Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    15-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans, Le père de Pallieter - uit Voilà



    Felix Timmermans

    Le père de Pallieter

     

    Uit Voilà – Gazette hebdomadaire de la bonne humeur – vendredi 6 juin 1941.

     

                Qu'apres celle-ci on ne vienne plus dire qu'il n’y a pas de gens prédestinés !

    Quand Felix Timmermans vint au monde, la joie régnait dans la petite maison rustique de la Grand-Place de Lierre, où la tour de Saint-Gommaire étirait son ombre, car le 13e moutard de Timmermans venait de voir le jour. Nous ignorons si l'on écrivait ce jour-là le 13, mais il nous est revenu que le papa Timmermans, qui était un joyeux compère aimant la blonde écumante et la bonne chère s’en était vanté dans les cafés de la place, que son dernier-né avait été conçu un 13, et notamment le jour où il venait de réussir son 13e coup de maître en se débarrassant d'un stock immense de dentelle démodée, mais dont les fermières raffolaient encore de ce temps-là.

    On écrivait 1886. La fusillade de Queretaro étant encore trop fraîche et trop sanglante dans toutes les mémoires et, d'autre part, l'admiration pour le souverain de l'Etat Indépendant du Congo allant croissant, le papa Timmermans, en tenant son rejeton sur les fonts baptismaux, lui donna le nom de Félix, auquel il ajouta celui du malheureux Maximilien et celui du plus heureux Léopold.

    Vraisemblablement le dodu Félix-Maximilien-Léopold était-il un enfant comme taus les autres, car après son école primaire le papa Timmermanscida que son 13e l'assisterait dans son commerce de dentelles ambulant.

                « De Fee », comme on l'appelait déjà de ce tempslà dans sa ville natale — quoiqu'il n’atvait rien d'un Adonis et encore moins d'une Fee — ne raffolait pas de son métier. Quoi de plus médiocre, de plus terre-à-terre aussi que de vanter les qualités de la « Valencienne » ou de l'«. Entre-deux » qu'on débitait a un franc les trois aunes aux « patches » (fermières) de la région, alors que la compagnie des jeunes avant-gardistes de la peinture et de la littérature, dont la patrie de Saint-Gommaire abondait, était si agréable et autrement intéressante. Au lieu de traîner sa hotte le long des chaussées et des chemins de terre, il la déchargeait dans l'atelier d'un peintre en herbe, où il passait d'agréables et de mémorables journées dans la fumée des pipes. Et il n’eut cure des remontrances de son père, qui commenca à craindre que si un 13 peut être un porte-bonheur, il peut aussi être un signe de malheur.

                Mais le « Fee » avait autre chose que du bagoût mercantile à son actif.

    Les innombrables coins pittoresques de sa bonne ville, le béguinage aux pignons moyennageux, l'immense romantisme planant sur la Nèthe et les prés environnants, le contact d'un tas de gens que les Lierrois appelaient des dévoyés, avaient fait éclore en lui le sentimentalisme et le goût de la poésie. C'est ainsi que, la lyre vibrant en lui, il monta au Parnasse et écrivit des poésies dans le genre de celles d'Omer Charles de Laey, une sorte de poésie pittoresque, dans laquelle l’élément pictural et folklorique était prédominant.

    C'est alors que Felix Timmermans se découvrit également le don de la peinture. Il se mit à fréquenter les cours de l'académie de la ville. Mais quelle fut sa déception ! Il y apprit à tracer des cercles, des losanges et toutes les autres bêtises géométriques, il y reçut les premières notions pour ombrager une projection, mais il ne fut pas question d'apprendre à dessiner les paysans, les paysannes, les hommes de labeur tel qu'il les avait vus à la besogne, les arbres figés au bord de la rivière, dans laquelle le soleil laissait fondre ses ors. Dégoûté des méthodes pédagogiques, il préféra plaquer là I'académie et se former lui-même.

    Entre-temps, il avait rassemblé ses poésies qu'il fit éditer en 1907, sous le pseudonyme de Pol van Meer. La vente laissa cependant à désirer et durant de longues années des exemplaires maculés du fameux volume trainèèrent dans son grenier. Ce n'est qu'après la guerre de 14, le Fee s'étant occupé de politique qui n'était pas tout à fait celle de ces messieurs du Havre, qu'il vida son grenier et fit un feu de joie de toutes ses paperasses parmi lesquelles aussi ses poésies à la De Laey.

                Vers la même époque. le jeune Timmermans collaborait à un journal, qui, en guise d'honoraires, procura des livres à ses collaborateurs. Afin de se constituer une bibliothèque, le Fee publia dans cette « feuille de chou » une tragédie en sept actes, intitulée « Holdein », à côté de laquelle celles de Shakespeare n'étaient que de la petite bière. Felix on était tellement satisfait qu'il envoya sa première prose à Hugo Verriest, afin que l'auteur des « Vlaamsche Koppen » lui donnât son appréciation. La réponse ne se fit pas attendre.-— « Trop long ! » lui écrivait l'abbé Verriest. Et : — « A l'occasion, poussez une pointe jusque chez moi, on parlera de votre livre ».

    Le jeune Timmermans ne se fit pas prier. Un beau matin, il mit son costume le plus seyant, il soigna particulièrement sa barbe — car pour se donner I'air artiste il s'était gardé de se raser le menton, à l'instar de ses copains de Lierre — et après s'être coiffé d'un haut-de-forme, il s'en alla à Alveringhem. C'etait une merveilleuse journée d'été et Félix se promenait à travers la belle campagne flamande, en jouissant pleinement de la nature et en rêvant tout son saoul. Il s'en était si bien donné qu'il s'était perdu dans les champs. Malgré sa timidité il se décida à accoster une belle paysanne aux cheveux de lin, qui liait la moisson dorée en s'égosillant comme un rossignol. Ayant demandé le chemin vers le presbytère, la beauté flamande s'exclama toute étonnée : « Monsieur le curé est donc malade ? » Timmermans comprit qu'on le prenait pour le médecin et depuis lors il ne porte plus de barbe.

                L'abbé Verriest avait un gros faisan dans le pot, spécialité de sa bonne Pauline.

    Ce mets succulent, le bourgogne aidant, mit le brave curé d'Alveringhem en verve. Il paria à l'auteur en herbe, de Gezelle, de Rodenbach qu'il avait connu intimement. Félix apprit ainsi à connaître toutes sortes d'auteurs et à les juger d'une facon toute spéciale. L'abbé lui parlait de tout sauf de sa jameuse tragédie; et ce n'est qu'au moment du départ que le bon « pastor van ten lande » (pasteur campagnard) lui dit en faisant allusion à sa scribomanie : « Ecoutez le rythme du cœur humain ! » C'est depuis lors que Timmermans a compris que les humains parlent de la même façon des anges que de leurs épinards. Il comprit dès lors aussi que l'humour n'est autre chose que de la tristesse que l'on veut camoufler avec un semblant de gaite.

    ***

                Pour original qu'il était, Timmermans s'était adonné à toutes sortes d'ismes, dont l'occultisme n'était pas le moindre, puis à la théosophie et à l'asttrologie. Il se laissait influencer par eux jusqu'a un tel point qu'il fut même incapable d'agir encore librement. Il se sentait lié à des chiffres, à des dates, aux signes de la cabale. Cette profonde superstition influença profondément ses premières œuvres et notamment « Begijnhofsprookjes », écrit en collaboration avec Anton Thiry, et dont un profond amour pour le cadre archaïque et des aspirations semi-mystiques forment la base.

                Dans sa vingtième année , Félix Timmermans tomba gravement malade et dut garder le lit pendant longtemps. Nous ne savons au juste de quoi il souffrait, mais suivant le savant français, Coué, l'esprit influence la matière et il est donc vraisemblable que son esprit, gangrené par ces « ismes » néfastes, ait eu une profonde influence sur l'état psychique de Timmermans. A un certain moment, son pessimisme touchait au désespoir et il crut sa dernière heure venue. Il réagit cependant, lutta des semaines durant avec l'homme à la faux qui s'était introduit dans sa chambre, car... notre Timmermans eut peur de mourir. Ce sont ces heures atroces pendant lesquelles il vécut les affres de la mort qui revivent dans «Schemeringen van den dood » (Les Reflets de la Mort), imprégné de mystère et truffé d'effets mélodramatiques macabres.

    Il est clair que le satanisme et la magie noire ont détraqué ce Flamand fort et sain. Mais il n'empêche que le style suggestif et savoureux fait de cet ouvrage un livre très attrayant et qu'il fut surtout le prélude d'une œuvre grandiose, unique en son genre, qui susciterait l'admiration du monde entier.

    ***

                Vers la fin de sa maladie, Timmermans devint tout à coup un autre homme. Il se sentait heureux, imondé de bonheur. D'où cela lui venait-il ? Il n'aurait pu le dire. Il se promenait beaucoup : le béguinage, la Nèthe, les prairies. Il vit le paysage printanier avec de tout autres yeux qu'auparavant. Tout était beau et bon. Les prés verts s'étiraient voluptueux comme une vierge fatiguée. Ses yeux s'ouvraient complètement. De quelles foutaises s'était-il occupé, alors que là, devant lui, gisait la joie de vivre, la santé, en un mot : la Nature !

    Il décida de la décrire. Mais un paysage ne peut rester inanimé, sinon il devient vite une «nature morte». Il y mit un homme, non un surhomme, mais un homme en chair et en os, un fervent du beau, un jouisseur du bon, un admirateur de tout ce qui croît et vit et se multiplie, un homme qui prend tout du bon côté, parce que la vie n'a que le côté qu'on lui donne.

    Cet humain, cet épicurien, ce philosophe, c'était « Pallieter ».

                Nous usions encore le fond de nos culottes sur les bancs du collège, quand la première édition de « Pallieter » sortit de presse. Alléches par des extraits qui avaient paru dans des revues, nous nous précipitâmes sur ce fameux passage d'un réalisme profond, où Pallieter découvre dans la bruyère deux petites vierges nues qu'il met en croupe sur son cheval après s'être « rincé l'œil ». Mais à côté de ce réalisme naturaliste, nous découvrimes aussi la philosophie épicurienne de l'auteur et surtout son immense, son merveilleux romantisme, qui est au livre ce qu'une violette est à un bouquet de fleurs champêtres. Car dans ce libre, « De Fee » raconte la vie, sans ombrages, du meunier-esthète qui, dans la vallée arcadique de la Nèthe, jouit largement et à pleines bouffées, de la nature et de la vie. Il est croyant et emprunte au Poverello le lansage qu'il parle aux plantes. Mais il est aussi un dyonisos qui aime à rire à gorge déployée, à s'empiffrer à ceinture dégrafée, à se vautrer dans tous les plaisirs qu'offrent la terre, l'eau, le soleil; qui jouit étourdiment et physiquement des belles filles et surtout de sa Marieke, de « cette chair saine et forte qui est comme une tranche saignante découpée dans le sol d'avril ». Et dans une même atmosphère hédonistique se meuvent nombre d'autres héros qui ne diffèrent en rien de Pallieter lui-même.

     

    ***

                « Pallieter » est devenu un symbole légendaire. De la littérature. le nom a passé dans le langage courant. On dit « Pallieterien » pour désigner un jouisseur, ou « palliterer » pour dire que l'on va profiter de tout ce que la nature offre de beau et de bon. Il y a du tabac «Pallieter», de la bière « Pallieter » et même du cirage du même nom. Et néanmoins, nul n'étant prophète en son pays, tout le peuple flamand n'avait pas encore lu cette œuvre grandiose d'un format vraiment international. Afin d'y remédier, l'Agence Dechenne vient de mettre sur le marché 50.000 exemplaires de « Pallieter » à un prix vraiment populaire.

    On s'est souvent demandé si Pallieter n'était pas Félix Timmermans lui-même. Laissez-nous vous détromper. Timmermans ayant commencé la rédaction de son ouvrage deux ans avant son mariage avec Marieke Janssens, il serait erroné aussi de prétendre que c'est sa femme qui a inspiré Ie livre.

                Malgré ses nombreuses œuvres : «Kindeke Jezus in Vlaanderen», «Anne Marie», «Juffrouw Symforosa», «Pieter Breugel», «Boerenpsalm», «Ik zag Cecilia komen»et nous en oublions, -— Félix Timmermans nous a avoué qu'il n'a pas la plume légère.

    Il travaille chaque jour mais trop peu, car il aime trop sa promenade, sa pipe, ses amis et... son verre de bière. Passez par Lierre, à n'importe quelle heure de la journée, vous y verrez un bonhomme rond comme un tonneau (peut-être le volume a diminué à cause du rationnement), l'éternelle pipe en bouche, les deux grosses mains croisées sur le dos, se baladant à pas lents, les petits yeux vifs toujours en éveil. Ce bonhomme n'est autre que Félix Timmermans.             Honteux de sa paresse, « De Fee » s'est une fois écrit une lettre qu'il s'est fait parvenir par la poste et qui était conçue comme suit . « Mon cher Fee, Tu ne f... plus rien. A partir de demain tu vas te mettre à la besogne ». Il s'est suggestionné, magnétisé de la sorte et depuis lors il travaille plus régulièrement.

    Quand il n'attrape pas directement la vision exacte, ou l'harmonie, il s'en va. Il va voir alors comment ça se passe dans la vie, il parle aux gens, à ceux qui triment, se fait raconter des choses du passé, car les anecdotes sont une source inépuisable. C'est d'ailleurs dans une anecdote qu'il a puisé le fameux duel entre Fransoo et le baron où le premier choisit le canon et... Mais non, il vaut mieux lire ça vous-même.

    Et pour conclure nous répondrons à la question que le lecteur se sera sans doute déjà posée : Timmermans n'est-il pas devenu Pallieterien lui-même après avoir écrit son livre ? En aucune façon. Pallieter n'a pas eu plus d'influence sur Timmermans qu'« Utopia » n'en a eu sur Thomas-Mann.

    Puisse-t-il en être de même du lecteur qui, après ceci, voudra se procurer ce livre qui a fait. rougir tant de jeunes filles... hypocrites.

     

     

    *******

    15-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de Fé aan zijn schrijftafel (foto)

    de Fé aan zijn schrijftafel

    14-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hugo Verriest en Felix Timmermans

    Hugo Verriest en Felix Timmermans

    Uit Het Getrouwe Lier  - Katholiek weekblad voor Lier en omstreken    (1947)

     

    Hugo Verriest is sinds 25 jaar begraven, en in alle middens : katholieke, liberale, socialistische, wordt de figuur van deze grote eenvoudige vlaamse priester-kunstenaar met de meeste eerbied herdacht.

    De invloed van pastor Verriest was groot op een Gust Vermeylen, een Herman Teirlinck, en ook op onze stadgenoot Felix Timmermans.

    En zo vinden we een artikel uit « De Amsterdammer » van 't jaar 1922 —dus 25 jaar geleden, waarin Timmermans vertelt van een bezoek aan de priester-schrijver.

    Het luidt als volgt : « In die dagen had ik een tragedie in verzen geschreven, vijf bedrijven.

    De handeling had plaats in de elfde eeuw. Ik had een eeuw genomen waar ik niets van af wist, om zeker niet te missen.

    Per ongeluk had ik er een kaartspel in gebracht, daarom alleen vond een andere vriend het een vod. Doch ik liet het kaartspel er in, en krabde elfde eeuw uit.

    lk zond het naar Hugo Verriest, en angstig wachtte ik zijn antwoord af.

    Op een schone dag schreef hij mij met zijn elektrieke naaldschrift : "Kom ne kier af, we zullen er over klappen ".

    Dat was meer dan dat de Koning mij naar zijn Hof riep, en daarom zette ik dan ook mijn hogen zijden hoed op, en kwam na vier uur rijdens, 't was half tien, te Vichte aan, en dan te voet naar de befaamde pastorij !

    Het land lag nog in frisse morgennevels, waar warme zon achter werkte.

    Een boerin, aan wie ik de weg vroeg, nam mij voor een dokter geneesheer, met mijn hogen hoed en mijn langen baard (beide voorwerpen zijn sindsdien door mij niet meer gedragen), mijn hart klopte rap; ik ging op de maat van mijn hart, snel.

    Want ik ging den schoonsten kunstenaar van schoon Vlaanderen zien ; honing horen vloeien in 't Vlaams, de belofte van den Vlaamsen Mei horen merelen !

    Onderwegen zoop de zonne aan de nevels, en 'k zag het dorp, wit met rode daken en een bruin heksken.

    Harder klopte mijn hart, en toen ik aan de pastorie beldc, scheen de bel in mijn borst te hangen. Ik zette mijn hogen hoed rechter, en vaagde het stof mijner schoenen aan 't gras af. Pauline kwam opendoen, een zedige pastoorsmeid, in wier levendige ogen men leest de lust om den vrede en de zuiverheid van het huis, aan wie men ziet dat zij een blijde meester dient. Zij glanst.

    En lijk alle pastoorsmeiden zei ze : "Meneer is niet t'huis", er gelukkig bijvoegend "Hij is nog in de kerke". En ik naar de kerk, en toen 'k er meende in te gaan, kwam hij er uit. Eerst bleef hij staan, onderzoekend, wie of wat dat gebaard jongmens onder die zijden buis was.

    Plots stak hij gul zijn handen uit. "Felix ! dat zijt gij ! "

    lk was het inderdaad. De hele dag zweeg Verriest over de tragedie. Timmermans eindelijk, nieuwsgierig, vraagt er naar.

    "Het leeft niet" zei de pastoor. Boem ! daar hadt ge het. "Het leeft niet, ge hebt de fout van Jordaens, maar anders. Al uwe personen hebt ge een ander gelaat gegeven, maar ze drukken zich allemaal op dezelfde wijze uit. Hunne taal leeft niet. Ze spreken allemaal uwe taal, en dan nog een dode taal, boekentaal. De zee heeft haar rythme, of ze fluistert of ze stormt; ze doet nooit lijk iets anders, maar altijd lijk de zee. Het woud heeft zijn rythme, het wiegende koren, maar ook elke mens, of hij vriendelijk nu, en straks grammoedig is. En dat hebben uwe personen niet! " En ik zat daar neergeslagen en in den gang hong mijn hogen hoed! Maar ik was niet wanhopig, want een nieuw licht schoof zich over mijn levens- en kunstuitzicht. Het licht der waarden! « En ik heb den pastoor bedankt en ben, blij geweest dat hij mijn werk een dood ding had gevonden. Want nu had ik mijn weg ontdekt.»

     

    (Felix Timmermans – 20/11/1922)

    14-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de Fé en zijn bewonderaars (foto)

    de Fé en zijn bewonderaars

    13-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De groote Timmermans uit het kleine Lier - Gerard Smit

    De Groote Timmermans uit het kleine Lier

    Door Gerard Smits - uit een tijdschrift van 1949

     

     

    Felix Timmermans, de bijna zestigjarige doch eeuwig jonge Vlaming, is en wordt zoo vaak verschillend beoordeeld.

    Er is een categorie menschen die hem een bijna goddelijke vereering toedraagt om de humoristische gebeurtenissen, welke met milde hand door zijn werken zijn gestrooid en die hij op sappige wijze vertelt.

    Anderen veroordeelen hem, omdat hij op een heidensche manier de natuur zou verafgoden.

    Dan is er het type van den verslinder, die het eene boek na het andere leest en die, zooals Lou Lichtveld het zoo kernachtig uitdrukt, al half met de billen op het volgende boek zit, zoodra hij met het zoo juist begonnen boek klaar is. Hij vindt de boeken van Timmermans prachtig omdat er tempo in zit en ze vlot lezen.

    Degenen echter, die de boeken van Felix naar waarde genieten, zijn de fijnproevers, de menschen die de kunst van het lezen en van het leven verstaan.

    Daar is uit de boeken van Timmermans meer te halen dan het verhaal zelf. Dat is trouwens het geval met alle goede boeken; maar in zijn boeken zit vooral voor den doorsnee Nederlander méér genot dan men zoo oppervlakkig denkt. De plastiek, welke Timmermans zoekt in het alledaagsche, ontwikkelt de aantrekkingskracht van zijn werken ook voor den niet-Vlaming. Uit zijn werken, welke met boertigen Vlaamschen humor doordrenkt zijn, spreekt de Vlaamsche volksziel, leert men Vlaanderen kennen en zijn mooie Kempen.

    Ik heb Vlaanderen altijd gezien als een soort Luilekkerland, waar weliswaar geen gebraden duiven ons in den mond vliegen, doch waar alles anders lijkt dan in het koele Noord-Nederland. Toen wij als kinderen op den buiten speelden of in de mastebosschen, was het, of de Vlaamsche zon feller straalde en geheel de natuur met meer warmte naar je ziel kwam; het was dan of je in een bovenaardsch land vertoefde, waar het heerlijk was te zijn.

                Dat gevoel spreekt uit Timmermans' werken. Zij zijn foto's van de Vlaamsche volksziel en wat daar in die volksziel ontspruit, heeft hij weten te gieten in een zoo schoonen letterkundigen vorm, dat zelfs de meest verstokte critici hun critische formules in de pen houden, of als ze dan toch wat wenschen aan te tippen, ze dit doen met fluweelen handschoenen.

