Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    14-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Op bezoek bij Pallieter Timmermans - redactie

    Op bezoek bij Pallieter Timmermans.

     

    uit De Stad, weekblad van Lier   -  31 juli 1931.

     

         De Fée is pas van Holland thuisgekomen. Hij praat nog met zijn vrouw en kinderen — die

    gulle, rustige stem gonst door het huis — en wij wachten al op hem in zijn groote kamer met de citroenachtige beschilderde deuren en met Fée's schilderijen aan den muur.

    Als schilder gaat de Fée er ongetwijfeld op vooruit. Zijn koloriet is dieper van toon geworden, kreeg distinctie en de “mis en page” is ditmaal beheerscht en overwogen.

    Geen oeval — kunst.

         Maar daar is de Fée zelf : buik vooruit. Hij heeft het zich gemiakkelijk gemaakt : hij is in hemdsmouwen en ach, als hij er ons ook maar eens toe uitnoodigde! Want, het weder is echt zomersch (stijl Conscience). “De zon praalt hoog aan den blauwen trans en zendt hare verzengende stralen over 't aardrijk neer.”

    In de kamer van de Fée verwijlt een blond licht — en op de tafel prijkt een schotel aardbeziën, die een voorsmaakje schijnen te zijn van 't land van belofte!

    Zij beloven inderdaad heel wat en zullen hun belofte houden....

     

         Wij zijn spoedig gezeten — met een schuldig kloppend hart. De Fée is pas terug.

    Wij rukken hem alreeds uit de schoot van zijn familie. De Fee heeft al duizenden gazetmenschen moeten te woord staan en ziehier wij alweer bij hem voor een interview.

         Gelukkig : de Fée draagt zijn lot gelaten. Hij is niet hooghartig! Want er schuilt vaak meer hoogmoed in het afwijzen van een interview dan in het aanvaarden ervan.

    Zoo zit daar Felix, rustig, eenvoudig, zoo natuurlijk echt voor ons — hij, op wie de literatoren, de echte, de groote, de stylisten zoo smalen. Geen kwestie van, dat ze jaloersch zijn op zijn populariteit! Lieve God, néén....!

    En toch : hoe men ook over zijn werk denken moge, in den grond van zijn hart houdt ieder in Vlaanderen van dezen man, is men fier op zijn buitenlandsch sukses, omdat hij een van de weinigen is, die Vlaanderen naar buiten vermogen te dragen.

     

         Zijn werk is in alle talen omgezet. Zoo pas bleek, dat drie van zijn boeken in het Servisch werden vertaald! Ernest Claes volgt Timmermans in het buitenland. De Witte is naar Duitschland verhuisd.

    Wij hebben in Vlaanderen beter werk dan De Witte, zelfs Ernest Claes heeft dat, maar er is nu een aanvang. Een begin. De rest zal volgen, — hopen we.



     

    “Wij hoorden alzoo vingen we ons babbeltje aan, “dat uw boek over Sint Franciscus af is?”

    “Ja. Eindelijk.”

    “Lijvig

    “Zeer lijvig, niettegenstaande Franciscus nogal mager moet geweest zijn.”

    “lk houd van dikke boeken. En het volk ook. Wanneer verschijnt het ?”

    “ln het voorjaar. In Holland en Duitschland.. Ik heb mij voor dit werk veel opzoekingen getroost, — historische en andere. Ik wilde geen fouten bedrijven tegen den tijdgeest, geen historische dwalingen begaan .. .. Ik ben er ook voor naar Italië geweest. Maar slecht weer, dat we hehben gehad! Koude! Regen! In Rome koffie met een scheutje genever gedronken om warmte te krijgen. Ik heb mij Italië en Assisie moeten verbeelden, het land van de blauwe luchten, het Italië van de zon! Toen we te Florence naar een schilderij van Fra Angelico stonden te kijken, schoon jongen, hemelsch schoon, begon plots de zon te schijnen.

    Wat moest ik doen? De schilderij of de zon? De schilderij won het, en toen ik buiten kwam, zag ik nog juist de zon de straat uitloopen....”

    “Hoe hebt gij uw werk geschreven?”

    “In grooten eenvoud, mijn vriend. Er staat geen woord in, dat niet in Lier intra muros zal begrepen worden. Ik heb de bloemekens wat geweerd en strakker van stijl geschreven....”

    “Hoe hebt ge Franciscus opgevat?”

    “Ik heb dezen prachtigen mensch en heilige gezien als persoon en in zijn tijd. De atmosfeer, en hij daar zoo schoon in. Ik heb niet zoozeer belang gehecht aan de omgeving. Voor mijn part, 'k geloof, dat Sint Franciscus zelfs in Peru had kunnen leven....”

    “Hebt gij lang er aan geschreven?”

    “Schrijven is het voornaamste niet. ik heb in zijn geheel aan dit werk vijf jaar gewerkt.”

    “Verwacht gij er veel van”

    “lk ben blij dat het af is. Wat denkt ge van die aardbeziën? Eigen gewin. Proef, wacht....”

    Timmermans gaat ze wasschen, brengt ze ons terug, nog meer belovend dan daar straks.

    “Ik riek geerne den reuk van die aardbeziën. Zoo zoet,” zegt Pallieter.

    Wij gelooven hem : het klinkt alles zoo oprecht, wat hij zegt, zoo gemoedelijk en joviaal, zoo eigendommelijk-Vlaamsch, zoo volkomen van ons ras.

    Nu een strikvraag :

    “Van welk van uw boeken houdt gij het meest?”

    Ge zoudt denken, dat hij antwoorden gaat : van allemaal.

    Maar geestig klinkt het ; “Van Pallieter en Synforosa. Breughel had ik willen eenvoudiger schrijven. Direkter. Bv. Als Breughel voor de eerste maal in het huis van Pieter Coecke komt duurt het nog al lang, eer hij op het atelier belandt. Ik zal mijn best doen, om eenvoudiger te schrijven.”

    “Gij moet uw aard geen geweld aandoen” orakelen we.

    Het klonk pedant, maar het was goed gemeend. “Merci, pak nog een “jarebees”.

    “Gaat ge nog veel voordrachten en lezingen geven?”

    “Minder, veel minder.”

    Wij weten, dat Timmermans op zijn reizen in Duitschland en elders veel propaganda maakt voor onze schilderkunst en onze literatuur. Onze Vlaamsche minister in het buitenland!

    “Wat gaat ge nu schrijven?”

    “Kleine, eenvoudige vertellingen. Mijn observatie-veld is vlak bij. Hier ligt ongelooflijk veel stof. (niet letterlijk opnemen!) Formidabel.”

    Aan dezen mensch durven we nu een vraag stellen, die hij onbevangen en eerlijk beantwoorden zal, we zijn er zeker van :

    “Leest gij veel?”

    “Weinig”

    Geen pose van interessantigheid. Hij leest weinig! Had hij evengoed niet hoog kunnen opgeven van zijn lectuur?

    “Ik lees weinig, omdat ik weinig tijd heb. En als ik eens een dag niet schrijfgezind ben, de boog kan niet altijd gespannen staan, ga ik wandelen of ik schilder wat. Ik schilder geerne. Schilderen is plezant. Het ontspant mij. Maar toekomende maand ga ik lezen. Dan laat ik de laatste werken komen. Een heele maand en langer doe ik niets dan lezen.Weet gij het laatste nieuws, broeder?”

    Het is Timmermans, die nu vraagt. Wij zijn een beetje op onze hoede. Want Timmermans is bekwaam ons er eens te laten inloopen.

    “Raad eens?”...... “Neen.”

    “lk ben jurylid voor het toekennen van den vijf-jaarlijkschen wedstrijd voor essays en kritische beschouwingen!” Wij lachen allebei!

    Timmermans, sinds jaren bestendig slachtoffer van de kritikanten, thans jurylid om de kritikanten te beoordeelen! Het is amuzant!

    “Gaat ge u wreken, Fée? Wacht, ik zal het u zeggen - gij gaat ze allen een lesje in mildheid geven! Wij kennen u.”

    Natuurlijk spreken we over Vlaanderen en Vlaamsche toestanden.

    “Wij gaan vooruit,” meent Timmermans, “absoluut, we gaan vooruit. Wij hebben den wind in de zeilen ....”

    “Hoe was het Pen-congres, Fée?”

    “Schitterend. Maar er waren te weinig Vlamingen. Veel te weinig. De Mane (Emmanuel de Bom!) was er grandioos. Ik heb me goed met hem geamuseerd. Wat een plezante guit toch, dien mane! Maar het kongres, als kongres zelf, was zeer belangrijk. Er is over oorlog en vrede gesproken, over behandeling van politieke gevangenen. De schrijvers staan niet buiten de maatschappij, maar er midden in. De politiek leidt hen en leidt de wereld.

    De schrijvers moeten invloed ten goede doen gelden op de politick.”

     

         We praatten toen nog lang in het straatdeurtgat van Fée's huis, want wij konden maar geen afscheid nemen.

    Maar eindelijk lieten we den gullen en goedhartigen Timmermans alleen in den zilveren avond. Niet, dan na hem veel sukses met zijn nieuw en toekomend werk gewenscht te hebben.


    Want de Fée : hij mag er zijn en zal er steeds mogen blijven zijn.

     

    ***************

    14-10-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dankrede - Felix Timmermans


    In zijn werkkamer (1939)

    Dankrede

     

    Uit Het Laatste Nieuws, 30.6.1942, opgenomen in het jaarboek 39 van het FT Genootschap.

     

                Enige jaren geleden kwam er bij mij een pater jezuïet uit Maastricht, om te zeggen dat hij heel veel van mijn werk hield, maar dat hij nog liever mijn boeken in Duitse vertaling las dan in het oorspronkelijk Vlaams. En wel om de volgende redenen, zei hij: "In de Duitse vertaling komt uw stijl voornamer voor, is deftiger en minder onbeleefd, al de familiariteiten vallen weg, die volkse klank, die volkse smaak, dat hemdsmouwachtige is verdwenen. Het geheel is minder luidruchtig, minder sans-gêne. In een woord: in het Duits is uw stijl meer Monsieur. En vergeet niet, voegde hij erbij, in het Duits heeft elk naamwoord een hoofdletter. Dat komt plechtiger binnen als iemand met een hoge hoed. Goeden dag mijnheer!"

                En daarmee was de pater weg. Moest ik nu blij of triestig zijn? Een mens schrijft niet wat hij wil en hoe hij wil. Ik heb nooit zus of zo willen schrijven. Ik heb simpel geschreven. Waar het hart van vol is, loopt het papier van over. Ik heb geschreven zoals een jongen fluit die zichzelf gaarne hoort fluiten, want anders zou hij niet fluiten. En wanneer hij meent dat anderen naar hem luisteren, geeft hij zich nog eens zoveel moeite om schoon te fluiten.

    Zo is het ook met schrijven, bij mij althans. Bepaalde onderwerpen hebben mij verlokt en ik heb ze uitgeschreven in de stijl, die ik uit die onderwerpen hoorde voortvloeien. Ik kan er niet aan doen. Het is mijn schuld niet dat het zo is. Ik kan niet anders. In elke dichter zit er een geheime dwang van te moeten schrijven, passie van te willen schrijven, geluksgevoel van te kunnen schrijven. Dat is zo simpel als een glas water.

                Daar komt nog van alles bij. Het is allemaal zo niet van zijn moeder gekomen. Want als de schrijver meent dat er anderen luisteren, gaat hij meer op zijn stijl letten, gelijk de fluitende jongen op zijn fluiten. Hij schrijft niet meer alleen voor zichzelf. Een volk staat om hem heen. En de dichter let op zijn stijl, niet om bevallig en welgevallig te zijn, maar om helder te zijn. Ik zou het om geen waarom over mijn hart kunnen krijgen om, zelfs over het hoogste of diepste gevoel een zin neer te schrijven, die onze wasvrouw niet zou verstaan. En ik zet mijn punten en komma's, al zet ik ze soms verkeerd, even gewetensvol, zoals de schoenmaker van over ons deur zijn houten pinnekens in zijn schoenen klopt. Er is daar een verantwoordelijkheid en een verbondenheid. Een tekening of een schilderijtje kan men gerust alleen voor zichzelf maken. Maar schrijven is een brief. En een brief moet verzonden worden, anders schrijft men hem niet. Schrijven dient uit den aard der zaak om meegedeeld te worden; zowel de brief van de soldaat aan zijn lief als de Goddelijke Komedie van Dante. Een volk luistert. Om helder van uitdrukking te zijn, niet alleen voor u zelf maar ook voor dat volk, is er werk nodig. Dat betekent zijn gedachten, gevoelens, ontroeringen, zijn bezieling een harmonische gestalte geven. En dat is nog zo gemakkelijk niet. Ik weet ervan mee te spreken. Dat vraagt soms meer transpiratie dan inspiratie.

                De ene schrijver wordt bezield door religie, de andere door heldenfiguren, door het boerenleven, door de natuur, door de liefde of door de problemen over leven en dood. Het komt er niet op aan. De een is zwaarmoedig van natuur, de ander opgewekt; deze innig zacht, gene luid, eenvoudig of ingewikkeld, ook daar komt het niet op aan. Waar het wel op aankomt is een heldere uitdrukking vinden van wat ons drijft, zodat stijl en onderwerp één worden in vlees en in bloed.

    In mijn geval keert het hart zich naar het volk. Ons volk is zinnelijk en mystiek. Het looft God met een stuk spek in de mond - als het er is. Het danst onder de galg, waar het straks zal opgehangen worden.

    Het houdt van Rubensiaanse schittering en van Memlingse vroomheid. Het heeft in zijn bloed de uitspatting van een Adriaan Brouwer en als Bruegel een hang naar mystiek. Als men dan midden onder dat volk staat en zijn ziel beluistert, groeit en bloeit er vanzelf een stijl uit, die deze volksziel in al haar facetten zal omvatten. Bij mij gaat het erom de lokale kleur te treffen, het pittoreske, het sfeervolle, zodat men er zich daaronder en daarbij voelt, de eigenaardige contouren van het beeld, de muziek van het levende woord, het bloedwarme woord zoals het in ons volk leeft en zingt.

    Men heeft er zo zijn best aan gedaan, er dikwijls van wakker gelegen en er menig nachtelijk uur om gekraakt. Wanneer men dan denkt dat de vertelling goed is neergeschreven, overleest men ze nog eens zoals een brief, voor men die in de bus steekt. En in de hoop dat men nu verstaan wordt verzendt men ze. Dat is onze stijl. We hebben er al ons Latijn in gestoken, en dan komt daar ineens een pater jezuïet zeggen : ik lees liever uw boeken in Duitse vertaling dan in het Vlaams! In een vertaling! Die de lokale kleur mist, waarvan de woordschakering is beduimeld gelijk de dons van een druif. Wat blijft er dan nog van over? Ik schrijf b.v. 'De zon zakt weg door een wolkenholleken' en dan krijgt men in het Duits terug: 'Die Sonne geht unter.'

                Moest ik nu blij of triestig zijn? En ik was blij. Want ze hebben mij ondanks toch verstaan! Zie, elke schrijver heeft iets te zeggen dat tussen de regels zit, dat de essentie van zijn werk uitmaakt. En in mijn kunst heb ik niets anders willen uitdrukken dan bewondering voor het leven. Bewondering spijt alles, spijt de tragiek, spijt de donkerte, spijt onze kleinheid en onze modderigheid. Bewondering voor het leven, voor de natuur en de mens in al de gebeurtenissen van geboorte, groei, strijd, liefde en kunst.

    In alles glinstert er iets goddelijks. Bewonderen is danken. Ik ben blij dat God mij op de wereld geblazen heeft.

    En meer heb ik niet gewild dan die blijdschap neerschrijven. Ik mag bijna geloven dat men mij verstaan heeft. En het verheugt me bijzonder dat ik evenals in Vlaanderen en Holland ook in Duitsland, spijts de vertaling, een grote lezerskring gevonden heb.

    Dat men mijn werk hoogschat, hoef ik hier niet te zeggen, nu men mij zojuist de Rembrandtprijs heeft toegekend. Ik sta er nog van te verschieten. Sedert ik het bericht kreeg, ben ik er nog niet gans van bekomen, en ik kan geen woorden genoeg vinden om u, mijne heren uit Hamburg, mijn dank over te brengen. Maar er is ook iets in mij dat zegt dat ik niet de enige ben die dankt. Ook mijn volk dankt u.

    Het volk van Vlaanderen. Dat Vlaanderen waar wij geestelijk in zwemmen, dat ons doordrenkt en doorzindert, dat ons begeestert en bezielt met zijn schone kracht, zijn stralend verleden en zijn grote tragiek, dat ons trots maakt met zijn levensvolle en levensblije kunst van bouwen en beelden, dat de hoop verheft op een gelukkige toekomst, die ons de sedert lang verloren eigenwaarde zal teruggeven. Dat volk dankt u. Het is langs Duitsland heen dat onze schrijvers in andere landen vertaald werden. Alzo is Duitsland de vinger die aan de wereld wijst dat er nog een Vlaanderen is. Daarvoor dankt het volk u.

    Deze onderscheiding aan een Vlaming heeft eens temeer het bewijs geleverd welke innige banden er bestaan tussen Neder-Duitsland en Vlaanderen. Die bestaan niet alleen in de bouw der huizen, in de bouw der taal, maar ook in de bouw van het menselijk gemoed. Klaus Groth, Fritz Reuter, Hoffmann von Fallersleben, het kunnen bijna Vlamingen zijn.

                De kunstenaar is de kern van het volk. De kunstenaar gaat vooraan. Dat is zijn roeping. Toch werken! En ik geloof dat ik u allen niet beter kan danken dan door verder voor mijn volk te werken, al is het dan ook in mijn hemdsmouwen!

