Foto
Inhoud blog
  • GOMMAAR TIMMERMANS OVERLEDEN
  • Toespraak bij de opening van uitgeverij
  • Speciale tekening van Felix Timmermans
  • Wat andere kunstenaars over de kunst van Timmermans schreven - Flor van Reeth
  • Intervieuw met Tonet Timmermans - Jooris van Hulle
  • Beste bezoeker
  • Op bezoek bij Tonet Timmermans - Denijs Peeters
  • Timmermans in Baarn - Huub van der Aa
  • Felix Timmermans en Camille Melloy - Etienne De Smedt
  • Ge zijt uw eigen baas en uw eigen koning - Bart Van Loo
  • Boerenpsalm tentoonstelling in Mol
  • Felix Timmermans was voor alles Dichter - Erik Verstraete
  • Laat het nu stil worden - Herman-Emiel Mertens
  • De Stille Timmermans - Marcel Janssens
  • Pallieter - Fons Sarneel
  • Begrafenis van Felix Timmermans op 28/01/1947 - Gaston Durnez
  • Job Deckers en de lokroep van Schoon Lier - Roger Vlemings
  • En waar de ster bleef stille staan - Felix Timmermans
  • De Fé herleeft in Lier - Paul Depondt en Pierre De Moor
  • " E Vloms keuningske " - Gaston Durnez
  • Sint Gommarus - Felix Timmermans
  • Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
  • Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
  • En als de Ster bleef stille staan... - J.J. Vürtheim Gzn
  • Felix Timmermans, de Liersche Breughel - Caty Verbeek
  • Het afscheid van Felix Timmermans - Redactie
  • De Poëzie van Felix Timmermans - De Nieuwe Gazet 09/08/1947
  • Uniek dat auteur alles van zijn werk heeft bewaard - Frans Keijsper
  • De fijne nostalgie van Felix Timmermans - Rigoberto Cordero y Léon
  • Lier gegroet, nog duizend pluimen op uw hoed - Willem Hartering
  • De Timmermans-tegeltjes - Ward Poppe en Philip Vermoortel
  • Pallieter wint het van Wortel - Gaston Durnez
  • Het spekbuikige Brabant en het magere Kempen land - Marcel Pira
  • De Zeemeermin - Bert Peleman herdenking op 11/07/1986
  • Profiel van Felix Timmermans - Etienne De Ryck
  • Lia Timmermans - zo was mijn vader - Manu Adriaens
  • Felix Timmermans in Waalwijk - Arthur Lens
  • Overeenkomst - Van Kampen
  • Ronald
  • Mooie Faience steentjes van de Fé
  • Mooie opdrachten - uniek materiaal
  • Bij de recente Duitse vertaling van Adagio - Stijn Vanclooster
  • Dit schreef Gommaar
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 1) - Viktor Claes
  • Waarom ik van Timmermans hou. (deel 2) - Viktor Claes
  • Felix Timmermans - Uit mijn rommelkas
  • Felix Timmermans, zijn succes en zijn schrijversplannen - Redactie
  • Een Tafelspeech en een Interview - Karel Horemans
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 1
  • De Muziek in het werk van Timmermans - Louis Vercammen deel 2
  • Streuvels en Timmermans - Jan Schepens
  • Reimond Kimpe - Joos Florquin
  • Pallieter in Holland - Cees Visser
  • Intimations of Death - Schemeringen van de Dood
  • De Blijdschap van Guido Gezelle en Felix Timmermans. - Gaston Durnez
  • Toespraak gehouden in Hof van Aragon - Philip Vermoortel
  • De schrijver Antoon Coolen in Hilversum - P.J.J.M Timmer
  • Felix Coolen
  • Pallieter verboden - redactie Het Vaderland
  • Over Pallieter. - Voordracht in het Foyer-Concertgebouw op 24 januari 1919.
