Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    30-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verhalenkalender voor 1932

                          

    De verhalenkalender die Timmermans in 1932 heeft gemaakt kan ook nu voor het jaar 2011 gebruikt worden.


    DE BURGEMEESTER.

     

    Stan en Neel Sop waren tweelingbroers en geleken zoo fel op elkaar dat er altijd abuizen ontstonden.

    ‘t Waren jongmans van bij de zestig jaar. Op een zondag deed het nieuws de ronde dat Stan met de Weduwe van den mulder ging trouwen. Neel zag er zoo 't schijnt geen graten in, maar toen hij kort op dit nieuws zich voorstelde met de kiezing voor gemeenteraadslid, met al de kans van burgemeester te worden, draaide de Weduwe haar hart naar den anderen kant en vree met Neel. Den eenen is den anderen zei ze en dan heb ik toch liever den burgemeester.

    Nu schoot Stan in zijn furie en stelde zich ook voor als gemeenteraadslid maar op een anderen lijst, ook met al de kans van burgemeester te worden.

    't Was een vinnige kiesperiode, de twee broers tegen elkander. En Stan moet toch de slimste geweest zijn, want den dag voor de Kiezing ging hij de wegen op en zei overal: Menschen ge moet voor mij, Neel, niet stemmen. Het is niet goed dat twee broers in haat komen. Stem dus gerust voor mijn broer Stan. Ik ga toch trouwen met de Weduwe van den mulder zoo als gij weet, en ik wil gerust zijn. Stem dus gerust voor mijn broer Stan.

    't Was eerst 's anderdaags als de kiezing ten einde liep, dat Neel vernam wat Stan had gezegd. En Stan wierd verkozen, Neel niet, Een maand nadien was Stan burgemeester.

    De Weduwe van den mulder is dan maar terug naar Stan gegaan. Den eenen is den anderen zei ze en 'k heb toch liever den burgemeester. Z' is met Stan getrouwd, Neel is er van ziek geworden, maar is er toch niet van gestorven, hij trouwde met een poes van achtien jaar.

    Ik had gaarne de twee broers geteekend maar daar ze zoo fel op elkander gelijken heb ik er maar eenen genomen, Stan of Neel ik weet het zelver niet.

     

     

    DE MAJORDOMO

     

    Hij was de majordomo van het Waterhof. De kasteelheer zat altijd in 't Zuiden van Frankrijk. In October kwam hij over om een meute-jacht te geven in zijn bosschen. De Majordomo met zijn hoogen hoed en zijn wit gezicht was de schrik van de boeren en van allen die van 't kasteel afhingen. Een schrik die voortkwam uit zijn te ver gedrevene stiptheid. Alles moest juist en op tijd gedaan worden, niet te veel en niet te weinig, juist. Betalingcn, leveringen, huur, getal, gewicht, zoowel aan hem als door hem was vierkantig stipt.

    Hij was nooit te vermilderen, en nam nooit geen enkele belooning of cadeauken aan. Als hij geren een appel had ging hij die naar de rnarkt koopen, nochtans dat de boogaard de schoonste was der streek. In zijn administratie wierd het minste penneken opgeschreven en dit trok hij af van zijn loon. Zijn heer, een dikke goedzak, had sinds lang opgehouden hem op zijn te knellende stiptheid te wijzen. Er was aan die man geen zalf te strijken. De boeren zeiden: Hij weet hoeveel blaren er op de boomen staan en hoeveel liters water er in de beken vloeien. Ze noemden hem de marmeren slang. Hij wist alles en was overal als een spook, waar men hem het minst verwachtte.

    Alle dagen swenst het zeven uren sloeg draaide hij de lamp van zijn bureel uit.

    Maar de boeren hadden gezien dat swenst eenige dagen het licht later brandde, tot tien uren, zelfs soms tot de morgen in de lucht kwam. Elkendeen zei: Er is iets verkeerd aan 't marmeren serpent. Als ze geld brachten telde hij het niet meer na. Hij deed een gebaar van het daar maar neer te leggen en bleef verder over zijn boeken gebogen. Eenige dagen nadien kreeg de kasteelheer een brief. De Majordomo schreef hem dat de rekening niet klopte, er was een verschil van vijf frank in 't nadeel van zijn heer, dat hij er dag en nacht had naar gezocht om de reden van het te kort te vinden, en daar hij er niet in gelukt was hij hem zijn ontslag aanbood. De kasteelheer schreef hem terug dat hij om die vijf frank zich geen zorg behoefde te maken, zelfs nog voor geen duizend frank. Maar de marmeren slang wou niet langer rnajordomo zijn. De kasteelheer kwam zelf naar 't kasteel om hem over te halen, niets aan te doen. Hij pakte zijn koffers en ging in de stad achter de kerk wonen. 's Morgens zat hij lang in de kerk, en na de noen, of het regende of niet regende ging hij naar de dreven van 't kasteel wandelen. Hij raapte de afgevallen twijgen op zooals vroeger, joeg de kinderen uit de mastebosschen en bleef de schrik van de boeren. Hij schreef brieven naar zijn vroegeren heer over het nalatig gedrag van den nieuwen majordomo, een zwaar bourgonjegezicht die wel geschenken aannam, en achter de boerendochters reuzelde, welke boomen moesten uitgedaan worden en welke sloten gekuischt. Die vent was razend op de slang, maar ook vol schrik.

    Ook de stroopers vreesden hem evenzeer als vroeger.

    Op een keer vonden ze den ouden majordomo dood aan eene sloot liggen, het hoofd in het water en ook de rechterhand, die uitgestrekt was naar een stuk flesch dat in de sloot lag.

     

     

    HET RIGGEREDITJE

     

    Het is een blind, oud peeken, rnaar een levendige in zijnen tijd! Nog! Hij ziet geenen steek meer voor zijn oogen. Maar hij blijft altijd malch en frisch. Hij smoort hij zijn pijp, om den reuk, menheer, om den reuk. En ‘t is eerst als ge de smoor niet meer ziet dat ge maar smaak kunt hebben van den toebak. Hij verdient zijn centjes met catechismus te geven, aan de kinderen die hem niet goed van buiten kunnen leeren; en dan ook met stoelen te repareeren. Hij kent nog heel zijn Mechelschen catechismus met uitleg uit het hoofd. En al de liekes uit zijnen tijd. Hij zingt heel den dag. En daar is geenen trouw, geen begrafenis, er mag geen pluim omhoog gaan of Riggereditje staat er bij, roert zijn blad voor tien, en doet de menschen hun boeksken open tot in ‘t derde geslacht, Hij is twee keeren getrouwd geweest — Er kwamen geen kinderen. Maar nu gaat hij voor den derden keer trouwen met de boerin die hem alle dagen melk brengt. “Nu zal 't wel lukken!” zegt hij. “Ze trouwt mij niet uit compassie, Ik kan er wel tien vrouwen krijgen, maar zij is de schoonste. Ik heb hun gezicht maar te bestreelen, en ‘k weet het.”

    En in afwachting van zijn huwelijk zingt hij vroolijk:

     

    Ja in mijnen tijd dan ging het heel anders,

    maar ik was een klepper in mijnen tijd.

     

     

    DE KOKER

     

    De koker is een boomkapper. Met eens uit een boom te vallen was hij een oog kwijt geraakt. Als er niets te kappen valt stroopt hij. Hij is nog nooit gepakt geweest. Ze zeggen dat de gendarmen zelf schrik van hem hebben. Hij zit geren hoog in de boomen. Zelf klimt hij zoo maar, als hij geen werk heeft, in d' hoogste populieren, uit puur genot. “Daarboven ben ik dichter bij den grooten Baas” zegt hij, “dan is mijn hert gerust.” De pastoor zegt hem dat hij O.L. Heer in de kerk moet zoeken. “Niets”, antwoordt hij. “Ik ken maar eenen God, den oude, die van hierboven, de andere dat is een nieuwe, die is veel later gekomen, dat is maar zijnen zoon. En ik heb liever met den vader te doen. Die is baas.” Hij komt weinig in de kerk, rnaar hij houdt zijnen Paschen. Dan zit er altijd veel volk aan den biechtstoel te wachten. Maar hij komt de kerk binnen op zijn groote kloonen, stampt er nog harder mee om te zeggen: “Hier is de koker”. Hij gaat recht naar den biechtstoel. Malheur als er iemand in zit. Hij trekt hem er eenvoudig uit. Dat is nu niet meer noodig. Als ze de kloonen hooren, zeggen z' al “Menheer Pastoor, ik kom seffens weer, de Koker is daar”. De Koker heeft nooit ruzie, maar pas op, als er nen andere ruzie zoekt. Dan kunnen er geen tien hem nog niet houden. In de Winter stroopt hij. Hij verkoopt de hazen in de stad. Maar Menheer Pastoor en eenigte anderen krijgen er eenen voor niets, en ook de gendarmen. “Ik zal ze verplichten gestroopte hazen te eten” zegt hij. Op den eenen of den anderen wintermorgen ligt er nen haas op den dorpel der gendarmerie. Die geven hem dan ook niet aan hunnen hond. Zijn liefste dood is, zegt hij “dood uit een boom vallen.” Hij vrijt tegenwoordig met een weduwe met vier groote kinderen. Hij gaat in de Lente trouwen. De vier kinderen zijn er al van onder getrokken in dienst in de stad, uit schrik voor den nieuwen vader.

     

     

    HET BOERKEN VAN HENTEREN

     

    Dit boerken was rijk, heel rijk — niet door werken, maar door erven. Hij was al tien jaar weduwnaar, had een dochterken van 18 jaar. Een van zijn knechten wist met het dochterken in 't gevrij te komen. Wist het zoover te brengen dat zij moesten trouwen. Nu kwam hij aan de lieve centen. Hij ging het boerken spreken met zijn zondagsche dingen aan, en hij draaide triomfant aan zijn moustachken. Het boerken kreeg haast een geraaktheid van kwaadheid en van schaamte. Zoo een nietsrnandalle, zoo nen van honger de muur op. ik breek u in tweeën! De knecht lachte. En lijk het te verwachten was, ze trouwden : 't Boerken zette hen in een huishouden, er was een trouwfeest met taarten uit de stad. De knecht wierd zat. en riep nu in zijn overmoed, hoe slim hij geweest was, nu werk ik geenen steek niet meer, en uw centen worden de mijn. Toen stond het boerken recht : Polien, zei hij, gaat gij met dien schoelie leven, ja of neen ? Ja ik vader, het is toch mijnen man en , . . “Goed!” zei het boerken. Meer zei hij niet. En nu ging er geenen dag niet meer voorbij of 't boerken van Henteren gaf een feest. Hij ging in de herbergen, trakteerde voor alleman, riep de menschen van 't veld om wijn en champieter te komen drinken. Zijn geld moest op! De schoonzoon had geprobeerd langs notarissen kant aan 't geld te geraken. Het ging niet. Het geld was toegekomen langs vaders zijde toen moeder al lang dood was, en 't moederspaart was vroeger slechts op eenige honderd frank geschat. Het boerken wou geren zijn dochter met haar kinderen innemen, doch die was ook koppig. En hij deed maar op, alles op. Als ‘t geld verteerd was, verkocht hij een voor een zijn land, zijn koeien, zijn gerief, tot hij zonder een duit op straat stond. Toen was hij een gebroken man geworden, die van den armen leefde. Op ne keer vonden z' hem dood in een hollen boom waarin hij 's nachts sliep.

     

     

    MIE HET LAMMEKEN

     

    Zoo stond het in de gazetten : “Verleden nacht is de jachtwachter genaamd Franciscus Vereken, van het landgoed St. Jan, door een geweerschot gedood geworden. Men vermoedt dat de misdaad door een of meer wildstroopers gepleegd is. Het parket wordt verwacht. Het verdriet van de brave Vrouw Vereken is niet te beschrijven.” De moordenaar wierd niet gevonden. Vrouw Vereken is dan naar den Baron gegaan. Ze kwarn er buiten met twee geweren. Zij wierd de jachtwachtster. “Ik zal weten wie het gedaan heeft” zei ze. “En ik zal mij wreken!” Met groote kloonen aan, het geweer over den schouder, en de arrnen gekruist, wandelt zij door de bosschen — geenen enkelen nacht slaat zij over. Donder, sneeuw, tempeest, zij wandelt door het bosch, over heel het domein. 't Kan gebeuren dat de wraak zoo in haar opkookt, dat ze voor haar verbeelding den ongekenden moordenaar oproept. “Laat ons denken, dat die boom hem zou zijn”, zegt ze, en dan legt ze in die richting aan en schiet. “Wie ik in het bosch zie, ‘t is eender wie, is er aan”, zegt ze aan de menschen, en z' is de schrik van de stroopers geworden. Ze noemen haar Het Lammeken. 't Is eigentlijk een wolvin geworden, die elke nacht er op uit trekt om te dooden, die niet meer wenscht, dan dat er eens iemand door 't bosch zou komen om hem kunnen neer te schieten. De wraak, die zij niet kan uitwerken maakt haar wild en bruut. Haar gezicht is hard en onmeedoogend geworden lijk haar hart. Zij loert, sluipt, kent noch schrik noch verlegenheid, en ze vloekt als het morgen wordt. “Weer een nuttelooze nacht voorbij.” Over heel het domein is er van stroopers geen spoor meer. Z' heeft er de schrik onder. Ze weet dat z' haar willcn doodslagen, haar huis in brand steken. “Ze willen maar ze doen 't niet, ze durven niet. “Ne goeie man omverschieten de lafaards dat kunnen ze, maar wie naar mij ne vinger uitsteekt, is zijn gezicht in spijs.” De groote wraak is niet gekomen. — Toen ze oud stierf, zei ze op haar doodsbed : “Ik durf zoo, zonder dat ik iemand dood geschoten heb. niet naar onzen Frans gaan.”

     

     

    DE PROFEET

     

    Van jongs af zat hij in de boeken. Als hij op stiel was wierd hij weggejaagd omdat hij te veel droomde. Hij ging van den eenen winkel op den anderen, en kost op 't einde dan toch een koollossersschoen ineengenageld krijgen. Hij gaat den boer op, schoenen repareeren, en hij woont daar ievers op den steenweg in een oud barreelhuizeken. Hij zegt niet veel bij de boeren, maar als hij iets zegt, dan is 't over 't einde van de wereld. Dan staat hij op, dan komt er lijk vuur uit zijn oogen, en met woorden uit St. Jan den Evangelist en van andere profeten, voorspelt hij den grooten ondergang. Dat doet hij soms ook in 't openbaar als er veel volk bijeen is. Hij is door God gekozen om het de menschen te komen melden. Zijn huis, daar mag iedereen binnen. Daar komen de landloopers de nacht doorbrengen, de wrakken, de zatlappen die niet thuis geraken, de stroopers. Ze kunnen bij hem binnen komen. Ze krijgen een soort bed en 's morgens koffie. En dan preekt hij van 't einde van de wereld. Zoo vond hij eens onderwegen een sloor met een kindje. Een bedrogen jonge dochter, thuis weggejaagd en door haar lief in den steek gelaten. Hij nam ze in. Hij zag haar slapen, nen heelen nacht zat hij aan haar bed. 's Anderdaags ging hij niet uit repareeren. En 's avonds deed hij de deur op slot. Een zatlap kwam rammelen. Hij deed niet open. En hij zei geen woord over 't vergaan der wereld aan het meiske. Hij zei alleen, dat hij ook zoo 'n kindeken zou willen hebben. En hij zuchtte, en hij bezag haar; ze was niet heel schoon, maar ze was zoo teer en lief tegen dat kind; die teerheid verlichtte haar. Die teerheid doorgeurde hem. En als ze weer zoo bezig was haar kind in slaap te doen, toen nam hij haar hand, kuste ze en snikte “Ik weet niets, ik weet niets. De wereld mag niet vergaan, de wereld kan niet vergaan. — Laat ons tronwen!”

    Dat deden ze, en er kwamen veel kinderen.

     

     

    BIENUS

     

    Bienus zijn stukske land komt tot tegen het kerkhof. Als hij zaaide, als hij maaide, dag in dag uit heeft hij de menschen zien begraven. Menschen van de stad en menschen van den buiten. Daar ligt een stuk menschdom veraard. Hij is er filosoof door geworden, en hij leest boeken, troost de menschen, en hij heeft wijze spreuken ten beste. Maar als hij op een jaar, door de ziekte die er toen heerschte, vier van zijn kinderen daar heeft zien begraven, en 't ander jaar zijn vrouw, dan is het met zijn wijsheid uit, dan heeft hij geen enkelen spreuk niet meer te zeggen, en 't is gedaan met de boeken. “Praat, praat” zegt hij. “Alles is praat.” Het heeft zijn hart gekraakt. En als hij maait of als hij zaait, om de tien minuten staat hij stil, en blijft naar 't kerkhof staan zien. Dit kerkhof, dit kerkhof! Dit is 't eenigste dat geenen praat is. Dit is de groote stilte. Hij ziet en hoort de menschen in hun gedoen, hij ziet ze vrijen, trouwen, kermissen. En eeuwig zegt hij: “Praat; praat.” Zijn leven staat er van stil; zijn leven en zijn werk. Hij wordt arm, wat kan 't hem deren. Zijn hoeve wordt verkocht; 't raakt zijn knoezel nog niet. Dat is maar praat, alles is praat. De grafmaker is een vroolijke vent, en hij delft de graven al fluitende. Maar die krijgt ook zijnen toer. En ze komen Bienus roepen of hij het graf van den dooden grafmaker wil delven. Bienus bleef grafmaker. 't Eerste wat hij deed was zijn eigen graf maken. Maar ge sterft niet als ge wilt. 't Graf ligt er al jaren open, 't is vol kruid en wilde bloemen gegroeid. En immer graaft hij voor arm en rijk, groot en klein. Ze gaan hem voor, ze vcrdwijnen in de stilte. En hij blijft staan in het leven, in het gepraat, en ziet met weemoed naar den put die elke Lente opnieuw vol kruid en bloemen groeit.

     

     

    PIER VAN BOEKWEITSTROOI

     

    Hij woonde in de klein boschkens aan de Nethe. Hij was zoo lang en zijn hut zoo laag, dat hij zijn kop door 't strooien dak stak om te zien wat er buiten gaande was. Zoo zag hij 's nachts naar de sterren. Hij beleesde kwaden huidbrand, maakte zalven en had tooverboeken. De kinderen zeien dat hij naalden in zijn oogen had. Als hij een paard lang bezag viel het om. Op een keer trok hij er uit. “Ik ga een wijf halen” zei hij. Hij ging naar den burgemeester van 't dorp, en zei hem “Ze kunnen van mijn huis afblijven, of ze krijgen de cholera...”

    Zeven jaar later kwam hij terug op een hondenkarretje en hij had een klein oud wijfke bij met pekzwart haar en schuine oogen, en 't had geen toppen aan haar vingeren, aan haar duimen wel. “Dat is mijn wijf” zei hij. Daar geloofde niemand een gram van. De menschen zeien dat ze vischschubben op haar beenen had. Het hutteken was ineengezakt. Ze zetten het samen terug recht. Maar van toen af aan dierf niemand niet meer hem voor 't een of 't ander geval bezoeken, terwillen van dat oude wijfken. Ze wisten wel wie het was, maar dierven den naam niet noemen. 's Zondags reed hij er mee naar de vroegmis. Maar 't volk ging de kerk uit. Tot den duur vroeg de pastoor of ze naar een andere parochie naar de mis wilden gaan. Ze gingen dan niet meer naar de kerk, ook niet naar een andere parochie. Als 't ievers brandde, 't was de schuld van dit wijfke; stierven er koeien, was er ziekte onder de menschen, 't een of 't ander ongeluk, 't was altijd de schuld van die met haar vischbeenen. Op ne keer toen zij op de baan was met konijnenvoer hadden ze met steenen gegooid tot z' er half dood bleef liggen. Maar met de kermis in October kwam de wraak. 't Regende al dagen. De waters waren gezwollen. Twintig jaar geledcn was het dorp eens overstroomd geweest. Maar nu waren er goede dijkcn. Maar terwijl dien zondagavond de piston in de tenten de koppels deed waggelen, luidde ineens de noodklok. De dijken waren doorgebroken. Groote overstrooming. Heel het dorp onder water, 10 menschen verdronken. Toen het water zakte vonden z' in de hut het oud wijfken in ontbinding. Van Pier niets meer te zien. Doch 't gebeurt dat z' hem soms in den nacht al eens tegenkomen op den dijk, en dat is dan altijd het teeken dat er weer een overstrooming gaat zijn.

     

     

    STER DER ZEE

     

    Ster der zee, zoo heette de mosselboot, die in de mosselmaanden aan de werf van 't stadje kwam aanleggen, De zoon Piet reed dan met een karretje met mosselen de stad rond. De vader bleef swenst op 't schip. Piet kwam altijd voorbij 't stamineeken: “Den Eenhoren”. Verkocht er mosselen, dronk er een paar pinten, en vrijde met Marcelinneke. 't Was tegen de kanonierskazerne, en er kwamen daar veel soldaten, en zoo 't schijnt was Piet haar eenig lief niet. Maar wat wist die jongen daar af, als ge zoo altijd op een schip leeft, dat heen en weder zeilt! Hij sprak er met zijn vader over. Die was content. Ze zouden dan trouwen, en zij op 't schip komen wonen, en de vader zou daar ievers in Zeeland zijnen ouden dag uitvieren. Het schip lag weer aan, 't was in November. Toen hij dien avond in 't stamineeken kwam zat zij met een kanonier achter de tafel te vrijen. Eenige glazen kapot, en kreten van 'k trouw met geenen mosselvent. De soldaten zwierden Piet buiten voor hij gestoken had. Het sloeg in den jongen zijnen kop. Hij moest haar hebben dood of levend. De week nadien toen de boot weer aanlag, vadcr was er nu niet bij, sloop hij 's avonds in het Krabbestraatje tegen dat ze van de cinema kwam. Hij sprak haar aan, en vroeg van eens mee rond te wandelcn. Hij moest haar iets geven. En nu ze weer in zijn armen was, hield ze weer van hem, voor een week of zoo. Ze kwamen op de werf. Daar lag het schip. Kom, zei hij. En voor ze kon weigeren, pakte hij haar op, droeg z' over de plank en stopte ze in 't ruim. Direkt vaarde hij weg. Tegen den morgen waren ze voorbij Antwerpen; de wind in 't zeiltje, altijd verder, de beneden-Schelde in, voorbij Vlissingen, nog verder, de zee in. Kleiner, kleiner wierd het mosselbootje, den avond en de storm vielen verveerlijk over de wereld. In de Lente spoelde er daar ievers tegen Duinkcrken een stuk voorsteven aan, waarop ge met moeite de ingebrande letters lezen kon: Ster der Zee.

     

     

    MIE VOGEL-PETROL-MIE

     

    Eerst leurde ze met een stoopke petrol van deur tot deur. Maar van 't begin af had ze een frulle-muts op met een vogel versierd. 's Morgens de muts op en tegen den nacht af. Z' had zoo verschillige mutsen, eene voor in de week, eene voor heel slecht weer, eene voor 's zondag's, en eene voor wat nog? Hare armen waren lang geworden van 't sleuren met de petrolstoopen. Ze was proper, werkte lijk een bie. en ze verdiende centen. Het was een kapitein. Z' had een lummel van een vent, die niet goed wist wat zweet was, en baas wou zijn van de centen, die zij verdiende. Eerst zat het er dikwijls tegen maar Mie zag seffens zijn zwakken kant. Hij dronk geren, en als hij veel binnen had was hij een lam, en deed dan niets anders dan stoeffen dat zij zoo rijk waren. En om gerust haren petrolhandel te kunnen doen en om rijk te worden, deed Mie hem drinken. Ze gaf hem geld om te drinken. Ze bracht 's Zaterdags een flesch beste mee. Hem alle dagen zat maken was d' eenigste mannier om vooruit te komen. Een ander zou zeggcn “Hij drinkt ons arm.” Zij zei: “Hij drinkt mij rijk.” Ze was bij de hand. Ze kende commerce. Van petrolstopen kwam het tot een petrolvat dat ze op een wagenskc door de stad voerde. Ze kocht klein fondskens, en die liepen ineens omhoog, dat ze twee huizen kon kopen, het hare en dat van daar nevens. Z’ had geluk, maar ze stond vroeg op. Twee jaar later trok een paardje met nen rooden ijzeren petrolwagen rond. ’t Jaar nadien had ze drie wagens en knechten, voor de dorpen. Een stal met drie paarden. Heel de straat was van haar. Maar ze droeg nog altijd een frulle-muts met een vogel op. En voor ’s zondags, als z’ haar purperen zijden kleed aan had, droeg z’ een muts met een echte “paradis”. Ze reed in een open caléche, zo kwam ze de huishuur ontvangen. Maar ze bleef simpel, en ze zat mee in de klein stamineekens van ’t kwartier met de kaarten te spelen. “Gij zijt rijk geworden Mie” “Door hard werken en door dat mijnen vent zoo fel gedronken heeft”. Die man dronk nog. Toen kwam de gaz. Mie deed een openbare vergadering beleggen tegen het gevaar van de gaz. Maar de gaz kwam. Zij is nu oud en krom en gaat met een stoksken. Maar ze wil in haar schoon huis geen gaz. Petrol, anders niets. En ze draagt nog altijd een frulle-muts met een vogel op. Ze dooft uit. En haar man, die nog altijd drinkt, wacht kalm naar die uitdoving, om alles op te kunnen drinken, z’ hebben toch geen kinderen.

