TIMMERMANS HERLEZEN !xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
«Huldetoespraak, gehouden door Albert Westerlinck (Prof. Dr. J. Aerts), op verzoek van het Davidsfonds Lier, in het 25e jaar na het overlijden van Felix Timmermans, in de stedelijke academie te Lier, op zondag 23 januari 1972.»
(overgenomen uit het jaarboek 1973 van het FT Genootschap)
Toen het Davidsfonds mij vroeg hier vandaag te Lier te komen spreken over Felix Timmermans, vijfentwintig jaar na zijn overlijden, heb ik eerst geaarzeld, met de bedenking: te Lier weet men over Timmermans zoveel als ik, de wereld die hij in zijn boeken heeft opgeroepen leeft er nog in het landschap, het stadje zelf ; en er zijn daar Timmermans-kenners, De Ceulaer en anderen, die dat beter kunnen doen dan ik. Ik ga dus geen uilen naar Athene dragen. En toch heb ik ingestemd omdat ik van Felix Timmermans en van zijn werk houd.
Om mijn indrukken over zijn werk op te frissen (want het was lang geleden dat ik van hem nog iets had hérlezen), besloot ik verleden week, in de vrij te maken uren, zijn werk opnieuw ter hand te nemen. Hérlezen is een der nuttigste geestelijke werkzaamheden, omdat men dan vaak nieuwe inzichten en bevindingen opdoet, en ook kan nagaan of een werk subjectief voor u, als lezer, standhoudt.
Ik ben pas laat, na mijn dertigste jaar, een bewonderaar van Timmermans geworden. In mijn jeugd las ik in de Geelse bibliotheek boeken als Schoon Lier, Naar waar de appelsienen groeien, die ik plezierig vond, humoristisch, zoals ik ook van de voordrachten, die de schrijver toen regelmatig gaf, genoot als van een plezante, comische verteller in een gezapig, mals dialect. Als lid van het A.K.V.S., opgroeiend in romantisch idealisme, met felle religieuze en nationale idealen, koos ik, met vele anderen, eerder Wies Moens, Van den Oever, Gijsen en Van der Hallen als voorbeeld.
In de zogenaamde ,,hel" van de parochiebibliotheek, waar al de verboden boeken zaten en dat waren er in die tijd veel, heel wat van Timmermans, Claes, Streuvels, enzovoort stal ik op zekere dag, achter de rug van de brave onderpastoor, die bibliothecaris was, Pallieter ; maar het viel mij tegen. Het was wel prachtig geschreven, maar te materialistisch, vond ik, te zinnelijk, zelfs af en toe wat vulgair. Een groot deel van onze generatie was anti-Pallieters.
In latere jaren ben ik uit die idealistische radicale jeugdopvattingen uitgegroeid, en door een toeval heeft mijn literaire rijping zich voltrokken langs allerlei wegen, zonder met het werk van Timmermans grondig kennis te maken. Een uitzondering is Boerenpsalm, dat ik las, na verschijnen, in het seminarie, waar het ook al verboden was zulke romans te lezen, en dat mij diep aangreep, al dacht ik daarbij onmiddellijk aan de stijl en de levensdramatiek van de dertigers, enkele jaren voordien, Antoon Coolen, Walschap vooral.
Het is pas na de oorlog dat ik het eigen talent en wat ik de ''diepere'' Timmermans noem, zou ontdekken. In moeilijke omstandigheden had ik van August van Cauwelaert, die onder de oorlog mijn vriend was geworden, aan diens doodsbed de verantwoordelijkheid voor Dietsche Warande en Belfort overgenomen. Wij hadden afgesproken samen te werken, maar hij, de wijze en ervaren man, stierf te vroeg. Van de oudste redacteurs zat Ernest Claes in de gevangenis en had Jozef Muls repressie-moeilijkheden. Het hele literaire klimaat werd verpest door de weerslag van felle politieke spanningen tussen links en rechts, en door de repressie, die door deze spanningen werd verhevigd.
Het was in die troebele en hatelijke kultuursfeer dat Jozef Muls, die intussen uit zijn moeilijkheden was geraakt, mij in 1946 enkele verzen van Felix Timmermans toestuurde met het verzoek ze te lezen en publicatie te overwegen. Door het lezen van die verzen werd ik voor het eerst vrij laat dus, ik was toen al 32 door het fenomeen Timmermans gefascineerd. De lyrische emotionele puurheid en eenvoud, de mystische drang naar extaze, de simpele en wat hulpeloze maar melodieuze stijl, konden mij wellicht zo diep treffen, omdat ik inmiddels de Duitse romantische lyriek met haar liederenpoëzie, Novalis, Brentano, Eichendorff had ingezwolgen, en in de muziek, naast enkele liederen van Beethoven, de liedkunst van Schubert, Schumann, Hugo Wolff. Ik voelde dat Timmermans zeer diep met hen verwant was.
Ook het handschrift van Adriaan Brouwer kreeg ik in handen, en na een speciaal nummer over de pas overleden Timmermans, heb ik de roman gepubliceerd. De laatste regels van deze roman prentten in mij een onvergeteiijke indruk, die mij voor het éérst Timmermans als prozaschrijver in een nieuw en dieper licht liet zien, namelijk als een dichter van het mysterie.
