Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    15-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een nieuw museum in Lier !



    Het huis van Oscar van Rompay

     

    Op vrijdag 12 september 2008 vond de feestelijke opening plaats van het Huis van Oscar , de schitterend gerestaureerde burgerswoning van schilder Oscar Van Rompay in de Vredebergstraat nr 6 in Lier. De Netestad is daarmee een waardevol museum rijker.
    Schilderijen,  tekeningen,  origineel meubilair en huisraad,  kan de bezoeker bewonderen in het gekende Witte Huis naast het Hof van Aragon.

    Het depot bevat o.m. een 1000-tal tekeningen en tientallen schilderijen.

     

    Op het gelijkvloers en de bovenverdieping krijgt men een uitstekend overzicht van de belangrijkste thema's in het werk van de grote vriend van Timmermans:  o.a. stillevens, naakten, het circusleven en  Parijs. De beherende, particuliere vzw zal in het tuinatelier tevens ruimte geven aan jonge,  talentvolle kunstenaars. Daar kunnen tevens lezingen,  poëzieavonden, kamermuziekprogramma's, aperitiefconcerten enz... doorgaan.  De glorieuze tuin (1600m2) kan gehuurd worden voor recepties en avondnocturnes.

    Voor info over de openingsdagen en -uren kan U bellen op 03/488.71.22 of surfen naar de mooie website

     

    www.huisvanoscar.be.


    Het huis van Oscar van Rompay

     

    In het centrum van Lier staat het Huis van Oscar, de voormalige woning van kunstschilder Oscar van Rompay (1899-1997) en zijn vrouw Jeanne van der Wee (1904-1981). Ze kochten het bestaande huis annex lakenhandel in 1936 en veranderden dit - met behoud van het oorspronkelijke aanzicht - in een woning met schildersatelier. Oscar en Jeanne woonden hier tot het eind van hun leven.

    Het werk van Van Rompay wordt er in zijn oorspronkelijke context bewaard en tentoongesteld; het pand staat open voor diverse culturele manifestaties.


                     img20/8092/img7422om1.jpg 


    Oscar van Rompay, kunstschilder

    Aan de Antwerpse Academie maakte de politiek geëngageerde leraar Juliaan de Vriendt een grote indruk op Oscar. In deze periode maakte hij tevens kennis met Felix Timmermans. Het was het begin van een levenslange, persoonlijke vriendschap en belangstelling voor elkaars werk.

     

    Van Rompay vond zijn inspiratie in de kunst uit het verleden, bij Spaanse schilders als El Greco en Goya en in de 17de-eeuwse Vlaamse en Hollandse School. De Franse impressionisten vormden echter zijn grote voorbeeld. Zijn bewondering voor hun werk leidde tot een verblijf in Parijs. Leermeesters vond de jonge schilder in de vrije ateliers, vrienden en gelijkgezinde kunstenaars in het artistieke milieu.

    Aanvankelijk legde Van Rompay zich vooral toe op intimistische interieurs en stillevens in een voornamelijk donker palet. De belangrijkste doeken zijn in de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan, wat rest geeft dus een onvolledig beeld.

    De werken die daarna ontstonden, kregen een ander karakter. Lichtere en fellere kleuren bepaalden veel meer het schilderij.

     

    Lier en omgeving vormen het onderwerp bij uitstek. De reizen naar Parijs en het zuiden en de fascinatie voor het circus maakten van beide eveneens voor de hand liggende thema’s. De belangstelling voor het stilleven bleef, daarnaast schilderde Van Rompay ook portretten en naakten.

     

     

    De tuin van Oscar en Jeanne

    De tuin (ca 1600 m²)  bestaat uit een siertuin met ‘park’ allure en een traditionele groenten- en fruittuin. De beplanting dateert vooral uit de eerste helft van de 20ste eeuw.

     

    Centraal in de siertuin ligt het grasperk, omzoomd met een aarden pad. De aanplanting is grotendeels wintergroen. Er staat een kleine houten serre en een houten tuinpaviljoen, deels met glas, deels open.

    Na de aankoop van de woning hebben Jeanne en Oscar het bestaande atelier tot schildersatelier laten ombouwen met ernaast een duivenhok (uniek, want met modernistische trekjes).

     

    De groenten- en fruittuin is traditioneel, en bestaat uit vier met buxus omheinde plantenvakken verdeeld door een lengte- en een dwarspad. De bloemenvariëteiten, de fruitsoorten en hun beplantingswijzen zijn een zeldzaam gegeven in een stadstuin.

     

    De druivenserre is een mooi voorbeeld van houten serrebouw op een stenen plint. Jeanne en Oscar hebben de tuinstructuur en -architectuur zorgvuldig bewaard. Bovendien heeft deze tuin steeds voor een groot deel in hun levensonderhoud voorzien.

    Het geheel vormt een uniek voorbeeld van traditionele tuincultuur voor nut en sier in een Vlaamse binnenstad.

     

    De plek

    In de 17de eeuw stond op deze plek de meisjeskostschool van het Vredebergklooster, opgetrokken door reguliere kanunnikessen van Sint-Augustinus in 1611. Het klooster en de school werden tijdens de Franse bezetting in 1797 afgeschaft en als ‘nationaal goed’ verkocht.

    In 1808 werd de weverij van het Lierse textielbedrijf De Heyder & Co in de gebouwen ondergebracht. De firma verhuisde in 1835 naar het Nederlandse Leiden en klooster en school werden gesloopt. Vervolgens kocht het echtpaar Verrijdt-Van Pelt de grond die grenst aan de Vredebergvliet, liet er een woning bouwen en vestigde er een lakenhandel.


    Jeanne en Oscar

    Oscar van Rompay was de eerste zoon van schoenmaker Petrus van Rompay en Josephina Charle. Zijn moeder kwam in 1906 bij een keukenbrand om het leven en Oscar werd opgenomen in het gezin van zijn grootvader Charle. Die spoorde hem aan les te volgen aan de Lierse tekenschool.

     

    Het traditionele onderwijs zei Oscar hoe langer hoe minder en in 1915 ging hij naar de Antwerpse Academie. Na zijn afstuderen in 1919 vertrok Van Rompay naar Parijs. Zijn vader vergezelde hem en voorzag in hun levensonderhoud.

    De militaire dienstplicht riep Oscar in 1921 naar België terug. Nadien vestigde hij zich opnieuw in Lier. Hij sloeg weer aan het tekenen en schilderen, onder andere op de Vismarkt. Daar stond ook het ouderlijk huis van Jeanne van der Wee, dochter van Gustaaf van der Wee en Charlotte de Vogelaere, eigenaars van de Lierse schoenfabriek, Corona Shoe.

     

    Na hun huwelijk in 1926 begonnen Jeanne en Oscar een kanthandel waarvoor hij patronen tekende. Een jaar later startte Jeanne met een schoenenwinkel, Oscar wijdde zich vanaf dat moment volledig aan zijn kunst.

     

    Huis, tuin en collectie zijn eigendom van de nog door Van Rompay in het leven geroepen vzw Oscar van Rompay. In 1992 werd het huis als monument beschermd, in 2003 de tuin.

    15-09-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lezing in het Huis van Oscar - Gaston Durnez

    Vrienden en Meesters van Oscar

    Een Schapenkop in het Licht van het Zuiden.

     

    Door Gaston Durnez - Lezing op 30 mei 2010 in Het Huis van Oscar te Lier.

     

     

                Hoe lang duurt het voor een vreemdeling een echte Lierenaar wordt? ( Met "vreemdeling" bedoel ik een mens die niet het geluk had, in Lier geboren te worden ). Sommigen beweren, dat het onmogelijk is, Lierenaar te worden als je van nature geen Schapenkop bent. Ik heb indertijd ontdekt, dat het wel degelijk kan, maar dat het een kwestie is van geduld en veel vlaaikens eten. Die ontdekking dank ik aan het roemruchte weekblad "Ons Lier" zaliger. Ik woonde al negen jaar in de stad van Pallieter toen het weekblad schreef over "de halve Lierenaar Durnez". Toen ik dat las, wist ik het. Als ik na negen jaar een halve Lierenaar was, dan zou ik na achttien jaar een hele Schapenkop zijn.

     

                Edoch, zo ver is het met mij niet gekomen. Het lot en de Liefde hebben mijn tijd binnen de Lierse vesten beperkt. Amor heeft mij buiten de stadswallen gelokt. Ik woonde toen twaalf jaar in Lier, dat wil zeggen: negen jaar plus nog eens drie jaar.

    Ik was dus een drie-vierde Lierenaar. En dat ben ik gebleven. Ik ga door het leven als iemand die een vierde Lier te kort komt. Maar de oude spreuk zegt: de Schepper wist een heil bij elke ramp te stichten. Ik mag mij troosten met het feit, dat ik, in het verre Itegem, vrij en vrolijk kan rond dartelen in het landschap waarin Pallieter en Boer Wortel hebben geleefd, gefeest en gewerkt. Ik woon nog altijd aan de oever van de Nete en die mytische rivier is HET vloeibare touw dat mij verbindt met de stad.

    Ja, ik mocht ondervinden, dat de ware Lierse identiteit mee vaart met het water dat de stad bespoelt. Wie in dit water ooit Schapenkop is gedoopt, blijft Schapenkop tot in het Paradijs, of toch tot in  't Paradeske.

    Mijmerend over dit mysterie vraag ik mij wel eens af : hoe lang zou het geduurd hebben eer de Timmermansen Lierenaars zijn geworden? Zou Felix zelf, die wij kennen als de Lierenaar bij uitstek, zou hij in zwakke momenten nog iets gevoeld hebben van zijn Mechelse afkomst en zelfs van zijn vooroudens uit Geel? Heeft de door hem en door mij zeer vereerde Anton Bergmann de dubbele nn op het einde van zijn familienaam niet altijd meegedragen als een hennnering aan zijn voorvader, de Hollandse officier die een Duitser was? En de geestige Herman Vanderpoorten, wanneer hebben zijn familie en hij het gouden aureool van de Maneblussers verwisseld voor het gulden, vlies van de Schapenstad? Er zijn nog voorbeelden, maar ik moet naar Oscar van Rompay toe.

     

    Van Oscar weten wij, dat zijn grootvader langs moederskant een West-Vlaming was en dan nog wel een uit de sterke stad Ieper. Als onderofficier van het Belgisch leger werd hij naar Lier gezonden, de verre veststingstad aan de Nete, waar hij na verloop van tijd politie-inspecteur werd. Nu vraag ik mij af : zou het toeval zijn, dat deze twee grote kwaliteiten - de afkomst uit de stoere Westhoek en het manhaftige van de politieman - ook kenmerkend waren voor de kleinzoon Oscar? Menige Lierenaar die Oscar heeft gekend, zal in hem zowel de koppigaard als de geduchte gardevil herkennen.

    Toch zal niemand van ons willen ontkennen, dat Oscar een vier-vierden Lierenaar was. Ja, als men Oscar de schoonheid van de oude stad hoorde verdedigen, zou men gezworen hebben, dat hij een Lierenaar van vijf-vierden was, of nog meer. Wie het oude Lier aanviel en aanrandde, sabelde hij neer met zijn scherpste woorden. Er zijn daar in zijn nagelaten papieren mooie dingen over te lezen. Misschien moeten wij die eens ergens laten herdrukken, in een jaarboek of zo. Om objectief te blijven, moet ik hier een merkwaardig getuigenis over Oscar van Rompay voorleggen. Het komt van de meest Lierse van alle ingeweken echte Lierenaars, Felix Timmermans. In zijn feestelijke boekje Schoon Lier, dat dateert uit 1924 en waarvan ik aanneem dat u het allen als een echte Schapenkoppenbijbel op uw nachttafeltje hebt liggen, beschrijft de Goede Fee onder meer de Lierse kunstenaars van weleer, en als hij de schilders op het Begijnhof typeert, schrijft hij deze mooie zinnen: "Spaans van uitzicht, gebruind van vel, zwart van haar en vinnig van oog staat er Van Rompay te schilderen. En 't Spaans bloed klapt in de kleuren. 't Is hevig en juichend van kleur: hoe heviger hoe liever, 't moet gloeien en glanzen en vonkelen, afgewisseld met perelmoeren tonen van oude witte muren en diaphane hemelen". Tja, Spaans van uitzicht en vel, en niet minder Spaans van kleurenbloed...

    Was de Lierenaar Van Rompay dan een zuiderling nog voor hij het Zuiden had ontdekt? Had hij niet alleen Westhoeks militair bloed in de aderen, maar ook misschien een "druppel zon" uit het Zuiden, zoals Stefaan Hernat uit de roman van Felix?

    Zulke druppel kon men ook buiten de Westhoek gratis mee krijgen, in het land van Rijen, dat ook het land is van de Spaanse Brabanders. Maar, vrienden, wij zijn er nog niet.

    Wij moeten verwijzen naar nog een ander kenmerk van Oscar, dat zijn leven heeft getekend. Het is zijn belangrijkste kenmerk als kunstenaar. Ik noem zijn "béret alpin", zijn Franse alpinopetje. Vrijwel heel zijn bestaan op onze planeet prijkte deze zwarte "béret" op zijn hoofd en maakte hem van ver herkenbaar.

    Oscar en zijn "béret" vormden een eenheid. De Franse muts was een stuk van zijn persoonlijkheid, van zijn identiteit.

    Ja, de Lierenaar Oscar van Rompay was een virtuele Fransman. De artistieke God van zijn jeugd, die hij zonder twijfelen heel zijn lange leven vurig heeft aanbeden, was de God van Parijs. Oscar liet dat duidelijk zien aan iedereen die de kans kreeg om zijn schilderijen te bekijken. (Maar dat waren er niet te veel).

     

                De jaren die hij als jonge man in Parijs heeft doorgebracht kon hij niet vergeten. Als kunstenaar was hij definitief gevormd in de Ville Lumière en dat licht ging voor hem nooit uit. Ook al voelde hij zich altijd een echte Lierenaar en vocht hij voor de schoonheid van de oude stad aan de Nete. Hij bekeek Lier zowel als de rest van de wereld en de kunst altijd in de weerschijn van het Zuiden. Zodra hij de gelegenheid zag, reisde hij naar Parijs, vaak als passagier in een vriendenauto, altijd voorzien van een pak boterhammen met eierkoek en een kruikje koffie. Want er mocht onderweg geen tijd verloren worden in restaurants, de kunsttempels aan de Seine konden niet wachten. Hij logeerde in Parijs zo goedkoop mogelijk in een hotelletje dat hem herinnerde aan het logement uit zijn eerste jaren, hij ging er de grote tentoonstellingen bezoeken en zijn verf bestellen bij altijd dezelfde firma. De kleuren waren nergens ter wereld zo goed als in de Lichtstad. Hij had er dan ook altijd een grote voorraad van in huis. Thuis luisterde hij vrijwel alleen naar de Franse radio, zijn citaten kwamen van Franse auteurs en zijn Franse lievelingsschilders. (Want hij had altijd wel een kleine bloemlezing citaten bij de hand, die zijn artistieke filosofie samenvatten). Het belette hem allemaal niet, op zijn manier, Vlaamsgezind te zijn, te praten met een authentiek Liers accent, en Felix Timmermans te eren alsof hij de enige Vlaamse kunstenaar was die een standbeeld verdiende.

     

                Onder de alpinopet liep een merkwaardig man, dat was vlug duidelijk voor elke aspirant-Lierenaar. Voor mij heeft het wel even geduurd eer ik hoogte van hem kreeg. Ik woonde nochtans lange tijd in de buurt van zijn Witte Huis, waar ik zo jaloers op was. Een van die prachtige oude burgerpaleisjes uit het Lier van voor de Eerste Wereldoorlog, toen de stad nog zoveel witte huizen had, dat Felix Timmermans aanvankelijk zijn boek niet "Schoon Lier" had willen noemen, maar "het Witte Lier".

    Maar het volstond niet, in zijn buurt te wonen, om Oscar te leren kennen. Hij scheen zich teruggetrokken te hebben in een kring van enkele bekenden, en ook zijn werk kwam maar weinig naar buiten. Hij had het niet nodig om zijn schilderijen te verkopen, zei men. Had hij het ook niet nodig om ze te laten zien? Was hij bang voor al te bemoeizuchtige kritiek en voor modernistische betweters? Vreesde hij niet de confrontatie, hij die zo sterk over anderen kon oordelen? In elk geval, toen ik zijn werk echt leerde kennen, via de omweg van mijn belangstelling voor Felix Timmermans, was Oscar van Rompay al naar een ander, hemels Vaderland vertrokken, waarvan ik hoop dat het niet virtueel is. Wat nog lang bleef leven, is zijn legende. Alle oudere Lierenaars konden en kunnen over hem wel een en ander vertellen. Hij was wat de Fransen "un caractère" noemen, en de Vlamingen een "ruwe bolster met een zachte kern". Het was alleen moeilijk die bolster los te maken. Had hij ze geërfd van zijn West -Vlaamse voorouders? Was ze ontstaan in zijn jeugd, in zijn strijd om zijn kunstdroom te redden?

     

                Mijn Timmermans-biografie bracht mij dichter bij de schim van mijn oude buurman en ik begon meer en meer te zien welke complexe en intrigerende persoonlijkheid had geleefd in het witte burgerpaleis aan de Vredeberg. En toen Herman Van der Wee mij zo'n tien jaar geleden aansprak over een boek waarin het levensverhaal van zijn familielid zou worden verteld, stond ik spoedig klaar om mij opnieuw in een lange zoektocht en een avontuurlijke schrijfoefening te storten. Omstandigheden brachten evenwel mee, dat de opdracht een wat andere richting uitging. Het werd, zoals Willy Schuermans het noemt, een "biografisch essay", een geschreven portret van een plastische kunstenaar. Als ik dat nu herlees en aan Oscar denk, word ik weer bekoord om er een romaneske documentaire of zowaar een schildersroman van te maken.

    Een biografie schrijven, zoals die welke ik van Felix Timmermans mocht maken, is een bijzonder avontuur. Om een mens te leren kennen, moet je vele mensen ontmoeten. Je gaat op zoek naar je hoofdfiguur, en onderweg kom je allerlei nevenfiguren tegen die hun best doen om je te verleiden of zich te verbergen.

    Je loopt op de hoofdweg naar je doel, maar je ontmoet allerlei zijwegen die je proberen mee te lokken naar God-weet-waar of naar Nergens. Je schildert het kleurrijke decor voor het grote theater waarin je hoofdfiguur acteert, maar je ontdekt gaten in de zijwanden en als je daarin duikt, kom je achter de schermen op nieuwe scènes terecht. En overal bruist het van leven en van kleur, overal vind je kleine en grote geheimen die gretig vragen of je ze wil oplossen en die je uitlachen als je mislukt.

    Een levensverhaal van een mens is als een Russische matroesjkapop, waarin een serie andere kleurrijke popjes zitten.

    Als ik mijn boek over de "goede Fe" in handen neem, kom ik op menige pagina iemand tegen die mij verwijtend aankijkt en vraagt, waarom ik hem niet wat meer leven heb gegeven. Als ik de monografie van Oscar van Rompay lees, groeit ze in mijn geest tot een omvangrijk biograafschap waarin ik graag nog eens vijf jaar zou willen verdwalen. Si Dieu me prête vie, - om het in de taal van Oscar te zeggen.

     

                Een diepe kern van dit levensverhaal is het drama van zijn kinderjaren. Toen hij zeven jaar was, verloor hij zijn moeder die omkwam in een brand. Haar dood heeft zijn leven bepaald. Ik meen dat hij er nooit veel over verteld heeft. Hij was al een oude man toen hij het heeft geëvoceerd in een onbekend gebleven tekst die hij blijkbaar bedoelde als een aanloop tot zijn eigen geschiedenis. Hij is daar niet ver in geraakt. Oscar kon de schrijfpen hanteren, dat bewees hij in een aantal artikels. Maar voor zijn eigen levensverhaal viel de pen uit zijn hand- Zij zal hem, op zijn hoge leeftijd, te zwaar zijn geworden. Zijn West-Vlaamse grootvader heeft de kleine Oscar bij zich opgenomen en zag in hem zijn eigen lust in tekenen en schilderen ontwaken. Ook zijn vader, een kleine schoenmaker, moedigde hem aan, die artistieke aanleg te ontwikkelen en hij stemde zijn eigen leven daar op af. Die bezorgde vaderfiguur is voor hem heliig geworden, onaantastbaar. Dank zij hem kon Oscar, na de Eerste Wereldoorlog, zich als kunstschilder gaan bekwamen in Parijs. Daar is een prachtige, ontroerende anekdote aan verbonden. Toen iedereen in de omgeving zich afvroeg, hoe dat mogelijk zou zijn, zei de schoenmaker simpelweg: "Als Oscar wil studeren, dan moet hij dat maar doen. Als Parijs de hoofdstad is van de schilderkunst, dan moet hij daar naartoe. Wie dat zal betalen? Wel, ik ga mee.

    De mensen van Parijs hebben ook voeten, zij hebben zowel schoenen nodig als die van Lier''. Oscar heeft dat nooit vergeten.

    Een van de slagzinnen die Oscar zijn hele leven lang heeft gebruikt, luidde: "Mon père d'abord!" Zijn vader had bij hem altijd voorrang. Maar in een adem kon hij zijn vrouw noemen, Jeanne, die als het ware het ideaal van de vader heeft voortgezet en voltooid. Zij heeft het mogelijk gemaakt dat haar man zijn kunstenaarschap onvoorwaardelijk kon beleven. De portretten van vader Van Rompay en van Jeanne van der Wee kregen een ereplaats in het huis waarin zij konden wonen toen de zwarte jaren voorbij waren en hij zijn leven aan zijn kunst kon wijden. Een andere figuur die een onuitwisbare rol speelde in zijn levensroman was voor hem iemand die de verpersoonlijking van de vriendschap was : Felix Timmermans, als het ware zijn artistieke voedstervader. Oscar volgde in Antwerpen nog lessen aan de Academie bij Juliaan de Vriendt, toen hij voor het eerst en toevallig Felix ontmoette, wiens "Pallieter" toen in een Nederlands tijdschrift ophef maakte. Oscar bewonderde Juliaan de Vriendt (die als parlementslid een Vlaamse voorman was en een rol speelde in de eerste ernstige taalwetten) als schilder en Felix gaf hem gelijk, maar zei: "Voor mij is zijn werk te somber, te monotoon van kleur. Ik voel meer voor schitterender kleuren". Felix nodigde zijn jongere stadsgenoot bij hem thuis uit en Oscar heeft het zich zijn leven lang herinnerd. "Ik schrok geweldig", zo vertelde hij graag. "In die periode maakte Felix de mooiste schilderijen van zijn leven. Meestal religieuze onderwerpen.

    Daar keek ik van op. Maar ik was nog meer verbouwereerd door de kleuren". Later zou blijken hoe belangrijk die ontmoeting was. Beide kunstenaars werden vrienden en Felix heeft zich vaak als een ware promotor ingespannen om de kunst van Oscar bekend te maken, bij zijn Nederlandse relaties zowel als bij ons.

    Dat heeft Felix in die tijd ook voor een andere vriend uit Lier gedaan, voor Fred Bogaerts, die hij met zijn aanmoedigende geschriften en zijn promotie uit grote nood heeft gered. De goede Fé maakte Oscar bewust van zijn eigen waarde, gaf hem zelfvertrouwen, beurde hem op als hij in de put zat. En Oscar, die zo openhartig kritisch kon zijn voor anderen, zou nooit een kwaad woord over Felix verdragen, nergens en van niemand.