    Timmermans schept een geheel eigen sfeer. Hij voert in al zijn werken, groot of klein, een symbolentaal, welke tot in de ziel gaat. Als men hem leest, ziet men niet alleen het geschrevene voor zich, neen, men behoeft dan slechts weinig verbeeldingskracht om zich te wanen aan de oevers der Leye (Nethe) in dat kleine pittoreske Lier. Dan ziet men de kleine Vlaamsche stedekens met hun begijnhofkens, waar een begijntje de wasch bleekt of haren Paternoster prevelt. Het is alles zoo simpel neergeschreven, maar zoo schoon, dat het verlangens opwekt, die vredig en berustend zijn. Hij schildert ze daar neer zijn Kempensche dorpen, liggende tegen de heuvelen. De dorpen met roode daken, witte molens en een hoopke populieren, welke rond een vijver trillen. De natuur is voor hem iets, waarop hij zijn zinnen naar hartelust kan botvieren, uit zijn natuurbeschrijvingen riekt het Liersche land.

    Hij begint zijn boek met de omschrijving van de streek, het dorp of 't stedeke. Wat hij daar schrijft is geen fantasie, neen. Met één penseelstreek kladdert hij de entourage neer en dat alles gloeit en siddert van warmte, van bijna zinnelijke liefde voor zijn Vlaanderland.

    Hij houdt van zijn volk, dat zulke schoone liedekens zingt en zoo boertig kan klappen.

                De werken, welke hij gebracht heeft, zijn talrijk en het zou te ver voeren ze elk afzonderlijk door te loopen van zijn wereldberoemden "Pallieter", af, dat in 1916 verscheen, tot "De familie Hernat" toe. Zijn vermaarde "Pallieter" evenals de tegenhanger van dit werk "Boerenpsalm", het beeld van den Vlaamschen boer, ja al zijn werken zijn gretig gelezen. Indien men zijn boeken zou brengen zonder vermelding van zijn naam, zou ieder toch onmiddellijk zeggen : dat is Timmermans.

    Behalve door zijn schrijverstalent, dat in volle overgave tot ons komt, kenmerken zich zijn boeken door de illustraties, welke hij zelf verzorgt. Het zijn geen scheppingen van een Memlinc of van de Van Eycks. Soms lijken het slechts krabbels van een kinderhand, maar dan toch in zulken vorm neergeteekend, dat er één geheel ontstaat met het geschreven woord. En tekst en teekening, ze vullen elkaar aan in smeuigheid, welke het geheel volwaardig maakt.

    Hij schept een eigen taal, welk onderwerp ook uit zijn pen vloeit. Daar is een tijd geweest, waarin velen zijn kunst het lot toedachten van overrijp te worden. Men zou het moe worden, telkens weer die overdrukke entourage, sprankelend van felle kleuren. Degenen, die zich aan voorspellingen waagden, hadden echter ongelijk. De Liersche schrijver wist zijn kunst bij elk object zoo om te vormen, dat hij nimmer in herhaling viel en telkens weer een omlijsting schiep, welke het gebeuren in volle schoonheid tot ons bracht. De kunst van zijn boetseeren is dikwijls erg eenvoudig, soms kinderlijk. Hij geeft zijn stof echter in een vorm weer, welke meesterlijk is, in een vorm, welke men een Timmermans-vocabulaire zou kunnen noemen. Het zijn simpele uitdrukkingen, maar hij omvat er alles op een dusdanige wijze mee, dat de boekpagina een scherp uitgewerkte foto wordt. Ze zijn zoo in het oogvallend, de uitdrukkingen die hem eigen zijn.

                Daar hebben we de natuurbeschrijving in "De Pastoor uit den bloeyenden wijngaert" : "De buiken der heuvelen zijn bekleed met velden, rosse en groene tapijten, en zaaiers stappen zwart tegen de zilveren lucht, ossen trekken ploegen, en een witte steenen windmolen zwaait zijn armen als een vreugdig kind. Menschen wijzen naar weerkeerende vogelenkladden, hoog in de lucht". Ziehier een schilderij van Breughel, hetwelk men lente zou kunnen noemen.

    Het is daar zeker simplistisch neergeschreven, maar er straalt een gloed uit, welke den meest verstokten nuchterling ontroert. Met weinig woorden weet hij ons een heele situatie duidelijk te maken. Dit op zichzelf is geen kunst, doch uit dien eenen grooten zin spreekt voor ons een reeks van handelingen. Zoo markant schetst hij pastoor Serneels bij een van zijn bezigheden............ "In de druivelaarsgang, die van den vijver naar den rozen achtergevel der pastorij welft, zit de gele kater nevens zijn staart te wachten naar een musch; en aan een open venster waaronder witte en mauve crocus tintelt, is de magere, blozende menheer Pastoor traagzaam bezig een brief te schrijven, naar zijn broeder, die horlogemaker is te Lier".

    Deze enkele regels spreken een duidelijke taal en schitteren tevens van schoonheid. Timmermans bewijst hier, dat hij zijn symbolen-terminologie niet alleen toepast, als het de natuur betreft, doch ook bij beschrijving van personen en handelingen. Hoe echt zet hij in "Symforosa Begijntjen" den hovenier Martienus aan het werk, die naar het hofke gekomen is om de groentebedden op te dekken, bloemen te planten en den druivelaar te snijden. Men ziet in gedachten het begijntje met haar spitsig neusje staan te breien, uitbundig klappend over haren schoonen druivelaar, terwijl in haar begijntjes-brein gedachten ronddwarrelen om dieën manspersoon, die daar bezig is, gedachten welke in een begijntjeskopke eigenlijk......... zonde zijn! Timmermans beschrijft dit gebeuren hier zoo naïef reëel, dat er geen mensch, zelfs geen begijntje aanstoot aan kan nemen. Het zijn weer de personen welke hij hier schetst en hun handelingen, en door dit alles heen is de draad van het verhaal zoo meesterlijk gevlochten, dat het tezamen een smaakvol geheel vormt, acceptabel voor een ieder.

                De liefde tot zijn land is een ieder aangeboren, zong Vondel in zijn "Gijsbrecht van Aemstel". De groote Vlaming Timmermans koestert een diepgevoelde liefde voor zijn land, welke spreekt uit al zijn werken. De folklore, welke in Vlaanderen zoo welig tiert, verwerkt hij gaarne in het dorpsgebeuren.

    Wij treffen dat aan in zijn "Driekoningen Tryptiek", opgedragen aan Ceciliatje, zijn dochterke.

    Daar gaan ze, Suskewiet de herder, de palingvisscher Pitjevogel en Schrobberbeeck de bedelaar. Als de Drie-koningen verkleed, zijn ze, voorzien van een houten ster die aan een staak draait, de hoeven afgegaan. Dit gebeuren komt nog telkenjare voor in Vlaanderen en ook in onze zuidelijke provincies. Om dit folkloristisch gebeuren heeft Timmermans een legende gesponnen zoo simpel en toch zoo schoon. Dit nietig uitziende boekske, een kerkboekske gelijk, vloeit weer over van de symbolentaal, door hem zelf geschapen. Het staat daar weer als een schilderij: "De dag nadien was het Kerstavond en stond de lucht glashelder gevrozen, dunblauw, over de verre wereld, wit gepelsd in sneeuw". Even verder schetst hij de omstandigheden weer zoo kostelijk Vlaamsch, als hij de imitatie-Driekoningen laat vergenoegen op eenen kostelijken avond als ze een krachtigen borrel vitriool kunnen drinken in "Het Zeemeerminneken"—....... en met het goed en lekker eten den hollen bulk rond en stijf te zetten, dat men er een vlooiken op kost kraken."

    Naast zijn proza is Timmermans ook tot ons gekomen met poëtisch werk. Daar is zijn "Boudewijn" (een satire op de Vlaamsche Beweging na den vorigen oorlog). Kan hij in de poëzie zijn symbolenrijke taal handhaven ? Wees gerust! De kunstenaar bij uitnemendheid laat het U hooren:

                                        "Als het veld nog nevels droeg

                                        ging de doedelzak aan 't ronken,

                                        wierd er daar gedanst, gedronken,

                                        tot de hoornen van de maan

                                        in den hemel kwamen staan".

     

    Zijn eigen sfeer verliest hij nooit. Het zuidelijk temperament, dat hij uitspuit in al zijn boeken, proza en poëzie, zal zijn werken blijven omsluieren en deze steeds kenmerken als voortbrengselen van den grooten Timmermans uit het kleine Lier.

     

    ********

    13-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bezoek aan de Fé (foto)

    Bezoek in de De Heyderstraat

    11-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een strijder voor Vlaanderen - R. Van Haegenbroeck

    Een Strijder voor Vlaanderen

    Uit “Edele Brabant” 1947 - door R. Van Haegenbroeck.

     

    Er wordt nogmaals op gewezen op de achtergronden van de Vlaamse strijd, en ook omdat het een hartstochtelijk pleidooi vormt voor den veelomstreden schrijver en tevens omdat (men leze hiervoor b.v. de artikelen verschenen in de Linie en Vrij Nederland) de Vlaamse strijd weer actueel geworden is.

     

    Het behoort dat ook "Edele Brabant" een bijdrage wijdt aan de piëteitsvolle herdenking van een; der edelste figuren uit ons Brabant die onlangs zijn moe en ziek hoofd in Gods schoot heeft neergelegd, de kunstenaar en Vlaamse idealist Felix Timmermans. Wij zijn verzadigd geworden - deze paar weken, van al het opgeschroefd. soms schijnheilig, dan weer hopeloos-ledig, meestal totaal onbegrijpend geschrijf en geleuter in de Belgische en Nederlandse pers over de wondere man die te Lier stierf. en die voor hen allen gedurende zijn leven een lastig heerschap is geweest omdat hij als kunstenaar niet wou passen in hun literaire vakjes en als politiek idealist hun ideologische nervositeit prikkelde. Het is onbegonnen werk te trachten in het koor der kikvorsen een eerlijk, gezondklinkend geluid te laten horen. Maar in Edele Brabant wil ik een poging wagen, want ik meen bij Brabanders, die door hun eigen volkskarakter en hun nabijheid met Vlaanderen en zijn volk tot ruimer begrip van toestanden en verhoudingen zijn gekomen, een klankbord te vinden dat in de Nederlandse dag- en weekpers vooralsnog ontbreekt.

     

                Het is geen onverdraagzaamheid doch nuchtere vaststelling der feiten, — de negering dezer feiten zou integendeel van onverdraagzaamheid getuigen, — te aanvaarden dat een honderdjarige verbitterde strijd tot handhaving van zijn volkszijn het Nederlandse deel van België gebracht: heeft in het stadium van wat we noemen kunnen, "de totale oorlog".

    Dit is noch min noch meer: de strijd met al de middelen en op alle terreinen, de strijd die zich heeft doorgebroken in al de uitingen van het leven, of we dit nu gewenst of verheugend achten of niet : in het bestuurlijk leven, op het onderwijs-, op taal-, op economisch gebied, in de huisgezinnen, in de kerken, in de gewone samenleving, in de pers, in de sociale organisaties, en ja, ook op algemeen kultureel terrein en in het specifiek kunstleven.

    Overal dringt in Vlaanderen het element nationale strijd zich op, breekt door, verzuurt de atmosfeer.

     

                Men behoeft maar de eerste de beste krant uit Vlaanderen, ook de minst strijdbare, in handen te nemen om de elementen van de antithese Vlaanderen-België in een of andere vorm te zien in het oog springen. Wij kunnen die van algemeen-menselijk standpunt uit betreurenswaardig vinden, maar het is nu eenmaal zover dat iedere Vlaming een wrok heeft omdat Vlaanderen als gemeenschap grieven heeft. En wrok om grieven, gevoed door domme onderdrukkingspractijken, scheppen een verbitterde atmosfeer die geen enkel facet van het nationaal leven onaangetast laat.

    Deze erkenning van de feiten door eenieder, zelfs door de ruggegraatlooze Nieuwe Standaard die iedere dag verbolgen kreetjes laat horen aan het adres van de Belgische Staat alhoewel hij pas een jaar geleden juichend schreef dat "de Vlaamse kwestie opgelost was", moet ook in Noord-Nederland doorbreken wil men aldaar iets van Vlaanderen begrijpen. Vlaanderen is van de strijd doortrokken in al zijn geledingen, in al zijn levensuitingen, in al zijn individuele zowel als gemeenschappelijke prestaties. En dan ligt het voor de hand dat ook een Felix Timmermans niet als kunstenaar-zonder-meer moet worden beoordeeld. De kunst, zowel als al wat des mensen is, in functie van de nationale herwordingsstrijd : het kan van ideologisch standpunt uit betreurd en verworpen worden, het is niettemin voor Vlaanderen een onafwendbare en niet te loochenen toestand. Ik wil me beter uitdrukken : niet zozeer de kunst als wel de kunstenaar als dienaar van de reine kunst bestaat in Vlaanderen niet, kan er niet bestaan, ook al zou hij het willen. Het gaat er immers om eerst in leven te blijven, en dan te zien of er aan kunst kan worden gedaan. Hierdoor wordt niet bedoeld dat er van een Vlaams kunstenaar zou geeist worden slechts strijdliteratuur te produceren of anderszins in zijn kunst een nationaal opportunisme te leggen. Alleen al het behoud in zijn kunst van zijn eigen Vlaams wezen volstaat om van een Vlaams kunstenaar een strijder voor zijn volk te maken, aangezien het den bestrijders van Vlaanderen erom gaat de Vlaamse ziel, het Vlaamse wezen uit te roeien.

     

                De grootsten in de kunst hebben zowel door hun kunst als door hun persoonlijk leven hun volk gediend, en hun kunst is er niet klein om geworden. Zie Brueghel en Rubens, zie Gezelle en Conscience, Karel van de Woestijne, Streuvels en Verschaeve en Teirlinck, zie Opsomer en Servaes en Permeke, zie Benoit en Tinel, Watelet, De Boeck, Reylandt, Hullebroek en Veremans, kortom, zie honderden kunstenaars in Vlaanderen, die hun volksziel en -wezen in hun kunst heldhaftig en soms schrijnend hebben beleden : zijn zij er mindere kunstenaars om geworden? En nu Felix Timmermans.

    Over zijn kunst werd en wordt gesammeld en gezeurd, en men vergeet een voornaam element in hem als mens en als kunstenaar : zijn verbondenheid met zijn volk. Het is niet zijn fout dat hij leefde en kunst voortbracht in de 20e eeuw, en dat de 20e eeuw in Vlaanderen een nationaal probleem heeft gesteld op zulk een verbeten wijze, dat geen individu in dit land zich eraan onttrekken kan, dat geen kunstenaar, die heraut is van de menselijke ziel, zich eraan onttrekken mag, wil zijn kunst niet verworden tot een bleek en verwerpelijk geliefhebber met schoonheid, die tot een mooie maar ledige zeepbel zou ontaarden.

    Laat ik al de beschouwingen over Felix Timmermans' kleinkunst, romantisch-provincialisme, reeds zo dikwijls door ernstige critici onder onze ogen gebracht, en nu voor de zoveelste maal door journalisten blindelings herhaald, terzij schuiven, en de kunstenaar Timmermans beschouwen langs de voor ons, Vlamingen, voornaamste zijde : die van de mens en de kunstenaar in functie van ons volk.

     

                Het schijnt me toe dat sommigen, in een te waarderen goedhartigheid tegenover de dode, menen over deze Felix Timmermans te moeten zwijgen, en dat anderen, die van oordeel zijn er wel te moeten over schrijven, er enigszins mee verlegen zitten en menen de nagedachtenis van de grote kunstenaar te eren door over de Vlaming Timmermans en de betekenis van zijn persoon en van zijn daden voor Vlaanderen de mantel der naastenliefde en der vergoelijking te werpen. Zij begrijpen weinig van de Vlaamse ziel. Nochtans waren ze allen voldoende in de gelegenheid om Vlaanderen te leren kennen en, wie weet, er een beetje genegenheid voor op te vatten. Dààr komt het immers ten slotte op aan : of de Nederlanders over hun broeders-in-den-bloede zullen blijven praten zoals ze tot nu toe deden, met dodende onverschilligheid en op de manier waarop men over een of andere rumoerige maar goddank zeer vreemde volksstam uit de steppen spreekt, ofwel of bij de Nederlanders de taal van het bloed zal gaan spreken, en zij voor Vlaanderen een door broederliefde en hartelijkheid vruchtbaar gemaakt inzicht zullen verkrijgen in de Vlaamse noden en in de daardoor ontstane — voor liefdeloze waarnemers soms onverklaarbare — reacties op de diverse terreinen. Geen enkel Vlaming is in zijn wijze van denken en optreden verstaanbaar wanneer men hem afscheidt van de strijd die Vlaanderen momenteel te leveren heeft. Ook zo Felix Timmermans, die allen terecht aanzien als de werkelijke Ambassadeur voor Vlaanderen sedert Rubens. Het is zijn grote glorie niet slechts een kunstenaar bij Gods gratie te zijn geweest, maar door zijn kunst en door zijn persoonlijk leven Vlaanderen en zijn strijd te hebben gediend. Hij moet dus als dusdanig worden beoordeeld, ook door niet-Vlamingen, zo niet, wordt een verkeerd beeld van hem gegeven, en wordt hij in zijn betekenis tekort gedaan.

    Reeds gedurende de vorige oorlog trad Felix Timmermans dapper op in de strijd en aarzelde niet de rechten van zijn volk te erkennen op zijn persoon en op zijn kunst. Na de oorlog steeg de literaire roem van de Fee in duizelingwekkende vaart, en in nagenoeg elk van zijn talrijke werken neemt de beroemdgeworden schrijver de gelegenheid waar om Vlaanderen in de ogen der beschaafde wereld als een strijdend volk voor te stellen. Soms gaat het met een enkel welgeplaatst woord, een terloops aangehaalde beschouwing. Eens werd aan de Fee door vrienden het verwijt gemaakt dat hij niet combattief genoeg in de strijd trad. Het antwoord was, — we zien dit nu beter beter in dan toen, — afdoende: "Ik ben voor de politick niet geschapen, dat moeten andere vechtersbazen doen. Maar ik weet dat ik met mijn kunst voor Vlaanderen meer doe dan vele en de beste politiekers. Trouwens, waar ik ook kom in het buitenland, verzuim ik nooit de gelegenheid om over Vlaanderen te spreken."

    Over België, waartoe de Fee "officieel" behoorde, sprak hij nooit met een woord. En dit volstond inderdaad. Wanneer een groot kunstenaar als de Fee in het buitenland alleen al maar over Vlaanderen spreekt, is dit voor onze strijd van grotere betekenis dan vele successen bij verkiezingen.

    Het was echter verheugend en welsprekend voor de langzamerhand steviger wordende positie der Vlamingen in België, dat in 1938 koning Leopold een bekende Nederlandse actrice met een ridderorde vereerde, en haar deze onderscheiding te Amsterdam liet overhandigen, niet door zijn Ambassadeur of door een officiële personaliteit, doch door Felix Timmermans.

    Gedurende de laatste oorlog deed Felix Timmermans niets wat zijn geweten van Vlaming niet kon verantwoorden.

     

                Na de oorlog deelde ook Felix Timmermans in de haat ......

    De ineenstorting, zij het dan met Gods gratie slechts tijdelijk. van zijn, en ons aller, Vlaamse idealen, zijn huisarrest, meer dan twee jaar lang, het beheer over zijn goederen, dit alles heeft de fijngevoelige kunstenaar met het zwakke hart zeer sterk aangegrepen en heeft zijn dood verhaast. Het heeft me enigszins verrast, in een der invloedrijkste weekbladen van Vlaanderen, dat zeer zeker niet van Vlaams Nationalisme kan verdacht worden, een openbare aanklacht tegen de bewerkers van Felix Timmermans' dood te lezen ; "Velen zullen denken dat de Fee vermoord werd... Ze zullen voorlopig nog niet zeggen door wie. Dat zal later allemaal wel gezegd worden". (Pallieterke 30-1-'47).

    Het is vreselijk, dergelijke nauwelijks bedekte beschuldigitig van moord op een beroemd kunstenaar te moeten lezen. Wat zal de geschiedenis, een zwaar oordeel vellen over deze en al de andere politieke misdaden die werden bedreven! En wat een oordeel zal de latere kunst- en kultuurgeschiedenis over onze 20e eeuwse Westerse kultuur neerschrijven?

     

                Intussentijd is het gebeurd, dat de vrijheid van Vlaanderen, naast zovele vroeger gebrachte, nu weer dit zware offer heeft gekost van de ontijdige dood van een groot kunstenaar en een goed mens. Het is tragisch, doch tevens hoopgevend, want geen offer gaat ten slotte verloren. Laten wij echter, bij het afsterven van Felix Timmermans oprecht en diep medevoelen met de tragiek die heeft gewogen op de laatste jaren van het nochtans zo gclukkig leven van het zonnekind Felix Timmermans, en met de voortgezette tragiek die ligt in het feit dat, nu God hem heeft tot Zich genomen nagenoeg geen enkele van zijn werkelijke vrienden een warm woord, een ongeveinsde hartelijkheid aan zijn nagedachtenis kan en mag wijden. Want de meeste van hen zijn in de gevangenis of verbannen of anderszins uit de levende gemeeschap gesloten. Wij zullen moeten wachten tot in de beide Nederlanden, het Belgische en het Rijks-Nederland, bezinning en geestelijke gezondheid zijn teruggekeerd om over Felix Timmermans het goede en warme woord van bewondering en van erkentelijkheid te vernemen.