Ik vond die laatste bladzijde prachtig. Dit is proza van een dichter, gevoelde ik, die in beeld, klank en ritme iets probeert te suggereren; dat zijn ziel oneindig vervult als mysterie en dat hij niet zeggen kan : iets achter de dingen, iets in het onbewuste sluimerend van zijn ziel, een geheim achter de schepping, waarvan hij af en toe een schijn verneemt in zijn diepste gemoedstemming, in zijn droom en de melodie van zijn taal. Van dat standpunt uit, Timmermans als prozadichter, ben ik hem gaan lezen en herlezen. Daarnaast is er ook de realistische verteller, waarvan ik de talenten en zwakheden leerde beoordelen.
Ik heb Timmermans slechts in de laatste maanden van zijn leven enkele malen ontmoet, in zijn ziekenkamer te Lier. Hij had me gevraagd, na een correspondentie, bij hem te komen om te spreken over de selectie van Adagio, de minder goede gedichten te verwijderen, verzen te verbeteren, enzovoort. Ik zag daar enorm tegen op, uit schroom tegenover de belangrijke en veel oudere kunstenaar die hij was, en ook uit een soort individualisme (dat niet graag aan eigen werk gepeuterd wil zien en dus ook niet aan dat van anderen peuteren wil). Toch was ik nadien blij dat werkje met hem te hebben verricht, al moet het de eerste en de laatste maal blijven, want ik heb er Timmermans leren kennen als een mens, die mij stichtte en ontroerde door zijn nederigheid. Ik heb reeds; vele grote kunstenaars, geleerden, politici en andere prominenten ontmoet, maar geen enkele, die zo bescheiden en nederig was als hij. Ik was daardoor gepakt en heb dat nooit vergeten. Hij bleek ook door de vijandige bejegening die hij toen onderging, niet verbitterd ; hij was zeer rustig en sereen. Iemand die hem lang en van nabij heeft gekend, zegde mij cens, toen we van hem spraken : ''Hij sprak nooit kwaad van zijn collega's". Ook dat is een zeldzame deugd!
Zuiver literair heb ik uit die ontmoetingen onthouden, dat Timmermans als artiest onzeker stond tegenover de problemen van taal, stijl, vorm, kortom de materie van het schrijversvak. Aanvankelijk dacht ik dat dit enkel gold voor de poëzie, omdat hij die weinig had beoefend, maar later toen ik zelf wat meer inzicht kreeg in het gehele schrijversvak, stelde ik vast dat dit ook geldt voor zijn proza.
Ik heb altijd spijt gehad dat Timmermans zo vroeg is gestorven, omdat ik zeer waarschijnlijk met hem een vriendelijke relatie had kunnen onderhouden, zoals mij met Streuvels, Claes, Muls, Elsschot, Walschap, van Duinkerken en anderen is te beurt gevallen, waarin ik zoveel oprechte genegenheid heb gevonden en over het schrijversvak en het leven zoveel heb geleerd. Helaas, het heeft niet mogen zijn.
Zoals ik u heb gezegd, heb ik ter ere van Timmermans een betrekkelijk groot deel van zijn werken herlezen, en zal ik u, zonder veel detaillering en nuancering, kort en eeriijk zeggen, welke indruk ze hebben nagelaten.
Zijn eerste groot boek Pallieter, is een werk dat men wegens zijn .lengte en inhoud op mijn gevorderde leeftijd niet dikwijls wenst te herlezen omdat het te weinig van de essentie van het leven bevat, dat een normaal mens van mijn jaren bezighoudt. Het is met Pallieter zoals met de Mei van Gorter ; men schrijft zulke boeken tussen 20 en 30 jaar, niet op zijn vijftigste, en zij worden, zowel door de overdadigheid van hun woordkunst als van hun zinnelijke verbeeldingsdrift, het best genoten door de mens in zijn jonge, overschuimende vitaliteit. Ik zeg rechtuit dat ik de Mei van Gorter, die ik een geniaal dichtwerk vind op het vlak van de impressionistische taalkunst en de onuitputtelijke zinnelijke verbeeldingsfeërie, tegen mijn zin vijf of zes of zeven keren heb uitgelezen omdat ik er college over gaf en het dus moest herlezen ; tegen mijn zin : wegens de lengte en de daardoor ontstane zinnelijke eentonigheid, of indien u wil geestelijke leegte. Hetzelfde geldt voor de duizenden schitterende zinnelijke verzen van Ariosto's Orlando Furioso of de verzenboeken van Wieland. En dit geldt ook voor dat lange lyrische prozagedicht, vol onuitputtelijke zinnelijk-impressionistisch natuurlyrisme en zinnelijke levensverheerlijking, dat Pallieter is. Men kan nu eenmaal niet, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, rijstpap met suiker of chocolade eten, daar 's anderdaags mee voortgaan, en dat enkele maanden of jaren volhouden. Vooral voor de rijpere mens geldt, dat een ''livre de chevet", een boek dat hij graag herleest, zin moet krijgen in de ruimte- en dieptestruktuur van een rijp leven. En daarvoor is Pallieter te onvolwassen. Bovendien is het boek te opgewonden geschreven en te overdadig.