     

     

    MIEKE LIEKE

     

    Ze was zij verliefd geworden op een speelman, eenen die met een viool van dorp tot dorp reisde en hij speelde dan op de pachthoven zoo'n schoon liekes dat ze de tranen in d'oogen kregen. Het was een bleeke jongen met een zwarten baard, en hij mankte wat. Hij had op de Venhoeve dien avond gespeeld, kreeg pap en spek, en mocht in de schuur slapen. Maar hij kloeg zoo van zijn been dat hij niet verder kon. Hij bleef er een week. En Mieke die daar meid was, en nog maar 16 jaar, was op die man verliefd geworden, en hij op haar. Hij speelde voor haar zoo'n schoon liekes! En de nacht voor hij vertrok, had de boer hen ontdekt dat ze zaten te vrijen. Zij vloog direkt weg. Maar zij trok met hem mee. En terwijl hij speelde, ging zij met een baksken rond. Zij sliepen den derden dag bij een boer in een schuur.

    Maar toen zij 's morgens wakker wierd, was hij weg. Langs waar was Armand gegaan? Zij zocht dagen en dagen. En toen z' op haar dorp weer kwam, wierd zij door haren broer, want ouders had ze niet meer, buiten gezet, en door 't volk weggestooten. Ze dwaalde van hier naar ginder. Ze gaf zich over aan 't slechte, om van honger niet om te komen. En altijd zocht ze ondertusschen naar Armand. Op 't laatste wierd ze door de gendarmen opgepikt, en in een verbeteringshuis gestoken van Maria Magdalena. Toen z' er weer buiten kwam op haar een en twintig jaar, zou ze in post gaan als meid bij een oude juffrouw in de stad. Ze was er nog maar drie dagen of z' hoorde viool spelen in de stille straat. Het was Armand. Ze liep naar hem. Ze kuste hem, en ze wou mee. Maar hij kon dat niet doen, zei hij, als elk lief moest meegaan, dan had ik er een volle straat bij. Daarbij ik ben getrouwd. Toen zei ze haren post op. Ze was gebroken van hart, en ging terug naar haar dorp. Ze ging bij de boeren uit naaien, en ze zong dan de liekes die Armand voor haar gespeeld had. Ze zong ze als ze over de wegen trok, ze zong ze als ze door de sneeuw ging, of bij zomeravond aan haar deur. Dat zingen was haren troost. Dan herleefde ze terug de schoonste uren van haar leven.

    En iedereen zei dat ze zoo gelukkig was.

     

     

    **************

    30-05-2011 om 23:08 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Overzicht van de werken over Felix Timmermans! (deel 1)

    OVERZICHT VAN DE WERKEN

    OVER

     FELIX TIMMERMANS

     

         «Iets uitvoeriger dan thans heb ik geschreven dat de grote faam van Timmermans dagtekent van en is gegroeid met het sociaal-socialisme en nazisme, en teniet zal gaan met datzelfde nazisme of sociaal-socialisme, Dat was, is en blijft mijn standpunt».

    Die woorden schree£ F. V, Toussaint van Boelaere in «Parool» van 26 Januari 1947. Dat was twee dagen na het overlijden en twee dagen voor de uitvaart van Felix Timmermans. De keus van het ogenblik om dat te schrijven typeert de mens.

    Niet lang daarna overleed F. V. Toussaint van Boelaere zelf en het weekblad, waarin de tekst voorkomt, is inmiddels ook verdwenen. Ondertussen heeft de tijd reeds een deel van zijn work verricht en past wellicht een rustige terugblik.

     

         Het zou niet moeilijk vallen de stelling van Toussaint van Boelaere neer te halen. Dat de faam van Timmermans niet dagtekent van het nazisme was reeds bewezen, toen Toussaint zijn misdadige aanvallen op Timmermans inzette. Dat die faam er niet mee tenietgegaan is, hoeft evenmin een betoog. De herdrukken van zijn werken en de nieuwe vertalingen in Amerika, China, Japan, Indie, Oost- en West-Duitsland weerleggen die stelling in voldoende mate. We kunnen er ons bij beperken slechts even te wijzen op de opvattingen van Toussaint van Boelaere over literaire critiek. In een zeer waarderende bijdrage over « Ik zag Cecilia komen » liet hij zich in 1939 immers het volgende ontvallen : «Tussen een roman van Aldous Huxley en een van Simon Vestdijk doet de lectuur van Timmermans' jongste werk « Ik zag Cecilia komen » weldadig aan - hoe scherp men ook het gevoelen heeft dat men, in andere omstandigheden, b.v. indien men slecht gehumeurd was, datzelfde werk voor onbenullig zou kunnen doodverven» (1). Laten we dus eenvoudig de latere uitspraken van Toussaint over Timmermans en zijn werk aan zijn slecht humeur wijten - om niet van naijver of broodnijd te spreken.


          
     

         Over Toussaint van Boelaere wilden we het trouwens niet hebben in deze bijdrage, maar we konden niet nalaten zijn geval even aan te raken, omdat hij met zijn ongerechtvaardigde aanvallen op Felix Timmermans reactie verwekte, welke mede de aanleiding is geweest tot het publiceren van een paar der werken welke over Felix Timmermans na zijn dood verschenen.

    Drie der werken sedert zijn dood over Timmermans gepubliceerd, zijn geschreven met het doel hem in zijn eer te herstellen. Met dat doel schreven Maurice Gilliams, Mark Edo Tralbaut en Ernest Van der Hallen over hem.

    In zijn « In Memoriam Felix Timmermans » (2) publiceerde Maurice Gilliams een bijdrage, welke reeds in het «Nieuw Vlaams Tijdschrift» (3) verschenen was en de lijkrede, welke hij uitsprak bij de uitvaart van de schrijver, op 28 Januari 1947.

    Gilliams heeft in zijn essay getracht Timmermans als literator in zijn eer te herstellen, door de nadruk te leggen op de waarde van werken als Pallieter, Het Kindeke Jezus in Vlaanderen, Juffrouw Symforosa en Boerenpsalm. Op de subjectieve en niet steeds duidelijke manier hem eigen heeft Gilliams zijn waardering voor het werk van Timmermans onder woorden gebracht op een ogenblik waarop er in een bepaalde groep van letterkundigen een neiging bestond om van de voor hen gunstige omstandigheden gebruik te maken om de waarde van Timmermans' werk om niet-literaire redenen te betwijfelen en die twijfel te verspreiden. Dat is de verdienste van Maurice Gilliams en het past hulde te brengen aan de moed die er toe voor nodig was om dat te doen, vermits het ons niet onbekend is dat Gilliams daardoor vrienden verloor, ofschoon hij er ook door won.

     

     

    (1) OnzeTijd, IV (1939), blz. 67.

    (2) MAURICE GILLIAMS : In Memoriam Felix Timmermans 1886-1947, 39 blz., Uitg. Orion, Antwerpen, (1948).

    (3) Nieuw Vlaams Tijdschrift, I (1947), blz. 1245-1259.

     

         Uitvoeriger dan Gilliams schreef M. E. Tralbaut over Timmermans (4). Ons oordeel over dat werk hebben we vroeger reeds uitgesproken (5). De tijd heeft onze mening dienaangaande niet gewijzigd. Integendeel. Ook Tralbaut wou Timmermans, en dan hoofdzakelijk de mens, in zijn eer herstellen. Dat doel was prijzenswaardig, maar de middelen welke hij gebruikt heeft om dat doel te bereiken zijn heel wat minder. Prof. Muls heeft kort na het verschijnen van «Zo was de Fee» het werk van Tralbaut «een duurzaam monument» genoemd (6).

    Dat oordeel konden en kunnen wij niet onderschrijven.


           
     

    Op 24 Januari 1947 overleed Felix Timmermans en op 4 April 1947 was het werk van Tralbaut, dat 318 blz. telt, voltooid. Wie zou binnen zulk tijdsbestek een duurzaam monument kunnen optrekken? Een monument kan trouwens nooit duurzaam zijn, indien geen duurzaam materiaal gebruikt wordt. En dat was ook niet het geval bij Tralbaut. Een deel van dat materiaal is de stijl en de taal waarin het werk geschreven is. Welnu, het werk is geschreven in een stijl, die weliswaar vlot is, maar vooral slordig. Tralbaut heeft getracht zijn werk op te smukken met een reeks aanhalingen, welke dikwijls te pas, maar ook dikwijls te onpas worden aangewend. Het boek wemelt van cliche's in de aard van «last but not least». En wanneer men er toch kost wat kost aanhalingen uit vreemde talen wil bijsleuren en er mee poseren, dan zou men best de meest elementaire spraakkunstregels van die talen eerbiedigen en b.v. niet schrijven «nicht unter die Laterne Marlene!», maar «unter der Laterne» en niet «tod siegte», maar «tot siegte».

         Is de vorm van het werk slordig, de inhoud is evenzeer voor critiek vatbaar. Indien de auteur de grenzen van zijn doel, Timmermans in zijn eer herstellen, niet had overschreden, zou hij niets dan lof verdiend hebben. Waar hij echter getracht heeft dieper door te dringen tot het wezen van de schrijver en de mens, heeft hij gefaald. Hij kende Timmermans niet intiem genoeg om het recht te hebben te schrijven : «Zo was de Fee». Zo verdedigde hij met overtuiging de thesis als zou Felix Timmermans een pessimist geweest zijn. Indien we die thesis moesten aannemen zouden we verplicht zijn onze interpretatie van zijn gans werk te herzien, want om de geest, de betekenis en de bedoeling van een letterkundig werk te vatten is het nodig de geest te kennen waarin het werd geschreven en het wezen van de schrijver zelf te kennen.

     

     

    (4) MARK EDO TRALBAUT : Zo was «de Fee»... Herinneringen aan Felix Timmermans, 318 blz., Uitg. Die Edele, Antwerpen, (1947).

    (5) Bibliogids, IV (1948), blz. 327-328.

    (6) In een recensie in Dietsche Warande en Belfort, Met 1948, blz. 252.

     

     

         Was Timmermans een pessimist, zoals Tralbaut wil aantonen ? We hebben onze eigen opvatting in verband hiermee getoetst aan de mening van de gezinsleden en meest intieme vrienden van de schrijver en we konden daaruit niet besluiten dat hij een pessimist zou geweest zijn. Ook in zijn werk konden we dat niet lezen.

    Een van de vele bewijzen van het tegenovergestelde vinden we zeer duidelijk in «De Familie Hernat». Timmermans laat op de vraag : «Karnol, ik vraag mij af, waarom we leven» het volgende antwoorden : «Omdat we altijd denken, 't zal wel beter worden» (7).

    Spreekt Tralbaut zelf zijn eigen theorie trouwens niet tegen, waar hij schrijft: «Nooit geloofde hij ook maar een onderdeel van een sekonde, dat men hem kwaad ging willen of verontrusten»? (8)

    Reageert een pessimist aldus ? Indien we de thesis van Tralbaut verwerpen, wil dat evenwel niet zeggen dat we Timmermans wensen te vereenzelvigen met de PaHieter, zoals de meesten zich, ten onrechte trouwens, die figuur voorstellen, als een dagenmelker, welke onbekommerd en probleemloos door het leven ging en er enkel zou op uit geweest zijn zoveel mogelijk te genieten.

     

     

    (7) FELIX TIMMERMANS, De Familie Hernat, blz. 265.

    (8) M. E. TRALBAUT, Zo was «de Fee»..,, blz. 235.

     

     

    We zijn het zelfs niet eens met wat Ernest Van der Hallen getuigde in het werk dat we hieronder zullen bespreken : «Hij voelde geen heimwee naar het verleden, want neiging tot melancholie was hem altijd geheel vreemd geweest» (9). We menen eerder met Maurice Gilliams, welke de thesis verdedigde, dat de weemoed van Timmermans aanleiding gaf tot lachende beelden, te mogen aannemen, dat hij een «soms benijdenswaard evenwicht» tussen optimisme en pessimisme had tot stand gebracht. Weemoedige trekken duiken in gans het werk van Timmermans op, maar de slotsom van zijn gans œuvre is toch de zekerheid, dat het leven spijt alles waard is geleefd te worden.

    Dat is de boodschap van een mens die geen pessimist was.

     

         De derde schrijver welke Timmermans in zijn eer wilde herstellen, was Ernest Van der Hallen, zoals Jowan De Kever in zijn «Voorwoord» uitdrukkelijk mededeelt. Het eerherstel van een stadgenoot ditmaal. De schrijver voltooide zijn essay op 1 December 1947, nauwelijks drie maanden voor zijn dood. Zijn werk verscheen dan ook posthuum.

    In zijn inleiding stelt hij de vraag : «Hoe zag de boekenlezende burger de figuur van Felix Timmermans ?» Hij zag hem als een prettig, geestig man, vlot en gezellig in de omgang, als een levensgenieter, als een ietsje te joviaal en te oppervlakkig voor de gecultiveerde Noord-Nederlander, enz. In hoever dit beeld beantwoordt aan de wezenlijke Timmermans, maakt de essentie uit van dit essay.

         Achtereenvolgens bekijkt hij Timmermans als mens, als kunstenaar, als christen, als Vlaming en als vriend en hij eindigt met «De Laatste Ren» van de eenzaam gestorven dichter te beschrijven. In de mens waardeert hij vooral de hartelijkheid, de gevoeligheid en de eenvoud, van de kunstenaar de hoofdzakelijk lyrische en picturale waarneming, het volkse en het levensechte, ondanks het feit dat hij niet «tijdsverbonden» was. Bij de behandeling van Timmermans als christen noemt hij het merkwaardig, dat, wanneer men na «Adagio» even «Pallieter» in de hand neemt, men niet eens de indruk ondergaat «dat er binst de haast veertig jaren die tussen beide boeken liggen veel gebeurd is». En hij voegt er aan toe: «Want de man die zwolg in het overdadig festijn van het leven der zinnen kende reeds de betrekkelijkheid van de vreugde der verrukking om de gestalte der aardse dingen, en hij kon schreien van vreugde en ontroering wanneer de adem van het eeuwige en van het mysterie deze dingen beroerde, wanneer de stilte die de stem van God is over het avondlijke landschap gespannen stond, wanneer de sterren te werken (10) stonden in de ontzaglijke afgronden die tussen hemel en aarde zijn» (11).


       
     

         Ofschoon veel meer bescheiden van opzet en omvang dan dat van Tralbaut, heeft Van der Hallen met dit werk een stijlvolle en voorname gedenksteen aangebracht ter nagedachtenis van Felix Tim­mermans. We menen zelfs dat deze bladzijden tot de beste behoren uit het ganse werk van Van der Hallen. Dat wil niet zeggen dat we zijn beoordeling van Timmermans onder menig oogpunt als definitief aanzien. Zo zijn we het niet eens met zijn bewering, als zou Timmermans nooit gepiekerd hebben over de dood en de uitersten, vermits we uit gesprekken met de schrijver het tegengestelde konden opmaken, wat trouwens in zijn werk, vooral sedert «Ik zag Cecilia komen» duidelijk is gebleken.

    De ondertitel «Herinneringen aan Felix Timmermans», welke Tralbaut gebruikte, is de hoofdtitel van het werk dat Renaat Veremans over zijn betreurde vriend schreef (12). Als dusdanig zijn trouwens ook de werken van Lia Timmermans (13) en Felix Heidendal (14) opgevat.

     

     

    (9) ERNEST VAN DER HALLEN: Felix Timmermans, 51 blz., Sleutelbloem-reeks, Uitg. De Koepel, Nijmegen — Zonnewende, Kortrijk, (1948), blz. 45.

    (10) We vermoeden dat we hier met een druikfout te doen hebben en de schrijver «wenken» heeft bedoeld.

    (11) ERNEST VAN DER HALLEN, Felix Timmermans, blz. 28.

    (12) RENAAT VEREMANS : Herinneringen aan Felix Timmermans, met bijdragen van Ernest Claes, U. Van de Voorde, Lode Baekelmans, O. Van Rompay, G. Bomans, K. Jacobs, H. Schneider, E. Bernouilli, A. Schaer-Ris en acht en twintig reprodukties uit het teken- en schilderwerk van Felix Timmermans, 175 blz., Uitg. P. Vink, Antwerpen, 1950.

    (13) LIA TIMMERMANS : Mijn Vader, 202 blz. Uitg. Desclee, De Brouwer & Qe. Brugge, 1951.

    (14) FELIX HEIDENDAL : Felix Timmermans vertelt. 151 blz., Jeugdreeks van het Davidsfonds, nr 57, Uitg. Davidsfonds, Leuven, 1948.

     

     

         Zijn de eerste drie hier besproken werken bij wijze van eerherstel geschreven, deze drie hebben evenmin literair-wetenschappelijke bedoelingen, maar streven er naar aan de hand van persoonlijke ervaringen het wezen van de echte Timmermans in een klaarder daglicht te brengen.

    In een onopgesmukte en pretentieloze taal is Renaat Veremans er in geslaagd zijn intieme vriend nader tot ons te brengen zoals hij hem kende. Hij had mogen schrijven : «Zo was de Fee».

    Hij schreef over hem met zijn hart en daarom zijn we hem dankbaar. We hadden ook niet meer, en ook niet minder, van hem verwacht. Daarom juist vinden we het spijtig dat de uitgever gemeend heeft een werk dat « af » was te moeten aanvullen met een reeks bijdragen van anderen, die de eenheid van het werk komen verstoren.

    De meeste van die bijdragen werden trouwens reeds vroeger gepubliceerd en ze zijn zeer ongelijk van waarde (15). Het werk bevat bovendien nog 26 reproducties van schilder- en tekenwerk van Timmermans. Hierdoor sluit het aan bij het Timmermans-boek dat de blinde Duitse dichter Adolf von Hatzfeld in 1935 pubhceerde (16).

    In dit tijdschrift (’t Land van Rijen) hebben we het werk van Lia Timmermans gewijd aan haar vader reeds vroeger (17) besproken. Het boek is een waardevol document en het mag Lia Timmermans als een grote verdienste worden aangerekend dat ze de juiste vorm en de juiste toon gevonden heeft om een trouw, eerlijk en levensecht beeld van haar vader te schetsen.

     

     

    (15) Het boek bevat o.m. het «Woord vooraf» van Felix Timmermans voor de Duitse vertaling van De Witte. Het dateert van 11 April 1930. Daarop volgt een in 1935 door Ernest Claes gepubliceerde bijdrage over Timmermans. We vinden er ook een rede in van Lode Baekelmans, uitgesproken in 1942, en een verslag over een bezoek van Godfried Bomans aan Timmermans op zijn 60ste verjaardag. Links en rechts werd dus het een en ander bijeengeraapt om het boek een zekere omvang te geven. Naar eenheid, originaliteit of volledigheid werd helemaal niet gestreefd.

    (16) ADOLF VON HATZFELD : Felix Timmermans Dichter und Zeichner seines Volkes, mit funfundsiebzig Bildern von Felix Timmermans, 108 Seiten, Rembrandt-Verlag, Berlin, 1935.

    (17) cfr 't Land van Ryen, I, blz. 140.

     

     

    Critische beschouwingen zouden hier ongepast geweest zijn. Die vinden we evenmin in «Felix Timmermans vertelt», door Felix Heidendal uitgegeven in de jeugdreeks van het Davidsfonds. In dit werkje laat Heidendal de schrijver zelf over zijn leven en zijn werk vertellen. Zeer gepast last hij in dat verhaal fragmenten in uit zijn belangrijkste werken, zodat de jeugd tegelijkertijd de schrijver leert kennen en inzicht krijgt in zijn stijl en zijn taal. Dit keurige werkje sluit aan bij het boekje over Timmermans, waarmede Robert De Graeve de auteur in 1935 bij de jeugd inleidde (18).


         
     

         In zekere zin sluit ook Karl Jacobs (19) aan bij degenen die over Timmermans hoordzakelijk in de vorm van herinneringen over Felix Timmermans schreven, ofschoon we hier toch ook critische beschouwingen over zijn werk te lezen krijgen. Dr Karl Jacobs, welke verscheidene romans en verhalen van Timmermans in het Duits vertaalde, een paar toneelspelen in samenwerking met hem schreef (20) en hem in zekere zin in Duitsland vertegenwoordigde, deelt in zijn «Woord vooraf» mede, dat hij zijn werk niet heeft opgevat als een literair-wetenschappelijk onderzoek. Daarom laat hij de schrijver dan ook meestal zelf aan het woord, vooral dan in het eerste hoofdstuk, waarin het over zijn leven gaat. Bij het overzicht van zijn werk gaat hij eveneens meestal uit van wat de auteur er zelf over mededeelde. In het derde deel van zijn werk, waarin hij over de mens handelt, leren we Timmermans kennen, zoals hij zich voordeed tijdens zijn voordrachtreizen in Duitsland. Hij legt er hierbij de nadruk op, dat Timmermans een kunstenaar was en geen politieker.

     

     

    (18) ROB. DE GRAEVE: Felix Timmermans., Letterkundige Jeugdbibliotheek, Uit. H.Stroobandt, Gent. (1935).

    (19) KARL JACOBS : Felix Timmermans. Lebensfage und Wesensziige eines Dichters, 250 Seiten, Verlag L. Schwann, Diisseldorf, 1949.

    (20) Karl Jacobs schreef in samenwerking met Felix Timmermans : Het Kindeke Jezus in Vlaanderen (toneelstuk), (1938), Pieter Brueghel (toneelstuk), (1943) en De Zachte Keel (1937), dat enkel in het Duits gepubliceerd werd.

     

     

    25-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Overzicht van de werken over Felix Timmermans (deel 2)

         Als document is het werk van Karl Jacobs zeer interessant. Ook hij meende in Timmermans een zekere melancholie te vinden. Wanneer hij hem met Bruegel vergelijkt, wijst hij er o.m. op dat beiden een melancholisch gemoed hadden waarvan, het bloedwarme gevoel zich gaarne humoristisch uitte. Hij legde ook gepast de nadruk op het feit dat de schilder Timmermans en de verteller niet te scheiden waren. Naast herinneringsbeelden vinden we dikwijls ook merkwaardige critische beschouwingen. Zo noemt hij Pallieter een romantieker, die de « blaue Blume » naast zijn huisdeur zoekt Hij is ook van mening dat Timmermans boven zijn Pallieter uitgroeide en hij meer gedifferentieerd, subtieler en « geistiger » werd.

         Hoe waardevol zijn werk ook is, van een paar vergissingen is Jacobs niet vrij te pleiten. Wanneer hij het b.v. heeft over een bezoek aan Lier, spreekt hij van het «unvermeidliche gusseiserne Musikpavillion, die Zierde aller belgischen Stadtplätze» (21). Hij schrijft ook : «Nu spreekt hij Vlaams, maar, zoals alle Vlamingen, daar er geen algemene schrijftaal bestaat en het beschaafd Nederlands in Vlaanderen niet gebruikelijk is, zijn Liers dialect» (22).

    Het merkwaardigste en meest hoogstaande essay over Timmermans is ongetwijfeld dat van de Zwitser Siegfried Streicher (23), gepubliceerd in 1948 (24). «Timmermans der ewige Poet» telt slechts 59 bladzijden, waarvan de eerste 47 in 8 hoofdstukken zijn ingedeeld. Daarop volgt nog een synthese, onder de titel: «Felix Timmermans ins Grab», en een korte «Lebensabriss».

    Streicher begint zijn essay met de volgende woorden : «Timmermans is land, waar melk en honig vloeit». Hierop volgt een poëtische beschrijving van het Vlaamse landschap, waarin de auteur verscheidene beelden uit het werk van Timmermans op fijnzmnige wijze ineenweeft.

     

     

    (21) KARL JACOBS, Felix Timmermans, blz. 177.

    (22) Idem, blz. 180.

    (23) Siegfried Streicher, Dr Phil., werd in 1893 in Bazel geboren en woont in Arlesheim. Van 1921 tot 1929 was hij leraar, van 1929 tot 1943 hoofdredacteur van het «Basler Volksblatt» en sedert 1944 redacteur aan de «Schweizer Rundschau». Hij publiceerde gedichten en novellen, een studie over Vincent Van Gogh (1928) en andere literair-wetenschappelijke en kunsthistorische werken.

    (24) SIEGFRIED STREICHER: Timmermans der ewige Poët, 59 Seiten. Rex-Kleinbiicherei Nr 30,

    Rex-Verlag, Luzern, 1948.