     

    ****

    13-10-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Wereldfaam van Felix Timmermans - José De Ceulaer

    De wereldfaam van Felix Timmermans

     

    Uit De Toerist – 1 december 1952

    Door José De Ceulaer

     

    In Augustus 1946 schreef F.V. Toussaint van Boelaere, dat de populariteit van Felix Timmermans een schade en een schande was voor het Vlaamse volk en dat zij een gevolg was van de nazistische propaganda. Hij voegde er aan toe : « Doch overal elders in de wereld, waar de meningen vrij zijn, wordt het werk van Timmermans van nul en zonder waarde verklaard ».

                Hiervoor werd hij duchtig op de vingers getikt door Albert Westerlinck, in « Dietse Warande en Belfort » (November 1946, blz. 570-571).

    Twee dagen na de dood van Felix Timmermans en twee dagen voor zijn uitvaart, nl. op 26 Januari 1947, antwoordde hij in « Parool » op de aanval van Westerlinck. Hij beweerde dat de grote faam van Timmermans dagtekent van en gegroeid is met het nazisme, en profeteerde dat die faam teniet zou gaan met het nazisme.

    « Parool » zou thans 1952 als jaartal vermelden, indien het niet ware tenietgegaan, en Toussaint van Boelaere zou er zich reeds enigszins kunnen van vergewissen in hoever zijn profetie in vervulling is gegaan, indien de Vlaamse Akademie zijn overlijden niet tijdens hetzelfde jaar en samen met Felix Timmermans — o ironie van het lot — had dienen te herdenken.

                Indien hij zijn mening niet in het openbaar had verkondigd, zouden wij er thans geen belang meer aan gehecht hebben. Vermits dat echter wel het geval is, achten we het ogenblik geschikt om aan te tonen, dat hij onbetrouwbaar was in zijn voorlichting van de publieke opinie, dat zijn beweringen vals waren en dat zijn profetie tot nog toe niet in vervulling is gegaan en weinig kans heeft om ooit in vervulling te gaan. We zullen dus het ontstaan en de groei van Timmermans' faam trachten na te speuren en de oorzaak van die groeiende faam trachten te bepalen.

     

    Onder vrienden mag dat gezegd.

    Om de onbetrouwbaarheid van Toussaint van Boelaere te bewijzen, nemen we het « Nieuw Vlaams Tijdschrift » (II,4 - Oktober 1947), waarvan hij zelf redaktielid was, even ter hand.

    Naar aanleiding van een zijner bijdragen over de Belgische taalkundige en archeoloog Franz Cumont schreef Herman Teirlinck daarin, dat het stukje « blijk gaf van 'n verregaande kortzichtigheid ». Herman Teirlinck nam in hetzelfde nummer een « terechtstelling » (sic !) op van dhr H.A. Lunsdorf, de vroegere hoofdredakteur van Elsevier's Weekblad.

    Toussaint had tevoren in het Nieuw Vlaams Tijdschrift over de Nederlandse dichter Werumeus Bulling het volgende geschreven : « Ik had nochtans de hoop dat Buning, na de doorstane beproeving en daardoor gesterkt, een andere weg zou opgaan dan hij doet en zijn vrije woord zou wijden aan de bouw van de Europese demokratie op grondslagen die niet louter reaktionair zouden zijn. Zijn medewerking aan Elsevier's Weekblad doet me leed, oprecht leed. Onder vrienden mag dat gezegd ».

    En hier dan de terechtwijzing van de h. Lunsdorf : « Afgezien van het feit dat de woorden bouw van de Europese demokratie op grondslagen die niet louter reaktionair zouden zijn een uitermate vaag karakter tonen, en het de vraag is in hoeverre men Elsevier's Weekblad daartegenover kan stellen, moet het mij van het hart dat de heer F.V. Toussaint van Boelaere tot twee keer toe getracht heeft aan dit Weekblad mede te werken. Onder vrienden mag dat gezegd ». Zó was « de Fernand », zou Mark Tralbaut zeggen.

    Fernand V. Toussaint van Boelaere was dus « verregaand kortzichtig » en daarenboven onbetrouwbaar. Hij was dat ook, wanneer hij over de waarde van een letterkundig werk oordeelde. We zullen dat aantonen door zijn eigen woorden aan te halen.

    In zijn recensie van « Boerenpsalm » (in het Algemeen Handelsblad van 21 Augustus 1935) schreef hij dat dit werk hem « weldadig » aandeed, maar, naar zijn mening, is boer Wortel een heidense boer « met, pour les besoins de la cause, een vernisje kristelijke ortodoxie... ». Hij schreef verder, dat Timmermans hier brute, maar eerlijke schoonheid te genieten gaf, en voegde er aan toe : « een literaire eerlijkheid die al lang in Timmerman's (sic !) werk niet meer was te vinden ».

    In die recensie bewees hij dat hij nooit zonder vooringenomenheid over een letterkundig werk oordeelde, in de volgende, die van « Ik zag Cecilia komen », verschenen in «Onze Tijd» (IV, 4 - 1 April 1939), dat hij zich bij zijn oordeel door zijn humeur liet leiden.

    Hij schreef dat trouwens zelf, vermits hij zijn bespreking aldus aanving : « Tussen een roman van Aldous Huxley en een van Simon Vestdijk doet de lektuur van Timmermans' jongste werk " Ik zag Cecilia komen " weldadig aan — hoe scherp men ook het gevoelen heeft dat men, in andere omstandigheden, b.v. indien men slecht gehumeurd was, datzelfde werk voor onbenullig zou kunnen doodverven ».

     

    Wereldfaam.

    Zelfs een kortzichtige, onbetrouwbare en humeurige persoon kan af en toe de waarheid schrijven. Daarom zullen we even onderzoeken, hoe de faam van Felix Timmermans ontstond en groeide.

    In 1933 kwam de N.S.D.A.P. in Duitsland aan het bewind. Ontstond toen de faam van Felix Timmermans ?

    Reeds in 1917 was er een fragment uit « Pallieter » in het Duits vertaald. In 1921 was de Duitse vertaling van « Pallieter » in boekvorm verschenen, nadat « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen » en « Juffrouw Symforosa » reeds waren gepubliceerd. In 1933 bedroeg de oplage van « Pallieter » al 100.000 exemplaren. Dezelfde oplage werd toen bereikt door «Juffrouw Symforosa» en « Driekoningen-triptiek ». « Schoon Lier » en « De Nood van Sinter-Klaas » waren op 40.000 exemplaren verspreid, « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen » op 34.000, « De Harp van Sint Franciskus » en « Pieter Bruegel » op 20.000 en « Het Keerseken in de Lanteern », de « Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt » en «Anna-Marie» op 15.000. Tijdens de 12 jaar voor het bewind der Nazi's werd het werk van Felix Timmermans dus op meer dan een half miljoen exemplaren verspreid, tijdens de 12 jaar van hun bewind groeide dat aantal met ongeveer 750.000 exemplaren aan.

                In Maart 1928 had Felix Timmermans te Keulen zijn eerste spreekbeurt in Duitsland gehouden en sedertdien was hij er ieder jaar opnieuw te gast geweest en had hij reeds het woord gevoerd in Berlijn, Hamburg, Dusseldorff, Trier, Aken, Dortmund, Koblenz, Wiesbaden, Krefeld, Darmstadt, Duisburg, Kleef, Munster, Solingen, Rheydt, Göttingen, Seehausen, Stolberg, Langensalza, Giessen, Elwert, München, Führt enz... Hiermedc menen we, aan de hand van onweerlcgbare feiten, bewezen te hebben, dat de faam van Timmermans in Duitsland reeds bestond vóór 1933. Die faam had helemaal niets met het nationaal-socialisme te maken. We zullen trouwens aantonen, dat het vals is te beweren, dat « overal elders ter wereld, waar de meningen vrij zijn » zijn werk « van nul en zonder waarde » verklaard wordt.

                Engeland kende Timmermans reeds vóór Duitsland, want op 1 Febrnari 1917 schreef het « Literary Supplement » van de « Times » met veel lof over Pallieter. Het vergeleek het met « La Légende d'Ulenspiegel » van Charles de Coster en stelde het er boven. Het noemde Pallieter : « de inkarnatie van het Vlaamse genie, zoals dat geopenbaard wordt in zijn kunst, zijn literatuur, zijn muziek. En aan hun nauw kontakt met de natuur », zo ging het verder, «danken die drie hun inspiratie en hun roem ».

                Toen de Engelse vertaling van Pallieter in 1924 door de uitgeverij Harper & Brothers uit New-York op de Engelse en Amerikaanse markt gebracht werd, schreef het vooraanstaande Amerikaanse literaire weekblad « Saturday Review of Literature » met evenveel lof over het boek als het Engelse dagblad « Times ».

    Ook « Pieter Bruegel » werd in het Engels vertaald, evenals « De Nood van Sinter-Klaas » en « Driekoningen-tryptiek », die in boekvorm verschenen, en « Juffrouw Symforosa », dat in «The Dial» werd gepubliceerd.

    « Pallieter » werd niet alleen in het Duits en het Engels vertaald, maar ook in het Frans (1923), het Zweeds (1925), het Tsjechisch (1927), het Italiaans (1929), het Esperanto (1933), het Deens (1936) en het Fins (1947).

    Een opsomming van al de vertalingen van Timmermans' werk vinden we hier overbodig, maar we willen er toch op wijzen, dat men zijn werken kan vinden in Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Engeland, lerland, Spanje, Italië, Oostenrijk, Hongarije, Roemenië, Griekenland, Tsjecho-Slovakije. Joegoslavië, Polen, Letland, Finland, Zweden, Zwitserland, Noorwegen, Denemarken, Noord-Amerika en Zuid-Amerika, Zuid-Afrika, tot zelfs in Alaska, Nieuw-Zeeland, Indië, China, Japan en Australië. We somden hier slechts de landen op waar. van we zekerheid hebben, en mogelijk zijn er nog wel andere.

    We noemden er b.v. Israël niet bij, ofschoon we de Hebreeuwse tekst in handen kregen van het verhaal « Het Zegevierende Haasje », dat in 1934 werd gepubliceerd in een Palestijns tijdschrift.

    Felix Timmermans hield niet alleen in eigen land, in Nederland en in Duitsland spreekbeurten, maar ook in Luxemburg, Oostenrijk, Zwitserland, Denemarken, Frankrijk, Engeland, Italië, Polen en Hongarije.

                Uit alle delen van de wereld ontving hij brieven, o.m. van Sigrid Undset, Selma Lagerlöf, Hans Carossa, Henri Gheon, Herman Hesse, Stepban Zweig en Thomas Mann.

    De grote Spaanse schrijver Miguel de Unamuno kende zijn werk, zowel als de Franse filozoof Jacques Maritain, en de grote Italiaanse schrijver Giovanni Papini verklaarde eens : « Timmermans is de grootste katolieke schrijver van onze tijd. » De beroemde Duitse Jezuïet Friedrich Muckerman schreef in 1927, na het lezen van « De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt » : « Neen, Europa gaat nog niet ten onder, zolang Timmermans leeft ».

    Toen het Hongaarse staatshoofd in 1937 een tentoonstelling, gewijd aan Belgische kunstenaars, opende in Boedapest, werd Timmermans in een Hongaars dagblad « een der grootste zonen van het hedendaags België » genoemd en een Praags dagblad schreef in 1938, dat hij « met recht als een door de muzen uitverkoren vertolker van het land en het volk van Vlaanderen » mocht worden beschouwd.

                We geloven dat de hier aangehaalde feiten en getuigenissen de bewering, als zou de faam van Timmermans de grenzen van de nazistische invloedsfeer in tijd en ruimte niet overschreden hebben, voldoende tegenspreken.

    Die faam is voor een groot deel, maar niet uitsluitend, het gevolg van het sukses van Pallieter. Dat sukses nam zelfs ongewone vormen aan. Het nieuwe woord Pallieter werd gebruikt als fabrieksmerk voor sigaren, tabak, limonade en zelfs gedroogde haringen - al zien we het verband tussen Pallieter en een gedroogde haring niet goed in - en als benaming voor herbergen, landhuizen, kermissen, revues, optochten en... weekbladen. Te Montreal, in Kanada, bestaat er een « Studio Pallieter ». Te Valencia, in Spanje, hangt er een schilderij die Pallieter voorstelt. In Amerika zijn er zelfs mensen welke die naam aan hun kinderen gaven. Onlangs nog vernamen we, dat iemand « achter het ijzeren gordijn », in Oost-Duitsland, een boot zag met het opschrift « Pallieter ». Met de tijd kreeg het nieuwe woord zelfs een nieuwe begripsinhoud, welke voortdurend verruimde. Vreemdelingen, die Lier bezochten, vroegen dikwijls niet waar Timmermans, maar waar Pallieter woonde. Lier is de Pallieter-stad, haar inwoners zijn de Pallieters, haar voetballers de Pallieterjongens.

    Mensen die een onbekommerd en lustig leventje leiden noemt men eveneens Pallieters.

    Van het zelfstandig naamwoord werden de adjektieven « pallieters » en « pallieteriaans » en het werkwoord « pallieteren » afgeleid. Of al dat « gepallieter » de faam van de schrijver steeds gunstig is geweest, is een andere zaak, want het heeft reakties verwekt, die meestal door afgunst werden ingegeven. Men benijdde het sukses van de populaire Timmermans en daarom werd hij door meer dan een in het Nederlands taalgebied stelselmatig beknibbeld, wat buiten dat gebied helemaal niet het geval was.


                           

               
    Niettegenstaande de kritiek op zijn werk en spijts de verdachtmakingen, wat zijn oorspronkelijkheid als scbrijver betreft en wat zijn gedragingen tijdens de oorlogsjaren aangaat, bleef hij onze meest gelezen en meest vertaalde schrijver. Zijn faam is helemaal niet tenietgegaan met het nazisme, zoals Toussaint voorspelde. Sedert 1947, dus na de dood van de schrijver, verschenen in Duitsland 20.000 nieuwe exemplaren van « Bij de Krabbekoker », 12.000 van « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen », 30.000 van « Driekoningen-tryptiek », 10.000 van « De Nood van Sinter-Klaas » en 5.000 van « Pallieter » en « Pieter Bruegel ». Nieuwe vertalingen zagen het licht, n.l. van « Adagio », « Minneke-Poes » en « Adriaan Brouwer ». « Naar waar de appelsienen groeien » werd in Duitsland onder de titel « Ins Land der Apfelsinen » gepubliceerd in 1949 en ondertussen reeds driemaal herdrukt, zodat het in 1951 al een oplage van 20.000 exemplaren bereikte. In Oostenrijk verscheen dezelfde vertaling onder de titel « Wo die Orangen blühen » - de Oostenrijkers gebruiken het woord Apfelsinen niet -, in 1950.

    In 1947 verscheen er in de Sovjetbezettingszone van Duitsland een eenheidsbloemlezing voor openbare scholen. Daarin komt Timmermans voor onder de buitenlandse schrijvers, naast Rabelais, Dickens, Wilde, Björnson, Lagerlöf, Tolstoï, Poesjkin en Tsjecbow.

    Nieuwe vertalingen verschenen niet alleen in Duitsland, maar ook in Finland, Italië; Amerika, China en Japan.

     

    De eeuwige Dichter.

    Nu we menen bewezen te hebben dat de naam van Felix Timmermans niet beperkt werd door de invloedsfeer van het nazisme, zullen we ook trachten op te sporen welke de oorzaak was van zijn sukses.

    Te veel werd er de nadruk op gelegd, dat Pallieter zoveel bijval kende, omdat het op een gunstig ogenblik verscheen. Het boek kwam inderdaad als een balsem op de wonde van een uitgehongerd volk, waarvan de oorlog de geestelijke en lichamelijke krachten had ondermijnd. Dat is echter slechts een gedeeltelijke verklaring voor het sukses van het boek. Indien het de volledige verklaring zou zijn, zou die bijval trouwens in tijd en ruimte begrensd geweest zijn door die gunstige omstandigheden. Dat was niet het geval, zoals de herhaalde heruitgaven en vertalingen bewijzen.

    Ten onrechte werd Pallieter als het simbool van het Vlaamse volk aangezien, want die figuur openbaarde slechts een gedeelte der wezenstrekken van de Vlaming. Het was immers nooit de bedoeling van de schrijver in Pallieter de Vlaming uit te beelden. Aanvankelijk bestond het boek immers uitsluitend uit een reeks natuurbeschrijvingen, tot de auteur er een tekort in voelde en gestalte gaf aan de Pallieterfiguur, die de inkarnatie was van het verlangen om zich tenvolle uit te leven in de bewondering voor de door God geschapen natuur, in al haar openbaringen. Zeer terecht schreef Willem van Loon in zijn inleiding tot de Engelse vertaling van Pallieter : « This book is bound to neither time nor place ».

    Het werk van Timmermans is inderdaad niet aan tijd of plaats gebonden. Daarom is zijn faam ook niet door tijd of ruimte begrensd.

    Timmermans heeft bijna nooit, tenzij terloops, de problemen van zijn eigen tijd aangeraakt. Wanneer hij over Lier schreef, was dat over het Lier in een vorige eeuw. De geschiedenis van Het Kindeke Jezus stond buiten ieder tijdsverband. Boerenpsalm stond eveneens buiten de tijd. Hij gaf daarin geen beeld van de Vlaamse boer uit de twintigste eeuw, maar van de boer in het algemeen. Geen enkele boer zou zijn leven vertellen, zoals Timmermans dat Boer Wortel liet doen. Hij drukte er echter in uit wat de boerenaard onuitgesproken in zich draagt : het onbewuste gevoel van zijn verbondenheid met de vruchtbare aarde, gesimboliseerd in het stuk grond dat hij bewerkt.

