Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    25-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zijn kinderverhalen

    Zijn kinderverhalen.

    Uit De Tijd – 6/7/1937

    Een vraaggesprek met den Vlaamschen schrijver, daags voor zijn verjaardag.

    Daags vóór zijn verjaardag — hij wordt morgen één en vijftig — zit ie hier, op het terras van "Bosch en Ven", genot te zuigen uit z’n pijp. Als éénen zwarten bonk rust.
    Onder zijnen wilden krullekop schuifelen zijn oogen langs het water van den vijver met het bootje mee, dat erop wegdrijft naar achter het nieuwe eiland, ginds in het midden. En met zachte stem — te zacht eigenlijk voor zoo'nen forschen mensch — vertelt Felix Timmermans.....

    Met de gezondheid hebt U nogal te doen gehad, mijnheer Timmermans

    Ja, maar dat is God lof voorbij. Ik moet alleen nog erg oppassen voor emoties, voor de koleir en zoo. Ik mag mij niet boos maken. Mijn bloed mag niet te gauw gaan, zegt d'n doktoor. Nou maak ik m'n eigen niet gauw boos — en daar zal ik 't maar op houwen.

    Bent u ondanks dat toch opgeschoten met Uw plannen?

    Met één stellig — met m'n kindervertellingen. Maar daar was ook haast bij. Niet vanwege d'n uitgever, maar vanwege mijzelf.

    Kijk, daar zijn allemaal verhalen, die ik mijn kinderen vertelde, zoo terwijl ze op vader's knie zaten. Ik kon ze niet blijven bezig houden met Sneeuwwitje en Roodkapje. Ze vroegen nieuwe — en dan maakte ik ze maar. Als dan d'n eersten van m'n kinderen groot werd kon ik ze weer eens aan d'n tweede vertellen; dan verzon ik er weer wat bij en zoo werden ze al maar langer. Voor 'n kind kunt ge niet lang genoeg vertellen, als d'r maar spanning in blijft. — Zóó bleven al die verhalen in m'n memorie. Maar nou is m'n jongste zes geworden en begint óók al meer naar d'n voetbal te vragen. En als ik nou niet gauw ben, vergeet ik m'n vertelsels.




    Twintig heb ik er klaar. Ik weet niet of ze vóór d'n Kerstmis nog uit kunnen komen. Maar van nog 'nen heeleboel andere heb ik d'n korten inhoud opgeschreven om die naderhand nog eens uit te werken.

    En Uw familie-kroniek?

    Die is wel wat achterop geraakt met m'n ziekte en m'n drukte, maar die gaat toch óók komen.

    U reist nog veel, mijnheer Timmermans?

    Inderdaad; vooral in Duitschland.

    In het katholieke deel?

    Merkwaardigerwijs; Neen. In het Rijnland zien ze me nog wel eens. Maar in Beieren bijvoorbeeld kom ik bekanst nooit. De Beieren zijn wel een volk met humor, maar met 'n andere soort humor dan de mijne. Ze schijnen mij het liefste te hooren en te lezen in Midden-Duitschland en in Oost-Pruisen, in het protestantsche milieu. Voor "De Pastoor uit den bloeienden wijngaard" hebben de protestanten zelfs een bijzondere voorkeur. Ik kom tot heelemaal in den Oosthoek van Pruisen. Tot in Memel heb ik gesproken. In Kattowicz, in Polen zelfs.

    En met de politiek hebt U geen last?

    Daarover praat ik nooit. Dat laat ik aan de politiekers over. De menschen vragen d'r mij ook niet naar. Ik weet alléén, dat ze véél belang stellen in de literatuur.

    Werden al Uw boeken in Duitschland vertaald?

    Een paar niet. De "Schemeringen van den dood" onder andere. De uitgever dacht het beter dien kant van mijn karakter en mijn werk maar niet te laten zien. Niet omdat hem die niet aanstond, maar om een soort Einheitlichkeit te krijgen in den aard van mijn oeuvre.

    En in de andere talen?

    In het Fransch werden tot nu toe maar een paar boeken vertaald. Links en rechts verscheen er een.

    Maar nu pas heeft Grasset d'n heelen boek overgenomen. Hij gaat alles uitgeven. Alleen is het moeilijk vertalen. Het Fransch heeft van die onveranderlijke stereotiepe uitdrukkingen, waar geenen mensch iets aan afdoet. Het is altijd : "le soleil se couche". Dan kunt ge al schrijven : "de zon duikelde onder" — het wordt tóch weer : "le soleil se couche".

    In het Engelsch verschijnen enkele vertalingen in Amerika. In Engeland zelf niet. Eigenaardig ja — ik begrijp ook niet waar dat precies in zit. Maar in Tsjecho-Slowakije en Yougo-Slavië is alles vertaald. Of ze 't goed hebben gedaan weet ik niet. Dat abracadabra versta ik niet, maar het komt mij voor, dat ze hier en daar wel wat hebben ingekort.

    De "Harp van Sint Franciscus" bijvoorbeeld ziet er heel wat minder welgedaan uit.

    En zoo praten we nog wat door. Maar niet lang meer.

    Felix Timmermans moet naar Lier terug — morgen z'n verjaardag vieren.


    **************

    25-02-2015 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans en Schoon Lier - V. Wouters

    Felix Timmermans en Schoon Lier

    Uit Land Levend 1986 – door V. Wouters

    Bij de herdenking van een volks verteller

    De Netestad dommelt nog rustig op het ritme van een vredige winterslaap. Die laatste februaridag jaagt een nijdige wind - bar en boos - de inwoners uit de stille straten. En toch wagen we het langs huizen en pleinen en langs de dichtgevroren Nete te dwalen Niet om Zimmers befaamd astronomisch uurwerk te bewonderen in zijn stoere toren, noch om Gummarus - de Lierse «huisheilige» - te dienen in zijn prachtige kerk waar de Brabantse hoog-gotiek triomfeert, maar om Felix Timmermans te herdenken. Honderd jaar geleden werd immers deze onvergetelijke verteller geboren die zo kleurrijk zijn «Schoon Lier» wijde bekendheid schonk.

    DROOMSTAD

    Lier ligt juist op die plek waar de drie Nethen hun loop tot een zilveren strik tesamen binden, op de scheiding van Brabant - het spekbuikige, overvloedhoornige Brabant - en het Kempenland - 't mijmerend, magere Kempenland - fris en kleurig in de zon als een mandeken met schoon Brabants fruit waarvan de kerk de meloen is. "Eenvoudig, rustig, kleurig en gelukkig als een droom van Vermeer uit Delft", zo typeerde Timmermans de droomstad uit zijn jeugdjaren, waar de mensen God loven «met een stuk spek in de mond». Op de Grote Markt pronkt het stadhuis nog steeds met een gotisch torentje, maar verder heeft het niets arrogants in zijn notarisdeftig, sober en smaakvol Louis XV-kleed. De dunne, lenige gotieke belforttoren steekt als de silhouet van een uitgesneden lans in de lucht.

    Enkele decoratieve oude gildehuizen sieren de ruime marktplaats zoals het gratievolle Vleeshuis, de barokke d' Eycken Boom en 't Schaakberd, de 17de-eeuwse gemeentelijke brouwerij. In de schaduw van stadhuis en belfort droomt de Spaanse Sint-Jacobskapel, die er in 1383 werd neergezet. Over de Netebrug gaat het verder naar de Sint-Gummaruskerk met zijn peperbustoren in leverworstkoleur, waar in een zilveren reliekschrijn de beenderen en de gordelriem van de stichter van de stad rusten. De «kast» weegt wel 800 kg. Rijzige pijlers schragen de hoge gewelven. Het kantwerk in witte zandsteen van het monumentale doksaal maakt ons bewonderend stil. Het werd gekapt door de Mechelaars Jan Wishaegen en Franciscus Mijnsheeren.

    Vanuit zijn schrijfkamer zag de Fee "het edel schip van de kerk als een ivoren galjoen boven de golven der rode daken drijven." De nabijgelegen laatromaanse Sint-Pieterskapel is «het ei waar Lier werd uitgebroed».

    We wandelen langs de Zimmertoren - goed voor duizenden klokkenkijkers per jaar - naar het Begijnhof waar Tony Bergmann «Ernest met Bertha liet vrijen». Het dagtekent uit de 13de eeuw en beslaat 2 ha, met stemmige straatjes en intieme hoekjes en vroom, op ieder hoek een statie van de kruisweg. Het begijnhof, "waar de stilte naar zichzelf luistert", "d'amandelboon van Lier" was de geliefkoosde pleisterplaats van de Fee, die er een atelier had.

    SCHRIJVEN IS TE BIECHTEN GAAN

    We luisteren even naar het levensverhaal van de schrijver. «Als ik in dit stadje op de wereld geblazen werd, bij 't nachtlicht van den vijfden July 1886, was ik het dertiende kind van veertien. Ik was een overschotje...
    Mijn vader was de zoon van een kanthandelaar, mijn moeder de dochter van een zachten smid, die uit de Kempen kwam. Hun trapgevelhuizen stonden tegenover elkander...
    Mijn vader verkocht kantenmutsen en ging daarmee te voet den buiten op, de binnenwegen van de Kempen in, en trok van hoeve tot hoeve, van dorp tot dorp, altijd gekleed als een boer...
    Vader leerde ons oude volksliederen en speelde 's zondags voor ons met een klein poppentheater, met houten poppekens van één cent. Van jongs af dacht ik er aan een kunstschilder te worden. Geen papier of lege plek of er stonds seffens een manneken op, een molen of een bloem, een vogel of een hond ...»

    Timmermans ging maar tot zijn vijftiende naar school. Hij hielp vader in de kanthandel met het tekenen van patronen. Op zijn 17de schreef hij gedichten. In 1910 verscheen zijn sombere verhalenbundel «Schemeringen van de dood» en in 1911 «Begijnhofsproken». Een ziekte brengt de Fee aan de hand van de dood; hij leeft vol angst. Doch hij komt deze periode te boven. Het schrijven van «Pallieter» (1916) - een lofzang op het leven - is voor hem als een bevrijding. «De kreet van een verloste ziel», schrijft stadsgenoot Frans Verstreken.
    Zijn vruchtbare literaire periode sluit af met een ander meesterwerk «
    Boerenpsalm» in 1935.    