    ****

    10-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herberg De Boekt



    Herberg De Boekt - Foto 's van Danny Van Tricht

    09-09-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe Pietje Vogel aan zijn bijnaam kwam

    Hoe Pietje Vogel aan zijn bijnaam kwam.

     

    Modest Geuens

    (Overgenomen uit het “ ’t Land van Ryen  jaargang VIII  -  1958)

     

                Iedere Lierenaar weet dat het trio Suskewiet, Schrobberbeek en Pietje Vogel - de hoofdpersonages uit “En waar de Ster bleef stille staan” van Felix Timmermans - geen figuren zijn geboren in de rijke fantasie van onze Fé, maar mensen van vlees en bloed, die in de zalige tijd dat Lier nog rijk was aan rasechte typen, het volksleven in ons stadje op niet onaardige wijze illustreerden.

     

                Niet alleen de werken van Timmermans wemelen van plaatselijke beroemdheden, ook doorheen de geschriften van de meeste Lierse auteurs floreren zij als helden in een verhaal. In de meeste gevallen echter hebben onze Lierse pennevoerders op handige wijze de markantste eigenaardigheden van meerdere typen samengevlochten in een enkele persoonlijkheid, of werden de gedragingen en karaktertrekken van aparte figuren in het verhaal op de rug geschoven van één enkel creatuur, door de schrijver dan bedacht met een naam van eigen vinding. Hier was dit niet het geval, alvast niet wat de naam betreft. Suskewiet, Schrobberbeek en Pietje Vogel hebben inderdaad echt bestaan, en ze werden in de wandeling ook door iedereen zo genoemd.

     

                Het komt er voor ons weinig op aan te weten of ze in de registers van de burgelijke stand opgeschreven stonden als zus of zo. Er zou overigens geen mens aan gedacht hebben te vragen hoe Suskewiet eigenlijk wel heette. Wat deed dat er toe? Hij was Suskewiet en daarmee uit. Iedereen kende hem onder die naam best, wat moest ge dan nog meer hebben? Werd hij misschien Suskewiet genoemd omdat hij in de trektijd regelmatig op steek lag, en zich gespecialiseerd had in de vinkenvangst? ...... ’t Kan zijn.

     

                Voor Schrobberbeek was het wat anders. Die droeg in zijn bijnaam de stempel van het huis. Zijn naam was een fabrieksmerk, al werd hij kortheidshalve wel eens simpel weg “De Schrobber” genoemd. Waarom? Dat weet ik niet. Er is soms zo weinig nodig om iemand een bijnaam te geven. Emma, zijn zuster, die een treffelijke en bekwame naaister was, en die bij vele deftige families af en toe verstelwerk ging doen, heeft het de Fé destijds fel kwalijk genomen, dat hij in zijn boeken zo over haar broer had durven schrijven. Dat de vent van tijd tot tijd eens een borreltje lustte, was toch nog geen reden om hem voor het zotteke te houden, vond ze.

     

                Of ons trio werkelijk het onafscheidbaar driespan vormde dat Timmermans afschildert, en dat in de Kerstmistijd met een ster uit zingen ging, is niet bepaald zeker. Dat hoeft ook niet. De schrijver had bepaalde typen nodig en heeft vanzelfsprekend uit de bestaande voorraad geput. Potentieel waren ze stellig voor hun opdracht geschikt.

     

                Maar ik zou over Pietje Vogel vertellen.....

     

                Pietje was metselaar van stiel. Al wie iets van het vak kent, weet dat een metser ook een diender heeft, die de mortel klaar maakt, de metselstenen ter plaatse neerkapt en andere karweitjes opknapt, zonder daarbij te vergeten de onvermijdelijke jeneverkruik van tijd tot tijd eens stiekem boven te halen. Het toeval wilde nu dat de diender van Pietje ook Piet heette. Om alle verwarring uit te sluiten noemde men Piet, de diender, eenvoudig weg “De Dikkop”. Een bijnaam die hij absoluut niet gestolen had, en die zo natuurlijk bij zijn persoon paste, dat geen mens er zou aan gedacht hebben de eigenaar van zo’n volumineus hoofdbestanddeel anders te noemen. Zijn werkmakkers beweerden zelfs dat Piet uit berekening getrouwd was met een weduwe met zeven kinderen, waarvan de oudste kleermaker was. Zo kon hij dan in het vervolg onder de mensen komen met een voor zijn kop speciaal gemaakte klak, want geen enkele winkel kon hem zijn maat leveren. “Niet waar zijn” zei Piet “’t was met mijn volle goesting en uit liefde gedaan”.

                Had Piet, de diender, een bijnaam gekregen die zo voor de hand lag, Pietje, de metselaar, zou “Vogel” worden door zijn bloedeigen schuld. Dat kwam zo:

     

                Hij woonde met zijn wederhelft in het kluizekwartier. Waar? Dat doet nu ook weer niets ter zake. ’t Is voldoende te weten dat het in een volksrijke buurt was, waar de mensen meer op straat leefden dan binnenshuis. Ze schilden hun patatten gezeten op de deurdorpel, de kom op hun schoot en een emmerke water daarnaast, ze breiden of stopten kousen, verstelden de broek van hun vent of stonden doodeenvoudig, de punt van hun voorschoot over de gekruiste armen geslagen, de gebeurtenissen van de dag te bepraten. De vlijtigsten onder hen, die het kantwerken hadden geleerd om een cent bij te verdienen, zaten aan het raam op de stoep voor hun huisje en zongen daarbij dat het kletterde de nieuwste liedjes van de zaterdagse markt. Maar als het kermis was, deed geen mens een klop, de vent niet en de vrouw ook niet. En het was nu juist kluizekermis.

     

                De zondag was voorbij gegaan zoals gewoonlijk met kluizekermis. Veel leven, veel pintjes-pakkerij en een extra-duivenprijskamp op Quiévrain. Maar nu was het maandag, de dag van het eigenlijke nietsdoen.

     

                Pietje, die een levendige jongen was en doorgaans het haantje-vooruit, niet alleen van de straat maar van heel ’t kwartier, kon met de beste wil van de wereld zomaar geen godsganse dag stil blijven. Hij zou iets uithalen waar ze nog lang zouden over spreken. Al een stuk van de voormiddag had hij staan lachen en gestikuleren met een paar kerels uit de buurt, had tersluiks eens naar zijn vrouw en de andere vrouwmensen gekeken en was dan met zijn maats er stillekens uitgemuisd, zogezegd om een pot te gaan pakken. ’s Namiddags na het eten was hij er weer van onder getrokken, wat heel normaal was. Maar dat hij kort daarna lanterfantend en voor zijn eigen een deuntje fluitend terugkwam, was absoluut niet normaal.

     

                - “Wat is ‘t, Piet?” vroeg zijn vrouw die weer  aan de deur hing bij de andere vrouwen, “zijt ge weggejaagd,” - “ ’k ga naar mijn duiven zien ” lachte Pietje en hij pinkte eens tegen de kleine van Trien de Blik. Met veel lawaai zette hij het ladderke tegen zijn duivenkot, kwestie van natuurlijk te doen, en kwam dan op zijn kousen, zo stil als een muis terug in huis. Hij sloop de voorkamer binnen en kroop op handen en voeten onder het venster door naar de kast. Als de deuren maar niet piepen. Neen, ’t viel nogal mede. Waar lag nu zijn zwembroekje? Hij had het vroeger toch altijd gevonden, daar onder die spullen op ’t onderste schap. “Kernonde ! Waar is ze daar nu mee gebleven?” sakkerde Pietje. Hij zocht en zocht, maar niets te vinden. Hij sloot voorzichtig de kast en schoof naar de commode in de andere hoek. Sakker de sakker ! Geen sleutel op ’t slot. Ha ! De schuif is niet gesloten. Na wat zoeken en scharrelen, een onderrok van zijn vrouw opzij geschoven en ’t proper goed onderste boven gekeerd te hebben, vond hij eindelijk onder zijn winterse trui het lang gezochte zwembroekje.

    “ ‘k Heb het !” mompelde hij en moest zich inhouden van lachen. Nu zo stil mogelijk langs achter zien weg te geraken. Het lukte. Zijn vrouw aan de deur was haar vent al lang vergeten, ze had het daar ook veel te druk. Achter over het muurke wippen was kinderspel voor Pietje. Hij was metselaar van stiel en ’t klauteren zat die mannen in het bloed. Nog een muur, nog een en nog een, tot hij eindelijk in het hofke belandde van het laatste huisje van de straat waar zijn twee kornuiten hem ongeduldig zaten op te wachten. Samen trokken ze naar het rommelkot. Daar speelde Pietje zijn kleren uit, trok zijn zwembroekje aan, en daar stond hij in zijn naakte eigendom klaar om de hoofdbewerkingen van het opzet te ondergaan. Flup, een van zijn maats, had gezorgd voor een volle emmer stijfselpap en een kalkborstel. Flip, de andere voor een zak echte kiekenpluimen. Eerst nog een pruim tabak achter de kaak geduwd en Pietje liet zich met liefde en overgave van kop tot teen insmeren met stijfselpap. Dan kwam Flip met zijn zak aangedragen en strooide op het ingesmeerde lijf van Pietje de pluimen uit totdat men zelfs geen spierke vlees meer zag. Daar stond ons Pietje nu als een grote vogel op twee poten. Ze waren zodanig content van hun werk, dat ze van plezier op hun bil sloegen dat het kletterde.

     

                Nu de straat op. Dat was andere peper. “Gene schrik, joeng” zei Flup. Hij trok het achterpoortje open dat uitgaf op een soort beemd. “Geen mens te zien. Vooruit !” En zij met hun drieën buiten, Pietje in het midden. Plechtstatig wandelden ze nu het grote avontuur tegemoet. Opeens kreeg een van de straatbengels dat vreemde wezen in ’t snuitje. “Mannen, komt eens zien ! Ne vogel !” Op een weerlicht stond heel de straat op stelten. Als een vuurtje liep het nieuws van straat tot straat en al wat benen had troepte samen om die vreemde vogel te zien. Pietje, aangemoedigd door dit succes begon opeens te kraaien als een haan. Dat was natuurlijk olie op het vuur. Er werd geroepen, gelachen, gelopen tot de klein mannen op de duur een ronde vormden met het driespan in het midden, en ze scandeerden in koor:

    “Ne vogel ! Ne vogel! Ne grote, grote vogel !”

    Zo ging het straat in, straat uit wijl Pietje afwisselend kraaide als een haan of floot als een merel. Natuurlijk was ook het vrouwvolk van de partij en, zoals dat altijd gaat met vrouwvolk, was hun eerste gedachte: “ ’t zal toch de mijne niet zijn zeker?” Op de duur gebeurde het onvermijdelijke. Pietje kon nu nog zo goed verdoken zitten achter zijn pluimengordijn; Marie, zijn vrouw, kende het postuur en de gang van haar apostel te goed. “Das de mijne !” riep ze opeens, en als een furie schoot ze op het onzalig Pietje af en begon de sukkelaar daar te bewerken met een litanie van de schoonste adjectieven, dat de pluimen als sneeuwvlokken in de lucht vlogen.

     

     

                Van heel haar leven heeft ze Pietje niet meer bij zijn voornaam genoemd. Als ze over hem sprak, dan zei ze niet zoals vroeger “Onze Piet”, “Onze vent” of “Den onze” maar nijdig weg ....”Onze vogel”....En Pietje is van die dag af bij Jan en alleman “Pietje Vogel” blijven heten, en hij is als Pietje Vogel de eeuwigheid ingegaan.

     

    *****

    07-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (8 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ontwerp van een glasraam (foto)

    Ontwerp van een glasraam

    06-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De enige, de echte, de eeuwige felix Timmermans

    DE ENIGE, DE ECHTE. DE EEUWIGE...
    FELIX TIMMERMANS

    Door Pater J. Callewaert, Dominikaan

     

                In de Nederlandse en in de wereldletterkunde is Timmermans een verschijnsel. Daardoor bedoel ik iets wonderbaars, iets buitengewoons, iets onverwachts, iets verrassends. Het is echter met iets wanordelijks, iets onnatuurlijks, maar iets zeldzaams dat verwondering en tevens bewondering baart omdat het de gewone gang der dingen voorbijstreeft en getuigt van een uitzonderlijke daimon op het gebied van de letterkunde. Wij kunnen zeggen dat het letterkundig werk van Timmermans een stel is van tegenstellingen, van verrassingen en spanningen die uiteindelijk samenvloeien in een evenwichtige synthese waarvan zijn «Adagio» de schone voleinding is en de aller individueelste expressie van de aller individueelste emotie, van de totale en voldragen en volborene Timmermans-persoonlijkheid. Lijk Timmermans, zo is er maar een, maar, datgene wat hij is, is hij volledig en zijne typische eigenaardigheid schaadt niet aan zijne algemene menselijkheid, en ook zijn bonte, losse fleurigheid schaadt niet aan zijne mystieke diepte en zijn oneindigheidsgevoel.

    Wij vestigen de aandacht op de verschillende uitingen, vormen en gedaanten van het Timmermansverschijnsel.

     

    1) Zijn eerste letterkundig werk — zijn jeugdwerk — « Schemeringen van den Dood » veropenbaren ons een Timmermans die gevangen zit in «le mal du siècle », in een ziekelijke doodsangst en een pessimistische twijfel, in een roezig gefilosofeer, in een warnet van theosofie en spiritisme. Dit alles in volstrekte tegenstelling met zijn physiek wezen (zie de bekende portretten met zijn kameraadschappelijke aard, met zijn gemeenschapsleven in «Lierke - plezierke» zijn geboortestad). Maar plots zal hij die lijkwade van zich afschudden. Met een geweldige schreeuw, namelijk zijn « Pallieter », zal hij verrijzen, het leven toejuichen en vieren tot het uitbundige toe. Zijn boek « Pallieter » zal zijn meesterwerk blijven, in deze zin dat zijn hele wezen en zijn hele kunst er in aanwezig zijn.

     

                2) Het boek « Pallieter » was van meet af een reuzensucces en beleefde tal van herdrukken en toch werd het door de meesten verkeerd begrepen. De meesten beleefden reuzenpret aan Pallieter als de natuuraanbidder, de dagenmelker, de levenszatte, de kermisvierder, zelfs als de pantheïst en de zinnelijk losbandige, de materialist en de heiden, of de guitige moppentapper en de folklorist. Vreemdelingen, ook vele Hollanders, dachten dat Vlaanderen een land van Pallieters was. Critici spraken van Breugheliaanse kunst, daardoor bewijzend dat zij ook van onze grote Breughel, van zijn visie, zijn hart en zijn volkse menselijkheid niets begrepen hadden. Die verkeerde opvatting bleef lange tijd opgeld maken. Het wonder van een uitgevochten boek waarvan men de wezenlijke inhoud niet begreep. Het boek Pallieter is toch niets anders als Timmermans zelf, die deze figuur gebruikte om de wonderen van Gods natuur, door de wisseling der seizoenen henen te verheerlijken, om de onvergankelijkheid en onverzadigbaarheid van zijn hart uit te spreken, om zijn heimwee te vertolken over de vergankelijkheid der dingen, om zijn eeuwige vreugdenood uit te schreeuwen, buiten en boven alle aardse beperktheden ; kortom Pallieter is het boek van een kunstenaar die smacht naar de oneindigheid, naar de God, Schepper van hemel en van aarde. De echte betekenis van Pallieter wordt uitgedrukt door de slotzin van het boek : « ...alzo vertrok Pallieter, de dagenmelker uit het Nethe-land, en ging de wijde schone wereld in lijk de vogels en de wind... ». Onze grootste Vlaamse dichteres Hadewijch drukte die visie uit met de woorden : « alle dinge syn mi te inge, want mijn hert is veel te wide ».

    En de heilige Augustinus : « Mijn hart is onverzadigd tot het rust in God ». In Pallieter — maar als lentelied — hoort men reeds Timmermans' herfstavondlied « Adagio ». In Pallieter horen wij een naklank van het hooglied van koning Salomo. Pallieter is een boek bruisend van het geestelijk expressionisme in een zinnelijke taal die druipt van melk en honing maar in elk hoofdstuk hoort men, lijk een ondergronds water, zacht het heimwee van het hart ruisen.

     

                3) Pallieters elementaire zinnelijkheid, levensuitbundigheid, zotbolligheid en zogezegde heidensheid en naturalisme groeien in de verdere boeken van Timmermans uit tot innerlijkheid, geestelijkheid, godsdienstigheid en mystiek. Immers Timmermans was Vlaming van huize uit en voelde intens mede de historie, de psychologie en de kunst van zijn Vlaamse volk. Hij was volks-Vlaams en kon van zichzelf zeggen : « Hier sta ik, ik kan niet anders ». Welnu in elke Vlaming steekt er een stuk Rubens levensnatuurgeweld, op zijn baroks, een stuk Teniers-Breughel, levensvreugde, uilenspiegelachtigheid, met een lach en een traan ; vooral een stuk Memling-Van Eyck, vroomheid, godsvrucht, geboren uit het traditionele katholicisme. Het kan niet anders, wat in het bloed zit spreekt zich uit in de kunst en, wat Vlaamse kunst betreft, in onze verschillende schildersscholen door de eeuwen henen.

    In zijn boeken « Pallieter », « Anne Marie », « Boerenpsalm », « Pieter Breughel », «Adriaan Brouwer», overal liet Timmermans de katholieke levensbeschouwing glanzen. Nog meer in zijn boeken «Het Kindeke' Jezus in Vlaanderen », « De Pastoor in den Bloeyenden Wyngaerdt», «De Harp van Sint Franciscus». En men spreke niet van uitwendige mystiek of van godsdienstig folklorisme. Men spreke niet van komische zielelandschappen zonder meer, godsdienstig getint. Daarop antwoord ik : «De Pastoor in den Bloeyenden Wijngaerdt» is de schoonste voorstelling van het geloofsprobleem en de genadewerking die ik ken. Zijn Franciscus is de fijnste heiligenpsychologie. Het is merkwaardig hoe Timmermans de natuur en de bovennatuur in elkander laat vloeien zonder aan beide te schaden. Er zijn niet vele katholieke auteurs die dit vraagstuk zo delikaat en orthodox hebben opgelost in hun kunstwerken. Zulks hebben de Vlamingen altijd gekunnen. Zo deden het ook onze grootste schilders als daar zijn Permeke en Servaes.

     

                4) Een vierde eigenschap van Timmermans' œuvre, is zijn lyrische kleurenweelde.

    Hij is een schilder bij Gods genade. (De bewijzen liggen voor de hand, een miniatuur schilder, op zijn middeleeuws, gotisch-sober.) Wellicht had hij een groot schilder kunnen worden, 't ware een natuurlijke opgang geweest in de lijn van zijn wezen. Zonderling, maar hij is geworden de schilderende schrijver, de woord- en taalschilder, en in de taal ligt schilderkunst, beeldhouw-architektuur en muziek. De taal is het rijkste en veelzijdigste kunstorgaan. Schilderen wil zeggen : spelen met kleuren. Een schilder vangt God met zijn verf gelijk een heilige met zijn gebeden. Schilderen is de God van alle regenbogen uiteenwrijven op zijn palet. Die kleurenweelde zat hem in zijn Vlaams bloed.

    Hij, Timmermans, zag al de kleuren en van alles de kleuren en hij heeft ze gevangen in zijn taal. Wellicht was zijn taal niet grammatikaal geijkt. Zeker was zij niet Hollands verstard maar zij was vlees en bloed, zon en licht, sap en honing, en bloesemend. Het is bekend dat Timmermans moeitevol schreef ; dat hij schrapte en herschrapte ; dat hij zijn woorden en zijn beelden kneedde tot zij af en geheel de weergave waren van wat hij als kunstenaar zag en voelde. Daardoor is zijn stijl klassiek, evenwichtig, harmonisch.

    Zijn spreuken en beelden zijn realistische grepen ; zijn symbolen zijn lichtrijke flitsen ; zijn gezegden zijn gegrond en in zijn vele beelden blikkert de geest en het tragische en het komische zijn in mekaar gevat. Daarbij, zijn kleurenweelde is er ene gegrepen uit de Vlaamse luchten, wolken, hemelen, morgenden, avonden. Hoe enthousiast hij ook schijnt de kleuren der Italiaanse schilderijen te bewonderen, toch zegt hij in zijn boek « Naar waar de appelsienen groeien » : « De Italianen hebben de zon geschilderd maar geen arme mensen ». Toch zegt hij van de kleuren van Fra Angelico's madonna's : «Ik heb mijn vinger in den hemel gesopt».