                Timmermans behoorde tot geen enkele literaire richting of groep, al onderging hij invloeden van drachtigers, wat zijn woordkunst betreft, en in menig opzicht ook van Maeterlinck. Zijn geest was verwant aan die der Primitieven, maar hij drukte zich uit in beelden, die men barok zou kunnen noemen. Ofschoon hij een nieuw geluid bracht in de letterkunde, maakte hij geen school, juist omdat hij niet tijdsverbonden was. Zijn werk ontsnapt ook aan de gewone normen der literaire kritiek, want het staat vol anachronismen en hij bezat noch de technische vaardigheid van de romancier, noch de vakkennis van de toneelschrijver, noch de vormbeheersing van de dichter. En toch wordt hij geprezen en zal hij blijven gelezen worden, want de opvattingen over de techniek van het schrijven zijn gebonden aan de evolutie van de smaak en de tijdsomstandigheden. Slechts op wat buiten de tijd staat heeft de tijd geen vat. Zijn werk wordt over gans de wereld genoten, omdat het aan geen bepaalde plaats gebonden is, hoe Vlaams men het ook mogevinden.

    Zijn sukses kan men slechts uitleggen, wanneer men in hem « de eeuwige dichter » ziet, zoals de Zwitserse letterkundige Dr Siegfried Streicher hem noemde in het merkwaardig essay aan hem gewijd.

     

                Felix Timmermans was de eeuwige dichter, die de kinderlijke vizie op alle dingen, zowel de kleinste als de grootste, heeft bewaard. Hij was het eeuwige kind, waarvoor alle dingen nieuw zijn en dat alle dingen telkens nieuwe vreugde schenken. Het kind in de eeuwige dichter, dat nieuwe namen geeft, alsof het de geijkte namen nog niet kende die de beschaving op ieder ding geslagen heeft. Overal ter wereld neemt men het werk van Timmermans ter hand, omdat men er overal iets wezensechts, iets oer-oorspronkelijks in ontdekt, iets dat u meesleept buiten de grenzen van de tijd. Men leest het, omdat het een boodschap brengt, de boodschap, dat het leven waard is geleefd te worden, omdat het een geschenk van Gods goedheid is. Die boodschap bracht hij zowel in « Pallieter », waarin hij het leven bezong van de probleemloze mens in een paradijs-als-vóór-de-zonde-val, als in «Boerenpsalm», waarin de schaduw der zonde door het licht van het Godsvertrouwen overwonnen wordt. De eeuwige dichter toonde de schil van het leven der zintuigen, maar ook de pit van het mistieke leven, « de kern van alle dingen ».

    Men begreep Felix Timmermans verkeerd, men maakte hem verdacht, men verkortte wellicht zijn leven, maar op de eeuwige dichter en zijn boodschap, die doorgegeven wordt van volk aan volk en van geslacht aan geslacht, heeft de tijd geen vat.

     

    *******

    13-10-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een nieuw boek over Timmermans - Hermes

    Een nieuw boek over Felix Timmermans.

    Uit Het getrouwe Lier.

     

                Sedert het afscheid van Felix Timmermans werden reeds verscheidene boeken aan hem gewijd. Ik denk aan de studies van Ernest van der Hallen, Maurice Gilliams, Streicker, Jacobs en aan de herinneringen Tralbaut en Renaat Veremans. Thans verscheen te Averbode een zeer merkwaardige brochure van Korneel Goossens over « Felix Timmermans en de mystieke Blijdschap », doch we wensen wat langer stil te staan bij het werk van Lia Timmermans : « Mijn Vader », dat zopas het licht zag bij Desclée de Brouwer & Cie te Brugge Amsterdam.

     

    Lia Timmermans heeft reeds vroeger bewezen de pen soepel te kunnen hanteren in verhalen voor de jeugd. Met onderhavig boek heeft ze echter een ander genre met succes betreden.

    De vele korte kapittels vertellen ons o.m. over de inspiratie-bronnen, het ontstaan van boeken, vrienden en voordrachten, het eigen milieu van Felix Timmermans, familiebezoek, correspondentie en schilderwerk.

    Het laatste hoofdstuk dringt door tot de karaktereigenschappen van de grote auteur. Verscheidene feiten menen we reeds elders gelezen te hebben ; ik denk aan « Een Lepel Herinneringen », « Uit mijn Rommelkas » van de Fé zelf en Veremans' « Herinneringen aan Felix Timmermans ». Doch dit kon ook moeilijk anders.

     

    Het boek, door de schrijfster opgedragen aan haar moeder, is met liefde geschreven, hoewel haar geestdrift nooit tomeloos wordt ; sommige bladzijden bewaren de innigheid van het gezinsleven. De taal is ongedwongen en gemengd met dialektische kleur. Lia Timmermans gebruikt, evenals haar vader, locale wendingen als « Het trok er lijk in een spui ». Opvallend zijn haar samengestelde bijvoeglijke naamwoorden. Zij schrijft nog steeds de 'buigings-n' en durft zich wel eens te bezondigen aan spellingsfouten.

    Het lezenswaardige boek is geïllusstreerd met vignetten van de Fé, reproducties naar teken- en schilderwerk en met mooie foto's uit het familiealbum. Benevens de gewone oplage zijn er 100 genummerde luxe-exemplaren getrokken op wit velijn, met lederen rug en gouden kopsnee.

    Zulk werk kon alleen door Timmermans' dochter geschreven worden. Voor al wie de Fé als mens en kunstenaar van naderbij wil leren kennen, betekent dit boek een welgekomen geestelijk voedsel.

     

    Hermes

     

    ****

    12-10-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Félix Timmermans et la francophonie - Joris Gerits

    Félix Timmermans et la francophonie

    Door Joris Gerits (Tr. Chr. Marcipont)

     

                Félix Timmermans (1886-1947) était le treizième enfant d'un marchand de dentelle établi à Lier, au sud-est d'Anvers. Son père caressait l'espoir que ce fils, qui, après sa sixième année d'‘école moyenne’, avait cessé de suivre les cours afin de se rendre utile au magasin, épouserait une brave fille, ayant fréquenté un bon pensionnat, et qui connaîtrait aussi bien son français que son ‘flamand’. Félix Timmermans montrait de sérieuses dispositions pour le dessin et il devait d'ailleurs illustrer ses propres œuvres littéraires. Son premier livre de lecture, qu'il emprunta à la bibliothèque communale, fut Le chemin de France de Jules Verne, emblème parmi d'autres du nationalisme français à la fin du xixe siècle. Dans sa récente biographie de Félix Timmermans, Gaston Durnez fait remarquer à ce propos qu'il a grandi dans un monde ‘où la culture germanique s'affrontait au génie latin’ (p. 33).

     

                Aux alentours de ses dix-huit ans, Timmermans se lia d'amitié avec Raymond de la Haye, de peu son aîné, peintre symboliste de talent, d'origine francophone et connaisseur de la littérature française moderne (Verlaine, Rimbaud). De la Haye, végétarien et théosophe, était un familier des écrits de Sâr Mérodack Péladan. Timmermans allait à son tour se plonger dans les écrits occultes et cabalistiques, prendre part à des séances de spiritisme et devenir un lecteur de J.K. Huysmans. C'est dans ce contexte que virent le jour Holdijn, une pièce de théâtre jamais représentée, inspirée de Pelléas et Mélisande et de La Princesse Maleine de Maurice Maeterlinck, et Schemeringen van de dood (Crépuscules de la mort), un recueil de cinq récits, qui marqua les débuts de prosateur de Timmermans en 1911.

    Timmermans avait découvert l'œuvre de Maeterlinck sur les conseils d'un de ses voisins, Victor Remouchamps, professeur à l'athénée de Lier, lui-même auteur de poèmes en prose écrits en français (Les Aspirations, 1893) et membre des milieux progressistes bruxellois proches de la revue La Jeune Belgique. Remouchamps fit également connaître à Timmermans l'œuvre d'autres écrivains flamands d'expression française, tels que Camille Lemonnier, qui écrivit Le vent dans les moulins (1901), Georges Eeckhoud et Eugène Demolder. Ce dernier est l'auteur de La route d'Émeraude (1899), œuvre qu'à l'époque un critique rapprocha du Pallieter (Joyeux drille, 1916) de Timmermans, car on trouvait dans les deux romans un esprit et une dimension populaire comparables. Dans l'œuvre de ces Belges francophones, la Flandre se voit représentée comme une Flandre révolue, mythique, riche d'un passé médiéval prestigieux: le pays des mystiques, des légendes et des contes. Écrire en français leur permettait de se distancier de cette Flandre idéalisée. On retrouve également chez l'activiste flamingant Félix Timmermans, cette représentation, aujourd'hui stéréotypée, d'un peuple flamand réussissant à conjuguer ces antagonismes que représentent une prédisposition pour le mysticisme et un tempérament porté à la sensualité. Pallieter en est le parfait exemple. Le succès de ce roman fut tel qu'à sa mort, Timmermans était l'auteur flamand le plus lu et le plus traduit. En 1926, son nom figurait même sur la liste des candidats au prix Nobel. Une traduction française de Pallieter parut en 1923, due à Bob Claessen, qui faisait partie de l'avant-garde artistique anversoise représentée par le groupe Lumière. Timmermans avait fait paraître en 1922, aux Éditions Lumière, un ensemble de linogravures représentant des scènes populaires telles que saint Nicolas et les rois mages, sous le double titre Jours pieux-Vrome dagen. Il souscrivit un abonnement à la revue d'avant-garde Het overzicht (Le panorama), à laquelle collaborait entres autres Michel Seuphor. A peu près à la même époque, Timmermans découvrit l'œuvre dramatique de Henri Ghéon, dont il traduisit Notre-Dame dans les épines. Henri Ghéon, de son côté, devait assurer la création à Paris de Et où l'étoile s'arrêta, adaptation pour le théâtre du Driekoningentryptiek (1923) de Timmermans, adaptation qui connut un succès retentissant. Félix Timmermans avait fait le déplacement à Paris pour assister à la première, le 15 mars 1927. Le 22 juin de la même année, la compagnie du Vlaams Volkstoneel (Théâtre populaire flamand) représentait la pièce en néerlandais (!) au Théâtre des Champs-Élysées.

     

                Betty Colin traduisit en 1923 De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntje (Les très belles heures de Mlle Symforosa, béguine). Dans une postface, Paul Colin souligne que Timmermans est le plus classique des romanciers flamands contemporains. En 1943, Betty Colin dirigea également l'édition de Psaume paysan (Boerenpsalm), avec pour protagoniste un certain Racine (Wortel). L'Enfant Jésus en Flandre (Het kindeke Jezus in Vlaanderen) parut aux Éditions Rieder, à Paris, en 1925, dans une traduction de Neel Doff.

     

                Les années 20 furent caractérisées par un évident renouveau catholique et une authentique vague de conversions (Chesterton en Angleterre, Huysmans, Ghéon, Claudel, pour ne citer qu'eux, en France). Le prêtre flamand Camille Melloy, qui écrivait en français, consacra à ce phénomène son ouvrage Le beau réveil (1922). Melloy, auteur par ailleurs de vers non dépourvus de charme, composés dans l'esprit de Francis Jammes et de Paul Verlaine, se prit d'amitié pour Timmermans et traduisit son Triptyque de Noël (Driekoningentryptiek), publié en 1931, ainsi que La Harpe de saint François (De harp van Sint-Franciscus), qui parut en 1934 à Paris dans la série ‘Ars et fides’, par l'entremise de Henri Ghéon et de Jacques Maritain.

     

                En 1934, le flamingant Timmermans fut un des cofondateurs et présidents des Scriptores Catholici, une union belge de gens de lettres catholiques appelée de ses vœux par le cardinal Van Roey et dominée par la crème des catholiques et des unitaristes belges, ce qui ne manqua pas d'estomaquer certains flamingants radicaux, écrit G. Durnez dans sa biographie, évoquée ci-dessus (p. 538). Dans son roman en trois parties De Familie Hernat (La Famille Hernat, 1941), le personnage principal tire tous les registres du flamingantisme avec ce résumé de la situation prévalant depuis 1830: ‘La Wallonie était le Maître, la Flandre le valet, encore qu'en fait c'est celle-ci qui aurait dû être le Maître, au regard de son passé grandiose, de ses superbes réalisations, plus nobles par leur esprit et leur culture, mais appauvries à l'extérieur autant qu' émoussées à l'intérieur par les oppressions étrangères.’ (cité par G. Durnez, p. 654).

    Cependant, un oppresseur étranger était à nouveau apparu. Félix Timmermans et Ernest Claes jouissant d'une grande popularité en Allemagne dès avant l'avènement des nazis, ils étaient tout naturellement présents le 23 octobre 1941 à Weimar, à l'occasion d'une journée de rencontre entre écrivains allemands et étrangers. En 1942, Timmermans accepta de se voir décerner le prix Rembrandt de la Fondation Hansa de l'université de Hambourg. Il voyait dans cette attribution une distinction culturelle à laquelle sa notoriété et sa renommée ne lui permettaient point de renoncer sans s'exposer lui-même à un certain danger. Point de vue qui ne fut pas sans conséquence politique. Un dossier de collaboration fut constitué à son encontre. Bien qu'aucune poursuite fût engagée contre lui, les dernières années de l'auteur furent fortement assombries. Le 28 janvier 1947, le jour de ses funérailles, la radio belge le décrivait comme l'écrivain régionaliste par excellence, le créateur d'une vision de l'existence typiquement flamande qui, par l'attrait qu'elle avait engendré, avait réussi à se gagner les faveurs du public européen.

     

    Sources:

    josé de ceulaer, Kroniek van Felix Timmermans 1886-1947 (Chronique de Felix Timmermans 1886-1947), Orion - Desclée De Brouwer, Bruges, 1972

     

    gaston durnez, Felix Timmermans. Een biografie, Lannoo, Tielt, 2000 .

     

    marc somers, ‘Van Boudewijn tot Brueghel. Timmermans in de jaren twintigl’ (De Baudouin à Brueghel: Timmermans dans les années 20), in karel wauters (réd), Verhalen voor Vlaanderen (Récits pour la Flandre), Pelckmans, Kapellen, 1997, pp. 219-232 .

     

    ************

    19-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.1986, année Felix Timmermans - Luc De Corte

    1986, année Félix Timmermans

     

    bron: Septentrion. Jaargang 15. Stichting Ons Erfdeel, Rekkem 1986

    door Luc Decorte

     

                Le 28 janvier 1947, Félix Timmermans, auteur, dessinateur et peintre flamand, décédé à l'âge de soixante ans, fut enterré au cimetière de Kloosterheide, à Lierre, dans la froide indifférence d'un hiver rigoureux et des suites de la deuxième guerre mondiale. En effet, les dernières années de la vie de Timmermans furent assombries par la maladie et la mésestime.

     

                Le 5 juillet 1986, il y aura cent ans que Leopold Maximiliaan Félix Timmermans, treizième enfant de Gommaar, un enjoué commerçant en dentelles, et de la mélancolique Angelina van Nueten, vit le jour dans la joyeuse ville de Lierre, ‘ou trois Nètes serpentantes forment un noeud d'argent’. Ce centenaire sert de prétexte à l'organisation d'un vaste éventail d'activités. Dommage que ‘Fé’ - comme il se plaisait à s'appeler - ne puisse plus être de la partie. S'il avait pu, il y a quelques mois, voir couvrir sa tombe de fleurs en présence de centaines d'amis et d'admirateurs et de représentants de l'administration municipale, il se serait rendu compte que les temps ont changé, et cela lui aurait réchauffé le cœur.

     

                On prépare l'émission d'un timbre-poste à l'effigie de Félix Timmermans. Le film réalisé par Roland Verhavert en 1975 d'après le roman Pallieter est remis en circulation. Une statue représentant ce héros populaire a été inaugurée. Des professeurs et des spécialistes donnent des conférences sur la vie et l'œuvre - traduite en quelque vingt-cinq langues - de Timmermans, en se rappelant que l'auteur a dû en faire très souvent pour gagner sa vie, tant dans le domaine linguistique néerlandais qu'à l'étranger, plus spécialement en Allemagne, où il connut un succès considérable grâce à l'intérêt que lui témoignait le directeur de la maison d'édition Insel-Verlag.

     

                Des expositions sont consacrées à ses manuscrits littéraires et à son œuvre graphique (aquarelles, peintures à l'huile, etc.), intimement liés. Non content d'illustrer pratiquement tous ses livres, Timmermans dessinait beaucoup, par exemple dans le train, lors de ses tournées de conférences, qui le conduisaient jusqu'en Pologne et en Hongrie. Pour lui, écrire, c'était ‘aller à confesse’, et dessiner, c'était ‘recevoir la communion’. En d'autres termes, l'écriture était, pour lui aussi, un véritable labeur: récrire et raturer, toujours recommencer; le dessin était une véritable détente.

     

                Mais en cette année de commémoration, c'est avant tout l'œuvre variée et éclectique de Felix Timmermans qui mérite de retenir notre attention. Ma préférence va à Het kindeken Jezus in Vlaanderen (1917; L'enfant Jésus en Flandre, traduit par Neel Doff, 1925). A l'approche de Noël, je fais toujours cadeau d'un fragment de ce texte à mes étudiant(e)s, dans l'espoir de contrebalancer quelque peu tout l'éclat de lumière, de luxe et de consommation qui entoure la commémoration de la naissance du Christ. Puis, il y a le récit Ik zag Cecilia komen (Je vis venir Cécilia, 1938) sur Cécilia qui vient au bord de l'eau, des fleurs dans les cheveux et dans les mains. Et aussi les histoires de Pieter Brueghel (1928; traduction française de Nelly Weinstein, 1938) et d'Adriaan Brouwer (1948), qui, à la veille de sa mort, n'avait comme unique souhait que de pouvoir s'éteindre en tenant la main de son Isabelle chérie... Ne l'oublions pas, Timmermans est notre écrivain-peintre: son style est très caractéristique, directement reconnaissable, très fécond en images nées d'une déferlante sensualité. Chez lui aussi, comme chez ses modèles des seizième et dix-septième siècles, la réalité plus profonde, et souvent tragique, se dissimule derrière les apparences anecdotiques hautes en couleur.