    De Fee schrijft over de dagelijkse voorvallen van simpele lieden in een proza tintelend van humor en in een sappige met dialect doorspekte taal. Op ontroerende wijze vertelt hij over zijn stad : «Is het hier vroeger het Aardsch Paradijs niet geweest ?»
    Schrijven was zijn beroep, schilderen zijn hobby. «Tekenen en schilderen, ik ben er door bezeten. Ik versta nog altijd niet hoe ik geen schilder geworden ben in plaats van schrijver.» «Tekenen was voor de Fee een vertelsel», getuigt Renaat Veremans.

    Zelfs zei hij eens : «Schrijven is voor mij te biechten gaan, tekenen te kommunie gaan». De Fee verliet voor eeuwig zijn geliefde Lier op 24 januari 1947. Dit jaar zal hij er evenwel weer tot leven gebracht worden in tal van vieringen waarvoor het Timmermanscomité borg staat. We nemen afscheid van Lier waar mystiek en zinnelijkheid zich bijeen mengen, en men meer dan ergens het verdeelde hart vindt : de herberg naast de kerk, met een verwarmende pint Caves, een bierke van Kirië–Eleison, zoals de levenslustige Fee het typeerde.

    ADAGIO

    Een van de laatste gedichten uit «Adagio», de bundel die postuum verscheen, bevat als het ware het testament van FelixTimmermans.

    De kern van alle dingen
    is stil en eindeloos.
    Alleen de dingen zingen
    Ons lied is kort en broos.

    En donker zingt mijn bloed,
    van heimwee zwaar doorwogen.
    Ik zeil langs regenbogen
    Gods stilte tegemoet

    ********

    18-02-2015 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beschrijving van een stad - Frans Eerens

    DE BESCHRIJVING VAN EEN STAD

    Uit De Nieuwe Gids, januari 1929  -  Door Frans Erens.

    De beschrijving van Lier door Felix Timmermans is een opvolging van tafereelen, waarbij iedere bizondenheid iets toevoegt aan de schilderachtige voorstelling. Dit woord schilderachtig is hier zoo maar niet neergezet volgens de conventioneele beteekenis, want Timmermans' beschrijvingen zijn werkelijk schilderijen. Maar al rust de fond op een element van schilderkunst, er is toch leven en beweging hier te vinden.

    Dit boek is een meesterstuk van litteraire stadsopbouw. De geheele stad Lier leeft hier met intensiteit en kleurenrijkdom. De geluiden klinken. Hier schreeuwt het leven het uit. Hier zingt en jubelt het, zucht en treurt het. Hier hamert het menschenleven als op koperen platen. Hier trommelt het en de optocht der goede burgers van Lier is somtijds als een carnavals-cavalcade.

    Ook weet de schrijver den toon van den ernst aan te slaan. Dan zet hij zijn volzinnen met statigen gang, zoo dat zij stappen als patriciërs uit den ouden tijd, breedgeschouderd, de lange baarden hun hangend over de borst in eerbiedwaardige deftigheid.

    Dit is nog eens een beschrijving van een stad met haar heden en verleden, beschrijving vol knokige degelijkheid. Hier niets wazigs, maar stevig gesneden realiteit. Hier geen opdreunen van elders gehoorde dingen, maar alles is zelf gezien en meegemaakt, meegeleefd. Overal die kleine en groote geluiden van een echt Vlaamsche stad, die Timmermans weet te grijpen en vast te leggen. Hij is een mijn van onuitputtelijken rijkdom. Al die bizonderheden, waar uit hij het beeld van Lier opbouwt, komen aanvloeien met groote spontaneïteit. De schrijver wordt gegrepen door de menschen en dingen, die hem van alle kanten beet pakken en hij geeft ze weer terug, stoot ze uit. Hij dringt ze naar voren en blijft zelf op den achtergrond, zoo dat het niet Timmermans is, die vertelt en spreekt, maar de realiteit zelf, die zich kond doet.

    Men moet de hoofdstukken van dit boek doorproeven in iedere uiting. Zoo wanneer hij van de pompen spreekt:"De pompen zingen hun waterliedekens een emmervolte lang... De pompen staan daar als monumenten, standbeelden aan niemand gewijd, als of er toen nog geen groote mannen waren." Hier zit een grond van humor in.

    Hij gaat verder: "De zijarmkens van de Nethe dooraderen de stad, maar op een bedeesde wijze. Ze verstoppen zich, ze loopen achter de huizen, kronkelen, ritselen, wispelturig lijk een meisken van 16 jaar.... Langs achter zijn de huizen intiemer dan langs voor. Langs voor verzorgen ze zich, opzichtig voor elkander, en steken zich alle jaren in 't nieuw. Maar langs achter ziet men niet nauw, daar zijn ze als in hun keuken, zonder bedoeling, in négligé. Ze zijn er gemoedelijk, slordig en vrijer. Ze verven zich niet meer, en de verf van vroeger zit vol bersten en afgepelde plekken van de allerhande weeren.

    Er is meer toon en tint. Druivelaars kruipen tegen de geveltjes, rond de watertonnen en de deuren, glycine gordijnt over een muurken, er groeit klimop en donderblad op de pannen der keukens en der achterhuizekens.... Waar de huizen met hun voeten in 't water staan, daar zuigen en smekken de vlietjes aan de muren; ze verrotten en vermergelen de steen, doorzuipen en hollen hem uit, mos groeit in kladden en franjes op de steen, en kruiden in de reten; en onverwachte kleuraandoeningen, warm en vol spel, zwellen omhoog."

    Let hier op bedeesde, wanneer hij van de Nethe spreekt. Daar door leeft die Nethe. Het wordt hier geen droog neerzetten van een stadsbeschrijving. Dit zou men in Baedeker niet vinden. Op deze manier karakteriseert de schrijver het geheele stadje, dat door zijn pen een levend wezen wordt, een menschelijke creatie, die zich beweegt, blinkt, zwelt en zich lachend uitstrekt naar alle kanten. Ik zou hier op allerlei details kunnen wijzen, ik zou ze den lezer kunnen aantoonen op iedere bladzijde. Het lijkt alles zoo eenvoudig, gewoon, maar.... doe het hem eens na. Hier geen katalogiseeren, maar Lier leeft in zijn binnenste in volte en kracht. Door dat dit stadje bij hem is geworden iets levends, iets dat trilt, heeft hij maar op te schrijven. Hij behoeft maar zijn blikken te laten gaan in alle hoeken over de gevels en in de straten op het plaveisel en de pakkende, de juiste woorden en gezegden komen van zelf bij hem naar boven.

    En dan de menschen in die straten! Gij ziet ze loopen, schommelen heen en weer, springen en dansen. Gij hoort ze zingen en lawaaien, gij hoort ze bulderen van het lachen. Hier zijn nog die dikke oude Vlamingen, hier bewegen zich nog nu en dan die vette patapoeven, zooals in den ouden tijd.

    Er zijn in België nog van die typen, overgebleven uit descendencen van drie, vier eeuwen terug. Zoo werd mij eens in Gent in de donkerte van een vroegen wintermorgen, den weg naar het station gewezen door een politieagent, dien ik had aangesproken. Een korte, dikke, vierkant-breede man, vlug raffelend Vlaamsche klanken, die ik moeite had te begrijpen.

    In dien nacht meende ik den werkelijken middeleeuwer te hebben ontdekt in dien man, en zijn figuur is mij bijgebleven nu, dertig jaren na dien tijd. Zulke individuen schijnen ook nog in Lier heen en weer te loopen op den huidigen dag, al missen zij misschien den stoeren ernst van dien babbelenden politieagent.

    Felix Timmermans heeft met dit boekje een monument van twintigste-eeuwsche cultuur gesticht, dat in lengte van tijden het Belgische stadje op de grens van het Kempenland zal doen leven, waar naar de historicus later zal kunnen grijpen om een beeld te geven van het doen en laten, van het lachen en weenen van menschen in dit oude stadje, waar van zeker weinige bestaansperioden zoo zielvol zullen zijn afgebeeld in den loop der tijden.

    Indien iemand wil weten wat een sappige schrijfwijze is, dan heeft hij dit boekje maar op te slaan, onverschillig bij welke bladzijde. De humor van Timmermans is nooit hatelijk; hij wil alleen doen lachen. Nooit is hij scherp of hanteert hij den geesel der satyre. Slechts nu en dan spitst hij een fijne ironie toe, maar onmiddellijk daarna hoort gij hem weer lachen om zijn eigen grappen, geen nuttelooze grappen, maar die het beeld van die Liersche burgers scherper en breeder uit den grond doen naar boven komen.

    Wat iedereen bij de lezing voelt, dat is de liefde, die deze auteur heeft voor de dingen om zich heen. Stadsbeschrijvingen van de naturalisten, zoo als die van Zola, zijn nooit liefdevol; maar bij Timmermans voelt ieder, dat hij van Lier houdt, dat hij niet noodig heeft het beeld van die stad vóór zich uit te projecteeren, dat hij er kan inblijven, zich er in onderdompelen en toch zijn opmerkingsgave geen oogenblïk verliezen.

    En daarom is dit boek een sympathiek boek, een boek, dat uw kwade luimen verdrijft, waar in gij slechts een blik behoeft te slaan om het goede humeur bij u terug te roepen, even als op een schilderij van zijn grooten voorganger Breughel.

    Hoor hoe hij vertelt van de feesten van Lier :

    "Zoo komen we in de helft van 't jaar, maar ondertusschen zijn er ook heel wat straatfeesten voorgevallen. Er is iemand, of twee namelijk, vijftig jaar getrouwd, en in die straat worden denneboomkens geplant, en wit en rood laken van boom tot boom gehangen. Van 's morgens in de vroegte komen alle vrouwen, rijk en arm, met witte voorschoten aan en met versierde bezems (er is daar voor een prijskamp om ter schoonsten bezem) de straat keeren. Ze gaan mee naar de kerk in de stoet, met het verrimpeld paar en de lange familie daar van, vergezeld van een harmonie, van witte maagdekens, en andere maagdekens te voet en te paard, die tafereelen uit het leven van het huwelijkspaar verbeelden, de schoone tafereelen natuurlijk. 's Avonds verlichting in de straat en bal; 's anderen daags koffie voor de vrouwen en souper voor de mannen.