     

                5) De kunst van Timmermans is veelzijdig, spijt zijn oorspronkelijkheid en Vlaams verbonden eigenaardigheid. Hij is een sappige malse verteller ; hij is een kleurenweeldige natuurbeschrijver ; hij is een miniatuurtekenaar van het alledaagse ; hij is een goochelaar in zijn kleine korte volks- en kindernovellen ; hij is een wijdingsvolle vertolker van het bovenzinnelijke, vooral van het Onze-Lieve-Vrouwmysterie. Dramaturg zal ik hem niet noemen, daarom was hij te veel lyrieker, maar hij was een groot romanschrijver op zijn terrein. De roman is het heldendicht in proza. De romankunst bestaat hierin dat de held psychologisch uit- en volgroeit tot het einde toe, zonder de tussenkomst van de Deus ex machina. De Vlaamsheid van Timmermans was geen beletsel voor zijn algemeen menselijkheid voor wat men noemt de Europeesheid. De kunst heeft niets te maken met aardrijkskunde maar wel met zielkunde. Gezonde zielkunde is nog iets anders als pathologie en abnormale ingewikkeldheid. Er bestaat toch ook iets als een eenvoudige zieL die niets anders doet als blomme zijn. Grote kunst is altijd eenvoudig en zij peilt naar de kern der dingen en blijft niet staan bij de periferische omschijnselen. De « Pastoor in den Bloeyenden Wijngaerdt», Boer Wortel uit de «Boerenpsalm» en Sint-Franciscus zijn echte mensen en ze staan ten voeten uitgebeeldhouwd, zonder trukken, noch tirelantijnen, gezonde naturen in een wereld van tranen. Scheppen is iets uit niets maken. Welnu, Breughel en Adriaan Brouwer heeft Timmermans geschapen uit zijn bewondering van hunne schilderijen. Men kan over die twee geromantiseerde levensbeschrijvingen misschien twisten van een historisch standpunt uit, van een psychologisch standpunt uit zijn die romans uitstekend geslaagd. Breughel is wel de eeuwige besluitenloze, de eeuwig waggelende matroos op zijn wankelend levensschip, Adriaan Brouwer is wel de eeuwige landloper tussen goed en kwaad, tussen schildersspontaneïteit en luie zinnelijkheid. De innerlijke tegenstrijdigheid, die in deze ondergrondse wereld steeds vecht in de mensen, wordt door Timmermans niet enkel met felle kleuren maar ook met allerlei schakeringen uitgebeeld.

     

                6) Een zesde gedaante van het Timmermans-verschijnsel is zijne eigendommelijkheid. Van waar komt zij ? Uit zichzelf, uit Gods kunstgave hem aangeboren. Uit zijn eigen geschriften valt over zijn herkomst en oorsprong als kunstenaar weinig te rapen of te gissen. Waar en hoe leerde hij schrijven ? Uit z'n eigen. Wie leidde hem binnen in de literatuur ?

    Hij zelf. Tot welke kunstschool behoorde hij ? Tot de zijne, zijne zelfscholing. Tot welke letterkundige club ? Daar zette hij nooit een voet. Hij was immers een huisduif en een zorgzaam familievader. En zijn reizen dan ? Voor hij reisde had hij reeds vele boeken geschreven. Welke waren zijne lievelingsauteurs ? Ruysbroeck en Thomas à Kempis. En zijn kulturele lektuur ? Hij las weinig boeken. Hij had geen voorgangers en ook geen navolgers. Hij was zichzelf. Kunstenaar zonder meer, alles Wat hij wist,' Wist hij door zijn gevoel.

    Hij beleefde zichzelf. Zijn schoonmenselijkheid en zijn kunstenaarsschap vloeiden in elkander. Hij moest uit zijn menselijkheid niet stappen om kunstenaar te zijn. Hij moest geen inspiratie zoeken. Zij was in hem. De smisvlam was in zijn hart. En wonder, der wonderen, deze eigendommelijke schrijver beleefde reuzensucces in Vlaanderen, in Holland bij de pretieuse katholieken en de scrupuleuze calvinisten, in de salons der edelen en der intellectuelen. Ja, een aristocratisch auteur werd hij, die zo dwarsdoor volks was. Vooral de Duits-sprekende landen verwelkomden zijn geschriften en werden zijn grootste bewonderaars. Wie in Timmermans enkel de heimatschrijver en folklorist huldigt, zal moeten tot de konkluzie komen dat het typische eigenaardige Vlaamse levensbeeld juist de aantrekkelijkheid bleek te zijn van het Europees publiek dat hij wist te veroveren.

    Zijne Europese betekenis heeft hij verkregen door zijn Vlaamse intiemheid, door zijn locale kleur, door zijn gehechtheid aan eigen bodem. Timmermans was de eeuwige dichter, die de kinderlijke visie op alle dingen, zowel de kleinste als de grootste, heeft bewaard. Hij was het eeuwig kind waarvoor alle dingen nieuw zijn en dat alle dingen telkens nieuwe vreugde schenken. Het kind in de eeuwige dichter, dat nieuwe namen geeft, alsof het de geijkte namen nog niet kende, die de beschaving op ieder ding geslagen heeft.

    Overal ter wereld neemt men het werk van Timmermans ter hand omdat men er overal iets wezenechts, iets oeroorspronkelijk in ontdekt, iets dat u meesleept buiten de grenzen van de tijd en de plaats. Men leest het omdat het een boodschap brengt, de boodschap dat het leven waard is geleefd te worden, omdat het een geschenk van Gods goedheid is ; de boodschap dat men hemel en aarde niet mag scheiden, zonder aan Gods scheppingswerk te tornen en zichzelf te straffen met een hopeloze problematiek en een levensverscheurdheid, een persoonlijkheidsgespletenheid en een vervreemding van de volksgemeenschap.

    Die boodschap bracht hij zowel in « Pallieter » waarin hij het leven bezong van de probleemloze mens in een paradijs als voor de zondeval, als in « Boerenpsalm » waarin de schaduw van de zonde door het licht van het Godsvertrouwen overwonnen wordt.

    De eeuwige dichter toonde de schil van het leven der zintuigen maar ook de pit van het mystieke leven, « de kern van alle dingen ».

     

                7) De volborenheid en apotheose van Timmermans' literair werk is zijn dichtbundel « Adagio ». Nogmaals een verrassing. Uit de evolutie van zijn prozawerken wisten wij wel dat hij de lijn van de traditioneel Vlaamse christelijkheid volgde, namelijk het harmonisch ineenvloeien van het gezond natuurlijke en het gezond bovennatuurlijke. Wij wisten dat gans het leven van Timmermans niet enkel theoretisch maar ook praktisch kerkelijk georiënteerd was ; dat hij een goed mens was als man, vader en volkse kameraad ; dat hij nooit iemand kwaad deed of over iemand kwaad sprak, met een woord, dat hij een echt christen was, zonder gebaring, gebaar of misbaar, maar wat wij niet wisten en wat wij enkel weten door zijn « Adagio », dat is dat hij zo hoog de weg der christelijke mystiek was opgegaan en dat hij niet enkel een groot dichter was in proza, maar ook een groot dichter was in de gebonden stijl en de vleugelslag van vers, rijm en rythme.

    Ik zeg een mystieker, wat hij reeds bewees in zijn « Kindeke Jezus in Vlaanderen », « De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt», «De Harp van Sint Franciscus», wat zelfs, op natuurlijk gebied, doorschemert in « De zeer schone uren van zuster Symphorosa » en « Ik zag Cecilia komen ». Een mystieker, ik bedoel niet een mystieker met visioenen, profetieën, wonderdaden, kruiswonden, bloedige littekens, verrukkingen en al die verschijnselen van de ening met God, die beschreven zijn in de boeken van en over de mystiekers als daar zijn Paulus, Augustinus, Bernardus, Theresia van Avila, Sint Jan van het Kruis, Catherina van Siëna, Angela van Foligno, Heinrich Seuse, enz., enz. Ik bedoel dat de 52 gedichten van « Adagio » alle de klank, de kleur en de geur dragen van de grondbeginselen der ening met God als daar zijn : zijn bewustzijn van Gods tegenwoordigheid ; de berusting in Gods aanbiddelijke wil; de dialoog van 's mensen hart met het hart van God, met een woord : het hoogste, het diepste en het volmaaktste gebedsleven. Ik bedoel dat Timmermans in de laatste periode van zijn leven niet het minst onder de indruk van zijn smartelijke verlatenheid en miskenning — zichzelf enerzijds in God als in een schelp heeft teruggetrokken, dat hij zich anderzijds verheven heeft boven alle aardse glorie en alle aardse ook familieliefde, en zeer bewust zijn opgang begonnen heeft naar het zien van God in het eeuwig leven. Ik bedoel nog dat hij die levenslang verborgene en intieme Godsbeleving die haar toppunt had bereikt, kinderlijk, eenvoudig heeft vertolkt in een taal die, als 't ware gezuiverd van alle materie, louter geestelijk geworden was en hemels, en in beelden die de subliemste levensfilosofie suggereren. Ik noem het «Adagio» het priesterlijk brevier van Timmermans. Men spreekt thans van zuivere poëzie. Wij vinden ze in « Adagio » : de zuiverste bewoording van de kern der dingen met daarrond en daarover het weemoedsverlangen naar de oneindigheid, hier op aarde in het dal van tranen.

     

                Zo leefde, zo arbeidde, zo stierf Timmermans. De dood had voor hem geen schemeringen. Na het zonnigste leven — met hier en daar een regen- en een hagelvlaag — wandelde hij aan de hand van broeder de dood, langs regenbogen, de godheid te gemoet.

    Te vroeg brak dat schoonste hart van Vlaanderen als een albasten vaas, maar zijn rijkste en thans volledig rijpe inhoud — want nog veel zou Timmermans geproduceerd hebben — stortte hij uit, als loutere vergankelijkheid in volle overgave voor de voeten van God, van wie hij zijne enige, zijne echte en zijne eeuwige kunstenaarsgaven had ontvangen.

     

    ***

    06-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans en Averbode - Renaat Veremans

    FELIX TIMMERMANS en AVERBODE.

    Door Renaat Veremans – Averbode 1957

     

                Het zal dit Jaar de tiende maal zijn dat de trouwe vrienden van Felix Timmermans, in de Abdij van Averbode, zich zullen verenigen om piëteitsvol hun vriend te herdenken.

    Geen betere plaats dan juist de abdij kon voor die innige en steeds ontroerende plechtigheid worden uitgekozen.

    In zijne laatste levensjaren was Averbode het lievelingsoord voor Felix geworden. Daar, in die rustige atmosfeer vond hij peis en vree na de veelvuldige en vermoeiende reizen in het buitenland. Ik heb steeds het geluk gehad die ware vakantiedagen met hem te hebben doorgebracht. Van 's morgens vroeg trokken we al wandelend de bossen in ; bomen, kruid en plant, dit alles werd door hem bekeken met schildersogen. Van één pas; bleef hij stil staan, baalde zijn schetsboek te voorschijn, en op tijd van enkele seconden stond het door hem bekeken beeld, in rake en treffende lijnen op het papier.

                Bijzonder het landschap gezien van op de « Weefberg » trok steeds zijn aandacht.

    Links naar « Den Demer », de vettige weelderige weiden ; rechts naar « De Nete », de dromende dennenbossen en het stille heideland. Dit zo fel kontrasterende uitzicht werd de inspiratiebron tot het ragfijne. verhaal : « Ik zag Cecilia komen ».

                Wij bleven niet alleen te Averbode pleisteren ; ook de omliggende gehuchten en dorpen werden doorkruist.

    De veldweg, niet de steenweg, van Zichem naar Scherpenheuvel, had voor hem een bijzondere bekoring. Felix, die gewoonlijk op zulke wandeltochten weinig van zeggen was, maar dromend, traag gaande, alles bekeek, zoals alleen dichters en schilders dit kunnen, kon dan ineens geestdriftig uitroepen : « Wat schoon land, een echte symfonie van koleuren en klanken, de blauwe hemel met het spetterend zonnelicht, waardoor het goud van het koren nog heviger wordt, en als orgelmuziek de zang van de leeuweriken ! »

                Alvorens we Scherpenheuvel binnengingen, stond daar op 't einde van de veldweg een reus van een boom, met breed opengespreide takken, dragend op zijn stam een Lieve-Vrouwebeeldje ; van hier terugblikkend naar Zichem, overschouwt men in zijn geheel, dit verrukkend golvend landschap. « Dit moet vastgelegd worden ! » — ik hoor het hem nog zeggen, en meteen kwam weer het schetsboek, en begon hij te tekenen, ditmaal niet zo koortsig rap als gewoonlijk, maar traag-gemeten, natuurgetrouw kwam boom en landschap op het papier, onderwijl maar vertellend, dat het hier was dat Leontientje uit de « Bloeiende Wijngaard », geknield voor het Lieve Vrouwke, Haar smekend en biddend kwam vragen dat de geliefde Isidoor zich zou bekeren. Deze tekening is later uitgegroeid tot het bekende schilderij : « Het biddend Leontientje ». Zoals hij enkele ogenblikken te voren op zijn tekening Leontientje had laten knielen voor Onze-Lieve-Vrouw, zo zat Felix een weinig daarna zelf geknield voor Onze-Lieve-Vrouw in haar heiligdom van Scherpenheuvel. Na het devotievol gebed, werden de merkwaardige schilderij en uit het Marialeven van Van Loon bewonderend bekeken. Felix vond het spijtig dat over deze juwelen uit onze Vlaamse schildersschool zo weinig gesproken en geschreven is geworden. Hij was vast besloten daarover een uitgebreide studie te schrijven. Zijn al te vroege dood heeft het hem ongelukkig belet.

                De grote aantrekking in dit schone land van Averbode was voor Felix de witte abdij, en de even witte abdijkerk, die met haar fijnbarokken toren heel het Demerland overheerst.

    Alle tochten die we samen daar deden, eindigden steeds in de abdij, waar, door de spreekwoordelijke gulle gastvrijheid, Felix zich door en door thuis gevoelde.

    Het vredige rustige karakter van Felix harmonieerde zo wonderwel met dit oord van contemplatie en gebed.

                Ingetogen mediterend, en genietend van de heilige stilte, trok hij soms door de witte kloostergangen, van tijd staande blijvend voor een schilderij of prelaatsportret.

    Bij avondschemer vond men hem gewoonlijk in de abdijkerk, geknield voor het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van het Heilig Hart, luisterend naar de liturgische gezangen, uitgevoerd door de Witheren vooraan in het koorgestoelte.

    Zijne Hoogwaardigheid, Monseigneur Crets, zou nooit nagelaten hebben, na het noenmaal bij het drinken van een tas koffie, in de gastenkamer een praatje te komen voeren met Felix.

    Gewoonlijk werd er dan over Lier gesproken, vermits Monseigneur zelf zo'n halve Lierenaar was, en hij wist dat Felix een vriend was van zijn broer Frans, die te Lier het edel ambacht der « macecliers » vertegenwoordigde.

    De trouwe vrienden van Felix Timmermans zijn dan ook zeer dankbaar tegenover Hoogwaardig Heer Gisquière, Prelaat van Averbode, die ons toelaat elk jaar, in zijn schone abdij, en door zijn voor ons zo vererende tegenwoordigheid, onze grote vriend Felix zaliger te mogen herdenken.

     

    ***

    05-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans De Pelgrim - Flor Van Reeth

    FELIX TIMMERMANS. " DE PELGRIM "

    Door Flor Van Reeth

     

    « Wie het geluk van het leven niet krijgt, zoekt het in zijn dromen.» (F. Timmermans)

     

                De Begijnhofreis die ik met Felix in 1907 deed, bracht ons tijdens de maand augustus te Diksmuide. Zo stonden wij vóór de wijd openstaande grote poort van het wonderschoon begijnhof. De zon straalde in al haar glorieuze zomerpracht. Wij stonden verbluft.

    Alles scheen ons zo onwerkelijk. In het driehoekvormige, voorschootgrote begijnhof heerste een weldoende zalige warmte en vredige stilte. Omheen het groene grasplein stonden twee witgekalkte hofmuurkens, waarachter, stil en vredig, de eveneens witgekalkte huizenrij.

    Door de open poortjes toonden de fijne tuintjes een overvloedige weelde van de schoonste bloemenpracht, waaronder de reuzezonnebloem. Hobbelige kasseiwegeltjes doorkruisten het grasplein en leidden naar de waterput en, langs de hofmuren, naar het witgekalkte kerkje.

                Het was er heilig stil, maar met iets geheimzinnigs, iets onverklaarbaars en onbeschrijfelijks, iets als een paradijsachtige schilderij van Fra Angelico. Verstomd stonden wij daar op te kijken. Dit mysterieuze deed ons hunkeren naar iets dat niet onder woorden is te brengen. Daar was het zuiver reine harmonieuze, de stille vrede, het eenvoudig schone, dat ons beangstigde. Duizenden bijen en allerlei gekleurde vlinders vlogen rond over de veelkleurige bloemkelken, die een fijn voorname geur verspreidden ; over dit alles heen vlogen de harmonieus zingende vogels, als vreugdige guirlandes ten hemel stoeiend.

    « Het is een kristallen gebed », fluisterde Felix. « Kom, laat ons in het kerkske bij O.-L.-Heer gaan » Door de hemelsblauwe poort gingen wij het stemmige kerkske binnen en ondergingen de mysterievolle wijding. Het Licht Gods met zijn zalige inwendige vrede daalde over ons en intens, door het vurige geloof bezield, benaderde ons vanuit het tabernakel het grootste geluk, dat ons begenadigde met de vlam van een groots verlangen.

                Niemand hadden wij tot hiertoe in het begijnhof gezien, ook hier in het kerkske was geen mens aanwezig. Het scheen verlaten op dit rustige middaguur. De stilte werd hier door de tijd gemeten. Hoog boven het orgel hing een grote uurplaat, waarover twee grote vergulde antieke sabels vervaarlijk en langzaam, als bliksems in het ziftend zonnelicht, doeltreffend de weg der eeuwigheid gingen met de tok per seconde, als de zware logge stap van de tijdreus. Opeens werd deze ritmische stilte gebroken door krakende en piepende wielkens en verroest kettingengerammel, en vanuit de donkerte, waar het eikenhouten orgel stond te beven, bonsden, zeer lang gerokken en afgetekend, twaalf doffe slagen op versleten trommelketels. Dit was het middaguur ! ! Alles wat daar beweegloos stond was losgeschroefd. Onmiddellijk en als gelijktijdig klepte met kleine tussenpozen een zeer hoog, fijn zilverklinkend klokske de drie slagen van het Angelus. Het gebeurde door een voor ons onzichtbaar wezen. Door dit geheimzinnige werden wij met schrik bevangen. Wij bezagen elkaar. Vlug knielden wij op een krakende vermemelde stoel, prevelden met bevende lippen het Angelusgebed, groetten eerbiedig en devotieus Jezus in het tabernakel, en verlieten haastig het kerkske.

                Hoe het kwam is niet uit te leggen, maar zonder elkaar nog iets te durven zeggen of te bezien, zijn wij, al sneller en sneller, dit wonderbare oord ontvlucht. Wat er in ons omging is niet te beschrijven, de schrik had ons te pakken. Schrikbeelden gruwelijker dan van Hiëronymus Bosch, Brueghel of Grünewald rezen in onze verbeelding, afschuwelijke, verschrikkelijke dingen, als een laaiend vuur, alles verslindend en verpulverend tot as, noch bloem, noch vogelzang — alles verwelkt. Er bleef in onze verbeelding enkel een apocalyptisch visioen over.

    « Kom, Bruur ! » riep eindelijk al lopend Felix, « laat ons hier zo rap mogelijk weg zijn.

    Hier gaan verschrikkelijke dingen gebeuren.»

    Naar het station ! — Weg van hier ! Nog rapper en rapper lopend riepen wij onderweg gedurig elkaar luider en luider schrikwoorden van de meest gruwelijke visioenen toe.

    Het was ons of miljoenen katten miauwden, neen, kanon- en pistoolkogels floten. Messengevechten. Gedaver van aardbevingen. Over de grote markt lopend, hoorden wij op het klein beiaardeke, door versleten blekken klokskens, zot klankengerammel van een dwaze aria uit een verslenste opera. Een grote zwarte scheper achtervolgde ons al blaffend, schuimbekte van woede en versperde ons de weg door gedurig happen.

    « De trein op ! » riep ik. « De trein op ! eender dewelke, eender welke richting. De eerste de beste trein op, met een lokomotief op hoge wielen, al waren deze ovaal, om ons nog vlugger weg te voeren van dit helse visioen. »

                Wij vielen als bezeten van schrik het station binnen, haalden zenuwachtig ons veertiendaags vakantieabonnement te voorschijn, stoven de controle voorbij, en al hijgend klauterden wij onhandig in de eerste wagen, achter de lokomotief, van de daar stilstaande puffende trein, om met de eerste uit dit angstaanjagend oord weg te zijn. Wij waren juist, zieltogend van schrik en vermoeienis, op de houten bank neergeploft, of daar floot de lokomotief, die al zuchtend, puffend en piepend, trekkend en schokkend, in gang geraakte. Wij reden ! En met een zucht van verlichting werden wij verlost uit deze chaos van schrikbeelden. Onder ons hoorden wij de wielen van de wagon over het spoor draaien met schokskens, al lachend tikkelen en tokkelen. Met plezier zagen wij bomen en verre horizonten van ons wegdraaien, feestelijk bewimpeld van de witte stoomwolkjes. Het ging van de ene wissel op de andere en slingerde van het ene spoor op het andere. Na lang rijden, schommelend van de ene kant naar de andere, kwamen wij voorbij een grote logge gashouder, en gleden dan eindelijk sissend het station van Ieper binnen. Hier zouden we overnachten.

