Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    12-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans' werk in het buitenland

    Timmermans' werk in het buitenland.
    Stemmen van over de grenzen

    Uit Vlaanderen - 16 jaargang 1967

    Vermits Felix Timmermans één van onze meest vertaalde auteurs is, kon een buitenlands ‘Timmermanskoor’ in dit nummer bezwaarlijk ontbreken. Met het oog hierop, legde de redactie contacten in negen landen, nl. Duitsland, Frankrijk, Tsjecho-Slowakije, Spanje, Denemarken, Engeland, Zuid-Afrika, de U.S.A. en Japan. Aan negen correspondenten werd een korte bijdrage gevraagd, met het doel enkele concrete gegevens te verzamelen omtrent het onthaal, dat de werken van Timmermans nu genieten in hun land: wordt hij nog vertaald, gelezen, uitgegeven, gegeerd? hoe reageren de lezers erop? wat treft hen het meest? of wat stoort hen eventueel? beschouwen ze Timmermans als een auteur van wereldformaat?

    Frankrijk, Spanje en de U.S.A. reageerden helemaal niet. Uit
    Denemarken schreef Dra. G. de Vries ons het volgende: ‘Tot mijn grote spijt moet ik u op uw verzoek een artikeltje te schrijven over de ontvangst van de werken van Timmermans in Denemarken, negatief antwoorden. Mijn vele nasporingen om te weten te komen of zijn werk nog vertaald en gelezen wordt, hebben slechts tot resultaat geleid dat ik moet zeggen: Timmermans is een vergeten man hier. Zelden wordt nog een boek van hem in de bibliotheek geleend. In de 30-er jaren werd zijn werk veel vertaald. Nu niet meer. Vorig jaar werd alleen nog een fragment van “het Kindeke Jezus in Vlaanderen” opgenomen in een anthologie. Deze schrale gegevens vormen m.i. geen basis voor een artikeltje - hoe kort ook - in uw tijdschrift. Ik hoop dat de oogst in andere landen groter zal zijn’.

    In Japan liggen de zaken enigszins anders. Professor Sumitaka Asakura uit Tokio liet zich daar als volgt over uit: ‘Lange tijd heb ik zorg besteed aan het introduceren van de Nederlandse letterkunde in Japan, maar de uitgeversmaatschappijen alhier hebben niet zoveel lust in de publikatie van Nederlandse werken, als ze in die van Engelse, Franse en Duitse werken hebben. Tot nu toe heb ik de gelegenheid gehad om, met mijn vrouw, werk van hiernavermelde auteurs in het Japans te vertalen en te laten uitgeven: Heyermans, Multatuli, van Eeden, Gorter, H. Roland Holst, Kloos, Swarth, Van de Woestijne, de Mont en Roef Basenau. In de “Voorlichtingen over Nederlandse en Vlaamse Letterkunde”, uitgegeven door verschillende uitgeversmaatschappijen, heb ik over Nederlandse en Vlaamse werken voorlichting verschaft; wat de werken van Timmermans betreft, heb ik een korte inleiding tot “Pallieter” en “Pieter Breugel” laten opnemen. “Adagio” van Timmermans is niet door mijn vrouw, maar door de heer Katayama uit de Franse tekst vertaald.’

    Professor T. Weevers berichtte ons uit Londen: ‘Het is mij tot mijn spijt onmogelijk te voldoen aan uw verzoek om een artikel te schrijven over het onthaal dat aan de werken van Felix Timmermans in Engeland is te beurt gevallen. Dit zou een bekendheid met het letterkundig leven van Engeland vereisen, die ik als neerlandicus niet bezit. Ik zou U aanraden, U tot dit doel te wenden tot een lid van de Britse P.E.N. Club.’

    Meer uitgebreide reacties kwamen uit Zuid-Afrika, Tsjecho-Slowakije en Duitsland.
    Laten wij eerst Professor Abel Coetzee uit Johannesburg aan het woord. Hij deed ons opmerken, dat hij - terwijl hij de opdracht wél heeft uitgevoerd - de klemtoon enigszins verschoven heeft naar een belangrijk vraagstuk, waardoor ook precies de werken van Timmermans in het gedrang komen. ‘Ek vra u om dit so te wil aanvaar, veral omdat ek al geruime tijd veronrus word oor die toenemende teruggang van Nederlands in Suid-Afrika’. Zijn bijdrage geven we dus integraal weer:
    Wanneer mens tans 'n opdrag kry om te skrywe oor die houding van Afrikaanse lesers teenoor die werke van 'n skrywer in die Nederlande, stan jy voor 'n hartseertaak - hartseer wat verwek word deur verskillende faktore wat uit die volgende sal blyk.
    Omdat Suid-Afrika ‘ingekring’ is in die Angelsaksiese wêreld en ons buitenlandse boekwese geskoei is op Engels-Amerikaanse lees, is daar maar heel enkele punte in ons land waar mens die goeie (of selfs enige!) Nederlandse boek kan bekom. Hierdie punte bedien gewoonlik akademici, wat beteken dat die Nederlandse boekmark vir die gewone man nie bestaan nie. Onbekend maak onbemind.
    Omdat Afrikaans en Nederlands om begrypelike redes nog altyd vir studiedoeleindes aan mekaar gekoppel is en bly in Suid-Afrika, het dit tog so gebeur dat Nederlandse skrywers vir skoliere en studente behou gebly het. Maar juis daardeur het Nederlandse skrywers ‘akademiese’ leer- en leesstof geword; Afrikaners wat tans nog Nederlands lees, doen dit vir eksamendoeleindes. Vir hierdie leserskring is Gezelle, Van de Woestijne, Streuvels en Timmermans beminde skrywers van die ouer geslag. Hulle werk word nog gereeld vir bestudering voorgeskryf en waardeer, alhoewel dit wil voorkom dat Nederlandse lektuur verdwyn sodra die laaste eksamen afgelê is.

    Wat die werk van Timmermans besonderlik betref: Pas het die Kaapstadse uitgewery Human en Rousseau die Boerepsalm in Afrikaanse bewerking uitgegee - as ‘proefneming’. Indien dit sou blyk dat die vertaling inslaan by die lesers sal dieselfde uitgewery Pallieter in Afrikaans aanbied. Juis die keuse van Timmermans se werk vir hierdie proefneming, laat blyk hoe hoog dit aangeslaan word Die openbarende in die geval is egter dat dit nodig is om Timmermans in Afrikaans te vertaal! Afrikaanse en Nederlandse (Noord en Suid) lesers en leiers moet hulle heeltemal duidelik rekenschap gee oor die betekenis van hierdie verskynsel: Die kennis van Nederlands het onder die algemene lesers so seer terug geloop dat die Nederlandse boek in Nederlands skaars nog aan die man te bring is. En die toestand word jaar na jaar erger.
    Dit word gewyt aan allerlei faktore, maar een van die belangrikstes daarvan ontvang nie voldoende aandag nie.
    Toe Afrikaans skool- en universiteitsvak geword het tydens die eerste kwart van ons eeu, was daar ontoereikende Afrikaanse stof om ook maar net één jaar van 'n kursus voldoende te vul. Sedert jaar en dag het die Afrikaanse taal- en letterkunde egter soveel stof tot sy beskikking dat dosente verleë sit daarmee in 'n kursus wat Nederlands insluit! So erg is die toestand dat dosente bewus word daarvan dat tyd wat aan Nederlands bestee word, verlore tyd is, want Afrikaans as landstaal staan in wedywering teen Engels! Daar is maar één oplossing: Die tyd het aangebreek dat almal wat betrokke is by die saak moet besef dat Afrikaans en Nederlands as twee aparte vakke bestudeer moet word, en Nederlands wel in die keusegroep moderne tale, waar dan ook verlang word dat die kandidate dit moet kan skryf en praat! Deur Nederlands gekoppel te hou aan Afrikaans, verloor albei dardeur, maar veral Nederlands. En alle Nederlandse skrywers - oud - jonk - ‘modern’ - word nadelig getref. Daarom dat Nederlands prakties al lank nie meer 'n voedingsbron van Afrikaans is nie, en daarom dat ek my taak as 'n hartseertaak beskryf het aan die begin.
    Mag hierdie enkele opmerkings by die toespitsing op die werk van Felix Timmermans daartoe lei dat ons ons ernstig gaan besin oor 'n toestand wat weinig aanbied om tevrede oor te wees.

    Dr. Olga Krijtovâ uit Praag bezorgde ons een interessante Tsjechische kijk op de zaken en schreef ons: Habeant sua fata libelli - en ook vertalingen hebben hun eigen onvoorziene lotgevallen. Een boek vertaald in een ander taalgebied, maar vooral in een gebied met een andere mentaliteit, vindt niet zelden een ander onthaal dan in eigen land. Er zijn al tientallen werken uit het Noorden Zuidnederlandse taalgebied in het Tsjechisch vertaald, maar alleen twee auteurs - één uit het Noorden en één uit het Zuiden - kregen met hun werk een andere rol te vervullen dan hun collega's.
    Hun boeken hebben niet alleen de esthetische werking op de lezers uitgeoefend, werden niet alleen gewaardeerd als kunstwerken zonder meer, maar werden ook gekenmerkt door het tijdstip waarop de vertaling in het Tsjechisch verscheen. De dikwijls hartstochtelijke voorliefde voor deze werken vindt haar oorzaak in de buitengewoon moeilijke jaren welke het land - en ook het lezerspubliek - toen doormaakte, voor velen waren deze boeken een toevluchtsoord, ‘een beloofd land’, waar de zon nog scheen en de natuur nog bloeide - voor anderen waren zij misschien weer tot steun, een hoop voor de toekomst, want ze verkondigden een diepe wijsheid: het leven zal overwinnen, het leven is sterker dan de dood.

    De schrijvers van deze werken waren Antoon Coolen en Felix Timmermans.

    Al in 1927 werd Timmermans' optimistische ‘Pallieter’ in het Tsjechisch vertaald, twee jaar later gevolgd door ‘De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa’, maar daarna duurde het tien volle jaren voordat de schrijver weer onder zijn Tsjechische lezers terugkeerde. Pas in 1937 verscheen de vertaling van ‘Pieter Bruegel’ en een jaar daarop ‘De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt’.
    Niet lang daarna woedde in Tsjechoslowakije de droevige ouverture tot de tweede wereldoorlog, eerst werd het land van zijn grensgebied beroofd, om daarna geheel aan de vijand overgeleverd te worden. Pas in die sombere dagen werd Felix Timmermans werkelijk ‘ontdekt’ en zijn werken beleefden een ongewone conjunctuur. Het waren de schoonheid, de vredige levensvreugde, soms ook een zekere berusting, maar aan de andere kant ook de onverzettelijke wil om door te zetten, de gezonde levenslust, welke juist in die dagen en jaren de lezers zoveel voldoening schonken. Geen wonder dat ‘Pallieter’ en ‘Pieter Bruegel’ opnieuw uitgegeven werden, ook de enigszins sombere ‘Boerenpsalm’ beleefde in twee jaren twee uitgaven. In het jaar 1940 werden er niet minder dan drie romans van Felix Timmermans uitgegeven. ‘Het Kindeken Jezus in Vlaanderen’ en ‘De Harp van Sint Franciscus’ waren twee veelgelezen voorgangers van ‘De Familie Hernat’, dat in 1943 vertaald werd.

