Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    21-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De weerklank van de Harp - José De Ceulaer

    DE WEERKLANK VAN DE HARP.

     

    Jose De Ceulaer

    Overgenomen uit het jaarboek1975 van het FT Genootschap

     

         Toen in 1916 "Pallieter" verscheen, was dat een werk van een auteur die nog zo goed als onbekend was. Alleen de lezers van "De Nieuwe Gids" hadden het, reeds sedert augustus 1912, als "feuilleton" leren kennen. De stem van de schrijver bracht een nieuw geluid in de Nederlandse literatuur, ook voor de weinigen die de "Schemeringen van de dood" reeds hadden gelezen. De weerklank ervan drong tot ver buiten de literaire kringen en de grenzen van het Nederlandse taalgebied door.

         Zestien jaar later, bij het verschijnen van "De Harp van Sint-Franciscus", was de situatie geheel anders. Nagenoeg iedereen had reeds lang zijn eigen standpunt tegenover Felix Timmermans ingenomen, velen hadden het inmiddels aangepast aan de veranderende omstandigheden. Sedert de publikatie van "Pieter Bruegel", in 1928, was er geen roman van Timmermans meer verschenen. Gedurende vier jaar had hij zich nagenoeg uitsluitend geconcentreerd op het schrijven van zijn Franciscusroman, die hij reeds lang had gepland en waarop hij in 1926 een prelude had geschreven, "Het Hovenierken Gods", nadat hij een jaar tevoren Assisi had bezocht om het milieu te leren kennen waarin Franciscus was opgegroeid. Juist in die periode van "De Harp", had zich de vernieuwing van de roman in onze literatuur voorgedaan en was een nieuwe generatie prozaschrijvers in de belangstelling gekomen. Daardoor verscheen "De Harp" in een geheel ander literair klimaat dan "Pallieter". De bodem waarop zijn Franciscusroman groeide, had de invloed van die klimaatverandering nog niet ondergaan ; pas in zijn "Boerenpsalm" zou Timmermans zich in enige mate aan het nieuwe klimaat aanpassen, zonder dat hij zijn persoonlijke visie prijsgaf.


                   
     

         De bedoeling van deze bijdrage is na te gaan weke weerklank "De Harp van Sint-Franciscus" had in de tijd waarin het boek verscheen.

    Hoewel de auteur zelf in zijn opdracht over "verbeeldingeskes" spreekt, zoals hij in die van "Het Kindeken Jezus in Vlaanderen" over "tafereelkens" had gesproken, verantwoordt de structuur van het werk toch de gebruikte ondertitel "roman", meer dan dat het geval was voor "Pallieter" en "Het Kindeken Jezus in Vlaanderen". Bij de beoordeling van het werk diende echter rekening te worden gehouden met het feit dat het tot de hagiografie behoort.

    De hagiografie had oorspronkelijk nagenoeg uitsluitend de bedoeling de lezer te stichten. Geleidelijk ontwikkelde ze zich in de beste gevallen tot een genre dat tot de literatuur mag worden gerekend. Men zou de vraag naar de weerklank van "De Harp" kunnen splitsen in twee vragen : hoe kwam het werk als heiligenleven over en hoe als literair werkstuk?

    Bij de beoordeling ervan bleek inderdaad voor de enen de eerste vraag, voor anderen de tweede te primeren. Over het algemeen echter steunde het oordeel over het boek als heiligenleven zeer dikwijls niet alleen op de toon, maar ook op de stijl en de taal die door de auteur werd gebruikt, zodat een splitsing van de vraag mij voor de meeste gevallen onvoldoende verantwoord leek. Dat wordt duidelijk als men b.v. de bespreking van Ernst Groenevelt in de "Avondpost" van 17 juli 1952 leest. Volgens hem is de Franciscus van Timmermans in de eerste plaats een Vlaamse Franciscus : "Vlaams om de sfeer, Vlaams om de geest van het boek ; ook Vlaams door de taal van Timmermans". Het colofon waarin Timmermans zegt dat hij het boek opgedragen heeft aan enige "simpele mensen uit onze straat", interpreteert hij aldus : "Kijk — het is alsof Felix Timmermans ermee willen zeggen heeft : mijn volk heeft aan die geleerde boeken over Sint-Franciscus niets. Mijn Vlaamse volk is een primitief volk en het is dus goed dat ik deze schone heilige figuur zo aan hen voorstel, dat zij hem kunnen zien en horen en begrijpen met hun eigen verstand en hart." Daar heeft Groenevelt geen bezwaar tegen, maar, zegt hij, Timmermans heeft zijn boek niet alleen voor de simpelen van zijn straatje geschreven, "het is een boek in de literatuur dat zich erkend wenst te zien". En daarvoor heeft het "te weinig geestelijke diepte". Hij heeft vooral bezwaar tegen de "honderdduizend verkleinwoordjes" die hij erin geteld heeft. "De grote fout in dit werk is, dat de simpelheid van een Franciscus een andere is dan de simpelheid van het Vlaamse straatje."

         In het "Weekblad van Rotterdam" van 25 juli 1952 legt J.M IJssel de Schepper-Becker eveneens de nadruk op het Vlaams karakter en de naïviteit van het boek. Niettemin heeft ze grote bewondering voor de beeldende kracht van Timmermans' taal en de gaafheid van het geheel.

         In zijn over twee dagen gespreide bespreking in "De Maasbode" van 8 en 9 juli 1932 gaat V.D. uit van de vaststelling dat er een essentieel verschil bestaat tussen "de tastbare, zinnenzware Vlaamse vreugde voor het boordevolle leven, die in Pallieter trilde" en de "troubadouriale, Provencaalse levensmin" van Franciscus toen hij zijn hart nog "aan de glansen der wereld verpand had". De kunst van Timmermans is begrensd gebleven "door de Vlaamse horizont, misschien zelfs door de horizont der kleine Vlaamse stad. Door een bewust-gecultiveerde primitiviteit behield hij in zijn taal en voorstellingswijze al de kleurrijke oorspronkelijkheid van het Vlaamse volkseigen, in zijn levensaanvoelen de naïviteit de innigheid, de gemoedswarmte van het Vlaamse karakter..." Zomin als hij diep genoeg kon peilen in "de kosmische en tragische accenten" in het innerlijkste wezen van Pieter Bruegel, heeft hij de grootsheid van Franciscus in zijn kern aangevoeld. Hoewel het boek hem in psychologisch opzicht helemaal niet voldaan heeft, meent V.D. dat Timmermans door zijn "boeiende vertelkracht", velen, simpele mensen zowel als hoog-ontwikkelden, nader tot Franciscus zal brengen.

         De "Limburger Koerier" van 9 juni 1932 gaat uit van deze vaststelling : Wat Conscience eens was, is Felix Timmermans thans : een volksschrijver van ongewone populariteit.

    De recensent bepaalt zijn vooraf ingenomen standpunt als volgt : "Men weet wat men aan Timmermans heeft. Z'n boeken stellen nooit teleur, maar ook verrassen ze nooit.

    De Timmermans-aandelen zijn vast, zijn constant, dalen niet, maar stijgen ook niet. Wie een Timmermans koopt, weet, dat hij danig lachen zal om die leuke lolletjes en grappige prentjes... niet het minst om dat gegarandeerd sappige Vlaams, dat in olijkheid met geen andere taal ter wereld vergeleken kan worden." Hij heeft nu ook een boek over Franciscus geschreven. En wel geen mens za gedacht hebben, dat het een heiligenleven worden zou. En een heiligenleven is het dan ook niet geworden. Om de heiligheid van Franciscus te doen uitkomen heeft hij hoogdravende zinnen gebruikt en ze afgewisseld met "Lierse lollekes".

    Het boek is niet sober, niet intens, niet diep, niet ernstig genoeg, maar toch "zeer lezenswaardig".

    De heer Timmermans schijnt zich geroepen te voelen nog steeds te blijven pallieteren, schrijft B. v. Noort in de "Nederlandsche Bibliographic" van oktober 1932. Hij vindt het gehele boek te uitbundig, te veel ingesteld op de uiterlijkheid. De sfeer van het boek past niet bij de geest van Franciscus, is zijn besluit.

    Roel Houwink spreekt in het maandblad "Den Gulden Winckel" van oktober 1932 de mening uit dat er weinig echt religieus gevoel in "De Harp" te vinden is en dat de voorstelling van het geloof gewild-primitief is. ,,Het verschijnen van dit boek is een aanslag op de goede smaak van het lezend publiek", schrijft hij. Als voorbeeld van smakeloosheid citeert hij : Maar hoe is een moeder? Als een van haar kinderkes gekist wordt, doen ze 't nog wollen kouskes en een flanellen ponneken aan.

         Precies hetzelfde citaat werd reeds vroeger, in "De Tijd" van 2 juli 1932, door Anton Van Duinkerken gebruikt. Maar hij liet het door deze zin voorafgaan : "Soms vindt hij woorden, die door geen gedicht te verbeteren zijn in hun directe, klare eenvoud". Later haalde ook Antoon Coolen die woorden aan en hij citeerde daarbij ook nog de zinnen die er onmiddellijk op volgen : "Franciscus ging wetens en willens naar d'armoe, maar dat plezier kost hij haar toch met weigeren en ze vroeg het zoo schoon, van een schoon kostuum aan te doen". Coolen citeerde niet helemaal juist. De originele tekst is : "...ze vroeg het zoo schoon, van een goed kostuum aan te doen, een gebakken kieken mee te nemen, een fleschken ouden wijn, en ook wat geld op zak te steken".

         Ik neem het citaat echter over om de commentaar van Coolen erbij : "Dit, deze visie, van de allerhoogste humor die verblijdt en ontroert en diep aangrijpt, bepaalt de ganse toon van het boek..."

    De bespreking van Antoon Coolen verscheen in het "Noordbrabantsch Dagblad Het Huisgezin" van 2 december 1933. Hij schrijft daarin ook : "Timmermans heeft Franciscus in al zijn grootheid gezien en doorschouwd. Hij heeft hem vooral in al zijn levensmoed en beminnelijkheid gezien en gestalte gegeven in de verrukkelijke bladzijden van zijn boek, waaruit u in de grote adem der aarde de grote adem der eeuwigheid toewaait."

         De recensie van Anton Van Duinkerken werd opgenomen in zijn "Twintig Tijdgenooten". Hij schrijft daarin: "Tegenwoordig schijnen veel mensen te denken, dat iemand slechts een goed criticus kan zijn, als hij de boeken van Felix Timmermans burgerlijk en vervelend vindt." Zelf bekijkt hij ze wel anders : "Wanneer Timmermans, of gelijk welk ander schrijver, nooit iets had voortgebracht dan dit nieuwste Franciscusleven, werd hij er op slag beroemd mee, omdat het zo goed geschreven is en zo warm gevoeld, van het begin tot het einde."

         Verder komt hij nog terug op de miskenning van Timmermans : "De betrekkelijke afkeer van Timmermans, die in de laatste jaren toeneemt onder Nederlandse intellectuelen, is hierom reeds zo merkwaardig, dat dezelfde mensen 'Pallieter' hebben toegejuicht toen ze het lazen, zonder al die bezwaren te maken, terwijl ze nu zeggen : 'het is weer net als Pallieter geschreven', als beduidde dit, dat het slecht geschreven zou zijn! lemand, die 'De Harp van Sint-Franciscus' helemaal aandachtig leest (en dit doet men spontaan, als men zonder vooroordeel eraan begint) zal toch moeten toegeven, dat dit boek gebouwd is met een dramatisch inzicht, dat men in de schrijver nimmer had vermoed, zelfs niet, of zeker niet, als men zijn toneelspelen kende! Zijn stijl is verstild en gerijpt, minder uitbundig, maar nog even hartelijk als vroeger, even fris als in het 'Kindeke Jezus in Vlaanderen', maar thans dieper van toon."

         In zijn bespreking zegt Van Duinkerken ook nog dat het boek geen stichtend heiligenleven meer is, maar "een vervoerend gedicht". Hij beklemtoont dat Timmermans, hoewel hij de reputatie geniet, gesloten te zijn voor tragische conflicten, omdat hij zulk een oppervlakkig gemoed zou hebben, de tragiek van Franciscus smartelijk doorvoeld heeft, maar verzoenend weergegeven, en is vol lof voor de prachtige dramatische opbouw van Sint-Franciscus' le-vensgang, waardoor zijn boek "pakkender" is als dat van Jörgensen.

         Het oordeel van Maurits Uyldert was heel wat ongunstiger. In zijn uitvoerige bespreking voor het "Algemeen Handelsblad" van 19 november 1932 is geen enkel woord te vinden dat op enige waardering zou kunnen wijzen. Hij heeft in het boek geen glimp van Franciscus' wezen en aard gevonden. Timmermans blijft altijd diep, diep beneden zijn onderwerp. Pallieter is tot geen extatische vergeestelijking bij machte... Hij beeldt Sint-Franciscus niet uit, hij praat alleen maar over hem en het kinderlijke van de Heilige wordt in zijn verhaal kinderachtig.

         In "De Rotterdammer" van 50 juli 1932 gaat A. Wapenaar van de blijkbaar door velen gedeelde mening uit dat Timmermans geen psycholoog is. Men mag dus van hem ook niet vragen dat hij diep zou doordringen tot de psyche van Franciscus. Maar; voegt hij eraan toe, dan is er dit bezwaar : "dat hij aan de buitenkant staat te vertellen, en toch ook telkens met de binnenzijde van zijn held te doen krijgt, zonder het geestelijk niveau van de binnenkant te benaderen." Timmermans heeft Franciscus al te romantisch in de bloemen gezet, schrijft hij en hij voegt er deze bekentenis aan toe, waarmee de ongunstige weerklank van het boek in Nederland voor een belangrijk deel kan worden verklaard : "Een Roomse gemeenzaamheid met het heilige en de heilige is ons, Protestanten, te suikerzoet op de tong." Hierbij wil ik even herinneren aan wat de katholieke krant "De Tijd" op 8 december 1917 over "Het Kindeken Jezus in Vlaanderen" schreef : "Ik kan het Kind-Jesus-verhaal niet genieten in de half-komische, half-mystiek doende omlijsting... ; dit lijkt mij niet te vallen binnen het kader van de 'letterkundige omciering',(1) veeleer te behoren tot wansmakelijke en smakeloze Vlaanderen-adoratie, die zich inbeeldt met valse mystiek het hoogstheilige te mogen fatsoeneren naar willekeur. Later, op 8 maart 1919, bleek "Het Centrum" die mening te delen — voor zover de mogelijkheid dient te worden uitgesloten dat beide anonieme besprekingen uit dezelfde pen zijn gekomen en gebruikte de recensent de term "ongewilde profanatie". Karel Van den Oever, die toen in Baarn verbleef en daardoor goed geplaatst was om te weten waar hij over sprak, reageerde daarop in een artikel dat hij op 10 maart schreef en dat op 22 maart in "Het Centrum" werd opgenomen. Hij betoogde dat er, spijt psychologische tekortkomingen, van profanatie geen sprake kon zijn. Hij voegde er dit aan toe :

    "Het Hollandse protestantisme verdraagt onze Vlaamse familiariteit niet met de heilige zaken des geloofs en ik zal het de Hollandse katholieken niet kwalijk nemen, dat, ongewild dit Calvinistisch rigorisme hen ook enigszins in het bloed gegaan is." Het rigorisme waar Van den Oever het toen over had, is een element waarmee rekening moet worden gehouden als men naar een verklaring zoekt van het Nederlandse onbegrip, ook bij katholieken, tegenover "De Harp" als biografie. Het lijkt mij een van de redenen waarom in Nederland zo sterk de nadruk werd gelegd op Timmermans' Vlaamse en naïeve benadering van Sint-Franciscus.

     

     

    (1) De recensent zinspeelt hier op Timmermans' opdracht van "Het Kindeken Jezus in Vlaanderen" : "In de kader en de landschappen van ons schoon en goed Vlaanderen, heb ik mij het Goddelijke verhaal van het Kindeken Jezus, zijne zoete moeder en zijn goeden voedstervader verbeeld, en met wat letterkunde in groot genoegen omcierd.

    En vol van grooten eerbied draag ik deze tafereelkens aan Maria Viola, van Holland op."

     

     

    Ook in Vlaanderen werd dat standpunt ingenomen, maar het leidde niet altijd tot dezelfde conclusies. Het weekblad "Ons Lier" van 17 juli 1932 schrijft dat men van Timmermans geen "zwaar-psychologische roman" moet verwachten, maar wel ,een onvergelijkelijke weergave van het menselijk doen en laten, van het menselijk hart, voor zover dit ligt buiten het gewoon-menselijke, buiten het alledaagse. Hij heeft het leven van Franciscus gezien door een sterk Vlaamse bril, maar daardoor doet hij de Vlaamse mensen ook heel wat beter de geest van Sint-Frandscus en zijn leven begrijpen. Toch laat de recensent, Leo Arras, niet na erop te wijzen dat het proza van zijn stadgenoot "taalkundig zo onbeholpen is" :

    "Timmermans weet geen raad met zijn naamvallen of zijn vervoegingen. Hij weet zelfs dikwijls geen raad met de dialectische ingrediënten van zijn schrijftaal."

         In "De Vlaamsche Gids" van September 1932 haalt Pol Anri een aantal voorbeelden van foutieve naamvalsvormen en vervoegingen aan en hij stelt daarbij de vraag of het onze taal en de faam van de schrijver zou schaden als hij correcter zou schrijven.

         Anton Van de Velde had in "Boekengids" van juni 1932 reeds de mening te kennen gegeven dat Timmermans door de bloeiende jaren heen met opzet slordiger geworden was.

    In het begin van zijn bespreking zegt hij : " 't Lijkt me dat ons in dit boek iets van de waarachtige Timmermans ontvalt." Voor hem is die waarachtige Timmermans die van "Pallieter" en "Pieter Bruegel". Hij vindt dan ook dat "De Harp" geen consequente factuur heeft. Herinnerend aan Bruegel, schrijft hij : "De pertige broek van Pieter komt door de pij van Frans te voorschijn." En verder, enigszins in contradictie met zijn visie op de waarachtige Timmermans : "Het is een boek van Felix geworden ; 't had het boek van Frans moeten zijn." Al meent hij een inzinking bij de auteur te moeten vaststellen, toch wijst hij ook positieve punten aan : Timmermans heeft zich in zijn relaas over de woelige jeugdjaren van Franciscus weten te beheersen en de laatste vijftig bladzijden zijn verinnigd en versoberd.

         De dichter Gabriel Smit begint zijn bespreking in "De Gooi-en Eemlander" van 3 juni 1932 met de herinnering aan een lezing van Timmermans in een Nederlands dorpje.

    De natuurlijke eenvoud van de auteur was hem toen het meest opgevallen. Die eigenschap had hij ook in zijn werken gewaardeerd, vooral in "Anna-Marie", die hij de beste van zijn vroegere romans noemt. Vaak, en niet ten onrechte, werd hem verweten dat hij later slordiger ging schrijven. Door zijn , "gewilde oubolligheid" geraakte hij op de achtergrond, maar met "Pieter Bruegel" sloeg hij weer de goede richting in en "De Harp" bevestigt dat.

    Zijn Franciscus is wel een zonderling wezen, maar de gestalte van de heilige is met een zo grote aanhankelijkheid en overgave geschilderd, zijn gehele levenswandel wordt de onbevangen lezer in zulke frisse, sterke kleuren en blijmoedige gebaren voor ogen gezet, er is soms een zo warme waarachtigheid in de taferelen, dat men zich vrijwel onmogelijk aan de bekoorlijke sfeer onttrekken kan.

         Smit haalt dan het begin van de roman aan en geeft er deze commentaar bij : "Dit is Timmermans in zijn geheel en op zijn best. Er is vrijwel niemand onder de hedendaagse Nederlandse schrijvers die zo scherp en zo snel een ganse atmosfeer tastbaar kan oproepen als Timmermans in het eerste zinnetje deed."

    Nu is het wel merkwaardig dat die eerste zin, "De zon was gezonken als een goudvis.", door twee andere, reeds vermelde recensenten, eveneens werd aangehaald, maar negatief beoordeeld.

    Anthonie Donker werd gehinderd door de "literaire inslag" ervan en Maurits Uyldert zegde dat de schrijver a1 dadelijk met de eerste zin faalt om voor zijn verhaal de juiste toon te vinden. Verscheidene recensenten hebben zich uitgesproken over de hagiografische waarde van het boek. De vraag is nu hoe de "vaklui" daarover hebben geoordeeld.

         Het in Helmond uitgegeven "Maandschrift voor de leden der Derde Orde" van augustus 1932 wijdt er slechts zeven regels aan, maar het oordeel is positief. P.G. vindt dat Timmermans met het werk zeer veel goed (zal) kunnen doen, omdat de geest van Franciscus er doorheen waait en omdat alles zo schoon is verteld.

         Belangrijker is de bijdrage van Pater Maximilianus in "Francis-kaansch Leven" van oktober 1932. Zijn oordeel is genuanceerd, maar positief : Timmermans heeft bewezen de moeilijke stof aan te kunnen en hij heeft vooral de tragiek doorvoeld bij wat hij noemt "het kanaliseren van Franciscus' ideaal". Ook Pater Henricus reageert positief op het boek in "Christus Koning. Weekblad van de Nederlandsche Provincie der Capucijnen en hare Missies" van 28 September 1932.

    Pater Norbertus de Antverpia wijdde in 1933 een korte bespreking aan het boek in de "Collectanea Franciscana" (Assist). Hij zegt dat het met geen enkel ander kan worden vergeleken en zo persoonlijk is dat het enig is in zijn genre.

    In "Boekenschouw" van 15 September 1932 schrijft Anton Reichling S.J.: "Wat Timmermans tot hiertoe schreef was een voorschool. Hier is de hand van de meester." Men kan bezwaren hebben tegen het boek, maar het belangrijkste is dat Timmermans Sint-Franciscus gezien heeft zoals Sint-Franciscus zichzelf moet gezien hebben : klein tegenover God. Timmermans vertelt hier soberder dan hij het gewend is.

    In "Vox Carolina" van 25 november 1932 benadert L.W. het boek uitsluitend als hagiografie. "Als Franciscus in onze tijd leefde, schrijft hij, zou men hem zo al niet voor een krankzinnige dan toch voor een monomaan gehouden hebben ; Felix Timmermans weet ons dit heiligenleven voor te stellen zo eenvoudig, zo natuurlijk, dat ons ook het buitennissige, het extremistische als logische consequentie van Gods inwerking op de natuur voorkomt."

    Maar hij heeft ook oog voor de literair-esthetische waarde, zoals blijkt uit zijn besluit : "

    De harp van Sint-Franciscus is een boek dat u uw godsdienst dieper doet beseffen, een boek waaruit de geest van het evangelie u tegemoet komt; een boek dat u, al is het enkel om de schone vorm, telkens weer zult herlezen."

     

         In een boekbespreking voor de radio heeft Lode Baekelmans op 11 januari 1933 de voorlopige balans opgemaakt : "Is men niet op weg Felix Timmermans onrechtvaardig te behandelen? Wat gisteren als een aardigheid of als originaliteit in zijn werk geprezen werd, wordt heden misprijzend als fout aangerekend. Het begon reeds met zijn "Bruegel" en ook "De Harp van Sint-Franciscus" moet het ontgelden. Vooral niet dwepen met Timmermans, schijnt thans het parool." Dat de meningen over "De Harp" zeer verdeeld zijn, vindt hij haast een bewijs dat het werk verdient gelezen te worden. Katholieke en ongodsdienstige beoor-delaars verwijten het werk gemis aan diepte en innerlijkheid. De Franciscanen en sommige critici blijken opgetogen over het verbeeldingrijke levensverhaal van de heilige van Assisi. Wat zal het publiek zeggen? Publiek en kritiek hebben niet zelden zeer uiteenlopende meningen. Hij waarschuwt ten slotte voor een voorbarig oordeel : "Wanneer Timmermans zijn levenswerk zal hebben voltooid, dan wordt de balans opgemaakt... Tijdens ons leven wordt immers bij voorkeur het minder gunstige geboekt." Hij voegt eraan toe, dat, wanneer hij in het buitenland een werk van een Vlaming in het raam van een boekhandelaar vond, het een van Timmermans' werken was. Wellicht herkende men op af stand ook ruimer en beter zip eigenaardigheid en zijn waarde.

         Dat "De Harp" tot ver buiten onze grenzen weerklank had, bewijst het aantal vertalingen. Het boek werd vertaald in het Duits, Tsjechisch, Frans, Sloveens, Engels, Hindi, Zweeds, Portugees (uitgegeven in Brazilië), Chinees, Japans en Slowaaks. Van verscheidene uitgaven verschenen licentie-uitgaven en nieuwe drukken. Er kwamen zelfs twee Engelse vertalingen tot stand. De vertaling van Molly Bird werd onder de titel "The Harp of Saint Francis" door de Catholic Press in Ranchi (India) gedrukt in 1949 en door A.R. Mowbray and Co. in London uitgegeven in 1954, onder de titel "The perfect Joy of St. Francis". Onder die titel werd het ook door Raphael Brown vertaald en door Strauss and Young in New-York uitgegeven in 1952. Na twee herdrukken kwam er een licentie-uitgave in de "Image Books" (New-York) die vier herdrukken kreeg. Of dit onloochenbaar succes bij de buitenlandse lezers, ook voor de buitenlandse literaire kritiek geldt, is moeilijker te achterhalen.

         De eerste reacties komen uit Duitsland, waar ook de eerste vertaling, reeds in 1932, tot stand kwam. Ze werd door Peter Mertens, een uitgeweken Vlaming, die aan het Insel-Verlag, dat het boek uitgaf, verbonden was, gemaakt en door Dr. Karl Jacobs, die zelf een fragment van "De Harp" vertaald had, dat reeds op 13 januari 1932, voor de originele uitgave bij Van Kampen werd gepubliceerd, in "Germania" verscheen, besproken in twee Duitse kranten, in 'Germania' van 14 en in de 'Deutsche Allgemeine Zeitung' van 26 oktober 1932.

    Dr. Karl Jacobs meent te mogen zeggen dat de kunst van Timmermans gerijpt, verdiept en vergeestelijkt is. Vroeger schilderde hij met ongebroken tonen, nu is er een rijkdom van tussentonen, die van de feestelijke jubelklanken van het Zonnelied tot vertwijfeling afdalen. "Auch der erzählerische Stil, die Diktion, ist anders geworden, er vermeidet alles Laute, Effekthafte, ist selbstverständlicher, gemessener geworden. Der Stil strömt eine rührende, kaum zu überbietende Schlichtkeit aus. Vielleicht hat er an Farbigkeit eingebüsst, dafür ist er geschmeidiger, mannigfalter, unabsichtlicher und kontrastreicher geworden. Der knappe Satz wird bevorzugt, aber er fliesst und ist voll innerer Musik." Merkwaardig is dat Jacobs opmerkt dat de kleurenpracht van Vlaanderen in de beschrijving van de Italiaanse landschappen ontbreekt en meent dat menige lezer van Timmermans dat betreurt. Zelf gelooft hij echter dat Timmermans met opzet minder aandacht schenkt aan het landschap, omdat hij het accent van het zinnelijke naar het geestelijke heeft verlegd."Das Umweltliche ist nicht mehr Selbstzweck, es ist unter die Idee gezwungen und überwuchert sie nicht mehr."

         Prof. Dr. Trusen reageerde van een protestants standpunt uit geheel anders op "De Harp" dan vele van zijn Nederlandse geloofsgenoten. Dat blijkt uit een bespreking in een protestants blad, waarvan het eerste deel op 7 en het slot op 8 december 1932 verscheen.

    Hij wijst erop dat de auteur eenvoudig en eerlijk heeft naverteld wat er in de oude bronnen over Franciscus te vinden was en er een sluitend geheel van gemaakt heeft waarvan de lectuur tot het einde boeit. Hij zegt dat het hem bijzonder verheugd heeft dat de katholieke Timmermans het levensverhaal van de heilige als een tragedie behandeld heeft, waarin de historische waarheid te zien is die door de katholieke geschiedschrijvers meestal overtrokken wordt. Uit de door Timmermans beschreven conflicten met de kerkelijke overheden blijkt dat Franciscus eigenlijk thuishoort in de rij van de middeleeuwse "protestanten".

         Merkwaardig is dat ook de Jezuïet Peter Lippert in "Stimmen der Zeit" vooral getroffen werd door de tragiek in het Franciscus-leven van Timmermans. Zijn bespreking werd opgenomen in zijn boek "Aufstieg zum Ewigen" onder de titel "Die Tragik der Heiligen".

    Hij begint weliswaar zijn bijdrage met erop te wijzen dat het boek het werk is van een "Dichter" — een woord dat in het Duits een veel ruimere betekenis heeft dan in het Nederlands — en niet van een historicus en dat niet de historische, maar de legendarische, misschien slechts de Timmermansiaanse Franciscus hier uitgebeeld wordt. Hij stipt ook aan dat Timmermans soms sentimenteel wordt en aan zwart-wit schildering doet. Maar hij legt vooral de nadruk op de tragische tweespalt tussen het ideaal dat Franciscus en zijn gezellen nastreven en de harde werkelijkheid. Dat heeft Timmermans de lezer "mit unvergleichlicher Kunst nacherleben machen".

    Ook in Frankrijk had "De Harp" een gunstige weerklank. "Depuis longtemps, il ne nous avait été donné une œuvre aussi prenante et aussi bienfaisante." Zo begint Ch. Chenoy zijn bespre­king in"La Revue des Auteurs et des Livres". Timmermans heeft een boek geschreven dat als model kan dienen voor auteurs die zich niet laten afschrikken door de formidabele taak het leven van een heilige binnen het bereik van het volk te brengen. "D'aucuns reprocheront à ce livre certaines lourdeurs passagères ou certaines déficiences dans une subtilité analyse psychologique. Soit! Mais ce n'est pas dans cet esprit de minutieuse critique qu'il faut lire ces pages débordantes de véritable vie, de réalisme familier et de christianisme authentique et intégral."

     

         Als men een conclusie zou willen trekken nit de verschillende reacties die "De Harp" uitlokte, dan vallen de tegenstrijdigheden daarin het meest op. Het verwijt dat het meest werd gemaakt, is dat de auteur in psychologisch opzicht zou hebben gefaald en te veel aan de oppervlakte zou gebleven zijn. Over de motivering van dat verwijt bestaat nochtans geen eensgezindheid. Daarvoor bleken de standpunten van waaruit het boek werd benaderd, meestal te subjectief.

         In niet-katholieke, meer bepaald protestantse kringen in Nederland werd de weerklank van "De Harp" in mindere of meerdere mate als een wanklank gehoord. Het is natuurlijk de vraag of die communicatiestoornis eerder aan het stemmen en bespelen van "De Harp" dan aan het luistervermogen van het gehoor was te wijten.

     

    ********

    21-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Historiciteit van Adriaan Brouwer - Louis Vercammen

    De Historiciteit van Adriaan Brouwer

    Louis Vercammen

    Uit 't Land van Rijen - jg 7 1957
     

    Adriaan Brouwer is de laatst-voltooide roman van Timmermans. Begonnen in 1942, draagt het boek als einddatum : 5 met 1944. Het staat echter vast dat het nog heel wat wijzigingen ondergaan heeft, voor het in 1948 postuum in boekvorm verscheen. Zoals de titel aanduidt is het een biografischeroman, die dus rekening dient te houden met historische feiten en omstandigheden. In het verloop van deze bijdrage willen we onderzoeken wat de beste Brouwerkenners ons weten te vertellen en dit dan telkens te vergelijken met wat Timmermans ons schenkt in zijn roman. Het resultaat pleit voor Timmermans' historische nauwgezetheid.


                             

    Jeugd

         1. De vraag naar de geboorteplaats van Adriaan Brouwer heeft vroeger heel wat stof opgejaagd. Voor Haarlem pleit Houbraken, voortgaande op het getuigenis van Nicolas Six, dat echter geen waarde bezit. Verder is daar nog het feit dat de Amsterdamse rederijker Pieter Nootmans in 1627 een opdracht schrijft aan «Adriaen Brouwer, schilder van Haarlem». Matthys Van den Bergh, leerling van Rubens, die Brouwer nochtans goed gekend heeft te Antwerpen, vermeldt onder de ets «Boerendans» : A.B. Harlemensis. De Bie daarentegen getuigt «gheboren in Vlaenderen». Ook Schelte van Bolswert graveert Brouwers portret met als onderschrift: A.B. gryllorum pictor Antverpiae natione Flander. Bullart tenslotte verklaart nadrukkelijk «natif d'Audenarde en Flandre». Houbraken, die na hem geschreven heeft, voelt zich daardoor niet erg zeker van zijn lang betoog en voorzichtig besluit hij : «egter willen wy geen uitspraak daar over doen om geen onrecht vonnis te wyzen, en d'een of ander stadt hare geboortelingen ontwringen». Iedereen is het er nu over eens dat Oudenaarde de geboorteplaats is. Opzoekingen in de archieven hadden geen ander resultaat dan dat er verscheidene Brouwers gevonden werden, maar niet onze Adriaan. Hier dient echter bijgevoegd dat de registers uit de Jaren 1603-1607 erg onvolledig zijn. Timmermans laat zijn Brouwer zeggen : «Mijn vader had nest gemaakt in een arm straatje te Audenaarde»

         2. Als geboortedatum geeft Houbraken 1608 aan. Bullart echter zegt dat Brouwer stierf «agé de trente-deux ans seulement». Welnu Brouwer werd de 1ste februari 1638 begraven. Vandaar is het geboortejaar 1605 of 1606.

         3. Verschillende biografen weten te Vertellen dat Brouwers vader patroon-schilder van tapijten was en dat ook de jonge Adriaan daarin zeer bedreven was. Over zijn jeugd weten we niet veel, tenzij dat hij op zestienjarige leeftijd het ouderlijk huis reeds verlaten had. Raepsaet deelde daaromtrent een uiterst belangrijke nota mee die hem nagelaten was door zijn grootvader, de gewetensvolle historiograaf Jean-Joseph Raepsaet. «Quant au peintre Adrien De Brauwere, j'ai vu, avant la revolution et du temps que j'étais secrétaire du collège des chefs-tuteurs de la ville d'Audenarde, 1'etat des biens, ou inventaire après décès du père d'Adrien De Brauwere ; il était peintre de patrons pour les maîtres tapissiers et mourut en état de déconfiture. Les tuteurs de ses enfants renoncèrent à sa succession ; son fils le peintre, alors âge seulement de seize ans, avait déjà abandonné la maison paternelle sans que l'on sût il s'était retiré». Het bewuste dokument is echter verloren gegaan.

         4. Welk was de reden van Brouwers vertrek en waarheen is hij gegaan ? Daarover is geen zekerheid te krijgen. Houbraken meldt dat Frans Hals het talent van de jonge man zou opgemerkt hebben te Haarlem en hem als leerling aanwierf. Raepsaet neemt dit aan, maar meent dat Hals op doorreis in Vlaanderen Brouwer gezien heeft en hem als leerling meenam. Daartegen pleit dat Hals na 1616 Holland nooit meer verlaten heeft. Timmermans maakt de syntese. Een epigoon van Hals heeft Brouwer te Oudenaarde ontdekt en hem naar Holland gelokt

         5. Gaat aan de Hollandse periode een verblijf te Antwerpen vooraf ? Hofstede De Groot en von Bode zeggen neen. Brouwer is in 1621 in Holland en vanaf 1623 leerling van Hals te Haarlem. Schmidt-Degener zegt ja. Te Antwerpen komt Brouwer in kontakt met de werken van Pieter Bruegel de Oude en diens zoon, de Fluwelen Breughel. Timmermans haast zich natuurlijk deze opinie over te nemen. Bruegel was ermee gemoeid ! Daar zou hij ook reeds kennis gemaakt hebben met «geus» Jakob Jordaens. Timmermans schijnt evenwel iets te haastig geweest te zijn om Jordaens reeds voor 1624 tot ketter te verklaren. In feite geschiedde deze overgang naar het protestantisme eerst na 1651.