     

                In de loop van 1919 pakten vader en zoon Van Rompay hun schamel gerief bijeen en reisden met de trein naar de Franse hoofdstad. Zij vonden logies in een populair hotelletje, ergens in het hart van het oude stadscentrum, dicht bij de Seine en bij de kunstenaarsateliers, Zij waren niet veeleisend. Als ze maar konden leven en werken, vader bij zijn leest, Oscar bij zijn leermeesters. Die meesters vond hij na enig zoeken en tasten, niet zozeer in een "école des arts" als onder de glazen daken van vrije ateliers. Een kleine twee jaar heeft Oscar daar gewoond en gewerkt. Hij keerde terug toen hij als milicien naar 't Belgisch leger moest, maar de weg naar Frankrijk bleef voor hem altijd open liggen. Fetix Timmermans had voor hem het licht aangestoken, - in Parijs zou Oscar zich helemaal in dat licht onderdompelen. Het is een van de grote hoofdstukken uit zijn levensroman, waarin hij een andere grote vriendschap ontmoet en daardoor het wezen van zijn schilderkunst vindt. De eerste belangrijke ervaringen deed hij op in het atelier van Maitre Louis Biloul, een Prix de Rome uit 1901, die schilderde in academische trant en met rijke kleuren. De leuze van Biloul was: "Een schilderwerk is een emotie, een mooie souvenir van de natuur". Oscar heeft die leuze later vaak herhaald. Hij dankte Biloul vooral voor de wijze waarop hij hem liet doordringen in het werk van schilders als El Greco en Frans Hals, maar ook van Renoir, Manet, Corot. Grote nadruk werd gelegd op de vormtechniek en de kleur.

                Een ander Parijs atelier dat Oscar leergierig bezocht, was dat van Maurice Denis, de bekendste naam uit een groep kunstenaars die vonden dat het impressionisme te oppervlakkig was en die pleitten voor een herwaardering van inhoud.

    Denis wilde zelf meer "vergeestelijking" en een "heiliging van de natuur".

    Drie jaar geleden werd hij ook bij ons weer in de aandacht gebracht, toen men in Parijs de vijftigste verjaardag van zijn overlijden met een tentoonstelling herdacht. Van hem onthield Van Rompay vooral een uitspraak die indertijd furore maakte in de kunstwereld. Wat een tableau ook voorstelt, zo betoogde Denis, het is allereerst een vlakke oppervlakte, bedekt met kleuren, die in een bepaalde orde bijeen zijn gebracht.

    Die definitie dateert uit 1890 en werd later ook beschouwd als een goede uitleg voor de jonge abstrakte kunst. Oscar, die geen abstraktie wilde, heeft ze zijn leven lang als een van zijn geliefkoosde citaten gebruikt.

    Hij kon ze met krachtige stem als een "one liner" door een discussie slingeren...! Belangrijk voor zijn artistieke vorming in Parijs was evenzeer de sfeer in het milieu waarin hij terecht kwam, de omgang met jonge kunstenaars. Liever dan in de galerijtjes en salons waar de modernisten van die tijd manifesteerden, trokken zij naar het Louvre om daar te ontdekken wat de Oude Meesters hen te zeggen hadden, of zij gingen samen schetsen langs de Seine, in de pittoreske maar armzalige volksbuurten. Stevige vriendschap sloot Van Rompay op die tochten met Eugène Dabit, een jonge arbeider die de oorlog aan het. front had meegemaakt en die nu bij Biloul in de leer kwam. Dabit nam de wat jongere Vlaming mee op ontdekking in de wereld van het circus, een nieuwe openbaring die Oscar een levenslange liefde voor de arena, voor clowns en paarden meegaf. Later zou Dabit zich ontwikkelen tot een belangrijke romancier en een niet minder belangrijke essayist over kunst. Mocht ik een artiestenroman schrijven, onder de titel "Oscar", dan zou ik zeker de vriendschap tussen hem en Dabit als een hoogtepunt in zijn jonge mannenleeftijd en in zijn artistieke ontwikkeling beschrijven. In zijn lade met oude papieren en krantenknipsels bewaarde Oscar van Rompay enkele brieven van de jong gestorven Parijzenaar, waaruit blijkt op welke kameraadschappelijke wijze zij met elkaar omgingen. Zij correspondeerden en zij bezochten elkaar. Dabit is zeker een paar malen in Lier geweest. "Ik heb bij jou en met jou zeer mooie dagen doorgebracht en je hebt mij getoond en je hebt mij gegeven al wat een vriend kan aanbieden. Ik heb, geloof mij, zeer goede herinneringen". Zo zegt de Fransman in een ongedateerde brief uit de jaren twintig, waarin hij beschrijft hoe hij zelf zijn horizon verruimt in het dynamische artistieke leven van Parijs maar niet minder in de lectuur. "Ik leer beter denken. Dat schijnt misschien ver weg van de schilderkunst maar dat is helemaal niet zo. Ik leer beter te leven om beter te kunnen werken". De invloed van deze zoekende, eerlijke man op Van Rompay was belangrijk. Zij moeten in elkaar iets van zichzelf hebben ontdekt : jonge mannen van eenvoudige komaf die met koppig hard werken naar een artistiek ideaal wilden streven. Dabit werkte tot in 1926 in, het atelier van Biloul. Toen begon hij aan zijn eerste boek, "Petit Louis", waarin hij ervaringen in het oorlogsleger verwerkte. Kort nadien ontmoette hij André Gide, toen al een grote naam in de literatuur, en kwam hij terecht in de kringen van jonge progressieve auteurs, met namen als Roger Martin du Gard, de latere Nobelprijswinnaar die zijn eerste manuscripten las. In 1928 schreef Dabit de roman "L'Hotel du Nord", die in 1929 verscheen. Daarmee vestigde hij in één klap zijn naam als letterkundige. Spoedig won hij er de "Prix Populiste" mee, die toen voor het eerst werd uitgereikt. Populist was toen geen politiek scheldwoord, zoals tegenwoordig. Het was de naam voor een genre waarin het leven, van het zogenaamde kleine volk in de grootstad werd opgeroepen, op een nieuwe, allesbehalve romantische wijze, onopgesmukt, in tegenstelling tot de burgerlijke estheten. De volgende jaren legde Dabit een grote activiteit aan de dag, verkeerde in kringen van linkse intellectuelen als Henri Barbusse en Andre Malraux, publiceerde in het weekblad ''Les Nouvelles Litteraires", dat ook bij Van Rompay in Lier wel eens in huis kwam. Dabit was amper 37 jaar toen zijn leven een dramatisch einde kende. In 1936 werd hij uitgenodigd om André Gide te vergezellen op een reis naar de Sovjet-Unie, een reis die veel ophef heeft gemaakt. Wat bedoeld was als een propagandatocht, leverde vanwege Gide een kritisch reisverslag op, een essay, dat een rol heeft gespeeld in de intellectuele politieke discussie van de woelige late jaren dertig. De communisten riepen André Gide, in wie zij eerst een grote vriend en een "'fellow traveller" hadden gezien, prompt tot vijand uit. Die sensationele ommekeer heeft Eugène Dabit niet meer meegemaakt. Toen zij in Sebastopol waren, werd hij getroffen door roodvonk.

    Op vrijdag 21 augustus 1936 overleed hij in die stad. De omstandigheden waren toen zo, dat er in het Westen wel eens vragen werden gesteld over dat overlijden. Was Dabit (aan wie Gide zijn essay heeft opgedragen) misschien door Moskou geliquideerd bij wijze van waarschuwing, wegens zijn Gideaanse evolutie? Dat blijkt alleen een gerucht te zijn geweest. Het wijst er wel op, welke sfeer er toen heerste en in welk weinig alledaags gezelschap hij verkeerde. Een van de andere leden van de reisgroep rond Gide was bijvoorbeeld Schiffrin, de joodse Fransman die de befaamde Pleiade-bibiotheek zou stichten. Wat jammer, denk ik hierbij, dat Oscar over dit alles niet heeft geschreven, of geen dagboek bijgehouden waarin hij over die figuren en hun wedervaren reflecteerde! Oscar bewaarde krantenknipsels over de dood van zijn vriend, maar de Vlaamse collega's met wie hij er wellicht over gepraat heeft, zwijgen sinds lang.

                Op de boekenrekken van Oscar in Lier zat een reeks kunstboeken, maar weinig literatuur. 'L Hotel du Nord" van Dabit is een van de weinige romans die ik er aantrof. Het boek herinnerde Oscar dan ook zeer aan de atmosfeer die hij in de jaren twintig zo goed heeft gekend. Toen Dabit hem de roman aankondigde, verwees de auteur uitdrukkelijk naar de gelijkenis van het romanhotel met het logement in de rue des Trois Frères waar de jonge Oscar indertijd had verbleven. De roman is het verhaal van een echtpaar dat een armtierig hotelletje overneemt aan de Quai de Jemappes. Het telt drie verdiepingen en dertien kamers, zonder veel comfort, klein en uitgewoond. Er verblijven enkele echtparen zonder kinderen, enkele arbeiders, jonge vrouwen en oude huurders die daar op de dood wachten. Op het gelijkvloers is een cafe waar vooral arbeiders uit de nabije werkhuizen of van de kade komen, of sjofele figuren uit de schemerzone van het leven. Dabit kende dit milieu zeer goed, omdat zijn eigen ouders dit hotel hadden open gehouden. Hij evoceert het levensecht, in korte hoofdstukken en sober geschreven toneeltjes. Kleine en grote drama's wisselen af met kleine en zure vreugden. Zielige personages ontmoeten elkaar in een proletarische sfeer. Armoezaaiers, zwervers, kleine burgers op hun retour, jonge mensen op zoek naar iets dat zij niet vinden... Het thema is later, in 1938, verwerkt tot het scenario voor een fiim van Marcel Carné, met acteurs als Arletty en Louis Jouvet, een film die onder dezelfde titel een klassieker van de Franse cinema is geworden. De prent heeft de roman zelf wat naar de achtergrond gedrukt. Jammer, want hij is een invloedrijke pionier in het genre geweest en heeft, in de oorspronkelijke versie en in vertaling, ook bij ons meer dan geestdriftige lezers gekend, onder meer een jonge arbeider-schrijver, in de "Vergeten Straat" op zoek naar zijn eigen stem : Louis-Paul Boon. Je kan ook zeggen, dat "L'Hotel du Nord" verwant is met de eerste "romans d'atmospheres" van Georges Simenon uit de jaren dertig.

    Ook in een andere roman, "Villa l'Oasis ou les faux bourgeois" evoceert Dabit de wereld van een populair Parijs hotel, maar dit keer niet alleen met een pessimistische visie. Op de achtergrond leeft de gedachte aan een komende arbeidersrevolte, zoals die in Parijs van het begin der jaren dertig begon te leven en enige vorm kreeg in de Volksfrontregering, het "Front populaire" van de eerste "congés payés"ten tijde van de naderende oorlogsdreiging. Sterker is het beeld van een bepaalde rijk wordende klasse die zich minachtend distantieert van haar afkomst maar niet sterk genoeg is om stand te houden in een wereld zonder moraal. Ook dit boek bevond zich in de kast van Oscar van Rompay. Maar intrigerend is, dat hij niet reageerde op het geschetste beeld. Er zijn althans geen sporen van een reactie overgebleven. Was hij zodanig door zijn eigen artistieke droom bezeten, dat hij zich alleen bekommerde om wat met zijn kunst te makers had? Of sloot hij zich later, als een gevestigde burger, af van deze proletarische wereld, die hij als arbeiderszoon van zo dichtbij heeft gezien? Het is stof voor de mogelijke roman van zijn leven... het conflict van de kunstenaar met de samenleving. Kan men zeggen, dat Oscar zich uit dit conflict wou terugtrekken om helemaal op te gaan in zijn kunst zoals hij zich die in de jaren twintig had eigen gemaakt? Was hij toch, als virtuele Fransman, te Vlaams gebleven om "populist" te worden?

     

                Anders ging het met het grote essay dat Eugéne Dabit aan de Spaanse schilderkunst heeft gewijd en dat in 1937 met grote bijval postuum verscheen bij Gallimard, zijn vaste uitgever. Ik ben geneigd, dit geschrift zo'n beetje de artistieke bijbel van Oscar van Rompay te noemen.

    Dabit meende, dat uit deze Spaanse kunst de moderne schilderkunst was geboren. Hij ging haar bestuderen in Spanje en in Wenen en kwam tot de conclusie dat de essentie ervan te vinden was in het werk van twee grote figuren: El Greco en. Velasquez. Zijn essay bedoelde hij als een inleiding en hij gaf het de titel; "Les maîtres de la Peinture espagnole". Dabit wilde er over schrijven in zijn hoedanigheid van de schilder. Meteen zette hij zich af tegen professoren, conservators en archivarissen "die van de kunst een kapel hebben gemaakt, musea van scholen waar men die fameuze kunstgeschiedenis aanleert die niets te maken heeft met de echte taal van kleuren en vormen''. Dabit wilde zich op niets anders steunen dan op de schilderijen en de notities die hij maakte bij zijn bezoek aan, die werken. Dit lezende, herinnert men zich hoe Oscar van Rompay zelf het kunstonderwijs en musea liefst wilde toevertrouwen aan plastische kunstenaars. Dabit verwierp "de mystieke legende" rond El Greco. Hij gaf "de Spaanse ziel" wel een plaats in het werk van de kunstenaar, maar niet alle plaats. Hij weigerde haar "supprematie over de schilder". Als El Greco Toledo schilderde, maakte hij geen historisch landschap, maar bekeek hij de stad met de ogen van de schilder.

    De essayist ontleedt de werken op zijn visuele manier en tekent zo de evolutie. El Greco vindt vormen en ritmen uit, "hij herschept de elementen die de werkelijkheid hem geeft, brengt ze samen, onderwerpt ze aan zijn wil, gebruikt ze om uit te drukken wat hem beweegt."

                Op zoek naar "een definitie van wat schilderkunst was", ontdekte Dabit bij mannen als Titiaan en Rubens "meer de artiest dan de schilder". Hij bedoelde, dat zij mannen waren die een grote bagage aan kennis, techniek en cultuur zowel als een overweldigende vitaliteit bezaten. Voor hen werd "la peinture" een middel om de idee uit te drukken die zij zich over hun leven vormden - een leven dat van rijkdom overvloelde. Maar dat interesseerde Dabit niet. Hij wilde gewoon "het schilderen zelf" zoeken, "de materiele

    sensatie" van "de kunst van het schilderen", "ontdaan van haar literaire inhoud". Dabit zocht in de schiderkunst niet "de kunst" noch "het verhaal", hij zocht het zuivere schilderen.

    In het exemplaar dat Oscar van dit essay bewaarde, is deze "definitie" aangestreept. En dat is duidelijk gebeurd door Felix Timmermans. Toen "de Fee" in 1943 een lezing over zijn vriend moest houden, heeft hij hier naar verwezen en hij voegde er aan toe: "Zo denkt Van Rompay ook". En zo is hij blijven denken.

     

                Vakmanschap en goed schildersmateriaal, dat waren zaken waar Oscar altijd weer de nadruk op legde in zijn lessen voor de Lierse academie of in zijn eigen kring van jonge schilders en tekenaars, onder wie Clara, Tonet en Gommaar Timmermans. Lessen, zeg ik, maar je kan ze net zo goed toespraken zonder tegenspraak noemen. Hij had zijn Waarheid gevonden en hij wilde ze verkondigen bij de arme artistieke heidenen. Het ambacht, daar had hij al bij Biloul grote eerbied voor gekregen.

    Zijn geliefkoosde meesters herhaalden hem dat. Met goed materiaal bedoelde Oscar overigens ook passende lijsten. Een "kader", liefst een gouden kader, was voor hem bijna zoveel als de afwerking van het schilderij. Goud moest blinken. En kunst was goud waard. Oscar kon een vriendschap laten verbleken omwille van een slechte lijst rond een van zijn doeken. Anderdeels kon hij zelden afstand doen van een schilderij. Hij hield zijn werk graag dicht bij zich. Hij moet al vroeg gedroomd hebben van een huismuseum. Zoals een schrijver zou dromen, niet van een reeks verschillende boeken maar van Verzarneld Werk.

    Alles moest samen biijven, in zijn eigen wereld, in zijn eigen witte huis.

                In zijn conversatie, ik bedoel dus vooral: in zijn toespraken, doken altijd wel een paar trefwoorden op uit zijn litanie van citaten. Die litanie zat dik onder de verf. "Kleur is alles in alles", zei een de personages van Felix Timmermans. En dat gold ook voor de Meester op de Vredeberg, die zijn geliefkoosde kleuren altijd bleef halen of bestellen bij zijn vaste leverancier in Parijs. Daar leerde hij een specialist uit het Louvre kennen, Havel, met wie hij correspondeerde over kunstzaken. In de Tweede Wereldoorlog leerde Van Rompay ten overvloede, dat het kleurengeluk ook dicht bij huis, in zijn eigen Lier en Neteland, te vinden was, maar het Franse heimwee bleef hem kwellen. Toen het weer vrede werd, kon hij niet vlug genoeg in het warme Licht gaan wandelen. Eerst in Parijs, waar hij Utrillo ging opzoeken in wie hij voorzeker zijn eigen Parijs herkende.

    Hun artistieke vriendschap werd bezegeld met pralines uit België, en met prentkaarten van kerken, want Meester Utrillo schilderde zijn eigen "mystiek" op basis van "cartes de vue". Zo hangt er nu in het Huis van Oscar een echte kleine Utrillo, opgedragen aan de Lierenaar. Een van de weinige schilderijen van andere kunstenaars die hij bezat. Nu ging hij ook geregeld naar het Catalaanse Collioure, in het verfspoor van Henri Matisse en André Derain die daar in 1905 waren aangeland en die daar, dank zij de felle zon van de Middellandse Zee, het zogenaamde "fauvisme" uitvonden. Het ging er die kunstenaars niet meer om, een onderwerp te beschrijven, maar de emotie vorm te geven die de kunstenaar bij dat onderwerp voelde. "De kleur, zei een Franse criticus, is subjectief en expressief, verlost van de imitatieplicht". Oscar gaf die plicht niet zomaar op, maar hij stal met zijn ogen wat hem begeeriijk voorkwam. En zijn neus krulde van trots als hij in Collioure zijn werk mocht laten zien en er geprezen werd als "ce bon peintre flamand" die aan "de kwaliteiten van zijn ras" de "esprit francais" wist toe te voegen.

     

                Ja, er zou veel zuiderse zon en verf in de roman zitten die ik, in mijn volgend leven, over Oscar en zijn "béret alpin" zou schrijven, mocht ik een romancier zijn. Maar een bijzonder licht zou er toch altijd weer over de bladzijden vallen als hij het echte en virtuele Frankrijk verlaat en als een echte Schapenkop met zijn vriend Felix door Lier wandelt en zich verheugt over de kleuren van de Salon van Pallieter bij de Nete of zich ergert over het verdwijnen van witte gevels en oude waterpompen.

    Als Timmermans ter sprake komt, hoor ik Oscar uitroepen: "Dieë man hadden ze professor in de plastische kunsten moeten maken!" En hij citeert de fameuze slagzin van Jan Nagel in de Bruegel-roman: "Mystiek is : God in de verf trekken!" Of nog : Een goed geschilderde haring kan zo mystiek zijn als een engel.

    Felix bleef de Vriend der Vrienden, tot op het einde. Het kan geen toeval zijn, dat de portretten van Timmermans tot het beste werk van Oscar behoren. Voor mij is zijn meesterwerk het laatste portret in olieverf, daterend uit 1946, niet zo lang voor het overlijden van Felix. Van Rompay kende zijn vriend en promotor zo goed en heeft zo dicht bij hem geleefd, dat hij hem bijna zonder poseren kon schilderen. Zoals in menig ander portret ging zijn aandacht bijna uitsluitend naar het hoofd, terwijl het lichaam schetsmatig werd aangegeven. In dat laatste portret speelde de kledij wel een rol. De schilder toont ons zijn vriend in de kamerjas die hij de laatste maanden van zijn leven droeg, in het huis aan de De Heyderstraat. De kleuren van de jas benadrukken de sfeer van eenzaam lijden. De goede ronde Felix van weleer is nu een door ziekte en verdriet getekende oude man, die de Eeuwigheid binnenkijkt.

    Familie en vrienden denken met ontroering aan de wijze waarop Oscar van Rompay zijn vriend tot op het einde heeft bijgestaan. Toen Timmermans vanwege zijn hartziekte (en zijn vijanden) zijn huis niet meer uit kon, en toen menige vriend niet meer naar de De Heyderstraat kon of soms niet wilde komen, was de schilder de getrouwste van de getrouwen die hem troost kwamen brengen. Elke dag liep Oscar tenminste één keer bij hem aan, om te informeren naar zijn toestand en om een schilderij of een tekening te laten zien en met hem te bespreken. Oscar bezocht de eerste naoorlogse tentoonstellingen in Antwerpen en bracht daar vlug verslag over uit, opdat zijn vriend op de hoogte zou blijven. "Gij, lachte de zieke Felix, gij zijt mijn ogen."

    Waarde vrienden, het is geen klein dingen in een mensenleven, als je naar de schoonheid kan kijken door vriendenogen.

     

    Gaston Durnez

    *****

    14-09-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oscar Van Rompay door Felix Timmermans

    OSCAR VAN ROMPAY

    Felix Timmermans

     

         Deze lezing werd gehouden bij gelegenheid van de opening der tentoonstelling gewijd aan het werk van OSCAR VAN ROMPAY, op 22 Mei 1943, ingericht door het Stadsbestuur van Antwerpen in het « Stedelijk Kunstsalon », Eiermarkt 33.

          

    Hier over een bekend kunstschilder lof komen spreken is heel gemakkelijk. Men weet er al van door anderen, men vlecht er zelf nog wat takken bij, en zoo verkrijgt men een gepolierden lauwerkrans met een kleurig lint er aan. Doch hier lof komen vertellen over iemand, die u van haar noch pluim bekend is, waar men nooit een schilderij van gezien heeft, wiens werk in geen enkele tentoonstelling is aangenomen geworden; een naam die nog ledig in de lucht klinkt, waar men geen tast of vat aan heeft, over zoo iemand hier komen spreken, zoo iemand aan u komen voorstellen, zoo iets is gewaagd. Dat weet ik. En toch ben ik niet bang. En gij zult mij volkomen gelijk geven, dat ik niet hoef bang te zijn. Want indien het waar is, en het is waar, dat een kunstwerk voor zichzelf moet spreken, dan hebt gij hier deze zaal maar eens aandachtig rond te gaan, en ge weet er alles van. Ge zult de belangrijkheid van dit werk aanvoelen, zonder dat het noodig is, dat ik u daar enkele minuten over bezig houd. 't Zal zonder mij ook wel gaan. Feitelijk is mijn voorstelling gedaan en kan ik terug gaan zitten.

         Doch ik blijf staan. Want hoe is een mensch, gij en ik ? Als wij in iets belang stellen, dan willen wij daar gaarne meer over zeggen, en daar gaarne meer van weten.

    Welaan dan beminde geloovigen.

         Oscar Van Rompay is nu vooraan in de veertig.

         Van jongsaf was het schilderen zijn grootste verlangen en zijn hevigste passie.

    Niet zoodanig het teekenen en dan het kleuren, maar het schilderen, het direkt schilderen, het schilderen tout pur.

         Zijn vader was een schoenmaker. Schoenmakers hebben doorgaans iets rustigs en iets filosofisch over zich, iets van Jacob Bohme, die schoenmaker en wijsgeer was, iets van Hans Sachs, die en schoenmaker en dichter was. Zij hebben de menschheid bij de voeten vast.

    Zij zien van de menschheid de ijdelheid en het onvolkomene in de voet. De voet is voor hen de spiegel van de menschelijke ziel. Te groote voeten, mismaakte voeten, platvoeten, eksteroogen, weeren, ajuinknobbels. Maar allen willen leven op breeden voet. En de schoenmaker zingt tusschendoor zijn lied. En wie zingt is filosoof. Ik wil alleen maar zeggen dat vader Van Rompay genoeg betrouwen in het leven had, om den hartstocht van zijn zoon volledig in te volgen, er zich opzettelijk voor in te spannen, en er zijn werk en leven voor op te offeren. Hulde aan zulke vaders !