    Na de oorlog was de lezershonger voor Vlaamse auteurs blijkbaar enigszins gestild, er openden zich nieuwe perspectieven, nieuwe stijlen werden beoefend, ook de smaak van de lezers ging steeds meer uit naar moderne auteurs - een begrijpelijk verschijnsel in een tijd vol van nieuwe idealen. Pas nu, ruim twintig jaar later, begint het lezerspubliek naar oude vrienden en meesters terug te verlangen. Antoon Coolen, ook tijdens de oorlogsjaren veel vertaald en gelezen, keert dit jaar onder zijn Tsjechische lezers terug, van Felix Timmermans wordt de re-editie van ‘Pieter Bruegel’ overwogen, een boek dat met de jaren zeker niet verouderd is en net zoals vele andere werken uit het oeuvre van Felix Timmermans op een gul onthaal van de Tsjechische lezers kan rekenen.
    Georg Hermanowski uit Bad Godesberg, reeds tientallen jaren vertrouwd met het leven en de bloei van Duitse vertalingen van Vlaams werk, schetst ons een geestdriftig beeld van het onthaal, dat Timmermans' werken nog steeds - en meer dan ooit - genieten in het duitstalig gebied van Europa: Hoeft er wel geantwoord te worden op de vraag of het werk van Timmermans, twintig jaar na zijn dood, nog leeft in Duitsland? Het is levendiger dan ooit tevoren en heeft pas nu zijn volle breedtewerking bereikt. In vier grote boekengilden, in de grootste drie Duitse pocketreeksen, wordt het massaal verspreid. Zo heeft de Insel Verlag momenteel tien werken van Timmermans in voorraad, bij de Verlag der Arche in Zürich zijn twee licentieuitgaven op de markt, bij Amandus Verlag in Wenen één licentie-uitgave, en dan nogmaals een bij Reclam. De uitgeverij ‘Gute Schriften’ in Basel prijkt in deze lijst met niet minder dan vijf licentie-uitgaven. De Deutsche Buchgemeinschaft voert bestendig drie titels in haar vlag (Pallieter, Bruegel, Brouwer), de Hamburgische Bücherei eveneens ‘Pallieter’ en de Deutsche Hausbücherei de ‘Franziskus’.

    Als pocket kan men bij de Deutscher Taschenbuchverlag ‘Jesuskind in Flandern’, ‘Bauernpsalm’ en ‘Franziskus’ bekomen, in de Fischer-pocket-reeks ‘Bauernpsalm’ en ‘Pieter Bruegel’ en bij RORORO ‘Pallieter’. De voornaamste vijf werken van Timmermans zijn op die wijze als pocket voorradig en dus voor iedereen toegankelijk.
    De totaaloplage van alle Timmermansboeken heeft intussen de twee miljoengrens ruim overschreden. Neemt men de Buchgemeinschafts- en de pocketuitgaven niet in aanmerking, dan houdt men in de gewone uitgaven bij de Insel Verlag over: ‘St. Nikolaus in Not’ 322ste duizendtal, ‘Pallieter’ 284ste, ‘Das Triptychon der hl. drei König’ 281ste, en ‘Die sehr schönen Stunden der Jungfer Symphorosa’ 189ste duizendtal. Slechts twee Timmermansboeken hebben de vijfduizendgrens niet overschreden : ‘Adagio’ en ‘Die unsichtbare Hand’. Een zeer voorzichtige schatting brengt als vaststaand feit naar voren, dat meer dan vijftig procent van alle na wereldoorlog I vertaalde en verkochte Vlaamse boeken hier te onzent Timmermansuitgaven zijn.

    Timmermans wordt in Duitsland niet meer vertaald, want er bestaat sinds ca. vijftien jaar geen werk meer van hem, dat niet in Duitse vertaling te verkrijgen is. Alles, tot het laatste blad toe, is vertaald geworden. Vandaag de dag wordt Timmermans meer dan ooit uitgegeven en gelezen; de zes pocketuitgaven hebben hier vanzelfsprekend enorm toe bijgedragen. Het feit, dat twee der grootste pocket-uitgeverijen een identieke ‘Bauernpsalm’-uitgave in hun fonds hebben, is een bewijs dat zelfs een pocketuitgeverij als de S. Fischer-Bücherei dit werk niet alleen verspreiden kan. Dat de Duitse lezer Timmermansuitgaven vraagt spreekt vanzelf; trouwens, hoe waren anders, na wereldoorlog II, 22 licentie-uitgaven naast 14 eigen uitgaven (dus totaal 36 uitgaven van de tot nog toe 30 vertaalde Timmermanstitels) mogelijk geweest? Verliezen wij daarbij niet uit het oog, dat meer dan de helft van deze uitgaven in massaoplage - tot 100.000 exemplaren - verschenen.

    Hoe de lezers in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland op Timmermans reageren? Zij kopen en lezen zijn werk. Slechts in midden-Duitsland is Timmermans niet voorradig op de boekenmarkt, maar in ontelbare brieven smeken de mensen aldaar hun aanverwanten in het westen hun zijn boeken te zenden - en af en toe slagen zij er, tot hun grote vreugde, in de postcensuur bij de neus te nemen. Wat de lezers bij dit werk het meest treft: dat er maar één Timmermans is; wat hen stoort: niets!
    Dat men aldus een dergelijke auteur als auteur van wereldformaat beschouwt, is uit het voorgaande wel overduidelijk geworden. Indien dat niet werkelijk zo was geweest, dan zou er nooit sprake geweest zijn van pocket-licenties bij de Deutsche Taschenbuchverlag en bij S. Fischer-Verlag; en noch Insel Verlag, noch ‘Die Arche’ in Zürich hadden de werken ooit uitgegeven.

    Felix Timmermans is voor de Duitstalige lezer nu niet meer eenvoudigweg Vlaanderen, maar hij is en blijft voor hen Felix Timmermans!
    (De cijfers, hierboven aangehaald, werden geput uit de jongste statistiek - 23-12-66 - van de Inselverlag).

    ****************

    12-02-2016 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Eerste Dag - Felix Timmermans
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De Eerste Dag

    Door Felix Timmermans uit het Kerstnummer De Prins van 1930.

    Het leven ging zijn luien, eenderen gang, op zijn zeven gemakken, zonder stooten of schokken. Hier en daar in de huizen, stond het al wel eens hals over kop, maar dat bleef in de gordijnen hangen. Maar in 't openbaar was alles effen, tenzij eens een onweder, of een aardbeving in Italië, een man overreden met de tram; en dan soms heel ver, maar te ver om er u mee bezig te houden, oorlog, bij menschen, die nog met kromme zwaarden en trefterpistolen vochten.
    't Was rustig. Buiten de politiek waren er zoogezegd geen morrers. Toch wel, men morde op een trein, die drie minuten te laat vertrok en men schreef een petitie naar den minister. Verders was 't buiksken-vol en herteken-rust. Er wierden veel soupeekens gegeven en bijna alle weken was er een nieuwe gelegenheid om de harmonie te laten spelen: om een eerste prijs van fluit in 't conservatorium te Antwerpen, de eerste duif van den prijskamp op Bordeaux, om 't beste tooneelspelen, om 't langste pijpen te smoren, om een primus in vogelenpik, om eenen, die een kind uit het water had gehaald, om de beste footballers, om iemand die 25 jaar ergens werkte, of om een gouden bruiloft en nog veel andere dingen.
    De straat van die primussen, redders en jubilarissen wierd dan met masteboomkens en wimpels en vlaggen versierd, wat opgefrischt met doorgeschoten aspergiënloof, bepereld met papieren rozen en behangen met rijmende spreuken. De harmonie speelde 't was stoet; ontvangst op het stadhuis, waar men de verbouwereerde feestelingen met stadhuiswoorden begroette en een in ijzer gesmeden bloementak ten geschenke gaf. De leden der feestcommiteiten speelden dan wit handschoenen aan, leenden ergens een hoogen hoed en er was een souper, verlichting en bal.

    En zoo ging het leven in de kleine stad, afgestippeld langs kermissen, jubilés, inhalingen en plezieren, tot er opeens ievers ver bij menschen, waar de mannen danseuze-rokskens dragen, ne kroonprins doodgestoken wierd en er in de gazetten over oorlog wierd gesproken. Na een eerste verbazing en stoeferij met aardrijkskunde, speelde men voort met de kaarten, 't Kon hier nooit geen oorlog worden. Daarom! Nen heer met nen hoogen hoed had het gezegd.
    Men vierde voort en ze begosten al naar kleer-stof uit te zien voor nieuwe costuums voor October kermis. De leerlingen der scholen herhaalden tusschen hun lessen in, de declamaties, zang stukken en tooneelspelen tegen de prijsuitdeelingfeest; de professoren rangschikten de met goud bedekte prijsboeken en knoopten roze linten rond de stapeltjes en bij den eersten van elke klas praalde een papieren lauwerkroon met gouden, holle bollen. De gazetten  spraken swenst maar over oorlog. 't Leven ging voort. En in 't volkskwartier gingen ze een gouden bruiloft vieren. De dag te voren, was de straat al gepaleerd, 's Morgens in de vroegte, als 't oosten begon te klaren, wekte men de geburen met kanon-schoten, klarinet en trommel. Direct waren de vrouwen en de groote meiskes buiten; allen met witte voorschoten aan, met rozen in het haar en met rozen en zilverpapier rond de bezemstelen, en dan wierd er daar gevaagd en gekeerd, dat het stof boven de daken wolkte.