     

    Hollandse periode

         1. De vraag of Brouwer deelgenomen heeft aan de ontzetting van Breda wordt gesteld, omdat hij in 1632 in het bezit gevonden wordt van «een caerte van de belegeringe van Breda». Deze machtige vesting werd sinds augustus 1624 door de Spaanse legers onder Spinola omsingeld. De Geuzen trachtten tevergeefs de stad te ontzetten. De 2e juni 1625 werd zij door de Spanjaards veroverd. Met Schmidt-Degener gelooft ook Timmermans dat Brouwer erbij was. Wat er ook van zij, heel het beleg heeft hij zeker niet meegemaakt, Timmermans veronderstelt daarom dat hij er gekwetst wordt.

         2. In een notariële akte van 23 juli 1626 verklaart Brouwer in het bijzijn van Adriaen Van Nieulandt en Barent Van Someren dat hij in maart 1625 te Amsterdam bepaalde schilderijen gezien heeft. Deze Barent Van Someren (1572/3-1632) was zelf schilder, maar had het penseel geruild tegen de tapkast en was waard van de herberg «In het schild van Frankrijk». Brouwer nam er zijn intrek. Het zoontje Hendrik (1615-1684/5) was zijn eerste leerling. Weldra staat Adriaan bekend als toneelspeler en drinkebroer. Dat hij eens zijn klederen in grof lijnwaad prachtig met waterverf beschilderd had, waardoor hij door iedereen bewonderd werd, maar alles daarna met een natte vod afwreef om de ijdele glorie der wereld te illustreren, wordt ons reeds uitvoerig verhaald door De Bie. Timmermans maakt er dankbaar gebruik van, Houbraken heeft het Amsterdams verblijf na Haarlem geplaatst. Van den Branden en Schmidt-Degener geven eerst Amsterdam en dan Haarlem. Timmermans maakt weer eens de syntese : Amsterdam, Haarlem, Amsterdam.

         3. Te Amsterdam gebeurde het, vertelt Houbraken, dat de heer du Vermandois de schilderij «Gevecht tussen boeren en soldaten» kocht voor honderd dukaten. Brouwer kon zijn oren en ogen niet geloven en wentelde zich in de goudstukken, maar na enkele dagen was hij reeds deze «ballast» kwijt. Timmermans neemt over, maar i.p.v. honderd, zegt hij driehonderd dukaten.

         4. In de tweede helft van 1626 wordt Brouwer te Haarlem als «beminnaer» van de retorikakamer «In liefde boven al» ingeschreven. Van dan af moet hij leerling van Hals geweest zijn. Deze was in 1580 te Antwerpen geboren uit Mechelse ouders, die uitweken om geloofsmoeilijkheden. Eerst was hij gehuwd geweest met Anna Hermans (of Harmens). Dat hij de 20ste februari 1616 voor het magistraat moest verschijnen om rekenschap af te leggen over de mishandelingen zijn vrouw aangedaan, blijkt naderhand op een verwarring van namen te berusten. De 6e augustus 1616 brengt hij een kortstondig bezoek aan zijn geboortestad. Timmermans vergist zich dus als hij Hals laat zeggen : «Nooit in Vlaanderen geweest». De 12e februari 1617 hertrouwt hij met Lysbeth Reyniers. Houbraken vertelt dat Brouwer er weinig eten kreeg «want het wyf van Frans, Brouwers hollen romp wel met wind zou hebben willen op vullen». Dit schijnt wel overdreven. Verder zouden Adriaen Van Ostade (1610-1685) en Brouwer 's avonds dikwijls hun meester uit de herbergen hebben moeten halen en in zijn bed leggen, en dan bad hij nog : «Lieve Heer, haal mij vroeg in uwen hogen hemel». Timmermans neemt alles over.

         5. De 10e maart 1627 draagt de Amsterdamse rederijker Pieter Nootmans (1605-vóór 1652) zijn Spel van den bloedighen slack van Pavijenop aan de « Constrijcke en wijdberoemde Jongman Adriaen Brouwer, schilder van Haarlem » en dankt hem om de vele bewezen diensten. In een kort gedicht zal Brouwer zijn vriend prijzen op zijn tragedie. Timmermans vermeldt dit feit niet.

         6. Timmermans laat Brouwer vier jaar bij Hals, d.w.z. tot 1630. Over deze jaren weten we niet veel. Houbraken vermeldt als reden van het vertrek dat Hals verscheidene werken van zijn geniale leerling voor eigen rekening zou verkocht hebben. Timmermans neemt over.

         7. Timmermans plaatst hier dan het tweede Amsterdams verblijf. Schmidt-Degener veronderstelde reeds dat Brouwer ondertussen in kontakt geweest is met Rembrandt. Een feit is dat Rembrandt verscheidene panelen van Brouwer in zijn bezit had. Timmermans neemt over.


                             

    Antwerpse periode»

         1. In het najaar van 1631 duikt Brouwer plots te Antwerpen op. Van den Branden deelt naar algemene traditie mee dat het in gezelschap van barakspelers was. Timmermans laat dit detail niet onopgemerkt voorbijgaan. De roem van Brouwer is hem reeds voorafgegaan. In de winter wordt hij als Vrijmeester in de St-Lukasgilde opgenomen en heeft er zijn 26 gulden lidgeld betaald. Op dat ogenblik bereikt de Antwerpse schilderschool het toppunt van haar roem met namen als Rubens, Van Dyck, Jordaens, Teniers en... Brouwer, Als zijn leerling staat ingeschreven de nauwelijks veertienjarige Jan-Baptist Dandoy, die in 1637-38 het Meesterschap in de Gilde zal verwerven. Hij was de zoon uit de herberg «Genua» in de Meyerstraat (= Meistraat). Daar neemt Brouwer voorlopig zijn intrek. Hij staat voortdurend in de schulden, maar werkt tevens zeer hard. Het is de zijdehandelaar Jan Van den Bosch, die zijn voornaamste geldschieter wordt. In 1632 of '34 komt Van Dyck Brouwers portret schilderen.

         2. Veruit de belangrijkste figuur uit Brouwers naaste vriendenkring is de schilder-bakker Joos(t) van Craesbeeck (1606-1655). Te Neerlinter geboren, moet hij rond 1630 naar Antwerpen zijn afgezakt, waar hij spoedig kennis gemaakt heeft met de tweeentwintigjarige Joanna (Anneke bij Timmermans) Tielens, dochter van de bakker op het Zuiderkasteel. Na eindeloze onderhandelingen moet hij de 22ste januari 1631 gedwongen worden het huwelijk met haar aan te gaan, amper zeven weken voor de geboorte van hun eerste kind. Wanneer Joanna's vader, Aert Tielens, vermoord was geworden door een bakker uit Mechelen, kon Joos er zijn bedrijf overnemen. Hij vestigde zich dan in «Sinte-Anna» op de hoek van de Klooster- en Lepelstraat. Haar tante, Elisabeth Tielens, zorgde er evenwel voor dat de bakker met heel de erfenis en al het zoengeld in handen kreeg. Waarop de bakker een proces inspande tegen «tante Beth». Dat het een erg ongelukkig huwelijk betekende voor Joanna, valt niet te betwijfelen. Timmermans beschrijft heel de misselijke «familiekwestie» naar waarheid.

         3. In tegenwoordigheid van Rubens moet Brouwer de 4e maart 1632 vóór notaris Peeter de Breuseghem komen verklaren dat het stuk «Boerendans» autentiek is en dat hij het maar eenmaal geschilderd heeft. Timmermans neemt over

         4. In de zomer van hetzelfde jaar wordt een inventaris van zijn goederen, waaronder de beruchte kaart van Breda, opgemaakt door Frans Marcelis, notaris van Van Craesbeeck. Daaruit besluit Timmermans niet zonder reden dat deze goederen op aanvraag van de bakker zijn in beslag genomen, omdat een schuld niet afbetaald was. Hij veronderstelt verder dat Brouwer ondertussen naar Oudenaarde gegaan is. Van den Bosch moet tussenkomen. Want de 5e oktober 1632 wordt have en goed overgedragen aan Signor Van den Bosch door huissier Anselmo de Cocquiel «omme te eviteeren arresten ende becommeringen die daarop bij eenige andere crediteuren souden mogen gedaen worden».

    De taveerne «Den Robijn» van Gijsbrecht Van der Cruyse in de Wiegstraat was het geliefkoosd verzamelpunt der kunstenaars. Brouwer zal er na zijn dood voor meer dan 32 gulden in het krijt blijven staan.

         5. De 23ste februari 1633 zit Brouwer als staatsgevangene «op den Casteele van Antwerpen». Gebrek aan de nodige legitimatiepapieren na zulk langdurig verblijf in Holland en misschien ook het bezit van de kaart van Breda schijnen hem dat aan de hand gedaan te hebben. Die dag ondertekent hij een schuldbekenis van 1.600 gulden aan Van den Bosch te betalen vanaf de 1ste maart in maandelijkse afkortingen van honderd gulden, en wel in schilderijen van zijn hand. Brouwer had het zo kwaad niet tijdens zijn gevangenschap. Hij kon er naar hartelust schilderen met Van Craesbeeck, die er immers werkte, en vooral veel verteer maken. Dit blijkt uit een nieuwe schuldbekentenis ten voordele van dezelfde zes maanden later. De 23ste September 1633 ondertekent Brouwer een nieuwe schuldbrief van 500 gulden voor «montkosten». Hoe hij zulke grote som (minstens 70.000 F) op een half jaar heeft kunnen doorjagen, blijft een raadsel. Terzelfdertijd hernieuwt hij zijn vorige schuldbrief voor 1.516 gulden, m.a.w. in plaats van de beloofde 600 gulden heeft hij er maar 84 afbetaald. Houbraken meldt dat de persoonlijke tussenkomst van Rubens hem uit de gevangenis ontslagen heeft. Hoogstwaarschijniijk moesten echter eerst die «montkosten» betaald zijn, eer hij kon vertrekken. Timmermans neemt grotendeels over.

         6. Houbraken weet te melden dat Brouwer toen bij de bakker zou ingewoond hebben om hem te leren schilderen. Het moet in ieder geval zijn resultaten opgeleverd hebben, want enkele maanden nadien wordt ook Joos Van Craesbeeck als «schilder-backer» in de Liggeren der Lukasgilde ingeschreven. Ondertussen had Brouwer echter een verhouding aangegaan met diens ongelukkige vrouw. Om de trouw van zijn vrouw te beproeven, vertelt Houbraken verder, had Van Craesbeeck een mes en zich de keel met siroop ingesmeerd. Daarop had hij luidkeels om hulp geroepen. Anneke snelde toe en menend dat hij stervend was, viel zij snikkend voor hem neer. Dan was Joos verheugd rechtgesprongen om te zeggen dat het maar een grap was. Houbraken zegt dat Brouwer naar Parijs getrokken is. Hiervoor bestaat er geen enkel bewijs, maar Timmermans houdt er in die zin rekening mee, dat hij het Brouwer als voorwendsel laat gebruiken om het huis van de bakker te verlaten.

         7. Brouwer dwaalt dan enige tijd rond. De taveerne «Genua» was gesloten, omdat men ze niet verhuurd had «om quacsalvers oft Jan Potagies in te logeren». Rubens zou dan, steeds volgens Houbraken, Brouwer uitgenodigd hebben om bij hem in te wonen. Brouwer weigerde, maar kwam tenslotte de 26ste april 1634 terecht bij een graveur van Rubens, Pauwel Du Pont of Paulus Pontius (1603-1658), die toen met zijn jonge vrouw Christina Herselin bij zijn schoonvader in de Everdijstraat woonde. Timmermans neemt alles over.

         8. De 26ste juli 1634 is Brouwer peter van het eerste kind van Dandoy. In het najaar betaalt Brouwer met Du Pont en Peeter de Jode achttien gulden lidgeld aan de Violeren om deel te nemen aan de jaarlijkse feesten die Violieren en Lukasgilde samen vieren. Timmermans neemt over en plaatst dan de aankondiging door Rubens van de Blijde Intrede van de Prins-Kardinaal, don Fernando van Oostenrijk (1609-1641), derde zoon van Filips III van Spanje.

         9. De 12e februari 1635 verklaart Brouwer vóór notaris Theodoor Ketgen, met Peeler de Jode en Antoon Van der Does als getuigen, dat hij 297 gulden verschuldigd is aan zijn gastheer Du Pont. Timmermans neemt over maar interpreteert alsof deze alle schulden van Brouwer op zich genomen zou hebben.

         10. Plechtige intrede te Antwerpen van de Prins-Kardinaal de 17e april 1635. Timmermans vermeldt het, maar laat Brouwer uit reaktie, voor drie maanden, naar St-Job in 't Goor gaan om er landschappen te schilderen.

         11. De Hollandse schilders Jan Lievens (1607-1674) en Jan Davidsz De Heem (1606-1683/4) komen in 1635 naar Antwerpen. De 1ste maart 1636 ondertekent Brouwer in hun bijzijn een kontrakt over de opname van de vijftienjarige Hans Van den Wijngaert als leerling in het atelier van Lievens. Deze maakt ook het laatste portret van Brouwer. Timmermans vermeldt dit feit niet, maar heeft reeds eerder hun namen vernoemd te Amsterdam.

         12. De vrouw van Van Craesbeeck is de 18e mei 1637 zo zwaar ziek dat ze die dag haar testament opmaakt voor notaris Frans Marcelis. Haar sterfdatum is onbekend. Timmermans plaatst hem in het najaar van 1637.

         13. De 10e oktober 1637 valt Breda terug in de handen der Geuzen. Het nieuws verwekt een hevige ontsteltenis te Antwerpen.

         14. Einde januari 1638 sterft Brouwer te Antwerpen op twee-en-dertigjarige leeftijd. Waar, hoe en wanneer hij precies gestorven is, blijft een geheim. Verscheidene biografen zeggen in een armen-gasthuis (Timmermans zegt het ook, maar alle opzoekingen in de nochtans nauwkeurig bijgehouden registers bleven vruchteloos. Is hij aan de pest gestorven die toen te Antwerpen woedde? Dat zegt Houbraken. Of was het ten gevolge van zijn losbandig leven ? Dat beweert Bullart. Timmermans neemt dit laatste aan, maar vernoemt toch de pest. Toch schijnt deze laatste de hoofdschuldige. Dit verklaart de plotse dood, de afwezigheid der vrienden en de meer dan vormeloze begrafenis in een gemeenschappelijk graf, de 1ste februari 1638, op kosten van de Karmelieten. Daarom plaatst Timmermans een pater Karmeliet aan Brouwers sterfbed. Later word hij ontgraven en plechtig bijgezet in de Karmelietenkerk «non pour ses vertus, mais à cause de la grande réputation qu'il a remportée par son pinceau», merkt Bullart lakonisch op. Later zou Rubens nog een grafmomument hebben willen ontwerpen, maar zijn eigen dood in 1640 verhinderde de uitwerking van dat plan. In hetzelfde jaar van Brouwers afsterven, legden beslag op de povere nalatenschap : 19 februari Jan Dandoy ; 26 maart Jan De Heem en Guillam Aerts ; 4 juni Maria Kints en Joos Van Os. Doch dit viel reeds buiten het bestek van de roman.

     

    Besluit

         Over het leven van Brouwer zijn er reeds relatief veel gegevens en data verzameld, meer dan over Pieter Bruegel. Timmermans heeft ze niet allemaal verwerkt, maar zeker de voornaamste en wel zeer nauwkeurig. Zijn oplossing voor historische twistpunten of leemten zijn zonder meer merkwaardig te noemen. Ook heeft hij voldoende rekening gehouden met de gegevens van de algemene geschiedenis of feiten uit het leven van tijdgenoten-schilders. Heeft hij zich nergens vergist ? Jawel, maar dit betreft slechts detailpunten. En daarbij wie zal zeggen dat het niet vrijwillig gebeurde uit dichterlijke vrijheid ! Het geheel bewijst welke grondige voorstudie hij zich getroostte bij het schrijven van dit leven. Het louter geromanceerde blijkt tot betrekkelijk enge grenzen te kunnen herleid worden. Wat niet wil zeggen dat hij de historische gegevens niet persoonlijk verwerkt heeft.

         Het verhaal is buitengewoon levendig en moet in epische kracht geenszins voor «Boerenpsalm» onderdoen. De gedachteninhoud is op vele plaatsen nog dieper uitgewerkt. «Adriaan Brouwer» betekent een heerlijke uitbloei van zijn romanproduktie en staat stukken hoger dan «Pieter Bruegel». Het is een historische roman in de strikte zin van het woord.

     

    Louis Vercammen

     

     

    Volgende werken vooral werden benut, waarin alle aanhalingen zonder moeite terug te vinden zijn.:

     

    * C. De Bie : Het gulden cabinet van de edele vrij schilder-const. Antwerpen, 1662,. blz. 91-95.

    * I. Bullart : Academic des sciences et des arts, Amsterdam, 1682, t. II, blz. 487 - 489.

    * A. Houbraken : De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen, Amsterdam, 1718, dl I, blz. 318-333.

    * H. Raepsaet: Adrien De Brauivere in Annales de la Société Royale des Beaux-Arts et de Litterature de Gand, 1851-52. Geciteerd door A. SIRET in Biographie nationale, Bruxelles, 1873, t. IV, blz. 830-831.

    * J. Van Den Branden : Adriaan De Brouwer en Joos Van Craesbeeck. Overdruk uit De Nederlandsche Kunstbode. Haarlem, 1881, 86 blz.

    * W. Von Bode : Adriaen Brouwer in Die graphischen Kunste, Wien, 1884. Overgenomen in zijn later werk : Die Meister der holländischen und flämischen Malerschulen, Leipzig, 1956, blz. 477-508.

    * id. : Adriaen Brouwer. Berlin, 1924, blz. 12-26.

    * F. Schmidt-Degener : Adriaan Brouwer en de ontwikkeling zijner kunst. Amsterdam, 1908, 64 blz.

    * id. : art. Brouwer in Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler, Leipzig, 1911, bnd V, blz. 74-75.

    * C. Hofstede De Groot : Beschreibendes und kritisches Verzeichnis der Werke der holländischen Maler des XVII fahrhunderts, Esslingen, 1910, bnd III, blz. 587-590.

     

     

    *******

    20-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rust en Stilte in Palleiter - José De Ceulaer

    Rust en Stilte in Pallieter.

    José De Ceulaer

    Uit 't Land van Rijen - jg 7  1957 


        
    Het is verheugend vast te stellen, dat men meer en meer tot het besef komt, dat men Felix Timmermans, niet alleen op een algemeen-menselijk plan, maar ook in zuiver-literair opzicht, onrecht heeft aangedaan.

         Nadat de gezaghebbende stem van de Zwitserse criticus Dr. Siegfried Streicher reeds beklemtoond had, dat Felix Timmermans in de allereerste plaats een dichter was (1), heeft die van Albert Westerlinck thans in zijn merkwaardige beschouwingen over de verzenbundel Adagio, onder de titel « De innerlijke Timmermans » (2) die zienswijze bevestigd en tegelijkertijd de nadruk gelegd op zijn «diepe en rijke zielsrijkdom» (3).

         Albert Westerlinck heeft ook enkele bladzijden gewijd aan het motief van de stilte bij Timmermans en erop gewezen, dat de stilte een van de belangrijkste belevingen in zijn œuvre is en ook reeds in Pallieter aanwezig was.

         Daardoor bevestigt hij een stelling die ik reeds in mij'n verhandeling over «De Motieven in het Prozawerk van Felix Timmermans», meer bepaald in het hoofdstuk «Droom en Stilte», heb verdedigd en in 1947, na de dood van Felix Timmermans, heb uit eengezet in «Dietsche Warande en Belfort».

         Velen hebben gemeend dat ze een nieuw geluid hoorden, toen Felix Timmermans in het aanschijn van de dood de sedertdien reeds herhaaldelijk geciteerde verzen schreef :

     

    «De kern van alle dingen

    is stil en eindeloos».

     

    Wel nu dat geluid was helemaal niet nieuw het scheen alleen maar overstemd in zijn vroeger werk en men schonk er meestal geen voldoende aandacht aan.

         In de innigste bladzijden uit zijn werken treft ons altijd de stilte, de weerspiegeling van zijn drang naar rust en verinnerlijking. Die drang drijft hem reeds in zijn jeugd naar het begijnhof, waarvan hij de atmosfeer aldus oproept: «De mussen kloegen daarrond in de stilte en nu en dan scheerde een stoute kraai over de witte rust » (4).

     

         Het is zo stil op het begijnhof, dat men er het kleinste gerucht kan waarnemen. In «De Zeer Schone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntje» treft ons het volgende stemmingsbeeld : «Er is stilte, het lopend windeke schudt van de regenbuis-toot een grote lek die plomp in het holle regenwatervat valt. In het appelaarke zal er een merel gaan fluiten, maar een deur, die in de buurt wat te hard toeslaat, jaagt de vogel weg» (5).

         «Het Kindeke Jezus in Vlaanderen» is een aaneenschakeling van plastische beschrijvingen en stemmingsbeelden. Uit de stilte groeit telkens een verinnerlijking. Herhaaldelijk roept hij stemmingen op als de volgende : «Weer kwam de stilte tussen hen, de avond groeide en een ster kwam hen bezien» (6). en «Het was rustigt stil in de lage kamer die een bleke terugslag van het witte landschap droeg. Rond de grote tafel krinselde op de rode propere stenen een keperke wit zand ; het koper was zoet tegen de blauwendige muren, en achter het ronde ruitje van de horlogekast tiktakte de zware slinger traagzaam over en weer...» (7).

         Het is zeker geen toeval, dat in een minder geslaagd werk als «Anna-Marie» de atmosfeer dikwijls wordt gestoord, zoals blijkt uit dit fragment : «Het was stil, een ijle manestilte die alle geluid vast in haar zilveren handen hield. Maar Grain d'Or lachte, en ’t was als glas dat op de stenen viel» (8).

         In «Driekoningentryptiek» heeft de mysterieuze stilte een psychologisch effect. Ze verwektc bedeesdheid en angst. Ze schept de atmosfeer waarm natuurlijke en bovennatuurlijke elementen versmelten : «Was het door al die witte sneeuw waarover de hoge maan scheen ? om de grillige schaduwen der bomen ? om hun eigen schaduwen ? om die stilte, die stilte van sneeuw, waarin zelfs geen uil geluid maakte, noch een hond van heind of verre baste ?» (9).

         Wie verder zou lezen in de latere werken van Timmermans, zou dezelfde motieven telkens terugvinden. Het is opvallend, dat de waarde van zijn werken meestal wordt bepaald door de graad van verinnerlijking die in zijn poëtische stemmingsbeelden tot uiting komt. Ik beperk mij hier tot enkele voorbeelden uit zijn vroegste werken, omdat ik enkel maar wil aantonen, dat de stilte geen nieuw element was in zijn werk toen hij «Adagio» schreef, maar integendeel reeds de «kern» vormde van zijn vroegere werken.

     

         Die kern is in zijn «Pallieter» wel het meest miskend geweest. Welnu, wie het boek met aandacht leest. zal tot de vaststelling komen, dat Pallieter boven alles houdt van de stilte. Timmermans schrijft : «De stilte was heilig.» (10), «Pallieter was stil...» (11), «Pallieter ging op zijn tenen, bleef luisteren naar de stilte, en ging de kerk binnen.» (12), «Zij wandelden arm in arm en zwegen geroerd door de stille avondstond.» (13), «De oneindige stilte suisde en 't was alsof men de manestralen schijnen hoorde.» (14), «En hij was vol van het verlangen dat Marieke bij hem zou zijn, zo heel stil, hand in hand, lijk twee brave kinderen. Er was iets in hem dat hij niet bepalen kon, maar hij liet het rusten, want het was zoet voor de ziel, als voor een ware mond een koele kers.» (15), «En tocht dacht Pallieter er niet aan, deze avond was zo zoet en stil, zo overweldigend van innerlijke vrede, dat hij zich kalm voelde en zuiver lijk een heilige» (16).

         Dat Pallieter, die velen uitsluitend beschouwen als een uitbundige dagenmelker met epicuristische neigingen, naast momenten van oppervlakkige uitbundigheid ook momenten kent van verinnerlijking, waarin de stilte hem aangrijpt en ontroert, komt duidelijk tot uiting in de opgesomde citaten.

         Die schijnbare tegenstrijdigheid wordt psychologisch aanvaardbaar als men aan de ene kant de omstandigheden kent waarin het werk ontstond en aan de andere kant de wezensaard van Timmermans zelf. De uitbundigheid van Pallieter is een rechtstreeks gevolg van de intensiteit waarmee Felix Timmermans naar het leven verlangde, toen hij na een lichamelijke ziekte genezen was van zijn ziekelijke geestes- en gemoedstoestand, die ontstaan was uit zijn levensangst en die hij had uitgedrukt in zijn vroegere verzen en zijn «Schemeringen van de Dood» (17).

          In Pallieter, een symbolische figuur, drukte Felix Timmermans zijn verlangen naar een probleemloze levensvreugde in direct contact met de natuur uit. Daar dat verlangen een reactieverschijnsel was, nam het soms overdadige en zelfs buitensporige vormen aan. Van nature uit was Felix Timmermans echter helemaal niet uitbundig, eerder in zichzelf gekeerd, en zelfs een tikje weemoedig.

         Als pycnisch gebouwd mensentype was Timmermans helemaal niet uitbundig in zijn bewegingen, zijn spreken en zijn gevoelsuitingen. Wanneer hij sprak, kwamen de woorden enigszins eentonig uit zijn mond «gewandeld», zonder ze door heftige bewegingen met de hand te onderstrepen. Dat ritme vinden we weer in de bewegingen die in Pallieter worden beschreven — en dat is een van de bewijzen van de innerlijke echtheid van het werk.

     

    Herhaaldelijk keert het woord «wandelen» terug in het boek. Zowel de reuken, als de regengordijnen, de herfstdraden, de oostenwind, de zonneschijn, de «worstwolken», de muziek, de vlinders en de pijpesmoor «wandelen» doorheen de natuur. Die rustige bewegingen in de natuur weerspiegelen de innerlijke gemoedsrust van de schepper van Pallieter, zijn drang naar rust en stilte, naar verinnerlijking, die een der hoofdmotieven is in zijn gans werk en die hij het zuiverst en het innigst heeft uitgedrukt in zijn «Adagio», het ontroerend afscheid van een schrijver die in essentie een dichter was, wellicht meer nog in zijn proza dan in zijn verzen, het geestelijk testament van een edel mens met een diep innerlijk leven.

         Het geleidelijk in bredere kringen uitdeinend besef dat men Felix Timmermans als dichter en als mens meestal onvoldoende heeft begrepen, zoniet verkeerd begrepen of onrecht aangedaan, is wel het meest verheugende verschijnsel in dit Timmermansjaar.

     

     

    (1) S. STREICHER : Timmermans, der Ewige Poët, Luzern, z.j.

    (2) A. WESTERLINCK : De innerlijke Timmermans. (Verhandelingen Katholieke Hogeschooluitbreiding), Antwerpen, 1957.

    (3) In zijn «Woord vooraf», p. 3.

    (4) Begijnhof-Sproken, p. 125.

    (5) De Zeer Schone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntje, p. 9.

    (6) Het Kindeke Jezus in Vlaanderen, p. 5.

    (7) Ibid., p. 166.

    (8) Anna-Marie, p. 76.

    (9) In Kerstnachtgelijkenis, Amsterdammer Weekblad, 27-12-19,

       enigszins gewijziqd overgenomen in Driekoningentryptiek p. 10.

    (10) Pallieter, p. 52.

    (11) Ibid.. p. 76.

    (12) Ibid., p. 76.

    (13) Ibid., p. 90.

    (14) Ibid., p. 94.

    (15) Ibid., p. 53.

    (16) Ibid., p. 128.

    (17) Men raadplege F. TIMMERMANS: Uit mijn Rommelkas.

     

     

    ****************

    19-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans herlezen - Albert Westerlinck

    TIMMERMANS  HERLEZEN !

     

    «Huldetoespraak, gehouden door Albert Westerlinck (Prof. Dr. J. Aerts), op verzoek van het Davidsfonds Lier, in het 25e jaar na het overlijden van Felix Timmermans, in de stedelijke academie te Lier, op zondag 23 januari 1972.»

     

    (overgenomen uit het jaarboek 1973 van het FT Genootschap)

     

     

         Toen het Davidsfonds mij vroeg hier vandaag te Lier te komen spreken over Felix Timmermans, vijfentwintig jaar na zijn overlijden, heb ik eerst geaarzeld, met de bedenking: te Lier weet men over Timmermans zoveel als ik, de wereld die hij in zijn boeken heeft opgeroepen leeft er nog in het landschap, het stadje zelf ; en er zijn daar Timmermans-kenners, De Ceulaer en anderen, die dat beter kunnen doen dan ik. Ik ga dus geen uilen naar Athene dragen. En toch heb ik ingestemd omdat ik van Felix Timmermans en van zijn werk houd.

         Om mijn indrukken over zijn werk op te frissen (want het was lang geleden dat ik van hem nog iets had hérlezen), besloot ik verleden week, in de vrij te maken uren, zijn werk opnieuw ter hand te nemen. Hérlezen is een der nuttigste geestelijke werkzaamheden, omdat men dan vaak nieuwe inzichten en bevindingen opdoet, en ook kan nagaan of een werk subjectief voor u, als lezer, standhoudt.

         Ik ben pas laat, na mijn dertigste jaar, een bewonderaar van Timmermans geworden. In mijn jeugd las ik in de Geelse bibliotheek boeken als Schoon Lier, Naar waar de appelsienen groeien, die ik plezierig vond, humoristisch, zoals ik ook van de voordrachten, die de schrijver toen regelmatig gaf, genoot als van een plezante, comische verteller in een gezapig, mals dialect. Als lid van het A.K.V.S., opgroeiend in romantisch idealisme, met felle religieuze en nationale idealen, koos ik, met vele anderen, eerder Wies Moens, Van den Oever, Gijsen en Van der Hallen als voorbeeld.

         In de zogenaamde ,,hel" van de parochiebibliotheek, waar al de verboden boeken zaten — en dat waren er in die tijd veel, heel wat van Timmermans, Claes, Streuvels, enzovoort — stal ik op zekere dag, achter de rug van de brave onderpastoor, die bibliothecaris was, Pallieter ; maar het viel mij tegen. Het was wel prachtig geschreven, maar te materialistisch, vond ik, te zinnelijk, zelfs af en toe wat vulgair. Een groot deel van onze generatie was anti-Pallieters.

         In latere jaren ben ik uit die idealistische radicale jeugdopvattingen uitgegroeid, en door een toeval heeft mijn literaire rijping zich voltrokken langs allerlei wegen, zonder met het werk van Timmermans grondig kennis te maken. Een uitzondering is Boerenpsalm, dat ik las, na verschijnen, in het seminarie, waar het ook al verboden was zulke romans te lezen, en dat mij diep aangreep, al dacht ik daarbij onmiddellijk aan de stijl en de levensdramatiek van de dertigers, enkele jaren voordien, Antoon Coolen, Walschap vooral.

         Het is pas na de oorlog dat ik het eigen talent en wat ik de ''diepere'' Timmermans noem, zou ontdekken. In moeilijke omstandigheden had ik van August van Cauwelaert, die onder de oorlog mijn vriend was geworden, aan diens doodsbed de verantwoordelijkheid voor Dietsche Warande en Belfort overgenomen. Wij hadden afgesproken samen te werken, maar hij, de wijze en ervaren man, stierf te vroeg. Van de oudste redacteurs zat Ernest Claes in de gevangenis en had Jozef Muls repressie-moeilijkheden. Het hele literaire klimaat werd verpest door de weerslag van felle politieke spanningen tussen links en rechts, en door de repressie, die door deze spanningen werd verhevigd.

         Het was in die troebele en hatelijke kultuursfeer dat Jozef Muls, die intussen uit zijn moeilijkheden was geraakt, mij in 1946 enkele verzen van Felix Timmermans toestuurde met het verzoek ze te lezen en publicatie te overwegen. Door het lezen van die verzen werd ik voor het eerst — vrij laat dus, ik was toen al 32 — door het fenomeen Timmermans gefascineerd. De lyrische emotionele puurheid en eenvoud, de mystische drang naar extaze, de simpele en wat hulpeloze maar melodieuze stijl, konden mij wellicht zo diep treffen, omdat ik inmiddels de Duitse romantische lyriek met haar liederenpoëzie, Novalis, Brentano, Eichendorff had ingezwolgen, en in de muziek, naast enkele liederen van Beethoven, de liedkunst van Schubert, Schumann, Hugo Wolff. Ik voelde dat Timmermans zeer diep met hen verwant was.

         Ook het handschrift van Adriaan Brouwer kreeg ik in handen, en na een speciaal nummer over de pas overleden Timmermans, heb ik de roman gepubliceerd. De laatste regels van deze roman prentten in mij een onvergeteiijke indruk, die mij voor het éérst Timmermans als prozaschrijver in een nieuw en dieper licht liet zien, namelijk als een dichter van het mysterie.

    Ik vond die laatste bladzijde prachtig. Dit is proza van een dichter, gevoelde ik, die in beeld, klank en ritme iets probeert te suggereren; dat zijn ziel oneindig vervult als mysterie en dat hij niet zeggen kan : iets achter de dingen, iets in het onbewuste sluimerend van zijn ziel, een geheim achter de schepping, waarvan hij af en toe een schijn verneemt in zijn diepste gemoedstemming, in zijn droom en de melodie van zijn taal. Van dat standpunt uit, Timmermans als prozadichter, ben ik hem gaan lezen en herlezen. Daarnaast is er ook de realistische verteller, waarvan ik de talenten en zwakheden leerde beoordelen.

         Ik heb Timmermans slechts in de laatste maanden van zijn leven enkele malen ontmoet, in zijn ziekenkamer te Lier. Hij had me gevraagd, na een correspondentie, bij hem te komen om te spreken over de selectie van Adagio, de minder goede gedichten te verwijderen, verzen te verbeteren, enzovoort. Ik zag daar enorm tegen op, uit schroom tegenover de belangrijke en veel oudere kunstenaar die hij was, en ook uit een soort individualisme (dat niet graag aan eigen werk gepeuterd wil zien en dus ook niet aan dat van anderen peuteren wil). Toch was ik nadien blij dat werkje met hem te hebben verricht, al moet het de eerste en de laatste maal blijven, want ik heb er Timmermans leren kennen als een mens, die mij stichtte en ontroerde door zijn nederigheid. Ik heb reeds; vele grote kunstenaars, geleerden, politici en andere prominenten ontmoet, maar geen enkele, die zo bescheiden en nederig was als hij. Ik was daardoor gepakt en heb dat nooit vergeten. Hij bleek ook door de vijandige bejegening die hij toen onderging, niet verbitterd ; hij was zeer rustig en sereen. Iemand die hem lang en van nabij heeft gekend, zegde mij cens, toen we van hem spraken : ''Hij sprak nooit kwaad van zijn collega's". Ook dat is een zeldzame deugd!

         Zuiver literair heb ik uit die ontmoetingen onthouden, dat Timmermans als artiest onzeker stond tegenover de problemen van taal, stijl, vorm, kortom de materie van het schrijversvak. Aanvankelijk dacht ik dat dit enkel gold voor de poëzie, omdat hij die weinig had beoefend, maar later toen ik zelf wat meer inzicht kreeg in het gehele schrijversvak, stelde ik vast dat dit ook geldt voor zijn proza.

         Ik heb altijd spijt gehad dat Timmermans zo vroeg is gestorven, omdat ik zeer waarschijnlijk met hem een vriendelijke relatie had kunnen onderhouden, zoals mij met Streuvels, Claes, Muls, Elsschot, Walschap, van Duinkerken en anderen is te beurt gevallen, waarin ik zoveel oprechte genegenheid heb gevonden en over het schrijversvak en het leven zoveel heb geleerd. Helaas, het heeft niet mogen zijn.

         Zoals ik u heb gezegd, heb ik ter ere van Timmermans een betrekkelijk groot deel van zijn werken herlezen, en zal ik u, zonder veel detaillering en nuancering, kort en eeriijk zeggen, welke indruk ze hebben nagelaten.