                We doorliepen deze statige witte stad, zoekend naar een goedkoop logics. In een der stille straten zagen wij een uithangbord : « In de twee Zotten — logies — men schenkt koffie en neemt drogen strijk aan.»

    « Dit is voor ons », zei Felix plechtig, en we gingen binnen. De waard, waardin en twee dochters, begroetten ons. De gezelligste mensen die men dromen kan. Wij zijn daar aan 't vertellen gegaan. Was het om de indrukken en schrikbeelden uit Diksmuide te verdoezelen en te vergeten ? Ik weet het niet, maar wij zijn van de grootste, verschrikkelijkste verhalen en meest fantastische spookvisioenen naar de meest uitbundige, karikaturale vertellingen overgegaan, en hebben zoveel plezier gemaakt en gelachen, dat die brave mensen, om nog verdere geweldige verhalen te horen, ons dwongen langer te blijven, en per slot moesten wij maar de helft van het verschuldigde voorgeschreven tarief betalen.

     

                Met een dolle helse vaart is Dulle Griet als een bezetene over Vlaanderen heen gestormd. 1914-1918 : de vreselijke lawine van gewapende legioenen heeft, met allerhande verdelgingstuigen, gans Vlaanderen verpulverd tot een puinhoop, alleen nog goed voor het stort, Diksmuide en andere steden van de kaart weggevaagd. Het werd nog veel erger dan wij in ons schrikaanjagend bezoek te Diksmuide hadden kunnen vermoeden.

    Dan is er een bende van bouwers opgedaagd, die de Vlaamse geest versmoorde en alles in stijl «Ancienne Belgique» hebben opgetrokken. Het innig schoon Vlaanderen met zijn vredevolle mystiek werd in een kunstmatig zielloos keurslijf gestoken, om het geestelijk te vermoorden.

                De «Geest» heeft gelukkig het mensdom terug doen trillen, overal openbaarde zich een geestelijk herleven. Léon Bloy had geschreven met donderend geweld, op het demonische werden we door Adolf Retté gewezen, door Giovanni Papini werd een nieuwe Kristusidee ontdekt, Johannes Jörgensen deed ons ontwaken, ook Chesterton liet van zich horen, en nog veel anderen voelden die nieuwe beweging in de kultuur aan. In Vlaanderen bracht het toneel heel wat « avant garde » vertoningen, het wijdingsvolle schone lied «Vlaanderen», door Renaat Veremans, gonsde overal en deed de harten trillen ; tal van boeken werden uitgegeven, o.a. van Anton van de Velde, Michel de Ghelderode, Theophilus, Dirk Vansina, Ernest van der Hallen. Felix Timmermans beleefde reeds Internationale faam. Het idee Vlaanderen herrees ; uit het mystiek schrijn van de IJzertoren straalde er een nieuwe dageraad. Een diep visionaire tijd werd ingeluid : hieruit rezen grootse scheppingen te voorschijn. Onder de stuwing van een geestelijke drang, die een ideale toekomst wou verwezenlijken, kwam de geweldige en fel besproken kruisweg van Albert Servaes tot stand en doken de fantastische visioenen op van de glazenier Eugene Yoors.

                In het klein huizeke « Bij Jan van Ruysbroeck », het wit serene werkkamertje van Ernest van der Hallen. op het Begijnhof te Lier, heerste die atmosfeer van vrede en wijdings­volle stilte. Daar kwam ik stil zitten dromen en schilderen.


                
     

    Felix had zijn werkkamer op de Grachtkant en bracht ons regelmatig bezoek.

    Bij kaarslicht, elk jaar met Lichtmis, beleefden we de hernieuwing van de bezielende geestdrift. Dan droomden we gezamenlijk en beseften dat er met gebundelde krachten moest gewerkt tot eer en glorie van de Almachtige. Toen was het dat Felix spontaan zeide : « Laten wij gedrieën er mede beginnen en pelgrimeren haar de Ideale Schoonheid ». Zo kreeg ons idee zijn bestaan in « De Pelgrim ». We waren het aanstonds eens dat we met twaalf moesten zijn, zoals de apostelen. Felix en ik vonden dat het eerste lid vriend Renaat Veremans moest zijn. Ernest van der Hallen beaamde dit aanstonds. Met de grootste geestdrift werd ons idee door de verdere kunstbroeders begroet. Als een weerlicht zo vlug kwam alles tot stand.

    Op 8 maart schreef Felix mij het volgende : « De pelgrim moet gaan, als ik er mij wat kan mee bezighouden. Maar 't moet !... Ik heb veel werk ! Veel tinteling om te werken. En dezen Zomer moet Brueghel af. En dan de mystiek met hare gouden portalen !»

     

    Op 3 april 1926 uitte Felix zijn innerlijke gemoedsstemming : « 's Morgens heb ik gewandeld langs en om het Begijnhof, de Lente gezien, mijn ziel zong ! Roze appelkokkenboomkens en witte perelaars, en die zegen in de lucht. God was goed en is het nog, en blijft het !... Zalf ! Hemel ! Wierook ! Eeuwigheid van Schoonheid en liefde. Ik kom uit een andere wereld, ik zit hier klein, niets, een zandkorrel in 't heelal, maar gonzend van goddelijke muziek en geloof en vertrouwen. Och, er is over mij een sluis geklaterd van zegen. Ik riek brokken van den hemel in dezen Lente. Ik sta op den dorpel van een nieuw leven, inniger, zoeter, beter, ik proef Angelico, de blinkende sferen wandelen langsheen de sterren, de graal is de H. Communie ! Neen, ik zwijg ! Ge moet eens komen ! Ik moet u zoo danig veel vertellen, of misschien uren en uren zwijgen... Vrede ! Vrede ! »

     

                De eerste tentoonstelling van « De Pelgrim», van 1 tot 31 September 1927 in de stadsfeestzaal op de Meir te Antwerpen, gaf het bewijs der noodzakelijkheid voor een nieuwe kristelijke kunst. De geweldige toeloop overtrof alle verwachtingen. Uit een andere brief van Felix, daterend 20 September 1927, volgende prachtige passus :

       « 't Was gisteren een schoone dag. De wind in de vele boomen en de eenzaamheid daarrond deed mij aan Ruisbroeck en aan H. Geest-geestdrift denken. We moeten die weg nu stevig en frisch op. Alle de beste Kath. Vlaamsche vereenigen ! 't Gaat ! God zit achter ons en wijst de mannekens aan. De kunst moet opnieuw verstaan worden. 't Is een mode geworden dat de kunst niet mag goed of verstaan gevonden worden, zooals ik U gisteren vertelde. Wel, wij zullen ze als vuur onder de menschen dragen. 't Zal een middel zijn voor ons en voor hen. De Pelgrim moet de schoonste brok, de geestelijke wacht van Vlaanderen worden ! Dat zal ! Ons nu al voorbereiden voor binnen twee jaar. Uitzien naar de schepen en ze onze haven binnenbrengen. En een zijn. Geen persoonlijke belangen dienen. En in vreugde en verlanging werken.»

     

                Vele hoogwaardigheidsbekleders en geestelijken moedigden ons aan door hun vererend bezoek. Zelfs Zijne Eminentie Kardinaal van Roey kwam en feliciteerde elk van ons. Wij waren dankbaar en gelukkig. Ons idee kon niet schoner uitstralen, dit werd door de duizenden bezoekers aangevoeld. De inzet was een ware triomf. De geestdrift was zo groot en in onze kinderlijke vreugde zagen wij het onheil niet. Door het koppig doordrijven der te vroege, onvoorbereide en gedesorganiseerde tweede tentoonstelling in de harmonie, de meest onstemmige zaal der stad, in 1929, bracht samen met het internationaal karakter dezer tentoonstelling en veel andere niet te schrijven oorzaken, de onwederroepelijke ondergang. Als echte Pelgrim schreef mij Felix op 13 maart 1930 volgende aanmaning :

                « Wij moeten opnieuw beginnen, kerel, met die Pelgrim, van her opnieuw, al waren we maar met 5 man. Het is een Augiasstal geworden, we moeten er met de zaag aan werken, want schaven kort niet meer. Of heel het ding laten afbranden !»

                We hadden alles zo schoon bedroomd, het was zo recht uit het hart gekomen, vol begeestering, los van alles, zonder geïnteresseerde bedoelingen. Het was alleen een antwoord op de geestelijke wekroep van het door ons opgesteld manifest.

     

                En dan zaten wij wederom met ons gedrieën in het kleine huizeke « Bij Jan van Ruysbroeck », zeer weemoedig, doch niet verslagen, want niettegenstaande dit alles kwamen er toch uit de geest van « De Pelgrim » verwezenlijkingen tot stand, o.a. de meesterwerken van Felix — het was toen dat zijn « Boerenpsalm » verscheen. Ernest verscherpte zijn boodschap voor de jeugd, de Kapel van Heverlee bij de Zusters Annunciaden werd gebouwd; ook andere Pelgrims, die in hun eenzaamheid in hun ivoren torens doorwerkten, kwamen tot inspiratieve vergeestelijkte scheppingen.

     

                Als na de tweede wereldbrand bij Felix de grote beproeving kwam, heeft hij deze geestelijk aanvaard. Zoals reeds van uit Pallieters tijd galmden in de verte de vele jachthorens! Dat schone horengalmen bleef voortleven, nu eens ver, dan eens dicht.

    Zij klonken van uit de donkere bedroomde begijnhofbossen, galmden weemoedig — en Felix luisterde, bad en droomde. Niettegenstaande het rumoer van de nu verdwaasde wereld daalde over hem het grootse Licht in de begenadigde eenzaamheid. Hij zag naar de Kruislievenheer en de jagershoren, opgehangen aan de muur, en dit vervulde hem met vrede, zoals in « Ik zag Cecilia komen ». En al prevelend dankte hij wederom als toen de lijdende Heer-God dat zijn dagen niet effen bleven, en verzuchtte : « Maar God aan 't kruis verstaat mij wel. Hij beziet mij met een oog vol goeden wil, maar hulpeloos.» Hier bedenk ik terug hetgeen Felix zo schoon beschreef en beleefde : « De beschimmelde jagershoren vult zijn holten met mijn woorden, als om ze op een donkeren nacht weer uit te blazen... Luisterend hangt de jagershoren op mijn kamer. Hij luistert naar het einde van mijn leven. God ruischt in de oneindige stilte. Heel mijn leven is enkel een verlangen naar U. En 's nachts hef ik mijn handen op naar de sterren, waar gij mij staat af te wachten. Ik ben als een duif in een kevie. Maar lang zal het toch niet meer duren, dat ik aan mijn pijnen zal gestorven zijn. Ik zie reeds uit naar het uur dat voor mij ook de gewijde kaars zal aangestoken worden, en God mijn oogen toe zal doen. »

    Zes weken vóór zijn heengaan schreef mij Felix in zijn laatste brief :

                « Ik denk altijd, als de vrede des harten maar blijft, maar als die ook weggespoeld wordt, dan zijn het donkere nachten van 't leven. Verlos ons daar van. 't Was te hopen, dat wij weer rap bij elkaar konden komen om de ziel te luchten, want er is veel te zeggen, over wat er van binnen in de zielen gebeurt. Ik heb dat probeeren uit te drukken in eenige gedichten, waarvan gij de meeste kent. Dat boekske zal nu gaan verschijnen, en is reeds ter perse.

                Nu zit ik weer hevig met schildersvisioenen in den kop. Als 't goed weer wordt zou ik eens enige jaren almachtig veel willen aan 't schilderen gaan. Maar wat, weet ik nog niet. 't Zouden symfonieën, cascaden van Salomon moeten zijn. Zoo iets als muziek. — Zooals de ziel de dingen ziet en aanvoelt. In elk geval, ik zit op vinkenslag, en 'k droom en ijver er geestelijk rond. 't Moet nieuw zijn, anders, verlost van aardsche verplichtingen., want kunst kent geen wetten. En daarom mag dan ook iedereen op zijn kop staan draaien, het zot, dwaas of wat ook vinden. Ik zal het doen, vrij, los, van alles en iedereen, zelfs los.van mij zelve. Ik wil mij eens vrij uiten, uit den heele. Dat moet lijk een gebed zijn. 't Gaat tussen God en mij !

                Maar ik voeg er bij, ik moet gezond zijn, 'k moet los zijn van pijnen en gemoedsstoornissen. En als ik dat niet bereiken kan, wil ik er ook niet aan beginnen.

    Allee, we zullen zien en afwachten, en er een bougie voor aansteken !»

     

    Dit was zijn laatste pelgrimsdroom. Als die mij toekwam, is Felix enige weken later de rij gaan vervoegen der Pelgrims in de hemel : Léon Bloy, Frederik van Eeden, Joe English, Rene Lombaerts (aangenomen posthume leden) ; Juliaan De Vriendt (ere-lid), Karel Van den Oever, Jan Hammenecker (werkende leden).

    Ernest van der Hallen, Tony Van Os, Cyriel Verschaeve, Giovanni Papini, Johannes Jörgensen, Sigrid Undset en nog andere Pelgrims zijn hem reeds gevolgd.

    Posthuum liet Felix ons als afscheid zijn heerlijk Adagio na, dat zijn visionaire Pelgrimscommunie is tussen God en zijn ziel.

     

                « Uit stilte en uit sterrenlicht

                wordt dan een altaar opgericht.

                ...alle dingen zingen »...

     

                « De herrst blaast op den horen

                't wierookt in het hout;

                de vruchten gloren »...

     

                « Alle schoonheid is slechts droom,

                maar Gij zijt d' Eeuwigheid !

                Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt

                en zegen ook zijn vruchten »...

     

                « Nu 't stil is, wordt mijn ziel de zeekinkhoren

                waarin ik God, die door de Heemlen bruist,

                beluister, en zijn hoog bestaan kan hooren !»...

     

                « Ik hoor de spheren zoemen,

                Gans 't sterrendal

                probeert Uw naam te noemen, »...

     

                « ach, mijn ziel, ik weet het niet,

                ik heb ineens zoo'n schoon verdriet »...

     

                « Nu komt de wintertijd.

                Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten.

                Ik ben. bereid. »

     

    *************

    04-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een Kleurvolle Ommeganck - krantenartikel uit 1928

    Een Kleurvolle Ommeganck

    Krantenartikel uit De Standard van dinsdag 12/06/1928

     

    « Tu ne sauras Jamais » is het eene plakbiljet van den dag te Lier  —  en dit gaat om een Amerikaansche film  —  maar de tweede affiche van den dag luidt : Pallieterstoet en plechtige Folkloristische Ommeganck. 't Staat op het zeer groot Programma der kermisfeesten, en er naast is er nog een derde plakbiljet : 3000 frank prijzen voor winkel- en stamineeversiering.

    En dan de triomf aan Timmermans! Zijn portret hangt getooid en bebloemd tusschen appelen, peren en bananen, tusschen meubelstukken en tapisserie, tusschen gazettcn van allerlei pluimage en boeken van allerlei prijzen. Overal Timmermans. De menschen vertellen op straat elkanderen met de eigen smaak en kleur honderd anekdoten uit de boeken van « hun » schrijver, halen met trots aan dat de ingebonden editie van Pallieter 128 frank kost en dat ze

    « Het Kindeken Jezus in Vlaanderen » in Amerika letterlijk verslinden. En bij een Liersche kapper waar ik een noodzakelijke kaakoperatie onderstond werd een commisvoyageur die uit Breda kwam bijna gesteenigd omdat hij dierf vragen wat er vandaag te Lier te doen was.

                "Of ze het hem gezegd hebben ! "

    En De regen is overgegaan. Daar is een klein zonneke gekomen juist genoeg om alles tot zijn recht te brengen, juist genoeg ook voor de zwerm fotografen die te Lier rondliep (ze stonden op de Groote Markt met een twintig tegelijk de Reuzen te kieken) en Felix Timmermans heeft ons na den noen verzekerd dat de keersters in den stoet, die van den Oever komen — of van Klein Venetië als ge wilt, zat waren van geluk. Omdat de regen was weggewaaid.

    De autobussen kwamen zwaargeladen, te Lier toe. Deze die mij uit Oude-God naar Lier voerde huppelde van het zwaar gewicht, er zaten pastoors op en Vlamingen en enkele Nederlanders en – ge zult me misschien niet gelooven  —  een jonge Zuid-Bevelandsche eega met de zoo hartelijk bewonderde muts.

    Onderweg is er dan, in Bouchout geloof ik, nog Jef Van Hoof bijgekomen met een nuttelooze paraplu, en verzonken in muzikale vizioenen.



     

    In de straten van Lier stond het volk zoo dicht opeen dat we, zelfs met de hulp van de meest kordate piottenpakkers die de orde organiseerden, nog niet in de De Heiderstraat geraakten. We hebben dan de stoet gezien van op de stoep van het prachtig barokken stadhuis. Burgemeester Van Cauwenberghe had er de journalisten hartelijk het welkom toegewenschst, den schrijver huldigend die Lier tot in de uithoeken der wereld onthuld had :

    Felix Timmermans, en wijzend op het ongeschonden Vlaamsch zijn van Lier waardoor tevens zijn kleurvolle zeden waren behouden gebleven.

    Toen kregen we nog milde Liersche vlaaikens op de maag, om heelemaal in de Liersehe stemming te geraken, tot er dan een heel kleurfeest kwam aangewandeld ; de keersters  —  jonge, half-jonge, half-oude, maar allen levenslustige vrouwen, van Klein Venetië  —  die met vollen mond een jubileelied van Piet Van Pehorgh en Netteke Verstraete zongen waarvan Timmermans de woorden, het rijm en de muziek had gemaakt.

     

    De Lijkbidder van Lier als Cupido

    Er was alles in den stoet wat Timmermans had voorspeld en nog meer. Want dit is geen folklore : dit is rasecht Vlaamsch volksleven, de duizenden op straat leven het mee, en op de trappen van het Stadhuis stonden zelfs de meest precieuse Vlaamsche journalisten te dansen. Men mag deze stoet niet beschrijven. Ik tenminste verzaak er aan. Alleen wil ik onder de aandoenlijkste momenten verhalen : de huifwagen van Pallieter en Marieken met onderaan een heel duiven- en kiekenkot,Marieke met fijne kalflederen schoentjes, de vier seizoenen die rond Pallieter wandelen waaronder de winter met een klein parapluske met watten vlokskens en de herfst-kinderen met gulden lokken. Charlotte is de. elfde reuzin van Lier geworden, maar Charlotte wandelt drie keer in den stoet en één keer heeft ze ons spek met eieren gepresenteerd.

    Buitengewoon kleurvol is de groep van "En waar de Ster bleef stille staan", zoo 'n soort van wandelende vertooning van het Vlaamsche Volkstooneel. En Anne-Marie! Er waren eerst een twintigtal teedere kindjes als Cupido, en dan Cupido zelf : een hooge hoed, een flinke knevel en kwaje oogen, vleugelkens op den rug, zware boerenschoenen, een lieftallig bleekblauw zwembroekske, lange witte kousen, een gezicht van Assche-Woensdag en een boog (met pijltjes). Eenig, sensationeel, onvergetelijk! Toen Cupido zijn gezicht zoo beminnelijk mogelijk naar ons keerde, en een pijltje schoot dat langs de kleine snor van schepen Van Hoof wegvloog, heb ik onzen Rotterdamschen kollega binnen in, het stadhnis op een stoel moeten dragen : hij dreigde een breuk te krijgen.

    En ze hebben ons verteld dat de man die voor Cupido speelde de lijkbidder is van Lier en de eenige man in den stoet die betaald wordt!

    Tussehen al dit kleurvol, lustig gedoe, danste ook de Liersche karnaval : ultramoderne dames achter de kinderen van Peperkoek-Zondag, achter den wandelenden toren, achter de maagd van Lier die op een leeuw met trillende tong zit. En de muziek van den Lierschen karnaval speelt « Mon Paris, beau Paris », tusschen de tonen van de fijfermuziek voor de reuzen : de reus die komt, de reus die komt! En des winters als het regent.

    Ja, des winters als het regent, maar dat zal te Lier niet zijn. Daar hadden zachtmoedige gevechten plaats tusschen de varkensblaas van de paardekensrijders en het mee-juichende volk op straat, daar ging een gebocheld manneke dansen met de reuzin, en tot de ontzetting van Bernard Janssens viel Goliath bijna op zijn neus omdat hij te diep wou buigen voor een fotograaf.

    Aan het slot waren er twintig caleizen.; In de eerste zaten de vergulde helden van den dag : Piet Van Peborgh en Netteke Verstraete, en de meester ging hen feliciteeren. In de andere caleizen zat de familie, met goud in het knoopsgat, een dikke sigaar met bandje in den mond, en de armen feestelijk opengelegd. Toen ook de ondervoorzitter van het feest voorbijreed — een zekere meneer Felix Timmermans — gingen er hoeden in de lucht, de moeders die hunne zuigelingen op den arm in slaap klutsten zeiden tot hunne jonge kinders : « Dor is hem », en dan kwam er een beetje politie. Om den stoet te sluiten.