    Er is een de eerste van teekenen in een klas van de Academie van Antwerpen; de jongen wordt van de statie gehaald met al de maatschappijen en harmonies, en ze rijden er mee rond de stad en dan naar 't stadhuis, en 's avonds is 't verlichting en bal. Men waardeert de kunst en ook de duivenmelkers. Een heeft er de eerste duif thuis op een nationalen prijskamp, b.v. van af Bordeaux. Gevlag, hooge hoed, serenaden, verlichting en bal. De klokluier is 50 jaar klokluier: stoet, keersters, bal. Rijmdichten boven de deuren, enz. enz. De vlaggen zijn haast niet van den gevel en de hooge hoed niet van den kop; de rijmelaars — er zijn er goede — moeten dikwijls nieuwe pennekens koopen."

    In deze beschrijving is geen satyre, maar een breed en liefderijk begrijpen als van een vader, die zijn kind over den vloer ziet rollen. In zijn lach is geen haat en geen hoogmoed. Men .bespeurt den fijnen zin voor het komische, die stijgt tot superioriteit. Maar daar van is hij zich zelf niet bewust, want hij beschouwt zich niet als staande boven zijn goede medemenschen. Dat is juist de ware superioriteit.

    ********

    17-02-2015 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gustaf uit De Roode Kat - Felix Timmermans

    Gustaf uit "De Roode Kat".

    Door Felix Timmermans.
    In den geur van siroop, koffie, kruidnoot, blauwsel, spek en andere kruidenierswaren, was den baas uit "De Roode Kat", de Jonge Wwe Leonie Verechelen stillekes aan gaan geerne zien, en met haar aan 't minnen gegaan. 't Was rapper gekomen dan hij verwacht had. 't Gaf hem een stoot omhoog in zijn waardigheid en in zijn geluk. Hij voelde zich niet meer de vernederde, die door zij deftig-doende, zorgzame, vermanende vrouw altijd "Stafke" wierd genoemd, altijd van haar bevelen moest krijgen als een knecht, en 's avonds tot haar verzet met haar met de kaarten moest spelen. Want vroeger onderging hij dag in, dag uit de vernedering, zijn minderheid, was er weemoedig van geworden, maar hij zei niets, hij zuchtte slechts. Hij had het leven en zijn vrouw al die jaren maar laten begaan, gedwee van nature als hij was, en gaarne in vrede levend. "Ach waarom op uw poot gaan spelen" dacht hij zich zijn lafheid verontschuldigend "en 't huis in rep en roer zetten voor een woord. Ik zie iets wit en zij ziet het zwart, waarom zou ik dan ook niet zeggen; ja het ziet zwart. Waarom voor dat woordeke de schouw laten smoren? Van mijn gedachten blijven ze toch af." En hij zuchtte en smoorde zijn pijp.

    Hij stond achter zijnen toog met zijn blauw schort over zijn dik buikske, zijn natte oogen lachten lui en deemoedig achter zijn bril, een harde snor hing vochtig over zijn roode lippen, waartusschen de eeuwige houten pijp smoorde en hij zei mee "ja" en neen" met zijn vrouw Bertha, die groot en bedrijvig, en bevelend van "Stafke dit" en "Stafke dat" nevens hem oprees, met blinkend gezicht en fijne pinnekesneus, en het zwarte haar effen en glad, lijk metaal, naar achter gekamd.

    't Was een gedurig gebel aan de voordeur, gegrief in den properen winkel en geklap met de menschen. Gustaf kende zijn werk. Hij maalde de koffie, sneed het spek, woog de siroop, gaf de zeep, tapte de petrol. Rekenen kon hij niet rap. Daarom deed zij het, zij hield dan ook de beurs. Zij griefde den rijst, de chocolat, de kruidnoot, en alles waar ze zich niet kon aan vuil maken. Dat wierd slechts aan Gustaf toegelaten, als ze te eten zaten, of als zij naar de vespers was. Anders bleef hij stipt van die dingen af. Hij kwam heel zelden buiten. "Er is nieuws genoeg in den winkel" zei Bertha.
    Zelfs den barbier Nikkels, die nog met de twee vingeren inzeepte kwam hem twee keeren per week scheren. Alleen 's Zondags, na de noen, ging hij in gezelschap van drie oude vrienden naar de oude afspanning "Sinte Gommer" buiten de Leuvensche Poort, met de pijltje gooien naar den doel.


    En toch was hij half gelukkig. Hij was gerust van geest, had een goede maag en goeden vaak, leefde van zijn vet, en ging fier over zijn kinderen. Zijnen zoon Louis schreef op het bureel van Weldadigheid, en zijn twee dochters leerden voor onderwijzeres in een kostschool tegen Leuven. Hij wist dat zijn leven zoo zou eindigen. Soms kwam hij wel eens van binnen in opstand, en kreeg hij goesting om het boeltje kort en klein te slagen en er van onder te trekken naar.... ja hij zou wel ieverans uitkomen; en hij zag zich al zitten op een snel schip over de bewegende, groene zee; en in de verte ontdekte hij bergen en palmen, zooals ze geschilderd stonden op het uithangbord van den Toebakswinkel "De Moriaen" vlak over zijn huis. Hij sprong zingend aan land, en danste met moorinnen in den ronde, al zingend :
    "Vie van de liberteit!"

    Maar Bertha zei: "Stafke sta daar zoo niet te droomen, en haal die zak met bloem uit het magazijn". En den opstand vermorzelde, hij zuchtte, stopte een nieuwe pijp, deed eenige smakelijke trekken, en aanvaardde weer in deemoed de zwaarte van zijn leven en van zijn vrouw.

    Maar nu met die liefde, nu zijn hart wierd doorspoeld van ongekende vreugden, nu hij zot wierd gaarne gezien door de schoone Leonie, kon het hem niet meer schelen wat zij zei, hij liet haar zeggen, volgde haar in, speelde met de kaarten, doch het gevoelen van knecht was weg. Hij lachte inwendig dat hij haar zoo frisch kon bedriegen, en zijn zuchten waren veranderd in een zacht, kort gehommel. Maar verders was er geen verandering aan hem te bespeuren.

    Onverwachts kwam de verschijning van Leonie hem een nieuw leven brengen, van binnen. Leonie was een jonge weduwe, die schuins over "de Roode Kat" een linnengoedwinkeltje begon, en van den eersten dag hadden s' heur kalandizie. Tijdens de verhuis, toen ze haar meubeltjes en kleeren bracht, had hij haar opgemerkt. Bertha zei tot een kalante: " 't is zonde van zoo jong weduwe te zijn, zie toch eens wat een schoone vrouw zij is". "Ja z' is schoon" zei Gustaf mee. Maar was nu ook van haar gedacht, en hij loerde van achter de bokalen en de suikerbrooden naar haar gaan en komen. "Dat is ander verf dan mijn profetenbees" zei hij tot zich-zelf.

    Ze kwam den eersten keer in den winkel toen z' aan 't eten waren. Natuurlijk moest Stafken voorgaan, 't Was vreemd, maar toen hij haar daar zag staan met een beschilderd kommeken in haar witte handen, kreeg hij 'ne neep aan zijn hart. Hij kon moeilijk "Dag madam" zeggen; en hij zag ineens hare bevalligheid : donker weelderig haar, lange zwarte wenkbrauwen en een bleek ernstig gezicht, dat medelijden vroeg, lijk bij alle jonge weduwen. "Zult ge mij eens voor vier centen siroop geven, mijnheer" en ze lei vier centen op den toog.

    Hij zei niets, maar bezag haar bewonderend. Hij zette haar kommeken in de weegschaal, woog het eerst af, en liet dan van uit den groenen stoop den zwarten stroop in het kommeken loopen. Zij zei niets, hij wist niet wat zeggen. Het was stil, de siroop liep, maar hij zag eens op naar haar, bleef haar wat te lang bezien, en kletst hij goot over, de siroop liep over de kom in de koperen weegschaal. Hij lachte groen, kwam seffens vol schrik voor zijn vrouw, want als die daar op uit kwam zoudt ge wat hooren van : Stafken hoe kunt ge nu zoo lomp zijn! Moet ge daar al twintig jaar siroop voor schinken! " en veel andere dingen nog, om in den grond te zinken van schaamte. Bijzonder mocht hij nu niet beleedigd en vernederd worden, in 't bijzijn van die schoone, jonge weduwe. " 't Zal rap gedaan zijn" zei hij rood, en hij begost met zijn schort het kommeken rondom af te kuischen.

    "G' hebt te veel ingeschonken" zei ze.

    "Ja, met naar u te zien".

    Toen wierd hij nog rooder en begon te zweeten, want dat had hij niet willen zeggen, dat woord was uit zijn mond gevallen. Hij dierf haar niet meer bezien, en gaf haar voorzichtig de boordevolle kom.

    "Moet ik nu niet bijbetalen ?" vroeg ze.

    "Niks, niks... dat is voor mijn stommiteit... houd het maar goed vast, want
    het plakt nog".

    "Hier is de siroop goedkoop!" lachte ze.

    Och, hoe kittelde het op zijn tong om te zeggen: "alleen voor u" maar dat dierf hij niet.

    Hij zag ze weggaan, de noenstille straat oversteken, voorzichtig het kommeken vasthoudend. "Aimay wat is ze schoon", lispelde hij.

    Voor ze binnenging, zag ze nog eens om naar De Rode Kat en lachte en dat
    deed hem rillen van geluk. Ineens dacht hij aan zijn vrouw, veegde rap en goed de geklaste siroop uit de schaal en ging terug aan tafel.

    -Wie was 't? vroeg Bertha.