         Zijn eerste groot boek Pallieter, is een werk dat men wegens zijn .lengte en inhoud op mijn gevorderde leeftijd niet dikwijls wenst te herlezen omdat het te weinig van de essentie van het leven bevat, dat een normaal mens van mijn jaren bezighoudt. Het is met Pallieter zoals met de Mei van Gorter ; men schrijft zulke boeken tussen 20 en 30 jaar, niet op zijn vijftigste, en zij worden, zowel door de overdadigheid van hun woordkunst als van hun zinnelijke verbeeldingsdrift, het best genoten door de mens in zijn jonge, overschuimende vitaliteit. Ik zeg rechtuit dat ik de Mei van Gorter, die ik een geniaal dichtwerk vind op het vlak van de impressionistische taalkunst en de onuitputtelijke zinnelijke verbeeldingsfeërie, tegen mijn zin vijf of zes of zeven keren heb uitgelezen omdat ik er college over gaf en het dus moest herlezen ; tegen mijn zin : wegens de lengte en de daardoor ontstane zinnelijke eentonigheid, of — indien u wil — geestelijke leegte. Hetzelfde geldt voor de duizenden schitterende zinnelijke verzen van Ariosto's Orlando Furioso of de verzenboeken van Wieland. En dit geldt ook voor dat lange lyrische prozagedicht, vol onuitputtelijke zinnelijk-impressionistisch natuurlyrisme en zinnelijke levensverheerlijking, dat Pallieter is. Men kan nu eenmaal niet, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, rijstpap met suiker of chocolade eten, daar 's anderdaags mee voortgaan, en dat enkele maanden of jaren volhouden. Vooral voor de rijpere mens geldt, dat een ''livre de chevet", een boek dat hij graag herleest, zin moet krijgen in de ruimte- en dieptestruktuur van een rijp leven. En daarvoor is Pallieter te onvolwassen. Bovendien is het boek te opgewonden geschreven en te overdadig.

         Door het te vergelijken met Gorters Mei, met Ariosto en Wieland, heb ik anderzijds laten verstaan dat het een exceptioneel kunstwerk is. De grote verdienste van Pallieter ligt voor mij in de spontane originaliteit van de artistieke levensexpressie. Die originaliteit bestaat zowel in de vorm als de inhoud. Zij heeft voor het eerst, en waarschijniijk voor alle tijden, bewezen dat de meest typerende kracht van Felix Timmermans als letterkundig schrijver, de originaliteit is. Toegepast op de inhoud betekent dit, dat zijn werk de spontaneïteit en onverwachte grilligheid heeft van de natuur : ieder volgend werk kan iets anders zijn, en voor hemzelf als voor zijn lezers geldt in dit opzicht steeds, als een richtend woord, het motto dat hij boven zijn Boudewijn schreef : « 't Geen dat ge peist, is ’t nie ». Wat de vorm betreft is deze originaliteit vol verrassingen : een onuitputtelijke vindingskracht van uit de volksmond opgeraapte en zelfgesmede woorden, flitsende metaforen en schitterende vergelijkingen. maar met deze spontane creatieve taal-originaliteit tevens : naast genialiteit smakeloosheid, naast poëtische schittering trivialiteit, overdadigheid naast momenten van maat.

     

         Het meesterwerk van Timmermans blijft voor mij Juffrouw Symforosa. In het kader van geheel onze romantiek, die afgezien van Gezelle artistiek arm was, en van geheel onze neoromantiek, vind ik dat boekje het fijnste en volmaaktste prozagedicht, dat ooit in onze taal werd geschreven. Ik zie het, in de moderne tijd, op het niveau van de zuiver spirituele, poëtische en romantische beleving van het bestaan, op dezelfde hoogte als de middeleeuwse Beatrijs. Het is natuurlijk in beide gevallen volkomen onzinnig zulke werken te komen contesteren met psychologische ontleding of andere problematiek, want de premissen tot het scheppen van zulke werken zijn: natuurlijke en zuivere menselijkheid, argeloze en pure liefde, eenvoudig en diep geloof, en pure poëzie. De stijl moet daarbij deze deugden weerspiegelen. De stijl van Timmermans heeft zich hier ontdaan van zijn overdadigheid, die een gevolg is van zijn innerlijk gevaar : de mateloosheid ; en in Juffrouw Symforosa krijgen wij een glanzend en subtiel evenwicht tussen zinnelijk impressionisme en poëtisch mysterie. De taalpoëzie van dit proza glanst van prachtige originele metaforen. zeer pure en broze stemmingsbeelden, een beheerste en zo melodieuze taalmelodie. Voor mij is dit het zuiverste taalkunstwerk dat Timmermans heeft gemaakt.

         In dezelfde sfeer leven ook Het Kindeke Jezus in Vlaanderen en Driekoningentriptiek, twee prachtige verhalen die op dezelfde wijze (al is Juffrouw Symforosa voor mij ongeëvenaard) de prozataal .verheffen tot poëzie. Ik heb de indruk dat Timmermans het best slaagt wanneer hij droomverhalen maakt met zeer eenvoudige figuren, in een zeer eenvoudige intrige opgenomen, geladen met simpele maar zeer pure, diepe gevoelens. Wanneer hij daarentegen over meer verheven of ingewikkelde figuren gaat schrijven, die hem in het diepste van zijn volksaard en gemoed vreemder zijn, en meer ingewikkelde intrigen wil weven, verliest hij gemakkelijk de draad.

         Het Kindeken Jezus in Vlaanderen is een meesterlijk neoromantisch proza-gedicht, opgebouwd uit verdroomde stemmingen waar-in het wonder voortdurend leeft, en waarin het poëtisch gemoedsleven van Timmermans, in zijn eigen zaligheid verslonden, voortdurend in verzadiging leeft. Hoor een van deze momenten van lyrische verstilling :

    ''Er schijnen nog geen sterren, maar de zilveren draad van 't jonge maansikkeltje buigt zich helder op het groene goud van den uitgaanden dag.

    Vrede weegt over de aarde, en de bomen omhullen zich met trage schemering. Zij zullen weldra slapen. Er hangt een geur van fruit allerwegen, want we zijn in September ; en op het veld brandt een rood patattenvuur dat luie strepen smoor voor de hoge bomen weeft. Een laat vleermuisken trilt donker op de lucht.

    Daar in de witte woning waar Jozef, Maria en het kind in vrede wonen, staat het venster open. Er brandt nog geen licht, de geur der donkere rozen hangt tot in de schemerduistere kamer, en van weerskanten van de tafel waarop brood en koffie staat, liggen in biddende houding de handen van een man en van eene vrouw gevouwen.

    Terwijl een mannestem brommend als een hommel den zegen des hemels over het eten roept, slaan de bolle handekens van een kind een houten lepel rumoerig op tafel".

         Een primitief schilderij, doch het kan ook van Jacob Smits zijn, waarin mystieke vroomheid in taalpoëzie is gestold.

         Heel anders geschreven en opgevat is Anna-Marie. Het vertoont iets dat in Schemeringen van de Dood reeds zichtbaar was, en dat ik zou noemen : het grillige, bizarre, onberekenbare in zijn fantasie, een fantasie die tot op zekere hoogte vervreemdend werkt door het scheppen van curieuze en excentrieke personages en het vermengen van poëtische, sentimentele, comische en lugubere stemmingen. Dàt is typisch romantisch, men vindt het reeds bij Tieck en von Arnim, en wijst op de vrije grenzeloosheid der verbeelding. Romantisch zijn bovendien het archaïserende kleinstadsmilieu, zoals ook bij Maurits Sabbe; de diepe overgave aan het gevoel tot in, het sentimentalisme; het dwepen met liefde en kunst, waarrond alles draait; de verwantschap van liefde en dood ; de mengeling van comiek en tragiek. Men voelt heel duidelijk dat Timmermans, naast een aangeboren liefde voor volkse eenvoud, een geheimzinnige neiging heeft om te fantaseren in de wereld van het excentrieke, het fantastische, het avontuurlijke, kortom het buitengewone. En dan gaat zijn verbeelding de maniëristische richting uit. Het is ook duidelijk dat achter het verrassende en bonte spektakel, dat dit boek ons biedt, zijn geheime liefde gaat naar Anne Marie, een mooie, verheven vrouwenfiguur, in wie zich de volstrektheid, doch helaas ook de onbereikbaarheid van de ideale liefde incarneert. Men zou kunnen beweren dat dit boek een archi-slechtgebouwde roman is, doch men zou ook de vraag kunnen stellen of dit verhaal, zéér los samengevlochten uit tafereeltjes, schetsjes, brieven, in zijn grillige en losse compositie niet precies de speelse grilligheid van Timmermans' verbeelding weerspiegelt ? Ik geloof het laatste.

         De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt is, als typisch romantische roman, voor mij minder overtuigend. Timmermans is vooral begaafd als poëtisch mystisch inlevende van al het zijnde, ook van zijn eigen ziel, en als weergaloos zinnelijk opmerker van de natuur en de menselijke eigenaardigheden, doch hij is minder geschikt, dunkt mij, tot het scheppen van een psychologische probleemroman zoals De Pastoor bedoelde te zijn. Ik bedoel daarmee niet dat dit een mislukt boek zou zijn ; wél, voor mij, een minder geslaagd boek omdat de schrijver de dramatische situatie tussen Leontientje en Isidoor, én de dramatische ommekeer in de ziel van de Pastoor, in stylistisch opzicht niet de klemmende waarachtigheid heeft kunnen geven, die de lezer diep in de ziel snijdt. Toch blijft het een schilderachtig, aantrekkelijk verhaal.

         Van de drie biografische romans, echt geromanceerde biografieën, zoals de neoromantiek ze graag schreef, de levens van de schilders Pieter Bruegel en Adriaan Brouwer en het leven van Sint Franciscus, gaat mijn artistieke voorkeur naar De Harp van Sint-Franciscus.

         Van de twee ''schilderboeken" — om met Van Mander te spreken — vind ik Brouwer beter dan Bruegel. Beide boeken zijn een curieuze mengeling van realisme en romantiek. Realistisch zijn de stijl, de bonte en drastische schildering van het volksleven, het tema van de strijd tussen de mens en de samenleving ; romantisch zijn de verheerlijking van de vrijheid, de bandeloosheid zelfs van de kunstenaar, en de lyrische glorificatie van de kunst en het mysterie van de kunstenaarsdrang. Men kan nu eenmaal niet het oorspronkelijke en grillige natuurtalent, dat Timmermans is, in een stijlrichting, een bepaald kunstbegrip opsluiten.

         In mijn studentenjaren las ik de omzeggens vernietigende critiek, die August Vermeylen, voor wie ik veel bewondering had en van wie ik veel heb geleerd, over de Bruegel van Timmermans schreef. Toch heb ik enkele jaren nadien het boek gelezen en vond ik zijn bezwaren overdreven. Het is niet juist, zoals hij zegt, dat Timmermans niets van de innerlijke Breughel zou hebben begrepen. Zoals De Ceulaer reeds heeft geschreven, heeft Timmermans wel oog voor de tragische aspekten van de mens Breughel, zijn zwakheid bijvoorbeeld. Ook maakt hij hem vrijheidslievend-opstandig, gevoelig voor angst en voor het spookachtige van bijgeloof en dood. Men zou zijn Bruegel kunnen zien als een picaro, een moderne Lazarillo, die zich listig en vrijheidszuchtig doorheen een vijandige, met alle verborgen gevaren en demonieën geladen wereldbeeld heenvecht. En toch heb ik, bij het herlezen, weer de indruk opgedaan dat het boek mij niet geheel bevredigt. Waarom? Timmermans is een kunstenaar in wie zoals bij vele anderen — Gezelle bijvoorbeeld — chronisch een manische of een weemoedige stemming alternerend kon leven. In manische fazen wordt hij in verbeelding en gevoel mateloos meegesleept door de zinnelijke vreugden van natuur en leven, wordt zijn stijl opgewonden en breidt hij zich oeverloos uit in zinnelijke woordkunst. Dat is in Pallieter zoals in Bruegel het geval. De stijl van het Bruegelboek is uitermate coloristisch, overvloedig plastisch, met opstapelingen van zinnelijke beelden, populaire gezegden, picturale tafereeltjes, volkse toneeltjes, kortom een verbale en picturale mateloosheid, voortdurend aan of voorbij de rand van de overdrijving, zodat het boek als innerlijk levensrelaas spanning verliest. De pregnantie om met minder woorden veel te zeggen en dieper te peilen, die Timmermans bezit wanneer hij zijn stij een innerlijke, poëtische klank geeft, mis ik hier geheel.

         Vakkundig gezien vind ik de latere Adriaan Brouwer beter geslaagd, om te beginnen al omdat deze roman korter is. Het verhaal loopt minder verloren in overvloedig overbodige, bijkomende tafereeltjes en is, relatief gezien, soberder. Het is ook dramatischer : de innerlijke spanningen in de kunstenaar en zijn worsteling met het leven worden naakt en aangrijpend voorgesteld. Reeds van de eerste alinea af, waar Timmermans hem op zijn laatste ziekbed legt, voelt men aan dat de tonaliteit van dit boek anders zal worden : direkter meeslepend doorheen het brutaal avontuurlijke en tragische van, het leven. Dat het boek soberder en naar het innerlijke toe geschreven is, is wellicht te verklaren doordat het bijna twintig jaar later is gekomen, na Boerenpsalm en in de buurt van de gedichten. Vandaar wellicht ook de nabijheid van ziekte en dood en momenten van diepe innigheid.

         Indien ik zeer, zeer veel van De Harp van Sint-Franciscus houd, is dit niet zozeer omdat het verhaal over Franciscus gaat, al heb ik een grote verering voor deze heilige met zijn forse mannelijkheid en grote gevoeligheid, maar omdat het boek met prachtig, evenwichtig vakmanschap is geschreven. Het is zeer rustig en krachtig opgebouwd, zonder overtolligheden en grilligheden. Terwijl Timmermans zich elders verzadigt aan coloristische beschrijving van natuur of tafereeltjes, is zijn stijl hier intuïtiever afgestemd op de diepere invoeling van de figuur. Ook de beeldspraak en de beeldentaal in het algemeen is, zoals steeds bij Timmermans, verrassend, maar in tegenstelling met andere boeken, waarin men soms het geniale beeld vindt naast het triviale, is zij hier zeer zuiver. Niet enkel door de zo geslaagde en originele versmelting van de humor met het heilige, van het volkse met het sublieme, maar ook door de eigenaardige mixtuur van realisme en poëzie in de stijl, zal dit boek wel voor altijd een bijzondere plaats in de Franciskaanse literatuur en de hagiografie bewaren. Men noemt dat wel eens ''vlaams", ''flämisch", ''flemish", ''art flamand", maar ik geloof dat het veeleer om het origineel genie van Timmermans gaat. Er is een harmonie van geest en stof, bezieling en stijl bereikt in Adriaan Brouwer, maar ze is, voor mij, artistiek nog feillozer in Franciscus.

     

         Timmermans heeft bij mijn weten nooit een normaal evenwichtige figuur geschapen zoals die door de klassieke psychologic, de Thomistische of Cartesiaanse, werd uitgedacht. Van klassiek standpunt uit zijn al zijn figuren: mensen zonder evenwicht, gedesaxeerden, excentrieken, die het evenwicht, de rust, de orde, de klaarheid — en dit zijn de vier grote klassieke wetten — niet in zichzelf kunnen vinden, maar het geluk zoeken buiten of boven zichzelf, de enen in de dronkenschap, de andere in het haveloos zwerven, de derde in het mysterieus en gek doen als Pirroen, en verder in de drie grote, oneindige idealen : de liefde, de kunst, de religieuze mystiek. De innerlijke onrust of gebrokenheid van de mens en zijn onblusbare hunkering om zijn heil te zoeken in een verlossing buiten zichzelf, in een eindeloosheid van ruimte en tijd, in de bewusteloze diepten van de dronkenschap, de eindeloze verten van het zwerven, de onzegbare idealiteit van de vrouw en de kunst, de opperste verzadiging van het mystiek gebed als extaze, is de kern van het wereldbeeld van Timmermans. Het spreekt vanzelf dat zulke kunst, door en door romantisch, tevens anti-burgerlijk is. Wanneer zij zich in een stadje afspeelt, zoals in Anna-Marie, krijgt zij door de onwaarschijnlijkheid van haar figuren en situaties, een ironisch-comische en excentrische lading. Doch men voelt achter hun doen een drang naar vrijheid. Vrij en vrank leven, ''een schoon los leven" zegt Adriaan Brouwer, maar ik voeg eraan toe, soms een hard of smartelijk leven naar de vrijheid toe, waarin men zichzelf en zijn droom, zijn verte-drang, zijn ideaal verzadigen kan, is dan ook een centrale drang in geheel het werk van Timmermans. In heel zijn wereld, zelfs in het intimistische, zó lyrisch-stille verhaal van Juffrouw Symforosa, overheerst een centrifugale nostalgie.

         Ik moet daaraan toevoegen dat de poging van de mens om zich vrij te maken, zijn droom te bereiken, bij Timmermans soms niet enkel smartelijk is maar zelfs onmogelijk. Dit is het geval in Juffrouw Symforosa, Driekoningentryptiek, Anna-Marie, De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt, Bruegel en Brouwer. Dit werpt een verklarend licht op de weemoed die vaak in de grond van Timmermans werken leeft, op het tragische dat zich soms met zijn wondere humor mengt.

         Al deze kenmerken vindt men in zijn Franciscus-boek terug : de levensdrift van Franciscus, maar ook zijn drang naar vrijheid om een mateloos geluk te vinden, zijn uitersten van zelfvernedering en extase, zijn strijd tussen zwakheid en oneindig geluk, zijn onverschilligheid voor alle betrekkelijke of burgerlijke maatstaven, zijn snel en prachtig en opterend leven, en ten slotte zijn poëtische en heilige verzadiging in een eindeloos geluk, de steeds verlangde mateloosheid.

         Een boek als Franciscus, uit de eigen visie van Timmermans geboren, bewijst, door het feit dat de heiligheid, zoals in andere boeken de poëzie en de kunst, als een steile en pijnlijke strijd vol spanningen en conflicten wordt beleefd, hoe diep-authentiek in deze schrijver de hunkering naar mystische bevrijding was en hoe innig in deze bevrijdingsdrang de poëzie en de religie verstrengeld waren. Dat lijkt mij niet te verschillen van Guido Gezelle, die bijvoorbeeld in een van zijn eerste brieven aan Eugène van Oye, poëzie en religie als versmolten extatische idealen verheerlijkte.

     

         Wie zou ooit hebben kunnen voorspellen dat deze man, drie jaar nadien, Boerenpsalm zou schrijven? Dit wijst eens te meer op die onberekenbare variabiliteit, die speelse grilligheid, die verrassingskracht van zijn creatieve verbeelding. Er zijn honderden schrijvers te noemen in wier werk men een vaste, bestendige lijn kan terugvinden, soms met curven en perioden, soms onbewogen. Die eenlijnigheid wordt bepaald door een min of meer bewuste richting van hun schrijverschap inzake stof of ideeën, door een stabiliteit van gevoel of temperament. Denk aan Dostojewski, Emile Zola, de Maupassant, Mauriac, Bernanos, en dichter bij ons Streuvels, Claes, Antoon Coolen, Theun de Vries, Anton Koolhaas, W.F. Hermans, enzovoort. Bij anderen blijkt de onbewuste drang, de receptieve disponibiliteit van het gemoed méér beslissend te zijn dan bewustheid of stabiele stemming. Daarom verschijnt hun werk in voortdurend nieuwe gedaanten, vormen en stemmingen. Wanneer zij met supra-normaal talent in de letterkunde opduiken, zijn zij in dat landschap de wispelturige wonderkinderen van de natuur. De meest geniale van die onberekenbaren is, in de wereldliteratuur, voor mij Shakespeare ; in de Nederlandse literatuur Multatuli. Dichter bij ons zijn er de grote, steeds afwisselende Couperus, Felix Timmermans, de onvatbare ''proteïsche" cameleon Teirlinck, ook de superieure zich zo gemakkelijk in stijl en sfeervariaties bewegende — en grote! — Van Schendel, en, heel dicht bij ons, de uiterst be-gaafde, steeds verrassende en onvoorspelbare Claus.

         Om nu tot Boerenpsalm, die andere gedaante van Timmermans terug te keren : er is in deze roman een dubbele vernieuwing merkbaar, de ene betreft de vorm, de andere de inhoud ; en de twee gaan onlosmakelijk gepaard. Ik ga u enkel zeggen wat mij deze week bij het herlezen heeft getroffen. Het voornaamste is dat dit boek, ondanks zijn ontroerende en meeslepende lyrische ondertoon, de eerste volledig, in de letterlijke zin genomen : realistische roman van Timmermans is, waarin de totale ernst van een gewoon-menselijk bestaan met al zijn last, zorgen, pijnen, angsten centraal wordt gesteld. Hij was toen 51 jaar. Door dit 100 % realistische, uit het dagelijks leven geputte verbeeldingswerk is hij nader gekomen tot het realisme met gespannen-dramatische inslag, dat in de romankunst van onze eeuw practisch overheerst.

         Daarbij komt, dat Timmermans hier, voor het eerst, op psychologisch plan, de uitdieping van het personage heeft bezorgd, het gehele boek door. Terwijl, vakkundig gezien, de schrijfwijze van Pallieter, Pieter Bruegel en enkele andere Timmermans-boeken, horizontaal kan genoemd worden, dit wil zeggen : schrijvend naar de ruimten en de verten, moet men de schrijfwijze van Boerenpsalm vertikaal noemen naar de diepte toe. Tegenover de ongebreidelde horizontaliteit van de vele gelukzoekers van Timmermans, eindeloze zoekers, zwervers, artistieke of drinkende reizigers, is Boer Wortel het vertikale type van eenvoud en diepte, zoals de mystiekers vanaf Suskewiet, Symforosa, Franciscus tot de schrijver van Adagio het vertikale type in eenvoud en hoogte vertegenwoordigen.

         Daarnaast trof mij in Boerenpsalm de felle stylistische vereenvoudiging, de beheerste schrijfwijze zonder manische overdadigheid, met zeer korte en voor de rest genuanceerd opgebouwde zinnen. Wat de compositie betreft: een nauwlettende aandacht voor het dramatische handelingsverloop, met desnoods de gewenste comprimeringen.

         Boerenpsalm is zeker een der beste boeken van Timmermans, menselijk ontroerend en beheerst, sterk episch en gedempt lyrisch, maar men zou de vraag kunnen stellen : is het ook het meest eigen-Timmermansiaanse van zijn boeken? Ik geloof het niet. Al zijn ook het oereigen talent en het verrassend knap vakmanschap van Timmermans in dit boek overduidelijk, toch is het voor mij een feit dat Timmermans in dit boek het meest gelijkt op zijn tijdgenoten, op de beoefenaars van de naturalistische of vitalistische boerenroman, zoals bijvoorbeeld Hamsun, Wiechert, Griese, Giono, Streuvels, Walschap, Demedts e.v.a. en ook op de katholieke schrijvers, die in die jaren het probleem van zonde en genade centraal stelden. Ook de stijl in zijn zakelijkheid, zijn kortgebondenheid, zijn ritme doet onwillekeurig aan het nieuwe proza van rond de dertigerjaren, vooral aan Walschap, denken. Walschap, die van Timmermans hield en hem waardeert, heeft in de gepubliceerde Gesprekken, die ik met hem heb gevoerd, zonder pretentie gezegd dat Boerenpsalm zonder zijn roman Trouwen nooit zou geschreven zijn. Het lijkt mij wat overdreven wellicht, maar de tijdsinvloeden lijken me onloochenbaar. Het is niet het origineelste, meest eigen boek van Timmermans, maar vakkundig gezien wellicht het knapste en meest beheerst geschrevene, en een der diepste.

     

         Het beste bewijs dat Timmermans, ondanks dubben en dromen, wikken en wegen over de stof, de toon, de opbouw van een roman, er moeilijk toe kwam deze te construeren tot een harmonische eenheid van intrige, tonaliteit en sfeer, is De Familie Hernat. De oor-zaak is niet noodzakelijk onmacht, dunkt mij, wellicht is zij te vinden in de aard van zijn verbeeldings- en gevoelsleven, dat zich zo vaak wisselend, grillig, onrustig, wispelturig toont. Ik zie zulk verbeeldingstype geen sterke trilogie opbouwen. Naast die fabulerende vrijheid treft ons ook de ongelijkheid in de toon, afwisselend romantisch, biedermeierachtig of zakelijk. Waarschijniijk zal ik het boek in zijn geheel nooit meer herlezen, als ik niet moet, maar toch heeft dit grillige variatie-spel in het verhalen voor mij iets bekoorlijks, als het wandelen in een wild park of een onbekende stad, en bovendien bevat het boek zeer diep-menselijke bladzijden, vol humane filosofie, die hij vroeger nooit geschreven heeft.

     

         Ik zeg gaarne dat ik verliefd ben op Ik zag Cecilia komen, en na wat ik gezegd heb over mijn liefde voor Juffrouw Symforosa, Het Kindeken Jezus en Driekoningentryptiek weet u waarom. Wat door de aard van de stof een sentimenteel stuiversromannetje had kunnen worden, is hier, dank zij de volheid van de ziel en de toverkracht van de poëtische taal, een meesterwerk geworden van het romantisch gepoëtiseerde proza. Zoals het beste proza van Gilliams, Winter te Antwerpen bijvoorbeeld, lees ik dit boekje als een gedicht, doordrenkt van diep stemmingsgevoel : vol natuurpoëzie en lyrische zelfverzonkenheid. De schriftuur is gelukkig uiterst eenvoudig en tevens melodieus. Het enige gebrek is, dat het boekje wat te lang uitgesponnen is, het had soberder kunnen zijn, zoals Symforosa is, maar voor de rest vind ik het een meesterwerkje van pure, diep melodieuze, lyrische taalkunst, onvergankelijk glanzend als een mysterieus diep lichtende diamant. Van al de boeken die Timmermans uit zijn melancholie heeft geput, — die anti-pool van zijn manische exaltatie —, is dit wellicht het allermooiste.

     

         Er blijft mij nog een woord te zeggen over de vertellingen van Timmermans, die over heel zijn œuvre verspreid liggen. Zij zijn een onbetaalbare schat van vertelkunst, die, op zichzelf alleen, Timmermans reeds kan verheffen tot een der grootste vertellers van onze eeuw.

         Natuurlijk zijn er bij hem weer in alle toonaarden : idillische, realistische, romantische, humoristische, ironisch-sarcastische, sprookjesachtige en puur fantastische. Zij geven een beeld van de caleidoscopische verscheidenheid van zijn speelse, vrije verbeeldingskracht, die wel zijn talent bij uitstek is.

         Doch bovendien getuigen vele verhalen van een diepe, vertrouwde kennis van het volk, de volksmens, het volksleven, de volkstaal. Timmermans moet van jongsaf een scherp oog en oor hebben gehad voor het gewone volk en later een scherp observatievermogen voor zijn kleinsteeds milieu. Zulke kennis maakt een schrijver sterk. Verhaalkunst eist grote mensenkennis en ik beklaag soms bepaalde hedendaagse romanschrijvers met hun magere, verpsychologiseerde inhoud, omdat velen onder hen het contact met de natuur en de volksmens hebben verloren. Daarom is wellicht ook zoveel hedendaagse romankunst min of meer gesofistikeerd.

         De manier waarop Timmermans in zijn verhalen het volk peilt met zijn geheime driften en angsten, gretigheid, listigheid, bijgeloof en primitieve vroomheid, met daarbij zijn eigen mengeling van humor en ironie, mildheid en tragiek, is dieper Bruegeliaans dan wellicht zijn Bruegel-boek zelf.

         Ik moet daaraan toevoegen dat zijn humor in deze verhalen onnavolgbaar is, een van zijn meest verrukkelijke oorspronkelijkheden. En ook zijn beeldentaal en beeldspraak, welig en vlammend opschietend als vreemde bloemen in een romantische tuin, soms subliem-poëtisch, soms verwilderend overdadig, soms ook mislukt of triviaal, bewijzen welk een ongecultiveerd en wild, maar geniaal natuurtalent hij is in de tuin der letteren.

         Tenslotte, aan het einde van mijn spreekbeurt, die meer een eenvoudig en open gesprek wilde zijn dan een verheven, welsprekende redevoering, komen we voor Timmermans' afscheid, Adagio te staan. Ik ben er dit gesprek mee begonnen. Over Adagio heb ik alles wat dit verzenboekje mij zegde, neergeschreven in een klein boek De Innerlijke Timmermans, waarin ik niet enkel deze verzen van Timmermans wilde leren begrijpen, maar ook pleiten voor een dieper inzicht in de poëtische, diep emotionele of mystische kern van zijn werk, een inzicht dat — zo meende ik te constateren — vaak door een aprioristisch vals beeld, dat hem voorstelde als een sensualist, een anecdotisch verteller, een comisch suksesnummer, een heimatschrijver en wat weet ik al meer, werd belet.

     

         Dames en Heren, waarde Timmermans-vrienden, ik kan U niet zeggen welk lot Timmermans vandaag beschoren is, want ik ken de boekenmarkt te weinig, en al evenmin ben ik profeet, die zou kunnen zeggen of hij een grote toekomst heeft.

         Wel weet ik dat onze tijd heel wat grondwaarden, die in zijn werk te vinden zijn, broodnodig heeft. Eerst en vooral zijn er enkele literaire grondwaarden. Nu een groot deel van de poëzie en een deel van het proza zich meer en meer van de lezer vervreemden, en enkel nog toegang vinden bij een kleine secte van intellectualistische ''high-brow"-lezers en pijnlijk ontledende academische exegeten, zou het goed zijn dat heel wat kunstenaars meer aansluiting zouden vinden bij het volk, de mensen uit het volk, de ruime en diepe realiteit van het echte leven, zoals Timmermans heeft vermocht.

         Ten tweede zou het wenselijk zijn dat de romankunst van onze tijd, die zo diep gebukt loopt onder het gekwelde pessimisme, het naturalistisch determinisme, de uitzichtloze ontluistering van onze tijd — en ik werp haar daarvoor geen steen, want de tijd is er naar —, weer een opening zou vinden naar de geestelijke vrijheid van de romantiek, en ik bedoel dan niet de valse, oppervlakkige, sentimentele romantiek, maar de grote vrije romantiek, die put uit de onpeilbare diepten van het gevoel, de oneindige ruimten der verbeelding en der bevrijdende mystiek.

         Doch dit alles veronderstelt geloof in het leven, geloof in de mens, en het blijkt heel wat mensen en schrijvers moeilijk of onmogelijk te zijn dit geloof, dit vertrouwen op te brengen. Weer eens wil ik hen niet de steen werpen, want de wereld waarin wij leven is er naar, en vooral de jongeren, schrijvers en lezers, treft geen schuld, want de ouderen hebben deze beschaving zo gevaarlijk, zo kwellend, zo donker gemaakt. En toch is tegenover deze toestand de wereld van Timmermans een bad van genade omdat hier wordt geloofd in de mens, hoe zwak hij ook zij, en dankbaar ja-gezegd tot het leven, ondanks zoveel.

         Daarbij komt nog dat de moderne mens, opgevreten door zijn jachtig leven, zijn zorgen, angsten en onzekerheden, meer dan ooit behoefte heeft aan geestelijke rust en geborgenheid. Hij kan ze vinden in het werk van Timmermans, waarin de natuur de onuitputtelijke moeder van alle lafenissen, de eeuwig verrukkelijke bron van genieting en bevrijding is, en waarin het leven, door alle tegenstellingen en paradoxen heen, zijn diepe mysterieuze, zingevende eenheid heeft.

         Tenslotte is er de religieuze crisis in onze tijd. Timmermans was een diep religieuze mens, wat niet wil zeggen een kwezelaar, want vanaf Pallieter tot De Familie Hernat hebben de clericaal puritijnse wespen hem herhaaldelijk op het vel gezeten. De kern van zijn religie was vroomheid, en dat is : gebed. Ik meen dat hij de kristen van vandaag kan voorspiegelen dat de vernieuwing en verdieping van het geloof niet te zoeken is in het organiseren van synoden hier en congressen daar, pastorale raden en nog eens raden op elk niveau, dialogen over de dialoog, commissies, subcommissies, praterij en windmakerij overal, en al evenmin in het moeizaam trapezenwerk van theologen, die om de zoveel jaar hun uitgezwete intellectuele kunsttoeren veranderen, maar alléén in de inkeer tot het gebed, de inwendigheid van het vrome, innige, eenvoudige, soms woordeloze bidden. Zó zag het in zijn werk, en ongetwijfeld in zijn leven, deze eenvoudige, ongesofistikeerde, eerlijke en dieplevende man.

    Zoals ook Franciscus.

     

         Moge zijn werk in ons en in de komende generaties blijven leven.

     

    Albert Westerlinck

     

    ********

    18-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en de Houten Mensen - Jozef Contryn

    FELIX TIMMERMANS

    en de

    HOUTEN MENSEN

     

    Jozef Contryn

    (Overgenomen uit het jaarboek 1974 van het FT Genootschap)

     

    Felix Timmermans heeft Lier en Vlaanderen in de wereld doen kennen. Karel Jonckheere heeft de aanleiding daartoe duidelijk gemaakt. Op zijn vele reizen, die voor doel hadden, de Vlaamse letteren in het buitenland te propageren door middel van vertalingen, kwam hij in Joegoslavië, en stelde een uitgever voor, werk van Paul Van Ostaijen te vertalen en uit te geven. "Waarom?", vroeg de man, "dat hebben wij hier ook." In Polen verzocht hij om Walschap te vertalen. "Wij hebben toch Stanislaw Reymont, die "De Boeren" geschreven heeft en de Nobelprijs gewonnen", besloot de gezagsman. Maar overal ter wereld, verklaart Jonck­heere, bestond enthousiaste belangstelling voor Felix Timmermans, want, zegden ze overal, "die hebben we niet!". Uiteraard omdat Timmermans zo Liers, zo Vlaams en zo zichzelf was, in zijn werk als in zijn leven.

     

         Zijn werk is voor iedereen nieuw, verrassend, iets anders dan wat men al uit den treure gehoord heeft. Het bewijst meteen dat een kunstenaar universele betekenis krijgt wanneer zijn werk in eigen volk wortelt. Het herschept het eigen gelaat van dit volk en drukt het uit in de kunst.

    Felix Timmermans heeft vele kunstvormen beoefend of er met zin en lust over geschreven. Heeft hij zich dan ook niet voor het poppenspel geïnteresseerd ? Wij hebben in onze bijdrage over "Het volks aspect van het Poppenspel in onze gewesten" met kracht van bewijzen aangetoond dat het poppenspel bij ons een eeuwenoude geschiedenis heeft.

    Timmermans heeft zich niet afzijdig gehouden van deze oude volkse dramatiek. Daarvoor was hij te uitgesproken de levende, organieke schoonheidschepper, verbonden met het karakter van zijn volk.

         In "Een lepel Herinneringen", uitgegeven bij Het Kompas te Antwerpen (1943) schrijft Felix Timmermans (blz. 20) : "Vader leerde ons volksliederen en speelde 's zondags voor ons met een klein poppentheater met houten poppekens van een cent, Faust, De Leeuw van Vlaanderen, Genoveva van Brabant, OLV Hemelvaart en andere dingen. Doch weldra speelde ik met mijn vrienden die stukken zelf, gewoonlijk op een zolder of in een karrekot. Ik ben dikwijls Faust geweest, Marino Marinelli, Blauwbaard en zelfs Jezus. Doch met deze rol eindigde mijn toneelspelersloopbaan".

         Hij bezocht ook de Antwerpse Poesje. Op blz. 41 brengt hij een bezoek aan de metropool : "Het tovervolle Antwerpen met zijn Schelde vol driemasters en stoomboten, de dierentuin, de poesjenellenkelder, en vooral, voor mij, het Museum met de schilderijen van Rubens."

    En de poesjenellenkelder is er ook bij !

    Dat hij deze liefde uit zijn kinderjaren trouw is gebleven, blijkt duidelijk uit een tekst die hij tijdens de Tweede Wereldoorlog speciaal voor ons heeft geschreven : Houten Menschen.

    Ik herinner mij nog levendig hoe wij in 1934 — Walschap, Michel de Ghelderode en de Antwerpse folklorist Jan de Schuyter waren er ook bij — tijdens een toevallig onderonsje te Brussel met leedwezen spraken over het verval van de traditionele poppentheaters uit Gent, Brussel, Luik en Antwerpen en nun helden Pierke, Woltje, Tchantchès (François) en de Neus, en hoe we dan met zijn allen dachten en suggereerden om Tijl Uilenspiegel tot nationale poppenfiguur uit te roepen. Hij was toch de populaire gezel, schalk en wijsgeer uit de vijfhonderd jaar oude volksboeken ; hij was de charismatische heidense hoofdfiguur en vechter die, dank zij Charles De Coster, Vlaanderen in de wereld bekend en beroemd had gemaakt, en als ons nationaal symbool gold.