         Na de Akademie te Lier te hebben doorgemaakt, van af den cirkel met de bloote hand, via Jupiter met zijn krullen, en Apollo met het vijgen-blad, tot aan het stilleven met de eeuwige tinnen schotel en de doorgesneden rookool, ging Van Rompay in de leer bij Juliaan De Vriendt, op de Akademie te Antwerpen, tijdens de oorlogsjaren 1914-18. De Vriendt leerde hem grijs zien, met de oogen halftoe, door een mat glas.

         Op het Antwerpsch Akademie-leven won hij de vereering voor de groote Spaansche schilders, de Hollanders, Franschen en onze eigen Vlaamsche school. Voor de Italianen was die bewondering veel dunner, daar die in 't algemeen meer kleurteekenaars dan schilders zijn.

         Na den oorlog wou Van Rompay naar Parijs. Dat zijn van die dingen, die ge moeilijk kunt uitleggen. De eene voelt het noodig, de andere niet. Rembrandt is er nooit geweest, Vermeer en Bruegel ook niet. Het gaat ook zonder Parijs. In elk geval Van Rompay had het in zijn hoofd gestoken van er te gaan wonen, leven en werken. Toen vierden daar de wonderste ismen hunnen Paschen. 1'Ecole de Paris was de klok, die tot in Japan de lucht doorgalmde, en wie niet naar 't lof kwam van Picasso en Chagall wierd met een scheel oog bezien en voor minderwaardig uit de circulatie gezet. Doch het was dat Parijs niet, wat Van Rompay aantrok. Want de karavaan van het expressionisme trok aan hem voorbij, als voorbij een hond, die het nog de moeite niet vond van er naar te bassen.

         Het was het Parijs van het Louvre, dat hem aanzoog, het Parijs waar Velasquez, Goya, Vermeer, Rembrandt, Rubens nog vereerd wierden; het Parijs van de vorige Fransche school, waarin Ingres, Renoir, Manet zoo heerlijk schitterden. Het Parijs der groote schilders. Hij wou asemen in de atmosfeer die rond die mannen hing.

         Maar daarom is men er nog niet. Frankrijk mag zoo schoon zijn als het wil; men kan er leven lijk God, die zoo 't schijnt een Franschman is: maar geen enkel mensch kan er leven van den Hemelschen dauw, of ge moet er rijk trouwen. Hoe daar dan komen en blijven ? Het was vader Van Rompay, die den knoop losdeed. "In Frankrijk hebben de menschen ook voeten", zei hij, "kom we gaan", en hij nam zijn hamer en spanriem op, de zoon zijn borstels, en samen trokken ze naar Parijs, met den trein.

         Herman Hesse, de groote schrijver zegt: "Het hart is de wortel waaruit onze bestemming groeit". Als dat zoo is, dan trekt uw leven die dingen aan, die voor uw bestemming passen.

         Zoo kwam Van Rompay terecht op de Akademie van den kunstschilder, meester Louis Biloul. Dat viel met de wol. Want meester Biloul was bezonder ingenomen met de echte rasschilders, dweepte met Holbein, Frans Hals, El-Greco en natuurlijk als bon Français met de Franschen als Corot, Manet, Renoir, Courbet.

         Meester Biloul wijdde den jongen Lieraan in in den geest en de techniek van deze reuzen. Zoo zeide hij onder meer: Holbein is grooter teekenaar dan Ingres, want bij Ingres staat men steeds verbaasd over de knappe teekening; bij Holbein vergeet men ze, daar is ze leven geworden.

         Elk leven trekt zijn bestemming aan. Bij Biloul geraakte Van Rompay in warme vriendschap met den jongen, helaas te vroeg gestorven schrijver Dabit, die den gekenden roman "Hotel du Nord" heeft geschreven, en bezonder opgemerkt is geworden door zijn sterk boek: "La Peinture Espagnole". De twee vrienden hebben op elkanders werkveel invloed uitgeoefend.

         Ziehier een beknopt fragment uit dit boek. Sprekende over de enorme grootheid van Velasquez, zegt hij dat Titiaan, Tintoretto, Rubens daartegen meer artist dan schilder zijn. "Het komt mij voor", zegt Dabit, "dat het schilderen bij hen meer een middel geweest is om hun idee uit te drukken". Men zal mij zeggen "Het is dat wat ons interesseert. Het is dat wat wij in de schilderkunst zoeken." Ik niet, zegt Dabit. "Het is niet de kunst die ik zoek. Ik wil de schilderkunst vinden en er de materieele sensatie van ondergaan, dat is voor mij de kunst van het schilderen. Ledig, ontlast van zijn litterairen inhoud." Zoo denkt Van Rompay ook.

         Twee jaar bleef Van Rompay in Parijs, levend in een gedurige spanning van werk, en bewondering voor de groote schilders. Hij kwam naar ons land terug om soldaat te spelen.

    Nadien deed hij zijn oogst nog eens op met de musea van Holland, Engeland, Duitschland, Frankrijk en Zwitserland scherp, aandachtig en lang te bezoeken. Hij trouwde. En dan begon hij in Lier re schilderen, verrijkt met al de lessen, de ervaringen en den overmoed der jeugd.

         Na veel geschilderd te hebben, stadszichten, portretten, enz., na veel zoeken om zich-zelf te kunnen worden, vindt hij de eerste uitdrukking van zijn persoonlijkheid in de, ik zal maar zeggen, om het kind een naam te geven, in de donkere stillevens, waarvan er hier eenige tentoongesteld zijn.

    Zooals de "Eieren met kaas", "Brood en bier", "Het Sint-Niklaasfeest", "Rog en aardappelen".

         Aanstonds valt het op dat er aan die dingen hard en taai gewerkt is, angstvallig, gewetensvol, naar het hoogste, het volledigste doelend. Zij zijn geschilderd met de nauwgezetheid van een gothieker, met de lijnhelderheid van de Chineezen en met de vlaamsche degelijke vormvastheid. Zij zijn een getrouwe weergave van de dingen, het portret van de voorwerpen; maar geschilderd, niet gesausd, niet geknutseld met manieren die geen schilderen zijn, ineens doorgeschilderd. Niet met voorbedachten rade zijn deze doeken zoo van hun moeder gekomen. Niet met vooropgezetten wil, maar met het inzicht van geschilderd te worden, om natuurlijk, soms moeitevol weliswaar, uit verf en penseel te groeien. Dus pure schilderkunst. Hier is het schilderen geen middel. Bij Van Rompay is het schilderen nooit een middel, maar steeds het doel zelf. Een schoon, goed schilderij maken. Meer niet. Het schijnt niet veel. Maar het is alles !

         Ik zeg moeitevol. Elk werk moet als een nieuw vraagstuk zijn. Met elk werk moet geworsteld worden, voet voor voet. Daardoor zijn die doeken zoo intens, krachtig en edel.

    Er straalt overwinning uit.

    In deze schilderijenreeks speelt vooral het licht en donker een voornamen rol. Het licht kneedt en vormt de voorwerpen. Alles komt te voorschijn uit een warme donkerte en vouwt zich open in een harmonieus, rijk en dronken koloriet onder een magischen toover van licht.

    De voorwerpen baden in het licht en toch zijn ze nog doorperlemoerd van den rijken donkeren waaruit ze te voorschijn glijden.

    Er is iets in die werken, dat van binnen uit glinstert, een geheimzinnige en toch levensvolle, gezonde muzikaliteit.

         Het eene woord brengt het andere mee. Zelfs dit "Sint-Niklaasfeest" doet me plots denken aan een stuk Mozart in kleur, ritselend van volle, kleine klanken, die op een donkere golf spoelen.

    Dit doek is werkelijk een voorbeeld van het taai geduld en de uitbeeldingskunde van Van Rompay. Een pop, speculatie en marsepeinen venten op een diepen achtergrond, en verder op een wit tafelkleed een mengelmoes van snuisterijen in suiker, chocolade, koek, Jap, spin enz. Alles geschilderd om het portret van die dingen, niet alleen in hun kleur maar ook in hun substantie van stof weer te geven. In al die dingetjes, dien suikeren Chaplin, dit chocoladen paard, dit satijnen-houten gevlochten doosje, die glazen marbels is den aard der materie bijna calligraphisch neergeschreven. Het folkloristische van het gegeven verdwijnt en vergeet men om de kleur en de degelijke schildering.

         In de andere werken van deze stillevens-serie verlaat Van Rompay op gelukkige wijze dit angstvallig willen weergeven van de stof, wat toch eigenlijk een nevendoel is, en het laatste werk van die reeks is "De rog en de visschen".

    Daar is weer zuiver de kleur en de goede schildering het doel. Wat er op staat, wat er op te zien is, is de aanleiding; maar hoe het gedaan is, is het doel. Voor een echt schilder komt het er niet op aan of hij een haring of een engelenkop schildert. De kwestie is dat ze schoon en goed geschilderd zijn. Ideeën, gedachten, gevoelens, poëzie, daar houdt de schilderkunst op zichzelf geen rekenschap mee. Die dingen komen van zelf op het doek, als ge maar goed schilderen kunt. De H. Geest vangt men niet door kempzaad, maar door een goede schildering.

         Echte schilderkunst is reeds op zichzelf idee, gedacht, hart en poëzie. Streuvels heeft dat eens gezegd. Het is niet noodig het portret van God de Vader in de wolken te plaatsen, om de religieusteit van een landschap weer te geven. Schilderen is religie. En die het 't beste kan is de grootste heilige. Voor velen is het onderwerp, helaas, het resultaat. Gevouwen handen en de oogen naar de noordpool, en ze spreken al van mystiek. Ge kunt gij groote gevoelens hebben, maar als ge ze niet kunt uitdrukken !

         Kunst is inspiratie, goed uitgedrukt.

         Neen, bij Madammeken van Rosemael, noch bij Mommen, noch in De Distel verkoopt men tuben met Katholieke verf in, en z' hebben er ook geen penseelen om gedachten te schilderen.

         Hoe gaat het dan bij Van Rompay ?

         Hij ziet schoone dingen, juicht er om, dankt er om, en schildert ze om hun schoonheid, met dezelfde geestdrift waarmee hij ze bewondert.

    Hij ziet de dingen niet anders dan ze zijn, en hij probeert ze weer te geven, zooals zijn persoonlijkheid ze ziet.

    Maar de inspiratie, het vuur van zijn geestdrift, en dat is nu het geheim van alle goede schilderkunst, die inspiratie, die geestdrift vloeit doorheen zijn handen, borstel en verf op het doek. Dan worden die geziene dingen als van zelf anders, boven-reëel, omdat ze bezield zijn door den gloed der inspiratie.

    Dat is dan het werk waaraan men geen vragen moet stellen. Het zegt u zelf de oplossing. Liefde en bewondering voor het leven. Maar om dat te kunnen weergeven, die bezieling, moet ge uw stiel kennen.

         De stiel is het kunnen, de harmonie der kleuren, de bladvulling, de compositie, de uitsnede, de werking van het licht, van de lijn en de gestalte. Het eene vloeit uit het andere. En dat alles, in symphonische verhouding tot elkander, op zijn uiterste gedreven, zoodat er geen speld is tusschen te krijgen, maakt een goed schilderij uit. Schilder met zoo'n stiel dan maar gerust een haring, hij zal op een engelenkop gelijken.

    Ik spreek niet van de manier, het komt er niet op aan, of het werk gestippeld, dik of dun in de verf zit, ik spreek van den stiel. De schoonheid der Gothiekers, het helder kunnen uiten van hun bezieling zit in de fabuleuze kracht van hunnen stiel. Hun stiel was de sleutel waarmee ze de deur van den Hemel konden opendoen.

         De stiel schept den stijl.

         We moeten dan voor dit werk van Van Rompay komen zonder er vragen en woorden rond te spinnen. Sta daar stil voor, zooals ge naar de bloemen van uwen hof kijkt. Dan zult ge dit werk ook begrijpen en er van genieten.

         Toen kwam ineens de oorlog.

         Lier moest ontruimd worden. Van Rompay, vol zorg voor zijn geesteskinderen, begroef ze tot later orde in zinken kisten in zijnen hof. En daarmee sloot er zich voor Van Rompay een periode af. Want hij begroef zijn werk symbolisch en ook, helaas, daadwerkelijk.

         En hij deed, met gerust gemoed, voor wat zijn schilderijen betreft, de vlucht die wij allen gedaan hebben. De oorlog raasde en tierde. We zijn uitgezaaid in vreemde streken. En dan komt er in het angstig wachten, dat wij allen meegemaakt hebben, het heimwee naar eigen t’huis en omgeving te voorschijn. Dan ziet men in verbeelding de plaatsen terug waar wij geleefd hebben, gewandeld, gehandeld - zullen wij er nog terugkomen ? Zal de onderste steen niet de bovenste liggen ? Zoo dachten wij allemaal. Hoe te meer voor een kunstschilder, die zijn omgeving lief heeft en er in groeit en werkt. Want al heb ik uitsluitend gesproken over de stillevens, toch heeft Van Rompay menig goed Stads- en Begijnhofzicht gemaakt.

    Het heimwee was scherp bij hem naar de stad, naar schoon Lier. Geruchten gingen dat het stadjc verwoest was tot in zijn fondamenten. En 't is in zulke oogenblikken dat men op het keerpunt van zijn loopbaan komt. De eerste zucht was: hoe spijt ! en de tweede: hoe spijtig dat ik daar niet meer heb van geschilderd ! Die tweede zucht was de eerste stoot.

         Dan eindelijk na drie weken vlucht, terug te Lier. Ha ! het stadje was nog gaaf gebleven, buiten eenige kwetsuren aan en nabij de bruggen. Maar de rest stond er nog.

    Als men gelooft dat iets verloren is, en men vindt het terug, dan houdt men er nog eens zooveel aan.

         En nu zag hij weer de stad en het Begijnhof.

         En hij zag eerst hoe schoon het was. En die blijdschap was zoo groot, dat hij het begon uit te schilderen, nu ineens meer aangetrokken door het uitzicht van de stad dan door de stillevens.

    Ondertusschen bleven de vroegere stillevens, uit vrees voor eventueele andere vluchten, in den grond verstopt.

    Hij schilderde de stad, het Begijnhof nog zooals hij zijn stillevens schilderde, zooals dit "Begijnhof onder sneeuw", waar de ontroering voor de kleine dingen, de varens, de takken van den perenboom hem in beslag namen. Dit doek vol klank en kleur, waar een champagnelicht afwisselt met een donkerte waarin de huizen als te droomen staan, vol poëzie en heilige stemmingen, is wat uitvoering en "gestaltung" betreft heelemaal in den aard van zijn stillevens.

    Hij was met den uitslag gelukkig. Zoo ging hij nog veel doen, heel veel.

         Doch de oorlog rok zich, ging nog zoo rap niet gedaan zijn, er was geen dringend gevaar. Dan maar de begraven stillevens uit den grond naar boven gehaald ! Blij de zinken kisten opengemaakt, de kinderen terug kunnen zien ! Maar ze waren dood. Alles kapot, eenvoudig verpulverd. Meer dan dertig schilderijen als een hoopken lodders, goed om op een blek te keeren en in den vuilnisbak te kappen. Het werk van veel jaren te niet. Het werk van geestdrift en geluk rats totaal vernietigd. Alleen de nekel schilderijen in 't bezit van particulieren waren nog gered.

         Dat is een slag, dien men niet meer te boven komt.

         Het was dan ook een tijd van wanhopige holheid. Doch niet lang. Men kent Van Rompay niet, als men denkt dat hij bij de pakken ging zitten. Hij is te taai, te veel schilder geboren om de pijp, of beter den borstel aan Maarten te geven. Na een goede week herbegon hij. Doch een periode was afgesloten. Lijk vroeger terugbeginnen ? Neen. Er was iets voorbij, er was iets uitgeput. Het is onzin een stad, die verwoest is, weer op te richten zooals ze was. Met het hoofd in de handen vindt men veel. De groote denkers op de standbeelden zitten altijd met het hoofd in hun handen. En hij zag terug het Lier, zooals hij het gezien had, in zijn heimwee op de vlucht. En dat was licht, helder, ritselend van kleur, indrukschildering. Het geziene met de oogen toe gezien. Dat wil zeggen: niet meer afbeelden, maar uitbeelden.

    Een andere manier, een andere opvatting.

         Doch een oude manier, wier muziek u in de vingeren zit, hangt men nog zoo gemakkelijk niet aan den kapstok. De manier van de gestorven stillevens spookte rond. Hij worstelde er tegen. En van lieverlede won het de nieuwe uitdrukking. Het ruim, breed, driftig en snel schilderen, in één geut, het volle licht laten plassen, de kleuren laten spetteren, het zich niet meer geniepig vasthouden aan den aard van de stof, zelfs niet meer aan den vorm, verlossing van allen ballast. Kleur, kleur! was de schreeuw van zijn hart, licht en kleur, en den overschot is literatuur, illustratie en vertelsel. De kleur spartelt van weelde uit zijn vormen.

    Vroeger kreeg hij den vorm, de teekening door de wenteling van licht en donker. Nu komt de vorm en de teekening door de kleur. Nu is het schilderen zonder meer.

     

         Zie "De Hoofdkerk", "Zon en sneeuw over het Begijnhof", "De Molpoort", "Het foorwagentje", "Achterkant der Begijnenkerk", "De Heyderstraat", "Binnennethe", enz. Staat er dit dak en dit venster niet te duidelijk op ? Niet kwezelen. De wetten zijn verbroken.

    't Gaat om de kleur. De Dyoniesische kleurenroes regneert over alles heen. Maar niet in t vuil, geen vuil palet met opzet. Alles blijft even frisch, vinnig, forsch en teer, intens en even symfonisch aan elkaar gebonden lijk in de vroegere werken. De intensiteit is dezelfde.

    De uitgebeelde bezieling dezelfde. Het is hetzelfde lied gespeeld op een andere snaar.

         Elk doek van heel die serie is, lijk alle groot schilderwerk, een schaakbed van kouden en warmen, van teederheid en kracht, van nervositeit en kalmte, van licht en donker, van vrouwelijkheid en mannelijkheid.

    Elk schilderij is als een tuin, die rap bloeit, waar de bloemen snel achter elkander, of beter nevens elkander openbloeien, de eene uit de andere.

         Het onderwerp komt er niet meer op aan. Is enkel aanleiding. Geef ons goed schilderwerk, vergeestelijk door uw inspiratie den stiel en de verf, en de rest zal u gegeven worden, staat er in den Bijbel.

         Vergeestelijkt! Want zie, ik woon in de stomste straat van Lier, maar Van Rompay heeft er de schoonste straat van gemaakt. Zij is gesublimeerd door de geestdrift van de kleur.

    De kunstenaar ziet de natuur voor ons, en maakt ze schooner dan ze is. Wij wandelaars zien de natuur door de oogen van den kunstenaar. Wij zien het bosch niet terwille van de boomen. Nu zien wij het zonnespel omdat hij het gezien heeft. Claus heeft de natuur in confetti gezien, wij dan ook. Jacob Smits heeft ze als kerkramen gezien, wij nadien ook. De eene zag de sneeuw, de andere de verten blauw, een andere de slagschaduw van de zon. Elk kunstenaar ontdekte telkens een nieuwe merkwaardigheid, en wij volgen. De kunstenaars spelen met ons. Zij zien, zij zien wat wij niet zien. Wij willen het eerst niet aannemen, ten slotte zweren wij er op. Heel de wereld lachte met Van Gogh. Wie er nu niet aan gelooft vliegt buiten.

         Maar nu is de vraag. Zien zij dan de natuur zooals zij is ?

         In de verste verte niet. De natuur is niet zooals zij ze zien. De Kempen zijn niet zooals Jacob Smits ze zag, Lier is niet zooals Opsomer het ziet, die toren is niet zoo dik en zoo kort, de natuur is niet van confetti, Oostende is geen nacre schelp van Ensor. Zij maken er zoo maar wat van, lijk het volk zegt.

         Zij zijn dichters, omdichten; zij zijn droomers, omdroomen het geval.

         De natuur is altijd anders voor elken mensch. Wij weten niet hoe ze is. Over tien jaar komt er een schilder en verrast ons opnieuw met een van haar, tot nu toe, nog niet geziene eigenaardigheden. Daarom moet ge nooit een schilderij vergelijken met de natuur. Het is de droom van een mensch, wat ge te zien krijgt. Maar de kunst is dan die droom te doen leven. En zoo heeft Van Rompay ook Lier gezien, gedroomd en omgedicht, en de kracht van zijn werk is dat wij er aan gelooven.

         Het is niet hetgene wat wij, maar wat hij ziet, dat ons aantrekt. Dat is dan de persoonlijkheid.

    Als een mensch niet persoonlijk is, kunnen wij niet naar hem luisteren. Geen mensch is interessanter dan zijn eigen zelf. Men moet nooit probeeren iemand anders te zijn, maar anders te zijn, dan 't is eender welken iemand. De meesten hebben den moed niet, de kracht niet, den durf niet anders te zijn.

    En de groote mannen ? Laat er ons veel van leeren, maar op tijd moeten wij de deur voor Rubens zijn neus toeslaan. Daarbuiten kan hij vertellen wat hij wil, maar binnen komt hij nog niet tot op de mat.

         Van Rompay is persoonlijk in zijn inspiratie en uitdrukking, en al kan men hem wel in de atmosfeer van die of die school stellen, lijnen van vergelijking met anderen zijn hier niet te trekken.

    Men kan het ook zoo uitdrukken. Hij is geen nieuwe lente en geen nieuw geluid. Maar hij is een nieuw geluid in de reeds bestaande lente.

    Al heeft het onderwerp niets te maken met het resultaat van zijn artistiek aanvoelen, toch mag men zich verheugen, dat hij niet bij den haring en de citroen gebleven is. Er is een groote verscheidenheid van onderwerp en motief in zijn werk.

    Dat is wel een teeken van veelzijdigheid en ontvankelijkheid voor de aspecten des levens.

         Stilleven, stadszichten, figuur, groepen en portret. Niets van het boerenleven.

         't Is toch opvallend hoe die van Lier, ik zal maar zeggen, hoe er in de Liersche school, zelfs bij de ouderen, nooit een aantrekking is geweest naar den boer.

         Het boerenleven heeft in de Liersche schilderkunst nooit een woord meegesproken.

    Niet bij Jan De Weert, Cels, Dijckmans, Jan van Beers, De la Haye, Ros en Opsomer. Slechts de teekenaar Alfred Bogaerts vindt veelal zijn stof in het leven van den buitenmensch. Terwijl ook de letterkundigen gaarne hun vlucht naar het beschrijven van het boerenleven nemen.

    De Liersche school, als die er is, heeft zich vooral geïnteresseerd, de ouderen tenminste, aan het stilleven en vooral aan het portret. De school van Dendermonde nooit.

         De ouderen zagen de stad niet. Het is Opsomer die ze ontdekt heeft.

         Maar ze waren sterk in het portret. Zoo heeft Jan De Weert schoone portretten gemaakt. Cels was er een groot meester in, en het klein portret dat hij gemaakt heeft van den dierenschilder Ommeganck is een meesterwerk uit die dagen. Denken we maar even aan de portretten van Jan Van Beers. Zijn Rochefort, vooral zijn Peter Benoit, en het dubbelportret van zijn ouders; zij behooren tot het beste van de portretkunst der Vlaamsche school van de jaren '80. En dan hebben we daar nog Opsomer, wiens naam en werk in den bloei, en wel verdiend, van eenieders belangstelling staat. Een meester in het vak.