    -De weduwe van hierover om siroop voor botermelk. En vrezend dat ze zou vragen waarom dit zolang geduurd had, zei hij erbij : - 't Mens kan heuren man niet vergeten. Och, als ge haar daar moest horen over vertellen. Wat heeft die veel afgezien, van de suikerziekte gestorven...

    Van toen af begon het geluk, het volle geluk hem onder te gieten. Hij zag Leonie altijd voor zijn ogen, zij verbleef in al zijn gedachten, zijn leven was door hare aanwezigheid gevuld en hij verkreeg het hart, de lust, den overmoed van enen van twintig jaar, zijn leven wierd licht en open, en of de vermaningen en bevelen van zijn vrouw nu veel of weinig waren, 't kon hem genen gram zout meer schelen, hij deed onderdanig wat zij zei.

    Hij zwom en duikelde, plonsde en plaste in de melk van het liefdegeluk. Zou Leonie terugkomen? En ze kwam terug. Maar als hij haar met zijn vrouw over heuren man zaliger hoorde vertellen, zo treurig, zo innig, dan zonk zijn moed in zijn schoenen. Neen, met zo'n verdriet zal ze mij nooit gaarne zien, dacht hij. Doch de hoop herleefde, daar zij van het overgelopen kommeke niet sprak. Er is dus verstandhouding tussen ons, dacht hij, krachtig aan zijn pijp zuigend. Hoe blij was hij nu groen zeep voor haar te mogen gerieven, en terwijl hij haar het pak aangaf was hij zo stout van in haar hand te nijpen. Hij neep in haar hand, zijn gevreesde vrouw stond erbij. Dat had ik nooit van mijn eigen gedacht, zei hij trots tot zichzelf. Maar Leonie gebaarde van niets, bleef kalm als een kerk en bezag hem onverschillig, terwijl zij voortvertelde over haar man. Nu zou ze wegblijven, nu hij in haar hand genepen had zou ze wegblijven... als ze zich beledigd voelde, maar anders... zou ze terugkomen!

    Hij loerde in hoop en vrees touterend, tussen de bokalen en de suikerbroden, en ja, denzelfden dag was ze daar weer, maar nu om suiker, iets dat zijn vrouw geriefde. Ze was teruggekomen - en wat wil dat niet zeggen als men in haar hand genepen heeft. Toen hij dien namiddag in 't magazijn azijn op flessen trok, zong hij : 'Wat zijt ge schoon in blanke balgewade...'
    En ze kwam nog veel, zonder dat hij de gelegenheid had haar te mogen gerieven. Doch hij was blij, reed lijk uitgelaten op wilde paarden naar andere toekomsten. Ze komt om in haar hand te laten nijpen, dacht hij. Enkele dagen nadien, toen z' aan 't eten waren, ging de bel, hij ging voor, 't was Leonie. 't Verlamde hem in zijn benen, 't was te hevig ineens, zijn hart ging aan 't klepelen, 't zweet brak hem uit en geen woord kwam over zijn mond.

    -Een half pond spek, mijnheer!

    Hij sneed het spek. Zijn asem ging snel en hevig. Weer wierd er geen woord gewisseld.
    Hij woog en 't woog veel te zwaar. - Och kom, zei hij haperend, 't is de moeite niet, ge krijgt het erbij. Hij zag haar bevreesd, lachend aan en hield haar hand vast. Ze bleef hem kalm bezien, trok haar hand langzaam weg en zei eenvoudig als een inlichting :

    -Mijnheer, ge vergeet dat ge getrouwd zijt.

    -Ikke?.... stamelde hij. - Ikke?... maar hij moest en wou zich redden, en met een stoutheid die hem zelf verbaasde, fluisterde hij haar toe :

    -Ik vergeet het niet, maar weet ge wat voor nen snoek mijn vrouw is... en de liefde, madam... Neem het niet kwalijk, maar ik kan u niet meer uit mijn gedacht zetten.

    -Houd mij er dan maar in, mijnheer, maar uw nepen erbij

    Was dat nu spotten of de uitlokking van een snedig antwoord? Hij wist het niet, bleef haar vragend, smekend, bewonderend en ontgoocheld bezien.

    -Uw vrouw komt, zei Leonie, voorzichtig en verwittigend.
    En roef, hij schoof het geld de schuif in, en om zijn alteratie te verbergen duikelde hij met zijn bovenlijf in den bak rijst.

    -Slecht weer, hé madame Leonie, zei Bertha met de handen op haren buik, ge ziet er zo bleek uit?

    -Och ja, zo altijd alleen, altijd.Toen mijn man nog leefde...

    -Wel, ge moet u wat verzetten! Waarom komt ge 's avonds al eens niet mee met de kaarten spelen. We missen juist een vierde man om te wiezen. Leonie meende te zeggen dat ze niet met de kaarten kon spelen, maar juist rees Gustaf terug op uit den rijst.

    -En dan heeft mijn vrouw ook wat verzet zei hij vriendelijk, zich gered voelend.

    -Stafke, zwijg toch jongen, als de mensen spreken, zei Bertha wrevelig, en wat hangt ge daar in den rijstbak?

    -Ik geloof dat ik er een half solleken heb laten in vallen.

    -Ik kan niet met de kaarten spelen, glimlachte Leonie, anders gaarne.

    -Wij zullen het u leren, zei Gustaf, ik en mijn vader.

    -Als ge dezen avond nievers moet zijn, kom dan maar, raadde Bertha aan, om acht uren sluiten we den winkel. We kunnen tot tien uren kaarten.

    -Wij houden ons gereed! riep Gustaf, jongensachtig blij om 't gevaar dat voorbij was en nog blijer omdat Leonie toestemde.

    -Stafke ga gij nu maar eten en zift dan direct dien halven zak zemelen, zei Bertha, en ze wees met heuren duim naar de keuken. Gustaf ging naar de keuken, terwijl Bertha met Leonie over verdrietige dingen bleef klappen.
    't Schaap is in huis, 't schaap is in huis! juichte hij inwendig. Hij had willen glazen kapotslagen en al de kaderkens van de muur kletsen van blijdschap. Maar hij hield zich stil met d'hand op zijn hart, voorzichtig,voorzichtig om zich niet te verraden. En hij zifte de zemelen, vol kinderlijke verwachting naar den avond en de volgende avonden.

    's Avonds kwam Leonie met de kaarten spelen. Corneel, de grootvader, die ook in De Rode Kat woonde, Gustaf en zijn vrouw, alle drie maakten het haar wijs hoe zij spelen moest. Leonie was goed van aannemen, en den vierden dag speelde ze al miserie. Gustaf neep in haar hand, zocht met zijn voet onder tafel heuren voet, ze trok hem niet terug.
    En met Driekoningen, als Bertha naar 't lof was, de grootvader boven zijn noendutje deed, liet Gustaf aan Leonie, die in den winkel om macaroni kwam, in de keuken het nieuwste portret zien van zijn twee dochters. Bij het zien naar die twee magere juffrouwkes, die op hun moeder geleken, neigden hun hoofden tegeneen, heur haar kriebelde op zijn rood gezicht, en ineens gaf hij een kus. Zij begon te wenen en bezag hem glimlachend droef. Zij pakte zijn ruwe, harige handen hard vast.

    -Gustaf, zei ze, och Gustaf, en ze weende.

    Van toen af moest Gustaf zijn mond en zijn hart tegenhouden, om het niet uit te jubelen uit het dakvenster, aan zijn vrouw aan Jan en alleman. Maar hij liet niets blijken dat maar één veronderstelling zou doen groeien. Hij bleef de nederige, de gehoorzame en zei ja en neen, zoveel het Bertha maar beliefde.
    Leonie werd de goede vriendin van mevrouw. Ze vertelde altijd van haren doden man en behield dat innemende verdriet dat medelijden bij anderen teweegbrengt. Ondertussen groeide hun liefde. Wat vriendschap, neen meer niet. 't Was geen liefde die beestigheden deed begaan, als b.v. er met haar vanonder trekken of er zijn zaken, centen en huishouden voor verwaarlozen, 't Was een liefde waar er aan geen toekomst wierd gedacht, als bijvoorbeeld dat Bertha eens kon sterven en Leonie zijn vrouw zou worden. Hij wist genoeg dat zijn vrouw niet sterven zou voor hem. Daar is ze veel te hebzuchtig voor, dacht hij.

    En daarbij, ’t is niet nodig, en met een zekeren schrik gooide hij die gedachten van zich af. Die liefde, of beter die vriendschap duurde nu zo al over 't jaar, zonder zorg, zonder kwaad en van geen mens vermoed.
    Maar Gustaf had op een zondag, toen hij weerkwam van met de pijltjes te schieten, een kou gepakt met door den ijzigen regen te lopen, 't Sloeg hem op de nieren en drie dagen nadien lag hij te bed, heet lijk een oven en krollend van de pijn. 't Ging seffens van huis tot huis :

    -Ze zijn in den hemel Stafke uit De Rode Kat zijn rijstpap met bruinen suiker aan 't gereedmaken. Hij wierd berecht, de kinderen wierden uit de kostschool geroepen, den broer van Gustaf, die suikerbakker was in Antwerpen, moest ook al komen. Alle uren kon hij den dood in trappen. Maar alhoewel de pijnen op gruwelijke wijze verergerden, de dood kwam niet. Gustaf lag daar soms met zijn handen smekend naar den pleisteren kruislievenheer :
    'Haal mij... haal mij... dood mij... Lievenheerken, trek mij uit die hel, laat mij sterven, alstublieft, een blik van uw oog en ik ben uit de miserie uit.' Hij vroeg niet om te genezen, zeker als hij was dat dit niet kon. De dood bleef in de gordijnen hangen en de pijnen brandden en bliksemden in Gustaf zijn ingewanden. Hij vermagerde zienderogen en was te slap om zelf zijnen lepel vast te houden als hij eten moest.

    De kinderen waren na drie dagen naar de kostschool teruggegaan en den broer terug bij zijn kokende suikers te Antwerpen. Maar Bertha zat altijd aan zijn bed en diende hem goed, als er geen kalanten kwamen, doch aanhoudend moest zij op en af de trappen lopen. Zij ook vermagerde en zou van haar graat gevallen zijn, als Leonie haar niet had geholpen met Gustaf op te passen. Leonie nam soms zijn magere hand en kuste ze, maar hij trok ze gauw terug.