Door het te vergelijken met Gorters Mei, met Ariosto en Wieland, heb ik anderzijds laten verstaan dat het een exceptioneel kunstwerk is. De grote verdienste van Pallieter ligt voor mij in de spontane originaliteit van de artistieke levensexpressie. Die originaliteit bestaat zowel in de vorm als de inhoud. Zij heeft voor het eerst, en waarschijniijk voor alle tijden, bewezen dat de meest typerende kracht van Felix Timmermans als letterkundig schrijver, de originaliteit is. Toegepast op de inhoud betekent dit, dat zijn werk de spontaneïteit en onverwachte grilligheid heeft van de natuur : ieder volgend werk kan iets anders zijn, en voor hemzelf als voor zijn lezers geldt in dit opzicht steeds, als een richtend woord, het motto dat hij boven zijn Boudewijn schreef : « 't Geen dat ge peist, is t nie ». Wat de vorm betreft is deze originaliteit vol verrassingen : een onuitputtelijke vindingskracht van uit de volksmond opgeraapte en zelfgesmede woorden, flitsende metaforen en schitterende vergelijkingen. maar met deze spontane creatieve taal-originaliteit tevens : naast genialiteit smakeloosheid, naast poëtische schittering trivialiteit, overdadigheid naast momenten van maat.
Het meesterwerk van Timmermans blijft voor mij Juffrouw Symforosa. In het kader van geheel onze romantiek, die afgezien van Gezelle artistiek arm was, en van geheel onze neoromantiek, vind ik dat boekje het fijnste en volmaaktste prozagedicht, dat ooit in onze taal werd geschreven. Ik zie het, in de moderne tijd, op het niveau van de zuiver spirituele, poëtische en romantische beleving van het bestaan, op dezelfde hoogte als de middeleeuwse Beatrijs. Het is natuurlijk in beide gevallen volkomen onzinnig zulke werken te komen contesteren met psychologische ontleding of andere problematiek, want de premissen tot het scheppen van zulke werken zijn: natuurlijke en zuivere menselijkheid, argeloze en pure liefde, eenvoudig en diep geloof, en pure poëzie. De stijl moet daarbij deze deugden weerspiegelen. De stijl van Timmermans heeft zich hier ontdaan van zijn overdadigheid, die een gevolg is van zijn innerlijk gevaar : de mateloosheid ; en in Juffrouw Symforosa krijgen wij een glanzend en subtiel evenwicht tussen zinnelijk impressionisme en poëtisch mysterie. De taalpoëzie van dit proza glanst van prachtige originele metaforen. zeer pure en broze stemmingsbeelden, een beheerste en zo melodieuze taalmelodie. Voor mij is dit het zuiverste taalkunstwerk dat Timmermans heeft gemaakt.
In dezelfde sfeer leven ook Het Kindeke Jezus in Vlaanderen en Driekoningentriptiek, twee prachtige verhalen die op dezelfde wijze (al is Juffrouw Symforosa voor mij ongeëvenaard) de prozataal .verheffen tot poëzie. Ik heb de indruk dat Timmermans het best slaagt wanneer hij droomverhalen maakt met zeer eenvoudige figuren, in een zeer eenvoudige intrige opgenomen, geladen met simpele maar zeer pure, diepe gevoelens. Wanneer hij daarentegen over meer verheven of ingewikkelde figuren gaat schrijven, die hem in het diepste van zijn volksaard en gemoed vreemder zijn, en meer ingewikkelde intrigen wil weven, verliest hij gemakkelijk de draad.
Het Kindeken Jezus in Vlaanderen is een meesterlijk neoromantisch proza-gedicht, opgebouwd uit verdroomde stemmingen waar-in het wonder voortdurend leeft, en waarin het poëtisch gemoedsleven van Timmermans, in zijn eigen zaligheid verslonden, voortdurend in verzadiging leeft. Hoor een van deze momenten van lyrische verstilling :
''Er schijnen nog geen sterren, maar de zilveren draad van 't jonge maansikkeltje buigt zich helder op het groene goud van den uitgaanden dag.
Vrede weegt over de aarde, en de bomen omhullen zich met trage schemering. Zij zullen weldra slapen. Er hangt een geur van fruit allerwegen, want we zijn in September ; en op het veld brandt een rood patattenvuur dat luie strepen smoor voor de hoge bomen weeft. Een laat vleermuisken trilt donker op de lucht.
Daar in de witte woning waar Jozef, Maria en het kind in vrede wonen, staat het venster open. Er brandt nog geen licht, de geur der donkere rozen hangt tot in de schemerduistere kamer, en van weerskanten van de tafel waarop brood en koffie staat, liggen in biddende houding de handen van een man en van eene vrouw gevouwen.
Terwijl een mannestem brommend als een hommel den zegen des hemels over het eten roept, slaan de bolle handekens van een kind een houten lepel rumoerig op tafel".
Een primitief schilderij, doch het kan ook van Jacob Smits zijn, waarin mystieke vroomheid in taalpoëzie is gestold.