     

     

         Meteen hebben we reeds een overzicht van Timmermans' werk met de nadruk op zijn beelden en vergelijkingen. Bij het onderzoek van de natuurvisie van de Lierse schrijver, wijst Streicher er op, dat de natuur bij hem schoon en rijk wordt door het geloof. Vervolgens ontleedt hij de figuren uit zijn werken, waarna hij Timmermans als schilder behandelt, voor zover hij zich als dusdanig in zijn letterkundig werk openbaart. Nadat hij «das optische Weltbild» van de schrijver heeft ontleed, wendt hij zich tot hem met de volgende woorden : « Gij vertelt hot eeuwige “Er was eens...” in de internationale grammatica van het hart, die allen verstaan welke nog een hart hebben». Doorheen de acht hoofdstukken van zijn opstel loopt een duidelijke lijn, die als een krans van poëzie vormt, welke hij in zijn synthese op het graf van Felix Timmermans neerlegt. Die krans draagt als opschrift de betekenisvolle slotwoorden van zijn essay : «In het gulden boek der « Dichtung » zijt Gij opgetekend als Timmermans, de eeuwige poëet, misschien de laatste».


           
     

         In dit werk hebben twee dichters elkaar ontmoet: degene, die dichter was in al wat hij vertelde en degene, die als dichter las, interpreteerde, begreep en samenvatte. Wellicht is Timmermans aldus het best te benaderen. Streicher keek de technische gebreken van de romancier niet voorbij, maar hij liet zich door het accidentele niet afleiden van het essentiële. Hij had een klaar inzicht, zowel in het gothische als in het barokke bij Timmermans, waarop hij trouwens gepast de juiste nadruk wist te leggen. De poëtische synthese was de vrucht van een scherpe analyse en een diep aanvoelen. Voor dit essay, dat men leest als een gedicht, verdient Siegfried Streicher onze oprechte dankbaarheid. Terecht wees Urbain Van de Voorde er immers op, dat het een zeldzaamheid is, dat er in het buitenland een heel essay over een Nederlands schrijver wordt gepubliceerd en dan nog wel door iemand «die niet de eerste de beste is» (25).

     

         Volledigheidshalve dienen we nog te wijzen op de brochure « Felix Timmermans en de mystieke Blijdschap» (26), waarin Korneel Goossens de mystieke elementen in Pallieter opspoort, op de speciale Timmermans-nummers van de tijdschriften « Dietsche Warande en Belfort » (27) en «Golfslag» (28) en op de « Herinneringen aan Felix Timmermans » door ondergetekende in het dagblad « Het Volk » (29) gepubliceerd.


         We willen dit overzicht niet besluiten zonder de vaststelling te hebben gemaakt, dat het wetenschappelijk werk van Dr Theo Rutten, in 1928 gepubliceerd (30) tot nog toe niet werd aangevuld door een volledige wetenschappelijke studie over Felix Timmermans. Verschillende aspecten van de Lierse schrijver werden reeds grondig behandeld en zijn figuur leeft voort in de vele herinneringen die reeds werden gepubliceerd, maar een werk waarin zowel de mens als de dichter, de verteller en de schilder, de toneelschrijver en de tekenaar grondig werd onder ogen genomen, ontbreekt nog steeds.

     

    Jose DE CEULAER

     

     

    (25) In De Standaard. 30 Januari 1949. 182

    (26) KORNEEL GOOSSENS : Felix Timmermans en de Mystieke Blijdschap, 24 blz., Averbode's Brochurenreeks, Uitg. Goede Pers, N.V., Altiora, Averbode, (1950).

    (27) Het Timmermans-nummer van Dietsche Warande en Belfort (Juni 1947) bevat bijdragen van : Lode Baekelmans, C. M. Van den Heever, Anton Van Duinkerken, Ernest Van der Hallen, Maxime Deswarte, Dr Oskar Van der Hallen, Frans Verstreken en Jose De Ceulaer.

    (28) Het Timmermans-nummer van Golfslag (I, nr 11-12, 1947) bevat bijdragen van: Manu Ruys, Oscar Van Rompay, Berten Verbeelen, Anton Van de Velde, Albe, Paul De Vree, Renaat Veremans, Piet De Meeuw, Ivo Michiels en Adriaan De Roover.

    (29) Cfr Het Volk. 29 Februari, 7, 14, 21 en 27 Maart, 4, 11. 18 en 25 April. 2, 9, 16, 23 en 30 Mei en 6 Juni 1948.

    (30) Theo Rutten, die later Nederlands minister van onderwijs werd, promoveerde tot doctor in de wijsbegeerte en letteren (Germaanse philologie) aan de Katholieke Universiteit te Leuven met een proefschrift over Felix Timmermans. In boekvorm beslaat het 225 blz. Het werd uitgegeven door J. B. Wolters, Groningen, in 1928.


     

    24-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Leven met Felix Timmermans - Karl Jacobs

    LEVEN MET FELIX TIMMERMANS

     

    Karl Jacobs

    Overgenomen uit het jaarboek 1974 van het FT Genootschap

     

         Wie oud wordt kijkt gemakkelijker achteruit dan vooruit. Stilaan ziet men gebeurtenissen en ontmoetingen uit het voorbije leven, die de loop ervan mee hebben bepaald, in een ander licht. Veel, wat aanvankelijk toeval leek, blijkt achteraf voorbeschikking te zijn, en met dankbaarheid ziet men in, dat men in de loop der jaren van meer mensen vriendschap en vertrouwen heeft mogen ondervinden dan men tot dan toe heeft willen geloven.

    Tot de gelukkigste gebeurtenissen in mijn leven reken ik de kennismakig met Felix Timmermans.

     

         Aan de oorsprong ervan lag een toeval — en een besluit. Op een internationaal studentencongres ontmoetten Duitse en Vlaamse studenten elkaar. De Vlamingen waren onder de indruk van het enthousiasme der Duitse 'Wandervogel' voor de figuur van Pallieter, en nodigden ons derhalve naar Vlaanderen uit. "Zullen wij er ook Felix Timmermans kunnen leren kennen ?" Dat bleek in een landje, waar iedereen elkaar en, vooral alle prominenten kende, geen probleem.

    Timmermans ontving ons in zijn buis in Lier met de hem eigen hartelijkheid : een forse, gedrongen man met een breed en goed gevormd gezicht, weelderige haargroei en een fascinerende glimlach. Onze geestdrift voor zijn boeken deed hem goed. Het interesseerde hem te vernemen waarom zijn werk in Duitsland zo goed onthaald werd, maar hij wilde evenzeer weten hoe dit land en dit volk, dat hij bij een bezoek aan zijn uitgever in Leipzig slechts vluchtig had leren kennen, bezig was op te staan uit zijn oorlogsellende.

         De beroemde schrijver, die bovendien twintig jaar ouder was dan ik, praatte zo los en ongedwongen met zijn gasten, dat het studentje dat ik toen was — ik moet bekennen : na lange en gerechtvaardigde twijfel! — tot de gastheer een dubbel verzoek richtte.

    Ten eerste verzocht het studentje Timmermans, die toen al in Nederland en Vlaanderen een goede naam had als verteller en voorlezer uit eigen werk, ook in Duitsland te willen optreden — hoewel hij zo goed als geen Duits sprak. Het studentje zou dat wel voor mekaar krijgen.

    En ten tweede zei de student, die net zijn eerste literaire sporen verdiend had — maar die zo goed als geen Nederlands kende —, dat hij er een erezaak van zou maken Timmermans in het Duits te vertalen. Dat was een vermetelheid op het randje af van de brutaliteit, en had de student zijn woorden weer kunnen inslikken, hij zou het ongetwijfeld gedaan hebben.

         Doch van het eerste ogenblik van de ontmoeting af had er een zo hartelijke en zo vanzelfsprekende sympathie tussen ons bestaan, dat Timmermans op de beide voorstellen ja zegde. Geen van ons beiden kon toen vermoeden dat dit het begin zou zijn van een vriendschap die over het Derde Rijk en de Tweede Wereldoorlog heen zou duren tot aan de dood van de schrijver, bijna twintig jaar later, en die nog nadien door de familie Timmermans verder in stand zou worden gehouden.

    Het studentje-van-toen kon de Westdeutscher Rundfunk en enkele literaire clubs in Keulen en Essen voor Timmermans interesseren. De lezingen wekten groot enthousiasme. Sindsdien kwam de schrijver jaar na jaar, in het voorjaar en in de herfst, naar Duitsland, naar Zwitserland, naar Oostenrijk, tot in Hongarije toe. Zodra hij in Duitsland was, woonde hij in Essen, maakte deel uit van ons gezin, speelde met de kinderen en beschouwde onze vrienden als zijn vrienden.

         Vóór hij de eerste maal in Duitsland een lezing hield, had hij Duits willen leren. Maar hij had er slechts een paar uren de tijd voor gevonden. Ik vreesde een ramp. Er bleef niets anders over dan op zijn hotelkamer de voorziene teksten samen in te oefenen. Timmermans had een zeer fijn gehoor en een oorspronkelijke, intuitieve verhouding tot de taal, en leerde dan ook verbazend snel. En precies het ietwat komisch-onbeholpene van zijn debiet maakte de charme van zijn voordrachten uit; vooral in het Rijnland beleefden de toeschouwers genoegen aan zijn Nederlandse tongval. Later heeft Timmermans uitstekend Duits geleerd, niet zozeer door systematische studie als wel door praktische oefening, zodat hij zelfs in de conversatie los en soms creatief met het Duits wist om te springen. Het overkwam hem te zeggen dat hij het nu niet meer 'perfecter' mocht leren, want dat dan de charme van zijn voordrachten verloren zou gaan...


        
    Ook de student had intussen Nederlands geleerd en begon te vertalen. Niet de grote romans, die bij de Insel-Verlag verschenen en die vertaald werden door een Vlaming die bij Insel zelf werkte, maar wel vele korte novellen en verhalen, die in Duitse dag- en weekbladen en tijdschriften het licht zagen.

         Toeval ? Voorbeschikking ?

         Ik geloof dat hier twee mensen elkaar hadden ontmoet die op dezelfde golflengte uitzonden. Het was sympathie op het eerste gezicht, en bij nadere kennismaking kwamen steeds meer contactpunten aan het licht, zowel op artistiek als op religieus en politiek gebied.

    Het bleef niet bij vertalen alleen.

    Ik interesseerde mij voor het toneel en schreef theaterstukken. Natuurlijk kreeg Timmermans ze te lezen. Van hem waren reeds enkele boeken tot toneelstukken bewerkt door de Nederlander Eduard Veterman en zowel in Nederland als in Vlaanderen opgevoerd. Timmermans interesseerde zich voor mijn pogingen, en daaruit ontstond een samenwerking, die aanleiding gaf tot veelvuldige gesprekken en brieven over principiele en over detailkwesties. Eerst bewerkte ik Het Kindeke Jezus in Vlaanderen, dat hij dan weer uit het Duits in het Nederlands vertaalde ; dan schreven wij gezamelijk Die sanfte Kehle, een stuk dat de Lierse historic van de 'koninklijke vlaai' uitspon en dat in Duitsland, na de succesrijke première in Keulen, meer dan honderd keer door belangrijke theaters in Hamburg, Leipzig, Essen en Mannheim vertoond werd. Timmermans, die met zijn vrouw en een bevriende familie naar de première gekomen was, was verscheidene keren op het toneel geroepen en nam het applaus van zijn vele vereerders gezapig maar zichtbaar blij in ontvangst. De creatie in de KNS te Antwerpen verliep minder gelukkig. In Vlaanderen moest Timmermans altijd rekening houden met bedrijvige tegenstrevers.

         Tijdens de oorlog verbleef ik als tolk in Gent. In de eerste dagen van de bezetting reed ik naar Lier om te zien hoe de familie Timmermans de schrik van de overrompeling had doorstaan en wat ik voor hen zou kunnen doen. Timmermans was nog maar sinds enkele dagen weer thuis. Hij en zijn gezin waren mee op de vlucht geslagen, maar bij de Franse grens in de buurt van Menen waren ze niet meer verder geraakt.

    Timmermans was letterlijk ontdaan. Bij alle vrolijkheid en bij alle geneigdheid tot optimisme was hij in de grond een angstig en kwetsbaar man. Bovendien was zijn hartletsel er met de jaren niet op verbeterd, zodat hij zich niet meer opgewassen voelde tegen de verschrikkingen van een oorlog en de vermoeienissen van de vlucht. Zijn geloof in de goedheid van de mens was aan het wankelen gebracht. Het enige wat hem gelukkig maakte, was dat hij met zijn familie weer in zijn vertrouwde omgeving was teruggekeerd, in zijn geliefd (en gelukkig gespaard gebleven) Lier. — Het was een treurig weerzien, maar ik werd spoedig gewaar, dat de oude vertrouwelijkheid tussen ons niets geleden had. Ik heb Timmermans in de oorlogsjaren nog vaak ontmoet, sporadisch in Lier, vaker in Antwerpen, o.a. bij de uitreiking van de Rembrandtprijs, waarmee de Hamburgse universiteit hem vereerde. Hij ervoer die prijs als een eerbetuiging, maar besefte tegelijk zeer goed dat de hele zaak in de gegeven omstandigheden een politieke bijsmaak had, die hem niet zinde. Tegenover het regime dat in Duitsland aan de macht was stond Timmermans, die alleen kunstenaar wilde zijn en wiens aanzien in Duitsland uitsluitend op zijn literaire prestaties berustte, geheel en al vreemd.

    Mijn plan om zijn boek over Brueghel voor het toneel te bewerken kreeg zijn instemming en gaf nog eenmaal aanleiding tot de intense samenwerking van vroeger. Het stuk werd op vele plaatsen in Duitsland een succes, in Antwerpen niet.


           

        
    Ik had bij het snuisteren in Vlaamse almanakken en volksboeken vastgesteld dat de Vlamingen rijk waren aan verhalen en grappen in de trant van Uilenspiegel. Oud, wijd verspreid volksgoed. Dat interesseerde Timmermans vanzelfsprekend. Hij moedigde mij aan om het te verzamelen en uit te geven. Hij gaf mij aanwijzingen, en zijn aanbeveling opende voor mij vele deuren van privébibliotheken en uitgeversarchieven. Toen het boek klaar was, leverde hij een reeks illustraties. Het boek verscheen ook in het Nederlands, met zijn tekeningen, bij Elsevier onder de titel Lachend Vlaanderen.

    In het voorjaar van 1944 moest hij een afspraak afzeggen, omdat een hartaanval hem bedlegerig had gemaakt.

     

         Het bericht van zijn dood in januari 1947 las ik in de krant. Een tijdlang bleef het contact met Lier uit.

    Op een dag midden in onze na-oorlogse ellende reed een Belgische wagen bij ons huis, dat half in puin lag, voor. Lou Aspeslagh, Timmermans' schoonzoon, wilde weten of wij de oorlog overleefd hadden, bracht voor onze kinderen chocola en bananen mee — de eerste bananen van hun leven ! — en vertelde ons van de zachte dood van Timmermans en van zijn laatste levensjaren, die overschaduwd waren geweest door de beschuldiging van collaboratie. Ik werkte in die tijd aan een biografie van de schrijver, die in 1949 verscheen.

    Lia Timmermans, die intussen ook de pen was gaan hanteren, stelde voor, ze in het Nederlands te vertalen. Haar uitgever was echter terecht van mening dat de dochter van de schrijver genoeg eigen herinneringen te boek te stellen had, en zo werden de rollen omgekeerd : Lia schreef haar boek Mijn Vader, en ik vertaalde het voor de Insel-Verlag in het Duits.


    Na de oorlog verminderde de belangstelling voor het werk van Timmermans niet. Adriaan Brouwer verscheen nog in het Duits evenals de dichtbundel Adagio, verder, door mij vertaald, Naar waar de appelsienen groeien, zijn bekoorlijk, idyllisch vakantiedagboek Minneke-Poes en, onder de titel Die unsichtbare Hand, een aantal minder bekende verhalen.

    Het contact met de familie Timmermans, zowel met mevrouw als met de kinderen, bleef dus bestaan. Ik reisde ook weer naar België, bezocht de familie te Lier en te Oostende, sprak in het Nederlands over Timmermans op een feestzitting in de abdij van Averbode en ontmoette Ernest Claes, met wie ik het — natuurlijk — over Timmermans had. Bij de 25e verjaardag van zijn overlijden, in 1972, kon ik ervoor zorgen dat de tentoonstelling van zijn schilder- en tekenwerk ook naar Duitsland kwam ; zij lokte in Essen, Munster, Hannover, Frankfurt en Osnabrück talloze bezoekers en scherpte de belangstelling voor de schilder-schrijver weer aan, nadat het rond zijn letterkundig werk, deels ten gevolge van ongunstige ontwikkelingen in de uitgeverswereld, in Duitsland stiller geworden was.

     

         Tentoonstellingen duren enkele weken, in het beste geval een paar maanden, en verzinken dan weer in de vergetelheid. Gelukkig heeft het Mercatorfonds de herinnering eraan bestendigd door een boek over de mens, de schrijver, de tekenaar en schilder Felix Timmermans, waarvan ook een Duitse vertaling verscheen. Dat ik die vertaling heb mogen maken en er nog enkele bijdragen aan heb mogen toevoegen, beschouw ik als de afsluiting en de bekroning van mijn nagenoeg vijftigjarig "leven met Felix Timmermans".

     

    ****************

    23-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn vriend Flor Van Reeth door Felix Timmermans

    MIJN VRIEND FLOR VAN REETH

     

    Door Felix Timmennans

    Verschenen in "Ons Volk Ontwaakt", 22 december 1921)

     

    Voor iets van hem te vertellen, moet ik eerst zeggen hoe wij met elkaar kennis maakten. Dat gebeurde op ons schoon, wit Begijnhof ; dat gemoedelijk, mystiek Begijnhof, waar de mystiek in burgerkleeding rondwandelt. Vroeger is het nog eens gezegd geweest, een Begijnhof is als een doode Heilige die nog een meloenenreuk afgeeft, als een oud tapijt dat door 't verouderen nog schooner geworden is dan het was. Daar is de mystiek afgedaald van de hemelbeklimmende spitsen waarop de geest van een Ruysbroeck vlamt ; afgedaald in het dagelijksch leven, naar een meer klein-menselijker sfeer, waar uitgesloten is de "Beata Solitude", de hardnekkige, stalen boete, de diepe studie van de ondoorgrondelijkheid Gods, de stilte en de afgetrokkenheid. Waar anders in kloosterorden het streng leven en het bijna voortdurend gebed, als een kristallen klok vormen waaronder de mystieke bloem haar weelde opengroeit; kan zij hier op 't Begijnhof bloeien, 's Winters achter den blozenden kachelpot, 's Zomers in een tuintje vol boerenbloemen, op de vesten en in de velden.

         Hier is de mystiek neergedaald onder de menschen. Elke begijn moet voor haar eigen werken — (een klooster daarentegen is dat geen communisme in verheven zin?) — elke begijn moet voor haar eigen kolen zorgen, voor haar eten, haar wasch. Al de nietigheden die het dagelijksch leven opwerpt, het zich mogen mengelen onder de menschen, op de markt en in den kruidenierswinkel, dat kruipt in de kleeren niet en heeft voorzeker invloed op haar christelijk hart.

         Maar 't is, zooals ik daar juist in Sint-Franciscus van Sales lees : in alle graden der maatschappij kan de ziel zich met het edeldom der devotie vergulden. En hier ook, zooals in kunst, hangt de waarde van het werk niet af van den vorm, maar van de hoeveelheid geest waarmede het werk is bezield. En die bezieling is er bij de vrome, eenvoudige voor hun onderhoudzorgende Begijnen. Het water hunner blanke zielen wordt slechts van boven even gerimpeld door de wereld die er over ritst, maar dieper staan de witte bloemen van hunnen geest recht en stil, zich rekkend naar den Hemel.

         En 't is alsof die geest over al die uiterlijke dingen zijn emotie heeft gelegd. 't Is alsof hij blikkert in de ruitjes en fezelt in de stilte, die in de met gras begroeide straten zweeft; hij zingt uit het kloksken, hij komt als een teere reuk uit de vochtige muren, en hangt achter de kraaknette gordijntjes in de lange gangen ; hij trilt in den schemer der draaiende duistere trappen, en kleurt uit de weelde der eenvoudige bloemen in de voorschoot-groote hofkens.

    Er zijn dingen die het hart maar alleen kan voelen, en tot die dingen behoort de geest van het Begijnhof.

     

         Zonder het te willen heb ik nu al gezegd wat mijn vriend Flor in zijn aquarellen geschilderd heeft : de geest van het Begijnhof! Doch 'k ben afgedwaald, ik moet vertellen hoe ik met mijn vriend Flor heb kennis gemaakt. Welnu dan, ik wandelde veel over 't Begijnhof, heb er gewoond, geschreven en geschilderd. (Nog koom ik er veel want het Begijnhof is bij mij nog geen verleden.) En telkens dat mijn hart bestormd werd door al te veel menschelijkheid heeft het daar een zoete rust en een zachten troost gevonden.

         't Was in die dagen dat ik "Schemeringen van de Dood" aan 't schrijven was. In Vlaamschen Arbeid was het duister gedichtje "Holierondijn" pas verschenen. Ik wandelde over het Begijnhof, of ik genoot kan ik nu niet meer zeggen. Maar ik weet dat ik een vollen arm boeken bij had. 't Waren Peladan, Blavatsky, Thomas à Kempis, Rabelais, Carlijle, Ruysbroeck. 'k Wou toen alles ineens lezen en als ik naar 't veld trok om in vrede een boek te lezen, nam ik er vele mee en 'k las geen enkel.

         Op het stille Begijnhof dan, zat een jongen in grijs fluweelen costuum, met een bleek, scherp-eivormig gelaat, een driehoek, de spits naar onder ; en hadde hij grooter oogen, hij heeft er kleine blauwe, ware het waarlijk een figuur dat gaan loopen was van een mozaiek uit 't Merovingsche tijdvak. Hij schilderde met waterverf, en mat heel gewetensvol met zijn potlood de afstanden af (op afstand wel te verstaan). 't Was net of hij al de kasseikens had ge-teld, en de roode pannen op het scheeve witte muurken, waarboven 't boomenloof der vesteboomen prijkte. Waarom al die precieusiteit? Hij schilderde niet wat hij zag, want op zijn schilderijtje opende zich in het muurtje een blauw poortje op een proper, bloemigrijk tuintje. En daar was geen poortje of geen tuintje!

         Maar dat vond ik juist zoo gevonden! Dat viel in mijn smaak, omdat ik ook al dingen van het Begijnhof had geschilderd met er meer op dan mijn oogen zagen. Doch ik deed het van op mijn kamer, en hij moest er met zijn neus vlak bij zitten.

    Maar hoe schoon, en zuiver-aandoenlijk zag hij het! den droom van een teedere, witte ziel. Het deed aan als het lezen van Maeterlinck's "La Bonte invisible".

         Zoo iets in dien aard had ik den Zondag te voren nog gezien, in een tentoonstelling te Bouchout. Het was de architectuur van een klein, wit huizeken, -waar het heette: "Hier is het stil". Ah! zie dat was het nu! Zoo'n huizeken hebben en daarbinnen met wat bloemen voor de vensters, rustig lijk een pater zitten schrijven en studeeren. Zoo iets wenschte ik voor mijzelf, daarin zou ik willen wonen! Dat was nu eens geen gevel zonder pottekens en beeldekenswinkel versierd, dat was klare lijn, daar zat ziel in en droom. In dit huizeken zat verlangen naar vrede en stilte. Een architectuur van binnen uit geboren. Ach hoe zeldzaam is die, als men in ons land rondschouwt, waar jaren vóór den oorlog alles reeds in een zeepstijl werd opgericht, met krollekens en prutserijen, witte steen en blauwe steen ; waar alles moest pronken en zeggen : "Zie eens hoe rijkelijk ik ben!" Deuren lijk versierde peperkoeken, een balkon met gesmeede rozen, een gang met echt of nagemaakt marmer, glazen deuren met vijvers en kasteeltjes op, of met spiegelruitjes, en holle kolommen in de kamers ; in een woord, men wou den koning nadoen, men wou épateeren. En de werkmanshuizekens werden stom lijk doozen met steenen in Belgische kleuren, en ook met balkonnekens.

         Nu, dit huizeken : "Hier is het stil!" was een zoete vondst voor mij. En als ik thuis kwam, zei ik : "Zie, nu heb ik eens een schoon huizeken gezien, en als ik geld had, ik deed er mij zoo een bouwen!"

    En wat ik nu daar door dien jongen voor mij zag schilderen, was ofwel van dienzelfden of van iemand die onder zijn invloed stond.

    Ik bleef achter hem staan, hij zag eens om, bezag mij een beetje misnoegd van het hoofd tot de voeten. Maar als hij dien last boeken in mijn arm zag, scheen hij vermilderd, als wou dit zeggen: "Hij kent er misschien wat van". Hij schilderde voort aan de bloemen van het hofken. Toen waagde ik het te zeggen:

    "Menheer, uw werk ontroert. Het komt mij voor dat gij Ruysbroeck hebt gelezen."