    -Nu niet, hijgde hij, zolang ik ziek ben niet, als ik genezen ben... maar hij wist goed dat hij niet genezen zou. Want in hem was nu gewetenswroeging opengeknald. Hij voelde zijn ziekte als een straf. Hij aanvaardde dankbaar de hulp, die Leonie hem gaf, maar hij wou geen enkel teken van liefde aannemen. Hij zou sterven en wou kinderlijk rein uit dit huis weggedragen worden.
    Hij had zijn kwaad gebiecht, 't was lang vergeven, ja. Maar toch ging de wroeging niet weg, de radeloze spijt, de zwaarte der schuld. Dat kan de paus nog niet vergeven, dacht hij. De bedreiging der straf gaapte lijk een diepen put voor hem, die hij ontwijken wou, maar langs den anderen kant betrommelden en hakten de pijnen zo deerlijk, dat hij nog liever de straf verkoos, de geheimzinnige straf, die achter de dood hem wachtte.

    De dood kwam niet en de pijnen rukten en scheurden als zijn lijf uiteen. Hij tierde, huilde, bad en weende. 't Duurde al twee weken. En de laatste twee dagen was 't zo hevig, dat de geburen daarnevens 's nachts geen oog hadden kunnen toedoen. Dr. Boeckx, een gemoedelijke dikke man, meende lijk hij nogal had gemeend, dat Gustaf nu zijn keerseken zou uitgeblazen worden.
    Weer wierden de kinderen en den broeder geroepen, 't Was een zondag, iedereen in de straat zei : - Vandaag is 't ermee gedaan. Allen waren in de kamer en ze weenden stil in hunnen zakdoek. Nu en dan snuffelde iemand het nat uit zijnen neus omhoog. De grootvader, Bertha, de zoon, de twee meisjes en Leonie. Door hun tranen zagen ze bezorgd, hopeloos en medelijdend naar Gustaf, die pompmoe, zonder krachten lag te hijgen en te kreunen en steeds amé, amé en duizend keren amé zei.
    Van tijd tot tijd opende hij zijn ingezonken ogen, bezag zijn dun geworden, blauwe handen en den trouwring, die veel te groot geworden was.
    Hij keerde soms zijn ingevallen gezicht opzij en als hij hen daar zag in geween, schudde hij stil zijn hoofd en stamelde dof :

    -Ween niet omdat ik sterf... ik ben blij... dat 'k zal sterven... maar ik kan niet...amé, amé en terug begon het gekreun met de eeuwigdurigen amé. 'tWas tegen den schemer. Buiten op straat speelden kinderen met veel lawaai, d'orgel van d'herberg wat verder tjingelde en tjangelde met korte rappe flesklanken.
    Dr. Boeckx zag eens op zijn horlogie, zuchtte en wou daarmee beduiden dat hij wegging.

    -Ik zal straks nog eens terugkomen, zei hij tegen Bertha. 'k Versta het zelf niet, hij is van ijzer. Een ander ware er al tien keren van dood geweest, van zo'n ontsteking. Daarom maar geen hoop verliezen. Hij meende zijnen hoed te nemen, maar vanuit het bed klonk het smekend als hulpgeroep:

    -Menheer, menheer doktoor, wacht nog wat... 't is misschien niet nodig dat ge weerkomt, als ik maar eens... alstublieft Lievenheerken, toen zag hij naar het kruis, geef mij den moed... menheer doktoor, wacht nog wat, gaat allemaal naar beneden. Bertha moet bij mij blijven... 'k moet nog iets zeggen... 'k moet nog iets zeggen... ja, ja... ga weg, ga weg...

    -Kom, zei Dr. Boeckx, hen beleefd vermanend om van de kamer weg te gaan. Dat is 't einde, fluisterde hij Bertha in heur oor. Ik blijf beneden mee wachten. Terwijl zij wenend weggingen, gevolgd van den dokter, begon Gustaf te wenen lijk een kind dat een straf moet ondergaan.

    -Kom, zwijg Stafke, jongen, zei Bertha moederlijk en verdrietig.

    -Kom ween zo niet... kom, en ze nam zijn klam hoofd in heur arm.
    Hij weende voort terwijl zij zijn hand streelde.

    -Och, ik durf het niet... zeggen... en 'k moet het zeggen. En hij wreef met zijn ogen tegen heur mouw, als wou hij zich verbergen, vernietigen om dit ogenblik te ontvluchten.

    -Zeg het maar, ge moogt gerust alles zeggen, zei ze liefdevol met opgekropte keel. Zij wist dat het iets van niemandal zou zijn. Hij weende voort.

    -Hebt ge een testament? kwam ze hem helpend tegemoet. Hij schudde neen.

    -Moet ge soms aan iemand iets geven dat ge beloofd heb?... of hebt ge van iemand geld geleend? Ze was er zeker van dat hij zoiets allemaal niet zou gedurfd hebben, doch ze vroeg het maar om hem te helpen, lijk de schoolmeester het kind helpt om het moeilijke antwoorden te laten vinden. Gustaf schudde neen en weende.

    -Wat is ’t dan Stafke?

    -Zult ge het mij vergeven, Bertha?

    -Ge weet dat op voorhand u alle kwaad vergeven is. Ge weet dat ik altijd van u gehouden heb en dat ik mijn plichten van vrouw en moeder altijd kristelijk heb vervuld. Waarom zou ik het dan nu niet zijn? Bij zulke hoge woorden begon Gustaf eerst fijn te wenen en te snikken :

    -'k Heb kwaad gedaan en 'k moet het zeggen anders kan ik niet sterven. Hij pakte heur ronde handen hopeloos vast.

    -In mijn ziekte heb ik een stem in mijn hart gehoord dat ik niet eerder sterven kan of ik moet het zeggen... en als ik het niet zeg en ik sterf toch, dan kan de ijzerste kist mij nog geen rust geven... Och Bertha, och Bertha.

    Bertha begon scherp te luisteren, bevreesd. Zou hij dan? ja wat? Neen, hij was tot geen kwaad in staat, dacht ze. 't Is de schrik voor de dood, die de kleinste ongehoorzaamheid in zijn verbeelding groot maakt. En weer stelde ze hem gerust.

    -Och Stafke, door de biecht is u immers vergiffenis gegeven.

    -Dat weet ik, dat weet ik. Maar ook van u moet ik die hebben, anders rust ik niet, en hoe kunt ge me die geven als ge niet weet wat het is.

    -Kom, zeg het dan, maande ze hem goedig,

    -'k Durf niet.

    -Hebt ge een huis in brand gestoken?

    -Als het dat maar was...

    -Hebt ge iemand vermoord?

    -Als het dat maar was...

    -Hebt ge gestolen? Een kind geroofd? Een priester...

    -Erger, erger... weerde Gustaf.

    Hij ijlt, dacht ze en ze klopte hem in zijn hand.

    -Stafken, rust nu wat. Zeg het straks. Ge maakt u te moe. Rust stillekens.

    Ineens wierd Gustaf kwaad en riep wanhopend : - Ik rust niet! Ik kan niet rusten! Hoe kan ik rusten als ik het grootste kwaad gedaan heb. 'k Zeg het, al sloegt ge me dood! Och Bertha, Bertha! En terwijl hij aan haar handen trok, borrelde en spoot zijn geheim eruit.

    -'k Heb u bedrogen, Bertha, u bedrogen... ja, ja... met Leonie... u meer dan een jaar, dag in, dag uit. W' hebben elkander geerne gezien... nu weet g'het, nu kan ik sterven... nu kunt ge mij vergiffenis geven... 't pak is van mijn hart... maar ik kan ze niet meer zien, die Leonie... mijn hart ligt uiteen van spijt... Bertha, vergiffenis, vergiffenis, alstublieft!

    Zij verroerde niet, zij bezag hem star, verbaasd, ontgoocheld, woedend.
    Hij deed zijn ogen open, en toen hij dien blik zag, deed hij ze rap weer toe, bang en hulpeloos, en ging voort met smeken om vergiffenis. Méér kwam er bij haar niet uit dan :

    -Gustaf.
    't Was den eerste keer sedert ze getrouwd waren, dat ze Gustaf zei.
    Ze was als een speler, die plots schaakmat wordt gezet.

    -Gustaf, zei ze en ze zei het nog een keer of drie, verdrietig, woedend, vernederd.

    Nu begon hij te flemen en met zoete klottekens te gooien en de daad in heur ogen te verkleinen en ze redelijk te maken.

    -Berthaken, ik kon er niet aan doen... 't kwam zonder dat ik het wist... kost ge eens voelen wat een spijt ik erover heb... mijn leven was ook zo eentonig... Ik pakte eens haar hand... en zij weerde niet tegen... en zo is dat gekomen... waarom heeft ze zich niet tegengeweerd... Berthaken...
    Er was een krop in haar keel.

    -Gustaf... dat had ik nooit van u gepeinsd, en ze weende dikke tranen.

    -Ik ook niet, Berthaken.

    -Mij zo bedriegen, ik die dacht... dat gij...

    -Maar nu vergiffenis, Berthaken,... er komen verse pijnen op, amé... nu kan ik sterven, nu zal ik sterven.
    Ze deed de natte ogen eens toe, huiverde, zuchtte en stond recht en zei toen plechtig, hooghartig, tegen haren wil, maar zich buigend voor het enorme van den nakenden dood :

    -Onze Lieve Heer zegt dat wij alles moeten vergeven. Ik doe het ook. 't Is nu vergeven, Gustaf, ik zal altijd voor u bidden... gij zijt zwak geweest. En ze vond zichzelf schoon en heerlijk van ziel en van karakter.
    Hij kuste haar handen.

    -Merci, Berthaken... merci... roep nu de kinderen maar, nu ga ik naar O. L. Heer...

    -Ik zal ze roepen, Gustaf, zei ze koud als een knecht die iets bevolen wordt.