Heel anders geschreven en opgevat is Anna-Marie. Het vertoont iets dat in Schemeringen van de Dood reeds zichtbaar was, en dat ik zou noemen : het grillige, bizarre, onberekenbare in zijn fantasie, een fantasie die tot op zekere hoogte vervreemdend werkt door het scheppen van curieuze en excentrieke personages en het vermengen van poëtische, sentimentele, comische en lugubere stemmingen. Dàt is typisch romantisch, men vindt het reeds bij Tieck en von Arnim, en wijst op de vrije grenzeloosheid der verbeelding. Romantisch zijn bovendien het archaïserende kleinstadsmilieu, zoals ook bij Maurits Sabbe; de diepe overgave aan het gevoel tot in, het sentimentalisme; het dwepen met liefde en kunst, waarrond alles draait; de verwantschap van liefde en dood ; de mengeling van comiek en tragiek. Men voelt heel duidelijk dat Timmermans, naast een aangeboren liefde voor volkse eenvoud, een geheimzinnige neiging heeft om te fantaseren in de wereld van het excentrieke, het fantastische, het avontuurlijke, kortom het buitengewone. En dan gaat zijn verbeelding de maniëristische richting uit. Het is ook duidelijk dat achter het verrassende en bonte spektakel, dat dit boek ons biedt, zijn geheime liefde gaat naar Anne Marie, een mooie, verheven vrouwenfiguur, in wie zich de volstrektheid, doch helaas ook de onbereikbaarheid van de ideale liefde incarneert. Men zou kunnen beweren dat dit boek een archi-slechtgebouwde roman is, doch men zou ook de vraag kunnen stellen of dit verhaal, zéér los samengevlochten uit tafereeltjes, schetsjes, brieven, in zijn grillige en losse compositie niet precies de speelse grilligheid van Timmermans' verbeelding weerspiegelt ? Ik geloof het laatste.
De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt is, als typisch romantische roman, voor mij minder overtuigend. Timmermans is vooral begaafd als poëtisch mystisch inlevende van al het zijnde, ook van zijn eigen ziel, en als weergaloos zinnelijk opmerker van de natuur en de menselijke eigenaardigheden, doch hij is minder geschikt, dunkt mij, tot het scheppen van een psychologische probleemroman zoals De Pastoor bedoelde te zijn. Ik bedoel daarmee niet dat dit een mislukt boek zou zijn ; wél, voor mij, een minder geslaagd boek omdat de schrijver de dramatische situatie tussen Leontientje en Isidoor, én de dramatische ommekeer in de ziel van de Pastoor, in stylistisch opzicht niet de klemmende waarachtigheid heeft kunnen geven, die de lezer diep in de ziel snijdt. Toch blijft het een schilderachtig, aantrekkelijk verhaal.
Van de drie biografische romans, echt geromanceerde biografieën, zoals de neoromantiek ze graag schreef, de levens van de schilders Pieter Bruegel en Adriaan Brouwer en het leven van Sint Franciscus, gaat mijn artistieke voorkeur naar De Harp van Sint-Franciscus.
Van de twee ''schilderboeken" om met Van Mander te spreken vind ik Brouwer beter dan Bruegel. Beide boeken zijn een curieuze mengeling van realisme en romantiek. Realistisch zijn de stijl, de bonte en drastische schildering van het volksleven, het tema van de strijd tussen de mens en de samenleving ; romantisch zijn de verheerlijking van de vrijheid, de bandeloosheid zelfs van de kunstenaar, en de lyrische glorificatie van de kunst en het mysterie van de kunstenaarsdrang. Men kan nu eenmaal niet het oorspronkelijke en grillige natuurtalent, dat Timmermans is, in een stijlrichting, een bepaald kunstbegrip opsluiten.
In mijn studentenjaren las ik de omzeggens vernietigende critiek, die August Vermeylen, voor wie ik veel bewondering had en van wie ik veel heb geleerd, over de Bruegel van Timmermans schreef. Toch heb ik enkele jaren nadien het boek gelezen en vond ik zijn bezwaren overdreven. Het is niet juist, zoals hij zegt, dat Timmermans niets van de innerlijke Breughel zou hebben begrepen. Zoals De Ceulaer reeds heeft geschreven, heeft Timmermans wel oog voor de tragische aspekten van de mens Breughel, zijn zwakheid bijvoorbeeld. Ook maakt hij hem vrijheidslievend-opstandig, gevoelig voor angst en voor het spookachtige van bijgeloof en dood. Men zou zijn Bruegel kunnen zien als een picaro, een moderne Lazarillo, die zich listig en vrijheidszuchtig doorheen een vijandige, met alle verborgen gevaren en demonieën geladen wereldbeeld heenvecht. En toch heb ik, bij het herlezen, weer de indruk opgedaan dat het boek mij niet geheel bevredigt. Waarom? Timmermans is een kunstenaar in wie zoals bij vele anderen Gezelle bijvoorbeeld chronisch een manische of een weemoedige stemming alternerend kon leven. In manische fazen wordt hij in verbeelding en gevoel mateloos meegesleept door de zinnelijke vreugden van natuur en leven, wordt zijn stijl opgewonden en breidt hij zich oeverloos uit in zinnelijke woordkunst. Dat is in Pallieter zoals in Bruegel het geval. De stijl van het Bruegelboek is uitermate coloristisch, overvloedig plastisch, met opstapelingen van zinnelijke beelden, populaire gezegden, picturale tafereeltjes, volkse toneeltjes, kortom een verbale en picturale mateloosheid, voortdurend aan of voorbij de rand van de overdrijving, zodat het boek als innerlijk levensrelaas spanning verliest. De pregnantie om met minder woorden veel te zeggen en dieper te peilen, die Timmermans bezit wanneer hij zijn stij een innerlijke, poëtische klank geeft, mis ik hier geheel.