    We zijn hem daarna. nog een tweeden keer gaan zien. Maar we hebben dadelijk dit begrepen : zooals dit sedert de Vlaamsche beweging nog nooit werd bereikt, is hier het werk van een hoogstaand kunstenaar in het hart van het levende volk geschoven.


      
     

    Schepen Van Hoof heeft ons nog langs het echte Pallieterland gevoerd : veel gras, hooge boomen, het Begijnenvest met de Nethe, Nethe-water, Nethe-booten en Nethe-zwanen. Als ge vraagt waar de Begijnenbosschen zijn toonen ze u plechtig het verre weiland, rijzige grashalmen en iets dat op een root boomen gelijkt. Inderdaad, de Begijnhofbosschen.

    Dan de Grachtkant van het Begijnhof. Geen dokument, geen kunst-historie: leven en nog eens leven! Daar is de Soete naem Jesu, de V Evangelisten, ginder is het huizeke waar Timmermans gewoond heeft, daar de kamer met bleekblauve blafeturen waar Frans Bogaerts komt inspiratie zoeken. En daar woont waarachtig ook nog — want 't staat op het deurke geschreven — Meester (Mr.) Jan Van Ruisbroeck. Advocaat en procureur. Die Meester Jan? vraagt een Nederlandsch collega. We hooren later dat daar een jong Vlaamsch literator met wapperend haar woont.

    Nog zien we de Begijnhofkerk, een zang van katholieke levensvreugde, een steenen kantate van de monumentale Vlaamsche diep menschelijkheid uit de contrareformatie.

    En we geven, allen, in koor, Constant Leurs gelijk die met zijn twee handen slaat op den rondbollenden, uitbundigen en weeldevormigen steen der magnifieke vrome Begijnhofpoort en uitroept : Mijnheren, uit de vreugde van dezen katholieken steen werd Pallieter geboren.

     

    J.B.

    ********

    03-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans Herinneringen - Jozef Muls

    Felix Timmermans Herinneringen

     

    Door J. Muls

    ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

    1957, tien jaar later.

    Reeds tien jaar is het geleden, dat de grote Vlaamse schrijver, Felix Timmermans, zijn laatste woord “Ik ben bereid ...” tot de heer fluisterde, en dat hij ‘langs regenbogen Gods stilte te gemoet’ is gegaan.

    Ieder jaar heeft, in het najaar, een herdenkingsplechtigheid plaats in de witte abdij van Averbode, waar Felix Timmermans zovele uren in deugddoende stilte heeft doorgebracht.

    Tientallen vrienden van de overleden schrijver komen die dag naar de abdij van Averbode.

    ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

     

                Toen de Duitsers in mei 1940 ons land binnenvielen, had Felix Timmermans een nieuw boek op het getouw : DE FAMILIE HERNAT.

    Toen hij er mee klaar kwam, schreef hij op de laatste bladzijde van zijn handschrift : «Geëindigd op 21 februari 1941 ». Dit kurieus verhaal van een Vlaams geslacht verscheen nog tijdens de bezetting.

                «Habent sua fata libelli». Toen Pallieter met zijn uitbundige levensblijheid tijdens de eerste wereldoorlog op de markt werd gebracht, was het een opluchting uit de gedruktheid over al de Nederlanden. Het boek werd letterlijk verslonden. Dat kon de schrijver niet voorzien.

    Onder het werk, in de afzondering van een begijnhofhuisje, heeft hij wel nooit gedacht dat zijn geschrift een hart onder de riem zou steken van zijn taal- en landgenoten. Zo werd hij onbewust de heerlijkste « weerstander ». De omstandigheden hadden zijn literaire daad gemaakt tot een overweldigend nationaal sukses, dat weldra een wereldsukses moest worden.

    Met De Familie Hernat ging het anders. Er werd nauwelijks over gesproken. Wij hadden toen in Noord en Zuid andere katten te geselen. Maar is het niet merkwaardig achteraf beschouwd, dat, terwijl de Duitsers hier met hun zware laarzen rondliepen, Felix Timmermans rustig doorging met een verhaal dat speelde onder een andere bezetting, de Oostenrijkse, weldra gevolgd door een nieuwe, de Franse, die twintig jaar lang zou duren met de rampzalige intermezzo's van de Brabantse Omwenteling en de Boerenkrijg? Door al die politieke gebeurtenissen heen, die Europa en de wereld schokten, leefde in gemoedelijke provinciestadjes van ons land een geslacht dat groeide, en het was of er daarbuiten niets gebeurde. Er werd gefuifd en geboemeld. Fortuinen werden verkwanseld in roekeloze liefdesavonturen. Welke ook de meesters van het uur waren, een familie had zich vrij uitgeleefd tot haar rampzalige ondergang en het uitzicht der dingen werd in niets gewijzigd.

                Felix Timmermans is niet meer daar om het ons te zeggen, maar ik meen dat hij zijn boek schreef om zichzelf en zijn landgenoten gerust te stellen, dat ook de Duitse bezetting zou voorbijgaan als de vele andere die haar waren voorafgegaan, en tegelijk wekte hij weer eens de liefde voor het vaderland en de mensen die er het eeuwige Vlaamse leven voortzetten.

                Maar de sociaal hardvochtige en bekrompen tijd, die wij sedert de bevrijding hier hebben gekend, had tot gevolg dat Felix Timmermans, die heel zijn leven had geijverd om het heilig aanschijn van zijn land te verheerlijken, als een «inciviek» werd behandeld.

    Het was slechts de toestand van zijn toen reeds stervend hart die heeft verhinderd dat hij achter slot en grendel werd gezet om er geduldig te wachten tot het een krijgsauditeur zou believen om zich met zijn zaak bezig te houden. Hij kreeg huisarrest en wie hem voortaan nog wilde bezoeken, moest voorbij een agent der veiligheid die de wacht hield bij zijn deur. Toen zijn raadsman en verdediger bij de bevoegde instantie ging informeren wat er eigenlijk zou gerequireerd worden tegen de beminnelijke auteur van «Pallieter », naar het woord van Vermeylen « vol van de sappen van onze grond, vol van den geest van ons volk... het symbool van de moderne Vlaamse Literatuur », dan kreeg hij voor antwoord in het meest dorperige plat : « da's de doed, he ! ».

                Het is gelukkig niet gebeurd. Maar Felix Timmermans heeft zijn drempel niet meer levend overschreden. Toen hij onder het baarkleed lag, om naar de Sint-Gommaruskerk te worden gedragen, was onze nationale veiligheid voor goed verzekerd.

                Terwijl ik zijn lijkdienst bijwoonde, kwamen de herinneringen aan onze vroegste betrekkingen weer naar boven. Ik had hem nog niet ontmoet toen hij reeds verzen zond naar

    « Vlaamse Arbeid », en ik geloof werkelijk dat hij in dit tijdschrift heeft gedebuteerd. Bij zijn eerste bezoek op onze redactie bleek het dat wij dezelfde gedachten hadden. Wij waren toen verdiept in Sar Péladan en Joris Karel Huysmans. Wij dweepten met de Franse kathedralen die wij nog moesten gaan zien. Wij verkeerden met dezelfde vrienden : Raymond de la Haye, de kunstschilder en filosoof, Rene Veremans, de componist, en Flor van Reeth, de architect, die voor mij het Brabants landhuis bouwde, waar ik thans nog woon. Ik trok op ontdekkingsreis naar Lier. Daar liep het vol schrijvers en kunstenaars : Opsomer, Bogaerts, Thiry, Arras, Verschoren, Reimond Kimpe, zij dweepten met hun stadje, hun begijnhof, de verouderde mensjes die er woonden. Het was enigszins morbiede liefde, gekruid door de literatuur van Maeterlinck, Georges Rodenbach, Van Lerberghe, Verhaeren. Men wou de indrukken beleven die Delaunois in het kloosterland van Leuven had opgedaan. Men wilde de zwijgzame en mysterieuze verschijningen van Xavier Mellery of Fernand Knopff terugvinden. Le Cloître van Verhaeren had de trappistenabdijen van Westmalle en Achel in de mode gebracht. Het waren bevliegingen van estheten die zich wensten af te zonderen van de burgerman. Het ging niet zonder een zekere levensmoeheid, die het somberste pessimisme baarde, waaruit in 1910 Timmermans' eersteling, “Schemeringen van de Dood”, ontstond.

                Hij moet toen ook gevoeld hebben dat het zo niet langer kon. Hij wilde van de literatuur genezen. Onverwacht kreeg ik zijn bezoek, te Antwerpen. Hij kwam mij vragen of ik hem aan geen baantje kon helpen. Hij had voor de gelegenheid een hoge hoed opgezet. Dacht hij zo bijzonder fatsoenlijk voor te komen of wenste hij met dat feestelijke hoofddeksel een veroverende indruk te wekken bij een mogelijke baas ? Ik durfde het hem niet te vragen. Ik deed maar of ik het heel gewoon vond, maar gaf hem de raad met schrijven door te gaan, omdat hij het toch geen maand zou uithouden in welke betrekking ook.

                Ik kreeg af en toe nog een gedicht voor de « Vlaamse Arbeid », waarin de naklank te vernemen viel van Omer Karel de Laey's Flandria Illustrata, maar zag hem lange tijd niet meer. Hij moet intussen de geestelijke bevrijding gevonden hebben. Het heette dat hij aan een groot nieuw werk bezig was. Het zou “Pallieter” worden. Hij zond zijn handschrift naar Willem Kloos. De eerste fragmenten verschenen in de Nieuwe Gids, nog voor de oorlog, in 1914. De uitzonderlijke betekenis was er toen nog niet van opgevallen. Wij moesten eerst een grote wereldontreddering meemaken : op het gevaar af onze laatste illusies in de mensheid te verliezen.

                Het boek verscheen in 1916. De grote mensenslachting was nog aan de gang. Ik lag toen in een hospitaal te Barcelona. Op een ziekbed, in een vreemde stad, heb ik Pallieter in zijn geheel gelezen. Een vriend uit Holland had mij de eerste uitgave toegezonden. Ik werd plotseling weer voor de volheid van het bewonderende leven gesteld. Ik was in Vlaanderen, ademde de lucht, rook het water der rivieren, zag de wolken varen door de hemel, de groene weiden en de gouden korenvelden lagen voor mij uitgespreid, de boomgaarden hingen vol blozende appels en rijpe peren, onder bloeiende kerselaars en ruisende populieren bewogen daar mensen met wie ik vertrouwd was, die mijn taal spraken : Marieke, de goedige dorpspastoor, de wit-gepoeierde molenaar, de blinde bedelaars en boven allen uit rees de Adamische mens, Pallieter, die weer vertrouwen schonk in het leven en de liefde.

                Kort daarop, in 1917, kwam de nieuwe verrassing : “Het Kinderke Jezus in Vlaanderen”. Ik las het boek te Parijs onder de bommen die de « Gotha's » er neerdropten. Ons land verscheen er in die mystieke en tevens ruige sfeer die ons bekend was uit de Vlaamse Primitieven en de Oude Breugel. Ik vernam later hoe het boek ontstond in de donkere oorlogsavonden, wanneer de mensen, zonder lamplicht, angstig samenhokten bij het rozenkransgebed. Wij dachten dat Gezelle en Streuvels ons land ontdekt hadden, maar zij waren niet tot die intimiteit doorgedrongen, waarin de mensen en het uitzicht der dingen tegelijk reëel en archaïsch verschenen, zodat wij weer plots bewust werden van onze oude adel en de verbondenheid aanvoelden met het beste dat hier tot stand kwam van Jan van Eyck tot Rubens.

                In 1918 kregen wij “De zeer Schone uren van Juffrouw Symforosa”, begijntje, dat kristalheldere proza, het zuiverste boekje dat in de Zuidnederlandse literatuur sedert 1830 verscheen. Felix Timmermans verwierf ervoor de grote Staatsprijs. De juryleden waren Prof. Scharpe, Pater Van Mierlo, Om. Wattez, Karel Elebaers. Mij werd de taak opgedragen verslag uit te brengen voor de Regering. De Fee werd gevierd in zijn geboortestad. Van alle kanten waren zijn vrienden en bewonderaars toegestroomd. Er werd een banket gehouden in de Eikenboom op de Grote Markt en terwijl wij nog aan tafel zaten, konden wij door de open ramen het vuurwerk zien afsteken op het nachtelijk plein, waar duizenden stonden te kijken en de toren van het stadhuis en de oude huizen telkens. opleefden in de gloed der opspuitende lichtfonteinen.

                Kort daarop kwam de Fee bij mij op bezoek. Hij had, zorgvuldig verpakt, tussen twee kartons, een oud glasraampje meegebracht als souvenir. Het waren scherven van de gebrand-schilderde ramen die hij, na het bombardement van Lier in 1914, op de vloer der Sint-Gommaruskerk had opgeraapt. Hij had ze door een vakman weer laten in lood zetten en men kon tussen de oranjekleurige fragmenten nog duidelijk een blauwe Madonna met het Kindje herkennen. Ik zie ze hier nog hangen tegen het venster waar ik te schrijven zit.

                Felix Timmermans had nu zijn publiek gevonden. Jaar op jaar verschenen zijn boeken : Boudewijn, Anne Marie, De Pastoor van den Bloeyenden "Wyngaert, Pieter Breughel, de Harp van Sint Franciscus, de heerlijke Boerenpsalm, Ik zag Cecilia komen. Hij mocht schrijven wat hij wilde. De mensen zaten er op te wachten. Wanneer hij geen groot boek klaar had, dan gaf hij een klein : Uit mijn Rommelkas, Pijp en Toebak, Bij de Krabbekoker, Het Keersken in den Lanteern, Schoon Lier. Men wilde hem horen over 't is gelijk wat.

    Het was steeds sappig en van eigen bodem. Heel Holland dweepte met hem. Er is geen stad waar hij niet gelezen heeft. Hij werd in de schouwburgen gespeeld, want zijn boeken waren reeds voor het toneel verwerkt. Hij schreef er zelf stukken voor : Driekoningentryptiek en Waar de Ster bleef stille staan. Hij werd weldra in alle Europese talen vertaald. Hij moest lezingen gaan houden in Duitsland, Engeland, Frankrijk, Zwitserland. De wereld vernam zijn woorden en gedachten over de korte en lange golven. Hij was in het buitenland de meest gelezen Belgische auteur, de roem zou ik zeggen van de natie.

                Terwijl de veiligheid nog de wacht hield aan zijn deur, legde hij de hand aan zijn laatste roman : Adriaan Brouwer. Ik heb dat handschrift gezien. Het waren kleine cahiers, langs een kant beschreven, maar overal doorgehaald en met toevoegsels op de blanke zijden. Felix Timmermans paste het woord toe van Boileau :

     

                Vingt fois sur Ie métier remettez votre ouvrage :

                Polissez-le sans cesse et le repolissez,

                Ajoutez quelquefois et souvent effacez.

     

                Hij bleef aan de arbeid tot het bittere einde. Maar hij beleefde donkere dagen. Hij zat in de put. Het ging weldra niet meer. Wij wisselden toen brieven. Om hem aan het werk te houden — het enig middel om tegen het verdriet in te groeien — had ik hem de raad gegeven verzen te schrijven. Hij moest niet aan literatuur denken en het als een spel beschouwen.

    Hij heeft het gedaan. Zo ontstond zijn aandoenlijke zwanenzang, Adagio. Ik kreeg de stukjes een voor een toegezonden. Zij verschenen in Dietsche Warande en Belfort. Toen het laatste klaar was, kreeg ik het ook en hij schreef erbij : «... Daarmede sluit dan de eerste reeks af. Als ik gezond kan worden, hoop ik nog wel wat te doen. Ge kunt niet geloven hoe dankbaar ik U ben, voor het spontaan aanvaarden van deze gedichten. Ik hoor er hier en daar goed over spreken. Ik dank dat aan U ! Ik schrijf U daar later meer over... »

    Dat was gedateerd 10 juli 1946. Op vrijdag 24 januari 1947 ontsliep hij kalm in de Heer.

    Op zijn doodsprentje stond een stukje uit Adagio te lezen :

     

                            De kern van alle dingen

                            is stil en eindeloos.

                            Alleen de dingen zingen,

                            ons lied is kort en broos.

     

                            En donker zingt mijn bloed,

                            van heimwee zwaar doorwogen.

                            Ik zeil langs regenbogen

                            Gods stilte te gemoet.

     

    Er wordt soms wel eens gevraagd wanneer België Felix Timmermans in eer herstelt.

    Het heeft geen belang. Voor Vlaanderen en de wereld hoeft hij niet in eer hersteld te worden. Hij leeft voort in de dankbaarheid van duizenden harten overal.

                Toch hebben wij gezien dat de oude spreuk, niemand is profeet in het eigen land, nog altijd waarheid inhoudt. Het « eigen land » betekent dan de toevallige constellatie die Dante veroordeelt en hem dwingt in ballingschap te gaan sterven. Wanneer iemand uit de schare oprijst en niet tot de regerende oligarchie behoort, deze veeleer negeert om zichzelf te blijven, dan wordt die enkeling gevaar voor de bewindhebbers en hoe hoger hij rijst, hoe gevaarlijker. Voor de gezagvoerders is de Profeet de zoon van de timmerman uit Nazareth, en er kan voor hen niets goeds komen uit dat nest. Het « volk » denkt anders en richt standbeelden op, in alle steden van Italië, voor de grote zwerver die in Ravenna ging sterven.

                Zo zal het wellicht ook Timmermans vergaan. Hij had geloof in zichzelf. Hij heeft niet aan anderen gevraagd hoe het moest. Hij was de onbedwingbare, de onbestuurbare.

    Men moet er omheen gaan als rond een monument. Het waren maar alledaagse dingen die hij vertelde, maar het sprak tot een ieder, zoals de lente, de zomer, de herfst, de winter. Dat zijn ook maar alledaagse dingen. Met zijn werk schonk Timmermans ons een Flandria Illustrata, waarin mensen leven met hun hartstochten, met hun goede en slechte neigingen, met hun geniepige of edele gevoelens. Dat eeuwig-menselijke blijft.

     

    ***

    02-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pallieter naar Canossa ! - Frank Van Waes

    PALLIETER NAAR CANOSSA!

    Door

    Frank Van Waes

     

    Uit het tijdschrift NU, jg I, nr 3, december 1927

    (de uitdrukking naar Canossa sturen : zich onderwerpen aan ...)

     

     

    Uit Brussel wordt aan de ,,N. R. Ct." gemeld, dat Felix Timmermans, gehoor gevend aan herhaalden aandrang, thans besloten heeft, binnenkort een uitgave van  "Pallieter" het licht te doen zien, waaruit alle passages geweerd zijn, die voor Roomsch-Katholieken stootend geacht kunnen worden.

     

     

    Pallieter!

    Ho! Pallieter!

    We hebben allemaal gesmuld van deze sappige, uitbundige levensgenieter, deze franke, lustige, welige zoon van Vlaanderen, Uilenspiegel en Lamme Goedzak in een persoon tesamengekomen. Zelfs zij, die van oordeel waren, dat de tijd de kunstenaar andere problemen opdrong, dat een boek als deze "Pallieter" niets beeldde van de donkere, sombere tijd, waarin het ontstond en enkel een stuk onverdragelijk egoïsties individualisme was — zelfs zij konden zich niet onttrekken aan de bekoring, die uitging van deze lachende, zij het oppervlakkige wijsgeer, deze vrije, lustige zwerver, eer een symbool dan een levend individu, eer een landelijke, aardsc god dan een mens. Pallieter, zoon van Pan, zoon van de aarde en de natuur, zonnekind, kind van het malse, wijde, golvende land van Vlaanderen! Luide, blijde, olijke geest, stormachtig, meeslepend als het gejaagde lied van sterke voorjaarswind door ontluikende bossen. Pallieter, de Vlaams-Katholieke heiden .... Die God liefhad in zijn schone aarde, in de bomen, in het stromende water, in de malse boter en het schuimende bier, in de dampende, welgekruide maaltijd, de dravende paarden, de poezele, vruchtbare vrouwtjes, in heel de vreugde van te leven. Carpe diem!   Melk den dag! .... De reine, wie alles rein was, die schaamteloos zijn mocht, omdat geen bijgedachten scholen achter zijn ronde woorden en dolle daden. Ach, deze Pallieter, deze vrome dagemelker, deze innige proever van het wonder gods, dat het mensenleven is. ... Hoe alle gevoel tot zoete zang werd op zijn smullende tong.... Welk een diepe devotie sprong vrij naar voren in deze schallende lofliederen op het heerlijke leven, dat God de mens gegeven heeft om te leven!... Is het een heidense gedachte, te geloven, dat God behagen moet hebben gehad in deze lachende lofzanger zijner werken? ....