     

                Enfin, il y a, évidemment, les deux romans généralement reconnus comme des chefs-d'œuvre. Pallieter (1916; traduction française de Bob Claessens, 1923) est un hymne triomphal à la vie et à la nature, avec lequel l'auteur attira l'attention dans les années sombres de la première guerre mondiale, d'abord aux Pays-Bas, où le livre parut sous forme de feuilleton dans la revue De Nieuwe Gids (Le nouveau guide). Boerenpsalm (1935; Psaume paysan, traduit par Betty Colin, 1942) constitue une ode à l'homme symbolisé dans la figure de Wortel (Racine), qui, grâce à sa foi naïve et simple, à son humour populaire empreint de sens de la relativité et à son indéfectible amour de la terre et de la famille, parvient à surmonter les difficultés variées auxquelles il a à faire face en tant que paysan, mari et père.

     

                Félix Timmermans a, certes, conquis d'un seul coup la célébrité avec son livre consacré à Pallieter, ce bon vivant qui met la nature et l'homme au-dessus des valeurs commerciales et matérielles qui pervertissent tout. Je lui préfère cependant le livre émouvant qu'est Psaume paysan, parce que le personnage poignant qu'est le paysan Racine me permet de m'approcher davantage de l'être exceptionnel que fut cet auteur modeste, familial et d'une piété profonde. Timmermans ne fut-il pas le chantre de saint François dans De harp van Sint-Franciscus (1932; La harpe de saint François, traduit par Camille Melloy, 1935), le premier président de l'association des Scriptores Catholici (écrivains catholiques) et le poète d'Adagio (1947), recueil de lyrisme religieux qui témoigne - après la poésie du prêtre et poète Guido Gezelle - d'une grande intériorité existentielle?

     

    ******************

     

    18-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Fé schildert (foto)

    de Fé schildert

    17-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedachten rond Timmermans - Godfried Bomans

    Gedachten rond Timmermans

    Door Godfried Bomans uit De Drie Landen - zaterdag 8 februari 1947.

     

                Een kunstenaar kan op tweeërlei wijze ten onrechte veronachtzaamd worden: de eerste wijze is de historische, hierin bestaande dat hij zijn tijd vóór is, liever, waarbij de tijd achter is bij hem. Het is de romantische miskenning, ons uit de film genoegzaam bekend. Wij zien deze gigantische geesten op zolderkamertjes, het eene meesterwerk na het andere scheppend en tenslotte in een geleend doodshemd ten grave dalend. Ik noem deze miskenning historisch, omdat zij practisch niet meer bestaat. Het cultureele klankbord is door de moderne spreidings middelen zoozeer vergroot, dat een stem, die werkelijk iets te zeggen heeft, vrijwel onmiddellijk resoneert. Ja, het vibreeren volgt zoo spoedig op den aanslag, dat een tegenovergesteld gevaar ontstaat : een te vroege populariteit, waardoor den aldus begunstigde de stilte onthouden wordt, waarin zijn later geluid tot voldragenheid had kunnen rijpen.


    De tweede wijze van miskenning is in zijn genuanceerdheid een veel boeiender verschijnsel. Zij is bovendien allerminst
    historisch: men kan haar dagelijks constateeren. Zij bestaat hierin, dat een schrijver, door de verstaanbaarheid zijner formuleering in de genegenheid van duizenden betrokken, juist hierdoor in de achting der literaire critiek daalt. Het is de wet van het verstoorde evenwicht, die in de scheikunde door Le Chatelier en 't Hoff is uitgedrukt met deze.woorden :

    "Wordt van een in evenwicht verkeerend stelsel een der factoren van het evenwicht gewijzigd, dan treedt die reactie in werking, welke de aangebrachte verandering tegenwerkt."

    Het is mijn persoonlijke opvatting dat deze wet niet alleen chemisch van toepassing is, doch het geheele leven beheerscht. Ik ben van meening dat de meeste gevallen van onthoofding in de wereldgeschiedenis op haar zijn terug te voeren. In het bijzonder is dit mijn opinie ten aanzien van den schrijver Felix Timmermans.

     

                Timmermans is een fraai schoolvoorbeeld, hoezeer een eenigszins overmatig renommée als vanzelf de krachten in het leven roept, die "de aangebrachte verandering tegenwerken". Het is merkwaardig te zien, met welk een laatdunkendheid deze meest vertaalde der Nederlandsche auteurs in de ofticieele handboeken wordt afgedaan.

    Deze wetmatige drang tot nivelleeren heeft zich in verschillend gewaad gestoken. Het meest toegepaste was besloten in dit verwijt: dat hij slechts één zijde van het Vlaamsche volkskarakter zou tot uiting gebracht hebben : zijn bonhommie en gulheid van levensaanvaarding, zoodat achter Fé's breeden rug het uitzicht op het "werkelijke" Vlaanderen dreigde teloor te gaan. Afgezien nog van de mate van kunstenaarschap, die er noodig is om "slechts een zijde" van een volk in beeld te brengen, wordt de gegrondheid van deze klacht niet door Timmermans' œuvre bewezen. Zeker, daar is "Pallieter" (overigens een meesterwerk), maar daar is ook "Boerenpsalm", een boek, zoo reëel en hecht als een okkernoot. Een andere objectie was deze : Hij zou "heidensch" zijn.

    Er zijn passages genoeg, die men ter staving dezer bewering kan aanhalen. Doch men ziet daarbij de veel talrijker bladzijden over het hoofd, die van een diepe religiositeit getuigen, ook al was hij niet (en wie is dit wel?) de man, om de ziel van Sint Franciscus tot op den bodem te peilen. Een derde verwijt betreft zijn onverbeterlijk optimisme. Men nam hem dit kwalijk in een tijd, zóó boordevol tragiek als den onzen. Doch afgezien van de eenvoudige vraag, wie er "gelijk" hebben : zij, die lachen of zij, die weenen, bewijst juist deze opgewektheid zijn oorspronkelijkheid, de dichtheid van zijn atmosfeer, die hem in staat stelde om, tegen den stroom des tijds, anders te zijn dan de anderen.

    En ook dit verwijt wordt niet door Timmermans' geheele œuvre gedekt. Noch door zijn later, gelijk Boerenpsalm en den gedichtenbundel, dien hij kort voor zijn dood schreef, maar ook niet door zijn vroeger, gelijk "De Pastoor uit den bloeyenden Wijngaert" en vooral: "De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa", dat in zijn zachten weemoed een parel is van het zuiverste water. Timmermans kende wel degelijk de "schemeringen van den dood", zoo heette zijn eerste boekje. Doch in zijn verweer daartegen schiep hij het zonlicht, dat zooveel van zijn werken overstraalt. Hij was in wezen een tot weemoed neigend man, gelijk de meeste humoristen dit zijn.

     

                Men zou wellicht oordeelen, dat de tegenwerkende krachten der letterkundige critiek van geen beteekenis zijn tegenover de spontane "stem des volks", die zich aanvankelijk zoo krachtig voor Timmermans  uitsprak. Deze opvatting geeft echter blijk den invloed te onderschatten, dien het vonnis der officieele kunstcritiek op de algemeene opinievorming inzake literatuur uitoefent. Een eeuw geleden kon Potgieter, over de "Camera Obscura" oordeelend, rustig van meening zijn dat dit "copieerlust des dagelijkschen levens" was, zonder dat deze uitspraak den zegegang van het boek één oogenblik tegenhield.

    Het tijdschrift "De Gids" immers, waarin hij deze vergissing beging, telde ten hoogste een paar honderd abonne's. Sinds echter de boekbespreking is doorgedrongen tot het dagblad, staan de zaken geheel anders. Het is mogelijk om op het renommée van een schrijver wezenlijken invloed uit te oefenen, dezen te vergrooten of dezen terug te dringen. Het laatste geschiedde bij Timmermans; en dit in een mate, die zijn werkelijke beteekenis tot proporties terugbracht, die hij niet verdiende. Dit was nochtans onvermijdbaar. Zijn populariteit werd zoo groot, dat zij zich tegen den drager keerde.


    Om aan deze wetmatigheid, die vooral in kleine landen kracht bezit, te ontsnappen, bestaat slechts één middel : het isolement. Op het toppunt van hun roem zien wij de meeste kunstenaars, gehoorzamend aan een intuïtieven drang tot zelfbehoud, de wijk nemen naar het buitenland. Men stelt dezen plotselingen reislust wel voor als geboren uit het verlangen om aan den last van het "aureool" te ontkomen. Vergissen wij ons niet : kunstenaars zijn geen heiligen. Het tegendeel is waar. Want een dergelijke verplaatsing spruit juist voort uit de onbewuste begeerte het aureool te behouden.

    Timmermans miste daartoe de kracht. Hij kon zich van Lier niet losmaken. Hij bleef er zitten. En hij werd een bezienswaardigheid, evenals de Sint Gommarustoren en het begijnshof aldaar. Men onderbrak zijn reis om Timmermans te gaan zien. Zijn kans om "her-ijkt" te worden op zijn waarachtig gewicht was voortaan gelegen in den eenigen vorm van isolement, die hem nog overbleef en waaraan hij niet ontkomen kon : den dood.

     

    ***********

    16-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans, Le père de Pallieter - uit Voilà



    Felix Timmermans

    Le père de Pallieter

     

    Uit Voilà – Gazette hebdomadaire de la bonne humeur – vendredi 6 juin 1941.

     

                Qu'apres celle-ci on ne vienne plus dire qu'il n’y a pas de gens prédestinés !

    Quand Felix Timmermans vint au monde, la joie régnait dans la petite maison rustique de la Grand-Place de Lierre, où la tour de Saint-Gommaire étirait son ombre, car le 13e moutard de Timmermans venait de voir le jour. Nous ignorons si l'on écrivait ce jour-là le 13, mais il nous est revenu que le papa Timmermans, qui était un joyeux compère aimant la blonde écumante et la bonne chère s’en était vanté dans les cafés de la place, que son dernier-né avait été conçu un 13, et notamment le jour où il venait de réussir son 13e coup de maître en se débarrassant d'un stock immense de dentelle démodée, mais dont les fermières raffolaient encore de ce temps-là.

    On écrivait 1886. La fusillade de Queretaro étant encore trop fraîche et trop sanglante dans toutes les mémoires et, d'autre part, l'admiration pour le souverain de l'Etat Indépendant du Congo allant croissant, le papa Timmermans, en tenant son rejeton sur les fonts baptismaux, lui donna le nom de Félix, auquel il ajouta celui du malheureux Maximilien et celui du plus heureux Léopold.

    Vraisemblablement le dodu Félix-Maximilien-Léopold était-il un enfant comme taus les autres, car après son école primaire le papa Timmermanscida que son 13e l'assisterait dans son commerce de dentelles ambulant.

                « De Fee », comme on l'appelait déjà de ce tempslà dans sa ville natale — quoiqu'il n’atvait rien d'un Adonis et encore moins d'une Fee — ne raffolait pas de son métier. Quoi de plus médiocre, de plus terre-à-terre aussi que de vanter les qualités de la « Valencienne » ou de l'«. Entre-deux » qu'on débitait a un franc les trois aunes aux « patches » (fermières) de la région, alors que la compagnie des jeunes avant-gardistes de la peinture et de la littérature, dont la patrie de Saint-Gommaire abondait, était si agréable et autrement intéressante. Au lieu de traîner sa hotte le long des chaussées et des chemins de terre, il la déchargeait dans l'atelier d'un peintre en herbe, où il passait d'agréables et de mémorables journées dans la fumée des pipes. Et il n’eut cure des remontrances de son père, qui commenca à craindre que si un 13 peut être un porte-bonheur, il peut aussi être un signe de malheur.

                Mais le « Fee » avait autre chose que du bagoût mercantile à son actif.

    Les innombrables coins pittoresques de sa bonne ville, le béguinage aux pignons moyennageux, l'immense romantisme planant sur la Nèthe et les prés environnants, le contact d'un tas de gens que les Lierrois appelaient des dévoyés, avaient fait éclore en lui le sentimentalisme et le goût de la poésie. C'est ainsi que, la lyre vibrant en lui, il monta au Parnasse et écrivit des poésies dans le genre de celles d'Omer Charles de Laey, une sorte de poésie pittoresque, dans laquelle l’élément pictural et folklorique était prédominant.

    C'est alors que Felix Timmermans se découvrit également le don de la peinture. Il se mit à fréquenter les cours de l'académie de la ville. Mais quelle fut sa déception ! Il y apprit à tracer des cercles, des losanges et toutes les autres bêtises géométriques, il y reçut les premières notions pour ombrager une projection, mais il ne fut pas question d'apprendre à dessiner les paysans, les paysannes, les hommes de labeur tel qu'il les avait vus à la besogne, les arbres figés au bord de la rivière, dans laquelle le soleil laissait fondre ses ors. Dégoûté des méthodes pédagogiques, il préféra plaquer là I'académie et se former lui-même.

    Entre-temps, il avait rassemblé ses poésies qu'il fit éditer en 1907, sous le pseudonyme de Pol van Meer. La vente laissa cependant à désirer et durant de longues années des exemplaires maculés du fameux volume trainèèrent dans son grenier. Ce n'est qu'après la guerre de 14, le Fee s'étant occupé de politique qui n'était pas tout à fait celle de ces messieurs du Havre, qu'il vida son grenier et fit un feu de joie de toutes ses paperasses parmi lesquelles aussi ses poésies à la De Laey.

                Vers la même époque. le jeune Timmermans collaborait à un journal, qui, en guise d'honoraires, procura des livres à ses collaborateurs. Afin de se constituer une bibliothèque, le Fee publia dans cette « feuille de chou » une tragédie en sept actes, intitulée « Holdein », à côté de laquelle celles de Shakespeare n'étaient que de la petite bière. Felix on était tellement satisfait qu'il envoya sa première prose à Hugo Verriest, afin que l'auteur des « Vlaamsche Koppen » lui donnât son appréciation. La réponse ne se fit pas attendre.-— « Trop long ! » lui écrivait l'abbé Verriest. Et : — « A l'occasion, poussez une pointe jusque chez moi, on parlera de votre livre ».

    Le jeune Timmermans ne se fit pas prier. Un beau matin, il mit son costume le plus seyant, il soigna particulièrement sa barbe — car pour se donner I'air artiste il s'était gardé de se raser le menton, à l'instar de ses copains de Lierre — et après s'être coiffé d'un haut-de-forme, il s'en alla à Alveringhem. C'etait une merveilleuse journée d'été et Félix se promenait à travers la belle campagne flamande, en jouissant pleinement de la nature et en rêvant tout son saoul. Il s'en était si bien donné qu'il s'était perdu dans les champs. Malgré sa timidité il se décida à accoster une belle paysanne aux cheveux de lin, qui liait la moisson dorée en s'égosillant comme un rossignol. Ayant demandé le chemin vers le presbytère, la beauté flamande s'exclama toute étonnée : « Monsieur le curé est donc malade ? » Timmermans comprit qu'on le prenait pour le médecin et depuis lors il ne porte plus de barbe.

                L'abbé Verriest avait un gros faisan dans le pot, spécialité de sa bonne Pauline.

    Ce mets succulent, le bourgogne aidant, mit le brave curé d'Alveringhem en verve. Il paria à l'auteur en herbe, de Gezelle, de Rodenbach qu'il avait connu intimement. Félix apprit ainsi à connaître toutes sortes d'auteurs et à les juger d'une facon toute spéciale. L'abbé lui parlait de tout sauf de sa jameuse tragédie; et ce n'est qu'au moment du départ que le bon « pastor van ten lande » (pasteur campagnard) lui dit en faisant allusion à sa scribomanie : « Ecoutez le rythme du cœur humain ! » C'est depuis lors que Timmermans a compris que les humains parlent de la même façon des anges que de leurs épinards. Il comprit dès lors aussi que l'humour n'est autre chose que de la tristesse que l'on veut camoufler avec un semblant de gaite.

    ***

                Pour original qu'il était, Timmermans s'était adonné à toutes sortes d'ismes, dont l'occultisme n'était pas le moindre, puis à la théosophie et à l'asttrologie. Il se laissait influencer par eux jusqu'a un tel point qu'il fut même incapable d'agir encore librement. Il se sentait lié à des chiffres, à des dates, aux signes de la cabale. Cette profonde superstition influença profondément ses premières œuvres et notamment « Begijnhofsprookjes », écrit en collaboration avec Anton Thiry, et dont un profond amour pour le cadre archaïque et des aspirations semi-mystiques forment la base.

                Dans sa vingtième année , Félix Timmermans tomba gravement malade et dut garder le lit pendant longtemps. Nous ne savons au juste de quoi il souffrait, mais suivant le savant français, Coué, l'esprit influence la matière et il est donc vraisemblable que son esprit, gangrené par ces « ismes » néfastes, ait eu une profonde influence sur l'état psychique de Timmermans. A un certain moment, son pessimisme touchait au désespoir et il crut sa dernière heure venue. Il réagit cependant, lutta des semaines durant avec l'homme à la faux qui s'était introduit dans sa chambre, car... notre Timmermans eut peur de mourir. Ce sont ces heures atroces pendant lesquelles il vécut les affres de la mort qui revivent dans «Schemeringen van den dood » (Les Reflets de la Mort), imprégné de mystère et truffé d'effets mélodramatiques macabres.