    De witte voorschoten vlinderden overend-weer; ginder wierd al gedanst en om zes uur 's morgens tapten de herbergen al, dat de kranen kreunden. Wat peist ge met zoo'n heete dagen! Swenst men zoo alles bereidde om het oude, verrimpeld koppel te huldigen, waren de ouders van de prijsuitdeeling-kinderen ook in de war. De kinderen wierden gewasschen, en hun haar in krollekens gezet, de jongens kregen hun 's zondagsch dingen aan en de meiskes wierden in 't hagelwit gestoken. Tegen tien uur zaagt ge de ouders er van onder trekken naar de feestzaal: de vader in zijn trouwfrak, de gouden ketting op den buik, sigaar met bandje in den mond, en de moeder in de zijde met een voilet voor haar gezicht. Beiden hadden nieuw handschoenen aan. 't Was een schoone dag, vol ritselende zon, die de bloemen en het zweet te voorschijn streelde.
    En de prijsuitdeelingsfeest was volop in gang, de gouden bruilofstoet zette zich met muziek en zang in beweging, tusschen. Hagen van volk, toen opeens in den dikken kerktoren de noodklok begost te kleppen. Dat is geen zware, triestige klok, die noodklok, maar een klein, venijnig klokske, dat zenuwachtig begint te kleppen, zonder kommas, als met tweeën-veertig graden koorts. Uit deuren en vensters kwamen nieuwsgierige koppen.

    "Wat is 't?... Brand?... Wat is 't?... Ik ga zien."
    Ze schoten hunnen frak aan, ze zetten hunnen hoed op en ze gingen zien. Op de groote markt was er ineens een geloop en geroep. Gemeenteraadsleden kwamen bleek van de stadhuistrappen geloopen, volk liep ijlings weg uit de herbergen, metsers lieten hun truweel liggen en gingen recht naar huis. Vrouwen vielen kwalijk: ",En ons kindeken was de schreeuw van de moeders. Gardecivieken of zondagsoldaten, moeilijk in hun soldatencostuum, kwamen met hun geweer van hier en ginder en liepen allen in één richting.

    Pompiershorens schalden, een trommel roffelde op de hoeken der straten, de noodklok klepte, en weldra ging het als blaren op den wind zoo rap: "Den duitscher heeft ons den oorlog verklaard, Hij is nog maar een uur of drie van hier!  "
    Uit alle huizen botsten menschen naar buiten, men liep, men schreeuwde, men stond in hoopkes, de hoopkens stoven uiteen. Daar ineens een politie per velo, dreigend tot de mannen roepend: "Naar 't fort! Naar 't fort! Helpen! Helpen! Met schup en riek!
    Loopgrachten graven, loopgrachten! .Neem kruiwagens mee! Anders zijn w' allemaal dood eer het vier uur is. Den duitscher staat voor de deur! " En zie, die bierdrinkers en vogelpikschieters, de mannen van den goeden cier, voelden ineens wat anders, wat ze nog nooit hadden gevoeld : vlammende gehechtheid aan hun vrouw en kinderen, aan hunne stad en geboortegrond, schrik, en tegelijk woede en moed, om zich te verdedigen tegen den vijand, die hen onverwacht kwam aanvallen.

    Er kwam een vuur in die menschen, een plotselinge broederlijkheid in 't gevaar en in den nood. De mannen liepen weg, niet met een schup en riek om loopgrachten te maken, maar den eene met een bijl, den andere met een verroest pistool uit de dagen van Napoleon; er was er een met een broodmes op een stok gebonden, een boer met een zeis.
    En waren er, die voor een week eten meenamen, en menige gardeciviekransel was volgestopt met worsten, bier, hollandsche kaas, boter en sardinnendoozekes. Er waren vrouwen en kinderen, die nog een heel eind met hen meeliepen, al weenende en huilende. In vele huizen brandden de groenten aan, want het was tegen etensuur.

    Immer en immer klepte de noodklok.

    Plechtig ruischte ginder de harmonie een langzame feestmarsch, en achter 't spelend koper, stapte een heele bloemtuil witte maagdekes en zinnebeelden, gevolgd van open voituren, waarin het vijftigjarig huwelijkspaar zat en den heelen staart familie uit dit echtpaar voortgekomen. In die hunnen jongen tijd kocht men nog veel kinderen. Swenst waren z' in de gasterij bezig, de groote diner aan 't klaar maken; heelder korven vleesch, manden fruit, groenten en wijn. De bier-tonnekens lagen al aangestoken voor dezen avond, 't ging er stuiven!

    Maar ineens blikkerde er ne sabel vóór de harmonie, 't was de sabel van de politie, en de politie riep: ..Terug! Terug! En zwijgen! Den duitscher staat voor de deur! 't Is oorlog! "
    Een plotselinge schrik als een dres koud water spoot over de stoet. De muzikanten slikten hun noten in, de maagdekens begonnen te weenen, de familie sloeg het lood in de beenen, men draalde, liep heen en weer, de stoet verbrokkelde, gardecivieken liepen voorbij en burgers met hamers, handbogen en rieken. Van de stoet bleef niets over dan de twee oudjes, die met enkelen hunner getrouwde kinderen toch voort naar de kerk reden, voor de dankmis...
    Op de prijsuitdeeling der jongens, (die der meisjes was al gedaan) waar het stil was en men luisterde naar een kind, dat waarschijnlijk "le Corbeau et le Renard" of "Jantje zag eens pruimen hangen" declameerde, ging ineens gefluister.
    Een professor liep op zijn teenen zenuwachtig van buiten naar binnen, en van binnen naar buiten. Professoren hoopten zich samen. Een rijke familie, notaris-familie, waartegen een professor iets vertrouwelijk had gefluisterd, stond ineens op en ging weg. Men trok groote, vragende oogen tot elkander.

    Een andere rijke familie, van een doctor, ging ook weg. Er wierd luider gesproken, de menschen zagen om, de menschen stonden recht. De deftigheid brak plots kapot. Die riep, een andere riep, ze riepen op hunne kinderen. Men bortelde uit de banken, men sprong over de banken. En het manneken, dat maar voort-declameerde moest zwijgen en wierd door den bestuurder van het tooneel gewezen, en de bestuurder zei toen zenuwachtig: "Dames en mijne Heeren! Het feest kan niet verder doorgaan. Den Duitscher staat voor de muren van de stad, we zullen zoo de prijzen maar uitdeden."
    Een andere professor deelde dan rap, rap de prijzen uit, zonder namen te roepen en dat deed hij zoo onaandachtig, tusschen al dit geroep en geloop, dat hij zoo maar de prijzen in de handen stopte en verkeerde prijzen gaf.
    Een van de slechtste leerlingen kreeg de lauwerkroon. Vele kinderen namen zelfs hun prijzen niet aan, en liepen naar hun ouders, of wierden door hun ouders van het tooneel gehaald. "Wat kan ons nu zoo 'n beetje papier schelen! Rap! Rap! Naar huis." Wat anders een geslagen uur duurde, met iederen keer bij den eerste eener klas 'n brokske muziek, was nu op tien minuten afgeloopen...

    Op de gouden bruiloftsfeest wierd er met lange tanden en gekrimpte magen gegeten. Het bal wierd afgelast. Elkendeen. die moed had, ging naar 't fort zien. Daar wierden door arm en rijk loopgrachten gegraven en pinnekesdraad gespannen. Het mes op den stok en 't oud pistool kon blijven liggen, 's Avonds brandden er geen kaarsekens in de jubeleumstraat. De nacht kwam vol vrees en kwelling. Men loerde den oostelijken donkeren in.
    's Anderdaags bleek het nieuws een abuis te zijn, een verkeerd telegram.
    Maar de schok was gegeven.
    Het vette, burgerlijk Biedermeyerleven was gebarsten, de jeugd liep er uit. En twee dagen nadien trapte de grooten oorlog als een geweldigen draak over de wereld. De noodklok luidde toen niet meer en iedereen moest een paar weken nadien gaan vluchten voor de vlammen en de ballen.

    ******

    10-02-2016 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Kindeke Jezus in Vlaanderen

    Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
    Naar het boek van Felix Timmermans

     

    Naar  het boek van Felix Timmermans.
    Enscenering Ast Fonteyne – Foto's Zondagsvriend 1954

    «  In het kader en de landschappen van Vlaanderen heb ik mij het  Goddelijke verhaal van het Kindeke Jezus, zijne zoete moeder en  zijn goede voedstervader verbeeld, en met wat letterkunde in groot genoegen omsierd. » Zo  schreef Felix Timmermans aan het begin van zijn « Kindeke Jezus in Vlaanderen ». En zo hebben regisseur en fotograaf, twee kunstenaars van heden, met de belangloze medewerking van geestdriftige acteurs en van vrome, simpele mensen van te lande, de bijzonderste taferelen van het verhaal in beeld gebracht. Zij  hebben de verbeelding van de schrijver zo trouw mogelijk gevolgd en zo kwamen deze taferelen tot stand, als de piëteitsvolle illustratie van een schoon en vroom Vlaams boek.

    Zij werden opgenomen te Tongerlo, te Turnhout, te Larum, te Sint Martens-Latem, te Huize, te Gent, te Westrode-Wolvertem, te 's Gravenwezel, te Westerlo, te Blankenberge, te Prosper-Polder, te Sichem en te Antwerpen. En hiermede wordt dan op bescheiden wijze, met de middelen van deze tijd, de oude traditie voortgezet die, sedert de kunst der Vlaamse primitieven, het evangelisch gebeuren in eigen land situeert.

     Het verhaal begint op een Maartse Zondagnamiddag, in het stille Kempische dorpje van Nazaret op de Nete. Daar woont Maria in een laag witgekalkt huisje en daar zit zij te dromen over haar oud getijdenboek. Het is een stille, lente-achtige namiddag, een van die dagen waarop men een diep, onbepaalbaar verlangen naar geluk voelt, maar voor Maria is het eenvoudig het vrouwelijk verlangen om kinderen te hebben — zoete, zachte kinderen met blond haar en blozende gezichten, kinderen die zij in haar verbeelding niet groter ziet worden, en die haar zouden gegeven zijn lijk 's avonds de dauw op de beemden zijgt. Het is een week en zoet gevoel dat haar doet stil zijn en de ogen sluiten. Want, zegt de schrijver : Maria was zeer rein en zuiver van gepeinzen.
    En toen het tijd was om naar het Lof te gaan wierp zij haar blauwe kapmantel om, nam haar kerkboek van de schouw en stapte door de dreef naar de kerk. En toen gebeurde het, dat een engel voor haar nederdaalde en haar boodschapte dat zij onder alle vrouwen gebenedijd was, en ook de heilige vrucht haars lichaams.