    "Jawel", zei F.T., "maar Uilenspiegel is er teveel. Noem hem dan alleen Tijl, want de kinderen in hun geestdrift voor de waarheid en hun afkeer voor de leugen, kunnen hun opwinding slechts in een lettergreep uitdrukken." Dit is tot op heden juist gebleken. Tijl is in vele Vlaamse poppentheaters de patroon en naar hem modelleren zij hun eigen karakter. Hij is inderdaad de spiegel waarin zij hun eigen wezen herkennen.

         Mijn herinneringen worden ook levendig wanneer ik terugdenk aan de wedstrijd die door VIVO tijdens de Tweede Wereldoorlog werd ingericht (l94l), met de bedoeling om aan de Tijlpop vorm en gestalte te geven. Onder de juryleden was Felix Timmermans wel het actiefst. Hij was het die al de ingezonden poppen bekeek en keurde, en zijn keuze voor de eerste prijs liet vallen op de pop, gesneden en gekleed door J. Van Brabant, een Gents fotograaf en poppenspeler, de vader van dichter Luc Van Brabant.

     

         Tijdens mijn gesprek met F.T. in een drankgelegenheid op de markt te Lier, ging het over zijn grote bewondering voor het poppenspel, en herhaalde hij met een macht van voorbeelden wat hij tijdens zijn viering als vijftigjarige te Mechelen in het gezellig zaaltje van Boekhandel Plantijn (Korneel Goossens) reeds had gezegd. Hoe hij b.v. bij het schrijven van Pallieter had gedaan : sierlijk opgesmukte zinnen werden ontdaan van alle tierelantijntjes en herleid tot kernachtige eenvoud. Hij had het allemaal herhaaldelijk herschreven. Dat komt de taal van het poppenspel wel zeer nabij.

         Nu is het een vaststaand feit dat het poppenspel het meest waardering geniet bij de kinderen en een elite van kunstenaars. De miskenning of onderschatting van het poppenspel ligt bij de intellectuele middenstand. De poppenspelkunst geniet de voorliefde van de alledaagse realiteit en suggereert alleen de essentie der dingen. De artiest speurt steeds naar de kern en houdt rekening met de beperkte mogelijkheden van de theaterpop. De kern van alle dingen is hun eenvoud en tegelijk hun grootheid. Poppenspel is niet meer en ook niet minder belangrijk dan het mens-theater. Het is anders ; het bezit zijn eigen karakter en stijl ; het is in allereerste instantie de kunst van de vormgeving (pop en decor), de klank (woord en muziek), en het licht in beweging.

         Mocht Timmermans poppenspelen geschreven hebben, zou hij beslist mooie dingen gemaakt hebben. Waar het poppenspel uiteraard beperkt is, wordt het ook genoemd : de wipplank naar de droom. Wie deze beperkte middelen met beheersing hanteert, is een meester. In het poppenspel wordt de droom, de fantasie, tot werkelijkheid. Poppentheater betekent: dode dingen levend maken. Dat kon Felix Timmermans. En wie de groei van Pallieter naar Boerenpsalm volgt, zal dat beamen. "Daar is allereerst", zegt Wies Moens, "zijn populair expressionisme : zo geheel van Timmermans en van niemand anders. Er is ook een tweede, zeer typische eigenschap die Timmermans kenmerkt, zijn evocatief simultaneïsme. Iets om mee te dwepen in futuristische milieus, waar Marinetti en de Nicolas Beaudouin van de "poèmes sur trois plans" de goden van de dag zijn".

    Het is dus niet te verwonderen dat poppenspelers onafgebroken naar het werk van Timmermans grijpen om zijn verhalen om te werken voor het poppenspel. Zij wilden er zich niet eenzijdig toe beperken om dode stof levend te maken, zoals een dichter kan doen, en een schilder ook, maar om de drieëenheid in een theatergebeurtenis te verwezenlijken, namelijk : dit wonder, dit middel te scheppen met deelname van het publiek. De dichter, de vertolker en de meebelevende gemeenschap.


      

    Martinus en Symforosa, koppen gesneden door J. Van Eechaute. Merkwaardig detail : de handjes zijn gemaakt van ... wasknijpers ... Gebruikt in het poppentheater van MAJ Hoste


         Bij rnijn weten werden voor het poppenspel bewerkt: "De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa Begijntjen" in 1941 door het poppentheater van M.A.J. Hoste, de huidige mimespeler uit Gent, die zelf poppen en decors ontwierp en construeerde. Na de oorlog speelde de beroemde Cia van Boort het meesterlijk verhaal jaren achtereen in Holland ; ze kwam het nog in 1972 met grote bijval te Lier opvoeren. Er zijn ook de voorstellingen van "En waar de Ster bleef stille staan" door drie poppentheaters tegelijk : een uit West-Vlaanderen, een uit Oost-Vlaanderen en een uit Brabant. Het laatste was het garagetheater van Suskewiet uit Brussel, met Leo Bernaerd en Marcel Peeters.

         Ook in het buitenland worden stukken van F.T. met poppen gespeeld. Reeds jaren wordt in Duitsland, meer bepaald door het vermaarde Augsburger Puppentheater "St. Niklaus in Not" gespeeld, terwijl in Zwitserland "Triptychon" (Driekoningentriptiek) door het Basler Marionettentheater van Richard Kolner herhaaldelijk wordt vertoond. Momenteel maakt de Vlaamse T.V. opnamen van zijn Sterrespel.

         Timmermans geniet liefde en bewondering bij het volk, mede dank zij de honderden voorstellingen van "En waar de Ster bleef stille staan", "Het Kindeken Jezus in Vlaanderen", "Boerenpsalm", "Leontientje" en "Mijnheer Pirroen", zowel op het toneel als via TV en radio, en in het poppentheater.

    Alleen geldgebrek heeft de verwezenlijking van een film belet. De verklaring voor die waardering ligt in de toneelmatige waarde van zijn werk, maar vooral in de goede weldoende bloei van zijn woord, de gelukkige zekerheid van zijn kunst. Zijn kunst die ons altijd weer aantrekt, ons verrukt en opgetogen maakt als kinderen.

     

         Op 10 mei 1944 bracht ik hem bezoek in zijn familiekring te Lier. Hij verklapte mij toen dat het zijn innige wens was, voor het poppentheater te schrijven. Enkele maanden voor zijn dood droeg hij een stuk in de ziel.

    Het zou, naar hij mij toevertrouwde, "Schoppenvrouw" geheten hebben.

    Het heeft niet meer mogen zijn.

     

    ***

    17-05-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oneerbiedig tov de Fé en de familie Timmermans

    Voorlopig opgelost : het beeld staat nu min of meer veilig tegen de gevel van het archief, nog wel niet in de tuin van de bibliotheek !!!!!

    Lier

    Het borstbeeld van de Lierse schrijver Felix Timmermans staat al enkele weken letterlijk bij het afval. Dankzij de Gazet van Antwerpen grepen de stadsdiensten vrijdagnamiddag in.

    Aannemer DCA is op het Felix Timmermansplein in Lier aan werk. Het borstbeeld van de bekende schrijver Felix Timmermans (1886-1947) moest daarvoor tijdelijk aan de kant. Schrijver-dichter Tom Marien maakte er de krant attent op.

    "Tot mijn grote verbazing zag ik het borstbeeld van Timmermans nogal oneerbiedig naast een afvalcontainer van cafe Sint-Gummarus staan. Voor het borstbeeld liggen een boel blauwe buizen. Uiteraard moest het beeld voor de werkzaamheden verplaatst worden, maar moest dat op zo'n oneerbiedige manier gebeuren? En dat terwijl de dames en heren cultuur- en museafunctionarissen nadenken over een moderner beleid van het lokale culturele erfgoed", zegt Tom Marien.

     

    "Deze schanddaad getuigt van een openbare en onbeschrijfelijke onwelvoeglijkheid, alsof het laatste greintje respect er moet aan geloven. Dit moet ook een kaakslag zijn voor de familie Timmermans, het gelijknamige genootschap en de liefhebbers en bewonderaars van mans pen en potlood. In wezen wordt elke rechtgeaarde Schapenkop hierdoor geschoffeerd", stelt Ma­rien onomwonden.

     

    Marc Somers, voorzitter van het Felix Timmermansgenootschap, was van de verhuis van het borstbeeld nog niet op de hoogte. "Het is niet leuk dit te moeten vernemen. Ik neem meteen contact op met Luc Coenen, de conservator van het Timmermans-Opsomermuseum. Mogelijk vindt hij een tijdelijk onderkomen voor het borstbeeld. In het slechtste geval moet het maar enkele maanden worden opgeborgen."

     

    Gommaar Timmermans, die aan de overzijde van het Felix Timmermansplein woont, had wel al gemerkt dat het borstbeeld van zijn vader verdwenenwas. Maar dat het opzijgeschoven was tussen de rommel, wist hij niet. "Dat is natuurlijk niet serieus. Ik ga vragen dat de stad het beeld tijdelijk wegneemt of het bijvoorbeeld in de tuin van de stedelijke bibliotheek plaatst."

    Nieuwe thuis : stadsmagazijn.

    Omdat zowel de schepen van Openbare Werken als die van Toerisme op reis is, contacteerde de krant vrijdagmiddag dan maar burgemeester Marleen Vanderpoorten (Open Vld). Van haar weten we dat ze graag door de binnenstad wandelt. Haar moet de verhuis van het borstbeeld dus zeker zijn opgevallen. Maar helaas, ook zij valt compleet uit de lucht. "Met het borstbeeld is niet netjes omgesprongen", geeft Vanderpoorten toe als we haar op de hoogte brengen. "Ik contacteer onmiddellijk de bevoegde stadsdienst, zodat het beeld weggehaald kan worden."

     

    Nog geen twintig minuten later bevestigt stadsingenieur Felix Van Steen dat stadsarbeiders het borstbeeld in de namiddag zullen ophalen en naar het stadsmagazijn overbrengen.

    CHRIS VAN ROMPAEY

     

    Bronzen borstbeeld

    ••Het borstbeeld van Felix Timmermans staat sinds 1997 op net Felix Timmermansplein.

    De stad liet het ontwerpen voor de vijftigste verjaardag van het overlijden van Timmermans. Anne-Marie Volders creëerde dit bronzen beeld van een ingetogen man.

    cvr

     

     

     

    Tekst en foto overgenomen uit de GVA van 23/04/2011

    23-04-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    07-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Familiegeschiedenis
          
          De Familiegeschiedenis

    07-04-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Op bezoek bij de Fé - november 1941

    Felix Timmermans

     

    Signaal brengt een bezoek aan Felix Timmermans.

    Reportage in een tijdschrift van 1941.

     

         Een kleine vijftig jaren geleden woonde in het Vlaamsche stedeke Lier de kanthandelaar Timmermans. Hij had veertien kinderen en hij vond niets prettiger dan aan zijn kroost sprookjes en verhaaltjes te vertellen. Wanneer hij op zijn door vijf honden getrokken wagentje den boer opging, om zijn kanten mutsen te verkoopen, leek hij zijn op twee na jongste zoon Felix, zelf wel een sprookjesfiguur te zijn. Het was verbazingwekkend wat de oude Timmermans zoo al kon: teere spinstoffen ontwerpen, tooneelspelen, zingen, knutselen en met behulp van zijn bescheiden middelen de gansche bonte Vlaamsche wereld te voorschijn tooveren.

         Kleine Felix wilde beslist kunstschilder worden. Er was geen muur, geen vodje papier en geen tafelblad in 't geheele huis, of hij moest er schetsjes op maken. Zijn begaafdheid zat in de familie. Ook zijn oudste broer Ernest kon schilderen. soms wel zes landschapen op een enkele achtermiddag, en dat niet alleen, hij verkocht ze nog ook. De opbrengst deelde hij met zijn vader die de schilderstukjes op zijn reizen aan den man bracht. Maar Felix gevoelde niet veel voor het “fabriceeren” van schilderijen. Sinds hij met een vriend stiekum naar Antwerpen was geweest, was hij sterk onder den indruk gekomen van de schilderijen door Pieter Breughel, die hij aldaar had bezichtigd. Hij werd sterk aangedaan door de prachtig uitgebeelde legenden en gestalten en het typisch Vlaamsch landschap. Destijds ontwaakte er in den knaap het verlangen om ook tot iets dergelijks in staat te zijn.

     

         Hij slaagde er ook in, al was het dan als dichter en niet als kunstschilder. De schilderkunst, waar hij zich serieus mede bezig hield, was slechts een middel om tot het doel te geraken. Hij had het voornamelijk op Breughel begrepen, die volgens hem Vlaanderen typeerde. Timmermans trachtte hetgeen er in zijn ziel omging, door kleuren uit te beelden, maar hij had er geen geduld voor, hij was niet volhardend. Alvorens met schilderen te beginnen, zag zijn geestesoog het tot in alle details uitgewerkt schilderstuk, maar in werkelijkheid ontstonden er zwierig geschilderde, als 't ware geimproviseerde doeken, die nochtans ons oog bekoren, juist omdat zij luchtig en ongekunsteld zijn. Maar Timmermans zelf nam er geen genoegen mee. Hij wilde tafereelen doen zien van zijn geboortegrond, waarvan men in de groote wereld zoo weinig afwist, hij wilde er van gewagen op de wijze der menschen die om hem heen waren en hij wilde aan anderen mededeelen hetgeen zijn landgenooten gevoelden, hetgeen hun leven waard deed zijn geleefd te worden. En hierin slaagde hij ten volle.


                       
                      (De Fé op de groentenmarkt)

         Zijn boeken werden in vele talen overgebracht. Geheel Europa behoort tot zijn lezerskring. Vooral zijn boek “Pallieter” heeft grooten opgang gemaakt, het is het verhaal van een optimist, die van het leven geniet, ook al schijnt de zon niet altijd en loeit de storm door de straten. Hij gevoelt zich verbonden met de Natuur en gaat geheel op in de jaargetijden. Timmermans heeft eens een anecdote van zich zelf verteld, die hem wel bizonder typeert: tegen Paschen was hij ernstig ziek en lag in het ziekenhuis. De pleegzuster verraste hem met een bloempotje waarin een bloeiende witte en rose hyacinth. “Deze bloemetjes hebben mij tot Pallieter geinspireerd. Daar stonden ze naast mijn bed in hun frischheid, gekust door een zonnestraaltje dat door het gordijn was gekropen, de eenvoudige, lieflijke bloemetjes, zacht getint en lekker geurende. Ze verhaalden dat buiten vóór mijn raam de jonge Lente was verschenen en het oude hart der Aarde met nieuwe krachten beroerde. De bloemetjes deden de gordijnen als 't ware wegvallen... Ik aanschouwde een nieuwe wereld...”

         De nieuwe wereld, die Timmermans aanschouwde, werd door hem in een taal beschreven die voor iedereen verstaanbaar is, ook al is hij in de Vlaamsche wereld niet thuis.

         Hij slaagde daarin, omdat zijn betrekkingen tot het volk, waaruit hij werd geboren, nimmer zijn verslapt. Men houdt in Vlaanderen van leut, men vertelt graag een verhaaltje, men houdt van een grapje en van feestvieren.

         Ter gelegenheid van zoo 'n feestje viel aan Timmermans een eerbetoon te beurt, zooals geen dichter dit mooier zou kunnen wenschen. Toen het er om ging in het stedeke Lier, waarvan hij nog steeds burger is, aan een gouden echtverbintenis den noodigen luister bij te zetten. werd er een optocht à la Pallieter gehouden. een stoet geheel bestaande uit de figuren van zijn boek, op wagens, te voet en te paard. Zoo natuurgetrouw werd het een en ander uitgebeeld, dat niemand den indruk kreeg dat het hier slechts betrof figuren uit het boek van Timmermans, ontsproten uit diens scheppend brein.

         De toeschouwers die langs de straten waren opgesteld, wuifden het toe, zooals men een goedenvriend begroet die van een verre reis naar zijn geboortestreek is terug gekeerd.

     

    Otto Alfred Palitzsch

    November 1941

     

    ***************

    06-04-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bij Marieke is de Fee nog thuis

    Bij Marieke is de Fee nog thuis

    Een reportage in het weekblad De Post van 24 december 1971.

     

    De meest vertaalde Vlaamse schrijver heet Felix Timmermans. En toch heeft men jarenlang geprobeerd hem dood te zwijgen. Na 25 jaar is het tijd dat daar een eind aan komt. De Post  doet dit vanaf volgende week  met een publicatie van “Pallieter” als feuilleton. De eerste keer dat dit gebeurt.

     

    Bij Marieke is de Fee nog thuis.

     

    Vijfentwintig jaar reeds. Het gaat rap. Voor velen is het pas net gisteren. Of eergisteren ten hoogste. Vijfentwintig jaar geleden, de 24ste januari 1947, stierf Felix Timmermans. Middenin de winter. Het sneeuwde zachtekens over Lier. Er zat een floers om de doodsklokken.

    Lier treurde in stilte. Niet erg officieel, want de Fee was volgens repressiemaatstaven een beetje aangebrand geweest. Al zal Felix Timmermans zelf wel nooit begrepen hebben hoe men tot die mening gekomen was. Hij had in 1942 de Rembrandtprijs in ontvangst genomen. Toen men in '45 een huiszoeking bij hem kwam verrichten, vroeg men : « Wel, waar zit die Rembrandt nu ? » Timmermans was ondergedoken.

    Herstellend van een hartaanval. De schok was te hevig. Het werd uiteindelijk zijn dood.

     

    Verrassing

    Felix Timmermans' leven is een grote verrassing geweest. Hij was geen erge goeie leerling. Lager onderwijs maakte zijn schooltijd af. Opstellen kon hij volgens de meesters niet. Maar hij werd de meest vertaalde Vlaamse schrijver aller tijden. En dat succes duurt nog steeds. .

    In de enge Vlaamse literaire wereld werd hij met koppige hardnekkigheid benijd.

    Timmermans is eigenlijk tot de literatuur gekomen via de schilderkunst. Dat zal overigens niemand die zijn schilderachtige stijl kent verwonderen.

    Nog geen twintig jaar, ontmoette Felix de schilder Raymond De la Haye. Langs De la Haye belandde hij in de sfeer van het occultisme. Een zware neerslachtigheid was het gevolg. Het werd een onvervalste Weltschmerz.

    Daaruit ontstonden de donkere verzen uit « Schemeringen van de dood ».

     

    Na een lichte heelkundige bewerking kwam de ommekeer in 1911. Toen leerde hij ook Marieke Janssens kennen. De ontmoeting gebeurde op de Lierse jaarmarkt. Eerder had hij het meisje gezien in een toneelopvoering. Het werd een grootse idylle. « Pallieter » kreeg gestalte en in 1912 trad het paar in het huwelijk.

    De toekomst barstte voor Timmermans open. « Pallieter » werd daar de uitbeelding van.

    Een genieter van het leven in al zijn aspecten.

    Het snelle succes van « Pallieter » werd door een aantal collega's in de literatuur met afgunst bekeken. Men zei en schreef, dat Timmermans weinig meer dan een volkskunstenaar was.

    « Kijk daarbij maar eens naar zijn schilder- en tekenwerk », zei men.

     

    Timmermans reageerde met « Boerenpsalm ». En daar wist men niet zo direct een tegenwoord op. De jaren voor zijn dood, terwijl hij vereenzaamd lag te sterven, schreef hij de prachtige Adagio-gedichten. Dat is grote literatuur. « Pallieter » is dat ook, maar op een andere manier. « Pallieter » bereikte zonder moeite het volk, omdat het hoop en moed betekende in de donkere oorlogsperiode.

    Het werk van Timmermans greep naar het gemoed. Ook al om de grootse poëzie van zijn proza. Denken we hierbij maar eens aan een « Ik zag Cecilia komen » en « De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntje ». Lier en omgeving. De Nete, de beemden daarrond. Dat was de wereld waarin de personages van Timmermans evolueerden. Gehecht aan de grond. Als Pallieter op het eind van het boek met de huifkar de wijde wereld intrekt, neemt hij een handvol Lierse grond mee, als een heilige relikwie.

     

    Leesverbod

    Er is heelwat te doen geweest rond de uitzuivering van « Patlieter ». Uit Vlaanderen was de eerste reactie alom positief. « Pallieter » werd een verademing genoemd in de benarde ogenblikken. Hoe de tijden kunnen veranderen, wordt duidelijk als men hoort dat Nederland het boek vies, plat en heidens vond. Uiteindelijk werd in Nederland een diocesaan leesverbod tegen het boek uitgevaardigd. Er werd zelfs van godslastering gesproken.

    Timmermans bracht enkele milderingen aan. Zo komt het dat enkel in 1930, 1966 en zopas de originele versie verscheen.

     

    Er heerst trouwens nog meer verwarring in deze zaak. Velen denken dat « Pallieter » op de index heeft gestaan. Dat is helemaal niet zo. Er is enkel een aanmaning gekomen van het Roomse Heilig Officie.

    De brief ging echter te Mechelen in de schuif en kwam er niet meer uit.

    Men heeft zelfs gepoogd het geval een politieke uitleg te geven. maar dat bleek al vlug niet houdbaar. Deze uitleg had immers een actie van franstalig België gevergd, tegen de Nederlandse invloed op Vlaanderen. En daar is helemaal niets van te merken geweest.

    Hoe dan ook, thans wordt er met de hele kwestie nog alleen maar eens goed gelachen.

    Marieke brengt met haar schoon bloot lijf de gemoederen niet meer in verwarring. Zij wordt niet langer met een paar puntjes afgedaan als zij uit het water klimt.

    En Weekblad  DE POST  brengt dus ook vanaf volgende Week de originele « Pallieter » als feuilleton. Het is de eerste keer dat dit gebeurt Fier dat we dan ook zijn. Als een gieter.

     

    Het oeuvre

    Felix Timmermans heeft heel veel geschreven. Naast de al geciteerde werken vermelden we nog : « Driekoningentriptiek » (1923), dat later met Ed. Veterman bewerkt werd tot het bekende toneelstuk « En waar de sterre bleef stille staan », « Anne Marie » (1923) op toneel

    « Mijnheer Piroen », « De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt ». « Het keersken in de lanteern », « Pijp en Toebak », « Bij de Krabbekoker », « De familie Hernat », « Pieter Breugel », « De harp van Sint Franciscus », en « Adriaan Brouwer », het werk dat mij per-soonlijk het sterkst getroffen heeft.

    En tot mijn vreugde vernam ik dat dit ook zo was met Gommaar Timmermans. Wat dan toch een referentie kan zijn. Een boek over Jan van Eyck werd door de dood de pas afgesneden.

     

    Duur schrijver

    Een ander verhaal over Timmermans is het eindeloze herschrijven dat hij beoefende.

    Drukproeven stuurde hij volkomen veranderd terug naar de uitgever, die daar dan prompt een pak grijze haren meer bij kreeg. Zelfs nieuwe drukken werden grondig veranderd. Letter voor letter nageplozen. Een beetje maniakaal. Schools. Gelijk de oorspronkelijke manuscripten. opgetekend in schoolschriften met een linnen omslag, de bladzijden vlijtig in twee verdeeld.

    « Ze zeggen dat dat nu niet meer zou gaan, » vertelt Marieke. Dat steeds maar herzetten zou te duur komen, want dat is handwerk. »

    De meeste uitgevers voorzien overigens in hun contracten dat extra zetkosten op de rekening van de auteur komen. Er zijn er dan ook maar enkelen meer die deze herschrijverij-op-proef beoefenen. Hubert Lampo bij voorbeeld. Maar dat is dan toch altijd nog maar een klein wijzigingske vergeleken bij Felix Timmermans.


    De liefde van Marieke

    Wie anders dan Marieke. de vrouw die zovele jaren aan Timmermans' zijde leefde, zou ons beter over hem kunnen vertellen. We zijn haar gaan opzoeken thuis.

    Gommaar (GoT), de tekenende zoon, was er ook.

    Er zijn nog drie kinderen, dochters: Lia (schrijfster), Clara en Tonet.


                       

    Hoe Marieke Fee leerde kennen

    « Het begon toen ik met mijn nicht over de kermis hier in Lier wandelde. Ge weet, er was een kiosk waar muziekmaatschappijen uit de omgeving hun kunde kwamen laten horen. De jeugd liep dan altijd maar om die kiosk heen. De jongens in de ene richting en de meisjes in d'ander. Ergens kwamen ze mekaar dan tegen. Op die keer was er een jongen die zijn hoed afnam en me groette. « Die is zeker verkeerd, » zei ik tegen mijn nicht. Maar een paar dagen later kwamen we diezelfde gast op straat tegen. En hij nam weer zijnen hoed af. « 't Is ene van de Timmermansen,» zei mijn nicht. « Die ken ik niet. » zei ik. Nog een paar dagen later en die jongen kwam op me af en vroeg of hij me eens kon spreken. We hebben dan een afspraak gemaakt in een cafe.»

    Zo leerde Marieke Felix Timmermans kennen. Het was in 1911. Marieke was toen 19 iaar.

    Timmermans had toen al « Schemeringen van de dood » geschreven en werkte hard aan wat zijn bestseller zou worden « Pallieter ».

    Felix heeft heel lang aan « Pallieter » gewerkt. Hij was er al aan bezig toen ik hem ontmoette. We hadden dan nog een paar jaar kennis vooraleer we trouwden. En daarna werkte hij er nog aan. Ik deed toen het meeste werk om de kost te verdienen.

    «Goed, we trouwen,» zei hij, « maar ik moet tijd hebben om te schrijven.» « Ge zult gij tijd hebben,» zei ik. Ik maakte kantwerk in die tijd. Felix heeft trouwens ontwerpen daarvoor gemaakt. Dat deed hij al eerder. Bij hem thuis hadden ze een kantzaak. »  


                      

    Marieke draaft kwiek over en weer in het grote huis aan de Lierse De Heyderstraat. Zij haalt koffie aan en Lierse vlaaikes. Het is haast alsof zij de hemel te rijk is dat zij nog eens tegen een jongere over haar Fee kan praten. Marieke is wat vereenzaamd. In een televisie-interview, een paar jaar geleden, liet zij zich nogal bitter uit over het feit dat zoveel vroegere vrienden en kennissen zich niet meer laten zien.

    Het werd een stil huis langs een stille straat. Al willen enkele buren zich nog wel snel even herinneren dat zij Felix Timmermans gekend hebben. Maar het wordt een beetje gefluisterd, alsof zij nog altijd bang zijn voor iets.

    Marieke lacht er allemaal eens mee. « Neem nog een vlaaike,» zegt zij. Haar gezicht bloeit open. Het is niet te geloven dat zij tachtig is. Zij moet inderdaad een mooi meisje geweest zijn.


    Is Marieke Marieke ?

    « Felix bracht van overal gebak mee, maar liefst van al had hij toch zijn Lierse vlaaikes, » lachte zij.

    Of Marieke nu het Marieke uit « Pallieter » is ?

    « Ach neen, ik geloof het toch niet. Ik was daar veel te schuchter voor. Ik was geen « erge », gelijk men dat in Lier zegt. Trouwens, Felix was ook Pallieter niet. »

         GOMMAAR : « Vader was eerder een melancholiek type. »

         MARIEKE : « Hij was zeker niet uitbundig. Hij teerde helemaal op de kunst. Dat ging toen zo met die mannen, alles was kunst. Felix ging wel alle dagen wandelen op de Begijnhofvest. Naar het « salon ». Dat was een mooie piek aan het park die hij zo noemde. Maar dat is nu allemaal weg. Felix hield heel veel van de natuur. Hij moest het allemaal zelf zien. »

    Marieke is duidelijk nog steeds sterk ontroerd wanneer zij over haar Felix spreekt. Hij is veel te vroeg gestorven voor haar. Voor ons ook. Vijfentwintig jaar geleden al. Amper 60 jaar oud.

    Het huis zit nog vol herinneringen.

       

    Al is er veel elders verhuisd. Naar het Timmermans - Opsomer-museum aan het park te Lier. De werkkamer is er voor een groot deel nog. Met o.a. een enorme kast Timmermansuitgaven. Vertalingen in tientallen talen.

         GOMMAAR : « Er is een constante belangstelling voor vaders werk gebleven. Bij Van Kampen verschijnen er regelmatig omnibussen. Ook een prachtige jubileum-uitgave.

    En in Tsjechoslowakije is net een nieuwe vertaling van Pallieter op de markt. »

         MARIEKE : « Er komen hier regelmatig nog mensen aan de deur die vragen of het hier een museum is. Ze verschieten dan dat Timmermans' vrouw aan de deur komt. Niet lang geleden kwam hier een hele autobus uit Wiesbaden aan met een vracht bloemen voor mij.

    Ik krijg ook nog regelmatig brieven. »

     

    Wie is Pallieter ?
    Er worden heelwat zaken over Felix Timmermans verteld. Met Pallieter heeft hij zich een imago op het lijf geschreven. Als hij dan al geen boemelaar is, dan wil men hem toch graag zien als een smulpaap. Marieke weet daar niks van : « Hij at gewoon ».

         GOMMAAR : «Als we gingen wandelen nam hij wel een zak kweeperen mee. Hij gaf wel graag een feestje. Het ging er dan om, dat men bijeen kon zijn. Dat gebeurde bij de minste gelegenheid. »

    Timmermans was een verzamelaar; Al had hij weinig verstand van die dingen. « Hij hield alles bij. Hij stapelde maar op. Wat hier allemaal in huis gestoken heeft ! Er zijn daar een paar museums mee te vullen. »

    Heel veel tekeningen en schilderijen zijn er ook in het Timmermanshuis te zien.

    In de werkkamer het ontwerp voor een glasraam dat bestemd was voor een Liers cafe, rnaar nooit op die plaats van plezier geraakte.

     

    Telkens komt Lier terug in zijn werken. De geschiedenis ook dikwijls. De heilige Gommaar is een vaak terugkerende figuur. Hij is de stichter (althans volgens de legende) en patroon van Lier. Hij liet met zijn broeksband een boom weer aaneen groeien. Om welk feit hij aanroepen wordt tegen breuken.

         MARIEKE : « Tegen alle breuken, o.a. ook huwelijksbreuken. »

    Verder in een kader vele kleine tekeningen. Die tekende de Fee tussen '45 en '47 op zijn ziekbed. Ze zijn zo klein omdat dat gemakkelijk was. Dat ging met een klein afscheurboekje.

    En Marieke gaat met haar hemelsgrote bewondering verder :

    « Felix die kon zo gemakkelijk tekenen! Dat ging vanzelf. Als iemand een handtekening vroeg, dan maakte hij daar een tekeninkske bij. In een handomdraai. »

    « Pallieter » is een bestseller zonder weerga geworden in het Nederlands taalgebied. En toch heeft het niet veel gescheeld of het was nooit tot boekpublicatie gekomen.

    Eerst verscheen de roman in afleveringen in het literaire tijdschrift (onder leiding van Willem Kloos) « De Nieuwe Gids ». De oorlog van 1914-18 maakte dat het laatste deel er niet meer kwam. Ondertussen was Timmermans de uitgevers aan het aflopen :

    « Het manuscript is wel bij een twaalftal uitgevers geweest. Ze durfden niet. « Pallieter » was iets volkomen nieuws. En het was nogal gewaagd.»

    DE POST : « De toenmalige van Kampen wou eerst ook niet. Hij had bezwaar tegen het feit dat in « Pallieter » een man zijn naam in de sneeuw plast »

         MARIEKE : « Hihi! Er is daar van alles over gezegd.»

    Uiteindelijk heeft van Kampen dan toch toekomst in het boek gezien. En dat was goed bekeken. Timmermans werd beroemd.

    « Op een keer reed hij ergens in Nederland met de tram. Tegenover hem zat een meisje een boek te lezen en daarbij hardop te lachen. Felix keek wat nader en merkte dat het « Pallieter » was. Zoiets kon hem zo'n deugd doen. »


    De eerste reis

     De beroemdheid bracht mee dat Timmermans lezingen ging geven. Over de hele wereld.

    In 1934 ging Marieke voor de eerste keer eens mee op een grote buitenlandse toer.

    Ze belandden eerst in Wenen.

    Midden in de nacht werd Marieke wakker: « Hoor eens, Felix, er rijden precies zware brouwerskarren over de brug. » Maar het waren geen karren, het waren kanonnen. Die dag was de Oostenrijkse kanselier, Dolfuss, door de Nazi's vermoord. En 's ochtends waren de straten afgesperd met Spaanse ruiters. Van de lezing kwam niets in huis.

    « We hebben dan gelukkig nog een Bruegheltentoonstelling kunnen zien in een kelder en reisden dan maar door naar Boedapest. »

          DE POST : « Felix Timmermans is de beroemdste Lierenaar, maar wij zien nergens een monument voor hem. »

    Marieke glimlacht een beetje weemoedig : « Er was er eentje, maar na de Bevrijding is dat op een nacht verdwenen. Men zegt in de Nete gesmeten. Nu is er wel een museum. En misschien komt er toch nog wat. »

    De jubileumviering zou een gelegenheid zijn. Overigens, wat heeft Timmermans mispeuterd ? Hij had het «ongeluk» een talentrijk en beroemd schrijver te zijn, lang voordat de Nazi's hier belandden. Zijn «fout» is geweest, dat hij blijven schrijven is. Timmermans is niet gestraft geworden na de oorlog. Er werd wel een huiszoeking verricht. Er werd over hem geroddeld. Hij heeft het niet meer kunnen dragen. In 1947 stierf hij. Geknakt.



     

    Sedertdien leeft Marieke alleen met haar herinneringen. En de kinderen zwermden uit.

    Het huis is groot. Niet leeg. Gevuld met de geest van Felix Timmermans.

    Buiten is het dik grijs weer. Herfst. Gelijk tranen op een kristalglas tinketonken de klokken van Sint Gommarus en de Kluiskerk de middag over de Lierenaars.

    De Nete is dichtbij en stinkt. Maar daarachter ligt nog het weiland waarin Pallieter op zijn Brabants paard rondtoerde. Voor blote Mariekes is het te koud. Maar we keren volgende zomer terug. Met de hondsdagen.

     
                                                   ***********************

    06-04-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ontstaan van Schoon Lier - deel 1



    Overgenomen uit ’t Land van Rijen

    Driemaandelijks cultureel Liers Tijdschrift  -   Jaargang VII - 1957

     

    HET ONTSTAAN VAN F. TIMMERMANS' SCHOON LIER

     

          In het jaar 1922 kondigde de Boekhandel De Standaard de publicatie aan van een boekenreeks die onder de leiding van steller dezes zou staan en twaalf delen zou omvatten, met dezen verstande dat elk deel van de reeks op de rug een letter zou dragen van de verzameltitel Eigen Schoon. Beide woorden zouden daarenboven door een deel met een sterretje op de rug worden gescheiden. Bedoeld was een geïllustreerde uitgave voor bibliofielen, waaraan in technisch opzicht grote zorg zou worden besteed. Als formaat werd groot-kwarto, als papier simili-japans of featherweight gekozen, terwijl de tekst met de hand uit de stijlvolle Nicholas Cochin van XVI der Franse lettergieterij Deberny et Peignot op de Antwerpse drukkerij J. E. Buschmann zou worden gezet.

    De lijst met de titels der onderscheidene delen was niet van meet af aan vastgelegd geworden. Aanvankelijk werd een aantal werken weerhouden, die achteraf niet allemaal in de reeks zouden verschijnen, Zo Jong Antwerpen, door Kan. Dr. Floris Prims, dat het inleidend boek zou worden van diens monumentale Geschiedenis van Antwerpen (1).

     

    Als eerste van de reeks kwam Beiaarden, door E. Hullebroeck, van de pers. Als tweede of derde had Jozef Muls een P. Breughel toegezegd. Inmiddels waren we in onderhandelingen getreden met onze oude kameraad en stadgenoot Felix Timmermans die, na zijn verblijf in Nederland, naar Lier was teruggekeerd, Ons was bekend dat hij af en toe een stukje stemmig proza tot lof van Lier in heden en verleden o.m. aan een plaatselijk orgaan had afgestaan.