         Het portret, dat moest er bij Van Rompay ook van komen. De enkele portretten, die hier hangen, getuigen dat hij de traditie op weerdige wijze voortzet. Ik heb u enkel te wijzen naar het teere, fresco-achtige portret van de jonge vrouw, en bezonder wijs ik naar dat diepe, sterke werk van J. Van der Wee. "Aus einem Guss" geschilderd, zooals de stadsgezichten, zooals dit eenig-schoone "Stilleven met blauwe pot". Dit portret staat daar, beslist, waar, warm, vol gloed, gespannen van leven, en toch breed, los en spontaan, in grooten eenvoud, in een drift neergeschilderd. Dat is groote schilderkunst.

         In de Liersche schilderkunst vindt men ook weinig fantasie. Ook Van Rompay heeft ze niet. Ze durven precies niet uit de werkelijkheid loskomen. Des te meer leggen ze hun kracht op den wellust van de kleur en den stiel. De kleur is hun fantasie. Zij zwemmen in de kleur. Dat is hun geluk.

         Dat verstaat men niet of men moet zelf schilder zijn.

         Er zijn groote kritiekers, die lang en veel en diep over een schilderij kennis en wijsheid kunnen verkoopen, maar iets ontsnapt er steeds aan hun pen en aan hun geest, dat is, als ze zelf niet schilderen, de omschrijving van het schildersgeluk. Dat kunnen ze niet omschrijven, omdat ze er de zinnehjke en geestelijke ervaring en gewaarwording van missen. De drang om te schilderen, "la joie, la jouissance de peindre". Dat laat zich niet in woorden zeggen.

    Maar een Zondagschilder, een die postkaarten van Zwitserland naschildert, die weet het. Een matroos die schepen achter glas schildert, weet het ook. Het genot van te schilderen.

    In de verf te staan, die uit te nijpen, zien openbloemen op het palet, de kleuren op te vangen met het penseel, die op het doek te mengelen, te zien groeien, te veranderen, te streelen, te liefkoozen. Dat kan men niet meedeelen. En bij elke kritieker, die het niet gedaan heeft, voelt men steeds de gaatjes. Zij zien een schilderij lijk een blinde zijn letters met de vingers leest. Ik duid hun dat niet ten kwade. Zij leeren ons veel. Maar iets is hun ontsnapt — anders zouden z'ons nog meer leeren. En die "joie de peindre" zegeviert in 't werk van Van Rompay buitenmate. En met "la joie de peindre" moet men beginnen.

         Van Rompay is nog betrekkelijk jong. Hij staat in de volle furie van zijn werk. Hij werkt uur aan uur, wordt er met hart en ziel door opgeslurpt. Hij kent maar een religie, nevens de goede, en die is de schilderkunst.

    Nu staat hij in het teeken van de kleur- en lichtschildering, om het een naam te geven.

    Hij vlamt er in op. Hij moet zich daar in uitputten. Zal hij zich daar in uitputten ?

    De kunst biedt alle mogelijkheden. Elke kunstenaar kent mijlpalen.

         Wat wij hier zien is schilderwerk in den zuiveren zin van het woord. Het is er met borstel en verf opgekomen. Zonder sausen, kammen, rictions en opplaksels. Het is wat het is. Simpel als een bloem. Een bloem uit eigen bodem, de traditie van ons Vlaamsch schildersras, klaar en stevig voortzettend.

         Steeds harmonieus van toon en klank. Nooit valt er eenen op den grond. Het is oprecht, gewetensvol en gekund, en gedaan met een volledige overgave van hart en geest.

         En nu wil ik uw hardnekkig geduld niet langer op de proef stellen. Ga die dingen bezien.

         En ik ben er zeker van, dat ge mij gelijk zult geven, als ik u hier eenvoudig zeg, dat we met Van Rompay weer een groot schilder rijker zijn !

    13-09-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kunstschilder Oscar Van Rompay - Arthur Lens

    KUNSTSCHILDER OSCAR VAN ROMPAY

    Arthur Lens

    Uit het jaarboek 1996 van het FT Genootschap

     

     

        
    Oscar Van Rompay, een eenvoudige volksjongen uit een schoenmakersgezin, werd op 25 augustus 1899 in Lier geboren. Hij behoorde nog juist tot die generatie kunstenaars die in het laatste decennium van de 19de eeuw te Lier het levenslicht zagen. Lier wist toen een klimaat van hoogstaande, natuurgetrouwe creativiteit te scheppen. Van Rompay's schildersloopbaan is even rijk en gevarieerd als de kleuren van zijn palet.

         Wij hebben hem leren kennen en waarderen als een artiest van een omvangrijk picturaal œuvre. Zijn vitale geaardheid, die levensenergie, is een van de kenmerken van Van Rompay. Alles aan hem is nerveus en van een soort Spaanse hartstochtelijkheid. Zijn loopbaan is gekenmerkt door een niet aflatende drang naar verfijning. Het vraagt van hem een voortdurende inspanning om de plastische constructies van zijn vormen te verenigen met zijn coloriet en zodoende te smeden tot een hoogstaand scheppend werk. Zijn stielkennis is onbetwistbaar sterk. Hij heeft een buitengewoon verfijnd temperament, artiest in de zuiverste zin van het woord; niet alleen in zijn kunst, maar ook in heel zijn levenshouding. Alles wat hem omringt en ook alles wat uit zijn handen komt, krijgt een eigen bekoorlijk karakter.

    Zelfs de meest gewone dingen weet hij met een bijzondere poëzie te omkleden. Kunst is bij Van Rompay een proces van constante groei, het is een samenvatting van een voortdurend zich vernieuwen.

         Op zevenjarige ouderdom werd hij reeds toegelaten aan de Lierse tekenschool. De leraars wisten bij hun leerlingen het gevoel van plasticiteit op te wekken, eerder dan methodes, procédé’s en theorieën. Van Rompay droomde ervan om naar de Antwerpse academie te gaan. Hij voelde dat daar zijn roeping lag.

         Terwijl het kunst- en geestesleven van het 'fin de siècle' de drempel van de nieuwe eeuw overschreed en een nieuwe groeibodem trachtte te ontwikkelen, dook boven onze horizonten een milkaire dreiging, die in augustus 1914 uitmondde in de eerste wereldoorlog.

    Dit gebeuren haalde Van Rompay's plannen overhoop. Maar in 1915 was het zover. Van 1915 tot 1919 zou hij aan de Antwerpse academie studeren. Hij volgde aan de academie de klas bij Felix Gogo, de dagklas stilleven en portret bij Juliaan De Vriendt, de avondklas antiek bij Van der Veken en later nog figuur bij Siberdt. Toen in 1919 Oscar Van Rompay de Antwerpse academie verliet, had hij slechts een doel : Parijs. Parijs moest hem definitief de weg wijzen naar zijn bestemming en zijn mogelijkheden. In de Franse hoofdstad zou hij zich nog enige jaren bekwamen om uit te groeien tot een persoonlijkheid in het vak. Hij beproefde verschillende 'ateliers-libres'. Op het atelier van Cormon te Parijs, waar ook de Nederlander G.H. Breitner had gewerkt, kwam Van Rompay in contact met het impressionisme. Daarna nam hij privé-lessen bij Louis Biloul, waar hij de succesrijke schrijver en kunst-criticus Eugène Dabit leerde kennen. Onder diens invloed zou hij een grote verering voor de Franse cultuur opdoen. De tijd die hij bij L. Biloul en E. Dabit heeft doorgebracht is van een zeer doorslaggevende aard geweest voor zijn later werk.

    Hij werd er bevriend met Maurice Utrillo, de frêle 'enchanteur des nus'.

     

         Oscar Van Rompay leerde Felix Timmermans kennen tijdens de eerste wereldoorlog.

    Het gevoerde gesprek betrof de Antwerpse academie en Juliaan De Vriendt. Van Rompay vond De Vriendt een groot schilder. FT replikeerde: "Dat wel, maar ik voel meer voor schitterender kleuren. De Vriendt voelt monotoon wat 'koleuren' betreft." Maanden later nodigde FT Van Rompay uit om zijn schilderijen te komen bekijken. Van Rompay was verrast door de kleuren en de aard van de schilderijen. In die periode, beweerde Van Rompay, schilderde FT de mooiste doeken uit zijn leven. Daar ontstond aandacht voor elkanders werk dat zou uitgroeien tot een vriendschap voor het leven.

         In Schoon Lier beschrijft FT Van Rompay als volgt: "Spaans van uitzicht, gebruind van vel, zwart van haar en vinnig van oog staat op het begijnhof Van Rompay te schilderen.

    En 't Spaans bloed klapt in de kleuren. 't Is hevig en juichend van kleur: hoe heviger hoe liever: 't moet gloeien, glanzen en vonkelen, afgewisseld met perelmoeren tonen van oude witte muren en diafane hemelen."

         Toen Oscar Van Rompay in 1930 uitgenodigd werd om te Amsterdam, in de kunsthandel Fetter, een tentoonstelling te houden, hield niemand minder dan zijn vriend FT de gelegenheidstoespraak :

    "Oscar Van Rompay is een schoon kunstenaar! Zijn werk is vol leven, gespannen leven als een appel. Het leeft zo fel, niet uit een 'isme', niet uit de kop, niet uit overleg, geredeneer, boeken en school; het is zo vol leven, omdat het uit bewondering, dank en geestdrift voor het leven zelf geschilderd is (...) Gevoel en stiel zijn ook de twee grote gaven waarmee Van Rompay begiftigd is. In deze tijd van lofbare en niet-lofbare experimenten en protesten in de kunst, is het werk van Oscar Van Rompay een daad" (Jb. 20 van het FTG, p. 222-224).

         Na zijn Franse periode, waar hij als kunstenaar gevormd werd en een grote stielkennis had verworven, reisde hij naar Spanje, Italië, Nederland en Zwitserland. In Londen ontmoette hij toevallig een gewezen medeleerling met wie hij bij de naaktschilder L. Biloul lessen had gevolgd. Dit schonk Van Rompay de mogelijkheid een paar maanden samen interessante contacten te hebben met de Londense Royal Academy.

         Met FT en de Antwerpse kleurenvirtuoos Franck Mortelmans (1898-1986) onderhield Van Rompay nauwe contacten en een levenslange vriendschap. Marc Havel, de eminente Louvre-kenner en schrijver, schonk aan Van Rompay zijn bekroond werk La technique du tableau, met de veelzeggende opdracht: "En témoignage de mon admiration pour un des plus grands peintres de notre époque."


      
        
    "Toen kwam ineens de oorlog. Lier moest ontruimd worden. Van Rompay, vol zorg voor zijn geesteskinderen, begroef ze tot later order in zinken kisten in zijnen tuin. Hij begroef zijn werk symbolisch en ook, helaas, daadwerkelijk. Hij deed met gerust gemoed, voor wat zijn schilderijen betreft, de vlucht die wij allen gedaan hebben... Dan eindelijk, na drie weken vlucht, terug te Lier. Het stadje was nog gaaf gebleven, buiten enige kwetsuren aan en nabij de bruggen. Maar de rest stond er nog. Als men gelooft dat iets verloren is, en men vindt het terug, dan houdt men er nog eens zoveel van... Ondertussen bleven de vroegere stillevens, uit vrees voor eventuele andere vluchten in de grond gestopt... Doch de oorlog rok zich, ging nog zo rap niet gedaan zijn; er was geen dringend gevaar. Dan maar de begraven stillevens uit de grond naar boven gehaald! Blij de zinken kisten opengemaakt; de kinderen terug te kunnen zien! Maar ze waren dood. Alles kapot, eenvoudig verpulverd... Het werk van zoveel jaren te niet. Het werk van geestdrift en geluk rats totaal vernietigd... Dat is een slag, die men niet meer te boven komt. Het was dan ook een tijd van wanhopige dolheid" (Felix Timmermans, Oscar Van Rompay, Antwerpen, 1943, p. 16-18).

     

         FT heeft in die periode de zwaar getroffen kunstbroeder een hart onder de riem gestoken en hem gedurig aangezet, zonder enig respijt, opnieuw aan het werk te gaan. Geen dag langer verliezen, luidde zijn advies.

         "Hij was verpletterd. Hij zou dat niet meer te boven komen, zegde hij : hij wilde niet meer schilderen. Dan heeft vader, de enige keer van zijn leven, iemand met handen en voeten overtuigd, gezegd dat hij moest schilderen, nog veel meer dan vroeger, en gesproken over de kunst, over de drang en de kracht, die er van uitstraalt, met een gloed en vuur die wij in hem niet kenden... Van Rompay ging verjongd naar huis, maakte zijn palet gereed, en eer het een week verder was, begon hij vol nieuwe moed te werken dat de stukken er afvlogen.

    Elke avond kwam hij iets nieuws laten zien, dat hij had aangezet of afgemaakt, of nog een toets had bijgegeven. Vader maakte er de nodige kritiek op en ook de verdiende lof; samen bespraken zij dan het schilderij..." (Lia Timmermans, Mijn voder, Brugge, 1962, p. 165).

     

         Van Rompay werkte met de vaste wil en overtuiging dat het nu nog beter moest zijn.

    Hij hechtte veel belang aan de steun die hij in zijn neerslachtigheid aan FT had.

    Zijn werkijver was geweldig, hij penseelde losser en luchtiger dan voorheen. De periode van de innige fluwelen sdllevens was voorbij!

         In 1943 exposeerde Van Rompay in het stedelijk kunstsalon te Antwerpen en andermaal hield FT de feestrede. "Hier over een bekend kunstschilder lof komen spreken is heel gemakkelijk. Men weet er al veel van anderen, men vlecht er zelf nog wat takken bij, en zo verkrijgt men een gepolierden lauwerkrans met een kleurig lint er aan.

         Doch hier lof komen vertellen over iemand die u van haar noch pluim bekend is, waar men nooit een schilderij van gezien heeft, wiens werk in geen enkele tentoonstelling is aangenomen geworden; een naam die nog ledig in de lucht klinkt, waar men geen tast of wat aan heeft, over zo iemand hier komen spreken, zo iemand aan u komen voorstellen, zo iets is gewaagd. Dat weet ik. En toch ben ik niet bang. En gij zult mij volkomen gelijk geven, dat ik niet hoef bang te zijn. Want indien het waar is, en het is waar, dat een kunstwerk voor zich-zelf moet spreken, dan hebt gij hier deze zaal maar eens aandachtig rond te gaan, en ge weet er alles van. Ge zult de belangrijkheid van dit werk aanvoelen, zonder dat het nodig is, dat ik u daar enkele minuten over bezig houd... Wat wij hier zien is schilderwerk in de zuiverste zin van het woord. Het is er met borstel en verf opgekomen. Zonder sausen, kammen, frictions en opplaksels. Het is wat het is. Simpel als een bloem. Een bloem uit eigen bodem, de traditie van ons Vlaams schildersras klaar en stevig voortzettend. Steeds harmonieus van toon en klank. Het is oprecht, gewetensvol en gekund, en gedaan met een volle overgave van hart en ziel... Ik ben er zeker van dat ge mij gelijk zult geven, als ik hier eenvoudig zeg, dat we met Oscar Van Rompay weer een groot schilder rijker zijn!" (FT, o.c., p. 5 en 27).

     

         Samen hebben ze de laatste jaren veel gewandeld, geschilderd en urenlang over schilderijen zitten praten. Van Rompay bleef FT in de moeilijkste eenzame jaren trouw bezoeken en verblijden met nieuws uit de schilderswereld. Van Rompay was heel en al toewijding. Toen FT de laatste maanden op zijn ziekbed was gekluisterd, had er een grote Vincent van Gogh-tentoonstelling plaats. Van Rompay bezield door een haast religieuze eerbied voor de Franse meesters uit de tweede helft van de 19de eeuw en voor V. van Gogh, wist schier dagelijks zijn enthousiasme aan FT over te brengen. Door Van Rompay heeft FT de impressionisten begrepen. Hij bracht ze aan huis.

    "In de donkerste, laatste jaren van vader is Oscar Van Rompay zijn trouwste gezel geweest." (Clara Timmermans).

     

         In het begin van de vijftiger jaren ging Van Rompay gedurende enkele jaren naar Collioure, een badplaatsje in het district Perpignan, om de winter door re brengen.

    In Collioure voelde Van Rompay zich thuis. Hij deelde het leven met de inwoners die hem als 'peintre flamand' hadden aanvaard: "Ce flamand peint, en effet avec les qualités des artistes de sa race auxquelles il a adapté 1'esprit francais. Particulièrement sensible au génie de la couleur qui caractérise nos grands maîtres Matisse, Dufy, Marquet. Oscar Van Rompay a une véritable vénération pour les impressionnistes C. Pissarro, P. Cezanne, Cl. Monet et surtout son grand compatriote Vincent van Gogh. A Collioure Van Rompay a trouvé la beauté, la couleur, la luminosité 1'ont attiré, les amitiés qu'il y a gagné 1'y retiennent" (L'Impendant, 1954).

         Van Rompay heeft er landschappen en dorpsgezichten geschilderd, zo frêle en zuiver, origineel en gedurfd dat ze een aparte plaats verdienen in een overzicht van onze hedendaagse schilderkunst, om het nieuwe, om het persoonlijke dat er uit opstraalt.

         De verschillende disciplines die Van Rompay beoefent wijzen op de veelzijdigheid van zijn kunnen. In zijn œuvre vinden wij nagenoeg alle genres vertegenwoordigd : de tekening, het naakt, bloemen en stillevens, het landschap, stads- en dorpsgezichten, het circusleven en het portret. Wij hoeven zijn werk niet verder voor te stellen. Zij hebben geen vernuftige 'apologische' bespiegelingen nodig om ze ingang te doen vinden. Ze bezitten zo'n intrinsieke waarde, dat ze in hun eerlijkheid ruimschoots zichzelf verdedigen en dat ze de kunstenaar beslist zullen overleven. Wie voor zijn werk staat, moet er onvermijdelijk in geloven en ervan houden. Zijn schilderijen zijn logisch in de lijn van zijn redeneringen. Men mag de werkelijkheid niet vervormen, men mag het natuurlijk uitzicht van de dingen niet schenden. De kunstenaar werd door het licht in vervoering gebracht. Niet de dingen zelf interesseren hem, maar hoe die dingen pas mooi zijn als ze door het licht bestraald, omhuld en aangevreten worden: 'la lumière créatrice'. Hij heeft de kracht om aan de stoffelijke schoonheid leven te verlenen. Dit weet hij te bewerken door zijn ingeboren zin voor kleur, zijn trefzekere toets en zijn fijne opmerkingsgeest, die de betrouwbare gids blijkt te zijn en ons leert zien en bewonderen wat wij, zonder zijn begenadigde tussenkomst, wellicht nooit zouden waargenomen of althans nooit in dezelfde mate bewonderd hebben.


          

        
    Als men de kwaliteken nagaat, als men rekening houdt met de liefde waarmede ze geschapen werden en de inspanning niet vergeet die er nodig was, dan krijgen zijn schilderijen een grote betekenis. Ieder doek is een deel van zijn ziel, zijn hart, zijn leven. Daarom misschien is hij jaloers op zijn eigen werk.

         Tekenen is bij Van Rompay de basis van alle picturale kunst. Tekenen betekent bij hem niet enkel het oefenen orn de nodige vaardigheid te verwerven, maar elke tekening moet af zijn zoals ieder schilderkundig werk.

         Hij schildert het landschap met een piëteitsvolle liefde. Zijn scherpe blik ontleedt het gekozen gezicht en door zijn vaardige hand zal alles wat wordt opgevangen met liefde worden weergegeven. Zijn stadsgezichten getuigen van een virtuoze behandeling, die tot ongemeen subtiele effecten aanleiding geven. Zijn doeken wekken het verlangen naar de poëtische stilte.

         Het stilleven vormt een belangrijk deel in zijn werk. Hij weet de schoonheid van de alledaagse dingen te ontdekken en plaatst de simpelste voorwerpen in hun juist verband.

    Hij is de felle en toch harmoniekleurige schilder van sublieme stillevens, die als een lied van lof zijn in de klaarheid van de vruchten en bloemen. Zijn bloemstukken verdienen hulde voor het gelukkig weergeven van het eigen lichte en tere karakter van de bloemen, voor het frisse coloriet en de meer dan voortreffelijke compositie. Hij weet ze innig en helder op het doek te brengen. Zij trillen van ingetoomde kracht.

         Zijn fijne distinctie blijkt ook uit zijn naakten. Er is nergens weekheid, een doodgebleven plek. Dit genre is in al zijn tere zachtheid warm en levend gebleven. Geen glimp van perversiteit, enkel diafaan schitterend. Zijn naakten stralen de charme uit van het ontluikend leven, de vrouwelijke bezorgdheid en tederheid.

         Ook in de circuswereld voelt hij zich thuis. Deze discipline blijkt duidelijk uit zijn recentste werk. Zoals in vele van zijn schilderijen vindt men hier de eeuwige tekenaar terug. Op zijn circusdoeken markeerde hij zijn figuren met een rake tekenachtige toets.

    Het portret is lang de voedingsbodem van de schilders geweest. Met de renaissance kreeg het portret een decoratief karakter dat geleidelijk aan zou verwateren in het academisch portret. Baron Isidoor Opsomer heeft getracht - en is er ook deels in gelukt - het portret nieuw leven in te blazen.

         Voor Van Rompay stelt zich het probleem geheel anders. Hij doorgrondt de aard van de portretkunst. De gelijkenis van het geschilderd portret ligt op een ander vlak dan dit van de fotografie. Bij Van Rompay nooit indiscrete voorstellingen, wel uitwendige en innerlijke gelijkenis. Het is de interpretatie zonder toegeving van het eigen karakter.

         Men kent vele portretten van Van Rompay. Het portret van zijn vader, dankbaar vertolkt, is een treffend voorbeeld van het doordringen tot de psyche van het model. Er is geen sprake van idealisering, maar van nuchtere werkelijkheid. Zijn zelfportret is typerend voor de manier van zijn opvatting. Het lijkt gemakkelijk gedaan, maar beslist niet zonder verdienste en bekoring. In het portret van zijn vrouw Jeanne, is met een minimum van techniek een maximum van uitdrukking bereikt. Hierin is de schilder toegetreden tot haar diepste kern.

    Zijn portretten blinken uit door een aristocratische zwier, voornaamheid, raffinement en menselijke warmte. Bij het portret van de Lierse kunstsmid Lodewijk Van Boeckel wordt de aandacht geconcentreerd om het aangezicht en de traditionele hoed, die de schilder met felle kleuren wist vast te leggen. Andere portrerren als dit van de kunstschilder Frans Ros, leggen voor zichzelf een sprekende getuigenis af.

         De fraaie portretten van Felix Timmermans zijn het werk van hoogstaande verdienste en kunde. Zij verklanken de serene, nooit geëvenaarde hulde aan zijn intieme vriend.

    Het zijn portretten met een bruisende orchestratie van kleur, die de psychologische trekken niet hebben weggevaagd. Ieder van deze portretten, getekend of geschilderd, heeft een menselijke ziel, waarin Van Rompay diep is doorgedrongen.

         Het eerste portret van FT schilderde Van Rompay in 1940. Het is een levensgroot portret waar FT gezeten is, met aan zijn voeten het pekineesje 'Dako'. Het doek, rijk aan kleur, geraakte echter nooit volledig voltooid, spijts dat alle hoedanigheden van een goed portret aanwezig waren. Het is logisch opgebouwd, de werkelijkheid is niet vervormd en geschilderd met een gepassioneerde liefde.

         Diegenen die Van Rompay's kracht uitsluitend aan de beschikking over een verscheidenheid van kleurmiddelen willen toeschrijven, worden verrast door het portret van FT, geschilderd in 1941. Dit portret is als een ode aan de gezondheid, aan de deugd en het psychische leven van de schrijver. Het is uitgevoerd in gouache met fijne grijzen en teder groen op de revers, als een geut, zonder aarzelen, vol levenskracht en zekerheid. Het groen van de eeuwige hoop harmonieert uitstekend met de kledij. De volste aandacht gaat naar de zachte ogen en het voorhoofd, naar het door het leven geboetseerde gelaat. Wij staan hier voor een harmonisch levend persoon.