         Zijn oogen klaarde, zijn neus krolde. "Dat is mijne peteren!" zei hij, waarbij ik voegde : "En de mijnen ook".

         En seffens spraken wij om ter meeste. Toen kwam het uit dat hij : "Hier is het stil!" had gemaakt, en hij vroeg mij, daar hij hoorde dat ik aan Letterkunde deed, of ik Timmermans niet kende, die Holierondijn had gedicht.

    "Dat ben ik!"

         Het schilderijtje viel om, het glas met water brak ; hij was vol kinderlijke geestdrift, en lijk een Sint-Franciscus een Sint-Dominicus ontmoette, zoo deden wij ; maar dan in 't heel klein, zoo door een verkleinglas bezien. Seffens waren wij dikke vrienden. En wij hebben innerlijk veel aan elkander te danken!

    Het was bijna of hij was mij, maar met een ander lichaam en een ander gezicht, Hij ook hield van Breughel, van Jeroom Bosch, van de blauwe, ingetogen vreugde der Italianen, van den luisterlijken, minnelijken Rubens, van regenbogen, kloostertuinen, windmolens ; van liturgie, van mystiek, van Grünewald, Huys-mans ; van de primitieven, van Koning David, Rabelais ; van oude boeken, van goede eetmalen, van orgelmuziek, Beethoven en Wagner. Een pot van verschillende gevoelens, door elkaar gemengeld! 't Was of een geestelijke wet ons bij elkaar bracht. Ik las hem mijn gedicht "De Middagtuin der Monniken" voor, en ook een brok uit "Schemeringen van de Dood".

    Hij sprak van architectuur, van de huizen en de kerken die hij droomde. Het was een droomer, het was een fantast.

         Wij trokken het veld in waar de Octoberzon haar goud deed spelen op de snaren der wiegende herfstbladen. Dien dag in het goede veld, aan de Nethe die de dunne wolken weerkaatste in hare oogen, op de Begijnevest, de heerlijke boomenkathedraal, een natuurjuweel zoals men er niet gauw twee zal vinden ; dien dag dat daar zoo plotselings op mijn levensweggesken een geestelijke broeder mij tegemoet kwam, heb ik in mijn gulden boeksken geschreven met mijn schoonste en beste geschrift!

         Twee uren nadien, namen wij voor een Begijnhofreis te doen, want de Flor heeft altijd verrassende plannen. Wij hebben veertien dagen nadien die reis gedaan, al de begijnhoven bezocht, en of dat heerlijk is geweest! Daar is een avonturenverhaal over te schrijven.

    We hebben soms geweend van ontroering, veel gelachen met uilenspiegelstreken die wij samen verrichtten, en in ons een fortuin van vreugde en schoonheid opgeborgen. Zoo hebben wij Vlaanderen leeren kennen met zijne innige godsvrucht en zijn Breughelschen zinnelust, met zijn kleurige folklore en diep ingewortelde zeden. Later deden wij een retraite in d' Abdij van Achel, later nog deden wij een molenreis, van den eenen windmolen op den anderen. Sedert dien weet ik dat Vlaanderen schoon is.

    Maar ook sedert dien ken ik "de Flor". ’t Is een kunstenaar bij Gods genade! Hij kan niet anders. Het is een fantast, en soms sta ik verbaasd over de snelheid, de geweldigheid en de onuitputbaarheid zijner verbeelding. In den grond is hij een onvoldaan weemoedig mensch, maar die een lach op zijn gelaat gesneden is. Iemand wiens gedachten en gevoelens langs den eenen kant door den brand van een geheimzinnig vuur worden verlicht, en langs den anderen kant besprinkeld zijn met lentedauw. Hij is een zeer onrustige ziel, sterk verlangend naar vrede en kalmte, maar telkens door den drang zijner verbeelding er voorbij gestooten wordt.

         Dan slaat het verdriet over hem, maar door den nevel zijner ontgoocheling krast de lach van een Jeroom Bosch de stilte vaneen. Een gecompliceerde ziel, die in uiterlijkheden geen bed kan vinden, en slechts tijdelijk te sussen is, door kalme muziek en geestelijke kunst. Vandaar zijn trachten naar vrede en witheid. Van daar ook in zijn aquarellen die aandoening van teedere droomen.

         Hij schildert lijk zovelen het Begijnhof.


                  


        
    Opsomer heeft het Begijnhof ontdekt, en zonder de minste literaire middelen, laat deze meester met een Velasques-temperament het Begijnhof zat van kleuren zingen. Diens werk is vol distinctie van kleur en toon. Forsch staat het er, gezond, ontdaan van alle literatuur en nevenbedoeling. Dat is impressionisme zwemend naar gezond expressionisme.

    Opsomer maakte school.

         Velen hebben Opsomer nagedaan en bleven er dan ook natuurlijk af. Nu schildert Van Reeth ook het Begijnhof, zoo goed niet als Opsomer in verre na niet; maar hij doet hem ook niet na! Van Reeth werkt op zijn Van Reetsch, zooals dit ook niemand zal nadoen. 't Is sterk persoonlijk, en 't zit juist, in tegenstelling van Opsomer, vol literatuur en nevenbedoeling. Opsomer schildert zijn suaviteit aan kleuren uit. Van Reeth schildert zijn verlangen naar vrede en kalmte uit. Zijn onrustige ziel wordt alzoo bezalfd en behoningd. Daarom schilderde hij, waar voor hem slechts een kaal muurtje was een open poortje met een hofken. Zoo schildert hij niets dan een venster, en in dat venster, staat weerkaatst, de kerk van 't Begijnhof, de roode daken en lachend groen van een geweldigen zomer!

         Zijn werk wordt symbolisch en ontheft zich soms heelemaal van 't reëele. Zoo heeft hij een regen geschilderd, in 't Hellestraatje. Men ziet het straatje met de kasseikens blinkend van het versch gevallen nat. Een venster links op den voorgrond kaatst een muur terug waar een begijntje een poorte opent, en waar 't loof van hooge boomen donker tegen een zilveren lucht staat. Alles weerspiegelt, de kasseien weerspiegelen, de vensters weerspiegelen en in 't einde der straat, staat het eene poortje achter 't andere open, ziet men door tuintjes en kamers, tot waar een begijn, geknield te bidden zit. Dat is geen natuur meer, dat wordt een drang naar vrede. Dat is als een droom waarin men altijd maar gaat, van d' eene plaats in d' ander. Die doorzichten, die weerkaatsingen, spelen een groote rol in Van Reeth's werk. Het zijn symbolen van een naar vrede-smakkende onderbewustzijn. En moest de Flor door d'een of ander omstandigheden, de zielekalmte verkrijgen, dan zou zijn werk sterven. De grootste kunst spruit voort uit een tekort aan innerlijke onvolmaaktheid. Een obsessie naar geluk.

    Ook ziet men in Flor zijn werk dat de architectuur met de schilderkunst saamgestrengeld is ; doch ik zie met vreugde dat elk apart zal kunnen gaan leven.

         Als hij schildert, teekent hij eerst gewetensvol al de kasseitjes, al de steentjes, maar door 't wasschen van de verf wordt het detail er uit gevaagd. Het goede zit er achter, 't is flink geteekend, maar daar waar het wasschen niet genoeg gebeurde, balanceert het schilderijtje in Flor's nadeel. Ik heb hem altijd gezegd : "Schilder! schilder! G' hebt een nieuwe wereld van vizioenen! Laat ze zien! Laat ons die wereld zien!" Die wereld begint zich nu te scheppen, tot hier toe is het water nog maar van de aarde gescheiden, de eerste bloemen vertoonen zich reeds. Dat is de eerste dag! en Flor heeft nog vijf dagen! En als hij nu ploegt over de wereld, de aarde kneedt, en het kwade van het goede scheidt, het zwakke van het sterke dan kunnen we ons gaan verblijden! Wees er zeker van!

         Ik ben fier over dezen vriend. Over de zwakke deelen in zijn werk zie ik moedwillig over, omdat ik weet dat hij die door werken er toch eens uit krijgen zal! Ik zie naar den geest, naar dien geest van vrede en kalmte gegroeid uit devotie. Die is er in Flor zijn werk, en nog kan ik het hier herhalen : "De waarde van een werk hangt niet af van den vorm, maar van de hoeveelheid geest, waarmede het is bezield."

         Ik zou veel meer over Flor en zijn werk moeten schrijven, doch de plaats laat het niet toe. Ik zou moeten spreken over zijn H. Geest-kerk. Over het Huis van een Gulzigaard, Het Breughel-Huis, de Pastorij "In den Wijngaard des Heeren". Het zijn droomen, maar deze kunnen verwezenlijkt worden!

         Ik hoop eens het geluk te smaken in een zijner kerken te bidden, in zijne pastorij bij den braven pastoor, wie zal die gelukkigaard zijn? een fleschken wijn te drinken!

    Maar intusschen geniet ik, droom ik mee met zijn witte Begijnhofvizioenen.

    En ik dank mijn vriend voor al dit schoon geluk!

     

    **************

    22-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De weerklank van de Harp - José De Ceulaer

    DE WEERKLANK VAN DE HARP.

     

    Jose De Ceulaer

    Overgenomen uit het jaarboek1975 van het FT Genootschap

     

         Toen in 1916 "Pallieter" verscheen, was dat een werk van een auteur die nog zo goed als onbekend was. Alleen de lezers van "De Nieuwe Gids" hadden het, reeds sedert augustus 1912, als "feuilleton" leren kennen. De stem van de schrijver bracht een nieuw geluid in de Nederlandse literatuur, ook voor de weinigen die de "Schemeringen van de dood" reeds hadden gelezen. De weerklank ervan drong tot ver buiten de literaire kringen en de grenzen van het Nederlandse taalgebied door.

         Zestien jaar later, bij het verschijnen van "De Harp van Sint-Franciscus", was de situatie geheel anders. Nagenoeg iedereen had reeds lang zijn eigen standpunt tegenover Felix Timmermans ingenomen, velen hadden het inmiddels aangepast aan de veranderende omstandigheden. Sedert de publikatie van "Pieter Bruegel", in 1928, was er geen roman van Timmermans meer verschenen. Gedurende vier jaar had hij zich nagenoeg uitsluitend geconcentreerd op het schrijven van zijn Franciscusroman, die hij reeds lang had gepland en waarop hij in 1926 een prelude had geschreven, "Het Hovenierken Gods", nadat hij een jaar tevoren Assisi had bezocht om het milieu te leren kennen waarin Franciscus was opgegroeid. Juist in die periode van "De Harp", had zich de vernieuwing van de roman in onze literatuur voorgedaan en was een nieuwe generatie prozaschrijvers in de belangstelling gekomen. Daardoor verscheen "De Harp" in een geheel ander literair klimaat dan "Pallieter". De bodem waarop zijn Franciscusroman groeide, had de invloed van die klimaatverandering nog niet ondergaan ; pas in zijn "Boerenpsalm" zou Timmermans zich in enige mate aan het nieuwe klimaat aanpassen, zonder dat hij zijn persoonlijke visie prijsgaf.


                   
     

         De bedoeling van deze bijdrage is na te gaan weke weerklank "De Harp van Sint-Franciscus" had in de tijd waarin het boek verscheen.

    Hoewel de auteur zelf in zijn opdracht over "verbeeldingeskes" spreekt, zoals hij in die van "Het Kindeken Jezus in Vlaanderen" over "tafereelkens" had gesproken, verantwoordt de structuur van het werk toch de gebruikte ondertitel "roman", meer dan dat het geval was voor "Pallieter" en "Het Kindeken Jezus in Vlaanderen". Bij de beoordeling van het werk diende echter rekening te worden gehouden met het feit dat het tot de hagiografie behoort.

    De hagiografie had oorspronkelijk nagenoeg uitsluitend de bedoeling de lezer te stichten. Geleidelijk ontwikkelde ze zich in de beste gevallen tot een genre dat tot de literatuur mag worden gerekend. Men zou de vraag naar de weerklank van "De Harp" kunnen splitsen in twee vragen : hoe kwam het werk als heiligenleven over en hoe als literair werkstuk?

    Bij de beoordeling ervan bleek inderdaad voor de enen de eerste vraag, voor anderen de tweede te primeren. Over het algemeen echter steunde het oordeel over het boek als heiligenleven zeer dikwijls niet alleen op de toon, maar ook op de stijl en de taal die door de auteur werd gebruikt, zodat een splitsing van de vraag mij voor de meeste gevallen onvoldoende verantwoord leek. Dat wordt duidelijk als men b.v. de bespreking van Ernst Groenevelt in de "Avondpost" van 17 juli 1952 leest. Volgens hem is de Franciscus van Timmermans in de eerste plaats een Vlaamse Franciscus : "Vlaams om de sfeer, Vlaams om de geest van het boek ; ook Vlaams door de taal van Timmermans". Het colofon waarin Timmermans zegt dat hij het boek opgedragen heeft aan enige "simpele mensen uit onze straat", interpreteert hij aldus : "Kijk — het is alsof Felix Timmermans ermee willen zeggen heeft : mijn volk heeft aan die geleerde boeken over Sint-Franciscus niets. Mijn Vlaamse volk is een primitief volk en het is dus goed dat ik deze schone heilige figuur zo aan hen voorstel, dat zij hem kunnen zien en horen en begrijpen met hun eigen verstand en hart." Daar heeft Groenevelt geen bezwaar tegen, maar, zegt hij, Timmermans heeft zijn boek niet alleen voor de simpelen van zijn straatje geschreven, "het is een boek in de literatuur dat zich erkend wenst te zien". En daarvoor heeft het "te weinig geestelijke diepte". Hij heeft vooral bezwaar tegen de "honderdduizend verkleinwoordjes" die hij erin geteld heeft. "De grote fout in dit werk is, dat de simpelheid van een Franciscus een andere is dan de simpelheid van het Vlaamse straatje."

         In het "Weekblad van Rotterdam" van 25 juli 1952 legt J.M IJssel de Schepper-Becker eveneens de nadruk op het Vlaams karakter en de naïviteit van het boek. Niettemin heeft ze grote bewondering voor de beeldende kracht van Timmermans' taal en de gaafheid van het geheel.

         In zijn over twee dagen gespreide bespreking in "De Maasbode" van 8 en 9 juli 1932 gaat V.D. uit van de vaststelling dat er een essentieel verschil bestaat tussen "de tastbare, zinnenzware Vlaamse vreugde voor het boordevolle leven, die in Pallieter trilde" en de "troubadouriale, Provencaalse levensmin" van Franciscus toen hij zijn hart nog "aan de glansen der wereld verpand had". De kunst van Timmermans is begrensd gebleven "door de Vlaamse horizont, misschien zelfs door de horizont der kleine Vlaamse stad. Door een bewust-gecultiveerde primitiviteit behield hij in zijn taal en voorstellingswijze al de kleurrijke oorspronkelijkheid van het Vlaamse volkseigen, in zijn levensaanvoelen de naïviteit de innigheid, de gemoedswarmte van het Vlaamse karakter..." Zomin als hij diep genoeg kon peilen in "de kosmische en tragische accenten" in het innerlijkste wezen van Pieter Bruegel, heeft hij de grootsheid van Franciscus in zijn kern aangevoeld. Hoewel het boek hem in psychologisch opzicht helemaal niet voldaan heeft, meent V.D. dat Timmermans door zijn "boeiende vertelkracht", velen, simpele mensen zowel als hoog-ontwikkelden, nader tot Franciscus zal brengen.

         De "Limburger Koerier" van 9 juni 1932 gaat uit van deze vaststelling : Wat Conscience eens was, is Felix Timmermans thans : een volksschrijver van ongewone populariteit.

    De recensent bepaalt zijn vooraf ingenomen standpunt als volgt : "Men weet wat men aan Timmermans heeft. Z'n boeken stellen nooit teleur, maar ook verrassen ze nooit.

    De Timmermans-aandelen zijn vast, zijn constant, dalen niet, maar stijgen ook niet. Wie een Timmermans koopt, weet, dat hij danig lachen zal om die leuke lolletjes en grappige prentjes... niet het minst om dat gegarandeerd sappige Vlaams, dat in olijkheid met geen andere taal ter wereld vergeleken kan worden." Hij heeft nu ook een boek over Franciscus geschreven. En wel geen mens za gedacht hebben, dat het een heiligenleven worden zou. En een heiligenleven is het dan ook niet geworden. Om de heiligheid van Franciscus te doen uitkomen heeft hij hoogdravende zinnen gebruikt en ze afgewisseld met "Lierse lollekes".

    Het boek is niet sober, niet intens, niet diep, niet ernstig genoeg, maar toch "zeer lezenswaardig".

    De heer Timmermans schijnt zich geroepen te voelen nog steeds te blijven pallieteren, schrijft B. v. Noort in de "Nederlandsche Bibliographic" van oktober 1932. Hij vindt het gehele boek te uitbundig, te veel ingesteld op de uiterlijkheid. De sfeer van het boek past niet bij de geest van Franciscus, is zijn besluit.

    Roel Houwink spreekt in het maandblad "Den Gulden Winckel" van oktober 1932 de mening uit dat er weinig echt religieus gevoel in "De Harp" te vinden is en dat de voorstelling van het geloof gewild-primitief is. ,,Het verschijnen van dit boek is een aanslag op de goede smaak van het lezend publiek", schrijft hij. Als voorbeeld van smakeloosheid citeert hij : Maar hoe is een moeder? Als een van haar kinderkes gekist wordt, doen ze 't nog wollen kouskes en een flanellen ponneken aan.

         Precies hetzelfde citaat werd reeds vroeger, in "De Tijd" van 2 juli 1932, door Anton Van Duinkerken gebruikt. Maar hij liet het door deze zin voorafgaan : "Soms vindt hij woorden, die door geen gedicht te verbeteren zijn in hun directe, klare eenvoud". Later haalde ook Antoon Coolen die woorden aan en hij citeerde daarbij ook nog de zinnen die er onmiddellijk op volgen : "Franciscus ging wetens en willens naar d'armoe, maar dat plezier kost hij haar toch met weigeren en ze vroeg het zoo schoon, van een schoon kostuum aan te doen". Coolen citeerde niet helemaal juist. De originele tekst is : "...ze vroeg het zoo schoon, van een goed kostuum aan te doen, een gebakken kieken mee te nemen, een fleschken ouden wijn, en ook wat geld op zak te steken".

         Ik neem het citaat echter over om de commentaar van Coolen erbij : "Dit, deze visie, van de allerhoogste humor die verblijdt en ontroert en diep aangrijpt, bepaalt de ganse toon van het boek..."

    De bespreking van Antoon Coolen verscheen in het "Noordbrabantsch Dagblad Het Huisgezin" van 2 december 1933. Hij schrijft daarin ook : "Timmermans heeft Franciscus in al zijn grootheid gezien en doorschouwd. Hij heeft hem vooral in al zijn levensmoed en beminnelijkheid gezien en gestalte gegeven in de verrukkelijke bladzijden van zijn boek, waaruit u in de grote adem der aarde de grote adem der eeuwigheid toewaait."

         De recensie van Anton Van Duinkerken werd opgenomen in zijn "Twintig Tijdgenooten". Hij schrijft daarin: "Tegenwoordig schijnen veel mensen te denken, dat iemand slechts een goed criticus kan zijn, als hij de boeken van Felix Timmermans burgerlijk en vervelend vindt." Zelf bekijkt hij ze wel anders : "Wanneer Timmermans, of gelijk welk ander schrijver, nooit iets had voortgebracht dan dit nieuwste Franciscusleven, werd hij er op slag beroemd mee, omdat het zo goed geschreven is en zo warm gevoeld, van het begin tot het einde."

         Verder komt hij nog terug op de miskenning van Timmermans : "De betrekkelijke afkeer van Timmermans, die in de laatste jaren toeneemt onder Nederlandse intellectuelen, is hierom reeds zo merkwaardig, dat dezelfde mensen 'Pallieter' hebben toegejuicht toen ze het lazen, zonder al die bezwaren te maken, terwijl ze nu zeggen : 'het is weer net als Pallieter geschreven', als beduidde dit, dat het slecht geschreven zou zijn! lemand, die 'De Harp van Sint-Franciscus' helemaal aandachtig leest (en dit doet men spontaan, als men zonder vooroordeel eraan begint) zal toch moeten toegeven, dat dit boek gebouwd is met een dramatisch inzicht, dat men in de schrijver nimmer had vermoed, zelfs niet, of zeker niet, als men zijn toneelspelen kende! Zijn stijl is verstild en gerijpt, minder uitbundig, maar nog even hartelijk als vroeger, even fris als in het 'Kindeke Jezus in Vlaanderen', maar thans dieper van toon."

         In zijn bespreking zegt Van Duinkerken ook nog dat het boek geen stichtend heiligenleven meer is, maar "een vervoerend gedicht". Hij beklemtoont dat Timmermans, hoewel hij de reputatie geniet, gesloten te zijn voor tragische conflicten, omdat hij zulk een oppervlakkig gemoed zou hebben, de tragiek van Franciscus smartelijk doorvoeld heeft, maar verzoenend weergegeven, en is vol lof voor de prachtige dramatische opbouw van Sint-Franciscus' le-vensgang, waardoor zijn boek "pakkender" is als dat van Jörgensen.

         Het oordeel van Maurits Uyldert was heel wat ongunstiger. In zijn uitvoerige bespreking voor het "Algemeen Handelsblad" van 19 november 1932 is geen enkel woord te vinden dat op enige waardering zou kunnen wijzen. Hij heeft in het boek geen glimp van Franciscus' wezen en aard gevonden. Timmermans blijft altijd diep, diep beneden zijn onderwerp. Pallieter is tot geen extatische vergeestelijking bij machte... Hij beeldt Sint-Franciscus niet uit, hij praat alleen maar over hem en het kinderlijke van de Heilige wordt in zijn verhaal kinderachtig.

         In "De Rotterdammer" van 50 juli 1932 gaat A. Wapenaar van de blijkbaar door velen gedeelde mening uit dat Timmermans geen psycholoog is. Men mag dus van hem ook niet vragen dat hij diep zou doordringen tot de psyche van Franciscus. Maar; voegt hij eraan toe, dan is er dit bezwaar : "dat hij aan de buitenkant staat te vertellen, en toch ook telkens met de binnenzijde van zijn held te doen krijgt, zonder het geestelijk niveau van de binnenkant te benaderen." Timmermans heeft Franciscus al te romantisch in de bloemen gezet, schrijft hij en hij voegt er deze bekentenis aan toe, waarmee de ongunstige weerklank van het boek in Nederland voor een belangrijk deel kan worden verklaard : "Een Roomse gemeenzaamheid met het heilige en de heilige is ons, Protestanten, te suikerzoet op de tong." Hierbij wil ik even herinneren aan wat de katholieke krant "De Tijd" op 8 december 1917 over "Het Kindeken Jezus in Vlaanderen" schreef : "Ik kan het Kind-Jesus-verhaal niet genieten in de half-komische, half-mystiek doende omlijsting... ; dit lijkt mij niet te vallen binnen het kader van de 'letterkundige omciering',(1) veeleer te behoren tot wansmakelijke en smakeloze Vlaanderen-adoratie, die zich inbeeldt met valse mystiek het hoogstheilige te mogen fatsoeneren naar willekeur. Later, op 8 maart 1919, bleek "Het Centrum" die mening te delen — voor zover de mogelijkheid dient te worden uitgesloten dat beide anonieme besprekingen uit dezelfde pen zijn gekomen en gebruikte de recensent de term "ongewilde profanatie". Karel Van den Oever, die toen in Baarn verbleef en daardoor goed geplaatst was om te weten waar hij over sprak, reageerde daarop in een artikel dat hij op 10 maart schreef en dat op 22 maart in "Het Centrum" werd opgenomen. Hij betoogde dat er, spijt psychologische tekortkomingen, van profanatie geen sprake kon zijn. Hij voegde er dit aan toe :

    "Het Hollandse protestantisme verdraagt onze Vlaamse familiariteit niet met de heilige zaken des geloofs en ik zal het de Hollandse katholieken niet kwalijk nemen, dat, ongewild dit Calvinistisch rigorisme hen ook enigszins in het bloed gegaan is." Het rigorisme waar Van den Oever het toen over had, is een element waarmee rekening moet worden gehouden als men naar een verklaring zoekt van het Nederlandse onbegrip, ook bij katholieken, tegenover "De Harp" als biografie. Het lijkt mij een van de redenen waarom in Nederland zo sterk de nadruk werd gelegd op Timmermans' Vlaamse en naïeve benadering van Sint-Franciscus.

     

     

    (1) De recensent zinspeelt hier op Timmermans' opdracht van "Het Kindeken Jezus in Vlaanderen" : "In de kader en de landschappen van ons schoon en goed Vlaanderen, heb ik mij het Goddelijke verhaal van het Kindeken Jezus, zijne zoete moeder en zijn goeden voedstervader verbeeld, en met wat letterkunde in groot genoegen omcierd.

    En vol van grooten eerbied draag ik deze tafereelkens aan Maria Viola, van Holland op."

