosa, Cecilia, Leontientje en Kruisduit en met zijn « Adagio », zal blijven zoolang er van een Nederlandsche letterkunde zal gesproken worden.

    Timmermans had iets van den primitieven middeleeuwer, den mysticus, den miniaturenschilder; hij had iets van Bruegel en iets van Rubens' zinnelijke uitbeeldingskracht. Hij was een dichter, die met de spontane verwondering en eenvoudige bewondering van een kind de dingen als voor het eerst zag en er zich over verheugde, zoowel om hun schoonen maar brozen schijn als om, dieper in hen, « de kern van alle dingen », waarin hij God weervond.

     

     

    (Overgenomen uit “Dietsche Warande en Belfort  -  Felix Timmermansnummer  -  juni 1947.)

     

    15-03-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-03-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Paaschtijd

    Paaschtijd

     

    Door Felix Timmermans.

     

    De Lente komt Vlaanderen ingedreven op het water van stroomen en |rivieren, die gezwollen zijn en helder, van den gesmolten sneeuw der bergen. Ze komen van de bergen uit het Zuiden waar de zon al heet wordt, en hunne wateren heeft doorschenen, en ze gieten en stuwen hun zondoorzoende waters de lage landen in, in beken, sloten, vijvers en plassen.

    En al dit vloeiend nat, dat ginder in 't Zuiden reeds de lente en de bloemen heeft gezien en geroken, murmelt de kikvorschen en het nieuwe gras wakker. En 't gras vertelt het aan de madeliefjes, die met bourgogne op hun wit kraagsken, verbaasd komen kijken. De waters tokkelen boterbloemen open, leggen sleutelbloemen, trekken het lisch als zwaardpunten uit den grond, en de goede, domme boomen zuigen, zuigen lijk olifantslurven met het sap de lente op, en duizend botten knallen open. De lente zit in het water, hij komt met het water, en vóór de zon schijn geeft, staan de perzikboomkens al in rooden bloei, en groeit de paaschpalm in de hoven.

    De lucht geniet van het water, klaar en open worden de einders, zonder smoor, en men ziet torens van verre steden. Er is zilver aan de horizonnen. Van achter de met molens geteekende verten komen de groote vluchten vogelen. En de kiekens leggen paternosters van witte eieren. Nieuwe geruchten en geuren loopen uit bosch en beemd. De tijd van geven is gekomen!

    En als de zon dan eindelijk eens komt zien verschiet ze er van, dat er al zooveel lente over Vlaanderen ligt getapijt.

    De boeren rekken zich, hun beenen zijn stram van 't zitten; de blijde tijd van werken en zorgen duwt de staldeuren open; de ploeg blinkt, en 't zaad regent in de aarde.

    Maar als Die van daarboven niet mee helpt, dan komt er niets van in huis. En als 't Palmenzondag is geweest, en Jezus zijn blijde intrede doet op de zon gezeten, gaan ze met hun gezin, op een dag tusschen Palmenzondag en Beloken Paschen, de gewijde palm langs de vier hoeken van hunne akkers planten. Op elken hoek krabben ze met de wijsvinger een kruisken in den grond en planten de palm er in.

    En laat nu de peryckelen des hemels te keer gaan lijk den duivel in een wijwatervat, het koren zal bloeien, het zaad zal kiemen en den vetten oogst zal hun verzadigen!

    En wie geen palm in zijn hofken heeft, koopt hem van de palmleurders. In elk huis, achter elk crucifixken, op elke kamer, in elke plaats wordt de palm gehecht tegen onweer en hemelsch vuur.

    ***

    En dan komt de Paaschweek vol purper verdriet. Jezus sterft. En al de kruizen, in kerken en kapellen worden met purper floers omhangen. En waar men vroeger in de kerk, nevens de schoone liturgie van die dagen, de Paaschspelen vertoonde, de Passieweg van Jezus, blijft er nu nog één levend beeld van over : de voetwassching op ,,Witten Donderdag".

    De twaalf oudste peekens uit het Godshuis, moeten de twaalf apostelen voorstellen; en met hunne hooge zijden buis op, en hun lange pitteleer aan, trekken ze naar de kerk.

    De pastoor-deken stelt Jezus voor, en de twaalf apostelen moeten gaan zitten op het koor, zes op een root. En zij doen hunne schoenen en kousen uit, en laten propere bloote voeten zien (die op voorhand al gewasschen zijn, gelukkiglijk) en de pastoor-Jezus wascht hunne voeten en zoent de voeten; en daarvoor krijgt elke apostel een wit brood en een zilveren frank. De kerken zijn ledig, ontdaan van alle versierselen; de altaars ontbloot, naakt; en 't geheel heeft een desolaat uitzicht, lijk een ledig huis waaruit men verhuist, en waar men de schapraaien heeft open gezet. En alle lichten zijn uitgedoofd.


      img150/1968/peekesmediumbi6.jpg

    De kleurige Heiligen in de loodramen staan er als een vergissing.

    De torens zwijgen en treuren, dezen morgen zijn alle klokken van alle torens, van heel de wereld, tijdens de priester de laatste keer de ,,Gloria" zong, naar Rome gevlogen.

    Was dat een uittocht!

    Op een gegeven uur begon de groote klok ,,Sint Gommer" het teeken te geven. Haar brommend drakengeluid wiegde eerst stil uit de galmgaten, maar allengs zwol en ronkte het feller, dat den ouden toren er van waggelde, en 't wierd zoo geweldig zoo zwaar dat heel de stad gonsde en er alle ruiten van ontroerden.