    Il est clair que le satanisme et la magie noire ont détraqué ce Flamand fort et sain. Mais il n'empêche que le style suggestif et savoureux fait de cet ouvrage un livre très attrayant et qu'il fut surtout le prélude d'une œuvre grandiose, unique en son genre, qui susciterait l'admiration du monde entier.

    ***

                Vers la fin de sa maladie, Timmermans devint tout à coup un autre homme. Il se sentait heureux, imondé de bonheur. D'où cela lui venait-il ? Il n'aurait pu le dire. Il se promenait beaucoup : le béguinage, la Nèthe, les prairies. Il vit le paysage printanier avec de tout autres yeux qu'auparavant. Tout était beau et bon. Les prés verts s'étiraient voluptueux comme une vierge fatiguée. Ses yeux s'ouvraient complètement. De quelles foutaises s'était-il occupé, alors que là, devant lui, gisait la joie de vivre, la santé, en un mot : la Nature !

    Il décida de la décrire. Mais un paysage ne peut rester inanimé, sinon il devient vite une «nature morte». Il y mit un homme, non un surhomme, mais un homme en chair et en os, un fervent du beau, un jouisseur du bon, un admirateur de tout ce qui croît et vit et se multiplie, un homme qui prend tout du bon côté, parce que la vie n'a que le côté qu'on lui donne.

    Cet humain, cet épicurien, ce philosophe, c'était « Pallieter ».

                Nous usions encore le fond de nos culottes sur les bancs du collège, quand la première édition de « Pallieter » sortit de presse. Alléches par des extraits qui avaient paru dans des revues, nous nous précipitâmes sur ce fameux passage d'un réalisme profond, où Pallieter découvre dans la bruyère deux petites vierges nues qu'il met en croupe sur son cheval après s'être « rincé l'œil ». Mais à côté de ce réalisme naturaliste, nous découvrimes aussi la philosophie épicurienne de l'auteur et surtout son immense, son merveilleux romantisme, qui est au livre ce qu'une violette est à un bouquet de fleurs champêtres. Car dans ce libre, « De Fee » raconte la vie, sans ombrages, du meunier-esthète qui, dans la vallée arcadique de la Nèthe, jouit largement et à pleines bouffées, de la nature et de la vie. Il est croyant et emprunte au Poverello le lansage qu'il parle aux plantes. Mais il est aussi un dyonisos qui aime à rire à gorge déployée, à s'empiffrer à ceinture dégrafée, à se vautrer dans tous les plaisirs qu'offrent la terre, l'eau, le soleil; qui jouit étourdiment et physiquement des belles filles et surtout de sa Marieke, de « cette chair saine et forte qui est comme une tranche saignante découpée dans le sol d'avril ». Et dans une même atmosphère hédonistique se meuvent nombre d'autres héros qui ne diffèrent en rien de Pallieter lui-même.

     

    ***

                « Pallieter » est devenu un symbole légendaire. De la littérature. le nom a passé dans le langage courant. On dit « Pallieterien » pour désigner un jouisseur, ou « palliterer » pour dire que l'on va profiter de tout ce que la nature offre de beau et de bon. Il y a du tabac «Pallieter», de la bière « Pallieter » et même du cirage du même nom. Et néanmoins, nul n'étant prophète en son pays, tout le peuple flamand n'avait pas encore lu cette œuvre grandiose d'un format vraiment international. Afin d'y remédier, l'Agence Dechenne vient de mettre sur le marché 50.000 exemplaires de « Pallieter » à un prix vraiment populaire.

    On s'est souvent demandé si Pallieter n'était pas Félix Timmermans lui-même. Laissez-nous vous détromper. Timmermans ayant commencé la rédaction de son ouvrage deux ans avant son mariage avec Marieke Janssens, il serait erroné aussi de prétendre que c'est sa femme qui a inspiré Ie livre.

                Malgré ses nombreuses œuvres : «Kindeke Jezus in Vlaanderen», «Anne Marie», «Juffrouw Symforosa», «Pieter Breugel», «Boerenpsalm», «Ik zag Cecilia komen»et nous en oublions, -— Félix Timmermans nous a avoué qu'il n'a pas la plume légère.

    Il travaille chaque jour mais trop peu, car il aime trop sa promenade, sa pipe, ses amis et... son verre de bière. Passez par Lierre, à n'importe quelle heure de la journée, vous y verrez un bonhomme rond comme un tonneau (peut-être le volume a diminué à cause du rationnement), l'éternelle pipe en bouche, les deux grosses mains croisées sur le dos, se baladant à pas lents, les petits yeux vifs toujours en éveil. Ce bonhomme n'est autre que Félix Timmermans.             Honteux de sa paresse, « De Fee » s'est une fois écrit une lettre qu'il s'est fait parvenir par la poste et qui était conçue comme suit . « Mon cher Fee, Tu ne f... plus rien. A partir de demain tu vas te mettre à la besogne ». Il s'est suggestionné, magnétisé de la sorte et depuis lors il travaille plus régulièrement.

    Quand il n'attrape pas directement la vision exacte, ou l'harmonie, il s'en va. Il va voir alors comment ça se passe dans la vie, il parle aux gens, à ceux qui triment, se fait raconter des choses du passé, car les anecdotes sont une source inépuisable. C'est d'ailleurs dans une anecdote qu'il a puisé le fameux duel entre Fransoo et le baron où le premier choisit le canon et... Mais non, il vaut mieux lire ça vous-même.

    Et pour conclure nous répondrons à la question que le lecteur se sera sans doute déjà posée : Timmermans n'est-il pas devenu Pallieterien lui-même après avoir écrit son livre ? En aucune façon. Pallieter n'a pas eu plus d'influence sur Timmermans qu'« Utopia » n'en a eu sur Thomas-Mann.

    Puisse-t-il en être de même du lecteur qui, après ceci, voudra se procurer ce livre qui a fait. rougir tant de jeunes filles... hypocrites.

     

     

    *******

    15-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de Fé aan zijn schrijftafel (foto)

    de Fé aan zijn schrijftafel

    14-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hugo Verriest en Felix Timmermans

    Hugo Verriest en Felix Timmermans

    Uit Het Getrouwe Lier  - Katholiek weekblad voor Lier en omstreken    (1947)

     

    Hugo Verriest is sinds 25 jaar begraven, en in alle middens : katholieke, liberale, socialistische, wordt de figuur van deze grote eenvoudige vlaamse priester-kunstenaar met de meeste eerbied herdacht.

    De invloed van pastor Verriest was groot op een Gust Vermeylen, een Herman Teirlinck, en ook op onze stadgenoot Felix Timmermans.

    En zo vinden we een artikel uit « De Amsterdammer » van 't jaar 1922 —dus 25 jaar geleden, waarin Timmermans vertelt van een bezoek aan de priester-schrijver.

    Het luidt als volgt : « In die dagen had ik een tragedie in verzen geschreven, vijf bedrijven.

    De handeling had plaats in de elfde eeuw. Ik had een eeuw genomen waar ik niets van af wist, om zeker niet te missen.

    Per ongeluk had ik er een kaartspel in gebracht, daarom alleen vond een andere vriend het een vod. Doch ik liet het kaartspel er in, en krabde elfde eeuw uit.

    lk zond het naar Hugo Verriest, en angstig wachtte ik zijn antwoord af.

    Op een schone dag schreef hij mij met zijn elektrieke naaldschrift : "Kom ne kier af, we zullen er over klappen ".

    Dat was meer dan dat de Koning mij naar zijn Hof riep, en daarom zette ik dan ook mijn hogen zijden hoed op, en kwam na vier uur rijdens, 't was half tien, te Vichte aan, en dan te voet naar de befaamde pastorij !

    Het land lag nog in frisse morgennevels, waar warme zon achter werkte.

    Een boerin, aan wie ik de weg vroeg, nam mij voor een dokter geneesheer, met mijn hogen hoed en mijn langen baard (beide voorwerpen zijn sindsdien door mij niet meer gedragen), mijn hart klopte rap; ik ging op de maat van mijn hart, snel.

    Want ik ging den schoonsten kunstenaar van schoon Vlaanderen zien ; honing horen vloeien in 't Vlaams, de belofte van den Vlaamsen Mei horen merelen !

    Onderwegen zoop de zonne aan de nevels, en 'k zag het dorp, wit met rode daken en een bruin heksken.

    Harder klopte mijn hart, en toen ik aan de pastorie beldc, scheen de bel in mijn borst te hangen. Ik zette mijn hogen hoed rechter, en vaagde het stof mijner schoenen aan 't gras af. Pauline kwam opendoen, een zedige pastoorsmeid, in wier levendige ogen men leest de lust om den vrede en de zuiverheid van het huis, aan wie men ziet dat zij een blijde meester dient. Zij glanst.

    En lijk alle pastoorsmeiden zei ze : "Meneer is niet t'huis", er gelukkig bijvoegend "Hij is nog in de kerke". En ik naar de kerk, en toen 'k er meende in te gaan, kwam hij er uit. Eerst bleef hij staan, onderzoekend, wie of wat dat gebaard jongmens onder die zijden buis was.

    Plots stak hij gul zijn handen uit. "Felix ! dat zijt gij ! "

    lk was het inderdaad. De hele dag zweeg Verriest over de tragedie. Timmermans eindelijk, nieuwsgierig, vraagt er naar.

    "Het leeft niet" zei de pastoor. Boem ! daar hadt ge het. "Het leeft niet, ge hebt de fout van Jordaens, maar anders. Al uwe personen hebt ge een ander gelaat gegeven, maar ze drukken zich allemaal op dezelfde wijze uit. Hunne taal leeft niet. Ze spreken allemaal uwe taal, en dan nog een dode taal, boekentaal. De zee heeft haar rythme, of ze fluistert of ze stormt; ze doet nooit lijk iets anders, maar altijd lijk de zee. Het woud heeft zijn rythme, het wiegende koren, maar ook elke mens, of hij vriendelijk nu, en straks grammoedig is. En dat hebben uwe personen niet! " En ik zat daar neergeslagen en in den gang hong mijn hogen hoed! Maar ik was niet wanhopig, want een nieuw licht schoof zich over mijn levens- en kunstuitzicht. Het licht der waarden! « En ik heb den pastoor bedankt en ben, blij geweest dat hij mijn werk een dood ding had gevonden. Want nu had ik mijn weg ontdekt.»

     

    (Felix Timmermans – 20/11/1922)

    14-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de Fé en zijn bewonderaars (foto)

    de Fé en zijn bewonderaars

    13-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De groote Timmermans uit het kleine Lier - Gerard Smit

    De Groote Timmermans uit het kleine Lier

    Door Gerard Smits - uit een tijdschrift van 1949

     

     

    Felix Timmermans, de bijna zestigjarige doch eeuwig jonge Vlaming, is en wordt zoo vaak verschillend beoordeeld.

    Er is een categorie menschen die hem een bijna goddelijke vereering toedraagt om de humoristische gebeurtenissen, welke met milde hand door zijn werken zijn gestrooid en die hij op sappige wijze vertelt.

    Anderen veroordeelen hem, omdat hij op een heidensche manier de natuur zou verafgoden.

    Dan is er het type van den verslinder, die het eene boek na het andere leest en die, zooals Lou Lichtveld het zoo kernachtig uitdrukt, al half met de billen op het volgende boek zit, zoodra hij met het zoo juist begonnen boek klaar is. Hij vindt de boeken van Timmermans prachtig omdat er tempo in zit en ze vlot lezen.

    Degenen echter, die de boeken van Felix naar waarde genieten, zijn de fijnproevers, de menschen die de kunst van het lezen en van het leven verstaan.

    Daar is uit de boeken van Timmermans meer te halen dan het verhaal zelf. Dat is trouwens het geval met alle goede boeken; maar in zijn boeken zit vooral voor den doorsnee Nederlander méér genot dan men zoo oppervlakkig denkt. De plastiek, welke Timmermans zoekt in het alledaagsche, ontwikkelt de aantrekkingskracht van zijn werken ook voor den niet-Vlaming. Uit zijn werken, welke met boertigen Vlaamschen humor doordrenkt zijn, spreekt de Vlaamsche volksziel, leert men Vlaanderen kennen en zijn mooie Kempen.

    Ik heb Vlaanderen altijd gezien als een soort Luilekkerland, waar weliswaar geen gebraden duiven ons in den mond vliegen, doch waar alles anders lijkt dan in het koele Noord-Nederland. Toen wij als kinderen op den buiten speelden of in de mastebosschen, was het, of de Vlaamsche zon feller straalde en geheel de natuur met meer warmte naar je ziel kwam; het was dan of je in een bovenaardsch land vertoefde, waar het heerlijk was te zijn.

                Dat gevoel spreekt uit Timmermans' werken. Zij zijn foto's van de Vlaamsche volksziel en wat daar in die volksziel ontspruit, heeft hij weten te gieten in een zoo schoonen letterkundigen vorm, dat zelfs de meest verstokte critici hun critische formules in de pen houden, of als ze dan toch wat wenschen aan te tippen, ze dit doen met fluweelen handschoenen.

    Timmermans schept een geheel eigen sfeer. Hij voert in al zijn werken, groot of klein, een symbolentaal, welke tot in de ziel gaat. Als men hem leest, ziet men niet alleen het geschrevene voor zich, neen, men behoeft dan slechts weinig verbeeldingskracht om zich te wanen aan de oevers der Leye (Nethe) in dat kleine pittoreske Lier. Dan ziet men de kleine Vlaamsche stedekens met hun begijnhofkens, waar een begijntje de wasch bleekt of haren Paternoster prevelt. Het is alles zoo simpel neergeschreven, maar zoo schoon, dat het verlangens opwekt, die vredig en berustend zijn. Hij schildert ze daar neer zijn Kempensche dorpen, liggende tegen de heuvelen. De dorpen met roode daken, witte molens en een hoopke populieren, welke rond een vijver trillen. De natuur is voor hem iets, waarop hij zijn zinnen naar hartelust kan botvieren, uit zijn natuurbeschrijvingen riekt het Liersche land.

    Hij begint zijn boek met de omschrijving van de streek, het dorp of 't stedeke. Wat hij daar schrijft is geen fantasie, neen. Met één penseelstreek kladdert hij de entourage neer en dat alles gloeit en siddert van warmte, van bijna zinnelijke liefde voor zijn Vlaanderland.

    Hij houdt van zijn volk, dat zulke schoone liedekens zingt en zoo boertig kan klappen.

                De werken, welke hij gebracht heeft, zijn talrijk en het zou te ver voeren ze elk afzonderlijk door te loopen van zijn wereldberoemden "Pallieter", af, dat in 1916 verscheen, tot "De familie Hernat" toe. Zijn vermaarde "Pallieter" evenals de tegenhanger van dit werk "Boerenpsalm", het beeld van den Vlaamschen boer, ja al zijn werken zijn gretig gelezen. Indien men zijn boeken zou brengen zonder vermelding van zijn naam, zou ieder toch onmiddellijk zeggen : dat is Timmermans.

    Behalve door zijn schrijverstalent, dat in volle overgave tot ons komt, kenmerken zich zijn boeken door de illustraties, welke hij zelf verzorgt. Het zijn geen scheppingen van een Memlinc of van de Van Eycks. Soms lijken het slechts krabbels van een kinderhand, maar dan toch in zulken vorm neergeteekend, dat er één geheel ontstaat met het geschreven woord. En tekst en teekening, ze vullen elkaar aan in smeuigheid, welke het geheel volwaardig maakt.

    Hij schept een eigen taal, welk onderwerp ook uit zijn pen vloeit. Daar is een tijd geweest, waarin velen zijn kunst het lot toedachten van overrijp te worden. Men zou het moe worden, telkens weer die overdrukke entourage, sprankelend van felle kleuren. Degenen, die zich aan voorspellingen waagden, hadden echter ongelijk. De Liersche schrijver wist zijn kunst bij elk object zoo om te vormen, dat hij nimmer in herhaling viel en telkens weer een omlijsting schiep, welke het gebeuren in volle schoonheid tot ons bracht. De kunst van zijn boetseeren is dikwijls erg eenvoudig, soms kinderlijk. Hij geeft zijn stof echter in een vorm weer, welke meesterlijk is, in een vorm, welke men een Timmermans-vocabulaire zou kunnen noemen. Het zijn simpele uitdrukkingen, maar hij omvat er alles op een dusdanige wijze mee, dat de boekpagina een scherp uitgewerkte foto wordt. Ze zijn zoo in het oogvallend, de uitdrukkingen die hem eigen zijn.

                Daar hebben we de natuurbeschrijving in "De Pastoor uit den bloeyenden wijngaert" : "De buiken der heuvelen zijn bekleed met velden, rosse en groene tapijten, en zaaiers stappen zwart tegen de zilveren lucht, ossen trekken ploegen, en een witte steenen windmolen zwaait zijn armen als een vreugdig kind. Menschen wijzen naar weerkeerende vogelenkladden, hoog in de lucht". Ziehier een schilderij van Breughel, hetwelk men lente zou kunnen noemen.

    Het is daar zeker simplistisch neergeschreven, maar er straalt een gloed uit, welke den meest verstokten nuchterling ontroert. Met weinig woorden weet hij ons een heele situatie duidelijk te maken. Dit op zichzelf is geen kunst, doch uit dien eenen grooten zin spreekt voor ons een reeks van handelingen. Zoo markant schetst hij pastoor Serneels bij een van zijn bezigheden............ "In de druivelaarsgang, die van den vijver naar den rozen achtergevel der pastorij welft, zit de gele kater nevens zijn staart te wachten naar een musch; en aan een open venster waaronder witte en mauve crocus tintelt, is de magere, blozende menheer Pastoor traagzaam bezig een brief te schrijven, naar zijn broeder, die horlogemaker is te Lier".