Vakkundig gezien vind ik de latere Adriaan Brouwer beter geslaagd, om te beginnen al omdat deze roman korter is. Het verhaal loopt minder verloren in overvloedig overbodige, bijkomende tafereeltjes en is, relatief gezien, soberder. Het is ook dramatischer : de innerlijke spanningen in de kunstenaar en zijn worsteling met het leven worden naakt en aangrijpend voorgesteld. Reeds van de eerste alinea af, waar Timmermans hem op zijn laatste ziekbed legt, voelt men aan dat de tonaliteit van dit boek anders zal worden : direkter meeslepend doorheen het brutaal avontuurlijke en tragische van, het leven. Dat het boek soberder en naar het innerlijke toe geschreven is, is wellicht te verklaren doordat het bijna twintig jaar later is gekomen, na Boerenpsalm en in de buurt van de gedichten. Vandaar wellicht ook de nabijheid van ziekte en dood en momenten van diepe innigheid.
Indien ik zeer, zeer veel van De Harp van Sint-Franciscus houd, is dit niet zozeer omdat het verhaal over Franciscus gaat, al heb ik een grote verering voor deze heilige met zijn forse mannelijkheid en grote gevoeligheid, maar omdat het boek met prachtig, evenwichtig vakmanschap is geschreven. Het is zeer rustig en krachtig opgebouwd, zonder overtolligheden en grilligheden. Terwijl Timmermans zich elders verzadigt aan coloristische beschrijving van natuur of tafereeltjes, is zijn stijl hier intuïtiever afgestemd op de diepere invoeling van de figuur. Ook de beeldspraak en de beeldentaal in het algemeen is, zoals steeds bij Timmermans, verrassend, maar in tegenstelling met andere boeken, waarin men soms het geniale beeld vindt naast het triviale, is zij hier zeer zuiver. Niet enkel door de zo geslaagde en originele versmelting van de humor met het heilige, van het volkse met het sublieme, maar ook door de eigenaardige mixtuur van realisme en poëzie in de stijl, zal dit boek wel voor altijd een bijzondere plaats in de Franciskaanse literatuur en de hagiografie bewaren. Men noemt dat wel eens ''vlaams", ''flämisch", ''flemish", ''art flamand", maar ik geloof dat het veeleer om het origineel genie van Timmermans gaat. Er is een harmonie van geest en stof, bezieling en stijl bereikt in Adriaan Brouwer, maar ze is, voor mij, artistiek nog feillozer in Franciscus.
Timmermans heeft bij mijn weten nooit een normaal evenwichtige figuur geschapen zoals die door de klassieke psychologic, de Thomistische of Cartesiaanse, werd uitgedacht. Van klassiek standpunt uit zijn al zijn figuren: mensen zonder evenwicht, gedesaxeerden, excentrieken, die het evenwicht, de rust, de orde, de klaarheid en dit zijn de vier grote klassieke wetten niet in zichzelf kunnen vinden, maar het geluk zoeken buiten of boven zichzelf, de enen in de dronkenschap, de andere in het haveloos zwerven, de derde in het mysterieus en gek doen als Pirroen, en verder in de drie grote, oneindige idealen : de liefde, de kunst, de religieuze mystiek. De innerlijke onrust of gebrokenheid van de mens en zijn onblusbare hunkering om zijn heil te zoeken in een verlossing buiten zichzelf, in een eindeloosheid van ruimte en tijd, in de bewusteloze diepten van de dronkenschap, de eindeloze verten van het zwerven, de onzegbare idealiteit van de vrouw en de kunst, de opperste verzadiging van het mystiek gebed als extaze, is de kern van het wereldbeeld van Timmermans. Het spreekt vanzelf dat zulke kunst, door en door romantisch, tevens anti-burgerlijk is. Wanneer zij zich in een stadje afspeelt, zoals in Anna-Marie, krijgt zij door de onwaarschijnlijkheid van haar figuren en situaties, een ironisch-comische en excentrische lading. Doch men voelt achter hun doen een drang naar vrijheid. Vrij en vrank leven, ''een schoon los leven" zegt Adriaan Brouwer, maar ik voeg eraan toe, soms een hard of smartelijk leven naar de vrijheid toe, waarin men zichzelf en zijn droom, zijn verte-drang, zijn ideaal verzadigen kan, is dan ook een centrale drang in geheel het werk van Timmermans. In heel zijn wereld, zelfs in het intimistische, zó lyrisch-stille verhaal van Juffrouw Symforosa, overheerst een centrifugale nostalgie.
Ik moet daaraan toevoegen dat de poging van de mens om zich vrij te maken, zijn droom te bereiken, bij Timmermans soms niet enkel smartelijk is maar zelfs onmogelijk. Dit is het geval in Juffrouw Symforosa, Driekoningentryptiek, Anna-Marie, De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt, Bruegel en Brouwer. Dit werpt een verklarend licht op de weemoed die vaak in de grond van Timmermans werken leeft, op het tragische dat zich soms met zijn wondere humor mengt.