         Het geheim van dit leven wordt ons door Van Rompay medegedeeld, die het verstond door te dringen in de menselijke ziel van FT. (Dit portret werd afgedrukt op het kaft van : Felix Timmermans, Oscar Van Rompay, Antwerpen, 1943 en op het voorplat van: Felix Timmermans, Ich sah Cäcile kommen, Basel, 1948).

         Met een van zijn laatsre portretten heeft Van Rompay nieuwe bladzijden opengeslagen. Argeloos, onnadrukkelijk en tevens vast is hier zijn factuur. Met dit portret van FT van ca. 1944 volgt de kunstenaar nauwkeurig de nuance van de gelaatskleur, met een scherp observeren van fijne verschillen in de gespannenheid van de huid en de vlezigheid van het aangezicht. Het schilderij verraadt de vaardige hand, een losse penseelvoering, een snel en trefzeker karakteriseren van houding en uitdrukking en zin voor schilderachtige tegenstellingen. Bij uitzondering gebruikt de schilder hier fel-donkere kleuren om te komen tot behoorlijke modulaties.

         Ook indien Oscar Van Rompay geen schilder van meer dan gewone begaafdheid was geweest, zou zijn naam blijven in de 20-eeuwse cultuurgeschiedenis. Van Rompay was de simpele vrijmoedige vriend van FT met wie hij uren over het wonder van de kleuren heeft gekeuveld, de in-goede vriend op wie men steeds kon rekenen.

         Het portret van FT, kort voor zijn overlijden in 1946 gemaakt, en min of meer gepopulariseerd door de kleurenreproductie op het voorplat van Veremans' herinneringsboek, blijft een symbool van de levensechte kunst, een fysionomisch document, een gedijen van een grote vriendschap tussen twee edele kunstenaars (Renaat Veremans, Herinnering aan Felix Timmermans, Antwerpen, 1950).

                               

        
    In de gelaatstrekken van FT en in de verftrekken van Van Rompay, vindt men reeds het lijden, het berusten en het tot bereid zijn van FT, echt en diep. Van Rompay penseelde dit portret toen FT een van zijn lyrische meesterwerken schreef, de dichtbundel Adagio.

    De innerlijke sfeer van dit doek wordt bereikt met nauwelijks genuanceerde varianten, met slechts enkele kleuren. Het leven wordt gebracht in een rijke schaal van warme vibrerend-levendige tonen. Dit portret, dat een benijdenswaardige verworvenheid voor een zielpeilend schilder betekent, vormt een uiterste in Van Rompay's portretkunst. De kunstenaar maakte ook nog elf tekeningen van Felix Timmermans in potlood, zwart krijt en sanguine.

    Zij kwamen allen tot stand in de veertiger jaren.

     

    ***************

    12-09-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zucht naar het zonnige zuiden - Leo Arras

    OSCAR VAN ROMPAY

    OF DE ZUCHT NAAR HET ZONNIGE ZUIDEN

    Leo Arras

    Overgenomen uit ’t Land van Rijen – jaargang V - 1955

     

         Daar is — buiten baron Isidoor Opsomer — geen Lierse schilder uit de laatste decennia, die in zijn geboortestad en vér daarbuiten zo algemene waardering heeft gevonden als Oscar Van Rompay, die onlangs door het Lierse magistraat werd aangesteld tot directeur van de stedelijke tekenacademie.

         Daar is er ook geen, die zozeer die waardering heeft verdiend. En toch is het niet omdat hij te pas en te onpas met zijn werk te pronk staat. Wel integendeel. Want, zelfs zijn beste vrienden en wie meest met hem in contact komt, moet de schaarse gelegenheden, die geboden worden om eens een blik te werpen op het œuvre van deze artist, met beide handen grijpen, wil hij de geregelde ontwikkelingsgang van Van Rompay — zij het dan ook slechts van ver — kunnen volgen.

         Oscar Van Rompay exposeert trouwens nooit. We zullen, in de loop van deze bijdrage nog gelegenheid hebben om er op te wijzen, En ook in vroegere jaren was het slechts af en toe eens een enkel doek, of hoogstens een paar doeken, die hij eens in een of andere gezamenlijke tentoonstelling te zien gaf.

         Het wil ons lijken dat Van Rompay, als jaloers op zijn werk, op zijn eigen geesteskinderen, die maar steeds en altijd om zich been wenst te behouden. Het geeft de indruk, dat hij ze wil opsparen — ik zou zelfs zeggen : opstapelen ! — om eens de geheelheid van zijn œuvre aan de gemeenschap te kunnen bieden.

         Hijzelf is er heilig van overtuigd dat zijn werk — zo niet « epochemachend » zal zijn, dan toch een stevige en blijvende waarde bezit. Werk waarover ook de komende generaties zullen praten.

         Het behoort niet aan onze generatie daarover een oordeel te vellen. Dat zal de toekomst doen. En het ligt ook geenszins in de bedoeling van deze bijdrage te trachten het œuvre van Van Rompay definitief te situeren, noch er een etiket op. te plakken. We willen u eenvoudig de artist voorstellen. De artist en zijn werk. De artist in zijn leven, zoals hij gegroeid is van de eenvoudige burgersjongen, die zijn eerste lessen kreeg in de Stedelijke Tekenschool tot de huidige directeur van onze Tekenacademie. Het werk, vanaf zijn eerste schuchtere tekeningen tot het kloeke, zonnige werk dat hij deze laatste jaren van zijn ontelbare reizen naar Parijs, naar Zuid-Frankrijk en Spanje heeft meegebracht en dat zeer zeker totnogtoe het hoogtepunt vormt in de carriere van deze rasschilder.


                                  
     

    Zijn jeugd

         Oscar Van Rompay is geboren te Lier op 25 Augustus 1899, in een eenvoudig huis aan de Huibrechtstraat, vanwaar de familie al spoedig verhuisde naar de Leuvense vest... waar zij op zeer dramatische wijze zou worden getroffen.

         Inderdaad, een dag dat vader Van Rompay naar Mechelen was geroepen, waar hij voor de rechtbank moest gaan getuigenis afleggen inzake een herbergtwist, was moeder — zij was een geboren Charle — thuis met petroleum naast de kachel doende. Plots moet de petroleum vuur hebben gevat en moeder verbrandde levend.

         Dat dit een schok gaf in het leven van de kleine Oscar spreekt vanzelf. En herinneringen aan zijn moedertje draagt de artist dan ook slechts. luttel mee. Des te sterker zijn de herinneringen, die hem aan vader binden. Vader Van Rompay heeft al zeer vroeg in zijn kleine jongen uitzonderlijke talenten vermoed. Hij heeft zijn leven dan ook gericht naar dit van de kleine Oscar — we zullen het zo dadelijk verder zien — en hij leefde omzeggens alleen om de ontluikende artist in zijn zoon gelegenheid te geven tot expansie en opbloei.

         Langs moeders zijde zouden er wellicht sporen van atavisme in Oscar Van Rompay na te speuren zijn. Inderdaad zijn grootvader langs moeders zijde, Oscar Charle, die een intiem vriend is geweest van Tony Bergmann, had te Ieper academie gelopen en hij was inzake schilderkunst lang niet misdeeld ; evenmin trouwens als op muzikaal gebied. De man was van Franse oorsprong, was de zoon van een boer en had carrière gemaakt in het leger.

    Met het leger was hij te Lier verzeild geraakt en hier zou hij blijven pleisteren. Het heet dat hij de gasfabriek te Lier gesticht heeft. In ieder geval was hij hier nog ondercommissaris van politie om nadien directeur van de gasfabriek te worden. En het schijnt grootvader Charle geweest te zijn, die in de kleine Oscar Van Rompay de eerste lust tot tekenen en schilderen heeft aangekweekt.

         Het tragisch ongeval aan zijn moeder overkomen wekte veel meelij voor Oscar op en... ten streng uitzonderlijke titel werd hij op reeds 7-jarige leeftijd toegelaten in de Zondagklas der tekenschool bij Mr. Ravoet. Hier zou Oscar zijn eerste officiële lessen krijgen, zijn eerste academische wijsheid opdoen en zijn eerste palmen halen. Zodat hij een paar jaren nadien reeds tot de avondklas der tekenschool werd toegelaten, waar hij niemand minder dan Jan de Weert,  J. B. Queeckers en Louis Klockaerts als leraren kreeg. Hij forceerde daar al spoedig de overgang naar de hogere klassen, zodat hij nog zeer jong zich reeds aan het buste-tekenen en aan het stilleven kon wagen.

         Intussen liep hij overdag klas op de middelbare jongensschool. Maar waar de school hem niet veel zegde, daar spraken de lessen op de tekenschool hem des te meer aan. Hij leefde slechts voor zijn potlood, waarmee hij te 'pas en te onpas schetste en tekende op al wat hem onder de handen viel,

         En de jongen droomde er van om naar de « Academie » te Antwerpen te mogen gaan.

    Hij voelde dat zij'n roeping er lag. Hij wist dat hij iets worden kon.

         Maar daar brak plots de oorlog in 1914 uit. Dat gooide eerst wel wat plannen overhoop. Maar in 1915 zou Van Rompay dan eindelijk toch zijn triomfale intrede te Antwerpen, in de klas van Juliaan De Vriendt, doen.

     

    Op de Antwerpse Academie

    Vier jaar lang — van 1915 tot 1919 zou Van Rompay op de academie studeren. Geen offer was hem te groot, geen inspanning te zwaar. Met liefde en toewijding zou hij zich aan de studie geven. Denk eens aan : drie jaar lang, dag aan dag — bij goed en slecht weer, bij wintertij en zengende hitte — fietste hij naar Antwerpen. En pas 's avonds zeer laat zou hij naar huis terugkeren. Want hij volgde niet alleen de dagklas te Antwerpen, hij wilde er ook nog de avondlessen meenemen. Zijn weetgierigheid kende geen grenzen ; zijn werklust was niet te temmen ; kost wat kost : hij wilde er komen.

         Juliaan De Vriendt, de fijnzinnige schilder en voortreffelijke directeur van de Antwerpse Academie, zag al spoedig wat vlees hij met Van Rompay in de kuip had. En met enkele van zijn beste leerlingen mocht Van Rompay elke namiddag, op een speciaal atelier onder de leiding van De Vriendt werken en schilderen. Waar hij zich bij De Vriendt in het stilleven en de figuur zou vervolmaken, daar zou hij in de avondcursussen, bij de professoren Sibert en Van der Veken, het antiek tekenen en het tekenen naar levend model instuderen.

         Met de dag stapelden zich echter de verplaatsingsmoeilijkheden tijdens de eerste wereldoorlog op. En ten slotte moest Van Rompay ook het fietsrijden naar Antwerpen opgeven, om het laatste jaar van zijn academieleven op logement te gaan... in Sint Lucas : een huis waar verschillende leerlingen — allemaal artisten-in-spe — samentroepten en samen discuteerden en disputeerden over hun werk en hun kunst.

         Van deze gelegenheid maakte Van Rompay ook gretig gebruik om de Antwerpse musea af te weiden. Een museum is steeds een magneet voor hem geweest. Zijn hart wordt er naartoe gezogen. Hij wil er steeds maar opnieuw naartoe, om nieuwe schoonheden te ontdekken, andere meesters te zien, nieuwe kleurencombinaties te bestuderen en vooral de vreugde te ondergaan van schitterend schilderwerk. Van uit die tijd dateren vriendschappen, die hem steeds zijn bijgebleven : studiegenoten, die als hij slechts leefden voor de verf en die opfleurden als ze een penseel ter hand hadden. Ge moet hem horen vertellen over de jaren, die hij er doorbracht met Frank Mortelmans, Johan Coomans, Ernest Albert, wijlen Jeanne Courthéoux en anderen.

         Maar niets illustreert zo de onbegrensde ijver van Van Rompay te dien tijde als het feit dat hij — ook al was hij dan officieel leerling van de Academie te Antwerpen — diezelfde jaren in onze stedelijke tekenschool de Zondagklassen nog ging bijwonen om bij Careels architectuur te leren en bij Ritz het hout- en marmerschilderen. Tot hij gelegenheid zag om 's Zondags bij Rosier te Mechelen het portretschilderen te gaan studeren. Een jaar lang trok hij alle Zondagen — te voet, asjeblieft! — naar Mechelen om daar die Zondagklas te gaan volgen.

     

    Naar Parijs !

         Zo was hij dan eindelijk, in 1919, uit de Antwerpse Academie gekomen met een brevet van kunstschilder op zak. Maar geloof nu niet, dat Oscar Van Rompay hiermee genoegen nemen kon. Integendeel. Hoe vaster hij de techniek onder hand kreeg, hoe sterker hij er van overtuigd geraakte, dat hij nog veel te zien en te leren had. Zijn verblijf te Antwerpen had hem een grote verering ingepompt voor de Spaanse, Hollandse en Vlaamse Scholen.

    Zeer zeker. Maar boven al ging zijn voorkeur naar de Fransen.

         Hij kende op dat moment slechts een doel : Parijs.

         Hij droomde er van, hij sprak er over, hij verlangde er naar. Hij voelde het aan: Parijs zou hem definitief de weg wijzen naar zijn bestemming, naar zijn krachten en zijn mogelijkheden. Maar wat wilt ge ? Parijs is een heel eind en men leeft er niet van de hemelse dauw.

         We gaan samen naar Parijs, zei vader Van Rompay, ik als schoenmaker en gij als schilder.

    Zo gezegd, zo gedaan. Ge ziet, vader Van Rompay had geen schrik van grote beslissingen als het ging om het welzijn en de toekomst van zijn zoon. En met het rotsvaste vertrouwen dat hem eigen was, ging vader zich een leven te Parijs inrichten. Och, ook in vader Van Rompay schuilde een « hang » naar Parijs.

    Hij was er vroeger geweest om zich in het schoenmakersvak te gaan vervolmaken, nadat hij zijn leerjaren had doorgebracht bij meester Jan Van Hoof. Maar ook Van Hoof was in zijn jonge jaren naar Parijs getrokken om er het schoenmaken te gaan leren. (Het valt buiten het bestek van onderhavig artikel; maar het wil me lijken dat het wel eens de moeite zou lonen om te onderzoeken of het rond die tijd gebruikelijk was dat de Lierse schoenmakers hun vak te... Parijs gingen leren ?)

         Vader Van Rompay met zijn schoenmakersgerief en Oscar met zijn schilderdoos over de schouder gehangen trokken naar Parijs en zouden er jaren wonen en werken.

    Parijs was ook toen — we zeggen waarschijniijk beter : was vooral toen — het middenpunt van de schilderswereld, Het was de tijd van de Franse impressionisten, die nog hoogtij vierden. En namen als Corot, Renoir, Manet, Ingres en wie weet ik nog meer, klonken als een klok. Dat was echter niet alles. Want na hen, en ook hier was Parijs het centrale uitgangspunt, was een reeks van verjongers en vernieuwers opgestaan, die de kunst nieuwe wegen wilden opjagen. Te Parijs zou het pleit worden beslecht.

         Hoeft het dan te verwonderen, dat daar op Montmartre, bij duizenden de jonge schilders uit alle hoeken van de wereld, samenstroomden om er getuigen te zijn van de strijd die zou worden uitgevochten tussen het impressionisme en het expressionisme, waarbij zich intussen nog een hele reeks van andere -ismen had aangesloten. Zij wilden getuigen zijn... en allicht ook mede-voorvechters in de strijd.

         Daar kwam de pas 20-jarige Van Rompay in terecht. Genoeg om er aan ten onder te gaan.,., of om uit te groeien tot een persoonlijkheid in het vak.

         Geloof niet dat Van Rompay mee op de eerste rij van. de vechters heeft gestaan. Och, zeer zeker : hij zal ook wel zijn woord meegesproken hebben in de discussies, die onder de jongeren herhaaldelijk oplaaiden. Maar... hij had toen nog geen « Franse mond ». Mede om Frans te leren en zich in te werken in de Franse geest en cultuur had hij naar Parijs verlangd. Maar in de allereerste plaats toch, omdat Parijs was « de stad der musea » ; waar ge naar hartelust de groten van het penseel kunt gaan bewonderen en genieten.

     

    Bij Louis Biloul

         In de Franse hoofdstad kwam Van Rompay terecht op de academie van Louis Biloul.

    Het krioelt daar van kleine prive-academiën, die alle zijn als centra van hevig en combattief werk. Zo was ook de academie van Biloul, die zijn leerlingen niet wilde opleiden langs de omweg van droge theorieën en de zijweg van veel woordenpraal, maar die ze direct naar het werk bracht der grootsten. Biloul dweepte met El Greco en Goya, met Rubens en Tiziaan, maar vooral met de grootsten onder de Franse impressionisten : een Manet, een Renoir, een Courbet.

         Daar aan de academie zou Van Rompay de romanschrijver en kunstcriticus Dabit leren kennen. En onder diens invloed zou hij zeer zeker gedurende een lange tijd staan. Van hem deed hij de grote verering op voor de Franse cultuur. Van hem leerde hij door een Franse bril te kijken.

         Het is de tijd, die Van Rompay bij Louis Biloul en in gezelschap van Dabit heeft doorgebracht, die van doorslaand belang is geweest voor al zijn later werk, dat Frans gericht zal blijven van geest en atmosfeer.

         Doorslaggevend trouwens is die tijd ook voor zijn kunnen. Want, als Van Rompay, in October 1921 naar België teruggeroepen wordt om er zijn militaire dienstplicht te komen vervullen, zal Biloul hem een schitterend getuigschrift meegeven, dat onder meer luidt als volgt:

    «... que monsieur Oscar Van Rompay, qui a travaillé à 1'Académie Humbert au cours de 1'année scolaire 1919-1920, s'est montré un travailleur opiniâtre et un artiste né ; que ce jeune artiste qui fut un de mes meilleurs élèves est en possesion d'un acquit et de qualités qui lui permettent de présenter sa candidature à un poste de professeur de dessin. »

    Het zou met pijn in het hart zijn, dat Van Rompay Parijs verlaat. En hij zweert bij zichzelf, dat hij er — na die verdomde legerdienst — zo spoedig mogelijk en zo dikwijls mogelijk zal terugkeren.

    Van Rompay had zijn hart aan het Zuiden verpand.



     

    Terug Lier

         Na zijn soldatendienst zal Van Rompay zich terug te Lier komen vestigen. En dan begint voor hem een periode van hard werk en zwaar labeur. Hij wil kost wat kost een schilder worden, waarover men spreekt. En daarom zou hij eerst nog eens een blik gaan werpen over andere grenzen. Hij bereisde Duitsland — waar hij enkele maanden verbleef aan de academie te Düsseldorf, Nederland, Zwitserland en Noorwegen. Tussenin kwam hij naar huis, waar hij op zijn atelier koortsig aan het schilderen ging : landschap en portret, stilleven en naakt.

    We kennen zeer schoon werk uit die tijd — en denken hier bijvoorbeeld aan « Het Sint Niklaasfeest », waar hij in warme en milde tonen, een stilleven tovert van suikergoed en marsepein, chocolade en peperkoek, maar waarin hij handig en gewild ook zijn kwaliteiten als figuurschilder tentoonspreidt.

         In 1927 trouwt Oscar Van Rompay en zijn huwelijk met mejuffer Jeanne Van der Wee wordt voor hem een gelegenheid om opnieuw op reis te trekken. Natuurlijk eerst naar Frankrijk. Hij wil zijn jonge vrouw al de schitterende schoonheid laten zien, waaraan hijzelf zijn inspiratie is gaan putten. Hij leidt haar in, in het leven der Parijse artisten, waar Utrillo toen hoogtij vierde op Montmartre.

         Maar het blijft er niet bij en ook Engeland en Spanje en Noord-Italië komen aan de beurt.

    Is het U nog niet opgevallen dat er een land is, dat sedert eeuwen als een magneet op onze Vlaamse schilders heeft gewerkt: Italië, vooral dan midden-Italië... dat door Oscar Van Rompay nog niet op het programma van zijn vele reizen was opgenomen. En ook toen kwam het niet aan de beurt. En ik geloof dat hij er tot op de dag van heden nog steeds niet is geweest.

         Het is curieus : Italië en de Italiaanse meesters schijnen hem, niet te lokken. Zeer zeker wil hij niets afdingen aan de grootheid van een Tiziaan, een Da Vinci of andere Botticelli's. Maar hij kan het niet verhelpen, van in zijn jeugd reeds voelde hij zijn sympathiën meer naar Frankrijk en Spanje gaan. Italië was hem een tikje te zoeterig, Te week.

    Hij hield meer van kracht en stevigheid.



     

    Tentoonstellingen

         Het mag wel verwonderlijk heten : op een tijd dat andere schilders er maar aan denken en voor werken om hun œuvre eens in een tentoonstelling bijeen te brengen en het grote publiek er aan te interesseren, bleek bij Van Rompay die neiging helemaal niet te bestaan. Wie zich aan mijn werk interesseert, scheen hij te denken, zal wel tot mij komen.

    Ik moet niet met mijn werk naar hem.

         Dat wil helemaal niet zeggen dat Van Rompay nooit heeft geexposeerd. Integendeel.

    Wie in Lier herinnert zich de tijd niet meer van de jaarlijkse tentoonstellingen van Kenisgilde — in de periode tussen de beide wereldoorlogen in — waar jaar voor jaar werk van Oscar Van Rompay te zien was. En jaar voor jaar bemerkten wij er de stevige groei van deze artist. Een groei naar de diepte. Nooit was er sprake van enig experiment. Nooit was er kwestie van zoeken naar nieuwe formules, naar nieuwe expressiemogelijkheden. Van Rompay trachtte zich alleen uit de verf los te werken om op doek en in verf nog slechts het wezen, de geest van zijn onderwerp ten volle te kunnen geven. Voorheen had hij tot tweemaal toe een kleine, persoonlijke tentoonstelling gehouden van zijn werken op zijn eigen atelier — toentertijd in de Berlarij. Dat dateert uit de dertigerjaren en in 1927 had hij enkele werken opgehangen in een eenmanstentoonstelling te Spa, in de « Pouhon ».

         Hoe hij dan te Spa belandde ? Daar had Van Rompay zijn militaire dienstplicht votbracht. En de relaties, die hij zich daar toen had aangeknoopt, zijn aanleiding geweest tot het organiseren van die expositie.

         Zijn werkelijk grote expositie heeft hij echter gehouden te Amsterdam ten jare 1930.

    Een expositie die bij onze Noorderburen opgang heeft gemaakt. En waar hij vanstonde af aan door de kunstcritici werd erkend als een ras-artist.

    Het mag volstaan even de Nederlandse pers van November 1930 te doorbladeren om op bijdragen over Van Rompay's werk te vallen. Typisch in deze is de bijdrage in het avondblad van « De Maasbode » d.d. 17 November 1930, onder titel « Een jong Lierenaar van amper dertig ». Wij lezen er onder meer :

    « De vrouw houdt een winkel in schoenen. De man schildert; hij wil alleen maar mooie dingen maken om ze te laten zien, want ze kunnen best leven van den schoenwinkel.

    Een idylle die eigenlijk niet in de krant moest, doch 't is wel eens aardig om een werkelijke en niet gefantaseerde geschiedenis van Jan Steen te vertellen, waarmede kroes en kan echter niet van doen hebben, wel hooge hakjes en laarzenknecht : zit Jan voor zijn ezel, zijn vrouw dient de klanten ».

         « Van Rompay is een rasschilder en een schilder van zijn ras : gul met iets overdadigs ; van een breede, sappige en rijpe penseelvoering ; iemand, die zich niet met de problemen zijner kunst bezighoudt, doch alleen met het schilderen zelf, met het plezante en lustige (niet in den rabauwigen, maar in den edelen zin des woords) uitzien der dingen, en dan nog vooral schildert om andere te plezieren.»