     

     

    Ook in Vlaanderen werd dat standpunt ingenomen, maar het leidde niet altijd tot dezelfde conclusies. Het weekblad "Ons Lier" van 17 juli 1932 schrijft dat men van Timmermans geen "zwaar-psychologische roman" moet verwachten, maar wel ,een onvergelijkelijke weergave van het menselijk doen en laten, van het menselijk hart, voor zover dit ligt buiten het gewoon-menselijke, buiten het alledaagse. Hij heeft het leven van Franciscus gezien door een sterk Vlaamse bril, maar daardoor doet hij de Vlaamse mensen ook heel wat beter de geest van Sint-Frandscus en zijn leven begrijpen. Toch laat de recensent, Leo Arras, niet na erop te wijzen dat het proza van zijn stadgenoot "taalkundig zo onbeholpen is" :

    "Timmermans weet geen raad met zijn naamvallen of zijn vervoegingen. Hij weet zelfs dikwijls geen raad met de dialectische ingrediënten van zijn schrijftaal."

         In "De Vlaamsche Gids" van September 1932 haalt Pol Anri een aantal voorbeelden van foutieve naamvalsvormen en vervoegingen aan en hij stelt daarbij de vraag of het onze taal en de faam van de schrijver zou schaden als hij correcter zou schrijven.

         Anton Van de Velde had in "Boekengids" van juni 1932 reeds de mening te kennen gegeven dat Timmermans door de bloeiende jaren heen met opzet slordiger geworden was.

    In het begin van zijn bespreking zegt hij : " 't Lijkt me dat ons in dit boek iets van de waarachtige Timmermans ontvalt." Voor hem is die waarachtige Timmermans die van "Pallieter" en "Pieter Bruegel". Hij vindt dan ook dat "De Harp" geen consequente factuur heeft. Herinnerend aan Bruegel, schrijft hij : "De pertige broek van Pieter komt door de pij van Frans te voorschijn." En verder, enigszins in contradictie met zijn visie op de waarachtige Timmermans : "Het is een boek van Felix geworden ; 't had het boek van Frans moeten zijn." Al meent hij een inzinking bij de auteur te moeten vaststellen, toch wijst hij ook positieve punten aan : Timmermans heeft zich in zijn relaas over de woelige jeugdjaren van Franciscus weten te beheersen en de laatste vijftig bladzijden zijn verinnigd en versoberd.

         De dichter Gabriel Smit begint zijn bespreking in "De Gooi-en Eemlander" van 3 juni 1932 met de herinnering aan een lezing van Timmermans in een Nederlands dorpje.

    De natuurlijke eenvoud van de auteur was hem toen het meest opgevallen. Die eigenschap had hij ook in zijn werken gewaardeerd, vooral in "Anna-Marie", die hij de beste van zijn vroegere romans noemt. Vaak, en niet ten onrechte, werd hem verweten dat hij later slordiger ging schrijven. Door zijn , "gewilde oubolligheid" geraakte hij op de achtergrond, maar met "Pieter Bruegel" sloeg hij weer de goede richting in en "De Harp" bevestigt dat.

    Zijn Franciscus is wel een zonderling wezen, maar de gestalte van de heilige is met een zo grote aanhankelijkheid en overgave geschilderd, zijn gehele levenswandel wordt de onbevangen lezer in zulke frisse, sterke kleuren en blijmoedige gebaren voor ogen gezet, er is soms een zo warme waarachtigheid in de taferelen, dat men zich vrijwel onmogelijk aan de bekoorlijke sfeer onttrekken kan.

         Smit haalt dan het begin van de roman aan en geeft er deze commentaar bij : "Dit is Timmermans in zijn geheel en op zijn best. Er is vrijwel niemand onder de hedendaagse Nederlandse schrijvers die zo scherp en zo snel een ganse atmosfeer tastbaar kan oproepen als Timmermans in het eerste zinnetje deed."

    Nu is het wel merkwaardig dat die eerste zin, "De zon was gezonken als een goudvis.", door twee andere, reeds vermelde recensenten, eveneens werd aangehaald, maar negatief beoordeeld.

    Anthonie Donker werd gehinderd door de "literaire inslag" ervan en Maurits Uyldert zegde dat de schrijver a1 dadelijk met de eerste zin faalt om voor zijn verhaal de juiste toon te vinden. Verscheidene recensenten hebben zich uitgesproken over de hagiografische waarde van het boek. De vraag is nu hoe de "vaklui" daarover hebben geoordeeld.

         Het in Helmond uitgegeven "Maandschrift voor de leden der Derde Orde" van augustus 1932 wijdt er slechts zeven regels aan, maar het oordeel is positief. P.G. vindt dat Timmermans met het werk zeer veel goed (zal) kunnen doen, omdat de geest van Franciscus er doorheen waait en omdat alles zo schoon is verteld.

         Belangrijker is de bijdrage van Pater Maximilianus in "Francis-kaansch Leven" van oktober 1932. Zijn oordeel is genuanceerd, maar positief : Timmermans heeft bewezen de moeilijke stof aan te kunnen en hij heeft vooral de tragiek doorvoeld bij wat hij noemt "het kanaliseren van Franciscus' ideaal". Ook Pater Henricus reageert positief op het boek in "Christus Koning. Weekblad van de Nederlandsche Provincie der Capucijnen en hare Missies" van 28 September 1932.

    Pater Norbertus de Antverpia wijdde in 1933 een korte bespreking aan het boek in de "Collectanea Franciscana" (Assist). Hij zegt dat het met geen enkel ander kan worden vergeleken en zo persoonlijk is dat het enig is in zijn genre.

    In "Boekenschouw" van 15 September 1932 schrijft Anton Reichling S.J.: "Wat Timmermans tot hiertoe schreef was een voorschool. Hier is de hand van de meester." Men kan bezwaren hebben tegen het boek, maar het belangrijkste is dat Timmermans Sint-Franciscus gezien heeft zoals Sint-Franciscus zichzelf moet gezien hebben : klein tegenover God. Timmermans vertelt hier soberder dan hij het gewend is.

    In "Vox Carolina" van 25 november 1932 benadert L.W. het boek uitsluitend als hagiografie. "Als Franciscus in onze tijd leefde, schrijft hij, zou men hem zo al niet voor een krankzinnige dan toch voor een monomaan gehouden hebben ; Felix Timmermans weet ons dit heiligenleven voor te stellen zo eenvoudig, zo natuurlijk, dat ons ook het buitennissige, het extremistische als logische consequentie van Gods inwerking op de natuur voorkomt."

    Maar hij heeft ook oog voor de literair-esthetische waarde, zoals blijkt uit zijn besluit : "

    De harp van Sint-Franciscus is een boek dat u uw godsdienst dieper doet beseffen, een boek waaruit de geest van het evangelie u tegemoet komt; een boek dat u, al is het enkel om de schone vorm, telkens weer zult herlezen."

     

         In een boekbespreking voor de radio heeft Lode Baekelmans op 11 januari 1933 de voorlopige balans opgemaakt : "Is men niet op weg Felix Timmermans onrechtvaardig te behandelen? Wat gisteren als een aardigheid of als originaliteit in zijn werk geprezen werd, wordt heden misprijzend als fout aangerekend. Het begon reeds met zijn "Bruegel" en ook "De Harp van Sint-Franciscus" moet het ontgelden. Vooral niet dwepen met Timmermans, schijnt thans het parool." Dat de meningen over "De Harp" zeer verdeeld zijn, vindt hij haast een bewijs dat het werk verdient gelezen te worden. Katholieke en ongodsdienstige beoor-delaars verwijten het werk gemis aan diepte en innerlijkheid. De Franciscanen en sommige critici blijken opgetogen over het verbeeldingrijke levensverhaal van de heilige van Assisi. Wat zal het publiek zeggen? Publiek en kritiek hebben niet zelden zeer uiteenlopende meningen. Hij waarschuwt ten slotte voor een voorbarig oordeel : "Wanneer Timmermans zijn levenswerk zal hebben voltooid, dan wordt de balans opgemaakt... Tijdens ons leven wordt immers bij voorkeur het minder gunstige geboekt." Hij voegt eraan toe, dat, wanneer hij in het buitenland een werk van een Vlaming in het raam van een boekhandelaar vond, het een van Timmermans' werken was. Wellicht herkende men op af stand ook ruimer en beter zip eigenaardigheid en zijn waarde.

         Dat "De Harp" tot ver buiten onze grenzen weerklank had, bewijst het aantal vertalingen. Het boek werd vertaald in het Duits, Tsjechisch, Frans, Sloveens, Engels, Hindi, Zweeds, Portugees (uitgegeven in Brazilië), Chinees, Japans en Slowaaks. Van verscheidene uitgaven verschenen licentie-uitgaven en nieuwe drukken. Er kwamen zelfs twee Engelse vertalingen tot stand. De vertaling van Molly Bird werd onder de titel "The Harp of Saint Francis" door de Catholic Press in Ranchi (India) gedrukt in 1949 en door A.R. Mowbray and Co. in London uitgegeven in 1954, onder de titel "The perfect Joy of St. Francis". Onder die titel werd het ook door Raphael Brown vertaald en door Strauss and Young in New-York uitgegeven in 1952. Na twee herdrukken kwam er een licentie-uitgave in de "Image Books" (New-York) die vier herdrukken kreeg. Of dit onloochenbaar succes bij de buitenlandse lezers, ook voor de buitenlandse literaire kritiek geldt, is moeilijker te achterhalen.

         De eerste reacties komen uit Duitsland, waar ook de eerste vertaling, reeds in 1932, tot stand kwam. Ze werd door Peter Mertens, een uitgeweken Vlaming, die aan het Insel-Verlag, dat het boek uitgaf, verbonden was, gemaakt en door Dr. Karl Jacobs, die zelf een fragment van "De Harp" vertaald had, dat reeds op 13 januari 1932, voor de originele uitgave bij Van Kampen werd gepubliceerd, in "Germania" verscheen, besproken in twee Duitse kranten, in 'Germania' van 14 en in de 'Deutsche Allgemeine Zeitung' van 26 oktober 1932.

    Dr. Karl Jacobs meent te mogen zeggen dat de kunst van Timmermans gerijpt, verdiept en vergeestelijkt is. Vroeger schilderde hij met ongebroken tonen, nu is er een rijkdom van tussentonen, die van de feestelijke jubelklanken van het Zonnelied tot vertwijfeling afdalen. "Auch der erzählerische Stil, die Diktion, ist anders geworden, er vermeidet alles Laute, Effekthafte, ist selbstverständlicher, gemessener geworden. Der Stil strömt eine rührende, kaum zu überbietende Schlichtkeit aus. Vielleicht hat er an Farbigkeit eingebüsst, dafür ist er geschmeidiger, mannigfalter, unabsichtlicher und kontrastreicher geworden. Der knappe Satz wird bevorzugt, aber er fliesst und ist voll innerer Musik." Merkwaardig is dat Jacobs opmerkt dat de kleurenpracht van Vlaanderen in de beschrijving van de Italiaanse landschappen ontbreekt en meent dat menige lezer van Timmermans dat betreurt. Zelf gelooft hij echter dat Timmermans met opzet minder aandacht schenkt aan het landschap, omdat hij het accent van het zinnelijke naar het geestelijke heeft verlegd."Das Umweltliche ist nicht mehr Selbstzweck, es ist unter die Idee gezwungen und überwuchert sie nicht mehr."

         Prof. Dr. Trusen reageerde van een protestants standpunt uit geheel anders op "De Harp" dan vele van zijn Nederlandse geloofsgenoten. Dat blijkt uit een bespreking in een protestants blad, waarvan het eerste deel op 7 en het slot op 8 december 1932 verscheen.

    Hij wijst erop dat de auteur eenvoudig en eerlijk heeft naverteld wat er in de oude bronnen over Franciscus te vinden was en er een sluitend geheel van gemaakt heeft waarvan de lectuur tot het einde boeit. Hij zegt dat het hem bijzonder verheugd heeft dat de katholieke Timmermans het levensverhaal van de heilige als een tragedie behandeld heeft, waarin de historische waarheid te zien is die door de katholieke geschiedschrijvers meestal overtrokken wordt. Uit de door Timmermans beschreven conflicten met de kerkelijke overheden blijkt dat Franciscus eigenlijk thuishoort in de rij van de middeleeuwse "protestanten".

         Merkwaardig is dat ook de Jezuïet Peter Lippert in "Stimmen der Zeit" vooral getroffen werd door de tragiek in het Franciscus-leven van Timmermans. Zijn bespreking werd opgenomen in zijn boek "Aufstieg zum Ewigen" onder de titel "Die Tragik der Heiligen".

    Hij begint weliswaar zijn bijdrage met erop te wijzen dat het boek het werk is van een "Dichter" — een woord dat in het Duits een veel ruimere betekenis heeft dan in het Nederlands — en niet van een historicus en dat niet de historische, maar de legendarische, misschien slechts de Timmermansiaanse Franciscus hier uitgebeeld wordt. Hij stipt ook aan dat Timmermans soms sentimenteel wordt en aan zwart-wit schildering doet. Maar hij legt vooral de nadruk op de tragische tweespalt tussen het ideaal dat Franciscus en zijn gezellen nastreven en de harde werkelijkheid. Dat heeft Timmermans de lezer "mit unvergleichlicher Kunst nacherleben machen".

    Ook in Frankrijk had "De Harp" een gunstige weerklank. "Depuis longtemps, il ne nous avait été donné une œuvre aussi prenante et aussi bienfaisante." Zo begint Ch. Chenoy zijn bespre­king in"La Revue des Auteurs et des Livres". Timmermans heeft een boek geschreven dat als model kan dienen voor auteurs die zich niet laten afschrikken door de formidabele taak het leven van een heilige binnen het bereik van het volk te brengen. "D'aucuns reprocheront à ce livre certaines lourdeurs passagères ou certaines déficiences dans une subtilité analyse psychologique. Soit! Mais ce n'est pas dans cet esprit de minutieuse critique qu'il faut lire ces pages débordantes de véritable vie, de réalisme familier et de christianisme authentique et intégral."

     

         Als men een conclusie zou willen trekken nit de verschillende reacties die "De Harp" uitlokte, dan vallen de tegenstrijdigheden daarin het meest op. Het verwijt dat het meest werd gemaakt, is dat de auteur in psychologisch opzicht zou hebben gefaald en te veel aan de oppervlakte zou gebleven zijn. Over de motivering van dat verwijt bestaat nochtans geen eensgezindheid. Daarvoor bleken de standpunten van waaruit het boek werd benaderd, meestal te subjectief.

         In niet-katholieke, meer bepaald protestantse kringen in Nederland werd de weerklank van "De Harp" in mindere of meerdere mate als een wanklank gehoord. Het is natuurlijk de vraag of die communicatiestoornis eerder aan het stemmen en bespelen van "De Harp" dan aan het luistervermogen van het gehoor was te wijten.

     

    ********

    21-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Historiciteit van Adriaan Brouwer - Louis Vercammen

    De Historiciteit van Adriaan Brouwer

    Louis Vercammen

    Uit 't Land van Rijen - jg 7 1957
     

    Adriaan Brouwer is de laatst-voltooide roman van Timmermans. Begonnen in 1942, draagt het boek als einddatum : 5 met 1944. Het staat echter vast dat het nog heel wat wijzigingen ondergaan heeft, voor het in 1948 postuum in boekvorm verscheen. Zoals de titel aanduidt is het een biografischeroman, die dus rekening dient te houden met historische feiten en omstandigheden. In het verloop van deze bijdrage willen we onderzoeken wat de beste Brouwerkenners ons weten te vertellen en dit dan telkens te vergelijken met wat Timmermans ons schenkt in zijn roman. Het resultaat pleit voor Timmermans' historische nauwgezetheid.


                             

    Jeugd

         1. De vraag naar de geboorteplaats van Adriaan Brouwer heeft vroeger heel wat stof opgejaagd. Voor Haarlem pleit Houbraken, voortgaande op het getuigenis van Nicolas Six, dat echter geen waarde bezit. Verder is daar nog het feit dat de Amsterdamse rederijker Pieter Nootmans in 1627 een opdracht schrijft aan «Adriaen Brouwer, schilder van Haarlem». Matthys Van den Bergh, leerling van Rubens, die Brouwer nochtans goed gekend heeft te Antwerpen, vermeldt onder de ets «Boerendans» : A.B. Harlemensis. De Bie daarentegen getuigt «gheboren in Vlaenderen». Ook Schelte van Bolswert graveert Brouwers portret met als onderschrift: A.B. gryllorum pictor Antverpiae natione Flander. Bullart tenslotte verklaart nadrukkelijk «natif d'Audenarde en Flandre». Houbraken, die na hem geschreven heeft, voelt zich daardoor niet erg zeker van zijn lang betoog en voorzichtig besluit hij : «egter willen wy geen uitspraak daar over doen om geen onrecht vonnis te wyzen, en d'een of ander stadt hare geboortelingen ontwringen». Iedereen is het er nu over eens dat Oudenaarde de geboorteplaats is. Opzoekingen in de archieven hadden geen ander resultaat dan dat er verscheidene Brouwers gevonden werden, maar niet onze Adriaan. Hier dient echter bijgevoegd dat de registers uit de Jaren 1603-1607 erg onvolledig zijn. Timmermans laat zijn Brouwer zeggen : «Mijn vader had nest gemaakt in een arm straatje te Audenaarde»

         2. Als geboortedatum geeft Houbraken 1608 aan. Bullart echter zegt dat Brouwer stierf «agé de trente-deux ans seulement». Welnu Brouwer werd de 1ste februari 1638 begraven. Vandaar is het geboortejaar 1605 of 1606.

         3. Verschillende biografen weten te Vertellen dat Brouwers vader patroon-schilder van tapijten was en dat ook de jonge Adriaan daarin zeer bedreven was. Over zijn jeugd weten we niet veel, tenzij dat hij op zestienjarige leeftijd het ouderlijk huis reeds verlaten had. Raepsaet deelde daaromtrent een uiterst belangrijke nota mee die hem nagelaten was door zijn grootvader, de gewetensvolle historiograaf Jean-Joseph Raepsaet. «Quant au peintre Adrien De Brauwere, j'ai vu, avant la revolution et du temps que j'étais secrétaire du collège des chefs-tuteurs de la ville d'Audenarde, 1'etat des biens, ou inventaire après décès du père d'Adrien De Brauwere ; il était peintre de patrons pour les maîtres tapissiers et mourut en état de déconfiture. Les tuteurs de ses enfants renoncèrent à sa succession ; son fils le peintre, alors âge seulement de seize ans, avait déjà abandonné la maison paternelle sans que l'on sût il s'était retiré». Het bewuste dokument is echter verloren gegaan.

         4. Welk was de reden van Brouwers vertrek en waarheen is hij gegaan ? Daarover is geen zekerheid te krijgen. Houbraken meldt dat Frans Hals het talent van de jonge man zou opgemerkt hebben te Haarlem en hem als leerling aanwierf. Raepsaet neemt dit aan, maar meent dat Hals op doorreis in Vlaanderen Brouwer gezien heeft en hem als leerling meenam. Daartegen pleit dat Hals na 1616 Holland nooit meer verlaten heeft. Timmermans maakt de syntese. Een epigoon van Hals heeft Brouwer te Oudenaarde ontdekt en hem naar Holland gelokt

         5. Gaat aan de Hollandse periode een verblijf te Antwerpen vooraf ? Hofstede De Groot en von Bode zeggen neen. Brouwer is in 1621 in Holland en vanaf 1623 leerling van Hals te Haarlem. Schmidt-Degener zegt ja. Te Antwerpen komt Brouwer in kontakt met de werken van Pieter Bruegel de Oude en diens zoon, de Fluwelen Breughel. Timmermans haast zich natuurlijk deze opinie over te nemen. Bruegel was ermee gemoeid ! Daar zou hij ook reeds kennis gemaakt hebben met «geus» Jakob Jordaens. Timmermans schijnt evenwel iets te haastig geweest te zijn om Jordaens reeds voor 1624 tot ketter te verklaren. In feite geschiedde deze overgang naar het protestantisme eerst na 1651.

     

    Hollandse periode

         1. De vraag of Brouwer deelgenomen heeft aan de ontzetting van Breda wordt gesteld, omdat hij in 1632 in het bezit gevonden wordt van «een caerte van de belegeringe van Breda». Deze machtige vesting werd sinds augustus 1624 door de Spaanse legers onder Spinola omsingeld. De Geuzen trachtten tevergeefs de stad te ontzetten. De 2e juni 1625 werd zij door de Spanjaards veroverd. Met Schmidt-Degener gelooft ook Timmermans dat Brouwer erbij was. Wat er ook van zij, heel het beleg heeft hij zeker niet meegemaakt, Timmermans veronderstelt daarom dat hij er gekwetst wordt.

         2. In een notariële akte van 23 juli 1626 verklaart Brouwer in het bijzijn van Adriaen Van Nieulandt en Barent Van Someren dat hij in maart 1625 te Amsterdam bepaalde schilderijen gezien heeft. Deze Barent Van Someren (1572/3-1632) was zelf schilder, maar had het penseel geruild tegen de tapkast en was waard van de herberg «In het schild van Frankrijk». Brouwer nam er zijn intrek. Het zoontje Hendrik (1615-1684/5) was zijn eerste leerling. Weldra staat Adriaan bekend als toneelspeler en drinkebroer. Dat hij eens zijn klederen in grof lijnwaad prachtig met waterverf beschilderd had, waardoor hij door iedereen bewonderd werd, maar alles daarna met een natte vod afwreef om de ijdele glorie der wereld te illustreren, wordt ons reeds uitvoerig verhaald door De Bie. Timmermans maakt er dankbaar gebruik van, Houbraken heeft het Amsterdams verblijf na Haarlem geplaatst. Van den Branden en Schmidt-Degener geven eerst Amsterdam en dan Haarlem. Timmermans maakt weer eens de syntese : Amsterdam, Haarlem, Amsterdam.

         3. Te Amsterdam gebeurde het, vertelt Houbraken, dat de heer du Vermandois de schilderij «Gevecht tussen boeren en soldaten» kocht voor honderd dukaten. Brouwer kon zijn oren en ogen niet geloven en wentelde zich in de goudstukken, maar na enkele dagen was hij reeds deze «ballast» kwijt. Timmermans neemt over, maar i.p.v. honderd, zegt hij driehonderd dukaten.

         4. In de tweede helft van 1626 wordt Brouwer te Haarlem als «beminnaer» van de retorikakamer «In liefde boven al» ingeschreven. Van dan af moet hij leerling van Hals geweest zijn. Deze was in 1580 te Antwerpen geboren uit Mechelse ouders, die uitweken om geloofsmoeilijkheden. Eerst was hij gehuwd geweest met Anna Hermans (of Harmens). Dat hij de 20ste februari 1616 voor het magistraat moest verschijnen om rekenschap af te leggen over de mishandelingen zijn vrouw aangedaan, blijkt naderhand op een verwarring van namen te berusten. De 6e augustus 1616 brengt hij een kortstondig bezoek aan zijn geboortestad. Timmermans vergist zich dus als hij Hals laat zeggen : «Nooit in Vlaanderen geweest». De 12e februari 1617 hertrouwt hij met Lysbeth Reyniers. Houbraken vertelt dat Brouwer er weinig eten kreeg «want het wyf van Frans, Brouwers hollen romp wel met wind zou hebben willen op vullen». Dit schijnt wel overdreven. Verder zouden Adriaen Van Ostade (1610-1685) en Brouwer 's avonds dikwijls hun meester uit de herbergen hebben moeten halen en in zijn bed leggen, en dan bad hij nog : «Lieve Heer, haal mij vroeg in uwen hogen hemel». Timmermans neemt alles over.

         5. De 10e maart 1627 draagt de Amsterdamse rederijker Pieter Nootmans (1605-vóór 1652) zijn Spel van den bloedighen slack van Pavijenop aan de « Constrijcke en wijdberoemde Jongman Adriaen Brouwer, schilder van Haarlem » en dankt hem om de vele bewezen diensten. In een kort gedicht zal Brouwer zijn vriend prijzen op zijn tragedie. Timmermans vermeldt dit feit niet.

         6. Timmermans laat Brouwer vier jaar bij Hals, d.w.z. tot 1630. Over deze jaren weten we niet veel. Houbraken vermeldt als reden van het vertrek dat Hals verscheidene werken van zijn geniale leerling voor eigen rekening zou verkocht hebben. Timmermans neemt over.

         7. Timmermans plaatst hier dan het tweede Amsterdams verblijf. Schmidt-Degener veronderstelde reeds dat Brouwer ondertussen in kontakt geweest is met Rembrandt. Een feit is dat Rembrandt verscheidene panelen van Brouwer in zijn bezit had. Timmermans neemt over.