    Toen was het alsof Maria ineens dat zag wat zij steeds had verlangd maar nooit had kunnen bepalen. Een grote vreugde was over haar gekomen en in de eenvoud van haar jonge hart had zij de woorden gevonden die moesten gesproken worden : Ziehier het dienstmaagdeke van de Heer. Mij geschiede naar uw woord ! En aldus geschiedde...
    En op een bloeiende lentedag stapte Maria naar hare nicht Elisabeth met het blijde nieuws, en zij verheugde zich zeer over dit bezoek. Maar wat was er toch voor wonders aan haar te zien ? Zij, ongekend en eenzaam in het leven, zag hoe bij haar aankomst de boeren op het veld hun ploeg stilhielden en haar goede dag toeknikten, en hoe de paarden hun koppen naar haar omkeerden. Een zeilschip dreef voorbij op de Nete en de schipper en zijn vrouw bogen eerbiedig het hoofd.
    En tot zelfs een manke herder langs de weg ontblootte zijn kale schedel toen zij voorbijging, en zijn schapen en geiten keken haar lang en zachtjes-blatend achterna. Toen begreep zij dat het allemaal was om de Heer die zij in zich droeg te groeten en te loven, en de vreugde om haar uitverkiezing legde een fijne stralenkrans rond haar hoofd.

    Opgewekter stapte zij voort door de ruisende sparrenbossen vol van terpentijnreuken, waar de konijntjes van tussen de bomen naar haar kwamen zien, langs beken waarin de vissen telkens boven het water opsprongen, door velden waarboven de vogelen in blijde kringen vlogen, langs hagen met bloeiende seringen, gouden regens en hagedoorns die hun bloemen strooiden voor haar voet. Eindelijk zag zij, vanop de Grobbendonkse heuvelen, het huisje van de koster Zachaar staan tussen de appelbomen, waar hare nicht juist bezig was het wasgoed op te hangen. En om nog vlugger bij Elisabeth te zijn ging Maria langs achter, waar een lattenpoortje in de doornenhaag was gemaakt. Het was alsof Elisabeth haar gewaar werd, want zij liet het wasgoed in het gras vallen en keek om. Elisabeth, nicht Elisabeth ! riep Maria vol verheuging. Elisabeth werd bij die roep opeens als met licht vervuld, ijlde naar Maria toe en viel wenend om haar hals. Ook zij wist door een wonder, van toen zij haar nichtje gezien had, welk groot mirakel in haar schoot gebeurde en zij sprak : O zoete nicht, zalig zijt gij, want alles zal gebeuren zoals de engel tot u gesproken heeft !

    Toen Jozef, die naar een oud gebruik in die dagen sinds lang met Maria verloofd was, niet om haar als oud man te dienen maar om haar in tijden van nood een toevlucht te zijn en om over haar te waken, — toen Jozef van dit alles vernam was zijn simpel verstand te klein om het helemaal goed te begrijpen. De goede man had er een lang gesprek over met meneer pastoor, die hem vroeg of hij reeds met Maria zelf over de zaak had gesproken. « Dat kon ik niet, meneer pastoor, dat kon ik niet », zuchtte hij. « Toen ik daar kwam en Maria pas ontwaarde zo viel er over mij een fijne zoetigheid, 't was lijk zoete wijn in de mond en een regen van rozeblaadjes op mijn hoofd ! Ik zag haar, dat was genoeg, en 'k voelde iets uit haar over mij gaan dat schoner was en beter dan in elk ander mens. Ja, iets beters dan zij zelve, 'k geloof dat ik haar zielken zag; in elk geval er gebeurde daar iets wonderlijks. » En omdat de pastoor schuddebolde voegde Jozef er nog aan toe : « Meneer pastoor, ge moet het niet geloven als ge niet wilt, maar ge weet niet hoe zalig het is haar te bezien.
    Het is alsof men in de hemel komt »...
    En dromend met een glimlach in de baard staarde Jozef in de gele korenverte...

    Maar toch bleef iets in de geschiedenis hem dwars zitten, toch bleef hij piekeren over de onbegrijpelijke gebeurtenis, en 's avonds zat hij in zijn schemerig huizeken te wenen. Een brandend kaarsje dat in een gulden vlek der ondergaande zon verbleekte stond hem pimpelogend te bezien. En anders was het stil alsof er niets en niemand was. Toen kreeg Jozef een bekoring die niet erg schoon of moedig was, maar die men moet begrijpen als men bedenkt dat hij eenvoudig was en rustig van gemoed : hij werd bang voor het onbegrijpelijke waarbij hij ging betrokken worden, hij wilde voor het wonder op de vlucht gaan ! De andere morgen zou hij vertrekken, ver weg, het land uit desnoods.
    Maar om hem van dit voornemen af te brengen zond God hem 's nachts een droom, waardoor heel het mirakel uitgelegd werd en waarin Maria hem verscheen omgeven met grote heerlijkheid. In een gouden poort, waaruit kostelijk zilver straalde, groeide er een grote, sneeuwwitte roos, die haar blaren openlei en waarin troonde het zoete beeld van Maria. En van daarbinnen kwam er een geruis van duizend orgels en hoog, lenig gezang van
    « Ave, Ave, Ave Maria ! » Een davering schudde de wereld, en Jozef ontwaakte uit zijn diepe slaap, 't Was morgen en een nieuwe dag. Jozef meende op zijn knieën te vallen om vergiffenis te vragen voor zijn voornemen, en hij snikte « O Maria ! 'k Heb aan u nooit getwijfeld ! God zelf heeft mij nu alles veropenbaard ! Gij zijt rein. gij zijt heilig ! Hij zou nu spoedig met Maria huwen, en dat gebeurde in een kleine romaanse kapel vol stilte en zoete schemering, op een mistige morgen, terwijl neef Zachaar zachtjes het orgel bespeelde. Jozef stond daar met een kinderlijke vreugde op zijn gezicht naar Maria te zien, die het bleke hoofd gebogen hield en een wijde blauwe kapmantel aan had terwille van hare zichtbare zwangerschap. Zij leefde helemaal naar binnen in haar Goddelijk geluk. Ze werd van innerlijke bedwelmende genade en versmachtende liefde verteerd en dat duurde zo al sedert die wonderlijke aankondiging haar was overkomen. En nu verwonderde zij zich ook dat zij in de kapel was, dat Jozef bij haar stond en de andere mensen, en dat zij huwen ging...

    De pastoor was juist een zieke gaan bezoeken en zo moesten zij nogal lang wachten. Jozef en Maria en de twee getuigen, de peter van Maria die een manke herder was en de kozijn Jozef die het beroep van mandenmaker deed, zaten te bidden en naar de schrale kerksieraden te zien, en tussendoor snoot er een luidruchtig zijn neus of probeerde de halfvergane grafschriften te ontcijferen op de blauwe plaveien, waaronder lang geleden mensen begraven werden. Eindelijk klonk dan toch ergens fijn belgerinkel en de pastoor met zijn misdienaar kwamen uit de sakristij. Toen was de plechtigheid vlug beklonken. Jozef en Maria knielden voor de bleke pastoor, die het witte handje van Maria nam, het in de grote bruine hand van Jozef legde en hen zegende in de naam van de Hemel en van God. Toen verroerde zich, achter een pilaar, een zwart gemanteld vrouwtje dat daar altijd onbeweeglijk ineen had gezeten. Steunend op een stokje strompelde het naar het echtpaar en meende iets te zeggen tegen Maria. Maar het kon niet van emotie, het greep Maria's handje, kuste het al bevende, en eindelijk na veel moeite kwam het er uit: « Nu heeft God mijne zonden vergeven... Nu kan ik gerust sterven...»
    Maria was er danig van ontroerd, en steunde hevig op Jozefs sterke armen. En toen ze buitenkwamen lagen, op heel de weg die ze begingen, witte zomerrozen kwistig uitgespreid, lijk het gebeurt als koningen hun blijde inkomst in de steden doen.
    De herfst vergleed in winter en toen de eerste sneeuw gevallen was brachten herauten over heel Vlaanderen het bevel van Herodes, de koning, dat alle inwoners zich moesten laten opschrijven voor een volkstelling, en dit in de gemeente waaruit het gezinshoofd afkomstig was. Voor Jozef en Maria betekende dit de verre reis naar Betlehem, en dit juist wanneer de tijd naderde dat zij bevallen zou !...

    Eenzaam en eindeloos was de weg. Zij waren een kleine stip in de witte verte, en gingen onopgemerkt de landen langs. De verre hoeven, die elk een vredige rookpluim in hun schouwpijp droegen, zaten diep en gesloten in de sneeuw. Waar huizen bij de steenweg stonden werd er bij hun voorbijgaan soms een gordijntje opzij geschoven, en verbaasde of medelijdende gezichten zagen de grootgaande Maria na, die nog zo jong was en op de arm leunde van een bijna oud man. Zij hadden toch zo warm en veilig in hun huisje gewoond, het kindje had daar zo goed kunnen ter wereld komen, maar dat mocht niet zijn en gelijk bedelaars moesten zij nu langs de wegen trekken, zwervers zonder huis of kruis gelijk, moeizaam vorderend in de dikke versgevallen sneeuw, want het was nog een winter van de oude tijd. Zo kwamen zij een beetje na noengelui aan de huizen van een stil dorp. De mensen waren aan de dis, en de deuren gesloten. Zij bleven naar het koekengetuig van de bakker zien, en terwijl Maria wachtte ging Jozef binnen. Een vrouw, die zwanger was, kwam al etende voor, met een kind op de arm en een kind aan de voorschoot. Ze geriefde Jozef de vijf gevraagde saffraankoekjes, en denkend dat zijn kist een orgeltje was zegde zij:  « Er zal met uw muziekske morgen hier niet veel te verdienen zijn...»

    Maar Jozef lei haar uit dat ze naar Betlehem moesten voor de volkstelling, en toen was de vrouw vol medelijden, ziende de toestand van Maria, waarin ook zij verkeerde, peinzende aan de lange reis en de moeilijke wegen, en er kwam nat in haar ogen. « Hier zie, zei ze, geef dat aan uw vrouw, 't zal haar goed doen !;» En uit een ijzeren mandeke nam ze een koppel eieren, die ze voorzichtig in Jozefs grote handen lei. « Ik wil het betalen, » zei Jozef, « wij zijn geen bedelaars...» « 't Is om de liefde Gods », zei de vrouw. En lang bleef ze hen ontroerd nazien, tot ze verdwenen aan de hoek, waar de kerk stond.
    Moedig zetten Maria en Jozef hun weg voort over berg en dal, door sneeuw en ijzige wind, en die avond werden ze door een sneeuwstorm overvallen toen ze nog ver van het volgende dorp verwijderd waren. Zij sliepen in een grote holle boom, waarin  vroeger nog een kluizenaar moest gewoond hebben, te oordelen naar de vrome inkervingen in het hout. En 's anderendaags trokken zij verder, terwijl het vroor dat het kraakte en Maria al moeilijker en moeilijker te been werd. Een vriendelijke molenaar bij wie Jozef de weg ging vragen, omdat zij in al die witheid het spoor waren bijster geraakt, leende hun een goedig ezeltje, en zo geraakten zij tegen de avond van de tweede dag eindelijk op hun bestemming. Betlehem was vol mensen, het was er precies kermis, er werd veel verteer gemaakt en men kon zien dat velen die volkstelling als een goede gelegenheid voor een uitstapje beschouwden. Er stond nog veel volk voor het gemeentehuis aan te schuiven, en Jozef en Maria waren de laatsten.