    En al de kleine klokken begonnen ook hunnen klank te geven; 't wierd een symphonie uit den torens; en al de andere torens, der andere parochies, der kloosters en kapellen, der gehuchten, vlekken, dorpen en van alle steden lieten hun klokken galmen, 't wierd een orkaan van klokkengelui heel Vlaanderen over, dat de lucht er trilde en de zee er naar luisterde; en met hun klanken rukten ze zich van hunne oude balken, sprongen hunne torens uit, en zwierden bevrijd in de ruimte lijk gevangen-gezeten vogelen.

    En ziet ze klimmen met duizenden lijk honderd zwaluwvluchten boven de witte wolken, en snel en zingend naar ‘t Zuiden wiegen, naar Rome!....

    De torens zwijgen, en waar de uren aan de menschen den tijd vertellen, of hen naar de diensten roept, is 't een schrale houten ratel, die zijn arm-menschen-geluid uit de torens knarst.

    De menschen bezoeken in groepen alle de kerken. Ze gaan van d' eene naar d' andere.

    Met Goeden Vrijdag ontneemt men zelfs de Lieve-vrouwen hun kindeken Jezus.

    Zij staan er nu in hun plechtige Spaansche purpere mantels, met een zwart vool over hun gelaat, verdrietig lijk kinderlooze weduwen.

    't Is de laatste groote vastendag, de veertigste dag.

    Er komt wat botermelksche pap en wat visch op de tafel. Zelfs de soldaten krijgen nu visch, den eenigen keer op 't jaar. Maar bij de bakkers ziet het geel en zwart, van de goe-vrijdagvlaaien. 't Zijn pruim-vlaaien zoo groot als mijn tafel, bruin-zwart in een rand van goud-gebakken brood. ‘t Zijn als schilden van vreemde volkeren, en op elke tafel komt er eene haren goeden geur en heerlijken smaak verspreiden. De lekkernijwinkels zijn opgestapeld met chocoladen en suikeren paasch-eieren, wiens buik gevuld met hartelijke smakelijkheden, doch zoo gemoderniseerd dat er eieren het hoofd van Chaplin en Clemenceau voorstellen.

    Maar bij de nederigen zitten de vaders hartgekookte kippeneieren te schilderen met allerhande inkten. Zij schilderen er gebrekkig, molens, paarden, boomen, Lieve Vrouwkens, kruisen en ventjes op, maar het kleurt dat het een lust is om te zien.

    De kinderen weten er niets van die zijn naar 't veld gaan boterbloemen plukken, en vertellen van de klokken van Rome, die morgen weerkomen en in de hofkens en tuinen een weelde eieren zullen laten vallen!

     

    ***

    't Is nu Paasch-Zaterdag. 's Morgens heeft de priester nieuw licht geketst, en 't wordt triomphantelijk de kerk binnen gedragen. Het nieuwe licht is gekomen. God is verrezen! En ook de Lente en de vruchtbaarheid! De kinderen worden door hun ouders gelast naar de wallen te gaan, vanwaar men de klokken kan zien weerkeeren.

    Zij staan er naar 't Zuiden te zien en zingen alreeds van :

    Bim-Boem Beire

    de klokken leggen eire

    Bim-Boem Beire

    de klokken leggen eire.


                                  img176/1465/klokkenoa4.jpg

    Lang op voorhand schijnen ze de klokkennadering al te hooren. Er gonst gebommel door de lucht. En permentelijk, hun kinderoogen zien ze komen. Ginder verre over de Nethe zijn ze!

    't Is lijk een onweerswolk die opgiert. Zwart is den horizon, en juichende klanken zware en lichte, heldere en brommende wapperen door de ruimte.

    En zie daar komen gaatjes in de donkere massa, ze trekt en rafelt uiteen, elke klok gaat naar eigen parochie, naar haar eigen torentje, en 't is lijk een oplating van duizende duiven, die seffens de weg naar hun hok weten.

    En hier zijn de onze, terwijl de anderen achter de bosschen verdwijnen. Ze wiegen en waggelen boven en onder de wolken, ze luiden en zingen, schudden een hagel van eieren uit; ze toeren eens even zoekend boven de stad, en strijken dan lenig naar omlaag elk naar zijn toren, waar ze zich terug aan de balken vastklampen!

    En dan beginnen ze te zwieren en te galmen dat de menschenbeenen er van singelen en de menschenharten er vol vrede van komen; blij en gelukkig te kunnen meedeelen dat God terug onder de menschen is! De kinderen loopen weg, elk naar zijn huis, en daar in hun hofken, ligt de milde gift der klokken. In 't gestreuvel der hagen, in 't gras, op de mikken der boom-takken, op bloempotten, in den toot der regenwaterbuis, overal blinken de eieren als groote hagelbollen door de engelen met kinderlijke verbeeldingen beschilderd.

    De geslachte Paaschos hangt met gouden bloemekes versierd bij de beenhouwers opengetrokken, pronkend met zijn vet.

    Het ziet er zwart van 't volk dat na veel dagen vastens, weer om vleesch komt, want morgen moeten er olie-oogen op de soep staan! De buitenmenschen dragen morgen een nieuw costuum.

    De Winter is voorbij. En dat wordt gefeest door mensch en dier en plant!

    Overgenomen uit : Ons eigen tijdschrift  -  maart 1923

    14-03-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (7 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!