                             

    Antwerpse periode»

         1. In het najaar van 1631 duikt Brouwer plots te Antwerpen op. Van den Branden deelt naar algemene traditie mee dat het in gezelschap van barakspelers was. Timmermans laat dit detail niet onopgemerkt voorbijgaan. De roem van Brouwer is hem reeds voorafgegaan. In de winter wordt hij als Vrijmeester in de St-Lukasgilde opgenomen en heeft er zijn 26 gulden lidgeld betaald. Op dat ogenblik bereikt de Antwerpse schilderschool het toppunt van haar roem met namen als Rubens, Van Dyck, Jordaens, Teniers en... Brouwer, Als zijn leerling staat ingeschreven de nauwelijks veertienjarige Jan-Baptist Dandoy, die in 1637-38 het Meesterschap in de Gilde zal verwerven. Hij was de zoon uit de herberg «Genua» in de Meyerstraat (= Meistraat). Daar neemt Brouwer voorlopig zijn intrek. Hij staat voortdurend in de schulden, maar werkt tevens zeer hard. Het is de zijdehandelaar Jan Van den Bosch, die zijn voornaamste geldschieter wordt. In 1632 of '34 komt Van Dyck Brouwers portret schilderen.

         2. Veruit de belangrijkste figuur uit Brouwers naaste vriendenkring is de schilder-bakker Joos(t) van Craesbeeck (1606-1655). Te Neerlinter geboren, moet hij rond 1630 naar Antwerpen zijn afgezakt, waar hij spoedig kennis gemaakt heeft met de tweeentwintigjarige Joanna (Anneke bij Timmermans) Tielens, dochter van de bakker op het Zuiderkasteel. Na eindeloze onderhandelingen moet hij de 22ste januari 1631 gedwongen worden het huwelijk met haar aan te gaan, amper zeven weken voor de geboorte van hun eerste kind. Wanneer Joanna's vader, Aert Tielens, vermoord was geworden door een bakker uit Mechelen, kon Joos er zijn bedrijf overnemen. Hij vestigde zich dan in «Sinte-Anna» op de hoek van de Klooster- en Lepelstraat. Haar tante, Elisabeth Tielens, zorgde er evenwel voor dat de bakker met heel de erfenis en al het zoengeld in handen kreeg. Waarop de bakker een proces inspande tegen «tante Beth». Dat het een erg ongelukkig huwelijk betekende voor Joanna, valt niet te betwijfelen. Timmermans beschrijft heel de misselijke «familiekwestie» naar waarheid.

         3. In tegenwoordigheid van Rubens moet Brouwer de 4e maart 1632 vóór notaris Peeter de Breuseghem komen verklaren dat het stuk «Boerendans» autentiek is en dat hij het maar eenmaal geschilderd heeft. Timmermans neemt over

         4. In de zomer van hetzelfde jaar wordt een inventaris van zijn goederen, waaronder de beruchte kaart van Breda, opgemaakt door Frans Marcelis, notaris van Van Craesbeeck. Daaruit besluit Timmermans niet zonder reden dat deze goederen op aanvraag van de bakker zijn in beslag genomen, omdat een schuld niet afbetaald was. Hij veronderstelt verder dat Brouwer ondertussen naar Oudenaarde gegaan is. Van den Bosch moet tussenkomen. Want de 5e oktober 1632 wordt have en goed overgedragen aan Signor Van den Bosch door huissier Anselmo de Cocquiel «omme te eviteeren arresten ende becommeringen die daarop bij eenige andere crediteuren souden mogen gedaen worden».

    De taveerne «Den Robijn» van Gijsbrecht Van der Cruyse in de Wiegstraat was het geliefkoosd verzamelpunt der kunstenaars. Brouwer zal er na zijn dood voor meer dan 32 gulden in het krijt blijven staan.

         5. De 23ste februari 1633 zit Brouwer als staatsgevangene «op den Casteele van Antwerpen». Gebrek aan de nodige legitimatiepapieren na zulk langdurig verblijf in Holland en misschien ook het bezit van de kaart van Breda schijnen hem dat aan de hand gedaan te hebben. Die dag ondertekent hij een schuldbekenis van 1.600 gulden aan Van den Bosch te betalen vanaf de 1ste maart in maandelijkse afkortingen van honderd gulden, en wel in schilderijen van zijn hand. Brouwer had het zo kwaad niet tijdens zijn gevangenschap. Hij kon er naar hartelust schilderen met Van Craesbeeck, die er immers werkte, en vooral veel verteer maken. Dit blijkt uit een nieuwe schuldbekentenis ten voordele van dezelfde zes maanden later. De 23ste September 1633 ondertekent Brouwer een nieuwe schuldbrief van 500 gulden voor «montkosten». Hoe hij zulke grote som (minstens 70.000 F) op een half jaar heeft kunnen doorjagen, blijft een raadsel. Terzelfdertijd hernieuwt hij zijn vorige schuldbrief voor 1.516 gulden, m.a.w. in plaats van de beloofde 600 gulden heeft hij er maar 84 afbetaald. Houbraken meldt dat de persoonlijke tussenkomst van Rubens hem uit de gevangenis ontslagen heeft. Hoogstwaarschijniijk moesten echter eerst die «montkosten» betaald zijn, eer hij kon vertrekken. Timmermans neemt grotendeels over.

         6. Houbraken weet te melden dat Brouwer toen bij de bakker zou ingewoond hebben om hem te leren schilderen. Het moet in ieder geval zijn resultaten opgeleverd hebben, want enkele maanden nadien wordt ook Joos Van Craesbeeck als «schilder-backer» in de Liggeren der Lukasgilde ingeschreven. Ondertussen had Brouwer echter een verhouding aangegaan met diens ongelukkige vrouw. Om de trouw van zijn vrouw te beproeven, vertelt Houbraken verder, had Van Craesbeeck een mes en zich de keel met siroop ingesmeerd. Daarop had hij luidkeels om hulp geroepen. Anneke snelde toe en menend dat hij stervend was, viel zij snikkend voor hem neer. Dan was Joos verheugd rechtgesprongen om te zeggen dat het maar een grap was. Houbraken zegt dat Brouwer naar Parijs getrokken is. Hiervoor bestaat er geen enkel bewijs, maar Timmermans houdt er in die zin rekening mee, dat hij het Brouwer als voorwendsel laat gebruiken om het huis van de bakker te verlaten.

         7. Brouwer dwaalt dan enige tijd rond. De taveerne «Genua» was gesloten, omdat men ze niet verhuurd had «om quacsalvers oft Jan Potagies in te logeren». Rubens zou dan, steeds volgens Houbraken, Brouwer uitgenodigd hebben om bij hem in te wonen. Brouwer weigerde, maar kwam tenslotte de 26ste april 1634 terecht bij een graveur van Rubens, Pauwel Du Pont of Paulus Pontius (1603-1658), die toen met zijn jonge vrouw Christina Herselin bij zijn schoonvader in de Everdijstraat woonde. Timmermans neemt alles over.

         8. De 26ste juli 1634 is Brouwer peter van het eerste kind van Dandoy. In het najaar betaalt Brouwer met Du Pont en Peeter de Jode achttien gulden lidgeld aan de Violeren om deel te nemen aan de jaarlijkse feesten die Violieren en Lukasgilde samen vieren. Timmermans neemt over en plaatst dan de aankondiging door Rubens van de Blijde Intrede van de Prins-Kardinaal, don Fernando van Oostenrijk (1609-1641), derde zoon van Filips III van Spanje.

         9. De 12e februari 1635 verklaart Brouwer vóór notaris Theodoor Ketgen, met Peeler de Jode en Antoon Van der Does als getuigen, dat hij 297 gulden verschuldigd is aan zijn gastheer Du Pont. Timmermans neemt over maar interpreteert alsof deze alle schulden van Brouwer op zich genomen zou hebben.

         10. Plechtige intrede te Antwerpen van de Prins-Kardinaal de 17e april 1635. Timmermans vermeldt het, maar laat Brouwer uit reaktie, voor drie maanden, naar St-Job in 't Goor gaan om er landschappen te schilderen.

         11. De Hollandse schilders Jan Lievens (1607-1674) en Jan Davidsz De Heem (1606-1683/4) komen in 1635 naar Antwerpen. De 1ste maart 1636 ondertekent Brouwer in hun bijzijn een kontrakt over de opname van de vijftienjarige Hans Van den Wijngaert als leerling in het atelier van Lievens. Deze maakt ook het laatste portret van Brouwer. Timmermans vermeldt dit feit niet, maar heeft reeds eerder hun namen vernoemd te Amsterdam.

         12. De vrouw van Van Craesbeeck is de 18e mei 1637 zo zwaar ziek dat ze die dag haar testament opmaakt voor notaris Frans Marcelis. Haar sterfdatum is onbekend. Timmermans plaatst hem in het najaar van 1637.

         13. De 10e oktober 1637 valt Breda terug in de handen der Geuzen. Het nieuws verwekt een hevige ontsteltenis te Antwerpen.

         14. Einde januari 1638 sterft Brouwer te Antwerpen op twee-en-dertigjarige leeftijd. Waar, hoe en wanneer hij precies gestorven is, blijft een geheim. Verscheidene biografen zeggen in een armen-gasthuis (Timmermans zegt het ook, maar alle opzoekingen in de nochtans nauwkeurig bijgehouden registers bleven vruchteloos. Is hij aan de pest gestorven die toen te Antwerpen woedde? Dat zegt Houbraken. Of was het ten gevolge van zijn losbandig leven ? Dat beweert Bullart. Timmermans neemt dit laatste aan, maar vernoemt toch de pest. Toch schijnt deze laatste de hoofdschuldige. Dit verklaart de plotse dood, de afwezigheid der vrienden en de meer dan vormeloze begrafenis in een gemeenschappelijk graf, de 1ste februari 1638, op kosten van de Karmelieten. Daarom plaatst Timmermans een pater Karmeliet aan Brouwers sterfbed. Later word hij ontgraven en plechtig bijgezet in de Karmelietenkerk «non pour ses vertus, mais à cause de la grande réputation qu'il a remportée par son pinceau», merkt Bullart lakonisch op. Later zou Rubens nog een grafmomument hebben willen ontwerpen, maar zijn eigen dood in 1640 verhinderde de uitwerking van dat plan. In hetzelfde jaar van Brouwers afsterven, legden beslag op de povere nalatenschap : 19 februari Jan Dandoy ; 26 maart Jan De Heem en Guillam Aerts ; 4 juni Maria Kints en Joos Van Os. Doch dit viel reeds buiten het bestek van de roman.

     

    Besluit

         Over het leven van Brouwer zijn er reeds relatief veel gegevens en data verzameld, meer dan over Pieter Bruegel. Timmermans heeft ze niet allemaal verwerkt, maar zeker de voornaamste en wel zeer nauwkeurig. Zijn oplossing voor historische twistpunten of leemten zijn zonder meer merkwaardig te noemen. Ook heeft hij voldoende rekening gehouden met de gegevens van de algemene geschiedenis of feiten uit het leven van tijdgenoten-schilders. Heeft hij zich nergens vergist ? Jawel, maar dit betreft slechts detailpunten. En daarbij wie zal zeggen dat het niet vrijwillig gebeurde uit dichterlijke vrijheid ! Het geheel bewijst welke grondige voorstudie hij zich getroostte bij het schrijven van dit leven. Het louter geromanceerde blijkt tot betrekkelijk enge grenzen te kunnen herleid worden. Wat niet wil zeggen dat hij de historische gegevens niet persoonlijk verwerkt heeft.

         Het verhaal is buitengewoon levendig en moet in epische kracht geenszins voor «Boerenpsalm» onderdoen. De gedachteninhoud is op vele plaatsen nog dieper uitgewerkt. «Adriaan Brouwer» betekent een heerlijke uitbloei van zijn romanproduktie en staat stukken hoger dan «Pieter Bruegel». Het is een historische roman in de strikte zin van het woord.

     

    Louis Vercammen

     

     

    Volgende werken vooral werden benut, waarin alle aanhalingen zonder moeite terug te vinden zijn.:

     

    * C. De Bie : Het gulden cabinet van de edele vrij schilder-const. Antwerpen, 1662,. blz. 91-95.

    * I. Bullart : Academic des sciences et des arts, Amsterdam, 1682, t. II, blz. 487 - 489.

    * A. Houbraken : De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen, Amsterdam, 1718, dl I, blz. 318-333.

    * H. Raepsaet: Adrien De Brauivere in Annales de la Société Royale des Beaux-Arts et de Litterature de Gand, 1851-52. Geciteerd door A. SIRET in Biographie nationale, Bruxelles, 1873, t. IV, blz. 830-831.

    * J. Van Den Branden : Adriaan De Brouwer en Joos Van Craesbeeck. Overdruk uit De Nederlandsche Kunstbode. Haarlem, 1881, 86 blz.

    * W. Von Bode : Adriaen Brouwer in Die graphischen Kunste, Wien, 1884. Overgenomen in zijn later werk : Die Meister der holländischen und flämischen Malerschulen, Leipzig, 1956, blz. 477-508.

    * id. : Adriaen Brouwer. Berlin, 1924, blz. 12-26.

    * F. Schmidt-Degener : Adriaan Brouwer en de ontwikkeling zijner kunst. Amsterdam, 1908, 64 blz.

    * id. : art. Brouwer in Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler, Leipzig, 1911, bnd V, blz. 74-75.

    * C. Hofstede De Groot : Beschreibendes und kritisches Verzeichnis der Werke der holländischen Maler des XVII fahrhunderts, Esslingen, 1910, bnd III, blz. 587-590.

     

     

    *******

    20-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rust en Stilte in Palleiter - José De Ceulaer

    Rust en Stilte in Pallieter.

    José De Ceulaer

    Uit 't Land van Rijen - jg 7  1957 


        
    Het is verheugend vast te stellen, dat men meer en meer tot het besef komt, dat men Felix Timmermans, niet alleen op een algemeen-menselijk plan, maar ook in zuiver-literair opzicht, onrecht heeft aangedaan.

         Nadat de gezaghebbende stem van de Zwitserse criticus Dr. Siegfried Streicher reeds beklemtoond had, dat Felix Timmermans in de allereerste plaats een dichter was (1), heeft die van Albert Westerlinck thans in zijn merkwaardige beschouwingen over de verzenbundel Adagio, onder de titel « De innerlijke Timmermans » (2) die zienswijze bevestigd en tegelijkertijd de nadruk gelegd op zijn «diepe en rijke zielsrijkdom» (3).

         Albert Westerlinck heeft ook enkele bladzijden gewijd aan het motief van de stilte bij Timmermans en erop gewezen, dat de stilte een van de belangrijkste belevingen in zijn œuvre is en ook reeds in Pallieter aanwezig was.

         Daardoor bevestigt hij een stelling die ik reeds in mij'n verhandeling over «De Motieven in het Prozawerk van Felix Timmermans», meer bepaald in het hoofdstuk «Droom en Stilte», heb verdedigd en in 1947, na de dood van Felix Timmermans, heb uit eengezet in «Dietsche Warande en Belfort».

         Velen hebben gemeend dat ze een nieuw geluid hoorden, toen Felix Timmermans in het aanschijn van de dood de sedertdien reeds herhaaldelijk geciteerde verzen schreef :

     

    «De kern van alle dingen

    is stil en eindeloos».

     

    Wel nu dat geluid was helemaal niet nieuw het scheen alleen maar overstemd in zijn vroeger werk en men schonk er meestal geen voldoende aandacht aan.

         In de innigste bladzijden uit zijn werken treft ons altijd de stilte, de weerspiegeling van zijn drang naar rust en verinnerlijking. Die drang drijft hem reeds in zijn jeugd naar het begijnhof, waarvan hij de atmosfeer aldus oproept: «De mussen kloegen daarrond in de stilte en nu en dan scheerde een stoute kraai over de witte rust » (4).

     

         Het is zo stil op het begijnhof, dat men er het kleinste gerucht kan waarnemen. In «De Zeer Schone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntje» treft ons het volgende stemmingsbeeld : «Er is stilte, het lopend windeke schudt van de regenbuis-toot een grote lek die plomp in het holle regenwatervat valt. In het appelaarke zal er een merel gaan fluiten, maar een deur, die in de buurt wat te hard toeslaat, jaagt de vogel weg» (5).

         «Het Kindeke Jezus in Vlaanderen» is een aaneenschakeling van plastische beschrijvingen en stemmingsbeelden. Uit de stilte groeit telkens een verinnerlijking. Herhaaldelijk roept hij stemmingen op als de volgende : «Weer kwam de stilte tussen hen, de avond groeide en een ster kwam hen bezien» (6). en «Het was rustigt stil in de lage kamer die een bleke terugslag van het witte landschap droeg. Rond de grote tafel krinselde op de rode propere stenen een keperke wit zand ; het koper was zoet tegen de blauwendige muren, en achter het ronde ruitje van de horlogekast tiktakte de zware slinger traagzaam over en weer...» (7).

         Het is zeker geen toeval, dat in een minder geslaagd werk als «Anna-Marie» de atmosfeer dikwijls wordt gestoord, zoals blijkt uit dit fragment : «Het was stil, een ijle manestilte die alle geluid vast in haar zilveren handen hield. Maar Grain d'Or lachte, en ’t was als glas dat op de stenen viel» (8).

         In «Driekoningentryptiek» heeft de mysterieuze stilte een psychologisch effect. Ze verwektc bedeesdheid en angst. Ze schept de atmosfeer waarm natuurlijke en bovennatuurlijke elementen versmelten : «Was het door al die witte sneeuw waarover de hoge maan scheen ? om de grillige schaduwen der bomen ? om hun eigen schaduwen ? om die stilte, die stilte van sneeuw, waarin zelfs geen uil geluid maakte, noch een hond van heind of verre baste ?» (9).

         Wie verder zou lezen in de latere werken van Timmermans, zou dezelfde motieven telkens terugvinden. Het is opvallend, dat de waarde van zijn werken meestal wordt bepaald door de graad van verinnerlijking die in zijn poëtische stemmingsbeelden tot uiting komt. Ik beperk mij hier tot enkele voorbeelden uit zijn vroegste werken, omdat ik enkel maar wil aantonen, dat de stilte geen nieuw element was in zijn werk toen hij «Adagio» schreef, maar integendeel reeds de «kern» vormde van zijn vroegere werken.

     

         Die kern is in zijn «Pallieter» wel het meest miskend geweest. Welnu, wie het boek met aandacht leest. zal tot de vaststelling komen, dat Pallieter boven alles houdt van de stilte. Timmermans schrijft : «De stilte was heilig.» (10), «Pallieter was stil...» (11), «Pallieter ging op zijn tenen, bleef luisteren naar de stilte, en ging de kerk binnen.» (12), «Zij wandelden arm in arm en zwegen geroerd door de stille avondstond.» (13), «De oneindige stilte suisde en 't was alsof men de manestralen schijnen hoorde.» (14), «En hij was vol van het verlangen dat Marieke bij hem zou zijn, zo heel stil, hand in hand, lijk twee brave kinderen. Er was iets in hem dat hij niet bepalen kon, maar hij liet het rusten, want het was zoet voor de ziel, als voor een ware mond een koele kers.» (15), «En tocht dacht Pallieter er niet aan, deze avond was zo zoet en stil, zo overweldigend van innerlijke vrede, dat hij zich kalm voelde en zuiver lijk een heilige» (16).

         Dat Pallieter, die velen uitsluitend beschouwen als een uitbundige dagenmelker met epicuristische neigingen, naast momenten van oppervlakkige uitbundigheid ook momenten kent van verinnerlijking, waarin de stilte hem aangrijpt en ontroert, komt duidelijk tot uiting in de opgesomde citaten.

         Die schijnbare tegenstrijdigheid wordt psychologisch aanvaardbaar als men aan de ene kant de omstandigheden kent waarin het werk ontstond en aan de andere kant de wezensaard van Timmermans zelf. De uitbundigheid van Pallieter is een rechtstreeks gevolg van de intensiteit waarmee Felix Timmermans naar het leven verlangde, toen hij na een lichamelijke ziekte genezen was van zijn ziekelijke geestes- en gemoedstoestand, die ontstaan was uit zijn levensangst en die hij had uitgedrukt in zijn vroegere verzen en zijn «Schemeringen van de Dood» (17).

          In Pallieter, een symbolische figuur, drukte Felix Timmermans zijn verlangen naar een probleemloze levensvreugde in direct contact met de natuur uit. Daar dat verlangen een reactieverschijnsel was, nam het soms overdadige en zelfs buitensporige vormen aan. Van nature uit was Felix Timmermans echter helemaal niet uitbundig, eerder in zichzelf gekeerd, en zelfs een tikje weemoedig.

         Als pycnisch gebouwd mensentype was Timmermans helemaal niet uitbundig in zijn bewegingen, zijn spreken en zijn gevoelsuitingen. Wanneer hij sprak, kwamen de woorden enigszins eentonig uit zijn mond «gewandeld», zonder ze door heftige bewegingen met de hand te onderstrepen. Dat ritme vinden we weer in de bewegingen die in Pallieter worden beschreven — en dat is een van de bewijzen van de innerlijke echtheid van het werk.

     

    Herhaaldelijk keert het woord «wandelen» terug in het boek. Zowel de reuken, als de regengordijnen, de herfstdraden, de oostenwind, de zonneschijn, de «worstwolken», de muziek, de vlinders en de pijpesmoor «wandelen» doorheen de natuur. Die rustige bewegingen in de natuur weerspiegelen de innerlijke gemoedsrust van de schepper van Pallieter, zijn drang naar rust en stilte, naar verinnerlijking, die een der hoofdmotieven is in zijn gans werk en die hij het zuiverst en het innigst heeft uitgedrukt in zijn «Adagio», het ontroerend afscheid van een schrijver die in essentie een dichter was, wellicht meer nog in zijn proza dan in zijn verzen, het geestelijk testament van een edel mens met een diep innerlijk leven.

         Het geleidelijk in bredere kringen uitdeinend besef dat men Felix Timmermans als dichter en als mens meestal onvoldoende heeft begrepen, zoniet verkeerd begrepen of onrecht aangedaan, is wel het meest verheugende verschijnsel in dit Timmermansjaar.

     

     

    (1) S. STREICHER : Timmermans, der Ewige Poët, Luzern, z.j.

    (2) A. WESTERLINCK : De innerlijke Timmermans. (Verhandelingen Katholieke Hogeschooluitbreiding), Antwerpen, 1957.

    (3) In zijn «Woord vooraf», p. 3.

    (4) Begijnhof-Sproken, p. 125.

    (5) De Zeer Schone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntje, p. 9.

    (6) Het Kindeke Jezus in Vlaanderen, p. 5.

    (7) Ibid., p. 166.

    (8) Anna-Marie, p. 76.

    (9) In Kerstnachtgelijkenis, Amsterdammer Weekblad, 27-12-19,

       enigszins gewijziqd overgenomen in Driekoningentryptiek p. 10.

    (10) Pallieter, p. 52.

    (11) Ibid.. p. 76.

    (12) Ibid., p. 76.

    (13) Ibid., p. 90.

    (14) Ibid., p. 94.

    (15) Ibid., p. 53.

    (16) Ibid., p. 128.

    (17) Men raadplege F. TIMMERMANS: Uit mijn Rommelkas.

     

     

    ****************

    19-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans herlezen - Albert Westerlinck

    TIMMERMANS  HERLEZEN !

     

    «Huldetoespraak, gehouden door Albert Westerlinck (Prof. Dr. J. Aerts), op verzoek van het Davidsfonds Lier, in het 25e jaar na het overlijden van Felix Timmermans, in de stedelijke academie te Lier, op zondag 23 januari 1972.»

     

    (overgenomen uit het jaarboek 1973 van het FT Genootschap)

     

     

         Toen het Davidsfonds mij vroeg hier vandaag te Lier te komen spreken over Felix Timmermans, vijfentwintig jaar na zijn overlijden, heb ik eerst geaarzeld, met de bedenking: te Lier weet men over Timmermans zoveel als ik, de wereld die hij in zijn boeken heeft opgeroepen leeft er nog in het landschap, het stadje zelf ; en er zijn daar Timmermans-kenners, De Ceulaer en anderen, die dat beter kunnen doen dan ik. Ik ga dus geen uilen naar Athene dragen. En toch heb ik ingestemd omdat ik van Felix Timmermans en van zijn werk houd.

         Om mijn indrukken over zijn werk op te frissen (want het was lang geleden dat ik van hem nog iets had hérlezen), besloot ik verleden week, in de vrij te maken uren, zijn werk opnieuw ter hand te nemen. Hérlezen is een der nuttigste geestelijke werkzaamheden, omdat men dan vaak nieuwe inzichten en bevindingen opdoet, en ook kan nagaan of een werk subjectief voor u, als lezer, standhoudt.

         Ik ben pas laat, na mijn dertigste jaar, een bewonderaar van Timmermans geworden. In mijn jeugd las ik in de Geelse bibliotheek boeken als Schoon Lier, Naar waar de appelsienen groeien, die ik plezierig vond, humoristisch, zoals ik ook van de voordrachten, die de schrijver toen regelmatig gaf, genoot als van een plezante, comische verteller in een gezapig, mals dialect. Als lid van het A.K.V.S., opgroeiend in romantisch idealisme, met felle religieuze en nationale idealen, koos ik, met vele anderen, eerder Wies Moens, Van den Oever, Gijsen en Van der Hallen als voorbeeld.