Al deze kenmerken vindt men in zijn Franciscus-boek terug : de levensdrift van Franciscus, maar ook zijn drang naar vrijheid om een mateloos geluk te vinden, zijn uitersten van zelfvernedering en extase, zijn strijd tussen zwakheid en oneindig geluk, zijn onverschilligheid voor alle betrekkelijke of burgerlijke maatstaven, zijn snel en prachtig en opterend leven, en ten slotte zijn poëtische en heilige verzadiging in een eindeloos geluk, de steeds verlangde mateloosheid.
Een boek als Franciscus, uit de eigen visie van Timmermans geboren, bewijst, door het feit dat de heiligheid, zoals in andere boeken de poëzie en de kunst, als een steile en pijnlijke strijd vol spanningen en conflicten wordt beleefd, hoe diep-authentiek in deze schrijver de hunkering naar mystische bevrijding was en hoe innig in deze bevrijdingsdrang de poëzie en de religie verstrengeld waren. Dat lijkt mij niet te verschillen van Guido Gezelle, die bijvoorbeeld in een van zijn eerste brieven aan Eugène van Oye, poëzie en religie als versmolten extatische idealen verheerlijkte.
Wie zou ooit hebben kunnen voorspellen dat deze man, drie jaar nadien, Boerenpsalm zou schrijven? Dit wijst eens te meer op die onberekenbare variabiliteit, die speelse grilligheid, die verrassingskracht van zijn creatieve verbeelding. Er zijn honderden schrijvers te noemen in wier werk men een vaste, bestendige lijn kan terugvinden, soms met curven en perioden, soms onbewogen. Die eenlijnigheid wordt bepaald door een min of meer bewuste richting van hun schrijverschap inzake stof of ideeën, door een stabiliteit van gevoel of temperament. Denk aan Dostojewski, Emile Zola, de Maupassant, Mauriac, Bernanos, en dichter bij ons Streuvels, Claes, Antoon Coolen, Theun de Vries, Anton Koolhaas, W.F. Hermans, enzovoort. Bij anderen blijkt de onbewuste drang, de receptieve disponibiliteit van het gemoed méér beslissend te zijn dan bewustheid of stabiele stemming. Daarom verschijnt hun werk in voortdurend nieuwe gedaanten, vormen en stemmingen. Wanneer zij met supra-normaal talent in de letterkunde opduiken, zijn zij in dat landschap de wispelturige wonderkinderen van de natuur. De meest geniale van die onberekenbaren is, in de wereldliteratuur, voor mij Shakespeare ; in de Nederlandse literatuur Multatuli. Dichter bij ons zijn er de grote, steeds afwisselende Couperus, Felix Timmermans, de onvatbare ''proteïsche" cameleon Teirlinck, ook de superieure zich zo gemakkelijk in stijl en sfeervariaties bewegende en grote! Van Schendel, en, heel dicht bij ons, de uiterst be-gaafde, steeds verrassende en onvoorspelbare Claus.
Om nu tot Boerenpsalm, die andere gedaante van Timmermans terug te keren : er is in deze roman een dubbele vernieuwing merkbaar, de ene betreft de vorm, de andere de inhoud ; en de twee gaan onlosmakelijk gepaard. Ik ga u enkel zeggen wat mij deze week bij het herlezen heeft getroffen. Het voornaamste is dat dit boek, ondanks zijn ontroerende en meeslepende lyrische ondertoon, de eerste volledig, in de letterlijke zin genomen : realistische roman van Timmermans is, waarin de totale ernst van een gewoon-menselijk bestaan met al zijn last, zorgen, pijnen, angsten centraal wordt gesteld. Hij was toen 51 jaar. Door dit 100 % realistische, uit het dagelijks leven geputte verbeeldingswerk is hij nader gekomen tot het realisme met gespannen-dramatische inslag, dat in de romankunst van onze eeuw practisch overheerst.
Daarbij komt, dat Timmermans hier, voor het eerst, op psychologisch plan, de uitdieping van het personage heeft bezorgd, het gehele boek door. Terwijl, vakkundig gezien, de schrijfwijze van Pallieter, Pieter Bruegel en enkele andere Timmermans-boeken, horizontaal kan genoemd worden, dit wil zeggen : schrijvend naar de ruimten en de verten, moet men de schrijfwijze van Boerenpsalm vertikaal noemen naar de diepte toe. Tegenover de ongebreidelde horizontaliteit van de vele gelukzoekers van Timmermans, eindeloze zoekers, zwervers, artistieke of drinkende reizigers, is Boer Wortel het vertikale type van eenvoud en diepte, zoals de mystiekers vanaf Suskewiet, Symforosa, Franciscus tot de schrijver van Adagio het vertikale type in eenvoud en hoogte vertegenwoordigen.
Daarnaast trof mij in Boerenpsalm de felle stylistische vereenvoudiging, de beheerste schrijfwijze zonder manische overdadigheid, met zeer korte en voor de rest genuanceerd opgebouwde zinnen. Wat de compositie betreft: een nauwlettende aandacht voor het dramatische handelingsverloop, met desnoods de gewenste comprimeringen.