    Een vlezige in pelsen gewikkelde klerk met een stoop bier voor zich wreef voldaan in zijn vette pollekes omdat het werk bijna afgelopen was. Als Jozef zijn papieren toonde en de klerk zag dat beiden voortstamden uit het edel geslacht van David stond hij verbluft, fleemde en vleide hen en polste of er voor hem geen dikke fooi aan vastzat; maar als hij zag dat zij de handen in de zak hielden en dat zij povere lieden waren wist hij tegen een andere klerk een schuine aardigheid te zeggen over de toestand van Maria. Nadat Jozef getekend had namen zij de ezel en gingen op zoek voor slapen. Maar alle logementen waren vol, en omdat Maria te moe werd om te blijven zoeken namen zij teneinde raad dan maar hun intrek in een verlaten stal, die een klein meisje dat zij tegenkwamen hun gewezen had. Het was er tenminste droog en zij waren gerust. « Hier zal het dus gebeuren », zei Maria. « 't Is God zelf die het zo wil », antwoordde Jozef. Die nacht, op een der omliggende heuvelen, zaten een paar herders bij een knapperend houtvuur hun kudden te hoeden. Vier zaten bij een pot bier met de kaarten te spelen, een vijfde was een dikke wollen kous aan 't breien en een andere, een beetje afgezonderd, die blind was, zat te dromen op zijn viool. « Zie, 't weerlicht ! » zei er een opeens, maar de oude Bienus, die de verstandigste was van allen, zei zonder opzien : « Het kan niet weerlichten, de hemel staat vol sterren ». « Ik heb het toch gezien », hield de andere vol, maar niemand gaf aandacht aan zijn woorden, en eentonig, vol fijn gevoel, bleef de weke klank van de viool opgaan in de duisternis.
    Tot eensklaps de lucht vol beroering kwam, millioenen sterren vielen en een ontzaglijk grote komeet zich boven Betlehem verhief. Het werd helder als bij volle maneschijn. De herders vielen ontzet op de knieën, en al de schapen stonden recht en keerden hun koppen naar het Oosten. Slechts de blinde vioolspeler, onwetend van wat rondom hem gebeurde, bleef zoetjes voortspelen, en leefde met zijn ziel. Maar dan stond ineens een engel voor hen die het grote nieuws boodschapte, van het Goddelijk kind dat geboren was, en dat zij ginder zouden vinden in een stal, in een kribbe gelegen en in doeken gewikkeld.

    En zo vonden zij het inderdaad, een bloemig-roos wichtje, in een kribbe tussen een oude man en een jonge vrouw, die straalde van geluk en heiligheid. Al de herders offerden iets van hun schamele bezittingen, winterperen en schapenmelk, schapenpelsen en gebraad, en er was een jongske dat een pot knalrode geraniums had meegebracht. Doch toen hoorde men gedempt gesnik in een hoek van de stal en eenieder draaide zich om. Ach, 't is de blinde, zei een herder tot Maria, hij weent omdat hij het Kind niet zien en kan.
    Nee, 't is daarom niet, snikte Jodocus, uit zijn hoek komend, want ik heb licht gezien. Maar gij kunt allemaal aan het kindeke wat geven, en een blinde kan niets geven. Is dat niet droevig ? Maar, smeekte hij ootmoedig aan Maria, mag ik een schoon wijsje voor hem spelen op mijn viool ? 't Is het enige wat ik heb, het enige wat ik kan geven uit heel mijn hart. Er kwam een stilte, iedereen hield zijn adem in, en er kwam een trilling over het wezen van de blinde herder. Toen begon hij te strijken op zijn viool met edel gebaar, en de zang die eruit kwam was de schoonste muziek die ooit gespeeld werd op aarde.
    En uit al de omliggende hutten waar men van het wonder had vernomen kwamen de mensen naar het stalletje, en de vrouwen uitten tegen Maria hun verbazing over de goede mirakuleuze afloop. Zij gaven haar raad, zeiden haar recepten en straatremedies, vol toverij en bijgeloof, en Maria luisterde maar, een beetje ongerust dat zij het niet allemaal zou kunnen onthouden. En al wat zij tussendoor hoorde fluisteren over de engelen en de hemelse muziek borg zij als schatten in haar hart, voor later...
    Nadat zij goed terug waren thuisgekomen, en Maria helemaal van de vermoeienissen bekomen was, kwam de tijd dat zij het Kindje aan de Heer moesten gaan opdragen, en daarvoor togen zij naar het Jeruzalem van Vlaanderen, naar Gent, waar zij neerknielden onder de hoge gewelven van de Sint Baafskathedraal. En ook de heilige man Simeon was daar, die al vele jaren op de komst van de Verlosser wachtte en in zijn kluis van het Kindje gedroomd had. Zo wist hij van het groot mirakel en de ganse nacht had hij gegaan om van de verre Kluis-berg naar Gent te komen. Toen hij de kerk betrad was al de vermoeidheid van zijn oude lichaam vergeten en voelde hij een groot gejubel door zijn ziel stromen.

    Ginder voor een koperen altaar zat tussen een biddende oude vrouw en een oud man een jonge moeder, die een kind ophief naar kalm brandend kaarslicht. En hij voelde in zich een van die huiveringen die hem boven tijd en eeuwigheid verhieven, die tranen naar zijn ogen brachten en heel zijn wezen opslorpten in ongekende heerlijkheden. Dat waren steeds de grote stonden van zijn leven, de bezoekingen van God, en hij voelde het met zijn ziel als met zijn vingeren, dat dit hulpeloos kindeke degene was die hij zocht.
    Voorzichtig trad hij naderbij, tikte Maria op de schouders en vroeg met bevende stem aan de verbaasde moeder : « Mag ik mijn Heer en Meester op mijn handen dragen ? » Gewillig vertrouwde zij het hem toe. De tranen lekten uit zijn baard, 't Was alsof zijn ziel te groot werd en opensprong, en hij zich ijle, reine ruimte voelde bij de aanraking van het kind. Hij was dronken van God, en heel zijn lichaam was er van verlicht. Dat zagen ook Maria en Jozef aan zijn ogen, die nu bovenmenselijk schoon en als die van een engel waren.
    En met een stem van iemand die gelukkig gaat sterven vooisde het dankbaar van zijn lippen : « Here, laat uw dienaar nu naar uw woord in vrede gaan, want mijne ogen hebben gezien uwen zaligmaker, dewelken gij bereid hebt voor het aanschijn van alle mensen, een licht  ter openbaring van de heidenen en tot luister van uw volk ! »
    Later, wanneer Jozef en Maria met het Kind teruggekeerd waren, deed in het land de mare de ronde van drie machtige vorsten, die met een groot gevolg uit het Oosten gekomen waren en nu door heel Vlaanderen trokken op zoek naar de Koning der Koningen. Het was op een vroege voorjaarsdag, toen Maria met Jezus op haar schoot voor het huisje zat, dat in de verte het doffe naderen hoorbaar werd van een grote menigte. Vreemde muziek weerklonk, krijgsvolk met donkere gezichten, blinkende naakte bovenlijven en bonte kleren verscheen, en in hun midden, hoog op olifanten en kamelen gezeten, kon men reeds van ver de Drie Koningen aan hun blinkende kronen herkennen.

    Zenuwachtig en een beetje angstig zagen Jozef en Maria die ongewone bezoekers afkomen. Maar op een boogscheut van het hutje stegen de koningen af, lieten hun soldaten wachten en naderden te voet, eerbiedig ingetogen, met hun kroon in hun ene hand en geschenken in de andere, tot bij het Kind. De rode koning maakte een diepe, trage en stramme buiging, want hij was al heel oud, en knielde neer. En hij sprak met ontroerde vrouwestem in gebroken Vlaams : « Laat ons toe U te groeten! Het kind dat gij in uwe armen draagt, aanbiddelijke moeder, is de nieuwe koning wiens ster wij verwachtten, en die wij in het Oosten en op onze reis naar hier altijd gevolgd hebben. Uw kind is de Koning van Hemel en aarde en van alle komende geslachten, en ofschoon hij op uwe armen zit in de vorm van een lief kindeken, vervult hij met zijn geest alle dingen die wij zien en niet zien; hij is de schedel van de Hemel en de torser der werelden ! »
    Zo sprak Baltasart die heerste over  de landen waar de specerijen groeien, en aan Jozef reikte hij een kistje over dat vol stak met goud en edele stenen. Na hem kwam Kaspar, koning van twaalfhonderd stammen in de landen waar de Euphraat vloeit, en die niet zo goed ter tale was; maar hij liet met een wierookvat zoetjes blauwe wolken rond het kindje dampen en Baltasar legde hun uit dat dit de hoogste eer was, welke men in die streken aan een vorst kon bewijzen. De derde was Melchior, koning der Moren, in de woudrijke streken waar tijgers en olifanten wonen, en hij bood een kunstig gesneden ivoren kelk aan waarin de amberen koralen myrrhe blonken. Maria zat daar maar met haar ogen toe van geluk, terwijl het Kindje aan een knoopje van haar boezelaar speelde.
    De koningen bleven een hele tijd in aanbidding verzonken, waarna zij elk om beurten het Kind op hun schoot mochten nemen en er nog lang gezellig gekeuveld werd als onder gewone lieden. Maar het krijgsvolk begon te dringen en naar de jonge Koning te vragen, iedereen wilde
    hem zien en toen nam Baltasar hem in zijn handen, ging er mee op een gevelde boomstam staan en hief hem hoog boven zijn hoofd. Bazuinen schalden, pauken schetterden, trommen roffelden, en al de legers zo ver het oog reikte knielden neer in het stof van Vlaanderen en zagen op naar hun mensgeworden God...
    Maar toen de hoge bezoekers weer waren weggegaan bleef van al die glorie en van al die vreugde maar weinig over in het hart van Maria, want bij het afscheid had Baltasar zich terloops laten ontvallen dat de boze Herodes overal opzoekingen liet doen om Jezus te vinden, zij wisten niet waarom. En de slechte mens die toen over Vlaanderen regeerde was tot alles in staat...