          We zonden hem dan ook op 19 maart 1924 een exemplaar van Beiaarden samen met een prospectus waarin bijzonderheden over de reeks werden verstrekt en we vroegen hem of hij er iets zou voor voelen een gelijkaardig werk bij te dragen over Schoon Lier, als typische Vlaamse stad. We stelden voor een algemene inleiding aan de sfeer van het mooie Lier te wijden, iets te zeggen over de gebouwen en de pleinen, over het Begijnhof, de deugden, en de ondeugden der Lierenaars, hun zeden en gewoonten. De fantasie van de schrijver kon daar naar hartelust mee toveren om van het werk een evenwichtig geheel te maken, dat overvloedig zou worden geïllustreerd. Mocht hij dit tegen 1 mei 1925 willen afwerken, dan kon het boek in het najaar worden op de markt gebracht.

    Wij kregen antwoord per kerende post. De bemoedigende inhoud luidde :

     

    Lier 20 Maart 1924.

    Waarde Heer Cordemans,

    Langs een kant valt het mee dat ik juist aan zoo iets bezig ben, feitelijk «0ud Lier», maar ge weet ook «0ud Lier» is «Schoon Lier». Dus de naam van den winkel doet er niet toe, men verkoopt er honing.

    En in princiep stel ik me voor dit bij u te laten uitgeven, maar het is nog niet af, ik heb veel in handen, en 't zal zeker niet af zijn vóór July. 't Zal ook zoo groot niet zijn als «Beiaardem. Ik zou 't zelf illustreeren... en dit is de groote zaak, ik moet er eerst mijn uitgever over spreken, die ik telkens een uit te geven boek moet aanbieden. Neemt hij het dan... neemt hij 't niet... ja dan kunnen wij voortvertellen. Intusschen kan ik dan niets anders doen, dan het hem vragen, wat ik zeker deze week nog zal doen, 'k moet hem toch schrijven

    Ten zeerste genegen.Felix Timmermans.

     

          Wij antwoordden dat de titel Oud Lier reeds in 1913 door ons beider vriend R. de la Haye werd gekozen voor een album etsen met bijschriften en pentekeningen (2). We voegden eraan toe dat de ons bekende verplichting om al zijn werken eerst aan Van Kampen aan te bieden wel streng was, maar dat er wellicht toch een middel bestond om die te omzeilen. Ware het niet mogelijk de verkoop in Nederland aan de Amsterdamse firma en de afzet in België aan De Standaard voor te behouden ?

    Intussen had de uitgeverij Van Kampen aan Felix Timmermans reeds laten weten dat zij bereid was zijn boek uit te geven, De schrijver deelde deze beslissing mede bij brieve van 26 maart, doch wees meteen de weg om over een gezamenlijke publicatie te onderhandelen.

     

    Lier. 26 Maart 1924.

    Beste Heer Cordemans,

    Wel, ik had reeds geschreven naar Van Kampen toen uw tweede brief over «Eigen Schoon» mij besteld wierd. Intusschen heb ik dan antwoord van Van Kampen afgewacht, en die schrijft mij dat hij het zal en wil uitgeven. En weet ge wat ge nu doet ? Schrijf hem nu uw voorstel over die beidenuitgeverij, en dan hoor ik wel van hem wat hij daarover denkt. Zult ge dat doen ? Ik dank U al !

    En ik groet U met ware hartelijkheid. Felix Timmermans.

     

    Dadelijk werd over de mogelijkheid van een dergelijke modaliteit met Van Kampen gecorrespondeerd. Zo iets was overigens reeds met een andere uitgeverij geschied, toen De pastoor uit den Bloegenden Wijngaerdt: was verschenen. Bij brieve van 31 maart verklaarde de firma Van Kampen dat zij in principe wel iets voelde voor het voorstel. Ze wenste het echter nog nader te onderzoeken.

    Eerst op 8 mei werden dan voorstellen gedaan, die zo zwaar waren, dat aanvankelijk beslist werd van deze publicatie maar liever af te zien. Bij nadere studie werden echter nieuwe modaliteiten op het oog genomen om de uitgave toch mogelijk te maken. Het honoraar moest precies worden bepaald, de oplage scherper beperkt, de illustraties nauwkeurig berekend. Van dit alles werd Felix Timmermans op 12 mei mededeling gedaan. Hij antwoordde de 21e der maand :

     

    Lier 21 Mei 1924.

    Waarde Heer Cordemans,

    Over het honorarium schrijf ik U over enkele dagen. Ook zou ik willen weten op hoeveel U trekt, voor hoe lang het auteursrecht verpacht (dat is het woord!) wordt.

    De illustraties zijn eenvoudige penteekeningen, houtsneeachtig, dus lijncliché. Het liefst zouden zij in kleur kunnen verschijnen, maar dat wordt zeker te duur, anders schoon, en meer bekorend. Als dit niet gaat zullen er ook enkele in stippelcliché moeten inkomen, naar gekleurde teekenigen. Ik heb hier thuis een collectieken. Kom eens zien als ge naar Lier komt, daar is voor uwe uitgave in kleur wat mee te doen. Komt ge ? En wanneer ?

    Hartelijk Uw Felix Timmermans.

     

    Uit dit schrijven maakten we op, dat de Nederlandse uitgever niet alle bijzonderheden aan de auteur had medegedeeld. Op 27 mei wezen we er dan op dat de illustraties mogelijks in kleur konden uitgevoerd worden. Dit diende echter nog nader te worden onderzocht. Daar het schip echter te onzent werd verwacht, moest het gewenste bezoek voorlopig worden uitgesteld.

    Felix Timmermans hoopte dat de onderhandelingen tot een goede uitslag zouden leiden en berichtte op 7 juni :

     

    Lier 7 Juny 1924.

    Hooggeachte Heer,

    Wat het honorarium betreft van «Schoon Lier» of «Oud Lier is zoals gewoontijk 1/6 van den verkoopprijs. Wordt het boek 6 frank verkocht dan is er een frank eereloon voor den auteur. Denk daar eens over na en weet het mij te zeggen! Ik verwacht U dus nog altijd voor de kleurplaatjes. Dat het schip goed aankome !

    Hartelijk. Felix Timmermans

     

    Op 10 juni was de uitgeverij in staat om de vaste voorstellen te doen. Ze maakte deze over aan de auteur. Er zouden 225 exemplaren worden gedrukt, de tekst zou 75 bladzijden beslaan en verlucht wezen met een twintigtal prentjes. Het honoraar zou een zesde van de verkoopprijs bedragen en het auteursrecht zou tot een jaar worden beperkt. Mocht de schrijver met dit alles instemmen, dan zou nadere voeling met Van Kampen worden gezocht.

    Het antwoord kwam op 19 juni en luidde :

     

    Lier 19 Juny 1924.

    Waarde Heer Cordemans,

    Goed, 't akkoord ! Nog een ding slechts. Ik houd er aan het honorarium bij het verschijnen van het boek te ontvangen, Stuur maar een contract, en kom eens zien naar de plaatjes, of beter naar den aard der plaatjes.

    Zeer hartelijk uw Felix Timmermans

     

    Andermaal werd op deze basis met de firma Van Kampen gecorrespondeerd. Er kon echter nog geen vergelijk worden bereikt, al bleek de Nederlandse uitgeefster bereid 100 exemplaren voor vaste rekening te nemen. Ten slotte werd van Vlaamse zijde een uiterste toegeving gedaan, op voorwaarde dat de hele reeks in Nederland door Van Kampen zou worden geëxploiteerd.

    De lange duur dezer onderhandelingen bracht echter mede dat Schoon Lier niet als tweede, maar wel als derde deel der reeks zou verschijnen, terwijl de P. Breughel, door Jozef Muls, die intussen was klaar gekomen, tweede zou worden.

    Inmiddels was het schip aangekomen en het meisje werd Anne-Marie genoemd.

    F. Timmermans vond dat sympathiek en bedacht het borelingske met een kleurig getekende triptiek waarvan de zijluiken de patroonsheiligen voorstelden. We zochten de schrijver op te Lier en bespraken de geplande uitgave in het lang en in het breed. Felix Timmermans bewoonde toen nog nummer 34 der Boomlaarstraat. Vele herinneringen werden opgehaald, die het heden weer vastknoopten aan het verleden. De auteur spreidde een schat van schetsen en prentjes ten toon op een tafel die onder duizend lees-, schrijf- en tekenbenodigdheden verdween.

    Voorgenomen werd 20 originele prentjes in de tekst op te nemen en deze ook te verluchten met 14 fotos naar werken van Lierse kunstschilders als b.v. Isidoor Opsomer en Raymond de la Haye. De letterkundigen zouden niet worden vergeten. Daarenboven stond Felix Timmermans erop dat een reproductie zou worden gemaakt naar een typisch mannekensblad, het leven en de verering van Sint Gommarus voorstellend, met prettige rijmpjes onder vergeelde houtsneden. Een «unicum» had Gustave Van In gezegd, toen hij het Felix voor de oorlog ten geschenke gaf. Mijn vriend verschoot, toen ik hem verzekerde dat ook ik, voor de oorlog, van mijn olijke kozijn een gelijkaardig «unicum» had ontvangen, dat echter in 1914 met geheel ons huis in de vlammen was opgegaan. Daarenboven zou een reproductie worden opgenomen naar een oude prent, een werkelijk unicum, met de nieuwjaarsgroeten van de nachtwaker, dat het eigendom was van archivaris Julius Van In (3).

    De indeling der stof werd besproken. We schikten dat, na een aanhef, gehandeld zou worden over het verleden, het heden, het volksleven en de kunstgeschiedenis van de stad, alles te gaar 75 bladzijden tekst.

    Op 5 September vroegen we nog of de uitgeverij de oorspronkelijke prentjes mocht behouden. Deze konden dan in een extra-exemplaar, op keizerlijk Japans met gulden initialen, worden gemonteerd en tegen overeen te komen voorwaarden aan de markt worden gebracht.

    De auteur vond dat best en meldde op 15 September :

     

    Lier 15 September 1924.

    Waarde Heer,

    Goed ge zult 20 kleine prentjes krijgen. EN HET BOEK WAARIN DE TEEKENINGETJES VESCHIJNEN. EN MET GOUDEN LETTER, IS HIER REEDS VERKOCHT ! Maar nu moet ik gaan werken! Ik koom van een ardennensche reis. Stapels brieven, voordrachten, en kleine opstellen, boeken lezen, Breugel, en op de hoop toe nog «Schoon Lier». De Force-ballen moeten gezwollen worden.

    Ik zal mijn best doen. en zend U eerstdaags al een paar bladzijden !

    Hartelijk uw Felix Timmermans.

     

    Intussen was de boekhandel der N.V. De Standaard omgevormd geworden tot de N.V. Standaard-Boekhandel die voortaan de vroegere Standaard-afdeling zou vervangen. Felix Timmermans had zich dadelijk aan het werk gezet. Telkens hij over enige vrije tijd beschikte - en die werd hem dat najaar zeer krap toegemeten - schreef hij enkele bladzijden voor Schoon Lier om dan weer op reis te gaan en in binnen- en buitenland zijn graag beluisterde voordrachten te houden.

    Op 3 October ontvingen we de eerste bladzijden van de aanhef tot het boek, zeer haastig en met vlugge pen gekrabbeld.

     

    Lier 3 October 1924.

    Waarde !

    Hierbij reeds de eerste bladzijden van Schoon Lier. Maar nog niet weergeven! Ze zijn nog niet af ! 't Is maar om U te laten zien wat het wordt.

    Ja kom ! En best Dinsdag a.s. na de noen. Dan kan ik U uitleg geven, alsmede een keus van platen voorleggen, en dan kunnen wij over het een en het ander spreken!

    Breng in elk geval de pampieren mee terug, anders kan ik niet voort, en 'k heb er maar één afschrift van, hetgene ge nu hebt ! Ik verwacht U zonder wederantwoord.

    Zeer genegen Uw Felix Timmermans

    N.B. Na de gebouwen volgt het Begijnhof. Dan een dag te Lier. Dan het volksleven, nadien historieële verbeelding, om te eindigen met de invloed op de kunst. Ik hoop het levendig te houden, en in geen gezaag te vervallen. Oordeel er dus radicaal over.

     

    Toen we hem deze eerste bladzijden bij ons bezoek terug bezorgden, hebben we ze samen nog eens overlezen en de vaak geciteerde aanhef luidde ten slotte als volgt: ... «Daar waar de drie kronkelende Nethen een zilveren knoop leggen, waar plots het spekbuikige, overvloedhoornige Brabant zich scheidt van 't mijmerende, magere Kempenland, daar is het. Daar troppelt Lier met zijn roode daken en witte trap- en krolgevelen, met zijn torentjes, tuintjes, straten en bruggen uit het weerspiegelende, olijfgroene water op, eenvoudig, rustig, kleurig, zonnig en gelukkig als een droom van Vermeer van Delft.»...

    We hebben dan een heel stel prentjes en platen uitgekozen, die voor reproductie door de clicheur in aanmerking konden komen. Na revisie, zou de definitieve tekst van de eerste proeven spoedig volgen. Dan kon de drukker beginnen zetten. Of de tekst inderdaad spoedig zou volgen ? Zeker. zeker !

          Felix Timmermans las en herlas zijn tekst steeds vele malen. Hij stond erop al maar door verbeteringen aan te brengen, zelfs wanneer het fiat noodgedwongen gegeven was. En hij had het werkelijk druk met steeds nieuwe opdrachten en voordrachten. Vijf dagen daarna kregen we een heel haastig kaartje. Blijkbaar had hij zijn plannen gewijzigd :

     

    Lier 8 October 1924.

    Waarde!

    Nog niets laten fotograferen. Bernard fanssens heeft van alles de fotos, ook van de dingen die ik U meegegeven heb.

    1k krijg die dan wel terug. Ik heb schoone plaatjes gevonden bij Jules Van In.   

    Hartelijk Uw Felix Timmermans.

     

    Dan werd het stil tot 22 October en berichtte de auteur :

     

     

    Lier 22 October 1924.

    Beste:

    Van vandaag eerst kan ik beginnen te werken! Maar einde Oktober krijgt ge toch al een groot stuk. Ik zal moeten scharren ! Wat de platen betreft daar kan ik nog niets over beslissen. Morgen ga ik naar Jules Van In, de collectie die ik gezien heb, halen. Ik stuur U die dan, en zeg dan uwe meening. Ik vreesde dat er niet genoeg houtsneeden, of  lijncliche zal zijn. Dus Zaterdag kunnen wij daarover de beslissing weten. Moesten er fotos in komen, dan zijn die toch al af.

    Met beste groeten Uw Felix Timmermans.

     

    Inmiddels was het prospectus klaar gekomen. Eer dit werd rondgezonden, was de publicatie van Schoon Lier in de pers ruchtbaar gemaakt. De intekeningen lieten niet op zich wachten. De beschrijving van de oplage wijst uit dat alle prachtexemplaren vooraf reeds waren verkocht, De tekst luidde :

          «Bij de N.V, Standaard-Boekhandel, verschijnt omstreeks Nieuwjaar het derde werk der reeks Eigen Schoon onder leiding van Dr. M. Cordemans, Het zal een letterkundige evocatie bieden van «Schoon Lier» door Felix Timmermans. De bekende schrijver van «Pallieter» wil hulde brengen aan het heerlijk verleden van zijn geboortestad, waar de geur van oude tijden door de stille straten waart. Hij wil ze roemen om haar schoonheid, om haar oude gebouwen, haar eenig-vreedzaam Begijnhof, haar weidse landbouwen, die ze omstrengelen als een krans. Hij wil niet het minst de kunstenaars gedenken, die er in zoo grooten getale verbleven en er nog werkzaam zijn.

    Meer nog dan het Hollandsche Laren, evenals Laathem aan de Leie, verdient Lier aan, de Nethe een huldebetoog, om het als kunstcentrum in breede kringen te wijden.

    Dit boek zal als een loflied in heerlijk proza zijn, gesproten uit de ontroerde aanvoeling der dingen, welke den schrijver als met open gelaat omgeven. Afwisselende mystiek en blij realisme scheppen er die echt Vlaamsche atmosfeer, welke de werken van Timmermans zoo aantrekkelijk maakt.

          Aan de uiterlijke verzorging dezer reeks wordt veel zorg besteed. De werken worden uitgegeven in groot kwarto formaat, met de letter en versiering van dit prospectus. Het boekdeel «Schoon Lier» is uitvoerig verlucht met twintig oorspronkelijke teekeningen van den schrijver in den tekst, naast een aantal buitentekstplaten en reproducties van oude prenten.

    De oplage is beperkt tot 301 exemplaren, waarvan een op Keizerlijk Japansch papier met gouden initialen, bevattende de twintig oorspronkelijke teekeningen van den schrijver, onder perkamenten omslag met goudopdruk (verkocht), 25 op simili-japansch papier, onder perkamenten omslag met goudopdruk, met den naam van den inteekenaar op de pers genummerd van 1 tot 25 (verkocht) en 275 exemplaren op Engelsch Featherweight, waarvan 50 gebonden in witten kartonband met blauwe lettering, genummerd van 26 tot 300. Ieder boekdeel van de reeks zal op den rug eene letter dragen van de spreuk «Eigen Schoon» om achtereenvolgens op het boekenrek dit motto te voltooien,»

     

    Tien dagen daarna is de definitieve tekst van de eerste dertig bladzijden klaar. De schrijver is in zijn vuur geraakt. Geestdrift voor zijn onderwerp heeft hem aangegrepen. Waar hij aanvankelijk vreesde niet voor 75 bladzijden te kunnen instaan, vraagt hij zich nu af, hoe hij het ontworpen geheel binnen het gestelde raam zal kunnen houden.

    Zo schrijft hij op 31 October 1924 :

     

    Lier 31 October 1924.

    Beste Marcel!

    Eindelijk een gedeelte 30 bl waar het alleen gaat over het aanschijn van de stad. Hoe ik de andere 40 bl zal moeten klaar krijgen met nog over HISTORIE, EEN WANDELING, HET VOLKSLEVEN en de KUNST te spreken. dat is mij een raadsel. 'k Zal alles moeten inkrimpen, en de HISTORIE laten vallen, geloof ik.

    Hierbij al zes prentjes. Zijn ze naar uw zin ? Ik heb eerst geprobeerd ze een plaats te geven, maar daar er te veel zijn, soms te dicht opeen, ga ik daar niet mee voort. Ik laat het dus aan U over ze maar ergens te zetten. Er moeten er nog veel komen. 't Komt toch op geen tien plaatjes op aan ? Zoo bv. bij de KUNST kan ik er geen zetten, en toch zou ik er plaatsen al stond er een Sint Pieters-Kapelleken.

    Hierbij ook de plaat van Sint Gommarus. De kast komt, daar waar ik over de schatten der kerk spreek. En ook de plaat hierbij van de toren. Maar de clicheur zal de zwarte lijnen moeten ophalen. Zijt ge soms zinnens die in kleur te geven, dan zal ik er kleuren over vagen.

    Die plaat van Sint Gommarus kunt ge hier en daar verdelen, met de rijmkens er bij. Voor het Volksleven moet ik nu ook nog plaatjes maken. Ik schat het geheel der plaatjes van mijne hand op een 30 tal.

    Ik hoop dat ge nu al kunt beginnen te drukken. Als plaatjes voor UITZICHT en VOLKSLEVEN (voor 't andere gedeelte is niet te illustreeren), maak ik nog een POMP. LIEVROUKEN .BROUWERIJSTRAATJE. FOLKLOR1STISCHE SPELEN, enz... Ik geloof dat ik nu alles goed heb uitgelegd. Einde November hoop ik, heel de rest te zenden! Maar dan zal ik moeten jakar geven!

    Zeer hartelijk Uw Felix Timmermans.

    N.B. - Ik voeg hier enkele fotos bij naar kopergravuren. Indien ge die niet met lijncliche kunt drukken, doe het dan niet. 't Best ware nog bij den TORENWACHTER, SINT GOMMARUS en mijne teekeningen te blijven niet waar?

    ft.

    05-04-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ontstaan van Schoon Lier - deel 2



    De eerste bladzijden gingen naar de zetterij, nadat ze even nog waren overzien om enkele taalaangelegenheden, waarmede de schrijver immer overhoop heeft gelegen, in orde te brengen. Hij was het daarmede gaarne eens, zoals uit zijn brieven blijkt. Hoe gaver de tekst, hoe minder correctie op de proeven ! Want Felix Timmermans kon zich niet weerhouden zijn werk herhaaldelijk onderhanden te nemen om het al maar door te polijsten. Ook deze proeven moesten het ontgelden. Dit is, in gewone orde, al hinderlijk genoeg voor de zetterij. Wanneer het echter handzetsel betreft, waarin illustraties dienen ingekleed te worden, veroorzaakt de schrapping of de bijvoegmg van enkele regels soms een echte ramp. Niet alleen komt dan de witverdeling in het gedrang, wordt de schone en evenwichtige spreiding der woorden, met vermijding van hinderlijke gangetjes, in gevaar gebracht, maar soms moet een hele bladzijde opnieuw in de haak worden genomen om alles weer goed te maken. De weeklachten van de zetterij lieten de auteur echter volkomen koud, zodat hem noodgedwongen, na de eerste proeven, geen andere meer werden overgemaakt.

    Op 6 november volgen tekeningen, aanbevelingen en de afdruk van een der weinige houtsneden die door F. Timmermans werden gemaakt. Deze stelt een gezicht voor op het Pompstraatje van het Begijnhof en staat afgebeeld tegenover blz. 42 van de tweede druk van Schoon Lier, die later door Van Kampen op klein formaat werd uitgegeven. De haastig gekrabbelde mededeling, op een stukje rekeningen-papier gesteld, luidde :

     

    Lier 6 November 1924.

    Beste !

    Uit gebrek van papier, mijn tafel ligt overhoop met de teekeningen op zoo'n armenmenschenbladje, 't Doet mij plezier dat gij de dingen goed ontvangen hebt, en nog meer dat gij ze zoo goed vindt. Hierbij een heelen anderen reesel teekeningen (de laatsten voor «Lier»),

    't Doet niets dat gij, hier en daar de DE's verandert, Het is toch 75 bl. niet waar.

    Ik hoop, nu de teekeningen af zijn, tegen 15 à 20 November klaar te zijn. Er zijn nu nog 23 teekeningen hierbij. Maar zie goed, van die Begijnenvestpoort heb ik er ook een houtsnee bijgevoegd, nu kunt. ge tusschen de twee kiezen, wat in het boek komt. Het andere houdt ge dan maar voor U, als 't U interesseert.

    Er is dan nog een houtsnee bij van het pompstraatje, als 't mogelijk is die er bij te lappen doe het, MAAR DIE ZOU IK GAARNE ALS 'T KAN TERUG HEBBEN ! 't Is mijn eerste houtsnee, en 'k heb er maar een !

    Dan voeg ik nog er bij, het zicht op Lier waarnaar ge vraagt niet waar. Als ge die afdrukt zal die schoon staan in het boek (die krijg ik ook terug, eveneens het mannekensblad van Sint Gommarus).

    Ik heb voor de eerste bl. het wapen van Lier met een Lier genomen, dat komt dus op een ledige bladzijde waaronder ik dan een opdracht aan den vriend Frans Cursters zet.

    Die Lier, kan desnoods van voor op den omslag komen. En voor van achter voor 't sluiten heb ik geteekend een ventje dat na zijn liedeken den lezer groet.

    Als die twee dingen maar op hun plaats staan, dan kunt ge de rest der teekeningen verdeelen zooals ge wilt.

    En nu over die groote dingen. Ik wil gaarne van Opsomer en Delahaye een lijnplaat er in, maar dan moet er absoluut ook eene in van Van Reeth. Daar heb ik mijn woord voor gegeven, en daar ga ik niet van af. Dat begrijpt ge toch niet waar ? Ik zat direct nog naar Van Reeth schrijven om een plaat, heeft hij er dan eene gezonden dan spreek ik er Opsomer over. Die zal dat ook wel doen !

    En nu maar rap voort aan 't werk !

    Ik hoop dat het drukken goed meevalt, en dat het boek leesbaar en de printjes zienbaar zullen zijn!

    Ik groet U zeer hartelijk Uw Felix Timmermans.

     

                    P.S. Maar gij zoudt voor mij iets moeten doen n.l; mij een drukptoef of wat weet ik van Jozef Muls zijnen Breugel zenden. Ik zou dat ding absoluut moeten lezen ! En nogal voor 15 November daar ik op 25 November een voordracht over Breugel heb, en 'k weet niets er over te zeggen. 'k Heb er wel duitsche boeken over, maar ik kan geen Duitsch ! Help mij ! a.u.b. !

    't Is niet om te copieeren, maar om te zien wat er van hem te zeggen is.

    ft.

     

    Hierbij ook de 3 fotos van de Mon! Van de la Haye geen kerk in het boek brengen, wel een of ander stadsgezicht als b.v. de groote kerk gezien van op de Mol of een huizenrei.

    Zou het boek nu «Schoon Lier» heeten, of «Het Dichterlijke Lier» of «Het Witte Lier» of «Het oude, schoone Lier». of een ander Lier, denk er eens op.

    ft.

     

    De Breughel door Jozef Muls was juist klaargekomen en de proef werd dadelijk naar Lier verzonden, waar ze precies nog op tijd toekwam. F. Timmermans heeft menige bladzijde uit deze heerlijke studie van Jozef Muls aangehaald en er herhaaldelijk zij'n bewondering voor uitgesproken. Dit boek, dat spoedig was uitverkocht, werd later herdrukt om aan de blijvende vraag te voldoen.

    Zoals uit het laatste post scriptum blijkt, vroeg de schrijver zich op dit ogenblik nog af, of Schoon Lier wel de beste titel zou wezen. Hij stelde een paar varianten voor. Na bespreking bleef de eerste, door ons voorgestelde titel behouden. De prospectussen waren immers gedrukt. Zoniet had wellicht Het Witte Lier een voorkeur gekregen.

    Op 13 en 17 november volgen alweer 10 bladzijden, dan nog 6 bladzijden tekst met enkele wensen, aanduidingen en mededelingen :

     

    Lier 13 November 1924

    Beste Marcel,

    Alweer dan een stukske van 10 blz. Nu volgen er nog 10 voor de Volksgeest, en dan 20 bl. voor de Kunst, waarvan 5 voor den Door Opsomer, en de rest voor de anderen. Ik hoop dat ik er zal geraken. Dit stukje «ORDINAIREN DAG» moet ik in drukproef nog eens goed herzien, er komen misschien herhalingen van 't eerste in, en dat mag niet. Toch geloof ik dat het goed is, en het den geest weergeeft. Die mengeling van personen daartusschen dat maakt het vertrouwelijker. Stuur mij steeds dubbele drukproef om de vergelijking. Neen ik zal het boek van 500 fr niet nemen. Ge kunt nu de prospectus uitgeven, en lap tusschen den tekst van den prospectus een teekening van mij, dat doet meer koopen.

    Zeer hartelijk Uw Felix Timmermans.

     

    Indien dit stuk geschiedenis er niet zou inkomen, kunt ge nog altijd het brokske Sint Gommarus behouden dat dan de inleiding wordt voor «De Feestelijke Almanak».

     

    Op 1 december is alles af. Enfin ! zucht F. Timmermans. Maar de tekst is nog niet definitief. Hij werd te Brussel met grote zorg getypt en voor goedkeuring aan de auteur overgemaakt, om de slotredactie volkomen persklaar te maken.

     

    Lier 1 December 1924.

    Beste Marcel!

    Enfin!!! Hier is het Schoone Lier! Maar in heel slecht geschrift, om duidelijk te worden, zou het nog ne keer of drie moeten herschreven worden. Ik schrijf in de schrijversdrift zooveel verkeerd, dat ik telkens moet uitkrabben. Ik kan het niet opnieuw schrijven.

    De tijd voor voordrachten is aangebroken, en 'k heb geen tijd meer, 'k ga morgen reeds tot Zaterdag weg. Maar laat het nu overkloppen op 't machien dan heb ik het met de drukproeven niet meer zoo lastig.

    Het mag gerust zoo gedrukt worden. Alleen kommas en hier en daar een hoedanigheidswoord veranderen. Maar nu moet ik per keerende post een contractje hebben, daar houd ik zeer aan voor persoonlijk gebruik. Ik verwacht dit dus morgen!

    En NU NOG IETS. Op 17 December moet ik ievers uit Lier een lezing houden. Zend me dus daartegen of wel de drukproeven, of wel het handschrift. Ik heb dat beloofd en dat moet! STEEDS DUBBELE DRUKPROEVEN.

    En nu nog iets. Ik moet absoluut een in perkament luxe-exemplaar hebben van 65 fr., alsook een voor mijn schoonbroeder Bogaerts - Timmermans, en Paaps - Timmermans. Dus die in perkamenf van 65 fr.

    Men telephoneerde mij dat er geen meer waren, maar keer nu de zaak zooals ge wilt. Ik moet er drie hebben, of ten minste een, en een voor de voornoemde personen, die het bedrag u zullen uitkeren.

    Daar moet ge nu eens echt voor zorgen!

    Ik reken.dus vast op dubbele drukproeven voor 17 December, en op drie exempt. van 65 fr. en op contract! Indien ge de laatste bladzijden over de kermissen en de kunstenaars TE LANG VINDT, dan knippen wij er hier en daar wat af !

    Zeer hartelijk en rap uw nieuws verwachtend, Uw Felix Timmermans.

     

          De tekst was inderdaad te lang geworden, langer dan voorzien toen het eerste ontwerp werd besproken. Maar het viel zo hard in de fraaie bladzijden te knippen, die door de auteur aan de Lierse kunstenaars werden gewijd. Beslist werd de omvang van het boek te vergroten, daar de oplage toch reeds haast volledig was verkocht. Het laatste hoofdstuk viel zozeer mede, dat we ons afvroegen of we niet beter hadden gedaan met de geschiedenis in te korten, Maar die tekst stond gezet en er viel geen tijd te verliezen, want de Nederlandse mede-uitgever wenste tijdig klaar te komen. En toch moest een gedeelte van de tekst wegvallen om niet al te zeer buiten de schreef te gaan en de onkosten onverantwoord hoog op te drijven. Daarom werd afgezien van een reeks fotografische reproducties van schilderwerken door Lierse kunstenaars en van fraaie natuurgezichten in en om de stad.

    Het mannekensblad over Sint Gommarus bleef echter behouden. De zetter werkte flink voort. De proeven volgden. De tekst van het definitieve contract voor een oplage in 300 exemplaren werd aan de schrijver voorgelegd en droeg zijn volledige instemming weg. Maar de nieuwjaarsprent ontbrak nog. Daarover meldt de auteur op 8 december :

     

    Lier 8 December 1924.

    Beste!

    De Heer Bogaerts-Timmermans koopt het boek nr 1 met de oorspronkelijke teekeningen er in. Het andere boek dat ik U zaterdag per telefoon besteld had voor hem, vervalt dus.

    Gelief dus het boek op zijn adres te zenden.

    Alzoo zal ik geloof ik nog het juist voor hebben wat ik U meldde over het honoraar niet waar ? Ik ga nu aan de proeven werken en stuur U deze week al wat op.

    Met zeer veel genoegen en hartelijkheid Uw Felix Timmermans.

     

    Morgen maak ik de calcé

     

    Met dit «calcé» bedoelde de schrijver dat hij die zeldzame nieuwjaarsprent vanwege archivaris Julius Van In te leen had gekregen, maar diens toestemming niet kon losmaken om het stuk naar Brussel te zenden voor het maken van een lijncliche.

    Daarom zou F. Timmermans een doorschijnend papier op de prent leggen en het geheel met chinese inkt natekenen. Zo kon ze, door F. Timmermans nagemaakt, in Schoon Lier worden gereproduceerd. Ze werd echter door Van Kampen niet opgenomen in de herdruk, evenmin als het oude mannekensblad.

    Op 13 december heeft Felix Timmermans «een ontdekking gedaan» die hem overgelukkig maakt :

     

    Lier 13 December 1924.

    Beste!

    Ik heb een schoone ontdekking gedaan! Peter Breughel heeft ons stadje Lier in inkt afgeteekend, Dat is wel een groote eer voor de stad, en een geluk voor mijn werk over de schilder !

    Al bladerend in Friedländer vond ik op bl. 118, een zicht op een stad. Ik verschoot en ik zag het duidelijk het was Lier van aan het Spui-huizekcn gezien! Blij dat ik was ! Breugel is te Lier geweest! Gaan laten zien naar Jutes Van In, die het bevestigt !

    Zouden wij dat nu niet desnoods op couche papier in «Schoon Lier» zetten ? Schrijf rap ! Dinsdag hebt ge alles ! van «Schoon Lier». Ook de nachtwakers teekening. Die rijmkens komen toch onder de St. Gommarusplaatjes ? Het stuk der artisten wordt zeer zeer verkort.

    Uw Felix.

    04-04-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ontstaan van Schoon Lier - deel 3



    Dat was niet alleen belangwekkend voor
    Schoon Lier, het was ook van betekenis voor publicatie in De Standaard. Maar waar kon die plaat ter reproductie worden verkregen ?

     

    Lier 15 December 1924.

    Beste Marcel!

    Hierbij de copij. Alles in orde! Nu maar aan 't drukken aan! Ik krijg juist uw brief per express. Die plaat staat in het werk van Max. J. Friedländer (in 't Duitsch) bl.118. Het boek dat ik bezit is niet van mij. Maar dit boek hebt ge toch zeker in de Boekhandel «De Standaard» ? Daar kunt ge het dan laten uit over trekken. Anders zoudt ge de cliché aan den schrijver of den uitgever moeten vragen. Ik zou het aan Bernard Janssens kunnen laten aftrekken maar ik vertrek morgen en blijf een week van huis. Ik kom Donderdag naar Brussel in «De Nieuwe Spieghel» voorlezen. Zie ik U daar ? Doe er geen moeite anders voor, want het is maar een voorlezing uit Breugel. Misschien kom ik wel tot op uw bureel voor twee minuten. 't zij Donderdag of Vrijdag, want ik moet dan weer op de noen naar Holland. Het laatste van de artisten is nu fel ingekort. Dit stuk alleen zoudt ge mij in drukproef moeten zenden. Om er soms nog wat uit te halen. Voor de «Standaard» zal ik die «ontdekking» schrijven heel kort voor toekomende week.

    Zeer hartelijk en genegen uw  Felix Timmermans.

     

    De plaat van de nachtwaker teeken ik seffens over, en 'k doe ze hier bij. Ge kunt ze desnoods verkleinen. Om de menschen niets verkeerds wijs te maken, kunt ge ook zeggen «naar een oude houtsnede uit de collectie van Julles van In».

     

    Intussen werkte F. Timmermans aan zijn Bruegel en las hij voor uit Schoon Lier op de talrijke voordrachtavonden die zijn tijd in beslag namen. Al lezend en herlezend, vielen hem herhaaldelijk nog kleine bijzonderheden op, die hij nog gaarne had bijgevoegd of gewijzigd. Soms kon dat nog, soms echter niet meer, Op 23 december meldt hij :

     

    Lier 23 December 1924

    Beste!

    In 't Vaderland verschijnt «Het UITZICHT en DEN TOREN, alsook de STRATEN. en de HU1ZEN. Of ze alles zullen opnemen geloof ik niet. 't Is wat te veel misschien. In ORDINAIREN DAG staat er toch de bureelbedienden die hunne nagels kuischen ? Als het mogelijk is, zend mij de drukproeven, voor een dag slechts, slechts om te overlezen. G'hebt ze dezelfde dag nog terug. 't Is om er geen fout in te laten. 't Avond zend ik U de KUNSTENAARS op.

    Zeer hartelijk Uw Felix

     

    Ik hoop deze week nog te schrijven over het Breugheltafereeltje. Komt er de plaat nu in ?

     

    Daags voor Kerstmis volgen alweer proeven en wou de schrijver de vorige ook nog eens te zien krijgen. Om ons aan geen verder gevaar met het zetsel bloot te stellen, verkozen we liefst een voorzichtig stilzwijgen te oefenen...

     

    Lier 24 December 1924.

    Beste Marcel,

    Hierbij het «Kunstige Lier» dat zoo kan gedrukt worden. Let goed op wat ik van Rubens vertel. 't Is een duidelijke uitleg dat hij te Lier geboren is. 't Kan niet anders, menschelijkerwijze gesproken. Dus weer te meer (een ?) pluim op den Lierschen hoed!

    Zooals ik gevraagd heb, vraag ik het nog eens, laat mij de drukproeven ter inzage zien, als ze van Buschmann komen. Misschien kan er nog hier en daar blinkend woord gezet worden. Of een flauwigheid weggelaten worden. Ik zou het zuiver willen!