Boerenpsalm is zeker een der beste boeken van Timmermans, menselijk ontroerend en beheerst, sterk episch en gedempt lyrisch, maar men zou de vraag kunnen stellen : is het ook het meest eigen-Timmermansiaanse van zijn boeken? Ik geloof het niet. Al zijn ook het oereigen talent en het verrassend knap vakmanschap van Timmermans in dit boek overduidelijk, toch is het voor mij een feit dat Timmermans in dit boek het meest gelijkt op zijn tijdgenoten, op de beoefenaars van de naturalistische of vitalistische boerenroman, zoals bijvoorbeeld Hamsun, Wiechert, Griese, Giono, Streuvels, Walschap, Demedts e.v.a. en ook op de katholieke schrijvers, die in die jaren het probleem van zonde en genade centraal stelden. Ook de stijl in zijn zakelijkheid, zijn kortgebondenheid, zijn ritme doet onwillekeurig aan het nieuwe proza van rond de dertigerjaren, vooral aan Walschap, denken. Walschap, die van Timmermans hield en hem waardeert, heeft in de gepubliceerde Gesprekken, die ik met hem heb gevoerd, zonder pretentie gezegd dat Boerenpsalm zonder zijn roman Trouwen nooit zou geschreven zijn. Het lijkt mij wat overdreven wellicht, maar de tijdsinvloeden lijken me onloochenbaar. Het is niet het origineelste, meest eigen boek van Timmermans, maar vakkundig gezien wellicht het knapste en meest beheerst geschrevene, en een der diepste.
Het beste bewijs dat Timmermans, ondanks dubben en dromen, wikken en wegen over de stof, de toon, de opbouw van een roman, er moeilijk toe kwam deze te construeren tot een harmonische eenheid van intrige, tonaliteit en sfeer, is De Familie Hernat. De oor-zaak is niet noodzakelijk onmacht, dunkt mij, wellicht is zij te vinden in de aard van zijn verbeeldings- en gevoelsleven, dat zich zo vaak wisselend, grillig, onrustig, wispelturig toont. Ik zie zulk verbeeldingstype geen sterke trilogie opbouwen. Naast die fabulerende vrijheid treft ons ook de ongelijkheid in de toon, afwisselend romantisch, biedermeierachtig of zakelijk. Waarschijniijk zal ik het boek in zijn geheel nooit meer herlezen, als ik niet moet, maar toch heeft dit grillige variatie-spel in het verhalen voor mij iets bekoorlijks, als het wandelen in een wild park of een onbekende stad, en bovendien bevat het boek zeer diep-menselijke bladzijden, vol humane filosofie, die hij vroeger nooit geschreven heeft.
Ik zeg gaarne dat ik verliefd ben op Ik zag Cecilia komen, en na wat ik gezegd heb over mijn liefde voor Juffrouw Symforosa, Het Kindeken Jezus en Driekoningentryptiek weet u waarom. Wat door de aard van de stof een sentimenteel stuiversromannetje had kunnen worden, is hier, dank zij de volheid van de ziel en de toverkracht van de poëtische taal, een meesterwerk geworden van het romantisch gepoëtiseerde proza. Zoals het beste proza van Gilliams, Winter te Antwerpen bijvoorbeeld, lees ik dit boekje als een gedicht, doordrenkt van diep stemmingsgevoel : vol natuurpoëzie en lyrische zelfverzonkenheid. De schriftuur is gelukkig uiterst eenvoudig en tevens melodieus. Het enige gebrek is, dat het boekje wat te lang uitgesponnen is, het had soberder kunnen zijn, zoals Symforosa is, maar voor de rest vind ik het een meesterwerkje van pure, diep melodieuze, lyrische taalkunst, onvergankelijk glanzend als een mysterieus diep lichtende diamant. Van al de boeken die Timmermans uit zijn melancholie heeft geput, die anti-pool van zijn manische exaltatie , is dit wellicht het allermooiste.
Er blijft mij nog een woord te zeggen over de vertellingen van Timmermans, die over heel zijn uvre verspreid liggen. Zij zijn een onbetaalbare schat van vertelkunst, die, op zichzelf alleen, Timmermans reeds kan verheffen tot een der grootste vertellers van onze eeuw.
Natuurlijk zijn er bij hem weer in alle toonaarden : idillische, realistische, romantische, humoristische, ironisch-sarcastische, sprookjesachtige en puur fantastische. Zij geven een beeld van de caleidoscopische verscheidenheid van zijn speelse, vrije verbeeldingskracht, die wel zijn talent bij uitstek is.
Doch bovendien getuigen vele verhalen van een diepe, vertrouwde kennis van het volk, de volksmens, het volksleven, de volkstaal. Timmermans moet van jongsaf een scherp oog en oor hebben gehad voor het gewone volk en later een scherp observatievermogen voor zijn kleinsteeds milieu. Zulke kennis maakt een schrijver sterk. Verhaalkunst eist grote mensenkennis en ik beklaag soms bepaalde hedendaagse romanschrijvers met hun magere, verpsychologiseerde inhoud, omdat velen onder hen het contact met de natuur en de volksmens hebben verloren. Daarom is wellicht ook zoveel hedendaagse romankunst min of meer gesofistikeerd.
De manier waarop Timmermans in zijn verhalen het volk peilt met zijn geheime driften en angsten, gretigheid, listigheid, bijgeloof en primitieve vroomheid, met daarbij zijn eigen mengeling van humor en ironie, mildheid en tragiek, is dieper Bruegeliaans dan wellicht zijn Bruegel-boek zelf.