    Intussen zat Herodes in zijn paleis de terugkeer van de Koningen af te wachten. Zij zouden hem komen vertellen waar zij de nieuw geboren koning gevonden hadden en dan kon hij die gevaarlijke concurrent heimelijk laten doden. Maar zij kwamen maar niet opdagen, zijn collega's uit het Oosten, en de despoot werd met het uur onrustiger. Om de tijd te verdrijven speelde hij wat met zijn schoothondje of bekeek zijn eigen in de spiegel, wat een tijdverdrijf is van ijdele en holle naturen. Nochtans was het niet erg mooi, wat zijn kostbaar Venetiaans handspiegeltje hem toonde : de zwartheid van zijn ziel stond op zijn wezen te lezen en willen of niet, hij vond zichzelf weerzinwekkend... en hij vloekte.
    Toen kwam een krijger de kamer binnengelopen en boodschapte hijgend dat de drie koningen langs een andere weg naar hun land vertrokken waren, en dat zij reeds te ver waren om hen nog in te halen. Toen Herodes zag dat hij was beetgenomen en hij nooit zou weten waar zij het Kindje gevonden hadden werd hij zo woedend dat hij er bijna van stikte. Schuimbekkend, vloekend en tierend ontbood hij zijn ministers, die bleek en bevend voor hem verschenen en bogen gelijk knipmessen. Wie zou er raad op weten ? Graathals stapte vooruit en sprak : Sire, er is maar één middel om zeker te zijn van uwe prooi : laat alle knapen van Betlehem die nog geen twee jaar oud zijn ombrengen : dan is het er zeker bij ! Herodes grijnslachte, hij vond het goed, en Graathals werd eerste minister... Maar juist voor de moord op de arme onschuldige knaapjes van Betlehem waren Jozef en Maria met Jezus vertrokken, want een engel had Jozef in zijn slaap verwittigd van het gruwelijk lot, dat het kindje te wachten stond indien zij niet onmiddellijk zouden vluchten. Toen Maria, op hun zwerftocht naar het Noorden, vernam wat er gebeurd was, sloot zij de ogen en sidderde van ontzetting. « O Jozef, » snikte zij, « waarom moeten toch andere mensen lijden om ons kind ? Waarom mag ik alleen, die toch de moeder ben, alle leed voor hen niet dragen ? » — «Later, later», zei Jozef.
    Het was bij een goede oude boerin dat zij het nieuws vernamen, op een afgelegen hoeve waar zij een schuilplaats hadden gezocht. « Kom binnen en drink koffie », had het goede mens gezegd, toen zij de zwervers met het kleine kindje langs haar deur had zien gaan. En van vermoeidheid waren zij er dadelijk in slaap gevallen.
    Maria zat met het hoofd achterover en het kind op de schoot op een stoeltje te slapen aan de warmte van de haard. Haar hoofd bloemde bleek op uit de haarddonkerte, de gespannen keel was nog bleker van de vele tederblauwe aders. Jozef sliep met het hoofd op een hoek van de tafel. De boerin zat een radijsroze kous af te breien. Ze had een bril opgezet om de steken te tellen, maar ze keek er over heen en sloeg geen oog van Maria af.

    Maar zulke schone rust was hun niet lang gegeven. Zij waren hier vreemden die altijd voort moesten, en toen de boer thuiskwam werden zij als honden weggejaagd. Want hij had van de kindermoord gehoord, hij beefde voor de woede der soldeniers van Herodes en hij wilde voor die zwervers zijn schoon pachthof niet laten in brand steken. De vrouw dierf niet te spreken, maar zij dacht aan haar dochter die met een hoeveknecht vertrokken was en ook nu ergens op den dool moest zijn, en met tranen in de ogen keek zij de jonge moeder met haar kind, begeleid door een oud-wordende man, achterna...
    En zij trokken voort, altijd maar voort, dagen lang, tot zij bij de zee kwamen die daar eenzaam en eeuwig te ruisen lag. Lang stapten zij langs het strand met het gewillige ezeltje, want zij wilden de Schelde bereiken om over te steken naar Holland, waar Herodes geen macht over hen meer zou hebben. Het was al avond geworden toen zij bij het huisje van de veerman kwamen. Het was een Zondag, er werd eigenlijk niet gevaren, maar Jozef bad en smeekte tot de jonge schipper toegaf en de steiger afdaalde, tot waar zijn schuit gemeerd lag.
    Toen zij op de bank neergezeten waren zag de schipper in 't licht zijner lantaarn hun goede gezichten en seffens werd de vent vertederd, zette haast bij zijn werk en zei : « We zullen gauw aan de overkant zijn, wees maar gerust beste mensen ! » — De stilte kwam. Het sop smakte en klotste lui tegen de scheepsromp, de zachte wind huiverde over het water. « Wat is er ? » vroeg Jozef aan Maria toen hij snikken hoorde. Hij lei zijn hand over  haar schouders. « Niets, niets », stotterde Maria « maar 't is om niet te geloven ! » en welige, dikke tranen lekten op het kind dat zij wiegde op haar schoot, « Ja, ja » zei Jozef, « de schone dagen zullen nu gaan komen ! »
    De schone dagen, dat was de verborgen tijd in het propere dorpje van Zeeland bij de Schelde, waar ze stil, vredig en ongekend leefden in een gehuurd vissershuisje achter de dijk; dat was vooral later, toen de boze Herodes van een geraaktheid gestorven was en die steen was weggewenteld van Vlaanderen, de terugkeer in het lieve Nazaret, hun goede thuis aan de Nete in Kempenland.
    Die terugkeer, gedrieën, in het geliefde en weer veilige land aan de Nete, op een hete zomerdag met veel zon en rijpend koren, was een verrukking. Zij gingen tussen de wijde tarwevelden. Het was tarwe en nog eens tarwe, zwaar, geelgoudig, braaiend in de zon, droog en krakend van hitte, lui van 't staan en vol beloften van goed brood. Maar ergens uit een hoeveke werden de kinderen geroepen en er kwam een appetijtelijke reuk naar buiten wandelen : het was het uur om koffie te drinken. En Jozef en Maria bleven naast een beekje in het lommer zitten om ook een boterham te eten, en zij dronken het water uit de beek.

    Jezuske was wakker en at gretig mee. 't Was een flink baasje geworden, goed en vast gevormd, met puttekes in zijn ellebogen en in zijn pollekes; de gezondheid bloemde rozig door zijn wit vlees en onder zijn zilverzonnig krullebolleke klaarden zijn grote blauwe ogen. Het kind voelde zich vrij in zijn kort hemdje, kroop rond in het malse gras en 't kraaide en kreet naar zijn moeder, die een volle arm bloemen aan 't plukken was.
    Daar kwamen de kinderen uit de school. Blonde meisjes op hun blote voeten. Zij zongen een ouder-wets liedje — maar de stemmetjes vielen stil toen zij opeens Jezus en zijn ouders daar zagen. Even bleven zij nieuwsgierig staan kijken, zoals de kinderen kunnen doen op den buiten, waar zij niet veel gewoon zijn en waar alles een attractie is. Maar het duurde niet lang.
    Een der kinderen zag een grote kollebloem staan, verstoutte zich ze te plukken en bracht ze aan 't kindje, die de bloem over en weer al kraaiend tegen zijn gezichtje sloeg. Als de andere kinderen de moeder zagen glimlachen werden ze allemaal vertrouwelijk en begonnen allemaal bloemen te plukken, om ter meest, die ze op Jezus' beentjes legden. En zij lachten tegen het kind, en speelden ermee, maakten er kroontjes voor en dansten er omheen, hand in hand, al zingend :

    Vie van de ronde.
    het katteke is gebonden,
    en a een, en a twee, en a drie!

    Intussen had Jozef in de beek een stekelbaarsje gevangen en bracht het in een doosje voorzichtig naar de kinderen. Maar hoe lachte hij verbaasd toen hij opkeek, en hij zag ginder Maria met haar lange haren mee dansen in de ronde !... Dat was hun laatste oponthoud vóór hun terugkeer in het stille Nazaret.
    Zij hebben er hun huisje teruggevonden en er het Kindje opgevoed, vroom en gezond en goed. En het verhaal, het verhaal van Felix Timmermans over het Kindeke Jezus in Vlaanderen eindigt op een avond in het najaar, met dit schoon tafereel, als vrede weegt over de aarde : Er schijnen nog geen sterren, maar de zilveren draad van 't jonge mane-sikkeltje buigt zich helder op het groene goud van de uitgaande dag.
    De bomen omhullen zich met trage schemering. Zij zullen weldra slapen. Er hangt een geur van fruit allerwegen, want we zijn in September; en op het veld brandt een rood patattenvuur dat luie strepen rook voor de hoge bomen weeft. Een laat vledermuisje trilt donker op de lucht. Daar in de witte woning waar Jozef, Maria en het kind in vrede wonen staat het venster open. Er brandt nog geen licht, de geur der donkere rozen hangt tot in de schemerduistere kamer, en van weers-kanten van de tafel waarop brood en koffie staat liggen in biddende houding de handen van een man en die van een vrouw gevouwen.

    Terwijl een mannenstem brommend als een hommel de zegen des hemels over het eten roept slaan de bolle handjes van een kind een houten lepel rumoerig op de tafel.

    *****

    02-02-2016 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fred Bogaerts - Felix Timmermans

    Fred Bogaerts

    Door Felix Timmermans

    Fred Bogaerts is het product van zijn omgeving en van zijn jeugd. Elke mensch wordt trouwens door zijn omgeving gevormd, en elke mensch vindt een troostrijke en zonnige toevlucht in zijn jeugdherinneringen. De kunstenaars van dien aard zullen steeds frisch en levend blijven. Omdat daar droom en werkelijkheid, waar iedereen van houdt, op hun felste en innigste wijze zijn saamgegroeid.
    Indien een kunstenaar zijn omgeving en zijn jeugd in zijn werk weergeeft zooals de dingen werkelijk waren of geschied zijn, dan is dit werk dor als kurk en zwam, en flauw als verschaalde limonade. Daar moet een zonnewarmte inzitten van begeeren en verlangen. Een goede kunstenaar verdroomt die omgeving en die jeugd tot een ander leven; een gelukkig heimwee naar iets wat hij zich verloren waant, dringt zich op, en in zijn verbeelding krijgen menschen en dingen inniger vormen en kleuren, hunne gebaren zijn feller en bewogener, of heelemaal omgeven van stilte en rust, (volgens de persoonlijkheid van den kunstenaar) en er komt een klaarte van de ziel doorheen de lijn en de kleuren.