         Deze tentoonstelling die gehouden werd in de zaal Fetter (een der meest opmerkelijke kunstsalons te Amsterdam in de onmiddellijke nabijheid van het Rijksmuseum) is trouwens voor Van Rompay's faam doorslaggevend geweest. Meer nog in het buitenland dan in het binnenland.

         Want toen hij — het was voor de tweede wereldoorlog — eens een paar werken inzond om te worden tentoongesteld in een der beroemde, en dikwijls beruchte, « Driejaarlijkse », werden ze... glorieus geweigerd. Van toen af aan heeft Van Rompay geweigerd om nog verder mee te spelen in die comedie van gezamenlijke tentoonstellingen en heeft hij rustig verder gearbeid, zonder zich te storen aan al de herrie, die de kunstwereld, ingevolge georganiseerde tentoonstellingen, geregeld in rep en roer stelt.

         Intussen werd hij echter door « Les Artistes Français » een paar maal uitgenodigd om in Parijs mee te exposeren. Hij heeft dit trouwens aanvaard en wist in de Franse hoofdstad hiervoor een « eervolle vermelding » weg te kapen.

     

    Expositie te Antwerpen

         Zo kwam dan de tweede oorlog, die voor Oscar Van Rompay een bittere ontgoocheling zou meebrengen. Zijn werken, die hij zo angstvallig had opgespaard gingen, helaas, practisch allemaal verloren. Slechts enkele doeken kon hij van de ondergang redden. Inderdaad had hij, bij gelegenheid van de vlucht zijn werken op een, naar hij hoopte, veilige plaats ingegraven, maar ze waren deerlijk gehavend toen zij weer aan het licht kwamen. Het is een slag, die de artist moeilijk is te boven gekomen. Hij heeft er toen zeer zeker aan gedacht de schildersloopbaan definitiet vaarwel te zeggen. Te meer, daar de oorlogsomstandigheden hem definitief afsloten van Frankrijk, dat voor hem steeds een bron van inspiratie en van nieuwe werklust is geweest. Het had er dan ook de schijn van, tijdens deze eerste oorlogsjaren, dat Van Rompay diende geschrapt van de lijst der schilders. Maar neen ! Goddank was zijn temperament en vooral zijn artisticiteit hem te sterk. Hij kon zich daarvan niet losgooien en opeens gaat hij terug aan het werk : nerveus en gejaagd, maar doelbewust en vooral gestuwd door het sterke meerderwaardigheidscompleks dat hem eigen is.

         En daar zien we Van Rompay, ten jare 1943 ineens uitpakken met een grote eenmanstentoonstelling, die wordt ingericht in het Stedelijk Kunstsalon te Antwerpen. Het is ter gelegenheid dezer tentoonstelling dat onze betreurde stadgenoot en intieme vriend van Van Rompay, Felix Timmermans, de artist bij de toeschouwers inleidde met een pittige toespraak, die nadien werd gepubliceerd in de reeks « Kunstenaars van Heden », uitgegeven door de N. V. Standaard-Boekhandel. Een stuk dat nog steeds het beste is, wat totnogtoe over Van Rompay werd geschreven. Mede omdat het niet alleen het werk van de artist zo meesterlijk ontleedt, maar omdat het meteen de .ontwikkelingsgang van Van Rompay op heerlijke wijze schetst. Het werk van de artist.

         En zo blijft er mij nog enkele woorden te zeggen over het werk van Van Rompay. Dat er van zijn jeugdwerken niet veel meer overblijft, blijkt afdoende uit wat voorafgaat. Gelukkig zijn hier en daar in prive-collecties nog enkele merkwaardige doeken behouden gebleven, die dan toch steeds zullen blijven getuigen voor het jeugdige meesterschap van de artist.

         Blijvend werk uit die vooroorlogse periode is ongetwijfeld « Stil-leven met Aardappelen en Brood » (eigendom dhr A. Cuyckens), « Sint Niklaasfeest » en « Kreeft » (beide eigendom van Mevr. Wwe J. Van der Wee) en een vierde meesterlijk stilleven « Eieren met Kaas », dat de artist zelf nog in zijn bezit heeft. Zij dateren alle uit de periode 1928 à 1930. Evenals trouwens een paar stadszichten « Toren van Lier » en « Vismarkt », die eveneens bewaard zijn gebleven.

         In de periode van 1928 tot 1934 heeft Van Rompay trouwens in hoofdzaak stilleven geschilderd, met tussenin een stadszicht en ook wel eens een portret. Omzeggens geen landschappen.

         En toen hij, in 1940 voor de ramp stond dat 28 schilderijen (zijn allerbeste!) door oorlogsomstandigheden waren stukgegaan, heeft hij zich terug aan het werk gezet.

    Van toen af aan meestal stadszichten.

         Die periode is — voor ons Lierenaars althans — des te merkwaardiger, daar toen de artist ons Begijnhof, dat voor het merendeel onzer Lierse schilders zowat het uitgangspunt van hun carrière is... terug heeft ontdekt. Ook na zijn verblijf te Parijs had Van Rompay zich gezet aan het schilderen van Begijnhofzichten. Het was de mode ; alle Lierse artisten schilderden pittoreske hoekjes van dit intieme besloten hof. Maar hij was er niet in gelukt de atmosfeer van die plaats goed vast te krijgen. Het was te veel in tegenstelling met wat hij uit zijn Parijse ateliers had meegebracht.

         Maar nu — nu hij uit de greep van Parijs los was — nu komt die Begijnhofatmosfeer er wel. Want Van Rompay had het zich heilig voorgenomen. Ik begin er aan en zal er komen ook. Ik blijf doorwerken tot de schildering weggaat, en totdat nog alleen stof blijft in de verf. Dat is trouwens typisch voor heel het œuvre van Van Rompay. Als ge voor zijn doeken staat, denkt ge niet meer aan verf of schilderen. Maar dan komt werkelijk en wezenlijk het onderwerp tot U, in zijn eigen wezen, maar in de kleur en het beeld die de fantasie van de artist er aan heeft gegeven.

         Sedert 1940 heeft Van Rompay zich volledig aan het landschap gehouden. Slechts af en toe — bij grote uitzondering eens een portret. Maar die portretten zijn dan ook weer pareltjes. Men denke aan het sublieme doek van Felix Timmermans en vooral aan het ongeëvenaarde portret « Mijn vader », waarin, eerlijk en eenvoudig, liggen neergeschreven de grote liefde van de artist en de grote dankbaarheid om al wat die eenvoudige, maar schone man tijdens zijn leven heeft gedaan en geofferd voor het artist-zijn van de zoon.

         En toen in 1945 de oorlog ten einde liep en eindelijk de grenzen weer terug openstonden voor het internationaal verkeer is Van Rompay Frankrijk weer gaan opzoeken ; zijn Frankrijk. En opnieuw en hechter dan te voren heeft hij er zijn hart aan verpand. Van de reizen, die hij naar Zuid-Frankrijk deed en naar Spanje, heeft hij een collectie doeken meegebracht, die werkelijk enig is.

         Hij werd er opnieuw en sterker dan te voren getroffen door het geweld van het licht en de overdadigheid van de kleur. Het licht en de kleur, die leven geven aan een landschap.

    Dat leven heeft Van Rompay vastgelegd in zijn jongste doeken. En onmiddellijk en onvermijdelijk komen u — bij het zicht van deze werken — de namen op de lippen van de grootste onder de grote Franse impressionisten. Niet dat we van invloeden willen gewagen. Lang niet. Maar uit van Rompay's werk straalt dezelfde levensvreugde als uit het hunne. Dezelfde drang naar het grijpen en vastleggen van de zon.

        

         Van Rompay is er, op haast wondere manier, in gelukt om het etherisch spel van licht en zon en hun wisselwerking op de kleuren van een simpel muurtje, van een oud huis of van een stofferige straat weer te geven. Er straalt als goud en zilver uit die doeken, die rijk en warm aandoen. Zij wekken in u het verlangen naar de poëtische stilte. Want, als we vertellen dat de schilder door het zonnige zuiden wordt aangezogen, geloof dan niet, dat hij zijn schildersezel gaat opstellen aan de Côte d'Azur, op de Promenade des Anglais te Nice of voor het Casino van Monte-Carlo. Neen, veel liever gaat hij weken achtereen in een klein, stil stadje als Collioure verblijven om al de facetten er van op papier en doek te brengen. Bij tientallen en tientallen schetsen brengt hij dan mee terug, maar ook talrijke doeken. Aan geen enkel van die jongste werken kunt ge het « werk » van de auteur voelen. Ze doen aan alsof ze gemakkelijk en met losse hand zijn geschilderd. En toch is Van Rompay een « moeilijk » schilder. Hij zwoegt haast op elk doek, Hij werkt traag en secuur. Zelfs dan, als hij een doek — wat slechts uiterst zelden gebeurt — volledig schetsmatig houdt. Maar er is dan ook nergens enig spoor van oppervlakkigheid.

         Zoals hij de stiel onder de knie heeft, is hij ook steeds het onderwerp volledig meester.

    En zo groeien meesterwerken. Ook wij zijn er van overtuigd dat er, bij het œuvre van Van Rompay, een ruim deel de tijd zal weten te trotseren ; dat er bij zijn werk uit de jongste periode vele doeken zijn, die achteraf zullen blijken meesterwerken te zijn.

         Ik zou willen besluiten : het œuvre van Oscar Van Rompay is een merkwaardig Vlaams gerecht met een heuse Franse saus er over. Iets voor fijnproevers. Voor lekkerbekken.

         Wie voor zijn werk staat moet er onvermijdelijk gaan aan geloven en er gaan van houden. En daarom is, zoals wij reeds zegden, Oscar Van Rompay zo algemeen gewaardeerd als artist.

     

    *******************************

    11-09-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans over Oscar Van Rompay

    OSCAR VAN ROMPAY

    Felix Timmermans

    Uit het jaarboek 1992 van het FT Genootschap

     

                    Oscar van Rompay werd op 25 februari 1899 in Lier geboren. FT leerde hem onder W.O. I kennen op de stoomtram van Lier naar Antwerpen, waar Van Rompay van 1915 tot 1919 aan de academie bij Juliaan de Vriendt schilderles kreeg.

          Maanden nadien nodigde FT Van Rompay uit om zijn schilderijen te komen bekijken. Sedertdien ontstond de aandacht voor elkaars werk. In 1930 stelde Van Rompay zijn werken tentoon in de Amsterdamse Kunsthandel Fetter en FT hield er de gelegenheidstoespraak. Reeds in die tijd bewonderd Van Rompay vooral de frame impressionisten, die hij tijdens zijn verblijf te Parijs nader leerde kennen.

          Na, mislukte onderhandelingen om tot een concentratie te komen tussen het Vlaams Nationaal Verbond en de Katholieke Volkspartij, kwamen FT en Van Rompay bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1938 op, voor het Vlaams Nationaal Blok.

    In September 1940 richtten ze samen de Lierse afdeling van de Vlaamse Kunstenaarsgilde op.

    Tijdens W.O. II werd een groot deel van Van Rompay's schilderijen venield. FT heeft toen, de enige keer in zijn leven, iemand met handen en voeten overtuigend gezegd dat hij moest schilderen, nog veel meer dan vroeger. Van Rompay ging verjongd naar huis en begon vol nieuwe moed te werken.

          Op 22 met 1943 hield FT, op de tentoonstelling van Oscar van Rompay in het Stedelijk Kunstsalon in Antwerpen, de feestrede, die in hetzelfde jaar, in opdracht van 'Volk en Kunst', door de Standaard-Boekhandel werd uitgegeven.

          Van Rompay heeft verscheidene portretten van FT getekend en geschilderd: het laatste in de periode waarin FT zijn Adagio-gedichten schreef. In de laatste levensmaanden van de zieke en vereenzaamde Timmermans, was Van Rompay zijn trouwste bezoeker.

    Bij de begrafenis van Felix Timmermans sprak Oscar van Rompay de grafrede uit.

     

     

         Oscar van Rompay is een schoon kunstenaar! Zijn werk is vol leven, gespannen van leven als een appel. Het leeft zo fel, niet uit een isme (een isme is altijd eenzijdig) niet uit de kop, niet uit overleg, geredeneer, boeken en school, het is zo vol leven, omdat het uit bewondering, dank en geestdrift voor het leven zelf geschilderd is.

         Het geval is gans eenvoudig. lemand ziet schone dingen, juicht er om, dankt er om, en schildert ze om hun schoonheid, met dezelfde geestdrift, waarmee hij ze bewondert. Daar is geen plaats voor theorieën. Het ding is te schoon op zijn eigen om er nog brillen bij te gebruiken. Zonder bril van school, of die nu luminisme of kubisme heet.

         Hij ziet de dingen niet anders dan ze zijn, en met een heilige stiptheid van oog en van gevoel, probeert hij ze weer te geven, met al hun eigenaardigheden van kleur, vorm, licht en materie. Het is zo eenvoudig als het groot is.

         Maar het vuur van zijn geestdrift, die ik liever liefde zou willen noemen, vloeit doorheen zijn handen, borstel en verf op het doek. En de dingen worden anders! Zijn gevoel maakt ze anders. Zie, alles is als gedoopt in de warme gloed van zijn bewondering. Een intense gloed van donkerten en lichten, waaruit de voorwerpen gekneed en gemodeleerd zijn, en levensvol, ik druk op het woord levensvol, naar voren komen.

         Het is werk, waaraan men geen vragen hoeft te stellen. Het zegt het u van zelf. Liefde en bewondering voor de natuur en het leven.

         Wie zo de dingen vereert om wat ze zijn, zal in de weergave er van, ook de eerbied er voor bewaren. Alles is dan ook gewetensvol. Niets op de wilden boef, niet aan het toeval overgelaten. Alles is verantwoord, bewerkt en doorwerkt, met de naieven angst om niets verloren te laten gaan van de schoonheid, waarmee de dingen rijk zijn. Maar dan is daar ook arbeid en inspannmg voor nodig, die hart en ziel opslurpt. Ik denk aan wat Ruskin over den arbeid zei: 'Bijna alle arbeid uit de oudheid is harde arbeid geweest. Hetzij kinderen, barbaren of boeren hem verichtten, zij spanden altijd hun uiterste krachten in. Aan de onzen ziet men geregeld het kijken op een loon, een afbreken, waar en wanneer wij slechts kunnen en een traag zich tevreden stellen. De vraag is niet, hoeveel wij moeten doen, maar hoe het gedaan moet worden; de zaak is niet, dat wij meer, maar beter moeten arbeiden.'

         Daar is een edele vreugde in het werk van Oscar van Rompay, die gloeit er u uit tegen.

    Het is met vreugde gedaan. Het heeft geen doel, geen ander dan de vreugde weer te geven, om de schoonheid van het leven. Daar moet men geen fresco's voor gaan schilderen. In een bloem die daar aan de weg groeit, kan men zijn verering voor het leven uitdrukken, de kwestie is maar dat de ziel luistert.

    En zei Gezelle niet: 'Ik zie uw gedaant, o Heer, in iederen bloemenstaal.'

         De stillevens van Oscar van Rompay leven geweldig.

         Ze leven geweldig door het gevoel en de krachtige stiel. Hij kent zijn stiel. Door diens bezit is hij bij machte zo goed zijn gevoel weer te geven.

    De schoonheid der Gothieken zit in de fabuleuze kracht van hun stiel. Het was de sleutel, waarmee ze de deur van hun engelenhemel konden openen.

         Gevoel en stiel zijn ook de twee grote gaven, waarmee Oscar van Rompay begiftigd is.

    In deze tijd van lofbare en niet-lofbare experimenten en protesten in de kunst, is het werk van Oscar van Rompay een daad.

     

    (Kunsthandel Fetter, Amsterdam, 25.10.1930.)

     
                           



    10-09-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oscar Van Rompay over de Fé

    FELIX TIMMERMANS

    Oscar van Rompay

    Uit het jaarboek van 1992 van het FT Genootschap

     

    In het album waarin Renaat Veremans zijn Herinneringen aan Felix Timmermans (Antwerpen, 1950) vertelde en waarin ook andere bijdragen werden opgenomen, schreef Oscar van Rompay over "De schilder Felix Timmermans" :

     

         Timmermans was schrijver en schilder. Beiden vormden een geheel, in geest en wezen vergroeid. In de schrijver immers, vinden wij steeds de schilder terug. En voelen wij niet in elk schilderwerk de adem van de volkse verteller?

         Zijn wereldberoemde boeken zijn haast ondenkbaar zonder die pittige en originele illustraties.

         Timmermans was op de eerste plaats tekenaar. Welk een overvloed van krabbels bracht hij niet mede van de talrijke reizen! Met vlugge hand wist hij het tere of het krachtige van een landschap vast te leggen; het forsige van boerengestalten, het vrome van bedevaartgangers, het picturale van steden en dorpen. Sommige schetsen hebben het karakter van een glasraam : zij wortelen in de geest van de gothiek, die hij zozeer waardeerde. Dan treffen wij uitingen van het volksleven aan, vol handeling en gebeuren. Hij besefte dat een werk moet sprankelen van uitbundige levensblijheid. Zijn buitengewone aantrekking tot het karakteristieke, het uitgesprokene, het opvallende heeft hem echter niet tot het karikaturale verleid. Evenmin staan wij hier, zoals sommigen ten onrechte menen, voor een vorm van folklore, in de enge zin. Het feestelijke naast het godsdienstige speelt een hoofdrol bij hem. De typische processies en boerenkermissen zijn levendig en stralend van kleur. De religieuze taferelen ontroeren door hun aangrijpende eenvoud en kinderlijkheid. Nooit bleven diepmenselijke vreugde en verdriet in woord en lijn afwezig.

    Zijn kunst is door en door Vlaams zoals hij zelf was.

         Wij zouden moeten zeggen dat de Fé 'kurieus' was in de dubbele betekenis van dit woord : niets leek deze ruime, universele geest onverschillig of onbelangrijk, terwijl hij in alles zich zelf bleef. De volkskunst van overal en van alle tijden heeft Timmermans onafgebroken bezig gehouden en vreugde gebracht. Als een grote regenboog overwelfde zij deze kunstenaarsziel. Met scherpte en kunde kon Felix, als artiest schilderwerk beoordelen, zowel van deze tijd als van oude meesters.

         Vele jaren zag ik hem aan de arbeid en door bijna dagelijks contact heb ik de spontaniteit van zijn werkwijze van dichtbij mogen bewonderen. Met de primitiefste middelen wist hij iets te scheppen, dat boeit en verblijdt. Timmermans was de echte zondagschilder in de ruimste betekenis. Wat hier bedoeld wordt, heeft hij zelf intens aangevoeld en duidelijk beschreven : 'De drang om te schilderen, la jouissance de peindre, dat laat zich niet in woorden zeggen, maar een zondagschilder, een die postkaarten van Zwitserland naschildert weet het.

    Een matroos die schepen achter glas schildert, weet het ook. Het genot van te schilderen, in de verf te staan, die uit te nijpen, zien openbloemen op het palet, de kleuren op te vangen met het penseel, die op doek te mengelen, te zien groeien, te veranderen, te strelen, te liefkozen, dat kan men niet meedelen'.

         Wij, schilders, zijn blij en trots hem als een sterke persoonlijkheid hulde te kunnen brengen. Wij, Lierenaars, des te meer, want zijn naam is het symbool van onze stad.

    Is Timmermans onsterfelijk als schrijver, ook als schilder zal zijn naam voortleven.

         Gedenken wij nog lang dit edele hart, die milde natuur, die aantrekkelijke vriend, want hij was een ware hoorn van overvloed.

         Deze enkele overwegingen gaan vooraf aan een keuze van zes en twintig reproducties uit de rijke verzameling van Felix Timmermans' œuvre; zij zijn bedoeld als een geestdriftig woord van inleiding. Moge eenieder ze onthalen met de warmte en bewondering die ze verdienen.


    Bij de begrafenis van Felix Timmermans had Oscar Van Rompay deze Grafrede gehouden, die in het In MemoriamFelix Timmermans verschenen nummer van het tijdschrift Golfslag ( 1ste jg 11 12 1947) werd opgenomen :

     

     

    'Grote vriend.

     

    Als kunstschilder en als uw intiemste vriend stond ik zeer dicht bij U. Met een gevoel van diepe verering, van bewondering en van dankbaarheid, stuur ik U dit laatste ontroerd vaarwel toe, aan U de geboren schilder, de grote letterkundige die in dit land de vernieuwing hebt gebracht; aan U de edele mens, de getrouwe vriend. Gij zijt heengegaan, goede Felix, naar de haven die uw ziel sedert maanden kende, die gij hebt uitgebeeld in uw laatste gedichten.

     

         Uw werk is onsterfelijk, uw naam is vereeuwigd op deze aarde, uw roem blijft zolang uw vaderstad zal bestaan. Uw gevoelig hart zal voortkloppen in uw rijk geschakeerd, omvangrijk en eeuwig fris œuvre.

     

         Uw nederigheid en grote goedheid, beste Felix, hebben U niet verlaten toen Gij een wereldfiguur in dit stadje waart geworden. De rijkdom van uw edele ziel was groot genoeg om de weelde van een wereldfaam te kunnen dragen.

     

         Tot in de Schemeringen van den Dood hebt gij De Harp van Sint-Franciscus bespeeld, dit wil zeggen dat gij als een Christen zijt gestorven.

         De laatste klanken van uw instrument waren een innig gebed.

         Gij waart voorbereid op de eeuwigheid.

         Vaarwel dan, Grote Vriend, leef voort in ons aller liefdevolle herinnering.

         Rust in Vrede.'

     



    *****************

    09-09-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans und Oscar Van Rompay

    Felix Timmermans und Oscar van Rompay

    Arthur Lens

    übersetzt von Burkhard Schwering

     

    "In den dunkelsten letzten Jahren von Vater ist Oscar van Rompay sein treuester Freund gewesen!" Clara Timmermans

     

    Auf dem Umschlagtitel des Timmermansschen Werkes Ich sah Cäcilie kommen (in der Basler Ausgabe von 1948) begegnet ein Portrat Felix Timmermans' von Oscar van Rompay.

    Dieses animierte uns, näher auf das jahrelange gute Verhältnis und die treue Freundschaft zwischen Felix Timmermans und seinem jungen Freund Oscar van Rompay einzugehen.

     

         Wer ist nun Oscar van Rompay?

    Oscar van Rompay wurde am 25. August 1899 in Lier geboren. Von Jugend an fühlte sich das junge Kerlchen von der Kunst angezogen, und siebenjährig wurde er bereits in die Sonntagsklasse der Lierer Zeichenschule aufgenommen. Er träumte davon, auf die Akademie von Antwerpen zu gehen. Unbedingt wollte er dort aufgenommen werden, keine Mühe war ihm zu groβ. Von 1915 bis 1919 sollte van Rompay an dieser Akademie studieren, bei Juliaan De Vriendt.

         Während seiner Ausbildung in Antwerpen verehrte van Rompay bereits die spanischen, holländischen und flämischen Malerschulen, bewunderte aber auch die französischen Impressionisten. Es war eine Bewunderung, die während seines Aufenthaltes in Paris noch stärker werden sollte. Seine Zeit als Schüler von Louis Biloul und Eugène Dabit wurde von ausschlaggebender Bedeutung für sein spateres Werk.

     

         Mit Felix Timmermans verband Oscar van Rompay eine lebenslange Freundschaft. Den bekannten Louvre-Experten Marc Havel zählte van Rompay zu seinen treuen franzosischen Freunden. In sein preisgekröntes Buch La technique du tableau (Die Technik der Tafelmalerei) schrieb Havel folgende Widmung:

    "En témoigne de mon admiration pour un des plus grands peintres de notre époque" (Als Zeichen meiner Bewunderung für einen der gröβten Maler unserer Zeit).