    Met veel wenschen van zaligen Kerstmis voor U en de Uwen Uw Felix Timmermans.

     

    Maar nu blijven de proeven achterwege en de drukker bromt. Intussen leerden we een zeer geslaagde ets kennen van kunstschilder I. Opsomer die het karakteristieke hoofd van zijn goede vriend de Fé op de plaat had gebracht. Zou dit portret niet fraai staan tegenover de titelpagina van het boek ? Baron Opsomer ging akkoord. Hoe zou Felix Timmermans erover oordelen ?

     

    Lier 6 Januari 1925

    Beste,

    Neen wordt niet kwaad! En de drukker ook niet! De andere drukproef zal nu ook wel bij U zijn. De deze is hierbij.

    Dat portret ? Een GETEEKEND ? Ik ken dat van Opsomer niet. Heel gaarne ! Maar is dat niet aanstellerij van mijnen 't wege ? Doe er mee wat ge wilt! De Breughel verzonden.

    Zeer goeden Nieuwjaar Uw Felix Timmermans.

     

    Op 17 januari andermaal proeven. Het harde vonnis na het incident De Man aan de Beurs te Brussel (4), heeft hem gegriefd en hij schrijft :

     

    Lier 17 Januari 1925.

    Beste!

    Ik koom t'huis van de reis. De eerste drukproef hebt ge al ? Hier is de' tweede en het teekeningsken. Ik hoop dat het goed is.

    Zeer benieuwd voor het boek!

    Van de veroordeeling De Man erg verschoten !. Geweldig ! En zoo stilaan verandert het hart!

    Uw Felix Timmermans.

     

    De voordrachtgever is alweer op reis. Vanuit Nederland komen verbeterde proeven toe. Dan nog een pakje uit Lier. Een prentje moet even worden gewijzigd. F. Timmermans gaat akkoord. Hij is blij omdat alles vordert,

     

    Maandag 19 Jan. 1925

    Beste !

    De eerste drukproef heb ik uit Den Haag verzonden, Vrijdagavond. De twee lateren zijn Zaterdag per express verzonden. Ik hoop dat alles U goed toegekomen is. Ja doe gerust de kader van het teekeningsken af. Blij dat ge het goed vindt!

    Met groote genegenheid Uw Felix Timmermans.

     

    Intussen is de reproductie van de ets door Is. Opsomer klaar gekomen en goed geslaagd. Afdrukken op het fijnste gekoetst papier worden aan de kunstenaar voorgelegd, die op 2 februari 1925 meldt : «Het cliche is goed gelukt. Ik ben er zeer dankbaar om». Nu is het einde in het zicht. Op 3 februari zijn andermaal proeven klaar.

     

     

    Lier 3 Februari 1925.

    Beste !

    Zoo loopt het stillekens aan naar 't slot van «Schoon Lier». Zie goed. naar de opmerkingen op de drukproef gevoegd en volg ze.

    En vergeet vooral niet dat het aan Fr. Cursters is opgedragen ! Dat moet er absotuut bijstaan.

    Zeer hartelijk Uw Felix Timmermans.

     

    Van die 50 fr. die ik moet hebben voor de Leers van Michiel Sivaen houd er 20 fr. af voor steunfonds De Man. Uw Felix Timmermans.

     

    Op 5 februari zijn de laatste proeven klaar. Jammer dat die kunstenaars moesten ingekort worden. Maar de windmolens en de peerdekensmolen kwamen te laat,

     

    Lier 5 Febr. 1925.

    Beste

    Hierbij de laatste proeven. Dat van Opsomer is wel een beetje kaal geworden lijk zijn eigen kop. Er zijn gaten in. 't Is te hopen dat anderen ze zoo niet zien. De met stippellijnen afgetrokken gedeelten bij het Opsomergeschrijf kunnen er nog uitgelaten worden, als ge wilt. Dat doet er nu zoo wat aan als wat in een frak. Doe er uw goesting mee. Kmt ge in den laatsten groet aan Lier dezen zin ergens niet tusschen wringen : gegroet Lier der windmolens en der houten peerdekensmolens !...?

    Blij dat het ding af is. Meld mij of Frans Cursters een boek besteld heeft, anders ben ik verplicht het te doen en het hem cadeau te geven.

    Ik groet U hartelijk Uw Felix Timmermans

     

    Op 23 februari nog een kaartje uit Lier vanwege de auteur die gedurig op reis is en hoopt een exemplaar van Schoon Lier op zijn tafel te vinden bij zijn terugkeer. En het was er ook.

     

    Lier 23 Febr. 1925.

    Beste!

    Met dezelfde post schrijf ik om fotos. Zoo gauw ik ze heb stuur ik ze U. Indien, ge dat uit de Nieuwe Eeuw kunt nemen dit Fragment, dan moet ik er weer geen ander overschrijven. Want ik ben gedurig op reis. Ik hoop deze week de fotos te ontvangen, en bij mijn te huis komst, Donderdag ze U op te sturen, en tevens «Schoon Lier» te Lier te vinden.

    Rap, maar genegen Uw Felix Timmermans.

     

    De lofzang van F. Timmermans op zijn Schoon Lier werd met geestdrift onthaald. De auteur vertelde bij een bezoek te Brussel, over de belangstelling die het voor zijn stad in Nederland en daarbuiten had gewekt. Maar hij moest zo dadelijk alweer naar de trein op weg naar Holland en vroeg of we zo niets typisch-Vlaams hadden, dat bij voordracht over Vlaanderen kon worden te pas gebracht ? Zo juist was in Ons Volk Ontwaakt een geestig stukje met de tekst voor een poppenspel over «De Leeuw van Vlaanderen» verschenen. Kon dat dienen ? Felix greep het vast, «Ja kom» en holde de trappen af naar het station. Intussen was de gehele oplage van Schoon Lier uitverkocht. Maar toch kwam er op 4 maart nog een kaartje:

     

    Lier 4 Maart 1925

    Beste!

    Merci voor dit poesjenstuk. 't Heeft mij gered en 't had veel succes. Nu toch kom ik nog een boek «Schoon Lier» vragen. n.l voor mijn friend Gerard Van der Poorten, Antwerpsche steenweg 72, Lier. Doe dat a.u.b. en als g'er nog een voor mij over hebt, stuur het dan ook naar mij. Dus bid ik U om 2 «Schoon Lier» een voor Van der Poorten Gerard, en een voor uw vriend die zich noemt voor U : de fé.

     

    We hadden nog een paar overnummers. We zonden ze hem gaarne. Maar op 9 maart volgde nog een aanvullend verzoek :

     

    Lier 9 Maart 1925.

    Waarde Vriend,

    Goed de 2 «Ons Lier» ontvangen. Maar ik heb er een te kort besteld. Ik moet er nog absoluut een hebben. Een cadeau die 'k beloofd heb, en waar ik niet mee in affronten mag vallen. Als g'er mij nog TWEE kunt zenden doe het dan ! Eenen zeker ! Of gij ze nu aan mij verkoopt of aan een ander als ze toch in de vitrien liggen is eender ! Ik verwacht er dus nog twee.

    Ik groet U danig en dank U op voorhand Uw Felix Timmermans.

     

    Waar onze goede vriend die exemplaren «in de vitrien» had gezien, weten we niet. Maar we hebben hem een van de twee allerlaatste exemplaren gezonden, die ons nog overbleven...

    Al de oorspronkeiijke tekeningen van de auteur werden, op de kleine houtsnede van het Pompstraatje na, in het prachtexemplaar op Keizerlijk Japans gehecht en aan de intekenaar bezorgd .

    Denijs Peeters geeft een lijstje ten beste van deze iliustraties die de oorspronkeiijke uitgave versieren (5). In deze opsomming komen echter een paar kleine vergissingen voor, De Sint Gommarus-kapel staat niet op de Grote Markt; de «fantasie op de draak» is enkel een tekening naar een der spuwers aan het dak van Sint Gommaruskerk; de toren van het Belfort is die van het stadhuis en de uitgangspoort van het Begijnhof is een gezicht op de hoek van het Hellestraatje met het oude huizeken waar, voor de eerste oorlog, de oude Vertommen woonde, die stiekem bier schonk voor vertrouwde bezoekers en de «artisten» uit die tijd goed heeft gekend.

    Daar de eerste uitgave volledig was uitgeput, bereidde de firma Van Kampen een tweede editie voor. Ze is, met weglating van de reeds vermelde prenten, gelijk aan de eerste, maar de prenten werden aangepast bij het kleiner formaat, Felix Timmermans tekende daarenboven nog een kleurige prent, met een gestyleerd gezicht op de toren, dat op de omslag van het boek werd afgedrukt.

    Te Lier werd het boek met geestdrift begroet en dankbaar herlezen. De titel is gemeengoed geworden.

    Geen vermelding van enige artistieke aangelegenheid is er nog denkbaar zonder dat daarbij wordt gewag gemaakt van Schoon Lier.

     

    Dr. MARCEL CORDEMANS



     

    Nota’s :

    (1) Inleiding in : L. DE BOUNGNE : Bibliographie van Kan. Dr. PI. Prims, Antwerpen 1952.

     

    (2) Dr. M. CORDEMANS : E. de la Haye, Leuven, 1957, biz 86. 120

     

    (3) Zie hierover: M. BOSCHMANS in 't Land van Ryen. jg. VI, 1956, Hz. 43-44.

     

    (4) Het incident De Man deed zich voor in de nabijheid van het beursgebouw te Brussel waar deze ministerie-bediende, in het nauw gedreven tijdens 'n vlaams relletje, zijn revolver op zijn vervolgers afvuurde van achter een brievenbus. Dit incident gaf aanleiding tot een hevige anti-vlaamse reactie in de pers en een scherp optreden van het parket. De «dader» werd streng gestraft. De Vlamingen stichtten een steunfonds voor het gezin. Het is voor dit fonds dat Felix Timmermans 20 frank stortte, af te nemen van de 50 fr honoraar die de uitgeverij Standaard-Boekhandel hem verschuldigd was voor het titelvignet dat hij voor de omslag van Michiel De Swaen's «Gecroonde Leersse» had getekend, welke uitgave voor de opvoeringen van dit stuk door het «VIaamse Volkstoneel» van Johan De Meester werd gebruikt. (Zie : Het Proces Remy De Man. Brussel, 1925).

     

    (5) Felix Timmermans tekenaar en schilder, Leuven (Davidsfonds) 1956, blz 120-121.

    03-04-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans de gelovige - Oscar Van der Hallen

    Dr. OSKAR VAN DER HALLEN

     

    TIMMERMANS DE GELOVIGE

     

    (Overgenomen uit Dietsche Warande en Belfort – juni 1947)

     

         In de meeste bijdragen die vroeger op geregelde tijdstippen aan Timmermans gewijd werden, triomfeert de gemeenplaats. Voor de « beschouwende critiek » die graag parasiteert op het literaire phenomeen, is ,de schepper van « Pallieter » te eenvoudig. Met « eenvoudig » in de gewone zin is echter de dichterlijke persoonlijkheid van Timmermans zeer onvoldoende gekarakteriseerd. Moesten we durven vooropzetten, dat zijn levensvisie en uitingsdrift hem het recht geeft op een eervolle plaats naast enkele der grootste .dichters en vertellers als Cervantes, Rabelais en Grimmelshausen, dan zouden vele literatuurkenners zich misschien ergeren, en vergeten dat « eenvoud » niet noodzakelijk synoniem is voor oprechtheid, doorzichtigheid of adamisch gevoel, om het met een in onbruik geraakt modewoord te zeggen. Het letterkundig werk van Felix Timmermans kan, zoals bij ieder woordkunstenaar, min of meer volledig verklaard worden van uit zijn geest en zijn karakter. M. a. w. van uit zijn geloof (in brede zin) en zijn aanleg.

     

         Het is nu voor ieder duidelijk dat deze heimatdichter een tamelijk beperkt cultuurgebied beheerst, iets wat hij o. m. gemeen heeft met vele Amerikanen ; maar dat hij tevens het leven zo on-modern aanvoelt als maar kan. Voor hem is de persoonlijkheid geen lege illusie. Hij schept karakters (soms zijn het enkel typen). Hij gelooft niet in het onderbewuste, noch in sexuele complexen, noch in de bevrijding door het instinct. In het evangelic der psychologische vrijheid heeft hij evenmin geloofd, wel in de kracht van de moraal. Voila, zou men geneigd zijn te denken : een simpele geest, die ons, mensen van het atoomtijdperk, weinig te zeggen heeft. Maar uit zijn bekoorlijke verhalen met hun naïeve intrigues en weelderig levensgevoel blijkt nadrukkelijk dat Timmermans doodeenvoudig maar doodernstig gelooft in zonde en berouw, in verantwoordelijkheid en geweten, kortom, in een persoonlijken God. Dat wordt al veel minder simpel. Daarmee hebben grote mannen, van af de middeleeuwen tot aan Dostojewski, eeuwige kunst geschapen. Dat Timmermans minder groot is, ligt hem aan zijn meer bekrompen visie, aan het tekort schieten zijner creatieve kracht, aan een aamechtigheid die de gaafheid van zijn stijl verbrokkelt. Niettemin blijft er in zijn werk meer dan genoeg over om hem te eren als een groot dichter en als een origineel, ongemeen begaafd verteller. Het tegendeel te beweren staat gelijk met een bekentenis van lachwekkende afgunst. Het is evident dat Timmermans niet verder gekeken heeft dan zijn geboortelandschap waarin zijn eigen hart gevangen zat. Deze beperking verkleint hem geenszins, evenmin als zijn neiging alle mensen en problemen naar de maat van zijn eigen verbeelding te herleiden, juist zoals hij de natuur in Italië met een Liersen achtergrond stoffeert.

     

         Eenvoudig en doorzichtig is Timmermans' psyche dus misschien wel. Maar wie zijn proza (ook en vooral sommige zijner kleine verhalen) in de juiste stemming hebben gelezen, zullen gevoeld hebben dat het leven van Timmermans niet voorbijgegaan is als dit van een dagenmelker. Dat hij veelal verrassend juist den toon trof in zake populaire, leutige vromigheden en dat de mystiekerigheid die hij kwistig etaleerde met een zeker smaakgebrek en veel bonhomie, hem eigenlijk een massa binnenpret bezorgde. Olijke typen, de verstarde lijnen en grillige arabesken in het levensweefsel; schilderachtige anecdoten en details die de lezers wellustig binnenzwelgen : dit alles is ten slotte wel Timmermans zelf en heeft zijn naam bij een ruim publiek geliefd gemaakt. Want de lezers zijn kinderen die houden van kleurige, verbazende dingen, van rariteiten en van rondborstige taal. Maar een aandachtig lezer van Felix Timmermans zal na een wijl niet aan den indruk kunnen ontkomen dat deze schrijver, haast veertig jaar lang, een strijd heeft geleverd om het geheim te overwinnen.

    Het geheim, zoals het in zijn leven, voor zijn ogen oprees, zich donker silhouetteerde op zijn kinderlijk gelovende ziel. Elke hedendaagse literator maakt zich op, om achter een of ander mysterie aan te zitten. Het mysterie van de natuur of van de persoonlijkheid, van leven of dood, van God of van duivel. Sommigen brengen het zoverre dat ze ieder waarachtig mysterie in zichzelf verstikken en zich proclameren tot helden der negatie. Maar met een beetje doorzicht ontdekt men bij al deze schrijvers een zeer nuchtere, oordeelkundige dosering van lyriek en sentiment, van brutaal cynisme en voze grootspraak. Het menselijk « geval » is in hun werken ogenschijnlijk zuiver aangevoeld maar in feite is het, dank zij de pimentering, dat hun schepping den indruk verwekt van het duizendgestaltig, onvatbaar, raadselachtig, nutteloos Leven. Dat Timmermans aan de antipode staat van deze literatuur die aan zelfbedrog en hoogmoed zal afsterven, doet hem door vele tijdgenoten geringschattend bekijken. Toch zijn we er zeker van dat zijn werk langer zal beklijven dan enkele modejaren.

     

         Ziehier : mij of niemand ontroert een z.g. « mysterie ». Wel de mens die angst voelt in zijn ziel, ondanks hij er nooit geheel in slaagt de duisternissen, in en rondom zich, te doen wijken. Op het eerste zicht lijkt dit onwaarschijnlijk. De poëtische inspiratie van Timmermans is een welige natuurplant. Tientallen citaten uit « Pallieter » en uit « Boerenpsalm » bewijzen dat deze dichter zich den mens met zijn vrede en onvrede, niet anders kan voorstellen dan levend en ademend op het rhythme van zon en regen, gulzig genietend van groeien en vergaan. Maar de melancholie, de onverbiddelijke schaduwen die vele dichters in het natuurfenomeen altijd hebben aangevoeld en uitgesproken als een symbool van 's mensen fatum, bleef ook voor Timmermans niet onbekend.

    Zelfs in « Pallieter », maar vooral in later werk als « Cecilia » en « Boerenpsalm » hoort men duidelijke echo's van dezen angst. De angst deed hem niet broeien over metaphysische problemen (de kinderlijke pogingen van zijn « Schemeringen-tijd » heeft hij later nooit meer herbegonnen). Zijn geloof was simpel, d.w.z. robust en niet door twijfels ondermijnd. Maar hij was geen Gezelle of geen Franciscus en het was precies deze verzwegen angst die hem den ongehinderden toegang tot de Eliseesche velden versperde en zijn argeloze genietersnatuur pijnigde.

     

         Angst is de zonde die geprojecteerd wordt in het geweten. Vestdijk zegt ergens (ik citeer uit het hoofd), dat het verworden Christendom de zonde heeft geplaatst in het hart van den mens, zodat iedere catharsis negatief wordt, een schuld die niet kan worden uitgewist. Dit fatalisme nu, is Timmermans wezensvreemd. Zijn angst voor de straf van het onvolkomen leven is geenszins opstandig maar gezond, en wordt aldus tot een bevestiging en aansporing tot goedheid en liefde.

     

         Het is volkomen verantwoord te beweren dat Timmermans als kunstenaar, zijn persoonlijke tragedie niet uit den weg is gegaan, tragedie die tegen het einde van zijn leven scherper werd en die hij poogde te vergeestelijken naarmate hij voelde dat de levensliefde (die nochtans diep in hem stak) te broos was om hem vrede te schenken. Het is evenwel zijn levensliefde en zijn vrome humor waarvan al zijn boeken vol zijn, zijn zuivere aanvoeling der zinnelijke dingen en zijn originele, volkse taal die een bepaalden, onnavolgbaren stempel op zijn prozakunst hebben gedrukt. Hij biedt ons het schouwtoneel van het bralle leven dat we met blijde verrassing bekijken maar dat ons te dieper ontroert als we de donkere schaduw op den achtergrond niet voorbijzien.

     

         De vrome humor van Timmermans; daarover is heel wat te zeggen. Het is het andere voorhoofd van dezen oprechten Janus, de zijde die naar het licht toegekeerd was. Het licht was zijn element, en hij beseft dat elke triomf van het heldere, verkwikkende licht van de zon en van de rede, een emanatie van het goddelijke was. Maar de aarde, bloed en schoonheid, hechtten zich aan hem opdat ook hij ten volle zou weten wat de mens is. Maar altijd vond hij opnieuw solaas in zijn humor. Hij had liefde en vertedering voor het ongewone, het schalkse in de ziel der kleine-stadsbewoners. Hij had deze mensen lief die op hun manier leven, zich schijnbaar dwaas aanstellend, zich bloot stellend aan spot en medelijden, maar die zich wellicht op deze persoonlijke manier verdedigen tegen het raadsel van het bestaan dat ze willen ontvluchten. Aldus gezien, zijn zelfs de helden uit« Anna-Marie », niet uitsluitend komische figuren.

         Voor vele lezers poseert Timmermans als een pretmaker op de levenskermis. Hij zelf kende de dwaasheid en de ondankbare gulzigheid, de ijdelheid en de bittere ontgoocheling.

    Nu nog lezen velen hem oppervlakkig en drinken zich een roes aan zijn proza dat ze alleen waarderen als een soort van zinnelijken stimulans, direct opborrelend uit onverdorven bron. Pretentieloos als hij was, heeft hij nooit als moralist of denker willen doorgaan. Maar zichzelf bedroog hij niet en de dolle verering der Hollandse dames, heeft hem slechts kunnen amuseren. De vele momenten van verinniging en puur geestelijk genot die in vele bladzijden van zijn werk oplichten, getuigen voor zijn zin der eeuwigheidswaarden die elk leven bergt.

     

    ***************

    15-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schilderij - De Volmolen

    De Volmolen

    13-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Die Grootheid van Felix Timmermans

    DIE GROOTHEID VAN FELIX TIMMERMANS

     

    Christiaan Maurits van den Heever

    (Uit Dietsche Warande en Belfort – juni 1947  -  tekst is zuid-Afrikaans)

     

    Christiaan Maurits van den Heever , was een Afrikaans-talige romancier, dichter , essayist en biograaf.

     

    C.M. Van den Heever studeerde aan de Universiteit van de Vrijstaat in Bloemfontein en de Universiteit van Utrecht in de Nederland . Na zijn terugkeer naar Zuid-Afrika, kreeg hij een aanstelling als docent aan de Universiteit van de Vrijstaat. Na het voltooien van zijn proefschrift over de dichter totius , eindigde hij zijn academische loopbaan aan de Universiteit Witwatersrand.

     

    As ons Timmermans se werk met die gewone kritiese maatstaf benader, dan val daar natuurlik heelwat op aan te merk. Met die begrip « gewone kritiese maatstaf » dui ek op 'n bepaalde lewenshouding van die Westerling en ek sluit die daaruit voortvloeiende neiging in om alles met die analitiese verstand te benader en tot in die fynste besonderhede te ontleed. Sedert die Renaissance het hierdie ontledingsdrang erg toegeneem totdat ons hele beskawing vandag 'n toonbeeld is van spesialisasie, met 'n ondermyning van alle eenheidsgevoel, wat ten slotte die basis van alle kuns is.

     

    Ons wat ver van Wes-Europa verwyder is, maar nogtans onafskeidelik en onlosmaaklik 'n deel daarvan bly, kan miskien so uit die verte 'n enigsins objektiewe beeld vorm van die grootheid maar ook ernstige tekortkominge van die Westerse kultuur.

    Die Afrikaner het nog nie veel op kunsgebied gelewer wat 'n vergelyking kan deurstaan met die beste wat deur die rype gees van Wes-Europese kunstenaars voortgebring is nie. En tog is dit my ernstige oortuiging dat die Afrikaner glad 'n ander weg moet inlaan as sy kunsbroer uit Wes-Europa indien hy iets wil voortbring wat oorspronklik en in die ware sin van die woord 'n bydrae tot die kultuur van die mensheid is. Die Afrikaner bewoon 'n groot en ruim land; hy het veral 'n egte liefde vir die verte en die ruimte. Dit is vir hom deur geskiedenis en bodem bepaal. Met hierdie werklikheid is hy daagliks in verbinding; dit het sy siel help vorm en aan hom 'n innerlike werklikheid gegee anders as die van die Vlaming en die Nederlander. Dit is ook die stof waaruit hy sy kuns moet opbou, want alleen diegene wat 'n waarlik nuwe kyk op die bekende kry, kan iets lewer wat meer as die bekende is. Deur vormbeheer word kuns altyd geadelde werklikheid.

     

    Daarom is dit vir die Afrikaanse letterkunde inderdaad fataal om in 'n onvrugbare nabootsing van die Wes-Europese letterkunde en verskyningsvorme te verval. Sy eie lewe moet die karakter, wese en vorm van sy kuns bepaal. Dit is natuurlik waar dat die Afrikaner, wat nog in hoë mate deel van 'n groot beskawingsgedagte uitmaak, nog altyd onverwerkte aankleefsels daarvan sal vertoon. Hy moet juis sy oorspronklikheid toon deur die Afrikaanse lewe so te sien dat dit 'n toevoeging aan die oorgeërfde is en dat dit deur eie vormbelewing tot iets uitgroei wat vir die Nederlandse en Vlaamse leser verrassend nuut sal wees. Dit moet meer wees as stokou nuus net in nuwe taalvorm gegee.

    Dit gebeur egter glad te selde, en die Afrikaanse verskuns veral het in die afgelope jare duidelik die spore van daardie onbewuste navolging en nadigting van Europese voorbeelde opgelewer. Die Afrikaanse gevoel verdwyn voor die beproefde Europese resep, wat in totaal ander omstandighede ontstaan het.

     

    Wie die Europese maatskaplike lewe ken, weet dat dit radikaal van die Afrikaanse lewensvorm verskil. Hy weet ook dat dit nog jare sal duur voordat die Afrikaner by die borende intellektualiteit en psigologiese ontledingslus van daardie menstipe sal kom. Die pessimisme en groue verveling van soveel van daardie letterkunde is ook vreemd aan hom, en daarom moet hy dit nie navolg nie. Hy moet nie net op staatkundige gebied nie, maar ook in die letterkunde trou aan homself wees. Die siniese en godlose houding van baie gevierde Europese skrywers is vreemd aan sy lewensbeskouing en hy moet dus vry en los daarvan ontwikkel. Kuns moet 'n beeld, die vrug van die lewe wees.

     

    Met hierdie opmerkings het ek in hooftrekke gekom by wat ek oor Felix Timmermans wil sê, want hy was vir ons sowel as vir Vlaandere, tot voorbeeld op menige gebied van kuns. Hy kon dit alleen doen deur getrou vanuit eie aard te ontwikkel. Timmermans was nog altijd 'n geliefde en geëerde skrywer in letterkundige kringe in Suid-Afrika. Hier kon sy werk in die oorspronklike geniet word, en het die sappigheid nie deur vertaling verlore gegaan nie. Waarom kan Timmermans vir ons as voorbeeld dien ? Waarom is hy 'n uitsonderingsfiguur in die letterkunde? Die antwoord hierop sal ons dadelik vind as ons, na al die swaar, psigologiese werk van menige gevierde Europese skrywer, die boeke van Timmermans lees. Onmiddellik word ons verbeelding ligter en blymoediger en leer ons weer om met die oë van 'n kind na die wondere van kleur, vorm en karakteristieke trekke om ons te kyk. Timmermans werk nie met 'n pen nie, maar met 'n penseel. Alles wat hy teken, kan ons dadelik sien.

     

    Dit is dikwels betoog dat Vlaandere, enigsins afgesluit van die dawerende Wes-Europese masjiene-beskawing, nog veel van die eenvoudige, mistieke gees van die Middeleeue bewaar het. Dit is natuurlik in 'n beperkte sin waar, maar die moderne Vlaamse letterkunde gee aan die buitestaander tog ook wel 'n ander indruk. Dat die Vlaandere van Middeleeuse stilte en geloof invloed op Timmermans se werk gehad het, val natuurlik nie te betwyfel nie, net so min as die feit dat Lier, met sy atmosfeer van heengegane tye en van provinsiale afgeslotenheid, help vorm het. En tog was Timmermans deur sy eenvoudige. opregte aanleg, met sy hartelikheid wat ontplooi in 'n glimlag, geroepe om sy besonder soort kuns te lewer en het die omringende omstandighede net gehelp om dit te verskerp en te suiwer. Die intellek, die « gees » het by hom 'n ondergeskikte rol gespeel. Fantasie en gevoel het by hom oorheers. Met sy oorwinning, na sy siekte, oor SCHEMERINGEN VAN DE DOOD (1910) het dan ook 'n rigting in sy kuns begin wat hom, organies en natuurlik soos die groei van 'n boom, in die hele Wes-Europese letterkunde tot 'n merkwaardige verskyning laat voorkom het.

     

    Timmermans was enig. Hy het geen voorgangers gehad en sal geen noemenswaardige navolgers hê nie. Ek het nog nooit by enige ander skrywer die eienaardige plastiese gawe en die kinderlike verrukking waarmee hy die dinge aanskou, teengekom nie. Sy beeldspraak is van ‘n onoortroffe oorspronklikheid. Ruusbroec en Gezelle mag in hulle siening enigsins daaraan verwant wees, maar by elkeen van hulle is dit weer heeltemal iets anders. Vlaandere het in Timmermans 'n kunstenaar aan die wêreld geskenk wat, met al sy beperkings, sonder weerga is.

     

    As Timmermans in IK ZAG CECILIA KOMEN skrywe : « In 't midden van het karspoor zit een haas in profiel. Ik zie zijn klaar oog. Met rustige schokjes verdwijnt hij in het bosch » - dan het ons 'n siening so oorspronklik, fris en waar dat dit meer verras as lang bladsye krampagtig geskrewe « woordkuns ». Gelukkig maar dat Timmermans nie onder invloed van die Tagtigers of ander «invloede » gekom het nie. Dit was sy redding as kunstenaar.

    Wat ons aangehaal het, is nie maar 'n gelukkige keuse uit Timmermans se werke nie. Op elke bladsy wat hy geskrywe het, is sulke voorbeelde te vind. Paragraaf na paragraaf is 'n skilderytjie, helder en eenvoudig. Die komplekse emosies is daaruit. Al sy werke is monumente van hierdie verrassende bewuswording in die taal van die kenmerkende in lewe en gebaar rondom hom. Die natuur het maklik en moeiteloos in sy taal 'n herbloei belewe.

     

    Ek het die besware gelees wat van tyd tot tyd teen Timmermans se kuns ingebring is, en ek moet eerlik sê dat dit weinig indruk op my gemaak het, juis omdat dit met dieselfde doodernstige, ploeterende « gees » geskrywe is wat my na 'n dwaalweg lyk waarin die worstelende gees van Europa beland het. Wie kan vlinders met so'n ruwe hand vang?

    'n Kunstenaar wat geen fyn sintuie besit nie, mag nog soveel « gees » of « geleerdheid » besit, maar dit sal hom met die artistieke afronding van sy werk weinig help. Die ware kuns dein soos 'n waterring weg van die middelpunt, vry en los, en bereik steeds groter gebiede. Wetenskap en wysbegeerte het reeds te veel verdienstelike skrywers van die primêre van hulle taak at weggelei en hulle met inspanning van die wil knap, maar dooi, serebrale werk laat

    skrywe.

    By Timmermans is die sintuiglikheid die begin en end van sy kuns, staan die liefde vir warm kleure en koddige buitelyne voorop, en wie teleurgestel voel omdat daar so min « diepte » of « psigologiese motivering » is, het Timmermans nie begryp nie of 'n maatstaf op hom gaan toepas wat allermins by sy soort kunsuiting tuishoort. Timmermans se lewe het so oopgestaan na die natuur toe dat dit maklik en suiwer daarin gevloei het.

    Ek het al dikwels die onsin gelees dat mense buite Vlaandere vir Pallieter gaan aansien het as die egte « goedronde », onverantwoordelike Vlaming en ek het my met verwondering afgevra wie so verspot. is om op grond van so ‘n werk elke Vlaming in die hoofkarakter weerspieël te sien. Timmermans se skuld is dit seker nie. Wie is immers so kinderagtig om in elke Amerikaner ‘n Babbitt te sien of in elke Afrikaner 'n Ampie?

     

    Alleen mense wat in alles ‘n « simbool » sien! Wie letterkunde so lees, sal natuurlik wil gaan kyk waar die pragtige rivier, die Nethe, lê en teleurgestel voel as hy dit nie vind nie. Hy kan dit alleen ontdek deur die oë van die kunstenaar, deur die oë van Timmermans. Hierdie kunstenaar se Vlaandere is nie die van Gezelle, van Streuvels of van Van de Woestijne nie. Dit is 'n ou waarheid in die kuns.

    En so kan ons Timmermans alleen dan verstaan as ons al ons geleerdheid en kennis afstroop en weer met iets van daardie blydskap en verrassing na dinge kyk wat die eerste mens moes gehad het. 'n Digter is groter na mate hy nader daaraan is en terugkeer na die ongerepte bronne van die lewe. Dit is dan ook Timmermans se grootheid — en ons is dankbaar dat hy nie « geleerder » was nie, dat hy al die opgegaarde rommel van ou beelde, van letterkundige grepe en beproefde resepte opsy geskuiwe het om daar agter weer die lewe, die volle werklikheid te aanskou as iets nuuts, as die wonderbare verskyning van God in aardse gedaante. Hy het die aarde liefgehad, omdat dit maar één openbaringsvorm van God is.

    Daar kan natuurlik veel oor Timmermans se kuns geskrywe word, en dit is reeds deur kundiges gedaan. Ek wou alleen maar een belangrike aspek van sy kuns laat uitstraal en die wesenlike grootheid van sy kuns beklemtoon deur op die volkome nuwe en oorspronkelike daarin te wys. Tenslotte wil ek net sê hoe diep ek persoonlik die heengaan van Felix Timmermans betreur, want vir my was hy steeds 'n wonderkind onder die kunstenaars.

    12-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Timmermans en het boek - Frans Verstreken

    FRANS VERSTREKEN

     

    TIMMERMANS EN HET BOEK

     

    ( Overgenomen uit Dietsche Warande en Belfort  - juni 1947 )

     

    Men noemde Felix Timmermans een dichter, tooneelschrijver, verteller, romancier, schilder, aquarellist, penteekenaar, boekkunstenaar, pastelschilder, gravur, etser, hout- en linosnijder. De combinatie teekenaar-verteller komt mij het best voor, waarbij ik dan nog het eerste lid der samenstelling accentueer. Als schrijver is hij, naar de woorden van Gijsen, « een miniaturist, een legger van kleurige mozaïeken; geen breed doorloopend rhythme schraagt zijn proza. Korte nerveuze trekjes volgen malkaar op en maken ten slotte het tableau. »

     

         Als plastisch kunstenaar is Timmermans ongetwijfeld in de eerste plaats een teekenaar : zijn waterverfschilderijen missen doorzichtigheid; zijn doeken en paneeltjes geven een lijnenspel weer, met kleuren ingevuld; zijn etsen vertoonen haast nergens den handtoon, eigen aan dit procédé, en werden vaak later aangekleurd; zijn open lino- en houtsneden doen denken aan de primitieve prenten uit de eerste dagen der xylografie. Nochtans bekoort Timmermans ons in elk van deze technieken door, de originaliteit van stof en uitdrukking.

    De artist teekent met een verbazend gemak, de breed - afgesleten pen tusschen zijn vleezigen wijs- en middelvinger. Meestal ontstaat de schets bijna even vlug als in den geest. Een gedachte komt tot rijpheid en verschijnt dadelijk met enkele trekjes op papier. De opdrachten in de boeken voor vrienden begeleidt hij in een oogwenk met een gekrabbel : een vogel, paddestoel, bloem of zwijntje. Uiterst zelden legt hij een teekening in het klad aan; slechts voor zijn schilderijen en andere vrije ontwerpen grijpt hij naar potlood. Ik zag echter eens een voorstudie van een boekomslag : talrijke zoekende lijnenbundels warrelden door elkaar. Bij het binnentreden in Timmermans' werkkamer of in zijn vroeger atelier «In 't Soete Naemken» op 't begijnhof, bemerkte men eerst pijp en penseel, daarna voelde men zich eerst bij een schrijver. De muren van zijn woning zijn frisch versierd met eigen werk; zijn bibliotheek valt pas later op.

    Van in zijn prilste jeugd vertoonde hij aanleg voor teekenen. Doch spoedig voelde hij zich aangetrokken tot het coloriet. In « Een Lepel Herinneringen » vertelt hij dat de lust tot verf ouder is dan deze tot schrijven. Door gansch zijn œuvre zindert dit verlangen. Zijn boekenreeks is als het ware een festijn van vormen en « koleuren ». Het debuut « Door de Dagen » noemde hij later zelf « berijmde schilderijkes ». Het is dan ook niet te verwonderen dat Timmermans twee werken wijdde aan het leven van kunstschilders : Breugel en Brouwer.

     

                Van Breugel hebben zijn teekeningen de volksche zinnelijkheid en de plompe gedrongenheid, van Brouwer hebben zij de onstuimige levensblijheid.Met den eerste voelt hijzelf zich verwant, zooals blijkt uit zijn getuigenis, wanneer hij vertelt hoe hij, twaalf jaar oud, samen met een vriend in de kettingen onder den wagen van den bode Lier-Antwerpen naar het museum van de havenstad was gehobbeld, en daar voor Rubens in bewondering stond :


    « Het vage idee van ooit zoo iets als een Rubens te kunnen worden spoelde voor eeuwig weg. Maar daar zag ik in een andere zaal, de werken van Pieter Breugel, waar ik nog nooit een woord had hooren over zeggen. Een vreemde aandoening greep mij aan. Het was nu niet meer alsof ik tegenover een koning stond, maar als een kind, dat plotseling zijn ouders weervindt. Geen verbazing maar een diep geluk doorvloeide mij. Het kwam mij voor alsof ik daar al jaren naar gezocht had.»
    (Een Lepel Herinneringen).