Ik moet daaraan toevoegen dat zijn humor in deze verhalen onnavolgbaar is, een van zijn meest verrukkelijke oorspronkelijkheden. En ook zijn beeldentaal en beeldspraak, welig en vlammend opschietend als vreemde bloemen in een romantische tuin, soms subliem-poëtisch, soms verwilderend overdadig, soms ook mislukt of triviaal, bewijzen welk een ongecultiveerd en wild, maar geniaal natuurtalent hij is in de tuin der letteren.
Tenslotte, aan het einde van mijn spreekbeurt, die meer een eenvoudig en open gesprek wilde zijn dan een verheven, welsprekende redevoering, komen we voor Timmermans' afscheid, Adagio te staan. Ik ben er dit gesprek mee begonnen. Over Adagio heb ik alles wat dit verzenboekje mij zegde, neergeschreven in een klein boek De Innerlijke Timmermans, waarin ik niet enkel deze verzen van Timmermans wilde leren begrijpen, maar ook pleiten voor een dieper inzicht in de poëtische, diep emotionele of mystische kern van zijn werk, een inzicht dat zo meende ik te constateren vaak door een aprioristisch vals beeld, dat hem voorstelde als een sensualist, een anecdotisch verteller, een comisch suksesnummer, een heimatschrijver en wat weet ik al meer, werd belet.
Dames en Heren, waarde Timmermans-vrienden, ik kan U niet zeggen welk lot Timmermans vandaag beschoren is, want ik ken de boekenmarkt te weinig, en al evenmin ben ik profeet, die zou kunnen zeggen of hij een grote toekomst heeft.
Wel weet ik dat onze tijd heel wat grondwaarden, die in zijn werk te vinden zijn, broodnodig heeft. Eerst en vooral zijn er enkele literaire grondwaarden. Nu een groot deel van de poëzie en een deel van het proza zich meer en meer van de lezer vervreemden, en enkel nog toegang vinden bij een kleine secte van intellectualistische ''high-brow"-lezers en pijnlijk ontledende academische exegeten, zou het goed zijn dat heel wat kunstenaars meer aansluiting zouden vinden bij het volk, de mensen uit het volk, de ruime en diepe realiteit van het echte leven, zoals Timmermans heeft vermocht.
Ten tweede zou het wenselijk zijn dat de romankunst van onze tijd, die zo diep gebukt loopt onder het gekwelde pessimisme, het naturalistisch determinisme, de uitzichtloze ontluistering van onze tijd en ik werp haar daarvoor geen steen, want de tijd is er naar , weer een opening zou vinden naar de geestelijke vrijheid van de romantiek, en ik bedoel dan niet de valse, oppervlakkige, sentimentele romantiek, maar de grote vrije romantiek, die put uit de onpeilbare diepten van het gevoel, de oneindige ruimten der verbeelding en der bevrijdende mystiek.
Doch dit alles veronderstelt geloof in het leven, geloof in de mens, en het blijkt heel wat mensen en schrijvers moeilijk of onmogelijk te zijn dit geloof, dit vertrouwen op te brengen. Weer eens wil ik hen niet de steen werpen, want de wereld waarin wij leven is er naar, en vooral de jongeren, schrijvers en lezers, treft geen schuld, want de ouderen hebben deze beschaving zo gevaarlijk, zo kwellend, zo donker gemaakt. En toch is tegenover deze toestand de wereld van Timmermans een bad van genade omdat hier wordt geloofd in de mens, hoe zwak hij ook zij, en dankbaar ja-gezegd tot het leven, ondanks zoveel.
Daarbij komt nog dat de moderne mens, opgevreten door zijn jachtig leven, zijn zorgen, angsten en onzekerheden, meer dan ooit behoefte heeft aan geestelijke rust en geborgenheid. Hij kan ze vinden in het werk van Timmermans, waarin de natuur de onuitputtelijke moeder van alle lafenissen, de eeuwig verrukkelijke bron van genieting en bevrijding is, en waarin het leven, door alle tegenstellingen en paradoxen heen, zijn diepe mysterieuze, zingevende eenheid heeft.
Tenslotte is er de religieuze crisis in onze tijd. Timmermans was een diep religieuze mens, wat niet wil zeggen een kwezelaar, want vanaf Pallieter tot De Familie Hernat hebben de clericaal puritijnse wespen hem herhaaldelijk op het vel gezeten. De kern van zijn religie was vroomheid, en dat is : gebed. Ik meen dat hij de kristen van vandaag kan voorspiegelen dat de vernieuwing en verdieping van het geloof niet te zoeken is in het organiseren van synoden hier en congressen daar, pastorale raden en nog eens raden op elk niveau, dialogen over de dialoog, commissies, subcommissies, praterij en windmakerij overal, en al evenmin in het moeizaam trapezenwerk van theologen, die om de zoveel jaar hun uitgezwete intellectuele kunsttoeren veranderen, maar alléén in de inkeer tot het gebed, de inwendigheid van het vrome, innige, eenvoudige, soms woordeloze bidden. Zó zag het in zijn werk, en ongetwijfeld in zijn leven, deze eenvoudige, ongesofistikeerde, eerlijke en dieplevende man.
Zoals ook Franciscus.
Moge zijn werk in ons en in de komende generaties blijven leven.
Albert Westerlinck
********
|