    Ze ging naar beneden. Gustaf maakte een kruiske, deed met een glimlach van tevredenheid zijn ogen toe en wachtte naar den dood. Toen Bertha beneden kwam stond iedereen op.

    -Vader roept u, hij gaat naar O. L. Heer. Kom, kwam het koud uit haar mond. De kinderen en den broeder meenden al naar boven te gaan en ook Leonie. Maar Bertha siste tot haar :

    -Gij niet... gij niet naar boven! Gij buiten... slang!... buiten!

    Och waren de kinderen daar nu niet, hoe zou z'het hebben uitgeschreeuwd en uitgegalmd. Maar nu behield ze, spijts al haar woede, haar burgerlijke deftigheid.

    -Waarom? vroeg Leonie, bleek en ontdaan. Zij raadde ineens alles.

    -Daarom! Weg! En nooit een voet meer binnen! Slang! Haar vinger wees de deur en heur hand rilde op het naaimachien. Leonie kon niets zeggen, voelde dat afstrijden of de reden vragen van die woede, haar belachelijk maken zou en, om zich te redden, glimlachte ze spottend. Maar dat was ook de bekentenis. Dat was te veel voor Bertha, de woede kookte over, zij vergat hare deftigheid en in een ruk trok zij het met bobijnen gevulde schuifke uit het machien en sloeg het op Leonie heur gezicht.

    De bobijnen vlogen in 't rond, een ervan ketste op een bokaal, waaronder een schouwhorlogie tikte, en barstte met een muziekklank vaneen Leonie liep toen in één asem buiten, met heur broderieën voorschootje voor 't gezicht. Bleek als een doek zei Bertha :

    -Kom naar vader, en om alle achterdocht en vermoedens op het kwaad van Gustaf weg te nemen, deelde ze vlug mee :

    -Die slang heeft geld van vader willen lenen. Stil kwamen ze boven en schaarden zich rond het sterfbed. Aanstonds nam Dr. Boeckx Gustaf zijn hand. Hij knikte. - De rust die het einde voorafgaat, fezelde hij tot Bertha. Gustaf lag stil met de ogen gesloten. Hij voelde ze rond hem staan, biddend, wachtend, als hij, naar den dood.
    Een half uur verliep, 't Was vreemd Waar bleven de pijnen? En hij voelde zich helderder worden. Hij loerde half door zijn ogen, zij zaten te bidden. Hij zag duidelijk dat Leonie er niet meer bij was. Hij had het lawaai beneden gehoord. Maar waar bleef nu de dood?

    Hij moest nu toch sterven, nu hij de bekentenis had gedaan. Hij wachtte... Ineens botste hij vol schrik. God! God! veronderstel dat hij nu niet sterven zal! Neen, neen de dood alstublieft! Veronderstel dat hij ging genezen! Neen! Neen! En inwendig begon hij te bidden om dood te gaan, rats dood, dood lijk nen pier. De schrik deed zijn hart hevig kloppen. Genezen, wat zou zijn leven dan een hel worden! Als hij stierf zou de dood zijn misdaad vergeven en hij zou in ere blijven. Hij wou sterven, hij moest sterven! En hij neep de ogen toe, rok zijn benen, hield zijn asem in en nam helemaal de houding van een dode aan, als om de dood zijn taak te vergemakkelijken.
    Maar de dood kwam niet. Een uur ging om. Dr. Boeckx trok zijn schouders op, kon er niet meer aan uit. Hij voelde nog eens de pols van Gustaf.

    -Goed, zei hij. Mijnheer, voelt ge u niet beter? vroeg hij aan den zieke. Gustaf antwoordde niet en deed of hij dood was.

    -Hij slaapt, zei de dokter zuchtend. De ziekte is gekeerd. Dat is zo met die ziektens. Iedereen zag de tranen uit Gustaf zijn ogen lopen.

    -Dat is zijn droom, zei Dr. Boeckx. Ik kom morgen nog eens terug. Bertha zag star voor zich, zonder blijdschap.

    -De dood vergeeft alles, lispelde ze, maar het leven niet.

    En als hij blijft leven dan... Ze wist niet wat, maar ze voelde al spijt van haar vergiffenis en verzon hoe zij het hem zou doen bekoopen.

    --------

    En hij genas, beschaamd en tegen goesting, en kwam het leven terug in als in een gevang. Nooit heeft Bertha er hem een woord over gezegd, maar hij ook dierf er nooit een letter over titsen, en dierf haar niet meer benaderen. Zij was koel en kil tegenover hem. De geburen die er achter stolesteerden hoe het kwam dat Leonie bij hen wegbleef, kregen voor antwoord van Bertha: "Zij speelde altijd valsch met de kaarten en valsch in
    't spel is valsch in alles."

    Gustaf zei er niets op en griefde. De geburen die bij Leonie stolesteerden, en dat van die kaarten vertelden, kregen te hooren, dat die uit "De Roode Leeuw" dit maar dachten, omdat zij niet goed kon spelen.
    Zoo wisten de geburen nooit iets van de zaak, en hadden ook geen vermoeden, wat Bertha zeer gelukkig maakte.

    Gustaf was terug de knecht, de nederige, die het leven droeg lijk een zware zak, met een hart vol heimwee, en een paar gouden schilfers herinneringen van liefde. Zijn eenigen troost was zijn pijp en 's Zondagsch de pijltjes. "Wat heeft ne mensch al anders in zijn leven" zuchtte hij.

    Maar voortaan noemde Bertha hem "Gustaf."

    ***********

    15-02-2015 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe Anne-Marie ontstaan is - André Demedts

    Hoe Anne-Marie onstaan is.

    Door André Demedts – uit De Gentenaar

    Als antwoord op de vraag hoe hij er toe gekomen was zijn heerlijk boek « Anna-Marie » te schrijven, verhaalde Timmermans als volgt in een eigenhandig schrijven aan een onzer medewerkers, hoe deze roman in zijn geest ontstond en hoe de figuren van Anna-Marie en mijnheer Pirroen gestalte en leven kregen: Hoe die «Anna-Marie» ontstaan is?

    't Huis in mijn rommelkas ligt er nog een oud portret uit den krinolinnentijd, waarop een zeer lieve, jonge vrouw u weemoedig, goedig en vriendelijk tegenlacht. Naar de mode van dien tijd draagt zij het haar in drie verdiepen, en een lange stoppentrekkerskrul valt over haar rechter schouder. Ik wist niet wie en wat die vrouw was, maar toch kon ik soms dat portret heel lang bezien, en dacht : over deze vrouw is misschien een schoon vertelsel te vertellen. Op een zekere keer zei mijn moeder, toen dit portret eens in haar handen kwam: « Dat is nog familie van ons » maar zij wist niet langs welken kant. Later ben ik getrouwd, nam heel de rommelkas mee, en mijn schoonmoeder zag ook eens dit portret, en zei : « Kijk, dat is nog familie van ons...» maar ze wist ook niet langs welken kant.

    In elk geval dus een familieportret. Ik vergat dit portret. En een paar jaar nadien hoorde ik 's nachts tusschen twee en drie uur in onze stille straat een man zeer gevoelvol een weemoedig lied zingen, dat mij aan Rusland, aan iets Russisch deed denken. Ik kon mij niet indenken wie die zanger kon zijn. Ik heb het ook nooit geweten.Maar dat lied maakte op mij een diepen indruk. En ineens dacht ik aan dit portret, en stelde mij voor dat die vrouw dit lied zou gehoord
    hebben, en hoe zij den anderen nacht weer verlangend naar die stem zou luisteren. Zoo drie nachten achter elkaar. En dit lied had in haar de liefde voor dezen onbekenden man doen opbloeien.
    Eenige dagen nadien zou zij hem bij de eene of andere gelegenheid ontmoeten. Het kwam zoo ver dat zij op elkander verliefd werden. Maar daar ontdekte zij dat hij getrouwd was en in haar ontstond een strijd tusschen haar liefde en haar geweten. Aan dezen strijd zou zij ten ondergaan.

    Daar had ik dus een verhaal, gegroeid uit dit lied en uit dit portret. 's Anderendaags begon ik te schrijven. Het verhaal zou plaats vinden in onze kleine stad aan de Nethe. Maar op de tiende bladzijde zat ik al op een wier. Zoo iets was in ons stadje niet mogelijk. De eene mensch kent den andere, en men weet, alvorens men zich verlieft wie er getrouwd is en niet getrouwd. Daarom liet ik de vrouw, die ik Anna-Marie heette, uit een ander land komen, uit Italië. Doch onderwegen bleef ik steken. Het is mogelijk dat men van Lier naar Italië gaat, maar geen mensch komt uit Italië naar Lier. Naar Lier komt men maar per abuis. Daarom vlocht ik eene erfenis in het verhaal. Voor een erfenis komt men van uit Italië wel naar Lier. En nu kwam zij. Nu had ik weer een notaris noodig om die erfenis uiteen te doen. Ik kende iemand, een eigenaardig man, die ik in de gestalte van den heer Pirroen stak. Die kreeg nu ook weer zijn liefdes-geschiedenis.
    Zoo kwam het eene bij het andere. En ten slotte kon ik mij niet tegen houden, van er de «Dolfijnen», de maatschappij van onzen Nonkel Rik, waarover ik zooveel had hooren vertellen, te laten in optreden.

    Zoo is dan dit boek « Anna-Marie » ontstaan, uit een portret en een lied. De schrijver weet en kent op voorhand het lot van elk zijner personages — maar de wegen die er naar toe leiden veranderen gemakkelijk onder de pen, en hangen af van zon en regen. 't Is te zeggen van wat er door het hart van den dichter komt en gaat.