    Deze enkele regels spreken een duidelijke taal en schitteren tevens van schoonheid. Timmermans bewijst hier, dat hij zijn symbolen-terminologie niet alleen toepast, als het de natuur betreft, doch ook bij beschrijving van personen en handelingen. Hoe echt zet hij in "Symforosa Begijntjen" den hovenier Martienus aan het werk, die naar het hofke gekomen is om de groentebedden op te dekken, bloemen te planten en den druivelaar te snijden. Men ziet in gedachten het begijntje met haar spitsig neusje staan te breien, uitbundig klappend over haren schoonen druivelaar, terwijl in haar begijntjes-brein gedachten ronddwarrelen om dieën manspersoon, die daar bezig is, gedachten welke in een begijntjeskopke eigenlijk......... zonde zijn! Timmermans beschrijft dit gebeuren hier zoo naïef reëel, dat er geen mensch, zelfs geen begijntje aanstoot aan kan nemen. Het zijn weer de personen welke hij hier schetst en hun handelingen, en door dit alles heen is de draad van het verhaal zoo meesterlijk gevlochten, dat het tezamen een smaakvol geheel vormt, acceptabel voor een ieder.

                De liefde tot zijn land is een ieder aangeboren, zong Vondel in zijn "Gijsbrecht van Aemstel". De groote Vlaming Timmermans koestert een diepgevoelde liefde voor zijn land, welke spreekt uit al zijn werken. De folklore, welke in Vlaanderen zoo welig tiert, verwerkt hij gaarne in het dorpsgebeuren.

    Wij treffen dat aan in zijn "Driekoningen Tryptiek", opgedragen aan Ceciliatje, zijn dochterke.

    Daar gaan ze, Suskewiet de herder, de palingvisscher Pitjevogel en Schrobberbeeck de bedelaar. Als de Drie-koningen verkleed, zijn ze, voorzien van een houten ster die aan een staak draait, de hoeven afgegaan. Dit gebeuren komt nog telkenjare voor in Vlaanderen en ook in onze zuidelijke provincies. Om dit folkloristisch gebeuren heeft Timmermans een legende gesponnen zoo simpel en toch zoo schoon. Dit nietig uitziende boekske, een kerkboekske gelijk, vloeit weer over van de symbolentaal, door hem zelf geschapen. Het staat daar weer als een schilderij: "De dag nadien was het Kerstavond en stond de lucht glashelder gevrozen, dunblauw, over de verre wereld, wit gepelsd in sneeuw". Even verder schetst hij de omstandigheden weer zoo kostelijk Vlaamsch, als hij de imitatie-Driekoningen laat vergenoegen op eenen kostelijken avond als ze een krachtigen borrel vitriool kunnen drinken in "Het Zeemeerminneken"—....... en met het goed en lekker eten den hollen bulk rond en stijf te zetten, dat men er een vlooiken op kost kraken."

    Naast zijn proza is Timmermans ook tot ons gekomen met poëtisch werk. Daar is zijn "Boudewijn" (een satire op de Vlaamsche Beweging na den vorigen oorlog). Kan hij in de poëzie zijn symbolenrijke taal handhaven ? Wees gerust! De kunstenaar bij uitnemendheid laat het U hooren:

                                        "Als het veld nog nevels droeg

                                        ging de doedelzak aan 't ronken,

                                        wierd er daar gedanst, gedronken,

                                        tot de hoornen van de maan

                                        in den hemel kwamen staan".

     

    Zijn eigen sfeer verliest hij nooit. Het zuidelijk temperament, dat hij uitspuit in al zijn boeken, proza en poëzie, zal zijn werken blijven omsluieren en deze steeds kenmerken als voortbrengselen van den grooten Timmermans uit het kleine Lier.

     

    ********

    13-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bezoek aan de Fé (foto)

    Bezoek in de De Heyderstraat

    11-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een strijder voor Vlaanderen - R. Van Haegenbroeck

    Een Strijder voor Vlaanderen

    Uit “Edele Brabant” 1947 - door R. Van Haegenbroeck.

     

    Er wordt nogmaals op gewezen op de achtergronden van de Vlaamse strijd, en ook omdat het een hartstochtelijk pleidooi vormt voor den veelomstreden schrijver en tevens omdat (men leze hiervoor b.v. de artikelen verschenen in de Linie en Vrij Nederland) de Vlaamse strijd weer actueel geworden is.

     

    Het behoort dat ook "Edele Brabant" een bijdrage wijdt aan de piëteitsvolle herdenking van een; der edelste figuren uit ons Brabant die onlangs zijn moe en ziek hoofd in Gods schoot heeft neergelegd, de kunstenaar en Vlaamse idealist Felix Timmermans. Wij zijn verzadigd geworden - deze paar weken, van al het opgeschroefd. soms schijnheilig, dan weer hopeloos-ledig, meestal totaal onbegrijpend geschrijf en geleuter in de Belgische en Nederlandse pers over de wondere man die te Lier stierf. en die voor hen allen gedurende zijn leven een lastig heerschap is geweest omdat hij als kunstenaar niet wou passen in hun literaire vakjes en als politiek idealist hun ideologische nervositeit prikkelde. Het is onbegonnen werk te trachten in het koor der kikvorsen een eerlijk, gezondklinkend geluid te laten horen. Maar in Edele Brabant wil ik een poging wagen, want ik meen bij Brabanders, die door hun eigen volkskarakter en hun nabijheid met Vlaanderen en zijn volk tot ruimer begrip van toestanden en verhoudingen zijn gekomen, een klankbord te vinden dat in de Nederlandse dag- en weekpers vooralsnog ontbreekt.

     

                Het is geen onverdraagzaamheid doch nuchtere vaststelling der feiten, — de negering dezer feiten zou integendeel van onverdraagzaamheid getuigen, — te aanvaarden dat een honderdjarige verbitterde strijd tot handhaving van zijn volkszijn het Nederlandse deel van België gebracht: heeft in het stadium van wat we noemen kunnen, "de totale oorlog".

    Dit is noch min noch meer: de strijd met al de middelen en op alle terreinen, de strijd die zich heeft doorgebroken in al de uitingen van het leven, of we dit nu gewenst of verheugend achten of niet : in het bestuurlijk leven, op het onderwijs-, op taal-, op economisch gebied, in de huisgezinnen, in de kerken, in de gewone samenleving, in de pers, in de sociale organisaties, en ja, ook op algemeen kultureel terrein en in het specifiek kunstleven.

    Overal dringt in Vlaanderen het element nationale strijd zich op, breekt door, verzuurt de atmosfeer.

     

                Men behoeft maar de eerste de beste krant uit Vlaanderen, ook de minst strijdbare, in handen te nemen om de elementen van de antithese Vlaanderen-België in een of andere vorm te zien in het oog springen. Wij kunnen die van algemeen-menselijk standpunt uit betreurenswaardig vinden, maar het is nu eenmaal zover dat iedere Vlaming een wrok heeft omdat Vlaanderen als gemeenschap grieven heeft. En wrok om grieven, gevoed door domme onderdrukkingspractijken, scheppen een verbitterde atmosfeer die geen enkel facet van het nationaal leven onaangetast laat.

    Deze erkenning van de feiten door eenieder, zelfs door de ruggegraatlooze Nieuwe Standaard die iedere dag verbolgen kreetjes laat horen aan het adres van de Belgische Staat alhoewel hij pas een jaar geleden juichend schreef dat "de Vlaamse kwestie opgelost was", moet ook in Noord-Nederland doorbreken wil men aldaar iets van Vlaanderen begrijpen. Vlaanderen is van de strijd doortrokken in al zijn geledingen, in al zijn levensuitingen, in al zijn individuele zowel als gemeenschappelijke prestaties. En dan ligt het voor de hand dat ook een Felix Timmermans niet als kunstenaar-zonder-meer moet worden beoordeeld. De kunst, zowel als al wat des mensen is, in functie van de nationale herwordingsstrijd : het kan van ideologisch standpunt uit betreurd en verworpen worden, het is niettemin voor Vlaanderen een onafwendbare en niet te loochenen toestand. Ik wil me beter uitdrukken : niet zozeer de kunst als wel de kunstenaar als dienaar van de reine kunst bestaat in Vlaanderen niet, kan er niet bestaan, ook al zou hij het willen. Het gaat er immers om eerst in leven te blijven, en dan te zien of er aan kunst kan worden gedaan. Hierdoor wordt niet bedoeld dat er van een Vlaams kunstenaar zou geeist worden slechts strijdliteratuur te produceren of anderszins in zijn kunst een nationaal opportunisme te leggen. Alleen al het behoud in zijn kunst van zijn eigen Vlaams wezen volstaat om van een Vlaams kunstenaar een strijder voor zijn volk te maken, aangezien het den bestrijders van Vlaanderen erom gaat de Vlaamse ziel, het Vlaamse wezen uit te roeien.

     

                De grootsten in de kunst hebben zowel door hun kunst als door hun persoonlijk leven hun volk gediend, en hun kunst is er niet klein om geworden. Zie Brueghel en Rubens, zie Gezelle en Conscience, Karel van de Woestijne, Streuvels en Verschaeve en Teirlinck, zie Opsomer en Servaes en Permeke, zie Benoit en Tinel, Watelet, De Boeck, Reylandt, Hullebroek en Veremans, kortom, zie honderden kunstenaars in Vlaanderen, die hun volksziel en -wezen in hun kunst heldhaftig en soms schrijnend hebben beleden : zijn zij er mindere kunstenaars om geworden? En nu Felix Timmermans.

    Over zijn kunst werd en wordt gesammeld en gezeurd, en men vergeet een voornaam element in hem als mens en als kunstenaar : zijn verbondenheid met zijn volk. Het is niet zijn fout dat hij leefde en kunst voortbracht in de 20e eeuw, en dat de 20e eeuw in Vlaanderen een nationaal probleem heeft gesteld op zulk een verbeten wijze, dat geen individu in dit land zich eraan onttrekken kan, dat geen kunstenaar, die heraut is van de menselijke ziel, zich eraan onttrekken mag, wil zijn kunst niet verworden tot een bleek en verwerpelijk geliefhebber met schoonheid, die tot een mooie maar ledige zeepbel zou ontaarden.

    Laat ik al de beschouwingen over Felix Timmermans' kleinkunst, romantisch-provincialisme, reeds zo dikwijls door ernstige critici onder onze ogen gebracht, en nu voor de zoveelste maal door journalisten blindelings herhaald, terzij schuiven, en de kunstenaar Timmermans beschouwen langs de voor ons, Vlamingen, voornaamste zijde : die van de mens en de kunstenaar in functie van ons volk.

     

                Het schijnt me toe dat sommigen, in een te waarderen goedhartigheid tegenover de dode, menen over deze Felix Timmermans te moeten zwijgen, en dat anderen, die van oordeel zijn er wel te moeten over schrijven, er enigszins mee verlegen zitten en menen de nagedachtenis van de grote kunstenaar te eren door over de Vlaming Timmermans en de betekenis van zijn persoon en van zijn daden voor Vlaanderen de mantel der naastenliefde en der vergoelijking te werpen. Zij begrijpen weinig van de Vlaamse ziel. Nochtans waren ze allen voldoende in de gelegenheid om Vlaanderen te leren kennen en, wie weet, er een beetje genegenheid voor op te vatten. Dààr komt het immers ten slotte op aan : of de Nederlanders over hun broeders-in-den-bloede zullen blijven praten zoals ze tot nu toe deden, met dodende onverschilligheid en op de manier waarop men over een of andere rumoerige maar goddank zeer vreemde volksstam uit de steppen spreekt, ofwel of bij de Nederlanders de taal van het bloed zal gaan spreken, en zij voor Vlaanderen een door broederliefde en hartelijkheid vruchtbaar gemaakt inzicht zullen verkrijgen in de Vlaamse noden en in de daardoor ontstane — voor liefdeloze waarnemers soms onverklaarbare — reacties op de diverse terreinen. Geen enkel Vlaming is in zijn wijze van denken en optreden verstaanbaar wanneer men hem afscheidt van de strijd die Vlaanderen momenteel te leveren heeft. Ook zo Felix Timmermans, die allen terecht aanzien als de werkelijke Ambassadeur voor Vlaanderen sedert Rubens. Het is zijn grote glorie niet slechts een kunstenaar bij Gods gratie te zijn geweest, maar door zijn kunst en door zijn persoonlijk leven Vlaanderen en zijn strijd te hebben gediend. Hij moet dus als dusdanig worden beoordeeld, ook door niet-Vlamingen, zo niet, wordt een verkeerd beeld van hem gegeven, en wordt hij in zijn betekenis tekort gedaan.

    Reeds gedurende de vorige oorlog trad Felix Timmermans dapper op in de strijd en aarzelde niet de rechten van zijn volk te erkennen op zijn persoon en op zijn kunst. Na de oorlog steeg de literaire roem van de Fee in duizelingwekkende vaart, en in nagenoeg elk van zijn talrijke werken neemt de beroemdgeworden schrijver de gelegenheid waar om Vlaanderen in de ogen der beschaafde wereld als een strijdend volk voor te stellen. Soms gaat het met een enkel welgeplaatst woord, een terloops aangehaalde beschouwing. Eens werd aan de Fee door vrienden het verwijt gemaakt dat hij niet combattief genoeg in de strijd trad. Het antwoord was, — we zien dit nu beter beter in dan toen, — afdoende: "Ik ben voor de politick niet geschapen, dat moeten andere vechtersbazen doen. Maar ik weet dat ik met mijn kunst voor Vlaanderen meer doe dan vele en de beste politiekers. Trouwens, waar ik ook kom in het buitenland, verzuim ik nooit de gelegenheid om over Vlaanderen te spreken."

    Over België, waartoe de Fee "officieel" behoorde, sprak hij nooit met een woord. En dit volstond inderdaad. Wanneer een groot kunstenaar als de Fee in het buitenland alleen al maar over Vlaanderen spreekt, is dit voor onze strijd van grotere betekenis dan vele successen bij verkiezingen.

    Het was echter verheugend en welsprekend voor de langzamerhand steviger wordende positie der Vlamingen in België, dat in 1938 koning Leopold een bekende Nederlandse actrice met een ridderorde vereerde, en haar deze onderscheiding te Amsterdam liet overhandigen, niet door zijn Ambassadeur of door een officiële personaliteit, doch door Felix Timmermans.

    Gedurende de laatste oorlog deed Felix Timmermans niets wat zijn geweten van Vlaming niet kon verantwoorden.

     

                Na de oorlog deelde ook Felix Timmermans in de haat ......

    De ineenstorting, zij het dan met Gods gratie slechts tijdelijk. van zijn, en ons aller, Vlaamse idealen, zijn huisarrest, meer dan twee jaar lang, het beheer over zijn goederen, dit alles heeft de fijngevoelige kunstenaar met het zwakke hart zeer sterk aangegrepen en heeft zijn dood verhaast. Het heeft me enigszins verrast, in een der invloedrijkste weekbladen van Vlaanderen, dat zeer zeker niet van Vlaams Nationalisme kan verdacht worden, een openbare aanklacht tegen de bewerkers van Felix Timmermans' dood te lezen ; "Velen zullen denken dat de Fee vermoord werd... Ze zullen voorlopig nog niet zeggen door wie. Dat zal later allemaal wel gezegd worden". (Pallieterke 30-1-'47).

    Het is vreselijk, dergelijke nauwelijks bedekte beschuldigitig van moord op een beroemd kunstenaar te moeten lezen. Wat zal de geschiedenis, een zwaar oordeel vellen over deze en al de andere politieke misdaden die werden bedreven! En wat een oordeel zal de latere kunst- en kultuurgeschiedenis over onze 20e eeuwse Westerse kultuur neerschrijven?

     

                Intussentijd is het gebeurd, dat de vrijheid van Vlaanderen, naast zovele vroeger gebrachte, nu weer dit zware offer heeft gekost van de ontijdige dood van een groot kunstenaar en een goed mens. Het is tragisch, doch tevens hoopgevend, want geen offer gaat ten slotte verloren. Laten wij echter, bij het afsterven van Felix Timmermans oprecht en diep medevoelen met de tragiek die heeft gewogen op de laatste jaren van het nochtans zo gclukkig leven van het zonnekind Felix Timmermans, en met de voortgezette tragiek die ligt in het feit dat, nu God hem heeft tot Zich genomen nagenoeg geen enkele van zijn werkelijke vrienden een warm woord, een ongeveinsde hartelijkheid aan zijn nagedachtenis kan en mag wijden. Want de meeste van hen zijn in de gevangenis of verbannen of anderszins uit de levende gemeeschap gesloten. Wij zullen moeten wachten tot in de beide Nederlanden, het Belgische en het Rijks-Nederland, bezinning en geestelijke gezondheid zijn teruggekeerd om over Felix Timmermans het goede en warme woord van bewondering en van erkentelijkheid te vernemen.

    ****

    10-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herberg De Boekt



    Herberg De Boekt - Foto 's van Danny Van Tricht

    09-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe Pietje Vogel aan zijn bijnaam kwam

    Hoe Pietje Vogel aan zijn bijnaam kwam.

     

    Modest Geuens

    (Overgenomen uit het “ ’t Land van Ryen  jaargang VIII  -  1958)

     

                Iedere Lierenaar weet dat het trio Suskewiet, Schrobberbeek en Pietje Vogel - de hoofdpersonages uit “En waar de Ster bleef stille staan” van Felix Timmermans - geen figuren zijn geboren in de rijke fantasie van onze Fé, maar mensen van vlees en bloed, die in de zalige tijd dat Lier nog rijk was aan rasechte typen, het volksleven in ons stadje op niet onaardige wijze illustreerden.