         Felix Timmermans lernte Oscar van Rompay während des ersten Weltkrieges kennen in der Dampfstraβenbahn von Lier nach Antwerpen. Timmermans fragte ihn, ob er zur Antwerpener Akademie ginge und wer ihn unterrichtete. van Rompay antwortete, es sei Juliaan De Vriendt, ein groβer Maler.

         Monate später lud Timmermans van Rompay ein, um ihm seine Zeichnungen und Gemälde zu zeigen. Van Rompay zeigte sich nachdrücklich betroffen durch die Thematik der Timmermansschen Arbeiten. In dieser Periode, urteilte er, schuf Timmermans die besten Gemälde seines Lebens.

         Im Jahre 1950, drei Jahre nach Felix Timmermans' Tod, sollte Oscar van Rompay in einer Hymne an den Maler Timmermans bemerken: "Timmermans war ein Schriftsteller und Maler. Beide Begabungen prägten ihn ganz, in Geist und Wesen verwoben. Im Schriftsteller finden wir stets den Maler wieder: Und spüren wir nicht in jedem Gemälde den Atem des volkstümlichen Erzählers? Seine weltberühmten Bücher sind ohne die ausdrucksstarken und originellen Illustrationen beinahe undenkbar.

     

         Timmermans war zunächst Zeichner. Welch eine Fülle von Skizzen brachte er nicht von seinen zahlreichen Reisen mit! Mit raschem Strich vermochte er das Prächtige oder Kraftvolle einer Landschaft zu fixieren; das Robuste der Bauemgestalten, die Frömmigkeit der Wallfahrer, das Malerische von Städten und Dörfern... Er erkannte, daβ ein Werk von ausgelassener Lebenslust sprühen muβte. Sein auβergewöhnlicher Hang zum Charakteristischen, zum Deutlichen und Auffallenden hat ihn jedoch nicht zum Karikaturisten verführt... Das Festliche spielt neben dem Religiösen bei ihm eine Hauptrolle. Die typischen Prozessionen und Bauernkirmesse sind lebendig und von Freude sprühend.

         Die religiösen Szenen berühren durch ihre ergreifende Schlichtheit und Kindlichkeit. Niemals fehlen tiefmenschliche Freude und Kummer in Wort und Pinselstrich. Seine Kunst ist durch und durch flämisch, so wie er es selbst war...

         Viele Jahre sah ich ihn an der Arbeit, und durch beinahe täglichen Kontakt konnte ich die Spontaneität seiner Arbeitsweise direkt bewundern. Mit einfachsten Mitteln vermochte er etwas zu schaffen, das fesselte und erfreute... Wir Maler sind froh und stolz, ihm als einer starken Persönlichkeit Anerkennung zu bezeugen. Wir Lierer Bürger besonders; denn sein Name ist das Symbol unserer Stadt. Ist Timmermans als Schriftsteller unsterblich, so soll auch sein Ruf als Maler fortbestehen.

         Mögen wir noch lange dieses edlen Menschen gedenken, dieser sanften Natur, dieses anziehenden Freundes; denn er war ein wirkliches Füllhorn..."

    In Schoon Lier charakterisiert der Schriftsteller Timmermans den Maler van Rompay: "Spanisch aussehend, mit gebräunter Haut, schwarzem Haar und lebhaften Augen steht Van Rompay auf dem Beginenhof, um zu malen. Und spanisches Blut pulst in den Farben. Es ist stark und sprühend von Farbe, je intensiver, desto lieber; es muβ glühen, glänzen und funkeln, abwechselnd mit perlmuttenen Tönen alter weiβer Mauern und durchscheinenden Himmeln."

         Als Oscar van Rompay im Jahre 1930 eingeladen wurde, in Amsterdam im Kunsthandel Fetter eine Ausstellung zu präsentieren, hielt kein Geringerer als Felix Timmermans die Einführungsrede. "Oscar van Rompay ist ein groβer Künstler! Sein Werk ist voller Leben, prall von Leben wie ein Apfel. Es lebt so heftig... es ist so lebensprall, weil es aus Bewunderung, Dank und Begeisterung für das Leben selbst entstand... Er sieht die Dinge nicht anders als sie sind, er versucht, sie darzustellen mit all ihren Eigenschaften wie Farbe, Gestalt, Licht und Stofflichkeit... Es drückt sich im Werk Oscar van Rompays eine edle Freude aus, die einem dort entgegenglüht. Es ist mit Freude geschaffen. Es gibt dort keine andere Absicht, als die Freude auszudrücken, die Schönheit des Lebens. Dafür muβ man keine Fresken malen... Die Stilleben von Van Rompay leben ausdrucksstark. Sie sind lebensstark durch das Gefühl und die kräftige Handschrift. Er versteht sein Handwerk. Empfindsamkeit und Fertigkeit sind auch die zwei groβen Begabungen, mit denen Oscar Van Rompay gesegnet ist. In dieser Zeit von lobenswerten und weniger lobenswerten Experimenten und Protesten im Bereich der Kunst, ist das Werk Oscar van Rompays eine Tat."

     

         Fur die Gemeinderatswahl im Oktober 1938 kandidierte Felix Timmermans gemeinsam mit Oscar van Rompay für den Vlaams Nationaal Blok, nachdem es miβlungen war, eine Vereinigung von Vlaams Nationaal Verbond und Katholieke Volkspartij zu erreichen.

         Angesichts des drohenen Zweiten Weltkriegs brachte Oscar van Rompay seine Gemälde in Sicherheit, fand sie jedoch im Juli 1940 unkenntlich zerstört wieder. Wem wohl sonst als seinem Freund Felix Timmermans, der das Ganze in seiner Entstehung gesehen hatte, sollte er seinen Kummer klagen. Felix Timmermans hatte den ganzen Tag bei van Rompay an der Vredebergstraat verbracht. "Er war am Boden zerstört. Er würde nicht mehr hochkommen, sagte er, er wollte nicht mehr malen. Da hat Vater, das einzige Mal in seinem Leben, jemanden mit Handen und Füβen überzeugt, hat gesagt, daβ er malen muβ, noch mehr als früher, und hat geredet über die Kunst, über die Treibkraft, die von ihr ausstrahlt, mit einer dynamischen Anteilnahme, die wir an ihm nicht kannten... Van Rompay ging verjüngt nach Hause, richtete seine Palette her, und noch bevor eine Woche vergangen war, begann er mit neuem Mut zu arbeiten, daβ die Fetzen flogen. Jeden Abend erschien er, um etwas Neues vorzuweisen, das er begonnen oder vollendet oder an dem er noch einen Pinselstrich hinzugefügt hatte. Vater übte dann die angebrachte Kritik oder spendete das verdiente Lob; gemeinsam besprachen sie danach das Gemalte..."

     

          Van Rompay begann erneut zu arbeiten mit der festen Überzeugung, daβ es nun noch besser sein muβte. Er legte groβen Wert auf die Fürsorge, die er in seiner Niedergeschlagenheit bei Timmermans fand. Sein Arbeitseifer war enorm, er malte freier und luftiger. Die Periode der geführvollen samtigen Stilleben war vorbei. Die Natur, die van Rompay ausdrückt, ist empfindsam geschildert. Seine Stadtansichten von Lier, Paris und Collioure hat er auf eine gesunde, malerische Weise fixiert. Sie atmen durch die Vorstellungskraft des Künstlers. Sie verstehen, den Betrachter zu fesseln, weil der Maler durchdringend geschaut und mehr als nur Eindrücke der Auβenwelt mit dem Auge wahrgenommen hat. Bei seinen Landschaften und Stadtansichten erliegt man dem trügerischen Eindruck, sie seien mit einer äuβerst flotten und treffenden impressionistischen Malweise auf die Leinwand gebannt. Die frischen Porträts von Felix Timmermans sind Ausdruck bedeutender Fähigkeiten. Sie verkünden ein niemals erreichtes Lob seines intimen Freundes. Es sind Porträts mit einer brausenden Orchestrierung von Farbe, die die psychologischen Züge nicht verwischt haben.

         Seine Sorge um einen anderen lieβ Timmermans nicht ruhen, und im September 1940 gründete er gemeinsam mit van Rompay eine lokale Abteilung der flämischen Künstlergilde. Im Dezember 1940 organisierten sie bereits eine erste Ausstellung, und Felix Timmermans hielt die Eröffnungsrede. Im Jahre 1943 stellte Oscar van Rompay im städtischen Kunstsalon in Antwerpen aus, und erneut hielt Felix Timmermans die Festrede. Darauf antwortete van Rompay sehr spontan: "Welch ein bedeutender Universitatsprofessor der Geschichte der Malerei hätte Felix Timmermans sein können! Er beherrscht den Stoff über die Gesamtentwicklung der bildenden Kunst wie kein anderer mit dem ungemein klaren Blick für die technische Vervollkommnung einer Persönlichkeit oder für die Qualität eines Meisterwerks."

         Daβ ein Maler mit derart groβer Sympathie und Respekt über einen anderen Maler spricht, zeugt von der Groβe beider Künstler.

         "Timmermans und van Rompay haben Stunde um Stunde, Tag um Tag gemeinsam über Farbe und Farbigkeit, über Malweise und Komposition gesprochen, über Pinselstrich und das Licht. Es ging ihnen dabei um ihr eigenes wie um das Werk anderer Künstler. Der Kontakt mit diesem starken reinen Koloristen wird daher wohl fruchtbar auf Timmermans gewirkt haben. Auch van Rompay hat bei dem ruhigen und scharf beobachtenden Felix Timmermans erfrischende Momente eriebt."

    In den schwierigsten einsamen Jahren von Felix Timmermans besuchte ihn van Rompay treu und ermunterte ihn mit Neuigkeiten aus der Welt der Malerei. Es verging tatsächlich kein Tag, ohne daβ van Rompay bei Timmermans hereinschaute. Van Rompay war ganz und gar Zuwendung.

         Als Felix Timmermans in den letzten Lebensmonaten an sein Krankenbett gefesselt war, fand eine groβe Vincent-van-Gogh-Ausstellung statt. Van Rompay, beseelt durch eine fast religiöse Ehrerbietung für die französischen Meister der zweiten Hälfte des 19. Jahrhunderts und vor van Gogh, vermittelte Felix Timmermans beinahe täglich seine Begeisterung. Durch Oscar van Rompay hat Felix Timmermans die Impressionisten zu verstehen gelernt.

         "Daβ Oscar van Rompay ihm in diesen schwierigen Jahren von Beginn an bis zu seiner Todesstunde zur Seite stand, schätzte Felix Timmermans aufs höchste und mehr noch als er es bekundete. Aufgrund dieser Kameradschaft blieb er in dieser bedrückenden Zeit noch mit der Auβenwelt verbunden." Am Tage des Begräbnisses von Felix Timmermans, am 28. Januar 1947, ergriffen im Sterbehause Pater Van Mierlo und Maurice Gilliams das Wort. Auf dem Friedhof hielt sein Freund Oscar van Rompay die Grabrede:

     

         "Groβer Freund,

         als Maler und als Dein engster Freund stehe ich Dir ganz nahe. Mit einem Gefüihl tiefer Verehrung, Bewunderung und Dankbarkeit rufe ich Dir dieses letzte Lebewohl zu, Dir, dem geborenen Maler, dem groβen Dichter, der diesem Land Erneuerung gebracht hat; Dir, dem edlen Menschen, dem treuen Freund. Du bist nun eingefahren, guter Felix, in den Hafen, den Deine Seele seit Monaten kannte, den Du in Deinen letzten Gedichten geschildert hast.

         Dein Werk ist unsterblich, Dein Name ist auf dieser Erde verewigt, Dein Ruhm bleibt, solange Deine Vaterstadt Lier bestehen wird. Dein empfindsames Herz soll weiterschlagen in Deinem reich nuancierten, umfangreichen und ewig frischen Werk.

         Deine Bescheidenheit und Güte, bester Felix, haben Dich nicht verlassen, als Du ein Prominenter in dieser Stadt wurdest. Der Reichtum Deiner edlen Seele war groβ genug, die Last eines Weltrufs verkraften zu können.

         Bis in die 'Dämmerungen des Todes' hast Du die 'Harfe des heiligen Franziskus' gespielt, das heiβt, daβ Du als Christ gestorben bist. Die letzten Klänge Deines Instruments waren ein inniges Gebet. Du gehst vorbereitet in die Ewigkeit.

         Leb' denn wohl, groβer Freund, lebe wetter in unser aller liebevoller Erinnerung.

         Ruhe in Frieden!"



     

    *************************

    08-09-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kleuren op de witte Vredeberg - Gaston Durnez

    KLEUREN OP DE WITTE VREDEBERG

     

    Een huis-museum voor Oscar van Rompay

    Gaston Durnez

    Uit het jaarboek 2005 van het FT Genootschap


       

     

        
    "In de goede oude tijd" telde Lier talrijke witte huizen: werkmanswoningen zowel als burgers- en herenhuizen, drie begrippen die nu al lang niet meer zo scherp afgetekend zijn.

    De bakstenen gevels waren wit gekalkt of "bezet" en wit geschilderd, naargelang van de rijkdom aan de binnenkant. Zij blonken zo talrijk in de zon, dat Felix Timmermans er in de jaren twintig van de vorige eeuw nog even aan dacht zijn lofzang op zijn geboortestad

    Het Witte Lier te noemen in plaats van het nu spreekwoordelijke Schoon Lier.

         Vele heldere gevels uit die tijd hebben nu een ander uitzicht gekregen of zijn vervangen, maar er staan gelukkig nog goede voorbeelden van de vroegere burgerlijke stijl. Een prachtig exemplaar kunnen wij bewonderen in het hart van de stad, aan de Vredebergstraat. Daar is het burgerpaleis van wijlen de kunstschilder Oscar van Rompay, een der beste vrienden van Felix Timmermans, in volle glorie gerestaureerd.

    Het krijgt een nieuwe bestemming als huismuseum.

         De grote Empirewoning heeft in de voorbije vier eeuwen een hele geschiedenis beleefd.

    In de zevendende eeuw maakte zij deel uit van een klooster dat Vredeberg heette en bewoond was door reguliere kanunnikessen van Sint-Augustinus, een gemeenschap die in 1467 was gesticht te Bavel, in Noord-Brabant, en die in 1610 naar Lier werd overgeplaatst.

    In gebouwen die tussen 1610 en 1616 werden opgericht, begonnen de zusters een kostschool voor meisjes, die weldra in de streek grote bekendheid genoot. De orde bleef er meer dan 180 jaar. Ten tijde van de Franse bezetting, in 1797, werden klooster en school afgeschaft en een jaar nadien verkocht als nationaal goed (zwart goed, zei de bevolking). Een tijd lang diende het gebouw als fabrieksruimte voor een katoenververij van de Nederlander P. de Heyder, wiens naam voortleeft in de nabijgelegen De Heyderstraat, waar Timmermans heeft gewoond. In 1843 werd het nieuwe neo-klassicistische kloostergebouw eigendom van de stad Lier die er een armenschool en een feestzaal inrichtte, maar na verloop van tijd is een gedeelte overgegaan in privéhanden, terwijl de kerk een stadsschouwburg werd.

     

         Een deel van het klooster (met het huidige huisnummer 10) kwam in het bezit van de familie Van In, een bekende naam in de Vlaamse uitgeverswereld van de negentiende en twintigste eeuw. Een ander deel (de nummer 6 en 8) werd eigendom van twee nichten van Oscar van Rompay, de gezusters Marie-Therese en Maria Delphina Verrydt. Beide dames dreven er een lakenhandel. De eerste overleed in 1919, de tweede in 1935. Van Rompay was deelgenoot in de nalatenschap en verwierfhet huis op 29 januari 1936. Met strenge eerbied voor het oorspronkelijke uitzicht richtte hij het in als woning en als atelier.

         Gebouw en tuin samen besloegen een oppervlakte van 2020m2 en daar moesten 78m2 van twee aanpalende huisjes bijgevoegd worden. In de fruit-, bessen- en bloementuin, die zijn oorsprong vond in de laatste jaren van de 18de eeuw, stond een grote druivenserre die even-eens tot atelier kon dienen. Zeldzame oude bomen ruisten hier in het centrum van de stad als in een groene oase die zich uitstrekt achter de lange rij huizen aan de Mosdijk, aan de Binnen-Nete, de rustige straat waar Timmermans destijds Anna-Marie liet wonen en Mijnheer Pirroen op vrijersvoeten mocht lopen en blijven lopen.

         "Een relikwie van eeuwen", zei baron Walter Opsomer toen hij in 1981 op Vredeberg werd ontvangen. De zoon van kunstschilder Isidoor Opsomer herinnerde zich hoe hij hier als jongeling met zijn vader op bezoek kwam. Hij sprak in een brief over "een sfeer van rust en stilte" in het "grootse" huis met zijn "blanke wanden, bruin Empiremeubilair, kleurenspettering van schilderijen in hun gulden lijsten". Overal hingen tekeningen, aquarellen, schilderijen, "vertolking van indrukken opgedaan bij het beschouwen van wegen, straten, bouwsels, bomen, landschappen en bloemen, ook van mensen".

         In 1992 werden de huizen nummers 6 en 8 als monument beschermd en dat gebeurde een jaar nadien ook met het hele stadsgezicht van de Vredebergstraat. In 2003 is de tuin op de beschermingslijst geplaatst. Het Witte Huis was ondertussen vele jaren de grote trots van Oscar van Rompay en van zijn vrouw Jeanne van der Wee. Hier konden zij helemaal leven en werken naar hun eigen inzicht en comfort. Beiden bereikten een gezegende leeftijd. Jeanne van der Wee overleed in 1981, in haar 76ste jaar. Haar echtgenoot overleefde haar 16 jaar en stierf in 1997, in zijn 98ste levensjaar. In hun woning trof men een zorgvuldig ingepakte schat aan kunstwerken aan : 240 gesigneerde schilderijen, 790 gesigneerde tekeningen, talrijke prenten en ook doeken zonder handtekening. Slechts een klein aantal daarvan heeft ooit Vredeberg verlaten. Weinigen hebben het werk van Oscar van Rompay buiten Lier mogen zien en doorgronden, laat staan er een exemplaar van kopen. Hij heeft het zorgvuldig als een geheel bijeen willen houden, tot hij het kon doorgeven aan de gemeenschap.

         Een Stichdng heeft van hem de opdracht gekregen, zijn historisch huis te laten restaureren en in te richten tot een artistiek centrum, waarin zijn werk kan worden bewaard en getoond in de sfeer waarin het is ontstaan. Tegelijk moet dit centrum open staan voor confrontatie met ander werk, in de geest van schoonheid die hem, de neo-impressionist, lief was. De opdracht is niet gemakkelijk geweest maar werd door de Stichting zeer geslaagd uitgevoerd, onder het voorzitterschap van Jos Buyens, jarenlang adviseur en vriend van de schilder. Architecte Barbara van der Wee herschiep het huis tot een witte droom uit de tijd van Anna-Marie.

     

    ***********

     

                                    

        
    Oscar van Rompay, geboren in Lier op 25 augustus 1899, was de kleinzoon van een West-Vlaming, Oscar Charle, een artistiek begaafde beroepsmilitair die in de Netestad politie-inspecteur werd en daarna de leiding kreeg van een bedrijf dat de stad van gas voorzag.

    Oscar Charle huwde met de Lierse Joanna Verrydt, behoorde weldra tot de zgn. burgerij en was bevriend met de liberale orangistisch gezinde burgemeestersfamilie van Tony ("Ernest Staas") Bergmann.

         Een van de acht kinderen van Oscar Charle huwde met Petrus van Rompay, telg uit een minder bemiddelde Lierse familie maar geen minder sterke persoonlijkheid. Petrus van Rompay was onder meer in Parijs opgeleid tot ontwerper en maker van schoenen. Na Oscar kreeg hij nog een zoon, Frans, die amper twee maanden oud was toen hun moeder om het leven kwam bij een brand in haar keuken. Dit drama heeft het leven van de kinderen en hun vader bepaald. Wat het voor hen moet betekend hebben, heeft Oscar zelden uitgesproken.

    Wel deed hij een poging om het te beschrijven in een verhaal met gefingeerde namen, maar hij bewaarde het in zijn archief. De baby werd toevertrouwd aan een oom en is afzonderlijk van zijn broer opgevoed, wat tot een echte vervreemding heeft geleid. De zevenjarige Oscar bleef bij zijn vader en dichtbij grootvader Charle die in hem zijn eigen lust in tekenen en schilderen zag ontwaken en de jongen in die richting aanmoedigde.

         Oscar volgde de Lierse tekenschool terwijl hij leerling was van de oefenschool bij de Lierse Normaalschool (de befaamde eerste Nederlandstalige kweekschool voor onderwijzers in Vlaanderen, in 1815 opgericht door de Nederlandse koning Willem). Later trok hij naar de Ecole moyenne pour garçons, de middelbare school van Lier die toen, zoals dat in vele Vlaamse instellingen het geval was, in het Frans doceerde. Tenslotte zou hij, in de loop van de Eerste Wereldoorlog, naar de Academie in Antwerpen trekken. Een van zijn belangrijkste leraars daar was Juliaan de Vriendt, een man die geruime tijd zijn artistieke met een politieke loopbaan combineerde en die als een pionier van de taalwetgeving een rol speelde in de Vlaamse emancipatiestrijd. Oscar van Rompay keek op naar deze welhaast legendarische figuur, maar zijn bewondering kreeg een eerste artistieke schok toen hij kennis maakte met Felix Timmermans. Zijn stadsgenoot, die dertien jaar ouder was dan hij, genoot op dat ogenblik in kunstenaarskringen al enige faam : zijn Pallieter was in het Nederlandse tijdschrift De Nieuwe Gids in afleveringen verschenen. Timmermans nodigde hem uit eens naar zijn eigen schilderijen te komen kijken. "Ik schrok geweldig toen ik die zag, zo vertelde Van Rompay later. In die periode maakte Felix de mooiste schilderijen van zijn leven, waaronder Drie koningen, De Processie, De Aanbidding. Het waren meestal religieuze onderwerpen. Daar keek ik van op." De jongeling, die de grijze en donkere kleuren van

    De Vriendt gewoon was, stond "verbauwereerd" van Timmermans' kleuren.

    "Dat vermiljoenrood, puur kanariegeel, zuiver Mariablauw. En het purper van kardinalen, zoals bij Tintoretto".

         Het bleef niet bij die eerste confrontatie. Er ontstond een belangstelling voor elkanders werk, gepaard met een persoonlijke vriendschap. Zij discussieerden, informeerden elkaar. Voor Van Rompay leidde het ook tot bezinning over zijn toekomst. Bij De Vriendt had hij niet alleen, naar het woord van Timmermans, "grijs leren zien, met de ogen halftoe, door een mat glas". De Academie bracht hem ook verering bij voor de grote Spanjaarden, de Hollandse en de Vlaamse School, maar ook en niet het minst voor de grote negentiende-eeuwse Fransen als Renoir en Manet.

    Hij begon te dromen van Parijs en het Louvre. Maar wie zal dat betalen ? vroeg hij zich af. Zijn vader veegde zijn zorgen van tafel. "Als gij naar Parijs moet, dan moet het en ik ga mee. De mensen hebben ginder ook voeten. Ze hebben zowel schoenen nodig als die van Lier".

     

    ***********

     

         In de loop van 1919 pakten vader en zoon hun gerief bijeen en reisden naar "de hoofdstad van de artiesten". Zij vonden logies in een populair goedkoop hotelletje, ergens in het oude stadscentrum, dicht bij de Seine en de schilders. Vader Van Rompay probeerde de kost te verdienen met zijn leest en zijn leer, en zijn zoon vond leermeesters, niet zozeer in een Ecole des Arts als onder de glazen daken van vrije ateliers. De belangrijkste voor hem was Louis Biloul (1874-1947) een Prix de Rome uit 1901, een academische schilder met rijke kleuren wiens leuze Oscar later vaak herhaalde : "Une peinture c'est une émotion, un beau souvenir de la nature". Vormtechniek en kleur kregen op dat atelier grote nadruk. Een andere leermeester was Maurice Denis (1870-1943), die van een decoratieve naar een symbolistische schilderkunst was geëvolueerd. Van hem onthield Van Rompay vooral de uitspraak, dat een tableau, wat het ook voorstelt, allereerst een vlakke oppervlakte is, bedekt met kleuren die in een bepaalde orde bijeen zijn gebracht.