    Hij was te Lier op 5 Juli 1866, als dertiende van veertien kinderen geboren. Op menigen voordracht, in Vlaanderen en in het buitenland gehouden, heeft hij verklapt dat zijn vader een handelaar in kanten was die voor zijn negotie met een hondenkar de Kempen afreed. Hij was een opgewekt man, die hield van een grap en een feest, een sappig verteller van sprookjes en legenden, volksverhalen en evangelieparabelen. Zijn moeder was de dochter van een smid, een
    goede en zachte vrouw, wier leven een voortdurend zelfvergeten is geweest. Van den eerste had hij waarschijnlijk den hartstochtelijken levenshonger en het oog voor het schilderachtige van zijn streek en zijn volk; van de tweede zijn drang naar inkeer en godsdienstige verdieping, ook zijn overgevoelige teederheid geërfd.
    Als student heeft Timmermans niet veel roem geoogst; hij kwam dikwijls heelemaal achteraan in zijn klas en was nauwelijks op de middelbare school begonnen, toen hij de studie opgaf en teekenaar wilde worden. Die liefde voor lijn en kleur is hem heel zijn leven bijgebleven, zoodat hij eens verklaren kon, dat hij niet wist waaraan hij de meeste vreugde beleefde, aan de boeken die hij schreef, of aan de verluchting die hij ervoor bezorgde.

    In 1907 verscheen zijn eerste werk. een verzenbundel natuurlijk, getiteld «Door de Dagen»,
    dien hij met een schuilnaam onderteekende. Drie jaar later gaf hij in de Duimpjesreeks bij V. Delille te Maldegem, zijn «
    Schemeringen van de Dood » uit, een verzameling van sombere novellen, geschreven onder invloed van Maeterlinck en van de theosophie, wier vaag ysticisme
    hem in dien tijd gevangen hield. Zijn volgende boek, in samenwerking met Anton Thiry ontstaan, was «
    Begijnhofsproken » dat gezonder van Inhoud is en als een eerste ontdekking van zijn eigen persoonlijkheid mag worden beschouwd..

    Dan kwam, na een ziekte die hem dicht bij den dood had gebracht, het befaamde en beruchte « Pallieter » (1916), een brooddronken hymne aan de levenszatheid, even door een christelijk getinte godsdienstigheid doortrilt, die zijn naam ver buiten onze grenzen bekend   maakte ; gevolgd door « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen » (1917) en «De zeer schoone   Uren van Juffrouw Symforosa. Begijntje» (1918), schijnbaar argelooze uitbeeldingen van de volksche vroomheid en geslepenheid, waarin vooral Timmermans' drang naar verinnerlijking naar boven kwam.

    Beide uitzichten van zijn persoonlijkheid, nog niet tot een synthetische eenheid versmolten, wisselen met elkander af in de talrijke verhalen, tooneelstukken en belijdenissen uit de eerstkomende tien jaar, tot hij in 1932, met « De Harp van Sint Franciscus » een nieuwe hoogtepunt bereikte en de bijna tegenstrijdige strekking in zijn levensaanvoelen kon verzoenen. Tot dan toe was hij de verheerlijker van zinnelijke geneugten, van kermissen en drinkgelagen : de schilder van het schoone Lier en de plezierige bedevaarten ; de genieter van het leven ; ofwel de uitbeelder van zoete bijna onwerkelijke menschen met vage mystieke neigingen ; de beschrijver van een zonnige, natuurlijke godsdienstigheid en de gevangene van zijn eigen bijval geweest : nu rukt hij zich van dat beminnelijk dilettantisme los en dieper  doordringend tot zijn wezensgrond, streeft hij naar een uiting van zijn volledig menschelijkheid en een gelijktijdige weerkaatsing van alle waarden, die in het brandglas van zijn ziel werden opgevangen. De lang verhoopte en moeilijk verworven eenheid werd in    «Boerenpsalm» (1935) verwezenlijkt. In dat boek had de schrijver afstand gedaan van zijn geliefkoosde uitbeelding van een slampampend kermis-Vlaanderen, om al zijn aandacht op de psychologie van zijn hoofdpersoon en de verhaalde gebeurtenissen toe te spitsen.

    Timmermans' Boer Wortel heeft bijna een symbolische beteekenis ; hij is de verheerlijkte  landsman, in wien de trouw aan den grond, de liefde voor de natuur en het leven, de noeste vlijt en de gezonde werkelijkheidszin belichaamd zijn. Niemand zal zijn gebreken en ondeugden willen verdoezelen : hij is geen heilige, maar een mensch die moet kampen tegen vijandige machten, zoowel binnen als buiten hem, een man die struikelt en valt, maar telkens weer opstaat en geen oogenblik zijn verbond met de aarde of zijn verband met den Schepper verbreekt.

    Na dat mooie boek  ̶  toch geen roman voor onvolwassen lezers  ̶  keerde Timmermans   zich opnieuw naar de teedere stemmingskunst, in «Ik zag Cecilia komen» (1933), 'n lieve idylle eindigend als een tragedie, die een wonder van fijne aanvoeling en weemoedige schoonheid is. Later verschenen nog « De Familie Hernat » (1941) en «Minneke Poes»  (1943) die veel minder waarde hebben. In de laatste maanden had Timmermans een nieuwen roman geschreven die over het leven van den schilder Brouwer handelt ; hij was ook wederom aan het dichten gegaan en had door de verdieping, die uit die verzen sprak, de hoop gewekt, dat zijn beste tijd als schrijver nog komen zou. Nu is alles ineens gedaan.
    Wij mogen er niet toe overgaan een totaal beeld van zijn kunstenaarschap te schetsen,   zonder te vermelden dat hij ondertusschen ook talrijke verhalen voor de jeugd, dikwijls door hemzelf verlucht, had uitgegeven ; dat zijn tooneelwerk en inzonderheid « En waar de Ster bleef stille staan » honderden keeren met grooten bijval werd opgevoerd en dat hij met tal van onderscheidingen en prijzen was bekroond geworden.

    Overzettingen van zijn romans verschenen in niet minder dan zestien talen.
    Timmermans, de meest gelezen Vlaamsche schrijver, was een echt en een belangrijk kunstenaar. Nochtans zijn we niet blind voor zijn fouten ; hij lag dikwijls met de spraakkunst en het taaleigen overhoop ; hij was wel, eens gemaakt in zijn stijl en gaf ondoordacht aan een zekere goedmoedige behaagzucht toe ; soms werkte hij naar den smaak van zijn lezers en minder onder den aandrang van zijn bezieling en scheen hij het eigenaardige hooger dan het wezenlijke te stellen. Op grond van zijn zwakste werken geoordeeld, zou hij niet boven onze middelmatige schrijvers staan. Maar als men naar zijn schoonste scheppingen verwijst ons   inziens naar « Boerenpsalm », « Ik zag Cecilia komen », « Pallieter », « Juffrouw Symforosa. Begijntje » en « De Harp van Sint Franciscus », staat het onomstootbaar vast, dat hij met Conscience, Buysse, Streuvels, Vermeylen en Teirlinck, tot onze beste prozaïsten behoort. Hij bezat een eigene en onvervangbare persoonlijkheid, waarin enkele trekken van onze  volksziel, anders dan bij alle anderen weerspiegeld waren.

    Gezien in het geheel van de wereldletterkunde was hij een kind van zijn tijd; een naturalist die zich van het pessimisme had bevrijd ; een vitalistisch verheerlijker van het schaduwlooze leven en een impressionnist met mystische bevliegingen. Zijn afwijking van den algemeen Europeeschen geest, dankte hij aan zijn Vlaamschen aard : aan zijn geloof en zijn pratte zinnelijkheid, aan die mengeling van eenigszins rauwen realiteitszin, van jool en baldadigheid met een sluwe menschenkennis, oprechte bewondering voor het natuurlijke leven en kinderlijk teedere godsdienstigheid.
    Daardoor verdiende hij zijn schoonsten titel : de meester van de atmosfeer.
    Een deel van zijn werk zal slechts een kunsthistorische waarde behouden, maar zijn sterkste verhalen zullen wij met trots en liefde bewaren, omdat zij tot den erfschat van ons volk behoren.

    ********

    14-02-2015 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een ras-schrijver overleed...

    Een ras-schrijver overleed...

    Door de redactie van De Gentenaar  –  2/02/1947

    Het zou, mijns dunkens, onrechtvaardig zijn, naar aanleiding van het overlijden van Felix Timmermans, (die door den levensdilettant Fernand Toussaint van Boelare voor “pro-nazi”  werd uitgescholden) wijdde men aan zijn markante persoonlijkheid geen in memoriam buiten en boven alle politiek.

    Vooreerst zijn wij onbevoegd een oordeel te vellen over een zaak, die louter het gerecht aangaat, en vervolgens hebben wij wat meer te doen dan gal uit te spuwen op bepaalde personen, die, lang vóór de Duitsche heirkrachten een tweede maal ons land bezetten, een populariteit in het buitenland genoten, die moreel en kultureel heilzaam is geweest voor onze beste schrijvers in het bijzonder en voor onze Vlaamsche woordkunst in het algemeen.

    Welke ook de houding van Felix Timmermans tijdens den oorlog is geweest, de christelijke caritate maant ons in elk geval tot voorzichtigheid aan, en het nabije verleden met de daaruit voortspruitende en nog heerschende malaise in de republiek der letteren leert ons, niet bij de pakken te blijven zitten, edoch de gemeenschappelijke belangen te behartigen en te bevorderen.

    In een vorige bijdrage heb ik met klem betuigd — en zal het blijven betuigen! — dat de  kunstenaar geen andere roeping heeft in het leven dan schoonheid dienen en scheppen in volle overgave van zijn diepste wezen, met den ernst en den stijgenden ontwikkelingsgang van zijn vakmanschap en de onbaatzuchtigheid van zijn genie. De kunstenaar is een mensch  onder de menschen, met goede en kwade kanten, maar fijner bewerktuigd naar geest en gemoed en daardoor ontvankelijker voor schoonheid. De sociale structuur van het leven verplicht hem soms werk te verrichten dat buiten zijn gevoelsfeer valt en dan nog ontbloeit zijn kruisoffer tot kruiszege, want in de gewetensvolle taakvervulling wordt hem aanhoudend de gelegenheid
    geboden in de pixis van zijn hart de hostie van het schoone heen te dragen naar de hongerende menschheid.