    Die kunstenaars vermenigvuldigen afstanden, groepen, verhoudingen en handelingen, drukte en stilte, en niet alleen naar den uiterlijken, maar ook naar den innerlijken kant — zij verdichten het geval. Het geval groeit uit tot symbool. Alzoo wordt het iets, niet wat het was, maar zooals de kunstenaar verlangt dat het zou geweest zijn. En dat is zoo menschelijk. Het leven loopt met zijn licht en donker over de menschen; ze botsen zoo licht tegen elkaar, loopen moreele butsen en builen op; ontgoochelingen, angst en ongeluk ontnemen den vrede des harten; de wereldwalm verdoft het klare uitzicht der dingen. Men wil er uit, er uit! En de eene duikelt zich onder in zijn geloof, en de ander kruipt terug naar den tijd zijner jeugd, die bij elkendeen toch altijd een zoetheid, een frischheid nalaat, die hij herproeven wil. En onwillekeurig overdrijft hij de hevigheid er van.

    Ook die kunstenaars overdrijven. Doch zij overdrijven niet moedwillig, noch met vooropgezetheid, noch door boekengeleerdheid, noch om een „isme" te verdedigen of te verkondigen, maar ze overdrijven puur door hun gevoel, en weten zelfs niet dat zij overdreven hebben. Het vreemde is, dat zij den tegenwoordigen tijd en de huidige dingen schilderend, die met het gevoel van hunne jeugd doordrenken. Daarom zijn het tegelijkertijd realisten, romantiekers en expressionisten. Ze zijn realist omdat zij de werkelijkheid (tenminste zooals die in hun verbeelding leeft) willen weergeven, zij zijn romantiek omdat het gevoel heel het geval, dat zij behandelen overheerscht, en expressionist, daar de vorm en de kleur (door hun verlangen de dingen anders te zien dan ze waren) overdreven is. Daarom zal hun werk als een vertelsel zijn.
    Zij vertellen. Hunne kunst is een mededeeling.
    Naar dit al schilderend vertellen, daar zijn de Vlamingen altijd naar toe getrokken geweest, en waren er steeds machtig in. 't Is het kenmerk der Vlaamsche schilderkunst. Zij laten hun vertelsel zien.
    Maar was trouwens heel de beeldende kunst door de eeuwen heen, geen vertelselkunst? Wat hebben de Egyptenaren in hunne op de wanden der tempels gegriffelde hiëroglyfen anders gedaan? De vazen en beelden der Grieken, de fresco's en schilderijen en beeldhouwwerken der Gothieken, der Japaneezen, de werken der renaissance; 't zijn allemaal vertelsels, geschilderde verhalen van geloof en leven.

    En dat ging zoo voort, immer door, tot de jaren 1880, toen ineens het impressionisme kwam, dat er plots mee ophield, en de schilderkunst zich vooral bepaalde bij kleur, verf en poot. 't Was de kunst om de kunst, omdat men verloren had het geloof in God en het leven. Men had niets meer te geven dan techniek. Wat prachtige vertellers in kleur heeft Vlaanderen niet gegeven!
    Heel de wereld heeft er naar geluisterd, en nog!
    Men heeft maar op de deur van de geschiedenis te kloppen en daar komen ze ineens met tientallen aan 't venster zien: Memlinc, Van Eijck, Quinten Metsijs, Pieter Bruegel (dezen grootste aller vertellers), Rogier van der Weyden, Dirk Bouts, David, Rubens, Van Dijck, Brouwer, Teniers, Baron Leijs, ja ook de Braekeleer en De Saedeleer (de eene vertelde van eenvoudige binnenkamers, de andere van besneeuwde heuvellanden); dan zijn daar nog Gustaaf Van de Woestijne, De Bruijcker, Jacob Smits, Servaes, James Ensor, Laermans en nog een heeleboel anderen. En zij vertellen klaar en duidelijk, zonder versoppering van kleur, en steeds stevig en duidelijk van teekening, wat juist het karakter van deze kunst eischt.
    Zij hebben hun kunst aan Vlaanderen gegeven deze schilder-vertellers, als een boek vol van enluminures, waarin het geloof en het hart van ons volk te lezen staat.

    En als ik U hier nu heel blij en genegen Fred Bogaerts voorstel, dan is het niet om hem direct in de galerij van bovengenoemde figuren te plaatsen, maar om Uwe aandacht naar hem te roepen, omdat hij zoo een schoone belofte voor Vlaanderen is. Ik bewonder met even veel geestdrift den appelbloesem, als den appel. Elke appel is eens bloesem geweest. En ik wijs met even veel genoegen naar de belofte als naar de vrucht.
    Laat mij U dus vertellen over dezen jongen bloesem, waarvan ik hoop dat hij een goede vrucht zal worden. Jong" staat hier in figuurlijken zin, want Fred Bogaerts is geloof ik de 44 gepasseerd. Hij woonde te Lier, was onderwijzer te Brussel, reed alle dagen op en af, was ijverig in de vooroorlogsche Vlaamsche Beweging, zat haast elken avond een vergadering voor, stelde manifesten op, richtte optochten en stoeten in, maakte zonder rust noch duur propaganda, immer door voor Vlaanderen. Hij deed noch aan schilderen, noch aan teekenen. Alhoewel het in zijn bloed zat. Zijn vader was een vredig bloemenschilder, en had zelfs een oven, waarin hij zijn met kleurige bloemen beschilderde borden, vazen en schotels kundig wist te bakken.
    Alhoewel Fred niet aan kunst deed, verkeerde hij toch immer bij de Liersche kunstvrienden, bij de dichters, de toonkundigen en de schilders.

    Hij richtte mee letterkundige avonden in, tooneelvoorstellingen, concerten en tentoonstellingen. Hij was de goede vriend van allen op wie men rekenen en betrouwen kon. Toen kwam de oorlog, deed alles uiteenspatten, wierp alles overhoop. Voor Vlaanderen was de toekomst angstig. En Fred stortte zich met lijf en ziel in de Vlaamsche activistische beweging, hopende daardoor de Vlamingen hun recht te helpen verkrijgen.
    Doch toen de oorlog gedaan had met menschenconfituur te maken, broedde de witte Vredesduif per abuis een kraai uit. Fred vluchtte met vrouw en kinderen naar Holland en kwam in Scheveningen wonen. Daar aan de zee, bij het eeuwig en weemoedig keeren en gaan der rustelooze baren, kwam een scherp heimwee zijn gemoed doorsteken. Een heimwee dat geuit moest worden! Wat de bloemen van zijn vader, het bezoek en 't geredetwist in de schilderateliers in zijn hart hadden opgestapeld aan lijn en kleur, begon te gisten en te werken; en weldra ging hij aan het teekenen en aan 't schilderen.
    Zonder zijn tocht naar Holland, zonder dit heimwee naar zijn stad en land zou hij zeker nooit aan 't schilderen zijn gegaan.

    De mijmering aan een ding is sterker dan het ding. Zijn hart ging open; 't verlangen naar ginder, naar „het land der stilte, en der breede, vredige natuur" wierd geprikkeld, en Fred Bogaerts vloeide over van teekeningen. En die teekeningen waren beelden van zijn omgeving en van zijn jeugd, gezien door het vergrootglas van droom en verlangen. Zelfs wat hij rond zich zag wierd van dien geest doorsapt. Het wierd een wereldje apart.
    Het decorum van dit wereldje is het oude stadje Lier, met zijn witte huizen en roode daken, en zijn wallen waarop de windmolens zegevieren, 't Is het gevoelige Lier met zijn O. L. Vrouwenbeelden op de hoeken der straten en boven de stadspoorten, met den kruisweg aan de vochtige huizen van 't Begijnhof. Lier met zijn groen water, ronde bruggen, met zijn juweelige hoofdkerk, nederige kapellen en De Braeckeleer-herbergen, en zijn oude kruideniers- en snoepwinkeltjes met flesschegroene ruiten.
    Ten Noorden van dit stadje, dat op het knooppunt van de drie Nethen zit, strekken zich de geheimzinnige bosschen uit van het stille Kempenland. Daar staan vergrauwd en verweerd de primitieve kruislievenheeren aan de hoeken der magere korenvelden, daar hangen aan de notenboomen de blauwe Lievenvrouwkaskens, daar blanken in de eenzaamheid van de heide, langs verloren wegen, de kapellekes met dikke traliën er voor. Geslepen dorpstorentjes wenken U aan het einde van draaiende wegen, langs waar vennen den hemel spiegelen, en leemen hutten, knokig als knotwilgen staan te vermossen en in te zakken. Bijna elk dorp heeft zijn mirakuleus beeld dat lange bedevaarten over de banen trekt. Een zeldzame houten windmolen, als een donker stuk natuur, spokerig in 't vlakke land, maalt het zuurgewonnen koren, 't Is er stil, eenzaam en heilig ingetogen.

    Dit vrome Kempenland behoort mede tot het decorum van Fred Bogaerts verbeeldingswereld. Maar ook het zuiden van het stadje Lier maakt er deel van uit.
    Dat is Brabant, het vette Brabant, dat over zijn golvende velden, die daar liggen lijk tapijten, zijn weelde van boornen, bloemen en vruchten laat glanzen. Talrijk zijn er de dorpen met barokke kerken, de windmolens staan er als feestende kinderen op den kam der heuvelen, hunne armen in de lucht, die riekt naar melk en boter. Er fezelt een verheuging, een blijheid van leven uit de wolken. In dit stadje, die Kempen, dit Brabant heeft Bogaerts zijn menschen gezet. Maar het stadje is in zijn verbeelding veel witter geworden van gevel, blozender van dak, en helderder van water. De heide is uitgegroeid, oneindig met een hopeloos, onbereikbaar einde, en het malsche Brabant is open gejubeld tot een belofte land, dat inzakt van overvloed.
    Daarin leven zijn menschen; menschen die gevormd, geduimd, gegoten zijn naar den aard van die grond, van die lucht en het uitzicht der dingen. Als planten die gegroeid zijn naar het wezen van de aarde en het klimaat, waarin de natuur hen heeft gezet.
    Nu eens zijn het dan scheve, schele, lang-opgeschoten, gebochelde, manke, kreupele, verlodderde, gekraakte mannen en vrouwen in wie de miserie knaagt, die met hun gekregen kleeren den geur rond dragen der eentonige Godshuizen, de klamte der begijnenwoningen, den schouwreuk der zwammige hoevekens, en de voddenlucht der krotten. Menschen in wie het leven uitdooft, menschen als beelden, die precies nooit jong geweest zijn, die altijd bestonden, en eeuwig schenen te sterven, maar in wie de laatste vingerhoed leven nog opschuimt van intens willen blijven leven, en dit met hulp van flambeeuw, bedevaart en gebed willen veroveren, 't Zijn die menschen waarvan Emile Verhaeren zei:

    Mais aujourd'hui, serrés dans le pale cynisme
    de leur dégout, ils ont l'esprit inquieté.