         Niet minder belangrijk voor de vorming van Oscar van Rompay was de sfeer in het milieu waarin hij terechtkwam, de omgang met gelijkgezinde jonge kunstenaars, de bezoeken aan het Louvre, het schetsen langs de Seine en de volksbuurten. Stevige vriendschap sloot hij met Eugene Dabit (1898-1936), een jonge arbeider die bij Biloul in de leer was en die hem meenam op ontdekkingstochten, vooral in de circuswereld waar Oscar voor altijd door gefascineerd raakte. Later zou Dabit zich ontwikkelen tot een gevierde realistische romancier (winnaar van de eerste Prix populiste) en tot een theoreticus van de schilderkunst. Hij kwam terecht in de vriendenkring rond de beroemde Andre Gide (Nobelprijs literatuur in 1947) en hij vergezelde de schrijver in de jaren dertig op zijn historische reis naar de Sovjet-Unie die hem zou doen breken met het communisme. De zieke Dabit overleed onderweg. Zijn Vlaamse vriend heeft hem nooit vergeten.

         Nog andere Pranse kunstkenners behoorden tot de kring van bevriende correspondenten die hem hebben beïnvloed of bemoedigd. Zo Marc Havel en Pierre Paulet, deskundigen uit het Louvre, die hem technisch veel leerden. Zijn leven lang bleef hij in Parijs de verf bestellen die hij bij hen beproefd had.

         In 1921 keerde Van Rompay met een mooi getuigschrift van Louis Biloul naar België terug om zijn militaire dienstplicht te vervullen. Gedreven door een nooit verminderende museumkoorts reisde hij nadien door Duitsland en Engeland. Zijn thuisbasis werd Lier, waar hij een eigen plaats kreeg te midden van de kunstenaars die het Pallieterland bezongen en offerden aan de begijnhofcultus. Toen Felix Timmermans in 1925 zijn Schoon Lier schreef, zette hij zijn jonge vriend voor het eerst in dat bloeiende gezelschap en typeerde hem in enkele regels : "Spaans van uitzicht, gebruind van vel, zwart van haar en vinnig van oog staat er Van Rompay te schilderen. En 't Spaans bloed klopt in de kleuren. 't Is hevig en juichend van kleur; hoe heviger hoe liever, 't moet gloeien en glanzen en vonkelen, afgewisseld met perelmoeren tonen van oude witte muren en diafane hemelen."

         Oscar heeft nooit vergeten wat zijn vader voor hem heeft gedaan, welke offers de schoenmaker voor hem heeft gebracht. "Mon père d'abord!" bleef een van zijn slagzinnen. Want op momenten van ontroering of als hij indruk wilde maken, sprak hij een mondje Frans. Bijna in een adem met "mon père" noemde hij de vrouw die hem sinds 1926 op zijn lange levensweg heeft vergezeld: Jeanne van der Wee. Zij heeft als het ware het ideaal van de vader voortgezet en voltooid: zij maakte het mogelijk dat haar man zijn kunstenaarschap onvoorwaardelijk kon beleven en voltooien. Jeanne, die stamde uit een bekende Lierse familie, dochter van een schoenfabrikant, opende in het centrum van Lier een kanthandel, waarvoor haar man patronen tekende.

    Na een jaar verwisselden zij die zaak voor een schoenwinkel, die zij twintig jaar lang zelf hebben beheerd. Boven die winkel, "De Corebloem" aan de Berlaarstraat, schilderde Oscar in zijn atelier. Daar begon een nieuwe periode in zijn kunstenaarsleven, een tijd waarin zijn bewustzijn van eigen waarde en kunnen groeide. Zij bleven in "de Balderij" (zoals de straat in Lier wordt genoemd) tot zij het witte Vredeberg konden betrekken.

         Mede dank zij Felix Timmermans vonden kunstkenners en critici (o.m. Pol de Mont) de weg naar het atelier. Het was ook Timmermans die de openingstoespraak hield toen Van Rompay voor het eerst naar buiten trad in een grote expositie. Dat gebeurde in de herfst van 1930 in de kunsthandel Fetter in Amsterdam. Felix Timmermans loofde zijn vriend als een realist die zozeer met liefde schilderde dat de dingen "anders" werden. "Zijn werk is vol leven, gespannen van leven als een appel. Het leeft zo fel, niet uit een "isme", niet uit de kop, niet uit overleg, geredeneer, boeken en school, het is zo vol leven, omdat het uit bewondering, dank en geestdrift voor het leven zelf geschilderd is".

         De woorden van Timmermans zijn voor de schilder altijd zeer bemoedigend en inspirerend geweest. Diepe betekenis had voor hem ook de kunstopvatting van Eugene Dabit, met wie hij geregeld correspondeerde. In 1937 verscheen bij Gallimard postuum een groot essay van de betreurde Parijse vriend, een studie die wij zo'n beetje de artistieke bijbel van de Lierenaar kunnen noemen. Dabit meende, dat de moderne schilderkunst uit de Spaanse kunst was geboren. Hij was haar gaan bestuderen in Spanje en in Wenen en kwam tot de conclusie dat de essentie ervan te vinden was in het werk van twee grote figuren : El Greco en Velasquez. In Les maîtres de la peinture espagnole wilde hij over hen schrijven, niet als een kunsthistoricus maar in zijn hoedanigheid van schilder. Dabit verwierp "de mystieke legende" rond El Greco, hij gaf de "Spaanse ziel" wel een plaats in het werk van de kunstenaar maar niet alle plaats. Hij weigerde haar "supprematie over de schilder". Als El Greco Toledo schilderde, maakte hij geen historisch landschap, maar bekeek de stad met de ogen van de schilder. "Hij herschept de elementen die de werkelijkheid hem geeft, brengt ze samen, onderwerpt ze aan zijn wil, gebruikt ze om uit te drukken wat hem beweegt".

         Op zoek naar een definitie van wat schilderkunst eigenlijk is, wendt de essayist zich tot Titiaan, Tintoretto en Rubens. Hij ontdekt bij hen "meer de artiest dan de schilder".

    Hij bedoelt mensen "die hun grote kennis gebruiken, die alle technieken gebruiken, die een buitengewone smaak en cultuur bezitten, een overweldigende vitaliteit aan de dag leggen. En het is alsof de schilderkunst in hun handen slechts een middel is om de idee uit te beelden die zij zich vormen van het leven, een leven dat hen overigens met rijkdom zegende. Men zal mij zeggen :

    "Dàt is het wat ons interesseert. Dàt is het wat wij in de schilderkunst zoeken." Niet voor mij. Dat is niet de kunst die ik zoek. Of liever, de schilderkunst ontdekken, de sensatie van de matière ondergaan, dàt is voor mij de kunst van het schilderen. (...) Ledig, bevrijd van literaire inhoud".

         In Van Rompay's exemplaar van het essay is deze "definitie" aangestreept. Dat is duidelijk gebeurd door Felix Timmermans die het boek bij hem kwam lenen. Toen Timmermans in 1943 een lezing over zijn vriend moest houden, heeft hij hier naar verwezen en hij voegde er aan toe : "Zo denkt van Rompay ook".

     

    ***********

     

         Over het werk dat Oscar van Rompay in de jaren dertig schilderde, kunnen wij ons nu nog moeilijk een volledig idee vormen, omdat de belangrijkste doeken uit die periode verloren zijn gegaan in het begin van de Tweede Wereldoorlog. Toen duidelijk werd, dat het neutrale België niet van oorlogsgeweld gespaard zou blijven, wou de schilder zijn werk in veiligheid brengen. Hij begroef een dertigtal moeizaam uitgekozen schilderijen in zijn tuin. Zij zaten in met zink beklede kisten, maar toen zij na de oorlogsstorm van mei 1940 werden bovengehaald, bleek de kist niet waterdicht te zijn en de doeken waren door vocht aangetast en vernield. Van Rompay stortte in en leek ontroostbaar. Felix Timmermans heeft toen al zijn geestelijke kracht moeten gebruiken om zijn vriend weer op te beuren : "Sla een bladzijde om, trek de open lucht in, weg uit het atelier, schilder als een dagelijks gebed". Het lukte en de doeken die nu ontstonden, kregen een wat ander karakter. De kleur werd zelfs feller en levendiger, zij ging veel meer dan vroeger het schilderij bepalen. Alsof de kunstenaar zich verzette tegen de gang van de wereld, zichzelf moed wilde inpompen door bewust van de dood weg te kijken en op zijn manier het leven te huldigen.

         Drie jaar later, in 1943, hield hij een tentoonstelling in het Stedelijk Kunstsalon van Antwerpen en als vanzelfsprekend voerde Felix Timmermans het woord. Zijn lezing groeide tot een levendig essay dat spoedig in brochurevorm verscheen in de reeks Kunstenaars van Heden, een serie waarin artiesten als Albert Servaes en Prosper de Troyer voorkwamen.

    Op zijn eigen geestige wijze wees de Fé er op, dat bij de hard en angstvallig werkende Vlaming het schilderen nooit een middel maar steeds het doel zelf was. "Een schoon, goed schilderij maken. Meer niet. Het schijnt niet veel. Maar het is alles." De tekst van het vrijwel onvindbaar geworden essay publiceren wij in dit jaarboek (nr 33). Het is een voorbeeld van de persoonlijke wijze waarop de schrijver zich bij gelegenheid over schilderkunst uitsprak. Theorieën verwerkte hij op zijn eigen toon en hij keek naar het werk als iemand die zelf graag schildert en met kleuren werkt. Niet te verwonderen dat de toenmalige kritiek zijn boekje als het beste uit de serie beschouwde.

         De vriendschap tussen beide kunstenaars heeft onverminderd stand gehouden. Timmermans en Van Rompay hebben bij gelegenheid ook samengewerkt, wanneer zij zich o.m. via publicaties in de pers inspanden voor behoud en bescherming van natuur- of stedenschoon, of wanneer zij trachtten een vereniging te vestigen ter verdediging van culturele en kunstenaarsbelangen. Oscar van Rompay engageerde zich in het bestuur van de stedelijke academie en leidde op het Begijnhof ook een tijd een atelier voor jonge would-be schilders. Zijn voorkeur voor lesgevers ging daar uit naar mensen uit de schilderspraktijk. Een en ander werd hem niet altijd overal in dank afgenomen. En hij kon hardnekkig vasthouden aan zijn esthetische en pedagogische opvattingen, wat wel eens tot discussies en conflicten leidde en hem zijn reputatie van "een moeilijke man" bezorgde. Als hij een monoloog over zijn lievelingsonderwerpen begon, was tegenspreken een hachelijk avontuur.

         Na de grote tentoonstelling in Antwerpen en de publicatie van Timmermans' essay heeft hij een kwarteeuw lang bijna geen werk meer aan het publiek laten zien. Na de oorlog verliet hij geregeld zijn vaderstad, trok met zijn vrouw en vrienden naar Parijs, ging met schilders-vakantie naar Zuid-Frankrijk, naar de oorden waar zijn geliefkoosde Fransen het zonnelicht op hun doeken hebben vastgelegd. Voor een uitgebreide retrospectieve expositie moest men wachten tot 1967 toen de Rijksnormaalschool van Lier haar oud-leerling uitnodigde op de viering van haar 150-jarig bestaan. Buiten enkele kleine gelegenheidstentoonstellingen bezorgde de stad Lier hem in 1980 en in 1989 representatieve exposities bij wijze van officiële huldigingen : feestelijke gebeurtenissen, maar die buiten het gewest niet de verdiende artistieke weerklank kregen. De tijdgeest was toen niet zo gunstig voor een kunst die aansloot bij het post-impressionisme.

         Ouder wordende trok Oscar van Rompay zich meer en meer terug in zijn privé-domein, zijn grote en kleine ateliers, zijn weelderige tuin. Toch bleef hij tot op hoge leeftijd een onvermoeibare bezoeker van "kunsttempels", waar hij zich telkens weer als een scherpe criticus opwierp. "Hij legde uit, verdedigde, viel aan, hij trok onze ogen open", getuigt een van zijn reisgezellen, Jos Buyens. "Maar zijn voorkeur bepaalde onze tocht".

    Clara Timmermans, die een van zijn schildersleerlingen is geweest, zei bij zijn 85ste verjaardag: " Het relaas van Oscar, zijn uitspraken, lessen, vermaningen, uitingen van bewondering, het is nog altijd vuurwerk dat spettert, soms kraakt als de flessen".

     

         Grote liefde bleef hij koesteren voor alles wat met het circus te maken had. In de loop der jaren is hij vaak voor en achter de schermen gaan tekenen en schilderen Bij zijn 790 gesigneerde tekeningen zijn er 198 met beelden uit Parijs, 93 met een onderwerp uit de circuswereld. Bij zijn 240 gesigneerde schilderijen telt men er 24 met (geïdentificeerde) Parijse onderwerpen en 11 uit het circus. Naakten zijn er maar weinig bij en zij behoren meestal niet tot zijn beste werk. Zij worden wel eens gered door ... de vlot geschilderde achtergrond. In zijn stadsgezichten en landschappen speelt de mens zelden een rol.

    Van Rompay vermeed de anecdote. Het ging hem altijd primair om de kleur- en vormverhou-dingen. Portretten heeft hij niet zoveel gemaakt. Bij de gesigneerde schilderijen zijn er 28 portretten. Hij maakte geen jacht op opdrachten, beeldde liefst mensen uit zijn vrienden- en familiekring uit, figuren die hem vertrouwd waren en die hij kon appreciëren. Met artistieke emotie bekijk ik het beeld dat hij in de oorlogsjaren van zijn vader heeft vastgelegd, een aangezicht dat hij met grote liefderijke zorg en eerbied benadert. Niet minder ontroerend is het portret van zijn ernstige, bezorgde jonge vrouw, wier gelaat opblinkt uit een donkere achtergrond. Zijn leven lang hing dit portret bij zijn dagelijkse zitplaats, als een beschermende aanwezigheid.


      

        
    Naar mijn bescheiden mening behoren zijn drie geschilderde Timmermans-portretten tot zijn beste werk. Het eerste portret dateert uit 1940 : een levensgrote Timmermans in een stoel, met zijn hondje Daco aan zijn voeten. Van Rompay heeft het niet helemaal afgewerkt, men weet niet waarom. Een gouache-portret uit 1941 volgde. Tussendoor en daarna ontstonden nog tal van tekeningen in potlood of zwart krijt en sanguine. Maar zijn meesterwerk is het laatste portret in olieverf, daterend uit 1946, niet zo lang voor het overlijden van Timmermans. Van Rompay kende zijn vriend zo goed en heeft zo dicht bij hem geleefd, dat hij hem bijna zonder poseren kon schilderen. Zoals in menig ander portret ging zijn aandacht bijna uitsluitend naar het hoofd terwijl het lichaam schetsmatig werd aangegeven. In het laatste portret speelde de kledij wel een rol. Van Rompay toont ons zijn vriend in de kamerjas die hij de laatste maanden van zijn leven droeg. De kleuren ervan benadrukken de sfeer van eenzaam lijden. De goede ronde Felix van weleer is nu een door ziekte en verdriet getekende oude man geworden die de Eeuwigheid binnenkijkt.


                                           

        
    Familie en vrienden denken met ontroering aan de wijze waarop Oscar van Rompay zijn vriend tot op het einde heeft bijgestaan. Toen Timmermans vanwege zijn hartziekte zijn huis niet meer kon verlaten, was de schilder de getrouwste van de getrouwen die hem troost kwamen brengen. Elke dag liep hij tenminste een keer bij hem aan, om te informeren naar zijn toestand en om een schilderij of een tekening te laten zien en met hem te bespreken.

    Oscar van Rompay bezocht de eerste naoorlogse tentoonstellingen in Antwerpen en bracht vlug verslag uit, opdat zijn vriend op de hoogte zou blijven.

    "Gij zijt mijn ogen", lachte de zieke Felix.

     

     

    ***********

    07-09-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In Memoriam Oscar Van Rompay - Arthur Lens

    IN MEMORIAM

    OSCAR VAN ROMPAY

    Arthur Lens


        


    Ruim veertig jaar heb ik het geluk gehad tot de vrienden van Oscar Van Rompay te behoren en tevens het voorrecht de kunstenaar te leren kennen, te waarderen en hem als artiest van dichtbij te volgen. Telkens hij mij liet delen in de vreugde van de bewondering van een nieuw schilderij, leek het zo eenvoudig. Om zo de techniek te doen vergeten, moest men er baas over zijn. In ons jaarboek van 1996, Timmermans in beeld publiceerden wij een bijdrage over de Kunstschilder Oscar Van Rompay.


        
    Oscar Van Rompay werd op 25 augustus 1899 te Lier geboren en overleed in de Netestad op 30 april 1997. Onderwijs genoot hij aan de Lierse oefenschool en de toenmalige 'ecole moyenne', evenwel met weinig belangstelling. Hij had slechts oog voor het potlood en de kleuren. Van 1915 tot 1919 zou hij aan de Antwerpse academie studeren bij Juliaan De Vriendt, een fijnzinnige kunstenaar. De estheriek van de Antwerpse academie lag toen in een historisch-romandsche lijn. De Vriendt kende heel wat van compositie, geschiedenis en stielkennis.

         In Antwerpen leerde hij Franck Mortelmans, Johan Coomans, Ernest Albert en nog andere schilders kennen en waarderen, alhoewel hij afzijdig stond van alle 'ismen' en non-figuratieve stromingen, die ongeremd ingang hadden gevonden. Van Rompay stond sceptisch tegenover de leefbaarheid van al deze experimenten, die op het ogenblik dat hij begon te schilderen, hun evolutie hadden doorgemaakt of hun zending reeds hadden volbracht.

         Deze nieuwe stromingen hebben Van Rompay in zijn opvattingen niet ondersteboven kunnen gooien. In het besef dat in het abstracte, het buitenissige, voor hem geen verantwoorde uitleg lag, is hij gelouterd in zijn eigen wereld en isolement blijven doorwerken. Dat is Van Rompay's kunst ten goede gekomen. In zijn fundamentele eerlijkheid is hij obstinaat zichzelf gebleven.

         Tijdens zijn opleiding te Antwerpen had hij reeds een grote verering voor de Spaanse, Hollandse en Vlaamse scholen, maar stond ook al in bewondering voor de Franse impressionisten. In Parijs zou hij zich jaren bekwamen om uit te groeien tot een persoonlijkheid in het vak.

         In het begin van de jaren vijftig ging Van Rompay enkele jaren te Collioure werken.

    Daar voelde hij zich thuis en deelde het leven met de inwoners die hem als "peintre flamand" hadden aanvaard. In de krant L'Impendant (1954) lezen we: "Ce Flamand peint, en effet avec les qualités des artistes de sa race auxquelles il a adapté 1'esprit francais..., Oscar Van Rompay a une véritable vénération pour les impressionnistes: Pisarro, Cézanne, Claude Monet et surtout pour son grand compatriote Vincent van Gogh...". Er werd hem gevraagd om te Perpignan te exposeren.

         Met Felix Timmermans, die Van Rompay reeds tijdens de Eerste Wereldoorlog leerde kennen en de Antwerpse kunstschilder Franck Mortelmans onderhield Van Rompay een levenslange vriendschap. Marc Havel, de eminente Louvre-kenner, Pierre Paulet, de deskundige van Versailles en het Louvre en de schilder Maurice Utrillo, rekende Van Rompay .onder zijn trouwe vrienden.


        
    In Schoon Lier belichtte Timmermans reeds Van Rompay's werk: "t Is hevig en juichend: hoe heviger hoe liever...". In 1930 bij Van Rompay's tentoonstelling te Amsterdam en in 1943 bij zijn tentoonstelling in het stedelijk kunstsalon te Anrwerpen hield Felix Timmermans de feestrede.

         Door de dreiging van de Tweede Wereldoorlog werden de werken van Van Rompay in zinken kisten in zijn tuin begraven. Maar enkele maanden later vond hij zijn schildersoogst van jaren noest gezwoeg aan flarden, verrot en verpulverd terug. "Hij was verpletterd. Hij zou dat niet meer te boven komen, hij wilde niet meer schilderen, zegde hij. Dan heeft vader, den enigen keer van zijn leven, iemand met handen en voeten overtuigd, gezegd dat hij moest schilderen, nog veel meer dan vroeger, en gesproken over de kunst, over de drang en de kracht die er van uitstraalt, met een gloed en een vuur die wij in hem niet kenden..."

    (Lia Timmermans, Mijn Vader).


        
    Uit hun bezorgdheid voor anderen richtten Felix Timmermans en Oscar Van Rompay in September 1940 een plaatselijke afdeling van de Vlaamse Kunstenaarsgilde op. Reeds in december organiseerden zij een eerste tentoonstelling.

         Tijdens Felix Timmermans zijn moeilijkste jaren bleef Van Rompay hem trouw bezoeken en verblijden met zijn kunst. Er ging omzeggens geen dag voorbij of Van Rompay liep bij Timmermans binnen. Van Rompay was heel en al toewijding. Hij herinnerde zich geen enkel verkeerd of slecht woord over de Lierse inwoners uit Timmermans' mond gehoord te hebben. Veel belangstelling had Timmermans tijdens de oorlog voor zijn Joodse geburen Katzauer Meier en Mayer Elsa Sara.

         Enige dagen voor het overlijden van Felix Timmermans in 1947, voltooide Oscar Van Rompay het laatsre portret van Timmermans.

    Bij de begrafenis van Felix Timmermans - verstoken van de "grote" Lierenaars - was Oscar Van Rompay de persoon die de moed en de lef had de grafhulde op het kerkhof Kloosterheide uit te spreken.


    Van Rompay heeft zijn in-goede vriend nog vijftig jaar overleefd en trachtte het ontgonnen terrein op stedelijk vlak verder uit te bouwen. Hij was lid van de Lierse stedelijke bouwraad, wat pleitte voor zijn bezorgdheid voor "Schoon Lier", en decennia lang lid van de stedelijke museacommissie. Van Rompay liet niets aan het toeval over om te waken over het werk van de oude meesters die zich niet meer konden verdedigen. Zijn tussenkomsten waren gefundeerd door kennis en ervaring.

         Zoals baron Isidoor Opsomer en Felix Timmermans ijverde hij om Lier architecturaal in stand te houden. Hij voelde zich steeds de strijdlustige metgezel van Timmermans en Opsomer, wiens raad hij moest missen. Van Rompay zag raak en klaar in wat er verkeerd ging in het Lierse stadsgebeuren. Hij zag wat anderen niet zagen of wilden zien.

    Fulminerend ging hij te keer tegen de onkundige betweters. Van Rompay bleef altijd de idealistische voorvechter. Steeds bleef hij zich inzetten voor zijn stad, maar capituleren wilde hij niet.


        
    Wie beweert dat Oscar Van Rompay zonder hartstocht leefde, heeft de ware aard van de kunstenaar niet gevat. Weinigen hebben de kunst met zoveel opoffering beoefend, weinigen hebben zo voor de kunst geleefd en zo volhard in de srrijd om de realiteit haar diepste wezen te doen prijsgeven in een bezielde weergave ervan. Ook zijn trouw aan alles wat hij ooit heeft liefgehad trekr een rechte lijn door zijn leven : zijn vrouw Jeanne, zijn Lier, zijn kunst en kunstopvattingen. Zijn schildersloopbaan was even rijk en gevarieerd als de kleuren van zijn palet.

     

     

    ****************

    06-09-2008 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!