    Met die gedachten bezield en uitsluitend staande op het standpunt van het artistiek begrijpen, mogen wij dit «in memoriam» doorgeuren met den wierook van onze liefde en bewondering voor het rijp en rijkgeschakeerd kunstenaarschap van Felix Timmermans. Na de pessimistische buien in de Schemeringen van den Dood (1910) werd hij in den eersten wereldoorlog — o contradictio ! — de levensblije Fee, alias Pallieter, die het Liersche landschap en bij uitbreiding, ons Vlaanderen tot een aardsch paradijs heeft omtooverd.

    Op 5 Juli 1886 onder den peperbustoren van St. Gommarus geboren, als dertiende en voorlaatste telg uit een eenvoudig gezin — zijn vader was koopman in kant — kwam hij spoedig in aanraking met de lokaal «beroemde» schrijvers en schilders. Hij zou slechts school loopen tot zijn veertiende jaar en later eenigen tijd de lessen volgen aan de Academie van zijn vaderstad. Het vertellen echter zat hem in het bloed en na, aanvankelijk, een paar letterkundige mislukkingen en een matig succes van Begijnhofsproken (1912) geschreven in samenwerking met den oubolligen Antoon Thiry, ontpopte hij zich met Pallieter (1916) tot een rasschrijver die een representatieve rol zou spelen over de grenzen. Sinds werd het boek van overdadigen levenslust op sensueelen inslag vertaald in het Engelsch, Fransch, Duitsch, Italiaansch, Zweedsch, Hongaarsch, Tsjechisch, Japanneesch, enz.

    Evenals Babbitt van Sinclair Lewis, het type en de verpersoonlijking werd van den Amerikaanschen zakenman, schiep hij in Pallieter den «dagenmelker» — epicurist en het symbool van den Vlaamschen feestvierder, die godsdienstig zonder diepgang en ironisch zonder één tikje sarcasme het leven langs den zonnekant bekijkt, onwetend van het louterend
    vuur van 't lijden, van den prikkel der verstandelijke vermogens, van de duizelende diepten der ziel. Hij kent den last en de vertwijfeling niet van den arbeid, noch de ongunstige reactie op zijn gemoed bij de wending der jaargetijden. Zijn heimwee naar de verten blijft gericht naar het horizontale van een in geluk zwellende zomerweelde en nooit naar de verticale lijn van transcendentale zekerheid. Wel is hij het Evengelische woord indachtig :
    « Heer, het is ons goed, hier te zijn ; zoo Gij wilt, zal ik hier drie tenten opslaan » (Mat. XVII 1-9), maar hij legt het emphatisch accent op HIER, de aardsche werkelijkheid. Vandaar een eenzijdigheid die, alle kritikrassers ten spijt, weldadig aandoet door gezonde zinnelijkheid en gulle gemoedsinnigheid.

    Van dit oogenblik af had Felix Timmermans zijn eigen weg gevonden, zoo natuurlijk als oorspronkelijk, zoo volksch als hartelijk, zoo ongedwongen-blij als folklorisch-verscheiden. Een echt kunstenaarstemperament dat door zijn optimistische levensvisie grooten invloed heeft uitgeoefend op de Vlaamsche bevolking.
    Achtereenvolgens verschenen in dezelfde atmosfeer en met nooit falende plastiek :

    Het Kindeken Jezus in Vlaanderen (1918), De zeer schoone uren van Juffrouw. Symphorosa, Begijntje (1918), Anne-Marie (1922) een mislukte roman, De Pastoor uit den Bloeyenden Wyngaerdt (1924), Pieter Breughel (1928) en De Harp van St. Franciskus (1932) en tusschen door enkele novellenbundels.

    Eerst in 1935 komt de kentering in zijn kunst.

    Het kleurige en fleurige van zijn idyllische prestaties, waardoor hij een eenige plaats heeft veroverd in de Nederlandsche letterkunde, verdwijnen ; ernst en verdieping komen in de plaats. Timmermans begint meer belang te stellen in het dramatische element van het leven en toont tevens aan dat hij tegenover de problematiek niet onverschillig staat. En met de vernieuwing van zijn kunst en met de innerlijke kentering van zijn veelzijdig wezen, schenkt hij ons in
    Boerenpsalm, het epos van den landbouwer dien hij psychologisch uitbeeldde.

    Dit boek wordt vrij algemeen als zijn meesterwerk beschouwd, en niet ten onrechte, omdat Wortel, de held van den roman, uitgegroeid is tot den mensch van vleesch en bloed, geslingerd tusschen wel en wee van de natuur en zijn omgeving, maar vasthoudend in pezige vastberadenheid aan de eeuwige krachten van het dagelijksche leven, de groei en den bloei zijner vruchten, maar vooral aan den kosmischen loop der dingen en hoofdzakelijk aan de geheime vezels van een primair, maar diep-geworteld geloof in den Allerhoogste : « O Mijn God, en ik zeg U dank voor dit open veld, waar Gij onzichtbaar overheen staat tot in het hoogste der luchten. Ik zeg U dank 's nachts als ik U tusschen de sterren hoor ruischen... Dank om de vallende blaren, ze zijn mest, dank om het gras dat melk wordt! Dank om de wolken, om de beek, om de knotwilgen, en om al de gewassen, zoowel om den beet als om de radeskens ; onder Uwen asem bekomen zij den wil om te leven, hunnen noodigen smaak, kleur en grootte. Dank om Uwe bezigheid dag en nacht. Gij Zijt onze hulp, Uwe heerschappij wroet als een knecht. Ik dank U Heer, in den Hemel, op de aarde en op alle plaatsen. Dank tot U in het Heilig Sacrament, wiens hostie broederlijk van hetzelfde koren komt waar wij onzen boterham van
    eten, en die wij aanbiddend in de processie door de velden met keerslicht en wierook omringen. Dank zelfs tot den Jezus dien ik uit hout gesneden heb en de groote donkerte en 't weinig licht van mijn hart heeft nagegaan.
    »

    Benevens bewerkingen voor tooneel, wier tafereelen als middeleeuwsche prentjes zijn vol kleur, anecdotisch leven, volkswijsheid en vroomheid, schreef hij verder De Familie Hernat,
    fragmentarisch goed, maar te los van bouw en
    Ik zag Cecilia komen, een parel van gevoel en zegging. Als algemeene karakteristiek voor al zijn werken, gelden de gave oorspronkelijk in beeldspraak en de ongemeen — boeiende verteltrant. Sla om het even welk boek open op het even welke bladzijde en U zijt getroffen door de verrassende natuurlijkheid van zijn bloed-warme taal. Van breed uitgewerkte en ingewikkelde zinnen geen sprake ; ze staan er broederlijk naast elkaar en aan elk hunner moet de Fee geestelijke vreugde genoten hebben.

    Men heeft hem wel eens een soort manierisme verweten. Het kan zijn dat die indruk opdoemt op een gewonen werkdag, maar Timmermans schreef voornamelijk voor al de feesten van het jaar — en daar zijn er vele! — alsmede voor de afgestelde heilige dagen.

    Ik wil zeggen : gij moet zijn proza ETEN gelijk een roomtaart, — met kleine beetjes. Echte
    beeldspraak ontstaat altijd spontaan ; op dit gebied is hij een weergalooze meester. Luister ; « De Pad kreeg een klets op zijn purper gezicht, dat zijn spleetoogen er eens van open gaapten lijk VERSLETEN knopsgaten. — Zijn hart ging open LIJK EEN VENSTER. — Het sneeuwde nog altijd dun en fijn, ALSOF DE GRIJZE HEMEL WIERD AFGEVIJLD. — De lucht is NAT ZILVER ALS DE RUG VAN VISCH. — Ze (de straten) zijn belegd met gelige, bleeke, bruinige, bollige kasseities, waar soms op malsche wijze gras tusschen groeit, lijk het HAAR ROND EEN MENSCHELIJKEN KLETSKOP. Ze liggen er profijtelijk als EIEREN. — 't Deed Franciskus deugd aan zijn ZWERENDE ziel; die avond en die woorden.» —

    Deze willekeurige greep uit een viertal zijner boeken is een afdoende bewijs dat zijn taal smaakt als koekebrood, om een Pallieteriaansche uitdrukking te gebruiken. Willem Kloos heeft het trouwens voorspeld : « dat Timmermans' kunst door alle latere geslachten zal genoten blijven worden ». Deze profetie gaat nu, bij den dood van Felix Timmermans, in vervulling. Door zijn werken blijft hij leven, zoo lang het sappig Vlaamsch gesproken wordt van de boorden der paradijzige Nethe tot den stoeren Maasstroom en, langs dezen kant, over de koninklijke Schelde, langs de Leie en den IJzer tot de grootsche zee.

    Sedert jaren wisten wij hem lijdend aan een hartkwaal, die hem, pas 61 jaar oud, ten grave heeft gesleept. Momenteel is de zon van zijn lach ondergedoken achter de wolken van onbegrip en smaad. Maar triomfantelijker dan ooit breekt zij schier of morgen door, om nooit meer onder te gaan. Timmermans' kunst kan niet sterven, omdat zij gevoed werd aan de borsten van Vlaanderen zelf ; omdat zij uiting is van rijkborrelend leven in blijvende vernieuwing. Ontroerd hebben wij den « dagenmelker » in verbeelding voor het laatst de hand gedrukt en een simpel maar gemeend kruis geteekend op zijn ivoren voorhoofd. In Paradisun deducant te Angeli, zingen wij met trillende stem de Moederkerk na. Eenvoudig zooals hij heeft geleefd, is hij in allen eenvoud — volgens een verklaring van priester-kritikus Joris Eeckhout : het schoonste sieraad van zijn leven — naar de laatste rustplaats geleid tot de eeuwige opstanding. Met de woorden, die hij den stervenden Franciskus in den mond lei, is zijn zielewensch aanhoord :

    « Hoor naar mijne zuchten want diep ben ik vernederd. Bevrijd mij van
    hen die mij achtervolgen, want zij zijn sterker dan ik. Verlos mijne
    ziel uit hare gevangenis, opdat zij Uwen naam love! Mij verwachten de
    rechtvaardigen, tot Gij mij het eeuwige loon zult geven!...
    »

    **********

    10-02-2015 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!