     

    Met graagte typeert F. Timmermans schilders, zoowel in zijn vertellingen als in zijn grootere werken. Bovendien maakte hij studies over de doeken van Opsomer en Van Rompay. Hij beschrijft de bezigheid van den kunstenaar met zulk enthousiasme dat de meest verstokt-onverschillige een neiging gevoelt het palet op te nemen en zelfs van de verf te proeven. Hij hanteert met meer soepelheid de teekenpen dan de schrijfpen. In dien zin drukte hij zich eens uit : « Schrijven is te biechten gaan, teekenen is te communie gaan.»

     

                Timmermans' plastische productie is omvangrijk. Hij maakte talrijke vrije studies, gaf een merkwaardige reeks kalenders uit (De Sikkel), een map met etsen (Lumiere), ontwierp een uithangbord, affiches, een polychromatische telloor en wijzerplaten voor den Zimmertoren. Voor eigen familie en vrienden teekende hij pittige gelegenheidsprentjes, als geboorteberichten, verlovings- en huwelijksaankondigingen, en nieuwjaarswenschen. Van zijn hand zijn verder spitsvondige briefhoofdjes en exlibris bekend. Bovendien ontwierp hij nog andere vormen van gebruiksgrafiek als een uitgevers- en tabaksmerk. Het meest verspreid zijn natuurlijk zijn eigen boekillustraties, alhoewel Timmermans ook boeken verluchtte voor andere auteurs; ik noem M.E. Belpaire en Hilda Ram, Ernest Claes, Jozef Arras, Hendrik van Tichelen, Ernest van der Hallen, Tony Bergmann, Frans Verschoren en Marie Gevers.

     

    ***

                Te weinig literators apprecieeren de uiterlijke vormgeving van het boek. De taak der meesten eindigt wanneer zij hun manuscript aan den uitgever hebben bezorgd, en velen interesseeren er zich matig of niet aan wie hun werk illustreert. De huidige generatie boekverluchters streeft te zeer naar een charmeerende omslachtigheid. Hun illustraties doen doorgaans conventioneel aan en vervallen vaak in een technisch vaardigheidsvertoon. De houtgravures uit ,de jongste periode treden zelden den auteur bij, zijn niet in diens geest gegraveerd en harmonieeren bijgevolg niet met de diepere idee van het boek. De illustrator mag echter den schrijver niet in het spoor loopen ten koste van zijn eigen persoonlijkheid. A. Pieck bijvoorbeeld blijft steeds zichzelf en weet nochtans niet alleen door de motiefkeuze maar ook door zijn behandeling de psychologie van het litterair werk te onderstrepen.

    De rol der illustratie is dienend : verluchter en auteur moeten hun gevoel vereenigen.

     

                Daaruit volgt onmiddellijk dat een schrijver-teekenaar niet het minst hoeft te tornen aan zijn eigen visie. Het proza en het schilderwerk van Jacobus van Looy b.v. zijn volledig op elkaar afgestemd : het eene is aan het visueele verbonden en het andere is detail-beschrijvend. Bij den Lierschen illustrator ontmoeten we een gelijkaardige congruentie. Frans Mertens formuleerde het zeer juist : « Timmermans' prenten zijn een veilige gids voor het lezen zijner boeken. Als wij hen in verband met den tekst aldus ontleden, stellen wij verheugend vast, dat zijn arbeid wel degelijk boekverluchting is. De prent is in functie van den tekst in zooverre zij bindcement is om de ontroering die het woord verwekt en de verbeelding van den lezer harmonisch te binden.»  Timmermans schildert met zijn pen en schrijft met verven; zijn proza is picturaal en zijn prenten zijn vertellend. Men kan den teekenaar oordeelen naar zijn geschriften en den schrijver naar zijn teekeningen. Beide kunstgenres zijn uit dezelfde elementen opgebouwd, zij vertoonen dezelfde kwaliteiten en fouten. Vaak onverwacht wordt aandacht verleend aan een detail. De levensvreugde komt overal tot uiting in frissche en vluchtige krabbels. Nooit is een schoolsche inslag zichtbaar : de eenvoudige compositie heeft soms een volledige symmetrie, het hoofdmotief staat vaak bot in het midden. Timmermans schrikt niet terug voor misvormingen of fouten tegen de logica. Het heeft voor hem geen belang of een kippenpoot drie of vier teenen heeft. Men wrijft hem deze afwijkingen aan, evenals zijn taalkundig ongedierte, doch in vele gevallen zijn deze onnauwkeurigheden doelbewust aangebracht. Bovendien vergeeft zijn spontaneïteit hem veel, en in een kleine slordigheid van hem schuilt dikwijis een zekere bevalligheid. Ongetwijfeld zou men dit anderen kwalijk nemen, terwijl in Timmermans' letterkundig en illustratief werk een won-derbare éénheid van stijl tot uiting komt. Cornelis Veth schreef eens naar aanleiding van een tentoonstelling van losse prenten en boekverluchtingen: « Het is curieus, hoe spontaan, gemoedelijk, zonder valsche schaamte, de Vlaaming - van wien wij zwaarwichtige Hollanders in deze jaren toch heel wat hebben kunnen leeren - zoo iets doen kan. Dit is dilettantenwerk, maar zoo echt om het pleizier, de lol, de leute gemaakt, dat het er een bijzondere charme door krijgt. Hij heeft geteekend als een kind, op zoo maar een velletje, een blaadje uit een «schrift» gescheurd, vaak op blauw-geliniëerd papier, en de figuurtjes gekleurd met de grove maar vroolijke kleuren uit een kinderverfdoos.» En tot slot van zijn geestdriftig opstel juicht hij: «Teeken, Timmermans, teeken! Gij hebt er blijkbaar meer schik in dan menig teekenaar van professie. En dat is niet alles, maar veel ». Weliswaar vindt men in zijn werk naïeve, onjuiste proporties; zijn beelden zijn twee-dimensionaal, zonder dieptewerking; maar is dit o.m. bij den grooten Bruegel ook niet het geval?

     

                Men zou tevergeefs deze persoonlijke verluchtingen toetsen aan het œuvre van anderen. Deze xylograaf streefde in sommige prenten naar een gelijkaardige folkloristische kinderlijkheid, zoo eigen aan de volksprenten van Epinal. De Lierenaar bereikt een ongekunsteldheid die vaak herinnert aan de primitief-sobere houtblokken uit een Biblia Pauperum. De meeste illustraties van Timmermans zijn typisch omlijst met een vette soms wiebelende lijn uit een trek; het is hem gelijk of de hoeken recht zijn of niet. Het is niet oninteressant deze kadertjes onderling te vergelijken : we ontmoeten de meest grillige variaties (Bruegel), dubbele, getande, gestippelde of met bibbergolfjes (Anna-Marie). Soms zijn de penkrabbels niet begrensd, zoo bvb. in « Boudewijn » en « Minneke-poes ». In het eerste werkje loopen ze vaak tusschen den tekst op de breedte van den bladspiegel, in het tweede zijn de uiterst simplistische vignetjes vet geteekend met de redis-pen. Karakteristiek zijn de bladvullingen :

    een zon met stekelige stralen in een der hoeken, een lijnenbundeltje in de lucht, of enkele vogels als een groepje letters V. Soms wipt een torentje of een elleboog buiten het kader, als een landtong op een kaart. Geen kerktoren of er staat een duidelijk, verrassend groot kruis op; geen schoorsteen of hij rookt met watten wolkjes; geen water of het kabbelt in pleizierige golfjes; geen straatkeien of er groeit gras tusschen. Als de artist een klein onderschrift aan-brengt, bekommert hij zich niet om een correcte verdeeling der letters; ongedwongen begint hij, en is de tekst wat lang, dan weet hij er wel een schrandere oplossing voor. Een voorbeeld uit « Bruegel» kan typografisch als volgt weergegeven worden : In ST. STEFAAN. In « Het Keerseken in de Lanteern » ontmoeten we een inscriptie met in ieder woord minstens één letter N in spiegelbeeld : IN DEN SMOORENDEN INDIAEN. Al deze curiosa kenschetsen Timmermans' verluchtingen, die dadelijk hun ontwerper verraden vóór men het eigenaardige monogram van den artist heeft gezien.

     

                Zijn illustratie-onderwerpen zijn even gevarieerd als de wendingen van zijn proza : knotwilgen, windmolens, vogels, zwijnen, ooievaar, gebrekkigen, dolfijnen, boeren, doedelzakspelers, zaaiers, maskers, draken, visschers, kapellekens, O. L. Vrouwebeeldjes, bedelaars, konijntjes, skeletten en heiligen, in een bonte wemeling. Het onbeduidendste is gewichtig genoeg : harten met een pijl, een bril, een bierkan, een lantaarn, pijp met tabakspot, een lier, een eikel, pen en inktkoker, een paddestoel, een uil en een kaarsepan. De grootere platen van « Schoon Lier » getuigen uiteraard van meer eenvormigheid. Verscheidene gebouwen dezer stadsgezichten werden eenigszins getransformeerd. Alle aandacht gaat b.v. naar het peperbus-achtige van St. Gummarustoren, zoodat het monument soms moeilijker te herkennen valt. De vier slanke zijtorentjes aan het Belfort staan opvallend los van het gebouw. De Fé weet het, maar wil het zoo zien. Terloops wijs ik er op dat hij zoo goed als nooit naar de natuur teekent, doch bijna uitsluitend op zijn buitengewoon visueel geheugen beroep doet. In dit boek komt ook een houtsnede voor die verzorgd mag heeten. Een lino van zijn hand versiert het omslag van « Bij de Krabbekoker ». Deze gewild-naieve prent is volgens een gezonde moderne conceptie uitgevoerd met de meest primitieve middelen. Zelden wendde hij hiervoor gutsen aan. « Voor mijn linoleumsneden gebruik ik liefst een gewoon patatschelderken » zegde hij me eens.

                Men heeft Timmermans' boekillustraties ten onrechte caricaturaal genoemd. Evenmin als de etsen van De Bruycker zijn deze prentjes door spot ingegeven. Aan hun grondslag ligt integendeel een zeker medelijden met de menschelijke zwakheden; ze vertolken een lach met een traan.

     

                Van een doorslaggevende evolutie kan men bij deze verluchtingen niet gewagen. Van meet af aan drukte de Fé zich in zijn directen stijl uit. Debuteerend zonder illustraties, kwamen spoedig de specifieke vignetjes opduiken, in het begin zeer klein geclicheerd. De dierencomposities uit « Boudewijn » waren tamelijk ingewikkeld. Geleidelijk werden de platen grooter en de lijnen vetter; ook de arceeringen bleven meer en meer achterwege. De prenten wonnen aan expressieve en pittige simpelheid. Tenslotte, wanneer de litteraire stijl versoberde en kloeker werd, verdwenen de teekeningen volledig, daar het anecdotisch-vertellend element verdrongen werd door een meer constructieven bouw (Boerenpsalm, Ik zag Cecilia komen, De Familie Hernat en Adriaan Brouwer).

     

                Felix Timmermans stelde ook belang in de boekkunst. Dit moge blijken uit volgend citaat, waarin hij vertelt over het ontstaan van « Pallieter » : « Ik kocht een boek met oud, geel papier, en met een ronde pen en twee gekleurde inkten schreef ik den eersten dag. De eerste letter duurde wel drie uur. Want het werk moest geënlumineerd worden als d'oude getijdenboeken » (Uit mijn Rommelkas). Meestal stond Van Kampen borg voor een verzorgde uitvoering. Ook de andere binnen- en buitenlandsche uitgevers brachten Timmermans' werk in een prettigen vorm op de markt. In het voorbijgaan doe ik opmerken dat sommige luxe-edities als magnifieke voorbeelden van hedendaagsche typografie mogen gelden. Bijna iedere uitgave is geïllustreerd in een harmonieerenden toon : ik denk aan kunstenaars als Jules Fonteyne, Edgard Tytgat, Dirk Baksteen, Anton Pieck, Else Wenz-Viëtor, Jozef Gschwendtner, Richard Jones, Aloïs Bilek en Karel Svolinsky. Het doorgaans vrij groote en vette lettertype past bij Timmermans' teekeningen. De homogeniteit tusschen tekst en platen werd vaak verhoogd door origineele initialen, vignetjes en sluitsteentjes. De door den auteur geteekende beginletters, naar gewoon model, zijn veelal niet zeer zuiver ; in de letteropening bevindt zich een aangenaam tafereel. Soms staat dit tooneeltje naast een kleine kapitaal in een vierkant kader (Bij de Krabbekoker). De omslagvignetten zijn bijna steeds in een vinnig coloriet uitgevoerd.

    In de frissche volblad-aquarellen voor zijn « vertelsels » voor kinderen kon de Fé zijn fantasie eveneens in een bonte kleurenweelde loslaten.

                Een curiosum voor den bibliofiel biedt ongetwijfeld « Een Lepel Herinneringen » dat in handschrift werd gereproduceerd, van het titelblad tot den kolofon toe. Dit fac-similé van het guitige geschrift met de zonderlinge k's is interessant omdat het Timmermans geldt. Van niemand anders zouden wij zulke rariteiten dulden, zoo wij geen grafologen of manuscript-jagers zijn. Het is merkbaar wanneer hij de pen opnieuw in den inkt heeft gedoopt : de eerste letters zijn volgeloopen. Typisch is de aanduiding voor een nieuwe alinea. Ik lees op blz. 16 volgenden lapsus calami : « Ik teekende en kleurde rond elke rond elke vrouw een kapmantel». Woorden werden doorgehaald of toegevoegd. Ook met de punctuatie en scheiding der lettergrepen neemt de auteur het niet zoo nauw. De tusschenin geplaatste krabbels doen aan kindergrafiek denken. Deze bladzijden, waarin tekst en illustratie zijn vergroeid, kunnen ook doorgaan als specimens van Timmermans' brieven en kaartjes. Ik herinner me nog dat tijdens de bezetting geen drukwerk ons land mocht verlaten met bestemming voor Nederland, zonder bij de Zensur te passeeren. De brieven van den Fé aan zijn Hollandsche vrienden kwamen vaak van den Zensur-dienst als geweigerd terug, omdat hij er overal marginaliën had bijgeschetst.

     

    ***

                Bladerend in uw werken worden wij getroffen door uw teekeningen; als mannekensbladen houden zij den tekst gevangen. Terwijl wij prenten bekijken, herleeft het verhaal. Vooraleer wij het boek dichtklappen, nadat wij er in hebben gebrevierd valt ons het sluitstukje op. Ge teekende er in vele varianten: het woordje « Gedaan » op een wimpel, een mand met fruit, een uitgedoofde pijp, een lantaarn met opgebrand kaarsje, een blad dat van een boom valt, een treurwilg met graf, een torenwachter met lantaarn, een druivenplukker, een misdienaar die de kaars uitdooft, een afvarend zeilschip. Gij zeilt Gods stilte tegemoet. Uw stad, uw ondankbaar Schoon Lier, neemt kort afscheid. Ge draalt nog wat omdat ge ons niet goed kunt verlaten. Ik zie U een potlood nemen en beverig een kaalhoofdig man neerkrabbelen, in gebogen stand, den hoogen hoed naast hem op den grond. In zijn hand houdt hij een lier. Ge schrijft er onder : « Gedaan, dag! » lapidair en laconisch-triestig. Maar ge weent niet meer, ge snuit uw neus en glimlacht, want ge kunt niet nalaten er aan toe te voegen :

     

    « Gegroet O Lier, gegroet, gegroet

    Lierke Plezierke!

    Nog duizend pluimen op uw hoed! »

     

    ***

     

    ( Overgenomen uit Dietsche Warande en Belfort  - juni 1947 )

    11-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans in Krefeld - Duitsland

    Een bijdrage geschreven door Ingrid en Paul Wolters voor het tijdschrift :
    die Heimat - 2005

    Felix Timmermans (1886 – 1947)

    in Krefeld damals und heute – auch morgen?

     

    Der Dichter aus Flandern dreimal bei den Krefeldern

     

    Vor 75 Jahren hielt Timmermans seine erste Lesung in Krefeld am 7. Februar 1930. Diese erste Begegnung der Krefelder mit dem Dichter aus Flandern schildern vier Zeitungen sehr ausführlich.

    „Selten oder nie erlebten die Getreuen der [Literarischen] Gesellschaft, denen sich am Freitagabend eine sehr große Zahl seltener Gäste zugesellt hatte, eine so lebensbejahende, urwüchsig-naive, unproblematische Natur wie den flämischen Malerpoeten Felix Timmermans. [...] er trägt seine inneren Wirren nicht auf den Markt und handelt nicht mit ‘Weltanschauung’; er schildert, er malt mit außergewöhnlichem Farbenreichtum köstlich-saftvolle Erzählungen. Da gewinnen die kleinsten Dinge Bedeutung und Gehalt, da gibt es nichts Überflüssiges, da ist alles gesehen und geformt aus einem von Güte und tiefer Menschlichkeit überquellenden, gottesfürchtigen Herzen.“ So schreibt die Montags-Ausgabe vom 10. Februar 1930  (Dr. R. M.).

    Die drei Berichterstatter vom 11.2.1930 geraten nahezu ins Schwärmen; denn Timmermans ist so ganz anders als zeitgenössische Dichter und Schriftsteller, die sie bis dahin schon oft in Krefeld erlebten:

    „Er ist ein goldener Kerl! Ein Glückskind, Felix, der Glückliche [...], ein Sonntagskind, dem auch die böse Dreizehn nichts anhat, dem dreizehnten unter vierzehn Geschwistern, Kindern eines braven Spitzenhändlers aus [...] Lier [...]. Was er redet, handelt von ganz gewöhnlichen Dingen, und er bestaunt sie wie vom Himmel gefallene Wunder: das Geheimnis und die Kraft seiner Dichterschaft, sie überall zu finden und zu pflücken“, schreibt die Krefelder Zeitung (Karl von Felner).

    „Wahrhaft, schlicht und einfach, nichts von jenem Aesthetentum, von jener zum großen Teil gesuchten, äußerlichen Vornehmheit so vieler unserer Großstadtdichter und Literaten, wahrhaft ein Mensch wie wir, trat er uns entgegen,“ schreibt die Westfälische Volkszeitung und preist den „blühenden Humor, der [...] nicht etwa flacher Optimismus ist, sondern ein Humor, der aus dem Verdruss und der Not entsteht und über diese hinweghilft“.

    Felix Timmermans „hat doch den Mut, sich abseits von allen Zeitproblemen zu halten, andere, jenseits der ‘Verwirrung der Gefühle’ liegende Wege zu gehen“, stellt auch die Niederrheinische Volkszeitung (Anton Lamers) fest und berichtet: „Der Dichter erzählte aus seiner Jugend- und Werdezeit, las den ersten Teil aus [Das Triptychon von] den heiligen drei Königen, ein Kapitel aus dem Pfarrer vom blühenden Weinberg, endete mit einer schnurrigen Geschichte vom Schweinchen und konnte sich über ehrliche Aufnahme und warmen Beifall seiner großen Zuhörerschaft gewiss nicht beklagen.“

     

    Mich überrascht immer wieder neu, dass Presseberichte schon 1930 und früher festhalten: „Einer großen Gemeinde darf dieser Dichter sich heute rühmen“; denn 1930 war erst das dritte Jahr seiner Lesereisen, die im März 1928 begannen und ihn bis März 1939 in mehr als 140 Städte im deutschsprachigen Raum führten. Offenbar war Felix Timmermans in Deutschland bekannt und beliebt, lange bevor er das Reisen begann. Sein Jesuskind in Flandern [1917] war 1919 in deutscher Übersetzung von Anton Kippenberg im Insel-Verlag Leipzig erschienen, sein Pallieter [1916] folgte 1921, sein Triptychon 1923, sein Nikolaus in Not 1926.

    Enttäuscht bin ich darüber, dass der Insel-Verlag, heute Frankfurt und Leipzig, der die deutschen Rechte an Felix Timmermans’ Werk besitzt, sich damit zufrieden gibt, dass heute nur noch diese vier Titel im Buchhandel zu haben sind; denn fast alle Werke dieses flämischen Dichters erschienen in deutscher Sprache, meist im Insel-Verlag.

    Timmermans ist übrigens in 26 Sprachen übersetzt worden; gerade, im November 2004, erschien sein Pallieter auch in Japanisch, der 12. Sprache.

    Wichtige Bücher waren noch gar nicht da, als schon zu lesen war: „Der Stern [...] ist über Felix Timmermans mächtig aufgegangen.“

    Wichtige Bücher sind – hier in der Reihenfolge ihrer Entstehung – : Pieter Bruegel, 1928; Franziskus, 1932; Bauernpsalm, 1935, dt. 1936; Minneke Pus, 1942, dt. 1950; Adriaan Brouwer, 1948, dt. 1951; die Adagio-Gedichte, 1947, dt. 1949, und seine Novellen, Legenden und Erzählungen, z. B. Beim Krabbenkocher, 1934, dt. 1937; Ich sah Cäcilie kommen, 1938. Acht Insel-Bücherei-Bändchen gibt es von Felix Timmermans. Auf das neunte, Adagio in neuer Übertragung, hoffen die Timmermansfreunde seit 1997, dem Jahr, für das es vom Insel-Verlag schriftlich fest zugesagt war, dem Jahr des 50. Todestages des Dichters.

     

    Felix Timmermans hielt seine zweite Lesung in Krefeld am 18. Oktober 1935. Elisabeth Knöck erzählte 2004, wie sie damals als Schülerin der 8. Klasse des Krefelder Mädchengymnasiums Felix Timmermans erlebte:

    „Ich half in der Ausleihe einer katholischen Pfarrbücherei. Bücher hatten mich von jeher interessiert. So las ich mit Begeisterung alles, was sich mir bot [...]. Besondere Freude hatte ich damals an dem Roman Pallieter von Felix Timmermans. Ich erfreute mich an den oft derben und drastischen Schilderungen von Ereignissen in einem flämischen Dorf. Ich las den Pallieter mehrmals, um möglichst viele Einzelheiten im Gedächtnis zu behalten und sie auch unter Altersgleichen zum besten zu geben.

    Und dann geschah eines Tages etwas Besonderes: Am Schwarzen Brett unserer Schule hing im Herbst 1935 die Ankündigung einer Dichterlesung von Felix Timmermans. Sollte es wahr werden? Sollte ich einen ‘richtigen’ Dichter kennen lernen und auch noch den, dessen Schriften mir so viel Freude machten?

    Mit der Erwartung, die das Foto der Dichterfürsten Goethe und Schiller in unserem Lesebuch in mir geweckt hatte, ging ich in die Aula unserer Schule und fieberte dem Auftritt des ‘richtigen’ lebenden Dichters entgegen. Doch – welche Verwunderung! Der sah ja gar nicht aus wie Goethe oder Schiller! [...] Ich musste mich also zunächst an sein saloppes, wenn auch gepflegtes Äußere gewöhnen. [...] Als Felix Timmermans zu sprechen begann, war ich zutiefst angerührt. Was war es, was mich so ansprach? Die volle tiefe und warme Stimme oder die gehaltvollen Aussagen, die ich in Pallieter vor lauter Spaß an den bunten Bildern des Dorflebens wohl überlesen hatte? Ich weiß es heute nicht mehr. Ich weiß nur, dass ich zu Hause bei meinen Eltern geradezu ‘überlief’ von den Eindrücken des Abends.“

     

    Dass ihr Erinnerungsvermögen sie nicht täuschte, erweisen Krefelder Zeitungen. Sie bringen am 18. Oktober 1935 als Appetitmacher kurze Auszüge aus Timmermans’ Pallieter, aus „Wie ich Erzähler wurde“ und aus seinem „Gruß an Deutschland“ :

     

    „Ich habe dann noch viele Vorlesungen in Deutschland gehalten. Ich habe es ungefähr in allen vier Windrichtungen durchquert. Und ich habe dabei viele schöne und großartige Dinge in seinem Alltag und in seiner Kunst gesehen und mir viele gute Freunde erworben.

    Es ist ein mächtiges Land, wie der Rücken eines Werkmannes, den Rubens gemalt hat. Das Land der Genies, eines Bach, Beethoven, Wagner, Goethe, Schiller, Dürer, Kant...! Ein Land voll Musik und tiefer Gedanken. [...]

    Über jede Stadt ließen sich viele schöne Dinge erzählen. Jede hat einen Schatz von Geschichte, Kunst und lebendiger Überlieferung aufzuweisen. Da hat ein großes Volk gewirkt. Und mir als Flamen gefällt besonders, dass ich überall in den Museen flämische Kunst als glänzende Kostbarkeit ausgestellt sah. Man fühlt es: In Deutschland steht Flanderns Kunst, die schönste Frucht des flämischen Geistes, in hoher Gunst, und das macht, dass man sich nicht mehr wie in der Fremde fühlt...“

     

    Beide Krefelder Zeitungen zitieren den „Gruߓ in der gleichen Weise, beide auch mit denselben Fehlern: Sie schreiben vom „höflichen“ statt vom „höfischen“ Dresden und vom „dürftigen“ statt vom „deftigen“ Königsberg! Beide bringen auch eine Passage, die mir bisher nicht bekannt war und die ich nicht unwichtig finde:

    „Die alte Legende sagt, dass Eulenspiegel in Deutschland geboren sei. Man schwärmt da mit De Costers Eulenspiegel, man verehrt die flämische Kunst. Beherzigt, was ihr verehrt! Das Leben ist gleich heilig in Lappland und Paris, in Berlin und hier. Heiligkeit ist in den meisten Fällen Tragik, aber jeder Heilige war schließlich ein Sonnenkind! Ich hoffe noch oft in Deutschland zu sprechen und zwar in einem Deutschland mit viel Sonne!“

    Wichtige, mutige Sätze 1935 in unseren Land! Man muss bei Felix Timmermans lernen,

    zwischen den Zeilen zu lesen!

     

    Krefelder Zeitungen berichten am 19. und 20. Oktober 1935 ausführlich „von der Palette des Dichters“. Hier folgt – in Auszügen – die Schilderung aus der Westdeutschen Zeitung :

     

    Felix Timmermans in Krefeld / Ein köstlicher Abend

     

    „Die Flamen Verhaeren und Vermeylen, Streuvels und Claes haben in unserem Vaterland viel hundert  Freunde. Die Anhängerschaft Felix Timmermans’ aber ist Jahr um Jahr um Tausende gewachsen, und so nimmt es nicht wunder, dass die Auflagenziffern seiner Werke sprunghaft in die Höhe schnellen, und niemand gerät in größeres Erstaunen, wenn er vernimmt, dass der Festsaal des Krefelder Lyzeums gestern Abend überfüllt war. Was in den letzten Jahren keinem anderen gelungen ist, – Felix Timmermans hat es vermocht, und die Herzlichkeit des Beifalls, die ihn gleich bei seinem Erscheinen empfing, tat kund, dass die dreihundert nicht etwa aus Neugier gekommen waren.

    *

    Felix Timmermans war nicht das erste Mal in Krefeld. Aber der letzte Besuch liegt lang zurück, und in dieser Zeitspanne ist sein Name und Werk weiter in die Welt gedrungen. Dass beide am Niederrhein seit Jahr und Tag ihr Zuhause haben, bedarf im Grunde keiner Erklärung. Denn jenes Städtchen Lier, dessen Häuser und Menschen immer wieder den Ort und die Geschehnisse in Timmermans’ Büchern abgeben, könnte irgendein niederrheinisches, etwa Kempen oder wie wir es sonst nennen mögen, sein. Selbst die Gestalten, denen wir in seinen Geschichten begegnen, sind unseres Fleisches und Blutes. Sie sind ebenso schwer in ihrem Schritt wie die Bauern unserer Heimat; denn letztlich sind ihre Ahnen die gleichen. Nur in einem – und hier entscheidend – sind sie voneinander verscheiden: „Prall wie der Wind in den Mühlenflügeln des Landes steht die Lebensfreude in den Gesichtern der Flamen“, sagt Carl Hanns Erkelenz irgendwo.“

     

    Im dritten Absatz seines Berichts spricht der Reporter über Timmermans’ Humor, im vierten

    hebt er hervor, wie der Dichter von den Quellen seines Lebens und dem Werden seiner Bücher erzählte, und endet mit dem Hinweis, dass er nicht wisse, ob das alles schon in deutscher Sprache erschienen sei, dass jedoch, wenn es herauskomme, „dies Werk – des Dichters Selbstbiografie – zweifelsohne zum Wertvollsten und Gewinnbringendsten seines Ganzen Schaffens gezählt werden“ würde. Der fünfte Abschnitt spricht von einem neuen Buch, Bauernpsalter.

     

    Es „harrt noch der Übersetzung ins Deutsche und soll – wie Timmermans mit einem schalkhaften Seitenblick vermerkte – ’just zur Krefelder Bauernausstellung’ herauskommen. Nun, Krefeld wird noch größeren Dank wissen als schon gestern Abend, denn die beiden Proben aus dem neuen Werk lassen erwarten, dass uns etwas geschenkt wird, das sich turmhoch über die gegenwärtig vielfach hörbare Art des Liedes aus Boden und Blut erhebt.“

     

    *

    Timmermans endete – wie gewohnt – mit ein paar Worten des Dankes in seiner flämischen Sprache. Er übertrug den Dank der Krefelder auf sein Heimatland, bezeugte erneut seine hohe Achtung vor dem deutschen Volke und ging dann, umjubelt von Beifall, auf die Weiterfahrt durch unser deutsches Land. Mit ihm gehen gute Grüße und Wünsche seiner Krefelder Gemeinde, mit ihm geht jene trotz allem Beifall unausgesprochenen Dankbarkeit, die den Wunsch nach einem baldigen Wiedersehen, nicht so sehr auf den Lippen, als in ihrem Herzen trägt! Es ist die Dankbarkeit, die der Verehrung und Anhänglichkeit entspringt.“        H. H. M.

     

     

    Die dritte Lesung in Krefeld war am 15. März 1939 während seiner letzten Lesereise durch Deutschland, diesmal in der großen Stadthalle. Unsere Zeitzeugin war wieder unter den Besuchern der Lesung. Sie erinnert sich:

    Inzwischen „war natürlich mein Verständnis gereift. Diesmal erwartete ich nicht mehr nur spaßige Unterhaltung an flandrischen Familien- und Dorfszenen. Was mich diesmal faszinierte, war die Lebensweisheit des Dichters, sein Welt- und Menschenbild. Er hatte etwas mitzuteilen, was wohl viele noch nicht sahen, aber im Stillen ersehnten. So war der Abend reich an neuen Erkenntnissen über das Menschenleben. Felix Timmermans brachte alles in eine schöne geistreiche, aber auch tief zu Herzen gehende Sprache. Es war für mich eine „Daseinserhellung“ aus dem Herzen eines reifen gläubigen Menschen. [...] Dieser Abend mit Felix Timmermans bereicherte mich in einer Weise, die ich nicht in Worte fassen kann, die aber bis heute nichts von ihrer Bedeutung verloren hat. Ich hatte einen Menschen erlebt, der aus tiefen gottbezogenen Quellen lebte und sein Bild vom Leben und vom Menschen aus vollem Herzen an seine Hörer weitergab.“

     

    Mich beeindruckt, was Elisabeth Knöck nach all den Jahren – sie wird in diesem Jahr 83 Jahre alt – als das Wesentliche benennt, das sie ihrer Begegnung mit Felix Timmermans verdankt:

    „Das Leben eines jeden von uns ist eine Einmaligkeit, unverwechselbar in seinem Ablauf, in seinen Höhen und Tiefen. Und hinter allem steckt ein Sinn, mit dem Verstand kaum zu deuten, aber mit dem Herzen erfahrbar. Es hat Qualitäten, die es lohnen zu leben. Es hat auch seine Unzulänglichkeiten, die bei allen Bemühungen auch am Ende unserer Tage nicht auszumerzen oder in Vollkommenheiten zu verwandeln sind.“

     

    Unter der Überschrift „Felix Timmermans in Krefeld“ ist zu seinem Auftritt am 15. März 1939 in der Rheinischen Landeszeitung vom 16.3.1939 zu lesen:

     

    Der Dichter las aus eigenen Werken / Ausverkaufter Theatersaal

     

    Im Rahmen des Vortragswerkes der Stadt und der Volksbildungsstätte Krefeld sprach gestern Abend im Theatersaal der Stadthalle der flämische Dichter Felix Timmermans aus eigenen Werken. Da gerade dieser Dichter in Deutschland eine große Gemeinde besitzt und da überdies die Nachbarschaft des Krefelder mit dem flämischen Lebensraum so nahe ist, konnte es kaum wundernehmen, dass die Krefelder Bevölkerung zu diesem Dichterabend in großen Scharen erschienen war und den Theatersaal der Stadthalle bis auf den letzten Platz füllte.

    Der Dichter las zunächst eine ergötzliche Geschichte vom Bauern Knoll. Der flämische Akzent des Dichters, der zunächst eine gewisse Anpassung der Aufmerksamkeit erforderte, wurde bald schon durch die lebendigen und humorsprühenden Schilderungen kaum noch als fremdartig empfunden, so dass der Kontakt des Dichters mit der Zuhörerschaft schnell hergestellt war. Bei allem Humor und der deftigen Schilderung, die diese Geschichte so lebensnah gestaltet, war als Hinter- und Untergrund immer wieder die Verbundenheit des Bauern mit seiner heimatlichen Scholle als tragendes und weltanschauliches Moment der ganzen Schilderung zu erkennen und zu erleben. Wenn damit auch in erster Linie das flämische Volkstum gemeint ist, so sind aus der ganzen Themenstellung doch viele Fragen und Probleme zu spüren, die auch uns etwas  angehen.  Daneben  war  es  natürlich

    ein besonderer Genuss, mit dem Dichter zu gehen, wenn er die Umstände und Bedingungen, kurz das Genre der Menschen, so liebe- und humorvoll und umfassend kennzeichnete, dass kaum ein weiteres Wort notwendig ist, um den Lebensraum zu schildern, in dem seine dichterischen Gestalten leben. Der Maler Timmermans ist hier in jedem Wort zu erkennen.

     

    Im zweiten Teil des Abends las der Dichter aus seinem Werk Das Licht in der Laterne die Geschichte von dem Schweinchen, das auf dem Markt „auskratzt“, um nicht geschlachtet zu werden, und das durch einen versehentlichen Schuss des Polizeigewaltigen das Ringelschwänzchen und damit seine ganze „Schweinswürde“ verliert. Auch diese Schilderung war so voll Humor und stiller Ironie, dass herzliches Lachen und heimliches Schmunzeln das Verständnis verriet, mit dem die Zuhörer dieser Schilderung folgten. Wie schon im ersten Teil des Abends dankten auch diesmal die Zuhörer mit herzlichem Beifall.

    Zusammenfassend darf man daher wohl sagen, dass der Abend mit Felix Timmermans das gehalten hat, was man sich davon versprochen hat. Zu erwähnen bleibt noch, dass die Pause natürlich eifrig dazu ausgenutzt wurde, um ein Buch des Dichters von ihm selbst unterschreiben zu lassen oder gar als „Vorrat“ eine seiner Zeichnungen zu ergattern.         
    Max Rittershaus

      

    Signaturen mit Ort und Datum, oft mit einer kleinen Zeichnung des Malerdichters geschmückt, sind auch heute noch begehrte Sammelobjekte. Die Felix-Timmermans-Gesellschaft freut sich über Kopien solcher Widmungen; denn sie bestätigen die Termine der Deutschlandreisen des Dichters und geben Zeugnis von der Kreativität des Zeichners.

     

     

    Felix Timmermans’ Spuren in Krefeld

     

    In Krefeld sind noch Spuren zu finden von Felix Timmermans’ Besuchen am Niederrhein, Spuren in den Herzen, im Literaturhaus, in einem blumenprächtigen Garten.