         In de zogenaamde ,,hel" van de parochiebibliotheek, waar al de verboden boeken zaten — en dat waren er in die tijd veel, heel wat van Timmermans, Claes, Streuvels, enzovoort — stal ik op zekere dag, achter de rug van de brave onderpastoor, die bibliothecaris was, Pallieter ; maar het viel mij tegen. Het was wel prachtig geschreven, maar te materialistisch, vond ik, te zinnelijk, zelfs af en toe wat vulgair. Een groot deel van onze generatie was anti-Pallieters.

         In latere jaren ben ik uit die idealistische radicale jeugdopvattingen uitgegroeid, en door een toeval heeft mijn literaire rijping zich voltrokken langs allerlei wegen, zonder met het werk van Timmermans grondig kennis te maken. Een uitzondering is Boerenpsalm, dat ik las, na verschijnen, in het seminarie, waar het ook al verboden was zulke romans te lezen, en dat mij diep aangreep, al dacht ik daarbij onmiddellijk aan de stijl en de levensdramatiek van de dertigers, enkele jaren voordien, Antoon Coolen, Walschap vooral.

         Het is pas na de oorlog dat ik het eigen talent en wat ik de ''diepere'' Timmermans noem, zou ontdekken. In moeilijke omstandigheden had ik van August van Cauwelaert, die onder de oorlog mijn vriend was geworden, aan diens doodsbed de verantwoordelijkheid voor Dietsche Warande en Belfort overgenomen. Wij hadden afgesproken samen te werken, maar hij, de wijze en ervaren man, stierf te vroeg. Van de oudste redacteurs zat Ernest Claes in de gevangenis en had Jozef Muls repressie-moeilijkheden. Het hele literaire klimaat werd verpest door de weerslag van felle politieke spanningen tussen links en rechts, en door de repressie, die door deze spanningen werd verhevigd.

         Het was in die troebele en hatelijke kultuursfeer dat Jozef Muls, die intussen uit zijn moeilijkheden was geraakt, mij in 1946 enkele verzen van Felix Timmermans toestuurde met het verzoek ze te lezen en publicatie te overwegen. Door het lezen van die verzen werd ik voor het eerst — vrij laat dus, ik was toen al 32 — door het fenomeen Timmermans gefascineerd. De lyrische emotionele puurheid en eenvoud, de mystische drang naar extaze, de simpele en wat hulpeloze maar melodieuze stijl, konden mij wellicht zo diep treffen, omdat ik inmiddels de Duitse romantische lyriek met haar liederenpoëzie, Novalis, Brentano, Eichendorff had ingezwolgen, en in de muziek, naast enkele liederen van Beethoven, de liedkunst van Schubert, Schumann, Hugo Wolff. Ik voelde dat Timmermans zeer diep met hen verwant was.

         Ook het handschrift van Adriaan Brouwer kreeg ik in handen, en na een speciaal nummer over de pas overleden Timmermans, heb ik de roman gepubliceerd. De laatste regels van deze roman prentten in mij een onvergeteiijke indruk, die mij voor het éérst Timmermans als prozaschrijver in een nieuw en dieper licht liet zien, namelijk als een dichter van het mysterie.

    Ik vond die laatste bladzijde prachtig. Dit is proza van een dichter, gevoelde ik, die in beeld, klank en ritme iets probeert te suggereren; dat zijn ziel oneindig vervult als mysterie en dat hij niet zeggen kan : iets achter de dingen, iets in het onbewuste sluimerend van zijn ziel, een geheim achter de schepping, waarvan hij af en toe een schijn verneemt in zijn diepste gemoedstemming, in zijn droom en de melodie van zijn taal. Van dat standpunt uit, Timmermans als prozadichter, ben ik hem gaan lezen en herlezen. Daarnaast is er ook de realistische verteller, waarvan ik de talenten en zwakheden leerde beoordelen.

         Ik heb Timmermans slechts in de laatste maanden van zijn leven enkele malen ontmoet, in zijn ziekenkamer te Lier. Hij had me gevraagd, na een correspondentie, bij hem te komen om te spreken over de selectie van Adagio, de minder goede gedichten te verwijderen, verzen te verbeteren, enzovoort. Ik zag daar enorm tegen op, uit schroom tegenover de belangrijke en veel oudere kunstenaar die hij was, en ook uit een soort individualisme (dat niet graag aan eigen werk gepeuterd wil zien en dus ook niet aan dat van anderen peuteren wil). Toch was ik nadien blij dat werkje met hem te hebben verricht, al moet het de eerste en de laatste maal blijven, want ik heb er Timmermans leren kennen als een mens, die mij stichtte en ontroerde door zijn nederigheid. Ik heb reeds; vele grote kunstenaars, geleerden, politici en andere prominenten ontmoet, maar geen enkele, die zo bescheiden en nederig was als hij. Ik was daardoor gepakt en heb dat nooit vergeten. Hij bleek ook door de vijandige bejegening die hij toen onderging, niet verbitterd ; hij was zeer rustig en sereen. Iemand die hem lang en van nabij heeft gekend, zegde mij cens, toen we van hem spraken : ''Hij sprak nooit kwaad van zijn collega's". Ook dat is een zeldzame deugd!

         Zuiver literair heb ik uit die ontmoetingen onthouden, dat Timmermans als artiest onzeker stond tegenover de problemen van taal, stijl, vorm, kortom de materie van het schrijversvak. Aanvankelijk dacht ik dat dit enkel gold voor de poëzie, omdat hij die weinig had beoefend, maar later toen ik zelf wat meer inzicht kreeg in het gehele schrijversvak, stelde ik vast dat dit ook geldt voor zijn proza.

         Ik heb altijd spijt gehad dat Timmermans zo vroeg is gestorven, omdat ik zeer waarschijnlijk met hem een vriendelijke relatie had kunnen onderhouden, zoals mij met Streuvels, Claes, Muls, Elsschot, Walschap, van Duinkerken en anderen is te beurt gevallen, waarin ik zoveel oprechte genegenheid heb gevonden en over het schrijversvak en het leven zoveel heb geleerd. Helaas, het heeft niet mogen zijn.

         Zoals ik u heb gezegd, heb ik ter ere van Timmermans een betrekkelijk groot deel van zijn werken herlezen, en zal ik u, zonder veel detaillering en nuancering, kort en eeriijk zeggen, welke indruk ze hebben nagelaten.

         Zijn eerste groot boek Pallieter, is een werk dat men wegens zijn .lengte en inhoud op mijn gevorderde leeftijd niet dikwijls wenst te herlezen omdat het te weinig van de essentie van het leven bevat, dat een normaal mens van mijn jaren bezighoudt. Het is met Pallieter zoals met de Mei van Gorter ; men schrijft zulke boeken tussen 20 en 30 jaar, niet op zijn vijftigste, en zij worden, zowel door de overdadigheid van hun woordkunst als van hun zinnelijke verbeeldingsdrift, het best genoten door de mens in zijn jonge, overschuimende vitaliteit. Ik zeg rechtuit dat ik de Mei van Gorter, die ik een geniaal dichtwerk vind op het vlak van de impressionistische taalkunst en de onuitputtelijke zinnelijke verbeeldingsfeërie, tegen mijn zin vijf of zes of zeven keren heb uitgelezen omdat ik er college over gaf en het dus moest herlezen ; tegen mijn zin : wegens de lengte en de daardoor ontstane zinnelijke eentonigheid, of — indien u wil — geestelijke leegte. Hetzelfde geldt voor de duizenden schitterende zinnelijke verzen van Ariosto's Orlando Furioso of de verzenboeken van Wieland. En dit geldt ook voor dat lange lyrische prozagedicht, vol onuitputtelijke zinnelijk-impressionistisch natuurlyrisme en zinnelijke levensverheerlijking, dat Pallieter is. Men kan nu eenmaal niet, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, rijstpap met suiker of chocolade eten, daar 's anderdaags mee voortgaan, en dat enkele maanden of jaren volhouden. Vooral voor de rijpere mens geldt, dat een ''livre de chevet", een boek dat hij graag herleest, zin moet krijgen in de ruimte- en dieptestruktuur van een rijp leven. En daarvoor is Pallieter te onvolwassen. Bovendien is het boek te opgewonden geschreven en te overdadig.

         Door het te vergelijken met Gorters Mei, met Ariosto en Wieland, heb ik anderzijds laten verstaan dat het een exceptioneel kunstwerk is. De grote verdienste van Pallieter ligt voor mij in de spontane originaliteit van de artistieke levensexpressie. Die originaliteit bestaat zowel in de vorm als de inhoud. Zij heeft voor het eerst, en waarschijniijk voor alle tijden, bewezen dat de meest typerende kracht van Felix Timmermans als letterkundig schrijver, de originaliteit is. Toegepast op de inhoud betekent dit, dat zijn werk de spontaneïteit en onverwachte grilligheid heeft van de natuur : ieder volgend werk kan iets anders zijn, en voor hemzelf als voor zijn lezers geldt in dit opzicht steeds, als een richtend woord, het motto dat hij boven zijn Boudewijn schreef : « 't Geen dat ge peist, is ’t nie ». Wat de vorm betreft is deze originaliteit vol verrassingen : een onuitputtelijke vindingskracht van uit de volksmond opgeraapte en zelfgesmede woorden, flitsende metaforen en schitterende vergelijkingen. maar met deze spontane creatieve taal-originaliteit tevens : naast genialiteit smakeloosheid, naast poëtische schittering trivialiteit, overdadigheid naast momenten van maat.

     

         Het meesterwerk van Timmermans blijft voor mij Juffrouw Symforosa. In het kader van geheel onze romantiek, die afgezien van Gezelle artistiek arm was, en van geheel onze neoromantiek, vind ik dat boekje het fijnste en volmaaktste prozagedicht, dat ooit in onze taal werd geschreven. Ik zie het, in de moderne tijd, op het niveau van de zuiver spirituele, poëtische en romantische beleving van het bestaan, op dezelfde hoogte als de middeleeuwse Beatrijs. Het is natuurlijk in beide gevallen volkomen onzinnig zulke werken te komen contesteren met psychologische ontleding of andere problematiek, want de premissen tot het scheppen van zulke werken zijn: natuurlijke en zuivere menselijkheid, argeloze en pure liefde, eenvoudig en diep geloof, en pure poëzie. De stijl moet daarbij deze deugden weerspiegelen. De stijl van Timmermans heeft zich hier ontdaan van zijn overdadigheid, die een gevolg is van zijn innerlijk gevaar : de mateloosheid ; en in Juffrouw Symforosa krijgen wij een glanzend en subtiel evenwicht tussen zinnelijk impressionisme en poëtisch mysterie. De taalpoëzie van dit proza glanst van prachtige originele metaforen. zeer pure en broze stemmingsbeelden, een beheerste en zo melodieuze taalmelodie. Voor mij is dit het zuiverste taalkunstwerk dat Timmermans heeft gemaakt.

         In dezelfde sfeer leven ook Het Kindeke Jezus in Vlaanderen en Driekoningentriptiek, twee prachtige verhalen die op dezelfde wijze (al is Juffrouw Symforosa voor mij ongeëvenaard) de prozataal .verheffen tot poëzie. Ik heb de indruk dat Timmermans het best slaagt wanneer hij droomverhalen maakt met zeer eenvoudige figuren, in een zeer eenvoudige intrige opgenomen, geladen met simpele maar zeer pure, diepe gevoelens. Wanneer hij daarentegen over meer verheven of ingewikkelde figuren gaat schrijven, die hem in het diepste van zijn volksaard en gemoed vreemder zijn, en meer ingewikkelde intrigen wil weven, verliest hij gemakkelijk de draad.

         Het Kindeken Jezus in Vlaanderen is een meesterlijk neoromantisch proza-gedicht, opgebouwd uit verdroomde stemmingen waar-in het wonder voortdurend leeft, en waarin het poëtisch gemoedsleven van Timmermans, in zijn eigen zaligheid verslonden, voortdurend in verzadiging leeft. Hoor een van deze momenten van lyrische verstilling :

    ''Er schijnen nog geen sterren, maar de zilveren draad van 't jonge maansikkeltje buigt zich helder op het groene goud van den uitgaanden dag.

    Vrede weegt over de aarde, en de bomen omhullen zich met trage schemering. Zij zullen weldra slapen. Er hangt een geur van fruit allerwegen, want we zijn in September ; en op het veld brandt een rood patattenvuur dat luie strepen smoor voor de hoge bomen weeft. Een laat vleermuisken trilt donker op de lucht.

    Daar in de witte woning waar Jozef, Maria en het kind in vrede wonen, staat het venster open. Er brandt nog geen licht, de geur der donkere rozen hangt tot in de schemerduistere kamer, en van weerskanten van de tafel waarop brood en koffie staat, liggen in biddende houding de handen van een man en van eene vrouw gevouwen.

    Terwijl een mannestem brommend als een hommel den zegen des hemels over het eten roept, slaan de bolle handekens van een kind een houten lepel rumoerig op tafel".

         Een primitief schilderij, doch het kan ook van Jacob Smits zijn, waarin mystieke vroomheid in taalpoëzie is gestold.

         Heel anders geschreven en opgevat is Anna-Marie. Het vertoont iets dat in Schemeringen van de Dood reeds zichtbaar was, en dat ik zou noemen : het grillige, bizarre, onberekenbare in zijn fantasie, een fantasie die tot op zekere hoogte vervreemdend werkt door het scheppen van curieuze en excentrieke personages en het vermengen van poëtische, sentimentele, comische en lugubere stemmingen. Dàt is typisch romantisch, men vindt het reeds bij Tieck en von Arnim, en wijst op de vrije grenzeloosheid der verbeelding. Romantisch zijn bovendien het archaïserende kleinstadsmilieu, zoals ook bij Maurits Sabbe; de diepe overgave aan het gevoel tot in, het sentimentalisme; het dwepen met liefde en kunst, waarrond alles draait; de verwantschap van liefde en dood ; de mengeling van comiek en tragiek. Men voelt heel duidelijk dat Timmermans, naast een aangeboren liefde voor volkse eenvoud, een geheimzinnige neiging heeft om te fantaseren in de wereld van het excentrieke, het fantastische, het avontuurlijke, kortom het buitengewone. En dan gaat zijn verbeelding de maniëristische richting uit. Het is ook duidelijk dat achter het verrassende en bonte spektakel, dat dit boek ons biedt, zijn geheime liefde gaat naar Anne Marie, een mooie, verheven vrouwenfiguur, in wie zich de volstrektheid, doch helaas ook de onbereikbaarheid van de ideale liefde incarneert. Men zou kunnen beweren dat dit boek een archi-slechtgebouwde roman is, doch men zou ook de vraag kunnen stellen of dit verhaal, zéér los samengevlochten uit tafereeltjes, schetsjes, brieven, in zijn grillige en losse compositie niet precies de speelse grilligheid van Timmermans' verbeelding weerspiegelt ? Ik geloof het laatste.

         De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt is, als typisch romantische roman, voor mij minder overtuigend. Timmermans is vooral begaafd als poëtisch mystisch inlevende van al het zijnde, ook van zijn eigen ziel, en als weergaloos zinnelijk opmerker van de natuur en de menselijke eigenaardigheden, doch hij is minder geschikt, dunkt mij, tot het scheppen van een psychologische probleemroman zoals De Pastoor bedoelde te zijn. Ik bedoel daarmee niet dat dit een mislukt boek zou zijn ; wél, voor mij, een minder geslaagd boek omdat de schrijver de dramatische situatie tussen Leontientje en Isidoor, én de dramatische ommekeer in de ziel van de Pastoor, in stylistisch opzicht niet de klemmende waarachtigheid heeft kunnen geven, die de lezer diep in de ziel snijdt. Toch blijft het een schilderachtig, aantrekkelijk verhaal.

         Van de drie biografische romans, echt geromanceerde biografieën, zoals de neoromantiek ze graag schreef, de levens van de schilders Pieter Bruegel en Adriaan Brouwer en het leven van Sint Franciscus, gaat mijn artistieke voorkeur naar De Harp van Sint-Franciscus.

         Van de twee ''schilderboeken" — om met Van Mander te spreken — vind ik Brouwer beter dan Bruegel. Beide boeken zijn een curieuze mengeling van realisme en romantiek. Realistisch zijn de stijl, de bonte en drastische schildering van het volksleven, het tema van de strijd tussen de mens en de samenleving ; romantisch zijn de verheerlijking van de vrijheid, de bandeloosheid zelfs van de kunstenaar, en de lyrische glorificatie van de kunst en het mysterie van de kunstenaarsdrang. Men kan nu eenmaal niet het oorspronkelijke en grillige natuurtalent, dat Timmermans is, in een stijlrichting, een bepaald kunstbegrip opsluiten.

         In mijn studentenjaren las ik de omzeggens vernietigende critiek, die August Vermeylen, voor wie ik veel bewondering had en van wie ik veel heb geleerd, over de Bruegel van Timmermans schreef. Toch heb ik enkele jaren nadien het boek gelezen en vond ik zijn bezwaren overdreven. Het is niet juist, zoals hij zegt, dat Timmermans niets van de innerlijke Breughel zou hebben begrepen. Zoals De Ceulaer reeds heeft geschreven, heeft Timmermans wel oog voor de tragische aspekten van de mens Breughel, zijn zwakheid bijvoorbeeld. Ook maakt hij hem vrijheidslievend-opstandig, gevoelig voor angst en voor het spookachtige van bijgeloof en dood. Men zou zijn Bruegel kunnen zien als een picaro, een moderne Lazarillo, die zich listig en vrijheidszuchtig doorheen een vijandige, met alle verborgen gevaren en demonieën geladen wereldbeeld heenvecht. En toch heb ik, bij het herlezen, weer de indruk opgedaan dat het boek mij niet geheel bevredigt. Waarom? Timmermans is een kunstenaar in wie zoals bij vele anderen — Gezelle bijvoorbeeld — chronisch een manische of een weemoedige stemming alternerend kon leven. In manische fazen wordt hij in verbeelding en gevoel mateloos meegesleept door de zinnelijke vreugden van natuur en leven, wordt zijn stijl opgewonden en breidt hij zich oeverloos uit in zinnelijke woordkunst. Dat is in Pallieter zoals in Bruegel het geval. De stijl van het Bruegelboek is uitermate coloristisch, overvloedig plastisch, met opstapelingen van zinnelijke beelden, populaire gezegden, picturale tafereeltjes, volkse toneeltjes, kortom een verbale en picturale mateloosheid, voortdurend aan of voorbij de rand van de overdrijving, zodat het boek als innerlijk levensrelaas spanning verliest. De pregnantie om met minder woorden veel te zeggen en dieper te peilen, die Timmermans bezit wanneer hij zijn stij een innerlijke, poëtische klank geeft, mis ik hier geheel.

         Vakkundig gezien vind ik de latere Adriaan Brouwer beter geslaagd, om te beginnen al omdat deze roman korter is. Het verhaal loopt minder verloren in overvloedig overbodige, bijkomende tafereeltjes en is, relatief gezien, soberder. Het is ook dramatischer : de innerlijke spanningen in de kunstenaar en zijn worsteling met het leven worden naakt en aangrijpend voorgesteld. Reeds van de eerste alinea af, waar Timmermans hem op zijn laatste ziekbed legt, voelt men aan dat de tonaliteit van dit boek anders zal worden : direkter meeslepend doorheen het brutaal avontuurlijke en tragische van, het leven. Dat het boek soberder en naar het innerlijke toe geschreven is, is wellicht te verklaren doordat het bijna twintig jaar later is gekomen, na Boerenpsalm en in de buurt van de gedichten. Vandaar wellicht ook de nabijheid van ziekte en dood en momenten van diepe innigheid.

         Indien ik zeer, zeer veel van De Harp van Sint-Franciscus houd, is dit niet zozeer omdat het verhaal over Franciscus gaat, al heb ik een grote verering voor deze heilige met zijn forse mannelijkheid en grote gevoeligheid, maar omdat het boek met prachtig, evenwichtig vakmanschap is geschreven. Het is zeer rustig en krachtig opgebouwd, zonder overtolligheden en grilligheden. Terwijl Timmermans zich elders verzadigt aan coloristische beschrijving van natuur of tafereeltjes, is zijn stijl hier intuïtiever afgestemd op de diepere invoeling van de figuur. Ook de beeldspraak en de beeldentaal in het algemeen is, zoals steeds bij Timmermans, verrassend, maar in tegenstelling met andere boeken, waarin men soms het geniale beeld vindt naast het triviale, is zij hier zeer zuiver. Niet enkel door de zo geslaagde en originele versmelting van de humor met het heilige, van het volkse met het sublieme, maar ook door de eigenaardige mixtuur van realisme en poëzie in de stijl, zal dit boek wel voor altijd een bijzondere plaats in de Franciskaanse literatuur en de hagiografie bewaren. Men noemt dat wel eens ''vlaams", ''flämisch", ''flemish", ''art flamand", maar ik geloof dat het veeleer om het origineel genie van Timmermans gaat. Er is een harmonie van geest en stof, bezieling en stijl bereikt in Adriaan Brouwer, maar ze is, voor mij, artistiek nog feillozer in Franciscus.

     

         Timmermans heeft bij mijn weten nooit een normaal evenwichtige figuur geschapen zoals die door de klassieke psychologic, de Thomistische of Cartesiaanse, werd uitgedacht. Van klassiek standpunt uit zijn al zijn figuren: mensen zonder evenwicht, gedesaxeerden, excentrieken, die het evenwicht, de rust, de orde, de klaarheid — en dit zijn de vier grote klassieke wetten — niet in zichzelf kunnen vinden, maar het geluk zoeken buiten of boven zichzelf, de enen in de dronkenschap, de andere in het haveloos zwerven, de derde in het mysterieus en gek doen als Pirroen, en verder in de drie grote, oneindige idealen : de liefde, de kunst, de religieuze mystiek. De innerlijke onrust of gebrokenheid van de mens en zijn onblusbare hunkering om zijn heil te zoeken in een verlossing buiten zichzelf, in een eindeloosheid van ruimte en tijd, in de bewusteloze diepten van de dronkenschap, de eindeloze verten van het zwerven, de onzegbare idealiteit van de vrouw en de kunst, de opperste verzadiging van het mystiek gebed als extaze, is de kern van het wereldbeeld van Timmermans. Het spreekt vanzelf dat zulke kunst, door en door romantisch, tevens anti-burgerlijk is. Wanneer zij zich in een stadje afspeelt, zoals in Anna-Marie, krijgt zij door de onwaarschijnlijkheid van haar figuren en situaties, een ironisch-comische en excentrische lading. Doch men voelt achter hun doen een drang naar vrijheid. Vrij en vrank leven, ''een schoon los leven" zegt Adriaan Brouwer, maar ik voeg eraan toe, soms een hard of smartelijk leven naar de vrijheid toe, waarin men zichzelf en zijn droom, zijn verte-drang, zijn ideaal verzadigen kan, is dan ook een centrale drang in geheel het werk van Timmermans. In heel zijn wereld, zelfs in het intimistische, zó lyrisch-stille verhaal van Juffrouw Symforosa, overheerst een centrifugale nostalgie.

         Ik moet daaraan toevoegen dat de poging van de mens om zich vrij te maken, zijn droom te bereiken, bij Timmermans soms niet enkel smartelijk is maar zelfs onmogelijk. Dit is het geval in Juffrouw Symforosa, Driekoningentryptiek, Anna-Marie, De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt, Bruegel en Brouwer. Dit werpt een verklarend licht op de weemoed die vaak in de grond van Timmermans werken leeft, op het tragische dat zich soms met zijn wondere humor mengt.

         Al deze kenmerken vindt men in zijn Franciscus-boek terug : de levensdrift van Franciscus, maar ook zijn drang naar vrijheid om een mateloos geluk te vinden, zijn uitersten van zelfvernedering en extase, zijn strijd tussen zwakheid en oneindig geluk, zijn onverschilligheid voor alle betrekkelijke of burgerlijke maatstaven, zijn snel en prachtig en opterend leven, en ten slotte zijn poëtische en heilige verzadiging in een eindeloos geluk, de steeds verlangde mateloosheid.

         Een boek als Franciscus, uit de eigen visie van Timmermans geboren, bewijst, door het feit dat de heiligheid, zoals in andere boeken de poëzie en de kunst, als een steile en pijnlijke strijd vol spanningen en conflicten wordt beleefd, hoe diep-authentiek in deze schrijver de hunkering naar mystische bevrijding was en hoe innig in deze bevrijdingsdrang de poëzie en de religie verstrengeld waren. Dat lijkt mij niet te verschillen van Guido Gezelle, die bijvoorbeeld in een van zijn eerste brieven aan Eugène van Oye, poëzie en religie als versmolten extatische idealen verheerlijkte.