     

                Ho, die brave, luide, prachtige weidespringer, die godsdronken levensverkondiger Pallieter! .... Ach, Onze Lieve Heer, is tegenwoordig een zo streng en beginselvast lid-van-kerkgenootschappen geworden! .... Van een argeloos schepper-van-schoonheid werd hij een in 't zwart gedost despoot, met zalvende stem en dreigend omhoog gestoken paraplu, waarschuwend tegen alle vreugden des vleeses, die allemaal zonden zijn en hevig verwerpelijk voor zijn somber aangezicht. De dienst gods behoort te geschieden met uitgestreken gelaat, in kale ruimten, met afgedekt licht en Onze Lieve Heer moet een grote, onverklaarbare voorliefde gekregen hebben voor huilerige intonaties, lang uitgerekte en aanzienlijk vals aangezette vokale prestaties, voor hoog gesloten kleding en lelijke vormloosheid in alle denkbare verschijningen, dik pathos en verdoemenis van al wat hij zelf in het leven geschapen heeft tot verheuging van zijn schepselen. Wie Zondagsmorgens bij zijn radiotoestel zit en luistert naar onderscheiden dominees in onderscheidene landen, verbaast zich iedere maal opnieuw om de jammerende en toornende huilstemmen al dezer verkondigers van de grote schepper, die zonder onderscheid hun Heer aangenaam menen aan te doen door de nabootsing van een onmannelijke droefenis, waaraan het onmogelijk is te geloven voor ieder, die dominee vóór en na de dienst in opgewekte stemming mocht aantreffen.

                Het katholieke geloof heeft immer iets veel blijmoedigers gehad dan het sombere, zwarte, keiharde protestantisme, dat z'n toppunt vond in het levens- en vreugde-vijandige calvinisme, deze strakke caricatuur van een zachtmoedig en ootmoedig Christendom. Het katholicisme had de schoonheid lief, genoot van sierlijk ceremonieel, rijke gewaden, kleurig licht, schone zang in schone kerken vol schilder- en beeldhouwwerk, vol van de eindeloze droom van schoonheid, waarin alleen de sfeer groeien kon, die het mogelijk maakte, dat zinnen en geest samen naar hoger regionen vlogen en de goddelijkheid beleefden.

    Het katholicisme was zinnelijk en vergeestelijkt, het was alles in alles, het wilde alles in een zijn. Het ontkende de zinnen niet, noch verloochende ze. Het duldde de dwaasheid en stond mild tegenover de zonden van de jeugdige mens, de dolle overmoed van het lente-geprikkelde bloed...

                Maar ach... de wereld is vol verwarring en overal raast de concurrentiestrijd. Het katholicisme moest in deze kille, noordelijke streken de wedstrijd wel aangaan met de strenge calvinisten, die bereids de naam hadden de gepatenteerde zedelijkheid in pacht te hebben.

    Het organiseerde haastig — en onhandig — een Eer-en-Deugd-dienst, die geen gelegenheid verzuimde zich en zijn meesters pijnlijk belachelijk te maken. Het was uiterst betreurenswaardig, maar het bewees althans, dat het katholicisme niet minder moorddadig achter de slechtigheid aan zat dan deze model-zedemeesters van het concurrerende calvinisme. Zij schoren de duivel om strijd zijn sierlijke knevels af en zagen naijverig toe, dat hun helft onberispelijk kaal bleef! ....

     

    En daar kwam Pallieter.

     

    Deze dwaze, vrome, zinnelijke Pallieter, en zong de lof van God met een schaterlach en een kreet van blijdschap. Heel zijn eindeloze vreugde — wat was het anders dan het gebed van een argeloze, een hymne aan de goede vader, die het hem zo plezierig gaf in de wereld?

    Maar de pastoors boven de Vlaamse grens keken al aanstonds zuur. Deze brooddronken zanger van de verhevenheid der levensvreugde stond hen niet aan. Hij zei zo maar alles ronduit. Hij huichelde niet, hij teemde niet, hij snotterde niet van aandoening over eigen braafheid en anderer verstoktheid, hij jeremieerde niet over de missies in Indie, de invloed der vervloekte socialen, de moeizaam voortstruikelende coalitie en het gezantschap bij de paus. Hij stond het volk geen deemoed en heilige (en niet minder heilzame) armoede te prediken. Hij galmde niet van een wraakzuchtig God, veeleisend tot in het onbestaanbare, onredelijk tegenover de onvolmaakte schepselen zijner handen. Hij stond daar maar met allebei zijn blote voeten in de welige grond van Vlaanderenland en voelde, dat het leven door zijn bloed joeg en lachte met stralende ogen en zong joelend zijn driftige vreugde uit — en dat was heel zijn dank- en eredienst aan Onze Lieve Heer....

    Het is duidelijk, dat Pallieter geen genade kon vinden in de ogen van de hedendaagse calvinistiese katholieke pastoors.

                Nou ja, goed! Dat hoeft ook niet en zij mogen zich een God voorstellen zo hard en strak en vreugdeloos als zij zelf willen. Zij mogen ook hun volgelingen afraden en zelfs verbieden het boek te lezen. Volwassen mensen moeten ten slotte zelf uitmaken, wie zij volgen, naar wie zij luisteren willen. Het doet er alles niets toe, zolang er geen krachtmiddelen gebruikt worden van andere dan geestelijke aard. Het doet er zelfs niets toe, dat vrijer gestemde geesten zich groen en geel ergeren over de mishandeling van de geestesvrijheid, de aanslag op de verantwoordelijke onafhankelijkheid van de volwassene: Pallieter was er, en geen duizend preken en dekreten konden hem uit de wereld helpen.

     

    Pallieter was er en bleef.

     

    Felix Timmermans, goed katholiek, had zich misschien wat verbaasd om de herrie rond zijn boek, zich geërgerd om de benepen kleingeestigheid, de vuilheid van gedachten, de kledderigheid van de argumenten tegen zijn werk. Maar hij had het gewrocht uit het liefste, het echtste, het waarachtigste van zijn wezen en hij mocht eerbied eisen voor dat werk, dat oprechte, diep-vrome Vlaamse werk, dat rook naar de aarde en het eerlijke zweet van het ruige land. Hij zou nooit het dwangbuis dulden, dat deze bekrompen zedemeesters hem wilden aanleggen .... Hij had geen vuiligheid geschreven, rnaar een puur en eerlijk kunstwerk, waar hij voor staan wou en dat hij niet liet beduimelen door innerlijk vieze apostelen van de huichelachtige buitenkant-zedelijkheid ....

                Ach ja!... Zo dachten wij toch? Zo had het toch moeten zijn? Felix Timmermans kon toch nooit ook maar in een klein onderdeel toegeven zonder zelf te bekennen een pornograaf te zijn? ....

    En nu... gaat hij zijn Pallieter .... in overeenstemming brengen .... met de ideeën van zijn bezwadderaars! .... Hij geeft dus toe, dat hij ,,voor Rooms Katholieken" stotende passages heeft geschreven .... Hij geeft toe hier en daar .... een vuilschrijver geweest te zijn ....

    Het is weinig minder dan walgelijk. Van beide zijden. Van de Katholieke geestelijkheid, die in calvinistiese geestdrijverij het beste in haar eigen kinderen laakt en verstikken wil, die voortgaat een belachelijke voogdij over volwassenen uit te oefenen en daarmee het onontkoombare noodlot te sneller over zich afroept. Van Timmermans, die niet verontwaardigd opspringt en zijn smuigeme belagers ferm om de lange oren kletst met al de gezonde argumenten, die hem ten dienste staan, maar als een gehoorzame knechtennatuur het hoofd buigt, als een bangelijke hond kwispelstaartend de niet zeer zindelijke handen likt, die hem slaan .... Hij heeft besloten zijn boek te zuiveren van alle passages, die .... Ajakkes! hij heeft besloten Pallieter te kastreren en hem dan naar Canossa te sturen .... Ad majoram Dei gloriam! .... En het is te vrezen, dat hij er zelfs dan nog geen keizerrijk mee winnen zal! .... :

    Het is een weeë historie, die ten overvloede nogmaals aantoont, hoe vol naargeestige tendensjes onze tijd is, en hoe ver de ketterjagerij gaan durft en welk een succes zij te bereiken weet.

    Ik heb "Pallieter" nooit voor een groot kunstwerk gehouden. Maar ik heb het, ondanks alle bezwaren, steeds liefgehad als een zuivere uiting van een blij en beminnelijk, ruim en gezond mensenhart, een oprecht getuigenis van een natuurkind, dat zijn hemelse vader niet beter meende te kunnen eren dan door zoveel mogelijk te smullen van zijn milde gaven overal rondom.
    De ongezonde, zwoele, broeise, ziekelijk geprikkelde sexualiteit van de zedelijkheidsbezetenen heeft de overwinning behaald over de gezonde, levendige en levende, bloedrijke en prachtige menselijkheid van Pallieter ....

    De kunstenaar aan de ketting .... Er zal wel braaf gejuicht worden over de voorbeeldige gehoorzaamheid van deze zoon der H. Kerk. Deze overdreven christen, die zichzelf een klap in zijn gezicht geeft als een verdacht spoedig ontrust filisterdom hem eerst sloeg. Maar ik vind het een schouwspel, waar je hart in je lijf bij omdraait ....

    Een lief tijdperkje, waarin wij leven! ....

                                                                   ******

    01-08-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Landweg met boeren (schilderij)

        Landweg met boeren

    21-07-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans, verteller met stift en penseel - Albe

    Felix Timmermans
                      verteller met stift en penseel

    Door Albe – uit De Vlaamse Linie van 21 januari 1949

     

                            De kern van alle dingen

                            is stil en eindeloos.

                            Alleen de dingen zingen,

                            ons lied is kort en broos.

                           

                            En donker zingt mijn bloed,

                            van heimwee zwaar doorwogen.

                            Ik zeil langs regenbogen

                            Gods stilte te gemoet.

     

                Dit kerngedicht, een der subtielste en soberste uit de gedichtenbundel « Adagio », die Felix Timmermans' stil geprevelde zwanezang was, prijkt als een vaarwel op het doodsanctje van de Meester, die juist twee .jaar geleden op Vrijdag 24 Januari 1947 van zijn geliefd Vlaanderen afscheid nam. Op de tweede verjaardag van zijn verscheiden, willen wij deze veelzijdige kunstenaar met dankbaarheid en bewondering herdenken. Zo verscheiden is het kunstenaarschap van de Lierse Meester, dat wij de keuze hebben bij het belichten van zijn begaafde persoonlijkheid.

     

                Er is vooreerst de ongeëvenaarde verteller van het kleurig en sappig proza, waarin en waardoor hij zich heeft ontbolsterd tot de Messias van de Vlaamse levensvreugde, die in een eigen taal en toon een eigen wereld vol kleur en beweging en uitbundig leven heeft opgeroepen. Er is de romantische kleurendichter van Zuster Symphorosa, van Sint Franciskus, van Boerenpsalm, maar ook de in zichzelf schouwende en gelouterde dichter van Adagio, die de uitbundige poëzie der uiterlijke dingen tenslotte heeft vertolkt met de diepere klank van het menselijk gemoed. De klank van een mens, die moeizaam afstand heeft gedaan van de schone, aardse vergankelijkheid...

     

                            Het leven vlood en d'asch blijft in onz' handen,

                            't verlangen stijgt om mede te vergaan.

                            Doch in de weemoed blijft één lichtje branden,

                            het licht dat w'in de zomer overslaan,

                            waarvoor wij slechts, tot onze schâ en schande,

                            rondom den wintertijd om olie gaan.            (Adagio)

     

    Er is ten slotte ook de verteller met stift en penseel : de tekenaar en schilder Timmermans was het in zijn proza en zijn poëzie. Doorblader even zijn Adagio bundel en vind daar een glimp, een tint of een beeld op van zijn bekend, kleurig  palet.

    Een gedicht als De Herfst blaast op de toren (Adagio, pag. 8) herkent men als een tekening of een schilderijtje van zijn hand, als een plastisch fragment uit zijn kleurigste werk, ofschoon hier dan als een verinnigde en verdroomde trek van zijn gevoelig penseel :

    « de stilten weven gobelijnen », « reeën die verbaasd verschijnen », « de schoonheid droomt van boom tot boom », « een ganzendriehoek in de luchten », enz...

    Beelden, kleuren en lijnen liggen als bonte en grillige confetti in zijn proza en verzen gestrooid.

     

    Timmermans, de pictor.

    Laten wij hier slechts een facet van zijn zo verscheiden en toch steeds eigen kunstenaarschap belichten : Timmermans, de verteller met kleuren, lijnen en trekken. De beste illustrator van Timmermans' vertellingen is Felix Timmermans. De pennetrek, de krabbel van zijn hand is meteen de geslaagde en aangepaste verluchting van zijn proza : even direct en spontaan, even sober en raak.

    Zijn illustratie in kleur en lijn, in trek en krabbel wordt een fragment van zijn proza, een snapshot uit zijn vertelling, een close up uit zijn gefantaseerde wereld, raak en sober als zijn proza, even spontaan en pittig als zijn stijl.

    Met twee, drie trekken tovert hij een sneeuwlandschap zoals Timmermans, de verteller, het ziet en zoals de lezer het zich onder de geboeide lezing heeft voorgesteld. De tekenaar speelt doorheen zijn proza met enkele kleurige en pittige motieven, veeleer om het picturale spel op zichzelf dan ter verduidelijking van zijn ruimschoots kleurige en beeldenrijke tekst.

    De verteller vermeit zich met een haast onbedwingbare lust in de sappige beeldspraak en de

    kleurige vergelijkingen van zijn vertelproza; de illustrator beleeft zichtbaar een zelfde vreugde aan zijn kleur- en lijnscheppingen. De schrijvende Timmermans en de tekenende Timmermans zijn door dezelfde frisse en guitige muze geïnspireerd. Of zij hem dwingt tot de pen of tot het penseel, haar inspiratie bewerkt het zelfde resultaat : woord, beeld, kleur en lijn zijn identiek, zijn Timmermansiaans.

     

    Geboren verteller, geboren tekenaar.

    Dezelfde aantrekkingskracht, die uitgaat van zijn picturaal en kruiig proza, verrast ons telkens weer bij het zien van een schets, een tekening of een schilderijtje van zijn hand. Zijn vlugge krabbel of zijn keurig afgewerkt plaatje verrast ons met een. spontane glimlach, al tekent hij dan ook een plechtige heilige met kroon en nimbus of een rampzalige stakkerd, wiens armoe en ellende van zijn plunje druipen.

    Timmermans vertelt episch : hij borstelt zijn verhalen tot taferelen met verven van beeld en woord. Timmermans schildert en tekent episch : hij legt een natuur fragment, een type, een ding, direct en onverbeterd, als gave toestand vast. « De kunstenaar heeft de moed de wereld te schilderen zoals hij hem ziet zonder er iets aan toe te voegen », schreef eertijds Die Wochenschau over de Lierse schilder en tekenaar, « en er iets bij te fantaseren ware hem beslist niet moeilijk gevallen. Alles, ook het schijnbaar  onbeduidendste is met eenzelfde liefde behandeld. Het model van de hoofddoek ener boerenvrouw is even zorgvuldig geborsteld als het stompzinnig en uitgeteerde gezicht van een bedelaar, en met dezelfde secuurheid als het goedig gelaat van de H. Jozef ».

     

    Timmermans was voor alles de kunstenaar-van-het-oog; hij had de buitenwereld met zijn duizend en een verschijnselen nodig. De tastbare dingen met hun gestalte, hun kleur en beeld, met hun eigen atmosfeer en met hun geëigende schoonheid bewogen zijn pen of palet. Hij had waarachtig een oog meer dan de gewone sterveling, het scherp, zoniet alziende oog van de kunstenaar, zoals Pieter Breugel het bezat, met wie hij niet alleen de epische hartstochtelijkheid maar ook de liefde voor en de smaak in het vak gemeen had. Pieter en de Fee, twee gezonde, fleurige bloemen van dezelfde koleurige wei, beide in hun eigen seizoen, maar van dezelfde grond en onder dezelfde hemel.

     

    ln den beginne was het beeld

    Bekijk de uitbeelding van Timmermans' palet, zijn kleur, zijn krul, zijn pennetrek. Het is alles pittig en ad rem, goed gezien en raak weergegeven. Het verrast u met een glimlach, maar een glimlach die beklijft, en uw oog streelt zijn warme kleur en uw blik kleeft aan zijn smakelijke prent. Timmermans' liefde en smaak voor kleur- en lijntover staat als het ware in elk van zijn illustraties geëtst en we hadden niet eens zijn eigen getuigenis nodig om zijn voorliefde met zekerheid te raden. Maar er is ook zijn getuigenis. « Ik wilde schilder worden. Geen gewoon kunstschilder, maar een artist van groot formaat, zoals Rubens en Michelangelo. Die schilderden ook met brede gebaren en veel wind in de klederen.

     

    Mijn proefstuk was een tafereeltje : Jezus te Lier, met in de verte de Vlaamse molens en de spitse kerktorens. Helaas, ik voelde dadelijk dat het boven mijn petje ging. Dan maar naar de tekenacademie en daar beviel het mij best. In die wereld van kleur en lijn, van licht en donker voelde ik mij thuis... — « Later kwam ik in het museum te Brussel en zag daar werken van Bruegel en De Vriendt. Zelden ben ik zo verschoten. Ik stond daar effenaf te rillen van geluk. Het was mij te moede alsof ik die dingen zelf geschilderd had. Alles was gezien met open zuivere ogen, die veel vragen en alles laten zien : molens, rivieren, dorpen, kastelen, kapellen, weiden, schepen, dieren en mensen, Dit alles gezien tot in de kleinigheidjes, vol geestdrift, als door iemand, die voor de eerste maal de schoonheid der aarde ontdekt, en alles immer zeggen wil, dronken van bewondering. » (F. Timmermans vertelt, door F. Heidendal)

     

    Een kort interview

    We hebben dit getuigenis, wellicht enigszins vervormd door de fantasie van bewonderende schrijvers, eens willen toetsen aan het getuigenis van iemand, die zich aan de bron en vooral aan de kleurentover van Timmermans' palet heeft kunnen laven : zijn dochter Tonet Timmermans, die een groot deel van vaders talent erfde en van wie reeds heel wat keurige illustraties in boek en tijdschriften verschenen. Zij illustreert o.m. de sobere en voortreffelijke vertellingen van haar zuster Lia Timmermans.

    « Vader heeft altijd zeer gaarne getekend en geschilderd », vertrouwt zij ons toe, « en van jongsaf had hij goesting om schilder te worden. Hij ging naar de academie te Lier en pikte er alle eerste prijzen mee, niet alleen voor tekenen en schilderen, maar ook voor boetseren in klei. Daar wist u nog niets van, niet ? » voegt zij er met een glimlach aan toe. « Thuis zat hij dan op zijn kamer, samen met zijn vrienden, te tekenen en hij maakte ook patronen voor kant. Wanneer vader op reis ging om voordrachten te geven, nam hij altijd schetsboeken en waterverven mee, en wij hebben wel honderd tekeningen die hij dan meebracht. Er zijn waterverven bij, die zeer prachtig zijn, zowel van uitvoering als van voorstelling en atmosfeer. Ook als wij gingen wandelen tekende hij voortdurend en thuis krabbelde hij allerlei plezante tekeningetjes om ons te laten lachen en wij deden dat natuurlijk na. (Het lachen en de tekeningen !) Ja, vader was werkelijk verzot op tekenen; op de dag dat hij gestorven is maakte hij nog een zeer schone schets van ons haantje, dat in de hof aan 't pikken was. »

    — Had hij een voorkeur voor het illustreren van bepaalde boeken ?

    — Natuurlijk illustreerde vader liefst eigen werk. Wie kan er in betere en grotere harmonie een werk verluchten dan de schrijver zelf ? Maar ook andermans werk wist hij passend te illustreren indien hem zoiets werd gevraagd. Dat kunt u trouwens zien aan de « Witte » van Ernest Glaes. Dikwijls maakte hij voor familie en vrienden gelegenheidstekeningen zoals ex libris, doop-en geboortesanctjes, enz....

    — U hebt aan vaders palet voorzeker heel wat te danken ?

    « Ja, Hoe hij mij het meest beïnvloedde weet ik echter niet. Wij zijn allen in zijn atmosfeer opgegroeid. In mij ontwikkelde zich de goesting om zelf ook te tekenen en te schilderen en mijn vader was mijn beste en grootste leermeester. Zeer dikwijls zaten wij samen te schilderen en te tekenen en dat waren dan telkens heerlijke uren. Waar vader was, was ook de atmosfeer : zijn kleuren, zijn tekeningen en zijn aanwezigheid ». U vraagt mij welk van zijn geïllustreerde boeken ik zou verkiezen. Ik heb ze nog eens allemaal ingezien en doorbladerd, maar ik kan werkelijk niet kiezen. Ik vind ze allemaal even goed geslaagd, even karakteristiek en even prachtig.

    Een oordeel, dat wij, komende van Timmermans' begaafde dochter, gaarne bijtreden.

    Wij weten het. Met liefde en smaak heeft de goede Fee verteld, geschilderd en geschreven. Van zijn land en van zijn volk. Zijn scheppingen liggen over talloze bladzijden verspreid; hij schonk ze ons uit zijn grabbelton. Twee jaar geleden heeft hij ons, bijna in stilte, verlaten maar onder ons leeft zijn nalatenschap : zijn boeken en zijn kleuren, zijn tekeningen en zijn aanwezigheid.

    « Het was alsof Hij door ons heen verdween en 't licht in ons is blijven branden » (Adagio)

     

     

                                 Met rood en blauw.

                                                   

                                        Met rood en blauw op gouden grond

                                        maal ik mijn englen en Madonen,

                                        en wat men van ons Heer verkondt;

                                        'k meng er nog wat groen en purper bij

                                        voor 't loof en Gods doorboorde zij.