    Besonders bei den älteren Lehrern ist er nicht vergessen. Sie haben oft in vielen Jahren die Bücher des Dichters gesammelt, brachte doch damals sein Verlag fast jedes Jahr etwas Neues heraus. Gustav Driesen (1911 – 2001), der, wie er berichtete, dem Dichter 1940 in Düsseldorf begegnen konnte, erzählte, dass seine Schüler in der Berufsfachschule nach Felix Timmermans’ Geschichten verlangten und mit Schmunzeln seinen Lesungen aus Kleine Leute in Flandern lauschten. Auch erinnert er sich an eine Reise des Kollegiums seiner Schule nach Flandern, geleitet von Bibliotheksdirektor Wilhelm Schlüter, der im Beginenhof in Lier im Freien Die sehr schönen Stunden von Jungfer Symforosa, dem Beginchen vorgelesen hat.

     

    Zahlreich und sehenswert sind Timmermans’ Spuren, die im Otto-Brües-Literaturhaus, neben wohl allen der rund 25 deutschen Bücher des Flamen, zu entdecken sind. Frau Dr. Eva Brües hat liebevoll und sachkundig der deutschen Felix-Timmermans-Gesellschaft die Kostbarkeiten zugänglich gemacht in einem ausführlichen, lebendigen, überaus lesenswerten Beitrag für das 9. Jahrbuch der Felix-Timmermans-Gesellschaft. Auf 27 Seiten stellt sie die Jahre enger Freundschaft zwischen ihrem Vater und dem flämischen Dichter dar, die Anfang der 20er Jahre begann. Durch ihre Erkundungen im Nachlass von Otto Brües (1897 – 1967) wurde sogar deutlich, dass Brües es war, der Karl Jacobs zum Pallieter und damit nach Flandern und zu Timmermans führte, Karl Jacobs aus Essen, der den Dichter 1928 zu dessen ersten Lesung nach Köln holte und der in lebenslanger Freundschaft sein Mitarbeiter, Übersetzer und Betreuer mancher Deutschlandauftritte wurde.

    Eva Brües erlaubte den Abdruck vieler Zeichnungen, Widmungen und Fotos im Jahrbuch der Felix-Timmermans-Gesellschaft.

    Es gelingt ihr sehr gut, die Seelenverwandtschaft zwischen ihrem Vater und Timmermans zu belegen, die Übereinstimmungen in den Grundempfindungen und Grundhaltungen in beider Leben und Schaffen, und so gleichzeitig Wichtiges über den Dichter aus Flandern hervorzuheben.

    Timmermans betonte, wie Brües, das große „Und doch!“ „Und doch singen“ – „Und immer sang die Lerche“ – dennoch, trotzdem, trotz aller Widerwärtigkeiten, fuhr sie fort zu singen über den Abgründen des Lebens und der menschlichen Existenz, die beide, Timmermans und Brües, sehr wohl gekannt und unter denen sie gelitten haben. Trotzdem sang der Dichter Felix Timmermans in der Gewissheit, dass hinter aller Dunkelheit das Licht steht.

    In Timmermans’ Pallieter schrieb Otto Brües folgende Widmung: „Und wenn wir zagen und klein sind und das Warum uns bis zum Hals steht, lehrst Du uns die Seligkeit des Lebens singen, lieber Bruder aus Flandern, und freuen und in allem sehen: das große: Und doch!“ Und neben den Worten ihres Vaters, die vom Wert der Freude, der Bewunderung und des Dankens sprechen, zitiert sie Felix Timmermans mit folgenden Worten: „In meiner Kunst habe ich nichts anderes ausdrücken wollen als Bewunderung für das Leben. Bewunderung trotz allem: trotz der Tragik, trotz der Dunkelheit, trotz unserer Kleinheit und Erbärmlichkeit. Bewunderung für das Leben, für die Natur und den Menschen in Geburt, Wachstum, Kampf, in Liebe und Kunst. In allem schimmert das Göttliche. Bewundern ist danken. Ich bin froh, dass Gott mich auf die Welt geblasen hat. Und mehr habe ich nicht gewollt, als diese Freude niederschreiben. Und ich möchte glauben, dass man mich verstanden hat!“

     

    Felix Timmermans ist heute noch „leibhaftig“ in Krefeld, gestaltet von dem großen flämischen Bildhauer und Kunstmaler Achilles Moortgat (1881 – 1957), der seit 1911 in Kleve seine Werkstatt hatte und drei Skulpturen von Felix Timmermans schuf, darunter zwei Köpfe, – einer wurde 1937 auf einer großen Münchener Kunstausstellung ausgezeichnet: „Die urwüchsige Vitalität des sinnenfrohen Menschen, die köstliche Schalkhaftigkeit des gefeierten Dichters [...], das alles ist in dieser kraftvoll gestalteten Bronzeplastik [...] nachgestaltet worden.“  Moortgat war einer der 550 Beschicker der Ausstellung, ausgewählt aus 884 Werken, die „nach scharfer künstlerischer Auslese“ aus 15.000 Einsendungen in Betracht kamen.

    Die zweite der Kopfplastiken wird wie folgt charakterisiert. „In seinen Porträts ist er stets weiter gegangen als nur bis zur physischen genauen Wiedergabe. So auch hier bei Felix Timmermans, den er schuf, als der Dichter in der Blüte seines Lebens stand. Es ist ein robuster Kopf, aber in den Augen und im sanft modellierten Mund finden wir den empfindsam-leidenschaftlichen Timmermans wieder, den wir in seinen Werken gesehen haben.“

    Als größte und schönste schuf Moortgat die Statue, die auch die ganze füllige Figur des Flamen zeigt: Er „lässt seinen schweren Kopf ein wenig vornüber hängen, und es liegt etwas von Müdigkeit und etwas Sinnendes in seinem Gesicht. Und nicht nur in seinem Gesicht; denn auch seine Hände sinnen, während sie in einer milden Haltung auf seiner Brust ruhen,“ mit gespreizten Fingern, die Daumen in die Ärmel der Weste eingehakt. Diese Skulptur habe ich „entdecken dürfen“, so erzählt Ignaas Dom, „in einem gepflegten, blumenprächtigen Garten in einem Vorort von Krefeld. Timmermans steht da besinnlich zwischen Blumen und Sträuchern und schaut auf den Wasserspiegel eines kleinen Teiches.“

    Eine Verwandte der heutigen Bewohner des Hauses hat über Felix im Garten ein Gedicht gemacht, dessen letzte Zeilen lauten: „Bleib lange an dem Teiche stehn, dass die Urenkel Dich noch sehn.“ Hier möchte ich, im Namen  aller Freunde des Dichters, ergänzen: „... dass sie auch sehn, wer Du gewesen, und dann auch Deine Bücher lesen.“

     

     

    Felix Timmermans’ Zukunft

     

    Die deutsche Felix-Timmermans-Gesellschaft will – wie die Vereinigungen Timmermans-Genootschap und Timmermans-Kring in Belgien – dazu beitragen, dass der Dichter nicht vergessen und dass er weiterhin gelesen wird. Noch lebt Felix Timmermans in Deutschland. Und die FTG möchte auch noch erreichen, dass nicht nur der Dichter, sondern auch der Maler und Zeichner Timmermans den ihm gebührenden Platz erhält.

     

    Timmermans darf auch nicht nur als der Dichter des Pallieter gesehen werden, so schön und so bedeutend gerade dieses, sein erstes umfangreiches Werk auch ist. Er soll auch nicht nur gelten als Autor schöner Weihnachtsgeschichten, wie es beim Wissensstand heutiger Buchhändler vielfach geschieht. Er muss ganz und in seiner Tiefe gelesen und erkannt werden, will man ihn angemessen erkennen.

    „‘Man muss bei ihm zwischen den Zeilen lesen, aber wer das nicht kann, geht auch mit einem Fest im Herzen nach Hause. Er ist so nah bei den Menschen.’ Was Felix Timmermans hier über Pieter Bruegel sagt, gilt auch für ihn und sein Werk. Felix Timmermans hat viele Menschen durch seine Bücher glücklich gemacht und sie nach zahllosen Vorträgen ‘mit einem Fest im Herzen’ nach Hause gehen lassen; das beweisen Berichte in- und ausländischer Zeitungen. Viele haben allerdings nur seine Sprachschöpfungen bewundert, besonders auch seine Vergleiche und Bilder, und dabei nur die Oberfläche seiner Werke gesehen.“ Dies sind die ersten Sätze der Einleitung zur Timmermans-Biografie von Ignaas Dom, Felix Timmermans – Ein Dichter aus Flandern.

     

    In dieser Biografie stellt Ignaas Dom (* 1928) Leben und Werk als Einheit dar und überrascht den Leser durch viele, auch bisher unbekannte Briefe, Zeichnungen und Fotos.

    „Wer Bücher mag, bemerkt es sofort, wenn er dieses Buch in der Hand hält: Es ist ein besonderes Buch von Ausstattung und Inhalt.“

    Die Lektüre lässt uns den Dichter begleiten von seinen Dämmerungen des Todes (1911, dt. 1978) bis zu den Gebeten des Adagio (1947, dt. 1949); sie zeigt uns Timmermans, den Pilger, auf dem Weg in das Land der Verheißung, sie erschließt uns seine Nähe zu den Gedanken der Nachfolge eines Thomas von Kempen und öffnet den tieferen Zugang, auch zum Mystiker Felix Timmermans.

    Das Buch hat die neuen Kenntnisse zu Leben und Werk des Flamen aufgenommen, besonders auch die, die seine Beziehung zu Deutschland betreffen. Es ist 50 Jahre nach der letzten deutschen Timmermans-Biografie von Karl Jacobs (1906 – 1997) ein unverzichtbares Werk für alle, die ihn – besser – kennen lernen wollen.

    Die neue Biografie erfuhr eine erfreulich positive Aufnahme. Mehrfach wird dabei betont, dass hier „Akkuratesse“ mit „einer Empathie und unaufdringlichen Begeisterung“ verbunden ist. Die Biografie „lotet tief“, sie „ist ein redliches Buch, welches Klischee und Einseitigkeit vermeidet. Eine wissenschaftliche Arbeit liegt zugrunde. Man spürt sie ständig in der Genauigkeit der Darstellung. Dennoch – und das muss deutlich gesagt sein – hat das Buch einen ursprünglichen flämischen Charme.“ Ignaas Dom ist wie Timmermans in Lier geboren. Dom spart „die schwierigen Zeiten im Leben Timmermans’ nicht aus und berichtet z. B. ausführlich von seiner Isolation nach dem Zweiten Weltkrieg. So kann man dem gut lesbaren Buch, das nur an einigen Stellen vor Begeisterung vergisst, dass nicht alle Leser ebenso vertraut mit Timmermans sind wie der Autor, viele Leser wünschen. Auf diese Weise könnte der ‘Poet der kleinen Dinge’ (José de Ceulaer), der so nah bei den Menschen war, auch heute neu gelesen werden.“ „Die umfassende Biographie [...] macht sicher manchen neugierig, das ein oder andere Werk im Ganzen zu lesen.“

     

    Neugierig machen will auch dieser kleine Aufsatz, zum Wiederentdecken eines Fast-Vergessenen möchte er führen, zur Ent-deckung der Botschaften, die er uns auch für das 21. Jahrhundert noch zuspricht.

    Wenn unter den Lesern der Heimat sich jemand findet, der in unserer Gesellschaft mitmachen will, so ist er herzlich willkommen. Die Felix-Timmermans-Gesellschaft (FTG) wurde am 18. Februar 1990 in Kleve von 23 Timmermansfreunden gegründet. Fast 500 meldeten sich in 15 Jahren zur Mitgliedschaft an, darunter 18 Krefelder. Heute zählt die FTG deutschlandweit und über die Grenzen hinaus – 50 sind aus Belgien – 310 Mitglieder, die ihre Gesellschaft als einen „Raum sinn- und freudestiftender Aktivitäten“ erfahren in Vorlesungen, Ausflügen, Theateraufführungen, Wochenendtagungen, beim Hören von Timmermanstexten auf CD und nicht zuletzt auch bei der Lektüre des Jahrbuchs, das im Jahresbeitrag von nur 20 Euro enthalten ist.

    Die FTG sucht einen Liebhaber der Kunst, der das Buch schreibt, das immer noch fehlt, das Buch über den Maler und Zeichner Felix Timmermans.

     

    Ergänzung 1:

     

    Die Lektüre lässt uns den Dichter begleiten von seinen Dämmerungen des Todes (1911, deutsch 1978) bis zu den Gebeten des Adagio (1947, deutsch 1949); sie zeigt uns Timmermans, den Pilger, auf dem Weg in das Land der Verheißung, sie erschließt uns seine Nähe zu den Gedanken der Nachfolge eines Thomas von Kempen und öffnet den tieferen Zugang, auch zum Mystiker Felix Timmermans.

    Das Buch hat die neuen Kenntnisse zu Leben und Werk des Flamen aufgenommen, besonders auch die, die seine Beziehung zu Deutschland betreffen. Es ist 50 Jahre nach der letzten deutschen Timmermans-Biografie von Karl Jacobs (1906 – 1997) ein unverzichtbares Werk für alle, die ihn – besser – kennen lernen wollen.

    Ergänzung 2:

     

    Als Kontaktadresse der FTG gilt auch die der Verfasserin: Tiefstraße 35, 47906 Kempen, Tel. 02152/3560,

    Fax 02152/55 91 48, ePost Vorstand@Felix-Timmermans.de,
    mehr unter www.Felix-Timmermans.de

     

    Ignaas Dom, Felix Timmermans, der Mystiker, in: Jahrbuch 8 der FTG, Kleve 1997, S. 95 ff.

    Karl Jacobs, Felix Timmermans – Lebenstage und Wesenszüge eines Dichters, Düsseldorf 1949

    *****************

    10-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Liersche Kunstschilders - Bernard Janssens

    Liersche Kunstschilders uit vorige Eeuwen.

     

    “Opgedragen aan den goeden vriend Felix Timmermans, Gouwleider der Vlaamsche Kunstenaarsgilden en Gildemeesters der Vlaamsche Kunstenaarsgilde : Tak Lier”

     

    Inleiding door Felix Timmermans

     

                « L'Esprit du clocher ? ! » Die heeft elkendeen die van zijn stad houdt. Dit is zoo juist en eigenaardig verzinnebeeld in een monument te Siegen in Duitschland. Daarop ziet men drie moeders, die een kind betwisten. Dit kind is Rubens en de drie moeders zijn Antwerpen, Keulen en Siegen. Zij willen alle drie gelijk hebben en het kind het hunne noemen. In mijn verbeelding heb ik daar vroeger een vierde moeder bijgeplaatst : Lier. Ja, Rubens moet kost wat kost te Lier geboren zijn, daarom en daarom, te lang en te eenvoudig om te vertellen.

                Maar dan zijn er vervelende geleerden gekomen, die mij op vierkantige wijze hebben kunnen overtuigen dat Rubens niet te Lier geboren is. Zij hebben embetant gelijk.

    Om zich dan te troosten zoekt men naar andere beroemdheden. Wie geen rozen mag gaan plukken op 't kasteel, vergenoegt zich dan maar met bloemen in het veld en in de wei te plukken. En die kunnen ook schoon zijn. En zoo staat er dan in ons huis Lier een nederig bloemeken van Kunstschilders in de vaas van onze vereering, een bloemeken dat onzen geest verfrischt, het oog bekoort en waar wij fier en blij mee zijn.

     

                Er zijn daar Wouters, De Bie, Tieleman, Cels, Groenedael, De Weert, Van Beers, Van Engelen, Dijckmans, Bogaerts en veel anderen. De meesten behooren in dezelfde sfeer der romantiek te huis. Zij leefden in een gansch anderen geest dan de modernen die zoo rond de jaren '80 de vernieuwing brachten.

     

                Zij zagen, voelden en dachten anders. Deze romantiekers, stonden met andere theorieën en inzichten tegenover het leven, de natuur en hun kunst. Zij hadden meer bewondering voor de natuur, vereering en vroomheid en wilden die in hun werk weergeven met de natuur zoo dicht mogelijk in hun werk te benaderen. Hun werk was meer afbeelden dan een innerlijk uitbeelden. Het moest zoo sterk op de werkelijkheid gelijken dat de vogelen des hemels van de kersen zouden komen pikken die zij geschilderd hadden. En toch, al schilderden zij stipt naar de natuur, er was in hen een drang en een poging, en daar zit juist hunne romantiek, om de werkelijkheid nog schooner te maken dan zij is. Zij veredelden de lijn en den vorm van het menschelijk lichaam als wilden zij van de menschen goden maken. Zij deden de boomen massaler en indrukwekkender groeien, zij komposeerden het landschap naar hun pastorale en bijbelsche gevoelens. Zij zochten het schilderachtige, het poëtische in hun stillevens.

    Ze doordrenkten hun werk met ontroeringen. edele gevoelens en zelfs met gedachten.

    Zij wilden nog iets anders dan zien.

    Zij voegden er nog iets bij. Een bijbedoeling.

    Zij streefden naar een totaal gevoel van mensch-zijn in hun werk. Het moest schoon zijn, zoo wel van ingeving, als van opzet en uitvoering. — Schoon !

     

                Hun werk is een vereering voor de natuur en het leven. Verheerlijking des levens, vol piëteit, een hulde uitgevoerd met al de hoedanigheden die een mensch verwerven kan.

    Daarom waren zij zoo sterk in hunnen stiel. Zij begonnen met stielmenschen te zijn.

    Eerst leeren schilderen en wel tot het uiterste doorgevoerd. Teekening en koloriet moest een innige samenwerking zijn, tot een harmonie uitgroeien.

    Bij hen was de devies : Eerst de kunde, de stiel als nen boterham in uw hand, en laat dan den H. Geest maar komen. Het genie ! Maar daarom komt de H. Geest nog niet. Daar laten wij God en den mulder over beslissen.

    En toch daaruit kunnen de jongeren van dezen tijd een groote les halen. Wij kunnen niet genoeg. Laat het ons maar rechtuit bekennen en ons eigen niet beliegen ; er mangelt iets in onzen tijd. En dat is de sterke kunde, het meesterschap over den stiel, punt andere regel.

    Ja we hebben iets bijgewonnen : kleur, licht, spontaneïteit, frische natuurlijkheid. Wij zijn verlost van het theatrale waar de ouden veelal in vervielen, wij zijn verlost van het vooropgezette, het gewilde, het afgekekene van elkander, het te voorzichtig zijn en het tot in den treure afgelakte. Wij hebben snijdender ideeën, wij zien direkter, persoonlijker, durvender, tragischer, en tasten ineens zonder tirlantijnen naar de kern ; wij willen en moeten zien hoe het gedaan is, wij schilderen meer om het plezier en den hartstocht van te schilderen en niet om van iedereen een brave mensch te maken. Maar alles bij elkaar genomen, wij kunnen niet genoeg. Wij missen daarbij het vrome, de verheerlijking van het leven. Ik ben er zeker van dat het genie van de toekomst, het genie als een Van Eyck, een Breugel, een Rembrandt, een Rubens, om een volledig genie te zijn het beste wat de ouderen bezaten tot zijn bezit moeten maken.


       
     

                De oude Liersche kunstenaars ! Men moet zich even indenken in hunnen bloeitijd, die ligt tusschen 1800 en 1870. De goede, oude tijd '. Een romantische tijd, een brave tijd, bij ons tenminste. Een atmosfeer van kalmte en zelfgenoegzaamheid, een voort-teren op het verleden tot op het verslijtens toe zonder opstand tegen de heerschende toestanden van armoe, ongeletterdheid, uitbundig, burgerlijk-deftig, een beetje zenuwloos, zoo maar een laten-gaan-Comment-ça-flodder?... A la douce !

    De tijd van de krinolines en de witte kousen, van de diligenties, het dansen op de schreef, den tijd van de faro in 't « Lieve Vrouwke », en om ter langst pijpen smoren in 't « Sinte Pieter » nevens het kapelleken.

    En 's Zondags en 's Maandags gaan « chauffeën » naar het « Berdenhuis », « Sinte Gommer » en « De Herderin ». De tijd dat heel het gezin op staminé ging en iedereen van vaders pint eens mocht drinken, de sukkelaar !

    Met Schippekenskermis was het rijstpap gaan eten buiten de Mol, soep met ballekens in 't Hof van Beieren, den tijd van den taptoe en van om elf uren binnen, het kantwerken bij den ordonaal, en het voorlezen van de boeken van Hendrik Conscience bij het keersken van een cent. In iedere oude vrouw zag men een heks ; 's avonds liepen er spoken en de zwarte katten hadden de boter gëeten. Bijgeloof en superstitie, en naar Kruiskensberg om er uit te loten. Hard en lang werken zonder veel te verdienen. Het plezier was klein en niet veeleischend ; ganskensblad en kwade negen, een foor met wassen-beelden-barak, opvoeringen van Genoveva van Brabant, en de Twee Weezen, allebei, ringsteking en zakken loopen.

     

                En naar Antwerpen gaan ? Dit was veertien dagen op voorhand geregeld, men nam zijn boterhammen mee, lijk in oorlogstijd — en de gegoeden gingen in « De Leeren Eemer » een patat steken., Het was, krinolinentijd en den hoogen hoed, een tijd zonder kultuur, zonder élan in de vleugels. Maar er hong en woog een groote tevredenheid over de roode daken. Niets gejaagds, geen zenuwtrek en de smieren wandelden gerust op de Groote Markt, men kon zout op hunnen steert strooien.

    En in die tijden leefden de kunstenaars met hunnen zak vol verleden en schilderden rustig hunne droomen, hun fantasieën en hun verlangens uit. Zij hadden den tijd en de kalmte om de dauwdruppelen op de rozen te schilderen en de vliegen op de pruimen. Zij konden hun werk tot in de puntjes op de i's doorvoeren. Zij waren gelukkig, gelukkig in hun kunst.

    Ik wil niet uitweiden over elken schilder afzonderlijk. Het is anders interessant, om eens in 't lang en in 't breed in hun leven en hun werk te pluizen. Daarvoor moest er dan iemand gevonden worden die eens met veel geduld en liefde de geschiedenis, den groei en den bloei van leven en werken dezer Liersche schilders bijeen zou brengen.

     

                Met dit boek heeft Bernard Janssens dit verlangen vervuld.

                Het mocht geen kritiek zijn, en is het gelukkiglijk ook niet. Het blijft hier bij de feiten. Louter studiemateriaal. Dat wat men van deze kunstenaars weet of in de papieren verdoken en verloren zat, bijeen brengen, ordenen en onder duidelijk daglicht brengen. Waar zij werkten, hoe zij werkten, wat ze zegden, en wat er over hen gezegd en geschreven is, hunne eigenaardigheden, hunne voorliefde en hun inzichten, mitgaders, waar en hoe hunne werken ontstaan zijn, waar die schilderijen zich bevinden enz., enz...

    Zoodat dit boek voor andere navorschers in de kunst van het grootste belang is. Het is een boek dat er noodig is, en waar men van genieten kan.

     

     

    Lierenaars !

    « Al is Rubens hier dan toch niet geboren, waar ergens anders gaat ons niet aan, gij moogt fier zijn op de rei dezer kunstenaars. Daar zit toch wat van in uw bloed. Het is familie van U ».

     

     

                                                
     

    ***

    09-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schilderij - Het huisje van verlangen


    Het huisje van verlangen

    08-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Toch Zingen - Clara Timmermans

    TOCH ZINGEN

     

    Clara Wagner - Timmermans

    Overgenomen uit het jaarboek 1973 van het FT Genootschap

     

         Vader was kunstenaar uit heel zijn hart en ziel ; zo stond hij open voor elke schone impressie, was hij gevoelig voor elke esthetische ontroering.

    Daarom kon hij als jongeman de vriendschap van Renaat Veremans en Lode De Vocht beantwoorden. Hij kon hun muzikale verrukking in zich opnemen, opvangen en langs zijn taal om, als vele rijke weergalmen, geestdriftig aan anderen mededelen.

    Veremans leerde vader Wagner kennen en genieten. Het vaderhuis klonk in mijn prille jeugd dan ook als een ruisende zeeschelp vol stijgende thema's, klimmende muzikale zinnen en jubelende hoogten uit Lohengrin, Parsifal en Siegfried. Dit alles kwam voor ons, kinderen, wonderlijk genoeg, uit een ouderwetse grammofoon, die met de hand moest opgewonden worden. We kibbelden om die heerlijke taak voor vader te mogen uitvoeren. De fonoplaten, die vader telkens weer speelde, werden hem door zijn Duitse uitgever elk jaar als kerstgeschenk toegezonden. Zo werd de discotheek nog aangevuld met vele klassieke opera-aria's, gezongen door de grote Caruso.

         Op zondagmorgenden, wanneer Fred Bogaerts naar gewoonte een glas wijn kwam drinken, werd hem bij de bourgogne het Quintet in C dur van Schubert opgediend of werd hij verplicht, onder het roken van een sigaar, te luisteren naar Brahms'  ''Rhapsodie aus Goethes Harzreise im Winter". Later bracht vader van zijn reizen Schubert-albums mee, waaruit mama en ik hem voorzongen.

         Het was ten slotte toch Beethoven die de voorkeur kreeg. Vader zei eens : "Moest ik kunnen componeren, ik zou het doen in de trant van Beethoven". Veremans kon hem geen groter plezier doen dan de serene Mondscheinsonate te spelen. Ook Bach werd veel beluisterd. De hele familie woonde jaarlijks de uitvoering bij van de Mattheuspassion op Paaszaterdag. We zouden ons voor de hoogdag niet voldoende voorbereid voelen, indien we dat concert gemist hadden. Het was in de jaren dat de talentvolle sopraan Jo Vincent, onder leiding van De Vocht, zo zuiver Bach vertolkte.

     

         Jaren later, toen ik zelf Bach en Mozart zong, hielden we vaak gezellige huisconcerten. Medestudenten uit het conservatorium kwamen tijdens de oorlog per tram langs Broechem en brachten hun viool, fluit of klarinet mee. Het liefst van, al luisterde vader naar de cellist, want die bespeelde zijn lievelingsinstrument. Vroeger, toen vader jong was, wilde hij cello leren in de muziekschool, maar de notenleer hing hem zo de keel uit dat het bij een droom bleef. Toch behield vader een voorliefde voor de warme tonen van de cello. Op een van zijn reizen in het buitenland, hoorde hij Pablo Casals concerteren. Hij beschreef het ons als volgt :

         "Die man speelde zo kalm, alsof hij het enkel voor eigen genoegen deed. Aan de rechterhand, die de strijkstok hanteerde, droeg hij een ring, bezet met een grote diepgele topaas. Het leek alsof het de edelsteen was die de adembenemende schone muziek uit de cello toverde".

         Vader is er nooit toe gekomen een instrument te bespelen. Wel tokkelde hij melodietjes op de piano, en ook op de kleine porseleinen ocarina kon hij enkele liedjes spelen. Op lange wandelingen stak vader dan ook altijd zijn mooi beschilderde ocarina op zak, en terwijl we uitrustten in de schaduw van de loverbomen, klonk er tussen het struikgewas een lokkende toon alsof een Pan zich ergens achter het bladhout verschool.

         Om door muziek gelukkig te worden is het al voldoende ze te smaken, meende vader. Eens klaagde ik, ongeduldig omdat ik nog geen ster aan de zanghemel geworden was. Vader troostte me en zei: ge hebt Mozart binnengebracht in ons huis, daarmee hebt ge ons erg gelukkig gemaakt; het is beter dan het schoonste geschenk!

         Om dezelfde reden bleef hij trouw en dankbaar zijn te vroeg overleden vriend Flor Couteele gedenken, die hem Honegger, Hindemith en Mahler had leren waarderen. Wat vader in deze toondichters trof, was het feit dat ze hun inspiratie zochten in de bronnen van de volksmuziek. Daaraan hechtte vader groot belang.

         "De eigen aard van een volk klinkt door zijn gezangen", filosofeerde hij. Wij, kinderen, zijn met onze Vlaamse volkszangen opgegroeid. Gedurende de grijze decemberdagen leerde vader ons al op voorhand liedjes waarmee we de straat op konden om, als alle kinderen van onze wijk, driekoningen te zingen of nieuwjaar te wensen bij de talrijke tantes en ooms. Onder andere kenden we de lieve, naiëve teksten van :

     

              "Er waren drie koningen met ene ster, zij kwamen gerezen van zo ver.

              Ze kwamen van over berg en dal om het klein kindeke te vinden.

              Ze kwamen en zochten overal, naar het allerzoetste Lam!"

     

              "Sterre ge moet er zo stille niet staan,

              Ge moet met ons naar Bethlehem gaan,

              Bethlehem, die schone stad,

              Waar Maria met haar kinderen zat".

     

              "Maria die zoude naar Bethlehem gaan,

              Kerstavond na de noene...

              Sint-Jozef zoude al met haar gaan

              Om haar de weg te tonen."

     

              "Nieuwjaarke is gaan reizen, mijnen peteren is verblijd,

              'k Lig er dag en nacht op te peinzen, op hetgeen hij mij heeft

              gezeid", en nog vele andere.

     

         Vader illustreerde een reeks kinderdeuntjes. Het werd een spel. Vader zette een eerste kribbel op papier en we moesten raden...

     

              "Moriaantje zo zwart als roet...

              Keerseke in de lanteern, is mijnheer pastoor niet thuis?

              Heb je al gehoord van die hollebollewagen ?
              Waar de hongerige Gijs op zat.

              Hij kon schrokken, hele brokken.
              En kol en een kalf en een heel schaap half,
              en een os en een stier en zeven tonnen bier!"

     

         Wij drie zusjes, riepen het zo luid door de kamer, dat de kleine Gommaar ervan wakker schoot. Was mama er niet, dan nam vader de kleine uit de wagen en bromde met zijn diepe stem als wiegelied :

     

              "Drie schoon Tamboers die van den oorlog kwamen,

              Drie schoon Tamboers die van den oorlog kwamen,

              Van rom plom rom plom rom plom plom,

              Die van den oorlog kwamen."

     

         Dat tromgeroffel scheen te werken als een slaapsiroop, want een weinig later hield vader een zoete zoon in de armen.

     

         Ook voor de smartlappen van de eeuwwisseling, die door kantwerksters en kleermakers thuis bij het werk gezongen werden, had vader aandacht. De schrijnende nood van de lagere klasse en de onderdrukking door een te streng gezag werden verhaald in liederen met liefst twaalf strofen en evenveel refreinen op een meestal zagerige toon. Nu wilde het toeval dat moeder, haar twee zusters-kantwerksters en drie broers-kleermakers prachtige natuurstemmen hadden. Zonder een noot muziek te kennen, konden ze al die liederen dadelijk in vierstemmig koor ten gehore brengen. Op elk feest dat vader gaf, en dat waren er vele, want hij zocht en maakte van iedere gelegenheid gebruik om iets te vieren, werd er altijd veel en prachtig gezongen. Dat waren ondermeer :

     

              "De dood van een wees",

              "Helena de zinneloze",

              "Liefde en rijkdom",

              "Ik ken een lied dat't hart verblijdt".

     

         Dan bleef er een weemoedige stemming over de feesttafel hangen en er moesten nieuwe flessen wijn ontkurkt worden om de ontroering weg te spoelen.

    Tijdens zijn verblijf in de Walen leerde vader de Bretoense minneliederen, zo melodieus en zo romantisch :

     

                            "J’aime Paimpol et sa falaise,

                            Ses vieux cloches et son grand pardon!

                            J'aime surtout la Paimpolaise,

                            Qui habite Ie pays Breton!"

     

                            "Celle que j'adore en cachette

                            a les yeux bleus,

                            c'est une fine demoiselle

                            de Saint Brieuc.

                            Elle est très riche et très jolie,

                            Moi pauvre et laid.

                            Je 1'aime beaucoup, mais la lui dire

                            Je n'oserai..."

     

         In de twintiger jaren vormde de Timmermansfamilie nog een grote vrolijke groep, die op warme zomerdagen bijeenkwam op het buitenhof van een mooie nicht. Soms waren we wel dertig in getal. Er werd zowel door volwassenen als kinderen verstoppertje gespeeld of blindeman, wat ons jongeren erg opgewonden maakte. Wanneer dan iedereen verhit en moe aan de lange tafels onder de kerselaars zat, koffie dronk en boterkoeken at, werd er om beurten voorgedragen en gezongen. Het was vader en zijn schoonbroer uit Brussel die de Franse liederen van rond de eeuwwisseling met veel zwier of soms met veel pathos voorzongen. De overige zusters, ooms, nichten en kozijns vielen in koor in om de refreinen ten beste te geven. Wanneer ik een van die liederen hoor, zie ik weer struisvogelveren, titsen en met parels bestikte, mouwloze bloezen.

     

                            Les yeux noirs de la Circassienne

                            Font les délices des sultans,

                            Les yeux bleus de la Parisienne

                            Sont gais comme un ciel de printemps.

                            Ils font songer aux hirondelles,

                            Filles de 1'orient vermeil,

                            Qui nous apportent sur leurs ailes

                            Un peu d'azur et du soleil.

     

                            Chez les yeux noirs le coeur est plus sincère,

                            Mais je préfère les yeux bleus.

                            Femmes aux yeux noirs ont toujours su me plaire,

                            Mais les yeux bleus sont les plus amoureux.

     

         Lange tijd hebben wij, kinderen, de laatste zin met kloppend hart meegezongen ; we begrepen alleen het woord "amoureux" en wisten dat het voor ons verboden was.

         Toen ik muzikale studies begon, heeft vader me altijd door zijn interesse gesteund. Samen met mama begeleidde hij me naar recitals en opera's. Zo hoorden we Clara Clairbert, Amelita Galicurtie en onze eigen tenor Sterkens, waarvoor vader een bijzondere bewondering had. Thuis luisterde hij geduldig en aandachtig naar de talrijke liederen die ik instudeerde. Sommige ervan hebben hem geïnspireerd bij het schrijven van Adagio en dat ontroert me telkens ik de gedichten herlees.

         "De meinacht mint de nachtegaal" zijn de klagende vocalises van een liefdeslied van Rimski-Korsakov op woorden gezet.

         "Maria zingt in gouden avondstond met blanke kele..." werd hem ingegeven door een wiegelied van Weber.

     

         Een ding mag ik zeker niet vergeten te vernoemen, en dat is vaders godvruchtige bewondering voor de Gregoriaanse zang, die volgens zijn woorden "zuiver en alleen voor Gods eer gemaakt is". Daarvoor reisde hij gedurende de Paasweek naar Averbode, waar hij met de paters Witte Donderdag en Goede Vrijdag vierde.

         Muziek betekende in het leven van vader een stuk geluk. Maar het bleef niet enkel bij dit ene begrip. Hij luisterde ook ingetogen naar het fluiten van een merel, zoals ook Gezelle het zo mooi dichtte :

         "Hebt ge nog geluisterd naar de Merelaar ? 's avonds als het duistert, als de sterren staan? 't Zijn als orgelklanken..."; voor een kunstenaar is dit evenzeer muziek. Ook het tjierpen van krekels, het kwaken van kikkers, het blaffen van honden, het kraaien van een haan. Vader noemde het "geluiden van het leven, de zang van het bestaan". Waarom ook niet? Ook Lawrence Durrell beschrijft hanengekraai, uitgelokt door Katsimbalis, een opzwepend psalmgezang!

         Op het einde van zijn leven ging de stilte een grotere plaats innemen in vaders hart, en ook dat herkende hij als muziek, die hij oplettend, nieuwsgierig getroffen, beluisterde gedurende vele wakende nachten. Daaruit groeide de dichtbundel Adagio, met een gulden lied, kristallen taal en duizend schone akkoorden. Doch nu was er vooral een luisteren van de ziel naar Gods lied. En dat is een oneindige stilte.

     

         Vroeger, toen alles nog vredig was en sereen, had vader eens de wens te kennen gegeven dat hij graag zou willen heengaan, stilaan uitdoven en zo sterven, terwijl de Largo uit Xerxes van Handel hem plechtig en statig zou uitgeleiden. Maar het was zo heel anders! Er klonk geen muziek, er was alleen de hoorbare stilte van de nacht met zijn miljoenen sterren. Een meer ontroerend, grootser lied om een dode kan niet gezongen worden.

     

         Toch liet vader ons een boodschap na, de spreuk "Toch zingen", die op een schotel geschilderd en gebakken is. Ze stelt een boer voor die, zo goed en zo kwaad hij kan, op een doedelzak speelt. Zo is de bedoeling ook duidelijk. Vader spoorde ons aan van het leven, zoniet een lied, dan toch een klare klank te maken in Gods symfonie.

     

    Aan ons om dat waar te maken.

     

    ***************

    08-03-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!