     

         Wie zou ooit hebben kunnen voorspellen dat deze man, drie jaar nadien, Boerenpsalm zou schrijven? Dit wijst eens te meer op die onberekenbare variabiliteit, die speelse grilligheid, die verrassingskracht van zijn creatieve verbeelding. Er zijn honderden schrijvers te noemen in wier werk men een vaste, bestendige lijn kan terugvinden, soms met curven en perioden, soms onbewogen. Die eenlijnigheid wordt bepaald door een min of meer bewuste richting van hun schrijverschap inzake stof of ideeën, door een stabiliteit van gevoel of temperament. Denk aan Dostojewski, Emile Zola, de Maupassant, Mauriac, Bernanos, en dichter bij ons Streuvels, Claes, Antoon Coolen, Theun de Vries, Anton Koolhaas, W.F. Hermans, enzovoort. Bij anderen blijkt de onbewuste drang, de receptieve disponibiliteit van het gemoed méér beslissend te zijn dan bewustheid of stabiele stemming. Daarom verschijnt hun werk in voortdurend nieuwe gedaanten, vormen en stemmingen. Wanneer zij met supra-normaal talent in de letterkunde opduiken, zijn zij in dat landschap de wispelturige wonderkinderen van de natuur. De meest geniale van die onberekenbaren is, in de wereldliteratuur, voor mij Shakespeare ; in de Nederlandse literatuur Multatuli. Dichter bij ons zijn er de grote, steeds afwisselende Couperus, Felix Timmermans, de onvatbare ''proteïsche" cameleon Teirlinck, ook de superieure zich zo gemakkelijk in stijl en sfeervariaties bewegende — en grote! — Van Schendel, en, heel dicht bij ons, de uiterst be-gaafde, steeds verrassende en onvoorspelbare Claus.

         Om nu tot Boerenpsalm, die andere gedaante van Timmermans terug te keren : er is in deze roman een dubbele vernieuwing merkbaar, de ene betreft de vorm, de andere de inhoud ; en de twee gaan onlosmakelijk gepaard. Ik ga u enkel zeggen wat mij deze week bij het herlezen heeft getroffen. Het voornaamste is dat dit boek, ondanks zijn ontroerende en meeslepende lyrische ondertoon, de eerste volledig, in de letterlijke zin genomen : realistische roman van Timmermans is, waarin de totale ernst van een gewoon-menselijk bestaan met al zijn last, zorgen, pijnen, angsten centraal wordt gesteld. Hij was toen 51 jaar. Door dit 100 % realistische, uit het dagelijks leven geputte verbeeldingswerk is hij nader gekomen tot het realisme met gespannen-dramatische inslag, dat in de romankunst van onze eeuw practisch overheerst.

         Daarbij komt, dat Timmermans hier, voor het eerst, op psychologisch plan, de uitdieping van het personage heeft bezorgd, het gehele boek door. Terwijl, vakkundig gezien, de schrijfwijze van Pallieter, Pieter Bruegel en enkele andere Timmermans-boeken, horizontaal kan genoemd worden, dit wil zeggen : schrijvend naar de ruimten en de verten, moet men de schrijfwijze van Boerenpsalm vertikaal noemen naar de diepte toe. Tegenover de ongebreidelde horizontaliteit van de vele gelukzoekers van Timmermans, eindeloze zoekers, zwervers, artistieke of drinkende reizigers, is Boer Wortel het vertikale type van eenvoud en diepte, zoals de mystiekers vanaf Suskewiet, Symforosa, Franciscus tot de schrijver van Adagio het vertikale type in eenvoud en hoogte vertegenwoordigen.

         Daarnaast trof mij in Boerenpsalm de felle stylistische vereenvoudiging, de beheerste schrijfwijze zonder manische overdadigheid, met zeer korte en voor de rest genuanceerd opgebouwde zinnen. Wat de compositie betreft: een nauwlettende aandacht voor het dramatische handelingsverloop, met desnoods de gewenste comprimeringen.

         Boerenpsalm is zeker een der beste boeken van Timmermans, menselijk ontroerend en beheerst, sterk episch en gedempt lyrisch, maar men zou de vraag kunnen stellen : is het ook het meest eigen-Timmermansiaanse van zijn boeken? Ik geloof het niet. Al zijn ook het oereigen talent en het verrassend knap vakmanschap van Timmermans in dit boek overduidelijk, toch is het voor mij een feit dat Timmermans in dit boek het meest gelijkt op zijn tijdgenoten, op de beoefenaars van de naturalistische of vitalistische boerenroman, zoals bijvoorbeeld Hamsun, Wiechert, Griese, Giono, Streuvels, Walschap, Demedts e.v.a. en ook op de katholieke schrijvers, die in die jaren het probleem van zonde en genade centraal stelden. Ook de stijl in zijn zakelijkheid, zijn kortgebondenheid, zijn ritme doet onwillekeurig aan het nieuwe proza van rond de dertigerjaren, vooral aan Walschap, denken. Walschap, die van Timmermans hield en hem waardeert, heeft in de gepubliceerde Gesprekken, die ik met hem heb gevoerd, zonder pretentie gezegd dat Boerenpsalm zonder zijn roman Trouwen nooit zou geschreven zijn. Het lijkt mij wat overdreven wellicht, maar de tijdsinvloeden lijken me onloochenbaar. Het is niet het origineelste, meest eigen boek van Timmermans, maar vakkundig gezien wellicht het knapste en meest beheerst geschrevene, en een der diepste.

     

         Het beste bewijs dat Timmermans, ondanks dubben en dromen, wikken en wegen over de stof, de toon, de opbouw van een roman, er moeilijk toe kwam deze te construeren tot een harmonische eenheid van intrige, tonaliteit en sfeer, is De Familie Hernat. De oor-zaak is niet noodzakelijk onmacht, dunkt mij, wellicht is zij te vinden in de aard van zijn verbeeldings- en gevoelsleven, dat zich zo vaak wisselend, grillig, onrustig, wispelturig toont. Ik zie zulk verbeeldingstype geen sterke trilogie opbouwen. Naast die fabulerende vrijheid treft ons ook de ongelijkheid in de toon, afwisselend romantisch, biedermeierachtig of zakelijk. Waarschijniijk zal ik het boek in zijn geheel nooit meer herlezen, als ik niet moet, maar toch heeft dit grillige variatie-spel in het verhalen voor mij iets bekoorlijks, als het wandelen in een wild park of een onbekende stad, en bovendien bevat het boek zeer diep-menselijke bladzijden, vol humane filosofie, die hij vroeger nooit geschreven heeft.

     

         Ik zeg gaarne dat ik verliefd ben op Ik zag Cecilia komen, en na wat ik gezegd heb over mijn liefde voor Juffrouw Symforosa, Het Kindeken Jezus en Driekoningentryptiek weet u waarom. Wat door de aard van de stof een sentimenteel stuiversromannetje had kunnen worden, is hier, dank zij de volheid van de ziel en de toverkracht van de poëtische taal, een meesterwerk geworden van het romantisch gepoëtiseerde proza. Zoals het beste proza van Gilliams, Winter te Antwerpen bijvoorbeeld, lees ik dit boekje als een gedicht, doordrenkt van diep stemmingsgevoel : vol natuurpoëzie en lyrische zelfverzonkenheid. De schriftuur is gelukkig uiterst eenvoudig en tevens melodieus. Het enige gebrek is, dat het boekje wat te lang uitgesponnen is, het had soberder kunnen zijn, zoals Symforosa is, maar voor de rest vind ik het een meesterwerkje van pure, diep melodieuze, lyrische taalkunst, onvergankelijk glanzend als een mysterieus diep lichtende diamant. Van al de boeken die Timmermans uit zijn melancholie heeft geput, — die anti-pool van zijn manische exaltatie —, is dit wellicht het allermooiste.

     

         Er blijft mij nog een woord te zeggen over de vertellingen van Timmermans, die over heel zijn œuvre verspreid liggen. Zij zijn een onbetaalbare schat van vertelkunst, die, op zichzelf alleen, Timmermans reeds kan verheffen tot een der grootste vertellers van onze eeuw.

         Natuurlijk zijn er bij hem weer in alle toonaarden : idillische, realistische, romantische, humoristische, ironisch-sarcastische, sprookjesachtige en puur fantastische. Zij geven een beeld van de caleidoscopische verscheidenheid van zijn speelse, vrije verbeeldingskracht, die wel zijn talent bij uitstek is.

         Doch bovendien getuigen vele verhalen van een diepe, vertrouwde kennis van het volk, de volksmens, het volksleven, de volkstaal. Timmermans moet van jongsaf een scherp oog en oor hebben gehad voor het gewone volk en later een scherp observatievermogen voor zijn kleinsteeds milieu. Zulke kennis maakt een schrijver sterk. Verhaalkunst eist grote mensenkennis en ik beklaag soms bepaalde hedendaagse romanschrijvers met hun magere, verpsychologiseerde inhoud, omdat velen onder hen het contact met de natuur en de volksmens hebben verloren. Daarom is wellicht ook zoveel hedendaagse romankunst min of meer gesofistikeerd.

         De manier waarop Timmermans in zijn verhalen het volk peilt met zijn geheime driften en angsten, gretigheid, listigheid, bijgeloof en primitieve vroomheid, met daarbij zijn eigen mengeling van humor en ironie, mildheid en tragiek, is dieper Bruegeliaans dan wellicht zijn Bruegel-boek zelf.

         Ik moet daaraan toevoegen dat zijn humor in deze verhalen onnavolgbaar is, een van zijn meest verrukkelijke oorspronkelijkheden. En ook zijn beeldentaal en beeldspraak, welig en vlammend opschietend als vreemde bloemen in een romantische tuin, soms subliem-poëtisch, soms verwilderend overdadig, soms ook mislukt of triviaal, bewijzen welk een ongecultiveerd en wild, maar geniaal natuurtalent hij is in de tuin der letteren.

         Tenslotte, aan het einde van mijn spreekbeurt, die meer een eenvoudig en open gesprek wilde zijn dan een verheven, welsprekende redevoering, komen we voor Timmermans' afscheid, Adagio te staan. Ik ben er dit gesprek mee begonnen. Over Adagio heb ik alles wat dit verzenboekje mij zegde, neergeschreven in een klein boek De Innerlijke Timmermans, waarin ik niet enkel deze verzen van Timmermans wilde leren begrijpen, maar ook pleiten voor een dieper inzicht in de poëtische, diep emotionele of mystische kern van zijn werk, een inzicht dat — zo meende ik te constateren — vaak door een aprioristisch vals beeld, dat hem voorstelde als een sensualist, een anecdotisch verteller, een comisch suksesnummer, een heimatschrijver en wat weet ik al meer, werd belet.

     

         Dames en Heren, waarde Timmermans-vrienden, ik kan U niet zeggen welk lot Timmermans vandaag beschoren is, want ik ken de boekenmarkt te weinig, en al evenmin ben ik profeet, die zou kunnen zeggen of hij een grote toekomst heeft.

         Wel weet ik dat onze tijd heel wat grondwaarden, die in zijn werk te vinden zijn, broodnodig heeft. Eerst en vooral zijn er enkele literaire grondwaarden. Nu een groot deel van de poëzie en een deel van het proza zich meer en meer van de lezer vervreemden, en enkel nog toegang vinden bij een kleine secte van intellectualistische ''high-brow"-lezers en pijnlijk ontledende academische exegeten, zou het goed zijn dat heel wat kunstenaars meer aansluiting zouden vinden bij het volk, de mensen uit het volk, de ruime en diepe realiteit van het echte leven, zoals Timmermans heeft vermocht.

         Ten tweede zou het wenselijk zijn dat de romankunst van onze tijd, die zo diep gebukt loopt onder het gekwelde pessimisme, het naturalistisch determinisme, de uitzichtloze ontluistering van onze tijd — en ik werp haar daarvoor geen steen, want de tijd is er naar —, weer een opening zou vinden naar de geestelijke vrijheid van de romantiek, en ik bedoel dan niet de valse, oppervlakkige, sentimentele romantiek, maar de grote vrije romantiek, die put uit de onpeilbare diepten van het gevoel, de oneindige ruimten der verbeelding en der bevrijdende mystiek.

         Doch dit alles veronderstelt geloof in het leven, geloof in de mens, en het blijkt heel wat mensen en schrijvers moeilijk of onmogelijk te zijn dit geloof, dit vertrouwen op te brengen. Weer eens wil ik hen niet de steen werpen, want de wereld waarin wij leven is er naar, en vooral de jongeren, schrijvers en lezers, treft geen schuld, want de ouderen hebben deze beschaving zo gevaarlijk, zo kwellend, zo donker gemaakt. En toch is tegenover deze toestand de wereld van Timmermans een bad van genade omdat hier wordt geloofd in de mens, hoe zwak hij ook zij, en dankbaar ja-gezegd tot het leven, ondanks zoveel.

         Daarbij komt nog dat de moderne mens, opgevreten door zijn jachtig leven, zijn zorgen, angsten en onzekerheden, meer dan ooit behoefte heeft aan geestelijke rust en geborgenheid. Hij kan ze vinden in het werk van Timmermans, waarin de natuur de onuitputtelijke moeder van alle lafenissen, de eeuwig verrukkelijke bron van genieting en bevrijding is, en waarin het leven, door alle tegenstellingen en paradoxen heen, zijn diepe mysterieuze, zingevende eenheid heeft.

         Tenslotte is er de religieuze crisis in onze tijd. Timmermans was een diep religieuze mens, wat niet wil zeggen een kwezelaar, want vanaf Pallieter tot De Familie Hernat hebben de clericaal puritijnse wespen hem herhaaldelijk op het vel gezeten. De kern van zijn religie was vroomheid, en dat is : gebed. Ik meen dat hij de kristen van vandaag kan voorspiegelen dat de vernieuwing en verdieping van het geloof niet te zoeken is in het organiseren van synoden hier en congressen daar, pastorale raden en nog eens raden op elk niveau, dialogen over de dialoog, commissies, subcommissies, praterij en windmakerij overal, en al evenmin in het moeizaam trapezenwerk van theologen, die om de zoveel jaar hun uitgezwete intellectuele kunsttoeren veranderen, maar alléén in de inkeer tot het gebed, de inwendigheid van het vrome, innige, eenvoudige, soms woordeloze bidden. Zó zag het in zijn werk, en ongetwijfeld in zijn leven, deze eenvoudige, ongesofistikeerde, eerlijke en dieplevende man.

    Zoals ook Franciscus.

     

         Moge zijn werk in ons en in de komende generaties blijven leven.

     

    Albert Westerlinck

     

    ********

    18-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en de Houten Mensen - Jozef Contryn

    FELIX TIMMERMANS

    en de

    HOUTEN MENSEN

     

    Jozef Contryn

    (Overgenomen uit het jaarboek 1974 van het FT Genootschap)

     

    Felix Timmermans heeft Lier en Vlaanderen in de wereld doen kennen. Karel Jonckheere heeft de aanleiding daartoe duidelijk gemaakt. Op zijn vele reizen, die voor doel hadden, de Vlaamse letteren in het buitenland te propageren door middel van vertalingen, kwam hij in Joegoslavië, en stelde een uitgever voor, werk van Paul Van Ostaijen te vertalen en uit te geven. "Waarom?", vroeg de man, "dat hebben wij hier ook." In Polen verzocht hij om Walschap te vertalen. "Wij hebben toch Stanislaw Reymont, die "De Boeren" geschreven heeft en de Nobelprijs gewonnen", besloot de gezagsman. Maar overal ter wereld, verklaart Jonck­heere, bestond enthousiaste belangstelling voor Felix Timmermans, want, zegden ze overal, "die hebben we niet!". Uiteraard omdat Timmermans zo Liers, zo Vlaams en zo zichzelf was, in zijn werk als in zijn leven.

     

         Zijn werk is voor iedereen nieuw, verrassend, iets anders dan wat men al uit den treure gehoord heeft. Het bewijst meteen dat een kunstenaar universele betekenis krijgt wanneer zijn werk in eigen volk wortelt. Het herschept het eigen gelaat van dit volk en drukt het uit in de kunst.

    Felix Timmermans heeft vele kunstvormen beoefend of er met zin en lust over geschreven. Heeft hij zich dan ook niet voor het poppenspel geïnteresseerd ? Wij hebben in onze bijdrage over "Het volks aspect van het Poppenspel in onze gewesten" met kracht van bewijzen aangetoond dat het poppenspel bij ons een eeuwenoude geschiedenis heeft.

    Timmermans heeft zich niet afzijdig gehouden van deze oude volkse dramatiek. Daarvoor was hij te uitgesproken de levende, organieke schoonheidschepper, verbonden met het karakter van zijn volk.

         In "Een lepel Herinneringen", uitgegeven bij Het Kompas te Antwerpen (1943) schrijft Felix Timmermans (blz. 20) : "Vader leerde ons volksliederen en speelde 's zondags voor ons met een klein poppentheater met houten poppekens van een cent, Faust, De Leeuw van Vlaanderen, Genoveva van Brabant, OLV Hemelvaart en andere dingen. Doch weldra speelde ik met mijn vrienden die stukken zelf, gewoonlijk op een zolder of in een karrekot. Ik ben dikwijls Faust geweest, Marino Marinelli, Blauwbaard en zelfs Jezus. Doch met deze rol eindigde mijn toneelspelersloopbaan".

         Hij bezocht ook de Antwerpse Poesje. Op blz. 41 brengt hij een bezoek aan de metropool : "Het tovervolle Antwerpen met zijn Schelde vol driemasters en stoomboten, de dierentuin, de poesjenellenkelder, en vooral, voor mij, het Museum met de schilderijen van Rubens."

    En de poesjenellenkelder is er ook bij !

    Dat hij deze liefde uit zijn kinderjaren trouw is gebleven, blijkt duidelijk uit een tekst die hij tijdens de Tweede Wereldoorlog speciaal voor ons heeft geschreven : Houten Menschen.

    Ik herinner mij nog levendig hoe wij in 1934 — Walschap, Michel de Ghelderode en de Antwerpse folklorist Jan de Schuyter waren er ook bij — tijdens een toevallig onderonsje te Brussel met leedwezen spraken over het verval van de traditionele poppentheaters uit Gent, Brussel, Luik en Antwerpen en nun helden Pierke, Woltje, Tchantchès (François) en de Neus, en hoe we dan met zijn allen dachten en suggereerden om Tijl Uilenspiegel tot nationale poppenfiguur uit te roepen. Hij was toch de populaire gezel, schalk en wijsgeer uit de vijfhonderd jaar oude volksboeken ; hij was de charismatische heidense hoofdfiguur en vechter die, dank zij Charles De Coster, Vlaanderen in de wereld bekend en beroemd had gemaakt, en als ons nationaal symbool gold.

    "Jawel", zei F.T., "maar Uilenspiegel is er teveel. Noem hem dan alleen Tijl, want de kinderen in hun geestdrift voor de waarheid en hun afkeer voor de leugen, kunnen hun opwinding slechts in een lettergreep uitdrukken." Dit is tot op heden juist gebleken. Tijl is in vele Vlaamse poppentheaters de patroon en naar hem modelleren zij hun eigen karakter. Hij is inderdaad de spiegel waarin zij hun eigen wezen herkennen.

         Mijn herinneringen worden ook levendig wanneer ik terugdenk aan de wedstrijd die door VIVO tijdens de Tweede Wereldoorlog werd ingericht (l94l), met de bedoeling om aan de Tijlpop vorm en gestalte te geven. Onder de juryleden was Felix Timmermans wel het actiefst. Hij was het die al de ingezonden poppen bekeek en keurde, en zijn keuze voor de eerste prijs liet vallen op de pop, gesneden en gekleed door J. Van Brabant, een Gents fotograaf en poppenspeler, de vader van dichter Luc Van Brabant.

     

         Tijdens mijn gesprek met F.T. in een drankgelegenheid op de markt te Lier, ging het over zijn grote bewondering voor het poppenspel, en herhaalde hij met een macht van voorbeelden wat hij tijdens zijn viering als vijftigjarige te Mechelen in het gezellig zaaltje van Boekhandel Plantijn (Korneel Goossens) reeds had gezegd. Hoe hij b.v. bij het schrijven van Pallieter had gedaan : sierlijk opgesmukte zinnen werden ontdaan van alle tierelantijntjes en herleid tot kernachtige eenvoud. Hij had het allemaal herhaaldelijk herschreven. Dat komt de taal van het poppenspel wel zeer nabij.

         Nu is het een vaststaand feit dat het poppenspel het meest waardering geniet bij de kinderen en een elite van kunstenaars. De miskenning of onderschatting van het poppenspel ligt bij de intellectuele middenstand. De poppenspelkunst geniet de voorliefde van de alledaagse realiteit en suggereert alleen de essentie der dingen. De artiest speurt steeds naar de kern en houdt rekening met de beperkte mogelijkheden van de theaterpop. De kern van alle dingen is hun eenvoud en tegelijk hun grootheid. Poppenspel is niet meer en ook niet minder belangrijk dan het mens-theater. Het is anders ; het bezit zijn eigen karakter en stijl ; het is in allereerste instantie de kunst van de vormgeving (pop en decor), de klank (woord en muziek), en het licht in beweging.

         Mocht Timmermans poppenspelen geschreven hebben, zou hij beslist mooie dingen gemaakt hebben. Waar het poppenspel uiteraard beperkt is, wordt het ook genoemd : de wipplank naar de droom. Wie deze beperkte middelen met beheersing hanteert, is een meester. In het poppenspel wordt de droom, de fantasie, tot werkelijkheid. Poppentheater betekent: dode dingen levend maken. Dat kon Felix Timmermans. En wie de groei van Pallieter naar Boerenpsalm volgt, zal dat beamen. "Daar is allereerst", zegt Wies Moens, "zijn populair expressionisme : zo geheel van Timmermans en van niemand anders. Er is ook een tweede, zeer typische eigenschap die Timmermans kenmerkt, zijn evocatief simultaneïsme. Iets om mee te dwepen in futuristische milieus, waar Marinetti en de Nicolas Beaudouin van de "poèmes sur trois plans" de goden van de dag zijn".

    Het is dus niet te verwonderen dat poppenspelers onafgebroken naar het werk van Timmermans grijpen om zijn verhalen om te werken voor het poppenspel. Zij wilden er zich niet eenzijdig toe beperken om dode stof levend te maken, zoals een dichter kan doen, en een schilder ook, maar om de drieëenheid in een theatergebeurtenis te verwezenlijken, namelijk : dit wonder, dit middel te scheppen met deelname van het publiek. De dichter, de vertolker en de meebelevende gemeenschap.


      

    Martinus en Symforosa, koppen gesneden door J. Van Eechaute. Merkwaardig detail : de handjes zijn gemaakt van ... wasknijpers ... Gebruikt in het poppentheater van MAJ Hoste


         Bij rnijn weten werden voor het poppenspel bewerkt: "De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa Begijntjen" in 1941 door het poppentheater van M.A.J. Hoste, de huidige mimespeler uit Gent, die zelf poppen en decors ontwierp en construeerde. Na de oorlog speelde de beroemde Cia van Boort het meesterlijk verhaal jaren achtereen in Holland ; ze kwam het nog in 1972 met grote bijval te Lier opvoeren. Er zijn ook de voorstellingen van "En waar de Ster bleef stille staan" door drie poppentheaters tegelijk : een uit West-Vlaanderen, een uit Oost-Vlaanderen en een uit Brabant. Het laatste was het garagetheater van Suskewiet uit Brussel, met Leo Bernaerd en Marcel Peeters.

         Ook in het buitenland worden stukken van F.T. met poppen gespeeld. Reeds jaren wordt in Duitsland, meer bepaald door het vermaarde Augsburger Puppentheater "St. Niklaus in Not" gespeeld, terwijl in Zwitserland "Triptychon" (Driekoningentriptiek) door het Basler Marionettentheater van Richard Kolner herhaaldelijk wordt vertoond. Momenteel maakt de Vlaamse T.V. opnamen van zijn Sterrespel.

         Timmermans geniet liefde en bewondering bij het volk, mede dank zij de honderden voorstellingen van "En waar de Ster bleef stille staan", "Het Kindeken Jezus in Vlaanderen", "Boerenpsalm", "Leontientje" en "Mijnheer Pirroen", zowel op het toneel als via TV en radio, en in het poppentheater.

    Alleen geldgebrek heeft de verwezenlijking van een film belet. De verklaring voor die waardering ligt in de toneelmatige waarde van zijn werk, maar vooral in de goede weldoende bloei van zijn woord, de gelukkige zekerheid van zijn kunst. Zijn kunst die ons altijd weer aantrekt, ons verrukt en opgetogen maakt als kinderen.

     

         Op 10 mei 1944 bracht ik hem bezoek in zijn familiekring te Lier. Hij verklapte mij toen dat het zijn innige wens was, voor het poppentheater te schrijven. Enkele maanden voor zijn dood droeg hij een stuk in de ziel.

    Het zou, naar hij mij toevertrouwde, "Schoppenvrouw" geheten hebben.

    Het heeft niet meer mogen zijn.

     

    ***

    17-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!