     

                Niet alleen de werken van Timmermans wemelen van plaatselijke beroemdheden, ook doorheen de geschriften van de meeste Lierse auteurs floreren zij als helden in een verhaal. In de meeste gevallen echter hebben onze Lierse pennevoerders op handige wijze de markantste eigenaardigheden van meerdere typen samengevlochten in een enkele persoonlijkheid, of werden de gedragingen en karaktertrekken van aparte figuren in het verhaal op de rug geschoven van één enkel creatuur, door de schrijver dan bedacht met een naam van eigen vinding. Hier was dit niet het geval, alvast niet wat de naam betreft. Suskewiet, Schrobberbeek en Pietje Vogel hebben inderdaad echt bestaan, en ze werden in de wandeling ook door iedereen zo genoemd.

     

                Het komt er voor ons weinig op aan te weten of ze in de registers van de burgelijke stand opgeschreven stonden als zus of zo. Er zou overigens geen mens aan gedacht hebben te vragen hoe Suskewiet eigenlijk wel heette. Wat deed dat er toe? Hij was Suskewiet en daarmee uit. Iedereen kende hem onder die naam best, wat moest ge dan nog meer hebben? Werd hij misschien Suskewiet genoemd omdat hij in de trektijd regelmatig op steek lag, en zich gespecialiseerd had in de vinkenvangst? ...... ’t Kan zijn.

     

                Voor Schrobberbeek was het wat anders. Die droeg in zijn bijnaam de stempel van het huis. Zijn naam was een fabrieksmerk, al werd hij kortheidshalve wel eens simpel weg “De Schrobber” genoemd. Waarom? Dat weet ik niet. Er is soms zo weinig nodig om iemand een bijnaam te geven. Emma, zijn zuster, die een treffelijke en bekwame naaister was, en die bij vele deftige families af en toe verstelwerk ging doen, heeft het de Fé destijds fel kwalijk genomen, dat hij in zijn boeken zo over haar broer had durven schrijven. Dat de vent van tijd tot tijd eens een borreltje lustte, was toch nog geen reden om hem voor het zotteke te houden, vond ze.

     

                Of ons trio werkelijk het onafscheidbaar driespan vormde dat Timmermans afschildert, en dat in de Kerstmistijd met een ster uit zingen ging, is niet bepaald zeker. Dat hoeft ook niet. De schrijver had bepaalde typen nodig en heeft vanzelfsprekend uit de bestaande voorraad geput. Potentieel waren ze stellig voor hun opdracht geschikt.

     

                Maar ik zou over Pietje Vogel vertellen.....

     

                Pietje was metselaar van stiel. Al wie iets van het vak kent, weet dat een metser ook een diender heeft, die de mortel klaar maakt, de metselstenen ter plaatse neerkapt en andere karweitjes opknapt, zonder daarbij te vergeten de onvermijdelijke jeneverkruik van tijd tot tijd eens stiekem boven te halen. Het toeval wilde nu dat de diender van Pietje ook Piet heette. Om alle verwarring uit te sluiten noemde men Piet, de diender, eenvoudig weg “De Dikkop”. Een bijnaam die hij absoluut niet gestolen had, en die zo natuurlijk bij zijn persoon paste, dat geen mens er zou aan gedacht hebben de eigenaar van zo’n volumineus hoofdbestanddeel anders te noemen. Zijn werkmakkers beweerden zelfs dat Piet uit berekening getrouwd was met een weduwe met zeven kinderen, waarvan de oudste kleermaker was. Zo kon hij dan in het vervolg onder de mensen komen met een voor zijn kop speciaal gemaakte klak, want geen enkele winkel kon hem zijn maat leveren. “Niet waar zijn” zei Piet “’t was met mijn volle goesting en uit liefde gedaan”.

                Had Piet, de diender, een bijnaam gekregen die zo voor de hand lag, Pietje, de metselaar, zou “Vogel” worden door zijn bloedeigen schuld. Dat kwam zo:

     

                Hij woonde met zijn wederhelft in het kluizekwartier. Waar? Dat doet nu ook weer niets ter zake. ’t Is voldoende te weten dat het in een volksrijke buurt was, waar de mensen meer op straat leefden dan binnenshuis. Ze schilden hun patatten gezeten op de deurdorpel, de kom op hun schoot en een emmerke water daarnaast, ze breiden of stopten kousen, verstelden de broek van hun vent of stonden doodeenvoudig, de punt van hun voorschoot over de gekruiste armen geslagen, de gebeurtenissen van de dag te bepraten. De vlijtigsten onder hen, die het kantwerken hadden geleerd om een cent bij te verdienen, zaten aan het raam op de stoep voor hun huisje en zongen daarbij dat het kletterde de nieuwste liedjes van de zaterdagse markt. Maar als het kermis was, deed geen mens een klop, de vent niet en de vrouw ook niet. En het was nu juist kluizekermis.

     

                De zondag was voorbij gegaan zoals gewoonlijk met kluizekermis. Veel leven, veel pintjes-pakkerij en een extra-duivenprijskamp op Quiévrain. Maar nu was het maandag, de dag van het eigenlijke nietsdoen.

     

                Pietje, die een levendige jongen was en doorgaans het haantje-vooruit, niet alleen van de straat maar van heel ’t kwartier, kon met de beste wil van de wereld zomaar geen godsganse dag stil blijven. Hij zou iets uithalen waar ze nog lang zouden over spreken. Al een stuk van de voormiddag had hij staan lachen en gestikuleren met een paar kerels uit de buurt, had tersluiks eens naar zijn vrouw en de andere vrouwmensen gekeken en was dan met zijn maats er stillekens uitgemuisd, zogezegd om een pot te gaan pakken. ’s Namiddags na het eten was hij er weer van onder getrokken, wat heel normaal was. Maar dat hij kort daarna lanterfantend en voor zijn eigen een deuntje fluitend terugkwam, was absoluut niet normaal.

     

                - “Wat is ‘t, Piet?” vroeg zijn vrouw die weer  aan de deur hing bij de andere vrouwen, “zijt ge weggejaagd,” - “ ’k ga naar mijn duiven zien ” lachte Pietje en hij pinkte eens tegen de kleine van Trien de Blik. Met veel lawaai zette hij het ladderke tegen zijn duivenkot, kwestie van natuurlijk te doen, en kwam dan op zijn kousen, zo stil als een muis terug in huis. Hij sloop de voorkamer binnen en kroop op handen en voeten onder het venster door naar de kast. Als de deuren maar niet piepen. Neen, ’t viel nogal mede. Waar lag nu zijn zwembroekje? Hij had het vroeger toch altijd gevonden, daar onder die spullen op ’t onderste schap. “Kernonde ! Waar is ze daar nu mee gebleven?” sakkerde Pietje. Hij zocht en zocht, maar niets te vinden. Hij sloot voorzichtig de kast en schoof naar de commode in de andere hoek. Sakker de sakker ! Geen sleutel op ’t slot. Ha ! De schuif is niet gesloten. Na wat zoeken en scharrelen, een onderrok van zijn vrouw opzij geschoven en ’t proper goed onderste boven gekeerd te hebben, vond hij eindelijk onder zijn winterse trui het lang gezochte zwembroekje.

    “ ‘k Heb het !” mompelde hij en moest zich inhouden van lachen. Nu zo stil mogelijk langs achter zien weg te geraken. Het lukte. Zijn vrouw aan de deur was haar vent al lang vergeten, ze had het daar ook veel te druk. Achter over het muurke wippen was kinderspel voor Pietje. Hij was metselaar van stiel en ’t klauteren zat die mannen in het bloed. Nog een muur, nog een en nog een, tot hij eindelijk in het hofke belandde van het laatste huisje van de straat waar zijn twee kornuiten hem ongeduldig zaten op te wachten. Samen trokken ze naar het rommelkot. Daar speelde Pietje zijn kleren uit, trok zijn zwembroekje aan, en daar stond hij in zijn naakte eigendom klaar om de hoofdbewerkingen van het opzet te ondergaan. Flup, een van zijn maats, had gezorgd voor een volle emmer stijfselpap en een kalkborstel. Flip, de andere voor een zak echte kiekenpluimen. Eerst nog een pruim tabak achter de kaak geduwd en Pietje liet zich met liefde en overgave van kop tot teen insmeren met stijfselpap. Dan kwam Flip met zijn zak aangedragen en strooide op het ingesmeerde lijf van Pietje de pluimen uit totdat men zelfs geen spierke vlees meer zag. Daar stond ons Pietje nu als een grote vogel op twee poten. Ze waren zodanig content van hun werk, dat ze van plezier op hun bil sloegen dat het kletterde.

     

                Nu de straat op. Dat was andere peper. “Gene schrik, joeng” zei Flup. Hij trok het achterpoortje open dat uitgaf op een soort beemd. “Geen mens te zien. Vooruit !” En zij met hun drieën buiten, Pietje in het midden. Plechtstatig wandelden ze nu het grote avontuur tegemoet. Opeens kreeg een van de straatbengels dat vreemde wezen in ’t snuitje. “Mannen, komt eens zien ! Ne vogel !” Op een weerlicht stond heel de straat op stelten. Als een vuurtje liep het nieuws van straat tot straat en al wat benen had troepte samen om die vreemde vogel te zien. Pietje, aangemoedigd door dit succes begon opeens te kraaien als een haan. Dat was natuurlijk olie op het vuur. Er werd geroepen, gelachen, gelopen tot de klein mannen op de duur een ronde vormden met het driespan in het midden, en ze scandeerden in koor:

    “Ne vogel ! Ne vogel! Ne grote, grote vogel !”

    Zo ging het straat in, straat uit wijl Pietje afwisselend kraaide als een haan of floot als een merel. Natuurlijk was ook het vrouwvolk van de partij en, zoals dat altijd gaat met vrouwvolk, was hun eerste gedachte: “ ’t zal toch de mijne niet zijn zeker?” Op de duur gebeurde het onvermijdelijke. Pietje kon nu nog zo goed verdoken zitten achter zijn pluimengordijn; Marie, zijn vrouw, kende het postuur en de gang van haar apostel te goed. “Das de mijne !” riep ze opeens, en als een furie schoot ze op het onzalig Pietje af en begon de sukkelaar daar te bewerken met een litanie van de schoonste adjectieven, dat de pluimen als sneeuwvlokken in de lucht vlogen.

     

     

                Van heel haar leven heeft ze Pietje niet meer bij zijn voornaam genoemd. Als ze over hem sprak, dan zei ze niet zoals vroeger “Onze Piet”, “Onze vent” of “Den onze” maar nijdig weg ....”Onze vogel”....En Pietje is van die dag af bij Jan en alleman “Pietje Vogel” blijven heten, en hij is als Pietje Vogel de eeuwigheid ingegaan.

     

    *****

    07-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (8 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ontwerp van een glasraam (foto)

    Ontwerp van een glasraam

    06-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De enige, de echte, de eeuwige felix Timmermans

    DE ENIGE, DE ECHTE. DE EEUWIGE...
    FELIX TIMMERMANS

    Door Pater J. Callewaert, Dominikaan

     

                In de Nederlandse en in de wereldletterkunde is Timmermans een verschijnsel. Daardoor bedoel ik iets wonderbaars, iets buitengewoons, iets onverwachts, iets verrassends. Het is echter met iets wanordelijks, iets onnatuurlijks, maar iets zeldzaams dat verwondering en tevens bewondering baart omdat het de gewone gang der dingen voorbijstreeft en getuigt van een uitzonderlijke daimon op het gebied van de letterkunde. Wij kunnen zeggen dat het letterkundig werk van Timmermans een stel is van tegenstellingen, van verrassingen en spanningen die uiteindelijk samenvloeien in een evenwichtige synthese waarvan zijn «Adagio» de schone voleinding is en de aller individueelste expressie van de aller individueelste emotie, van de totale en voldragen en volborene Timmermans-persoonlijkheid. Lijk Timmermans, zo is er maar een, maar, datgene wat hij is, is hij volledig en zijne typische eigenaardigheid schaadt niet aan zijne algemene menselijkheid, en ook zijn bonte, losse fleurigheid schaadt niet aan zijne mystieke diepte en zijn oneindigheidsgevoel.

    Wij vestigen de aandacht op de verschillende uitingen, vormen en gedaanten van het Timmermansverschijnsel.

     

    1) Zijn eerste letterkundig werk — zijn jeugdwerk — « Schemeringen van den Dood » veropenbaren ons een Timmermans die gevangen zit in «le mal du siècle », in een ziekelijke doodsangst en een pessimistische twijfel, in een roezig gefilosofeer, in een warnet van theosofie en spiritisme. Dit alles in volstrekte tegenstelling met zijn physiek wezen (zie de bekende portretten met zijn kameraadschappelijke aard, met zijn gemeenschapsleven in «Lierke - plezierke» zijn geboortestad). Maar plots zal hij die lijkwade van zich afschudden. Met een geweldige schreeuw, namelijk zijn « Pallieter », zal hij verrijzen, het leven toejuichen en vieren tot het uitbundige toe. Zijn boek « Pallieter » zal zijn meesterwerk blijven, in deze zin dat zijn hele wezen en zijn hele kunst er in aanwezig zijn.

     

                2) Het boek « Pallieter » was van meet af een reuzensucces en beleefde tal van herdrukken en toch werd het door de meesten verkeerd begrepen. De meesten beleefden reuzenpret aan Pallieter als de natuuraanbidder, de dagenmelker, de levenszatte, de kermisvierder, zelfs als de pantheïst en de zinnelijk losbandige, de materialist en de heiden, of de guitige moppentapper en de folklorist. Vreemdelingen, ook vele Hollanders, dachten dat Vlaanderen een land van Pallieters was. Critici spraken van Breugheliaanse kunst, daardoor bewijzend dat zij ook van onze grote Breughel, van zijn visie, zijn hart en zijn volkse menselijkheid niets begrepen hadden. Die verkeerde opvatting bleef lange tijd opgeld maken. Het wonder van een uitgevochten boek waarvan men de wezenlijke inhoud niet begreep. Het boek Pallieter is toch niets anders als Timmermans zelf, die deze figuur gebruikte om de wonderen van Gods natuur, door de wisseling der seizoenen henen te verheerlijken, om de onvergankelijkheid en onverzadigbaarheid van zijn hart uit te spreken, om zijn heimwee te vertolken over de vergankelijkheid der dingen, om zijn eeuwige vreugdenood uit te schreeuwen, buiten en boven alle aardse beperktheden ; kortom Pallieter is het boek van een kunstenaar die smacht naar de oneindigheid, naar de God, Schepper van hemel en van aarde. De echte betekenis van Pallieter wordt uitgedrukt door de slotzin van het boek : « ...alzo vertrok Pallieter, de dagenmelker uit het Nethe-land, en ging de wijde schone wereld in lijk de vogels en de wind... ». Onze grootste Vlaamse dichteres Hadewijch drukte die visie uit met de woorden : « alle dinge syn mi te inge, want mijn hert is veel te wide ».

    En de heilige Augustinus : « Mijn hart is onverzadigd tot het rust in God ». In Pallieter — maar als lentelied — hoort men reeds Timmermans' herfstavondlied « Adagio ». In Pallieter horen wij een naklank van het hooglied van koning Salomo. Pallieter is een boek bruisend van het geestelijk expressionisme in een zinnelijke taal die druipt van melk en honing maar in elk hoofdstuk hoort men, lijk een ondergronds water, zacht het heimwee van het hart ruisen.

     

                3) Pallieters elementaire zinnelijkheid, levensuitbundigheid, zotbolligheid en zogezegde heidensheid en naturalisme groeien in de verdere boeken van Timmermans uit tot innerlijkheid, geestelijkheid, godsdienstigheid en mystiek. Immers Timmermans was Vlaming van huize uit en voelde intens mede de historie, de psychologie en de kunst van zijn Vlaamse volk. Hij was volks-Vlaams en kon van zichzelf zeggen : « Hier sta ik, ik kan niet anders ». Welnu in elke Vlaming steekt er een stuk Rubens levensnatuurgeweld, op zijn baroks, een stuk Teniers-Breughel, levensvreugde, uilenspiegelachtigheid, met een lach en een traan ; vooral een stuk Memling-Van Eyck, vroomheid, godsvrucht, geboren uit het traditionele katholicisme. Het kan niet anders, wat in het bloed zit spreekt zich uit in de kunst en, wat Vlaamse kunst betreft, in onze verschillende schildersscholen door de eeuwen henen.

    In zijn boeken « Pallieter », « Anne Marie », « Boerenpsalm », « Pieter Breughel », «Adriaan Brouwer», overal liet Timmermans de katholieke levensbeschouwing glanzen. Nog meer in zijn boeken «Het Kindeke' Jezus in Vlaanderen », « De Pastoor in den Bloeyenden Wyngaerdt», «De Harp van Sint Franciscus». En men spreke niet van uitwendige mystiek of van godsdienstig folklorisme. Men spreke niet van komische zielelandschappen zonder meer, godsdienstig getint. Daarop antwoord ik : «De Pastoor in den Bloeyenden Wijngaerdt» is de schoonste voorstelling van het geloofsprobleem en de genadewerking die ik ken. Zijn Franciscus is de fijnste heiligenpsychologie. Het is merkwaardig hoe Timmermans de natuur en de bovennatuur in elkander laat vloeien zonder aan beide te schaden. Er zijn niet vele katholieke auteurs die dit vraagstuk zo delikaat en orthodox hebben opgelost in hun kunstwerken. Zulks hebben de Vlamingen altijd gekunnen. Zo deden het ook onze grootste schilders als daar zijn Permeke en Servaes.