    Of het kunnen dan weer dikke Brabantsche boeren, en gezonde boerinnen zijn, die rond en glanzend pronken van gezondheid, die blinken van lucht, die den nasmaak van bier of vet spek op hunne lippen dragen. Menschen voor wie den dag van morgen niet bestaat, tenzij het morgen kermis is. Die iets slims en geniepigs in hun oogen dragen, menschen wier vingeren gulzig zijn naar zinnelijkheid, loeren naar plezier, en wier beenen kittelen om te dansen bij het minste muziek. Maar het grootst is Bogaerts, en ook het diepst, wanneer die vroomheid en die zinnelijkheid zich in één onderwerp raken. Dan dragen zijn personen het echte karakter van de streek.
    Meteen verlangen zij al de schoone goedheid van het leven in hunne armen te omvatten, en tegelijkertijd wil de ziel als een vuurpijl naar den hemel. Hunne tegenstrijdige verlangens vormen een kruis, zinnelijk in de breedte, geestelijk in de hoogte. Bij die Godsbetrachting komt
    daarbij nog een angst. Een angst van ik weet niet wat — ze zijn bang; al mogen ze nog zoo kermissen, er ligt toch altijd iets op hun hart, dat hen tot zuchten praamt.
    Daarom hij velen dit bidden uit schrik. Maar daarom ook die kermissen om dit te veel, dat onrustwekkend op hun ziele ligt, weg te lachen.

    Fred Bogaerts voelt ze duidelijk aan die menschen en geeft ze duidelijk weer in de samenbotsing van hunne dubbele natuur. En zijn gevoel ziet dit alles in het groot.
    Zoo moet ge ze begrijpen zijn processies, bedevaarten en begankenissen, kruipend over de oneindige heide; processies van een miserabel menschenoverschot, triestig, caricaturaal, waarin het leven zijn laatste gensters opslaat, waarin kinderlijk geloof zich samen vlecht met kinderlijk egoïsme. Zij sukkelen naar een kapelleken waar een beroemd beeld hen van hunne ongelukken, ellende en angst zal verlossen, en het geluk geven zal.
    Ach! Steeds dit wachten der menschen naar het geluk! Elken dag, elk uur, elke minuut zitten wij naar het geluk te wachten. Morgen komt het, morgen, straks, toekomende maand, en men wacht, wacht, soms een ritseling doorhuivert ons, van iets dat als niet meer van de wereld is; maar 't vliegt voorbij, en we wachten opnieuw, en zoo komt de dood, stilaan. We verouderen, jeugd en energie ziften weg, alles vergaat aan ons, onze organen stompen en slijten af, we gelijken mommies, we gelijken wat ge wilt, maar we wachten immer, wachten, en gaan al wachtend het paleis van den dood binnen.
    Ik vind dat men dit zoo goed voelt, dit "wachten" naar eeuwigheid in het werk van Fred Bogaerts. Blader maar in zijne teekeningen, van al die dingen waar ik uw aandacht heb opgeroepen is er hier en daar wat te vinden, natuurlijk in het eene voller dan in het andere. Ook
    mag ik niet vergeten op den humoristischen kant van zijn werk te wijzen. Humor is levenswil, levensverheuging; de verheuging van het leven die boven de miserie uitbloeit. Het leven schoon en goed willen zien! Ook die humoristische aanvoeling die Fred Bogaerts sterk heeft, doet in zijn teekeningen soms het tragi-comische van zekere gevallen sterk naar voren komen.

    Zoo is zijn werk een vermengeling van allerlei gevoelens, die op en neder gaan, zooals het bij de mensch geschiedt. Wat van zijn werk beschrijven?
    Ik denk nog altijd aan een teekening: Drie oude muzikanten komen met hunne instrumenten van de processie terug, maar zijn onderwegen in de herbergen dronken geworden. De eene, een klarinetspeler staat zwijmelend en toch zoo vroom voor een O.L. Vrouwenbeeld aan een huisgevel te blazen, terwijl zijn twee kornuiten er met een dronken, latmager, oud wijf van onder zwieren. Dit werk schrijnt en nijpt van tragiek, maar ontroert tevens door zijn warme vroomheid. Die teekening is niet ingegeven om te spotten. Zoo een onderwerp heeft Fred Bogaerts wellicht nooit gezien, maar hij is er onbewust toe gedwongen geweest, dit alzoo te vertellen om zijn gevoel over den geest van tegenstrijdigheid in den mensch, en misschien ook in hem, duidelijk mee te deelen.
    Om nu maar het eene door 't andere te grabbelen. Ik denk aan 't bezoek der drie koningen. — Ja, ja. 't Herinnert natuurlijk aan Bruegel, omdat alles wat ras-Vlaamsch is, aan Bruegel zal herinneren, door het feit dat Bruegel zoo een zuivere bloem van zijn ras was. Maar ik heb er deugd van, lijk van een lied waarin men nog naïef meedeelt: "het groene gras der aarde." Zooals men in dit lied het gras "groen" noemt, en dit gras op de aarde laat groeien, zoo oprecht is hier die kleur... de hemel blauw, de sneeuw wit, en de bonte kleeren der drie koningen navenant.

    Een bedevaart trekt de oneindigheid in naar het wonder. Maar onderwegen, eenzaam in de vlakte waaiert een eik zijn takken open, met aan zijn stam een O.L. Vrouwken, en zie heel de groep ligt daar biddend uitgestrekt, geknield met gerokken armen, smeekend, ze hebben niet kunnen wachten. Hun hart is te gulzig, hun levensdorst te groot, en ze vechten als om ter eerste aan de bron te drinken. Er is iets wanhopigs in die teekening, een triestigheid. Zie overal zijn menschen bidden, geknield, zich ineenkrollend lijk bange hondekens, ze worden plat gekneed door het gewicht der eeuwigheid, maar zijn daarna aan 't dansen op 't gezeur van een harmonika, om het er af te krijgen, dit gewicht. Zijn personen ondergaan die twee uitersten van licht en donker. Is er geen Lente-blijheid te rieken in die witte processie die over de bruggen van het stadje gaat? Is het niet de volle Brabantsche leute in die kermissen, die dansen, die fooren, jaarmarkten en volksspelen?
    De trek naar de verheuging waar de kreupelen zelfs half van genezen.
    Waar Fred Bogaerts zijn onderwerpen aanvoelt met die dubbele natuur, waar ik hierboven op gewezen heb, daar zal zijn werk steeds het best zijn, en ook het schoonst opgroeien. Want zijn louter plezante aanvoeling heeft steeds het gevaar van oppervlakkig te worden. En daarom trek ik den lezer dezer regelen vooral naar die prenten die van dat kruis in den mensch vertellen.

    Zoo zult ge begrijpen die pelgrims, die drie koningen, die begijnen, bedelaars en horizontzoekers. Het is een wereld die we niet kennen, die we rond ons niet zien, in dezelfde handelingen zooals we ze hier in deze prenten zien, maar die we alle dagen om ons heen gewaar worden. Waarvan we de zuur-zoete geest voelen in de minste handeling, in 't kleinste gebaar en het kortste woord. De strijd tusschen geest en stof. Het is die wereld, die menschheid, die het genie Bruegel heeft meegedeeld, zoo sterk en geniaal als nooit iemand voor en na hem. Ook Fred Bogaerts gaat in deze wereld, nog zoekend en tastend. Door zijn persoonlijkheid zal hij van zelf, als hij zich zelf waardeert, de vormen en de kleuren anders zien. Hij trekt die wereld in, dieper en dieper, maar wat hij er ons reeds van getoond heeft, van die geestelijke tochten, dat doet hopen en beminnen.
    Daar is iets van eigen kracht reeds merkbaar, zooals men uit den opengaanden bloesem het verschil van peren- of appelbloesem kan zien. Zijn figuren staan scherp afgeteekend tegen de scherp afgeteekende omgeving. Zij zijn hardnekkig geteekend. niet wollig noch wallig, maar stevig, puntig, grootsch van omtrek, scherp uit den heele (ik wensch de lijn soms wat fluweeliger en zoo mager niet, niet zoo dunnekens, als een elektrische siddering). Hij ziet zijn figuren decoratief, wat een groote hoedanigheid is (na het in de pap zitten van het impressionisme). Hij geeft zelden schaduw aan de vlakken, en vervalt zelden in hinderenden detail. Daardoor komt er een breedheid, een ruim licht over deze samenstellingen, en een japansche soberte, die immer schoon blijft omdat ze van den geest komt en er naar terugkeert. In die vormen, die een neiging hebben naar wolkenprofielen, zijn de kleuren plat aangestreken en scherp tegen elkaar contrasteerend, uit een gevoel van onduidelijkheidsvrees, en uit begeerte het vertelsel, om zoo te zeggen, evangelisch te houden.

    Het hart van Fred Bogaerts is voorbereid, we zien het, we weten het, en wanneer nu die techniek knoestiger en machtiger wordt, wanneer die moeilijkheden, die toch zoovele zijn, onder de knie zullen gebogen worden, en dit komt door veel te werken, dan zal de kunst van Fred Bogaerts, hare verdiende plaats innemen.

    Fred Bogaerts moet zoo voort doen; immer en immer zijn visie uitteekenen. Ik twijfel niet, de noodige kracht komt dan van zelf. Ik ben blij omdat Fred Bogaerts realistisch, romantisch en expressionistisch is (dat in een vlaamsch woord weer te geven is moeilijk). Laat mij hem kortaf : "dichter" noemen. Een dichter ziet de dingen sterker, gevoeliger en uitdrukkelijker dan andere menschen. Zijn kunst zet de oude traditie der Vlamingen in regel-rechte streep door. Zij riekt naar onze lucht, naar den haard waar hespen in de schouw hangen, en waar 't porceleinen O.L. Vrouwenbeeldje op de schouw naar een gebedje wacht. Dat deze kunstbloesem rijpe!
    Door volharding, en als de zon mee werkt, zal het een schoonen bogaerdworden, waar we allen veel deugd zullen aan beleven! Ik ben er zeker van!

    Ik geloof dat hij zijn schoonen naam: Bogaerts, niet zal gestolen hebben.

    *****

    01-02-2016 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!