                                        Een droom van vleuglengeur, en kronen

                                        op fijne vingren, ranke tronen...

                                        'k Laat d'aarde over aan haar lot,

                                        ik droom uiteen in mijn ikonen,

                                        dan word ik geest, ik groei in God,

                                        de Hemel druipt over zijn randen!

                                        Maar d'uren gaan, de dag snelt heen

                                        en neemt de borstels uit mijn handen,

                                        en heel mijn weelde spat uiteen.

                                        Ik sta weer moederziel alleen,

                                        en arme mens in zak en asse,

                                        die angstig op zijn ziel moet passen,

                                        zo wordt zij door de stof verdwaasd.

                                        Hoe kan een mens zo in elkander steken?

                                        Ik ben de stenen pijp, die ieder uur kan breken

                                        en elken dag voor U een nieuwe zeepbel blaast.

     

                                        Uit Adagio                                          Felix Timmermans

     

     

    ******

    20-07-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het jongste werk van F. Timmermans - Paul Kenis

    Het jongste werk van Felix Timmermans

     

    Uit LEES MIJ – januari 1926 door Paul Kenis

    Appelsienenreis naar Italië

     

    Felix Timmermans onthoudt ons zijn kerst- en nieuwjaarsgeschenken niet.

    Nu mag men beweren dat hij in zijn laatste werk zich zelf kopieert, dat hij steeds dezelfde blijft, dat hij nooit zijn onvergetelijken Pallieter overtreffen zal, doch zich vergenoegt het eenmaal verzekerde succes op gemakkelijke manier verder uit te baten, dat hij er overhaastig op los schrijft en nu wel eens minderwaardig werk durft uit te geven... dat hij... dat hij...

     

                Ja ! wij geven dat allemaal toe ! Wij willen zelfs aannemen dat zijn overweldigende bijval hem zoodanig naar het hoofd is gestegen dat hij in brooddronken schrijvers-weelde die gelukkige ader maar vloeien laat, zoo lang en zoo rijk zij wil, ten spijt van de nuchtere kritiek die maar al te graag een dam voor dien hoorn van overvloed zou willen opwerpen.

    Maar nauwelijks hebben wij een nieuwen bundel ter hand genomen, hebben wij de eerste bladzijden van zijn nieuw boek gelezen, of wij zijn weer onder de bekoring van dit springlevende, frissche, felgekleurde proza dat aan alle dingen licht en leven geeft; wij verkeeren weer onder den ban van die rijke, zwierige taal, die menschen en dingen schildert, zoo sappig en malsch als rijpend ooft waar men in bijten zou.

    En wij zijn Timmermans dankbaar omdat hij ons die rijke gaven van zijn talent schenken blijft, almaar door, zonder zichzelf geweld aan te doen, zonder zich om iets anders te bekommeren, precies zooals de goede boom zijn vruchten geeft. Heeft de kritiek vroeger aan Streuvels ook niet verweten dat hij almaar door boerenromans en boerennovellen bleef schrijven ? Moeten wij de kunstenaars niet veeleer dankbaar zijn als zij aan hun eigen temperament trouw blijven, liever dan steeds « wat anders » te zoeken ? Zal men aan den appelboom verwijten dat hij geen kersen draagt, of pruimen van een druivelaar willen schudden ?

     

                Zoo is het gegaan met « Het Keerseken in den Lanteern ». Alweer korte verhalen ! heeft men gezegd. Wij lazen er reeds zooveel in alle bladen en tijdschriften ; er wordt beweerd dat het publiek zich voor geen korte verhalen meer interesseert.

    Maar dan slaan wij het boek open en wij treden de wereld binnen met al die oolijke figuren die Felix Timmermans ons daar zoo levend voor oogen te tooveren weet : Trientje Mutser met haar chocolatten schip, dichter Remoldus Keersmaeckers met zijn lang haar, Sooken van der Musschen, het bakkerken met zijn vetbol boven zijn rechter oog, en de torenwachter Dries Andijvel, en Jo Duim, en Bel Mastel, en vettigen Teen.

    Ze krielen bij tientallen in deze bladzijden, elk in zijn eigenardige doening, met hun kleur en fleur, zooals de schrijver hen den adem inblies.

                Het onderwerp van al deze verhaaltjes, het gebeurde zelf, is eigenlijk niets : een onbeduidend voorvalletje, een anecdote, een snedige zet, een goed gezegde, een inval. Maar wat weet hij daarvan te maken, hoe weet hij dat te vertellen ! Dat is wel zijn eigen onnaspeurlijke kunst !

    Hetzelfde geldt voor de Kerstmislegende « En waar de Ster bleef stille staan » Wij zagen het stuk opgevoerd door Het Vlaamsche Volkstooneel, doch voor het voetlicht mocht het ons niet heelemaal bevredigcn. In het nuchtere licht van den schijnwerper verliezen die gestalten iets van hun eigenaardigen aroom en atmosfeer ; ze schijnen onwezenlijk. Levendig echter verrijzen zij voor onze oogen, zoohaast wij het boeksken in handen hebben : Pitje Vogel, de palingvisscher met den grooten mond, die zijn ziel aan den duivel verkoopt ; Suskewiet, de schaapherder die in stille verrukking de schoone, gouden sterre aanstaart, waarmee de Drie Koningen zullen gaan zingen; de vratige Schrobberbeeck, die steeds van vette hespen-knuisten droomt terwijl de honger hem in de ribbenkast rammelt.

     

                Nu weer komt Timmermans ons met een reisverhaal verrassen onder den reeds zoo sprekenden titel ;

    « Naar waar de appelsienen groeien. » In het voorjaar heeft hij de reis naar Italië gemaakt, ten einde zich te documenteeren voor zijn Leven van Sint Franciscus van Assisi. « Maar ik kan hem niet zien zonder het landschap, de natuur rond hem. Hij is een heilige, die niet zonder natuur kan gezien worden. »

    Om het Franciscaansche landschap te leeren kennen, is Timmermans naar Italië gegaan, juist zooals Streuvels over zijn reis op de Vlaamsche binnenwateren een smakelijk boek wist te schrijven, zoo heeft de auteur van Pallieter ons nu zijn herinneringen verteld.

    Ach! hoevelen hebben niet zooals hij hun «Italienische Reise» gemaakt en hun ervaringen te boek gesteld ! Hoeveel beschrijvingen van die overbekende steden en landschappen hebben wij reeds niet gelezen ! Toch weet Timmermans over dat alles nog iets nieuws vertellen ; toch heeft hij dat alles met onbeneveld oog en frisch gemoed bewonderd en zooals altijd al die indrukken even jong en spontaan weten weer te geven.

     

                Het geheim der bekoring van dit boek ligt wel in het feit dat wij ons veel meer aan Felix Timmermans zelf, dan aan het Italiaansche landschap interesseeren. De auteur verveelt ons niet met de langdradige beschrijvingen die wij in elken Baedeker of in elken Guide Conti uitvoerig kunnen lezen. Veel meer dan de stad of het landschap zelf, beschrijft hij de bewondering waartoe het aanschouwde hem vervoert. Hoor maar eens hoe hij het heeft over San Marco :

    « Die kerk is een vertelsel uit duizend en een nacht. Iets wat men met moeite kan droomen, neen, zoo schoon droomt maar een zeer groot kunstenaar. Niet door menschenhanden gemaakt. Een fantastische witte wolk, die achter de zee rust, die men aan Mozes zou wijzen : Ginder is 't beloofde land. Een wolk die door een gril der elementen is geboetseerd en gekleurd, door den speelschen wind is gepinakeld en gebloemd, waar regenbogen zijn in blijven haperen, — een wolk, door de zee-iriseering genacreerd, door de zon met gouden vlekken beslagen. Een wonder dat daar maar een minuutje zal staan, dat men gulzig met zijn oogen wil indrinken... Maar 't staat er in steen al duizend jaar. vlak aan de zee, en wij, wij die uit Lier en Antwerpen komen, we staan er voor. ‘t is echt. ‘t is geen vertelsel, en we zuchten van verwondering»

     

                En de enthousiast die Pallieter is, valt van de eene verrukking in de andere, en met dezelfde geestdrift volgen wij hem in den dom van Milaan, in het Dogenpaleis, in den Dom van Florencie, in Sint Pieter, in het Vaticaan, waar overal nog! Maar de oolijke geest van Pallieter verlaat hem ook nooit, zelfs niet in de oogenblikken van hoogste vervoering ; met een van humor tintelenden blik, geeft hij van die nuchtere, rake opmerkingen ten beste, die plots dingen en menschen weer in een geheel ander daglicht stellen.

    Zoo over het kosteresken van Santa Maria della Grazia, dat met zooveel overtuiging het Tantum Ergo zingt,

    « dat het in mijn ooren trilt lijk een mirleton »; over de « arme, grijze dorpen, waar men nog niet in portret zou willen hangen, laat goed staan er wonen », over de smalle deurkens in het Batistero te Pisa, « zeker opdat ge niemand zonder betalen onder uwen frak zoudt binnen smokkelen ». Of de kostelijke geschiedenis over de ommelet met versche spinazie te Assizi : « Spinazie direkt uit den hof, te direkt, als van uit den hof doorheen het venster zoo de eieren ingefloten. Om vegetariërs op hun handen te doen loopen van vreugde ! Maar ik ben er niks geestdriftig om, ik pik de eierenspijs eruit, de anderen doen het ook, en we laten de spinazie er in, ze kunnen ze rats in den hof terugplanten. »

     

    Maar dit gemoedelijke en toch zoo interessante reisverhaal is nog niet alles ; als nieuwjaarsgeschenk heeft die begenadigde kunstenaar ons nu nog zijn  Pallieter-Kalender geschonken, twaalf, leuke, bonte prentjes, één voor elke maand van het jaar, met dien pittigen folkloristischen bijsmaak, die aan elk van zijn werken nog een bijzondere waarde geeft. Opdat men een boek van Timmermans ten volle zou genieten, moet het door hem zelf geïlllustreerd zijn. Een paar van deze plaatjes kenden wij reeds van vroeger, maar de meeste zijn een blijde verrassing. Met zijn helle kleuren en sobere, doch expressieve lijnen, zal deze Pallieter-Kalenrler, zoo naiëf en toch zoo pittig kostelijk als alles wat ons van Timrnermans komt, een kostbaar bezit voor het kunstminnende Vlaanderen zijn.

     

    Paul Kenis

     

    19-07-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans - Een Katholiek Romanschrijver

    Felix Timmermans – Een Katholiek Romanschrijver

     

    Artikel uit de Gazet van Antwerpen door R. Sarolea  (Leo Arras)  -  3/11/1928

     

    Toen we hier vroeger over Timmermans’ werk gewaagden, hadden we het over zijn zeer nederig en klein debuut. Nu wenschten we nog eenige woorden te zeggen over het hoogtepunt in het werk van den schrijver.

    Dat is zijn roman « De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt »

    Nu zullen er velen zich aan verwacht hebben, dat we vooreerst toch eens gingen spreken over « Pallieter », dat veelal als zijn meesterwerk aanzien wordt, en dat tenslotte toch het werk is, waarmee hij zijn naam gevestigd heeft en populair gemaakt.


      
     

    Maar er zijn verschillende redenen – hoofdzakelijk van estetische aard – wenschen we dit liever niet te doen, maar even stil te blijven bij het bij uitstek katholieke werk van dien jongen, frisschen en uitbundigen Vlaamschen schrijver.

    Dan moeten we echter even de « Driekoningentryptiek » doorbladerenen zijn tooneelwerk

    « En waar de ster bleef stille staan » lezen. Want na Pallieter, Anne-Marie, Boudewijn, e.a., was dit werk als het begin van een nieuwe richting in Timmermans’ kunst. Zijn werken staan van dan af meer onder den drang van het katholicisme. Ik zou haast zeggen : ze worden tendentieus katholiek. Tendentieus : voor zoover ze de lezer werkelijk trekken en wijzen naar het katholiek geloof. Tendentieus : zonder dat daardoor nochtans de literaire waarde van het werk ook maar in het minst geschaad wordt.

    Kijk die « Driekoningentryptiek » is een boekje, dat in al zijn kleinheid en openschijnlijke onbeduidendheid, toch een pareltje te meer is aan de literaire kroon van Felix Timmermans.

    Het bevat drie Kerstnovellen, los en onafhankelijk van mekaar, die nochtans zeer sterk aaneen sluiten enherleid feitelijk niet meer zijn dan : hoe de genade Gods ons dwingt goed te zijn en heiligte worden.

    In die zin is het haast als een voorloper van « De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt », met dit verschil echter dat in de ‘Pastoor’ Isidoor zijn uiterste best doet om de genade van het katholiek geloof te verwerven, en er niet toe komt, dan door het subtiele offer van Leontientje. Hier in « Driekoningentryptiek » doen de drie vrienden, ik zou haast zeggen, hun uiterste best om het heilige niet te ontmoeten, maar het achtervolgt hen, en spijts zichzelf worden ze heilig.

    Spijts zichzelf? Neen, want in den grond waren het drie brave zielen, die door de ruwheid van hun aards bestaan God opzij hadden laten liggen, zonder Hem nochtans te vergeten. God, de Goede Herder, komt dan zelf zijn verdoolde schaapjes terughalen, die blij zijn met Hem naar de schaapstal te kunnen weerkeren...

    Hoe fijn heeft Timmermans dit zoo kiesche onderwerp weer behandelt! Ge voelt : spontaan is dat in hem gegroeid, die wetenschap, hoe Onze Lieve Heer ook voor de verstootenen dezer aarde het beste, wat Hij bezit, over heeft.

     

    Timmermans heeft dan, in samenwerking met de zeer fijnen kunstkenner Edw. Veterman, die drie novelletjes voor tooneel bewerkt.

    ’t Is letterlijk de historie van de « Driekoningentryptiek », met hier en daar een passage, waar wat dramatische kracht in zat, iets dieper uitgewerkt, zoodat bijv. De bekeering van Pitjevogel die in de novellen slechts voorbijgaand verhaald wordt.

    Hoe sereen is de dood van Suskewiet, en wat een kinderlijk vroom geloof ligt er niet in die scéne met de vele Lieve Vrouwkes. Af en toe moeten er rillingen door de zaal gaan, bij eene mooie opvoering van dat stuk ; rillingen, die meer zijn dan een voorbijgaande gewaarwording maar die eerder een blijvende nawerking in onze ziel teweegbrengen.

    Het zou mij dan ook niet verwonderen, moest de vroome bekeeringsgeschiedenis van Suskewiet, Pitjevogel en Schrobberbeek vele vruchten doen rijpen voor het eeuwig Genadeland.

    In dien zin is ”De Ster” beter en sterker dan de “Tryptiek”, alhoewel ook deze, tusschen twee lachen in, – om een folkloristisch bepeinzen of een leuk gezegde – onze ziel dichter bij God brengt. Om dat al houden we zeer veel zoo van de « Driekoningentryptiek » als van« En waar de ster bleef stille staan ». Dat laatste is ten andere veruit het beste tooneelwerk van Timmermans.

    Maar « De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt » vinden we zijn beste prozawerk.

    Van kort na zijn verschijnen reeds werd dit werk – zoo in Holland als in Vlaanderen – als een van de beste romans uit onzen modernen tijd begroet. Alhoewel er in Holland in ’t begin wel eerst een beetje tegen gewrongen werd van sommige kanten. Dit natuurlijk hoofdzakelijk om zijn voortreffelijken katholieken gezonden kost. En nu is « De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt » al aan zijn zesden of zevenden druk. Een verheugend feit is dat zeker. Verheugend vooral omdat die door-en-door katholieke roman tot zelfs in het protestantsche Holland zoo’n bijval heeft gevonden.

    ’n Door en door katholiek roman, dat is in de eerste plaats ‘De Pastoor’. Beter dan welk andere is hij drager van de katholieke gedachte. En toch mag men het niet bestempelen als een tendenz-roman. Bijlange niet. Het werk is niet geschreven om zijn katholieke thesis te gaan verdedigen. Het is geschreven om schoonheid te brengen en vreugde. Maar komende uit de volheid van een katholiek hart, kon het niet anders of het moest de genade der katholieke overtuiging dragen.

    Hoe schoon is daar niet uitgewerkt, die groote waarheid : het geloof is een genade. Noch door studie, noch door wat ook, kan men komen tot het geloof, indien Onze Lieve Heer er ons de genade niet toe verleent.

    Isidoor, met zijn hevig verlangen naar Leontientje, en naar het geloof – het eenige middel om Leontientje  te mogen bezitten – kan er maar niet toe komen te gelooven. Onze Heer gaf hem de genade niet, omdat het uur niet gekomen was. Eerst moest er een ziel overgaan tot het groot offer van zichzelf... uit liefde.

    En hier durven we wel eens wijzen op dezelfde gedachten, die we terugvonden in dat ander mooie boek : « Het verborgene Leven » van Pieter Van der Meer-de Wacheren, den grooten Hollandschen bekeerling. Daar is ook het offer van een ziel, die van God de genade van het geloof moet verwerven voor iemand die haar lief is.

    Maar wat een verschil van uitwerken!

    Bij Pieter Van der Meer is het een gewone, maar sterke, eenvoudige, maar schoone stijl.

    Bij Timmermans vinden we weer zijn briljanten, schitterenden stijl, dien we hem reeds kenden uit zijn andere werken. Ik zeg : nog schooner dan vroeger. Zijn stijl is gegroeid, gezuiverd. De rijkdom van zijn beelden, zijn originaliteit is er niet om verminderd; integendeel. Maar het geheel van zijn werk is inniger geworden.

     

    Pastoor Serneels houdt veel van wijnen. Niet om er van te slabberen of er van te drinken. Neen, maar om te genietenvan hun hemelsche symboliek. In den wijn en den wijngaard vindt hij de heele symboliek van ons christelijk leven terug. Hij mediteert over den wijn en preekt er over. En zooals hij aan zijne zieke vrienden den stoffelijke wijn schenkt, die hun genezing brengt naar het lichaam, zoo zoekt hij hun ook den geestelijken wijn – het Geloof – te schenken, die hen gezond moet maken naar den ziel.

    En nu gebeurt het dat zijn nichtje Leontientje verliefd is geworden op een ongeloovige, o zoo zoet! Niet een fanatieker die leeft in haat voor ons geloof. Neen, maar een brave jongen, die door zijn opvoeding de zalf van het katholiek geloof moest missen en die nu de genade van Hooger nog niet gekregen heeft.

    En pastoor Serneels zal hem tot het geloof brengen, en zoo zijn engelnichtje Leontientje in de mogelijkheid stellen ermee te trouwen. Maar al zijn gepraat en gesermoen kunnen niet helpen. Met den beste wil van de wereld bezield, kan Isidoor er toch maar niet toe komen om ons geloof te aanvaarden.

    Uit liefde dan voor Isidoor zal Leontientje zichzelf slachtofferen. En werkelijk, op het oogenblik van haar dood, als ze sterft met haar hand in die van Isidoor, en zijn handen haar oogen voor eeuwig sluiten, dauwt de genade in zijne ziel.

     

    Maar dat is dan vertelt in een trant en op een toon om de fijnste fijnproevers te doen lekkerbekken, en om de meest versteenden van hart te doen traanoogen.

    En sterker is dat dan nog in het tooneelstuk « Leontientje ». want bij de opvoering van dat stuk kunnen er maar tien in heel de zaal hun tranen weerhouden : zoo ontroerend schoon is het.  Maar zoo romantisch tevens. Daarom staat het literair ook lager, veel veel lager dan de roman.

    Maar toch is het schoon, al is het alleen maar omdat de toeschouwers, wijl ze barsten van lachen, in hun ziel de ijskoude greep voelen, de greep van Leontientje’s harteleed.

    Trouw vinden we in het tooneelspel het verhaal van den roman gevolgd. Haast woordelijk vinden we er onderscheidene hoofdstukken in weer. Toch werd er hier of daar iets bijgevoegd of afgelaten. Zoo is heel nieuw in het stuk de eerste scéne van het eerste bedrijf.

    Leontientje die te klappen zit met Isidoor en Gommaar, – Leontientje’s vader – die daar plots op uitkomt en begint te sakkerken en te duvelen “om al de engelen uit den hemel te doen tuimelen” na het zwaar redeneerend onderhoud van Isidoor met Leontientje over het geloof is het een prachtige afwisseling, die van de beste effecten moet teweegbrengen.

    Laat het nu nog zijn dat er hier en daar een scéne in voorkomt, die misschien wel wat langdradig is, we zijn er toch een volkskunst rijker op geworden.

     

    Als ge één werk van Timmermans leest, dan moet het zijn “De Pastoor”. Want daar hebt ge Timmermans door en door, met zijn beste hoedanigheden en zijn schoonste momenten.

    In “De Pastoor” hebt ge bladzijden van de diepste en warmste ontroering, naast de oogenblikken van het hoogste en zuiverste genot.

    Door dat werk alleen al zal de naam van Timmermans vreugdevol blijven leven in onze ziel. Door dat werk alleen al verdient Timmermans een eerste plaats onder onze beste kunstenaars.

     

    R. Sarolea  ( Leo Arras)

    18-07-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!