     

                4) Een vierde eigenschap van Timmermans' œuvre, is zijn lyrische kleurenweelde.

    Hij is een schilder bij Gods genade. (De bewijzen liggen voor de hand, een miniatuur schilder, op zijn middeleeuws, gotisch-sober.) Wellicht had hij een groot schilder kunnen worden, 't ware een natuurlijke opgang geweest in de lijn van zijn wezen. Zonderling, maar hij is geworden de schilderende schrijver, de woord- en taalschilder, en in de taal ligt schilderkunst, beeldhouw-architektuur en muziek. De taal is het rijkste en veelzijdigste kunstorgaan. Schilderen wil zeggen : spelen met kleuren. Een schilder vangt God met zijn verf gelijk een heilige met zijn gebeden. Schilderen is de God van alle regenbogen uiteenwrijven op zijn palet. Die kleurenweelde zat hem in zijn Vlaams bloed.

    Hij, Timmermans, zag al de kleuren en van alles de kleuren en hij heeft ze gevangen in zijn taal. Wellicht was zijn taal niet grammatikaal geijkt. Zeker was zij niet Hollands verstard maar zij was vlees en bloed, zon en licht, sap en honing, en bloesemend. Het is bekend dat Timmermans moeitevol schreef ; dat hij schrapte en herschrapte ; dat hij zijn woorden en zijn beelden kneedde tot zij af en geheel de weergave waren van wat hij als kunstenaar zag en voelde. Daardoor is zijn stijl klassiek, evenwichtig, harmonisch.

    Zijn spreuken en beelden zijn realistische grepen ; zijn symbolen zijn lichtrijke flitsen ; zijn gezegden zijn gegrond en in zijn vele beelden blikkert de geest en het tragische en het komische zijn in mekaar gevat. Daarbij, zijn kleurenweelde is er ene gegrepen uit de Vlaamse luchten, wolken, hemelen, morgenden, avonden. Hoe enthousiast hij ook schijnt de kleuren der Italiaanse schilderijen te bewonderen, toch zegt hij in zijn boek « Naar waar de appelsienen groeien » : « De Italianen hebben de zon geschilderd maar geen arme mensen ». Toch zegt hij van de kleuren van Fra Angelico's madonna's : «Ik heb mijn vinger in den hemel gesopt».

     

                5) De kunst van Timmermans is veelzijdig, spijt zijn oorspronkelijkheid en Vlaams verbonden eigenaardigheid. Hij is een sappige malse verteller ; hij is een kleurenweeldige natuurbeschrijver ; hij is een miniatuurtekenaar van het alledaagse ; hij is een goochelaar in zijn kleine korte volks- en kindernovellen ; hij is een wijdingsvolle vertolker van het bovenzinnelijke, vooral van het Onze-Lieve-Vrouwmysterie. Dramaturg zal ik hem niet noemen, daarom was hij te veel lyrieker, maar hij was een groot romanschrijver op zijn terrein. De roman is het heldendicht in proza. De romankunst bestaat hierin dat de held psychologisch uit- en volgroeit tot het einde toe, zonder de tussenkomst van de Deus ex machina. De Vlaamsheid van Timmermans was geen beletsel voor zijn algemeen menselijkheid voor wat men noemt de Europeesheid. De kunst heeft niets te maken met aardrijkskunde maar wel met zielkunde. Gezonde zielkunde is nog iets anders als pathologie en abnormale ingewikkeldheid. Er bestaat toch ook iets als een eenvoudige zieL die niets anders doet als blomme zijn. Grote kunst is altijd eenvoudig en zij peilt naar de kern der dingen en blijft niet staan bij de periferische omschijnselen. De « Pastoor in den Bloeyenden Wijngaerdt», Boer Wortel uit de «Boerenpsalm» en Sint-Franciscus zijn echte mensen en ze staan ten voeten uitgebeeldhouwd, zonder trukken, noch tirelantijnen, gezonde naturen in een wereld van tranen. Scheppen is iets uit niets maken. Welnu, Breughel en Adriaan Brouwer heeft Timmermans geschapen uit zijn bewondering van hunne schilderijen. Men kan over die twee geromantiseerde levensbeschrijvingen misschien twisten van een historisch standpunt uit, van een psychologisch standpunt uit zijn die romans uitstekend geslaagd. Breughel is wel de eeuwige besluitenloze, de eeuwig waggelende matroos op zijn wankelend levensschip, Adriaan Brouwer is wel de eeuwige landloper tussen goed en kwaad, tussen schildersspontaneïteit en luie zinnelijkheid. De innerlijke tegenstrijdigheid, die in deze ondergrondse wereld steeds vecht in de mensen, wordt door Timmermans niet enkel met felle kleuren maar ook met allerlei schakeringen uitgebeeld.

     

                6) Een zesde gedaante van het Timmermans-verschijnsel is zijne eigendommelijkheid. Van waar komt zij ? Uit zichzelf, uit Gods kunstgave hem aangeboren. Uit zijn eigen geschriften valt over zijn herkomst en oorsprong als kunstenaar weinig te rapen of te gissen. Waar en hoe leerde hij schrijven ? Uit z'n eigen. Wie leidde hem binnen in de literatuur ?

    Hij zelf. Tot welke kunstschool behoorde hij ? Tot de zijne, zijne zelfscholing. Tot welke letterkundige club ? Daar zette hij nooit een voet. Hij was immers een huisduif en een zorgzaam familievader. En zijn reizen dan ? Voor hij reisde had hij reeds vele boeken geschreven. Welke waren zijne lievelingsauteurs ? Ruysbroeck en Thomas à Kempis. En zijn kulturele lektuur ? Hij las weinig boeken. Hij had geen voorgangers en ook geen navolgers. Hij was zichzelf. Kunstenaar zonder meer, alles Wat hij wist,' Wist hij door zijn gevoel.

    Hij beleefde zichzelf. Zijn schoonmenselijkheid en zijn kunstenaarsschap vloeiden in elkander. Hij moest uit zijn menselijkheid niet stappen om kunstenaar te zijn. Hij moest geen inspiratie zoeken. Zij was in hem. De smisvlam was in zijn hart. En wonder, der wonderen, deze eigendommelijke schrijver beleefde reuzensucces in Vlaanderen, in Holland bij de pretieuse katholieken en de scrupuleuze calvinisten, in de salons der edelen en der intellectuelen. Ja, een aristocratisch auteur werd hij, die zo dwarsdoor volks was. Vooral de Duits-sprekende landen verwelkomden zijn geschriften en werden zijn grootste bewonderaars. Wie in Timmermans enkel de heimatschrijver en folklorist huldigt, zal moeten tot de konkluzie komen dat het typische eigenaardige Vlaamse levensbeeld juist de aantrekkelijkheid bleek te zijn van het Europees publiek dat hij wist te veroveren.

    Zijne Europese betekenis heeft hij verkregen door zijn Vlaamse intiemheid, door zijn locale kleur, door zijn gehechtheid aan eigen bodem. Timmermans was de eeuwige dichter, die de kinderlijke visie op alle dingen, zowel de kleinste als de grootste, heeft bewaard. Hij was het eeuwig kind waarvoor alle dingen nieuw zijn en dat alle dingen telkens nieuwe vreugde schenken. Het kind in de eeuwige dichter, dat nieuwe namen geeft, alsof het de geijkte namen nog niet kende, die de beschaving op ieder ding geslagen heeft.

    Overal ter wereld neemt men het werk van Timmermans ter hand omdat men er overal iets wezenechts, iets oeroorspronkelijk in ontdekt, iets dat u meesleept buiten de grenzen van de tijd en de plaats. Men leest het omdat het een boodschap brengt, de boodschap dat het leven waard is geleefd te worden, omdat het een geschenk van Gods goedheid is ; de boodschap dat men hemel en aarde niet mag scheiden, zonder aan Gods scheppingswerk te tornen en zichzelf te straffen met een hopeloze problematiek en een levensverscheurdheid, een persoonlijkheidsgespletenheid en een vervreemding van de volksgemeenschap.

    Die boodschap bracht hij zowel in « Pallieter » waarin hij het leven bezong van de probleemloze mens in een paradijs als voor de zondeval, als in « Boerenpsalm » waarin de schaduw van de zonde door het licht van het Godsvertrouwen overwonnen wordt.

    De eeuwige dichter toonde de schil van het leven der zintuigen maar ook de pit van het mystieke leven, « de kern van alle dingen ».

     

                7) De volborenheid en apotheose van Timmermans' literair werk is zijn dichtbundel « Adagio ». Nogmaals een verrassing. Uit de evolutie van zijn prozawerken wisten wij wel dat hij de lijn van de traditioneel Vlaamse christelijkheid volgde, namelijk het harmonisch ineenvloeien van het gezond natuurlijke en het gezond bovennatuurlijke. Wij wisten dat gans het leven van Timmermans niet enkel theoretisch maar ook praktisch kerkelijk georiënteerd was ; dat hij een goed mens was als man, vader en volkse kameraad ; dat hij nooit iemand kwaad deed of over iemand kwaad sprak, met een woord, dat hij een echt christen was, zonder gebaring, gebaar of misbaar, maar wat wij niet wisten en wat wij enkel weten door zijn « Adagio », dat is dat hij zo hoog de weg der christelijke mystiek was opgegaan en dat hij niet enkel een groot dichter was in proza, maar ook een groot dichter was in de gebonden stijl en de vleugelslag van vers, rijm en rythme.

    Ik zeg een mystieker, wat hij reeds bewees in zijn « Kindeke Jezus in Vlaanderen », « De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt», «De Harp van Sint Franciscus», wat zelfs, op natuurlijk gebied, doorschemert in « De zeer schone uren van zuster Symphorosa » en « Ik zag Cecilia komen ». Een mystieker, ik bedoel niet een mystieker met visioenen, profetieën, wonderdaden, kruiswonden, bloedige littekens, verrukkingen en al die verschijnselen van de ening met God, die beschreven zijn in de boeken van en over de mystiekers als daar zijn Paulus, Augustinus, Bernardus, Theresia van Avila, Sint Jan van het Kruis, Catherina van Siëna, Angela van Foligno, Heinrich Seuse, enz., enz. Ik bedoel dat de 52 gedichten van « Adagio » alle de klank, de kleur en de geur dragen van de grondbeginselen der ening met God als daar zijn : zijn bewustzijn van Gods tegenwoordigheid ; de berusting in Gods aanbiddelijke wil; de dialoog van 's mensen hart met het hart van God, met een woord : het hoogste, het diepste en het volmaaktste gebedsleven. Ik bedoel dat Timmermans in de laatste periode van zijn leven niet het minst onder de indruk van zijn smartelijke verlatenheid en miskenning — zichzelf enerzijds in God als in een schelp heeft teruggetrokken, dat hij zich anderzijds verheven heeft boven alle aardse glorie en alle aardse ook familieliefde, en zeer bewust zijn opgang begonnen heeft naar het zien van God in het eeuwig leven. Ik bedoel nog dat hij die levenslang verborgene en intieme Godsbeleving die haar toppunt had bereikt, kinderlijk, eenvoudig heeft vertolkt in een taal die, als 't ware gezuiverd van alle materie, louter geestelijk geworden was en hemels, en in beelden die de subliemste levensfilosofie suggereren. Ik noem het «Adagio» het priesterlijk brevier van Timmermans. Men spreekt thans van zuivere poëzie. Wij vinden ze in « Adagio » : de zuiverste bewoording van de kern der dingen met daarrond en daarover het weemoedsverlangen naar de oneindigheid, hier op aarde in het dal van tranen.

     

                Zo leefde, zo arbeidde, zo stierf Timmermans. De dood had voor hem geen schemeringen. Na het zonnigste leven — met hier en daar een regen- en een hagelvlaag — wandelde hij aan de hand van broeder de dood, langs regenbogen, de godheid te gemoet.

    Te vroeg brak dat schoonste hart van Vlaanderen als een albasten vaas, maar zijn rijkste en thans volledig rijpe inhoud — want nog veel zou Timmermans geproduceerd hebben — stortte hij uit, als loutere vergankelijkheid in volle overgave voor de voeten van God, van wie hij zijne enige, zijne echte en zijne eeuwige kunstenaarsgaven had ontvangen.

     

    ***

    06-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en Averbode - Renaat Veremans

    FELIX TIMMERMANS en AVERBODE.

    Door Renaat Veremans – Averbode 1957

     

                Het zal dit Jaar de tiende maal zijn dat de trouwe vrienden van Felix Timmermans, in de Abdij van Averbode, zich zullen verenigen om piëteitsvol hun vriend te herdenken.

    Geen betere plaats dan juist de abdij kon voor die innige en steeds ontroerende plechtigheid worden uitgekozen.

    In zijne laatste levensjaren was Averbode het lievelingsoord voor Felix geworden. Daar, in die rustige atmosfeer vond hij peis en vree na de veelvuldige en vermoeiende reizen in het buitenland. Ik heb steeds het geluk gehad die ware vakantiedagen met hem te hebben doorgebracht. Van 's morgens vroeg trokken we al wandelend de bossen in ; bomen, kruid en plant, dit alles werd door hem bekeken met schildersogen. Van één pas; bleef hij stil staan, baalde zijn schetsboek te voorschijn, en op tijd van enkele seconden stond het door hem bekeken beeld, in rake en treffende lijnen op het papier.

                Bijzonder het landschap gezien van op de « Weefberg » trok steeds zijn aandacht.

    Links naar « Den Demer », de vettige weelderige weiden ; rechts naar « De Nete », de dromende dennenbossen en het stille heideland. Dit zo fel kontrasterende uitzicht werd de inspiratiebron tot het ragfijne. verhaal : « Ik zag Cecilia komen ».

                Wij bleven niet alleen te Averbode pleisteren ; ook de omliggende gehuchten en dorpen werden doorkruist.

    De veldweg, niet de steenweg, van Zichem naar Scherpenheuvel, had voor hem een bijzondere bekoring. Felix, die gewoonlijk op zulke wandeltochten weinig van zeggen was, maar dromend, traag gaande, alles bekeek, zoals alleen dichters en schilders dit kunnen, kon dan ineens geestdriftig uitroepen : « Wat schoon land, een echte symfonie van koleuren en klanken, de blauwe hemel met het spetterend zonnelicht, waardoor het goud van het koren nog heviger wordt, en als orgelmuziek de zang van de leeuweriken ! »

                Alvorens we Scherpenheuvel binnengingen, stond daar op 't einde van de veldweg een reus van een boom, met breed opengespreide takken, dragend op zijn stam een Lieve-Vrouwebeeldje ; van hier terugblikkend naar Zichem, overschouwt men in zijn geheel, dit verrukkend golvend landschap. « Dit moet vastgelegd worden ! » — ik hoor het hem nog zeggen, en meteen kwam weer het schetsboek, en begon hij te tekenen, ditmaal niet zo koortsig rap als gewoonlijk, maar traag-gemeten, natuurgetrouw kwam boom en landschap op het papier, onderwijl maar vertellend, dat het hier was dat Leontientje uit de « Bloeiende Wijngaard », geknield voor het Lieve Vrouwke, Haar smekend en biddend kwam vragen dat de geliefde Isidoor zich zou bekeren. Deze tekening is later uitgegroeid tot het bekende schilderij : « Het biddend Leontientje ». Zoals hij enkele ogenblikken te voren op zijn tekening Leontientje had laten knielen voor Onze-Lieve-Vrouw, zo zat Felix een weinig daarna zelf geknield voor Onze-Lieve-Vrouw in haar heiligdom van Scherpenheuvel. Na het devotievol gebed, werden de merkwaardige schilderij en uit het Marialeven van Van Loon bewonderend bekeken. Felix vond het spijtig dat over deze juwelen uit onze Vlaamse schildersschool zo weinig gesproken en geschreven is geworden. Hij was vast besloten daarover een uitgebreide studie te schrijven. Zijn al te vroege dood heeft het hem ongelukkig belet.

                De grote aantrekking in dit schone land van Averbode was voor Felix de witte abdij, en de even witte abdijkerk, die met haar fijnbarokken toren heel het Demerland overheerst.

    Alle tochten die we samen daar deden, eindigden steeds in de abdij, waar, door de spreekwoordelijke gulle gastvrijheid, Felix zich door en door thuis gevoelde.

    Het vredige rustige karakter van Felix harmonieerde zo wonderwel met dit oord van contemplatie en gebed.

                Ingetogen mediterend, en genietend van de heilige stilte, trok hij soms door de witte kloostergangen, van tijd staande blijvend voor een schilderij of prelaatsportret.

    Bij avondschemer vond men hem gewoonlijk in de abdijkerk, geknield voor het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van het Heilig Hart, luisterend naar de liturgische gezangen, uitgevoerd door de Witheren vooraan in het koorgestoelte.

    Zijne Hoogwaardigheid, Monseigneur Crets, zou nooit nagelaten hebben, na het noenmaal bij het drinken van een tas koffie, in de gastenkamer een praatje te komen voeren met Felix.

    Gewoonlijk werd er dan over Lier gesproken, vermits Monseigneur zelf zo'n halve Lierenaar was, en hij wist dat Felix een vriend was van zijn broer Frans, die te Lier het edel ambacht der « macecliers » vertegenwoordigde.

    De trouwe vrienden van Felix Timmermans zijn dan ook zeer dankbaar tegenover Hoogwaardig Heer Gisquière, Prelaat van Averbode, die ons toelaat elk jaar, in zijn schone abdij, en door zijn voor ons zo vererende tegenwoordigheid, onze grote vriend Felix zaliger te mogen herdenken.

     

    ***

    05-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!