  • Beste vrienden - redactie
  • 'Ik heb mijn kinderdroom waargemaakt' - Lieve Wouters
  • De man achter GOT - Andy Arnts
  • Gestopt met tellen, Hoeveel boeken ik geschreven heb - P. Anthonissen
  • Liefde is nooit verboden - Frans Verleyen
  • Felix Timmermans overleed vandaag - Bertje Warson
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Timmermans op de planken - Daniël De Vos
  • Gaston Durnez Exclusief - Etienne Van Neygen
  • Vlaamser dan Vlaams. - Hans Avontuur
  • Felix Timmermans en Averbode - G.J. Gorissen
  • Een tweede leven voor Timmermans en Claes - Patrick Lateur
  • Een Brief aan Felix Timmermans - Johan De Maegt
  • Dichter und Zeichner seines Volk - Adolf von Hatzfeld
  • In de Koninklijke Vlaai - Felix Timmermans
  • Fred Bogaerts - Adriaan De Bruyn
  • De Natuur blijft verbazen
  • Kluizekerk sloot definitief - redactie
  • Timmermans heeft geen Fascistisch Bloed - Lode Zielens
  • Om er even bij stil te staan - Etienne De Smet
  • Tekeningen
  • Aan boord met Felix Timmermans - Anton van Duinkerke
  • Gommaar Timmermans - GoT 90 jaar
  • Het Menu - Bonni Konings
  • Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans
  • Zet uw ziel in de zon - Gaston Durnez
  • Stijn Streuvels 70 jaar - Felix Timmermans
  • Anton Pieck: een vriend van Vlaanderen - K. Van Camp
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 1
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 2
  • De Pallieter kalenders. - Marc Somers - Deel 3
  • Zelfportret - Felix Timmermans
  • Ik had zo graag Felix geheten! - Daniël De Vos
  • Tony Fittelaer: « Kozijn Felix was een buitengewoon mens » - Vandecruys Geert
  • In en over Juffrouw Symforosa - Arthur Lens
  • Bij Pallieter thuis - Redactie
  • Kalender 1932 - Felix Timmermans
  • Mijn eerste boek - Felix Timmermans
  • De Fé vulde een kamer - Martine Cuyt
  • Met Timmermans op literaire bedevaart naar Lier - Jaak Dreesen
  • De Toverfé - Wannes Alverdinck
  • " Er gebeurt iets… Timmermans herdacht " - Jan Vaes
  • Bij Marieke is de Fee nog thuis - Marc Andries
  • Oosters Geschenk van Clara Timmermans (Haiku's)
  • Een soep met vier troostende mergpijpen - Gaston Durnez
  • Met Felix Timmermans op stap door Lier - Jos Vermeiren
  • Professor Keersmaekers over Felix Timmermans - Jaak Dreesen
  • Honderd jaar geleden werd Felix Timmermans geboren
  • Tonet Timmermans overleden 26/03/1926 - 16/04/2020
  • Briljante vertegenwoordiger van de volkskunst ! - Al. Slendsens
  • De goede Fee op zoek naar de Kern - Gaston Durnez
  • Saluut bij een honderdste verjaardag - Marc Andries
  • Een ministadje uit de voltooid verleden tijd - Frans Verstreken
  • Felix Timmermans, Tekenaar en Schilder - Denijs Peeters
  • In defence of Timmermans - Godfried Bomans
  • Hoe Pallieter werd onthaald door Nederlands publiek - Karel van den Oever
  • Adriaan Brouwer - Sirius
  • De Pallieter rel - Lode Zielens
  • Boerenpsalm - Willem Rueder
  • De zachte Keel - Frans Verstreken
  • Feestelijke Groeten
  • Merkwaardige gesprekken - Gommaar Timmermans
  • En als de Ster bleef stille staan - Top Naeff
  • Gaston Durnez - Overleden
  • Felix Timmermans - Rond het ontstaan van Pallieter
  • Een barre winter in Schoon Lier - Henk Boeke en Claus Brockhaus
  • Interview met Gommaar Timmermans - Bertje Warson
  • Felix Timmermans werd onrecht aangedaan - W. Roggeman
  • Gesloten wegens nieuwe schoenen - Toon Horsten
  • Boerenpsalm - Peter Claeys
  • Gommaar Timmermans - Paul Jacobs
  • Ernest Claes - Felix Timmermans en voordrachten in Duitsland
  • De Molen van Fransoo - Felix Timmermans
  • De Vroolijkheid in de Kunst - Carel Scharten
  • Adagio - Felix Timmermans
  • Hoe ik verteller werd - Felix Timmermans
  • Pallieter wordt honderd jaar - Bertje Warson
  • Openingstoespraken - Timmermans-Opsomerhuis 1968
  • Toespraak Artur Lens Archivaris - 1968
  • Toespraak Hubert Lampo - 1968
  • Timmermans als Schilder en Etser - Floris Van Reeth
  • Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volk.
  • Felix Timmermans - Theo Rutten
  • Gesprek onder vier ogen - Fred Bogaerts 70 jaar
  • Timmermans over De Pastoor in den bloeienden Wijngaerdt
  • Tooneel te Brussel
  • De vroolijkheid in de Kunst
  • Stamboom van Felix Timmermans
  • Timmermans over "De Pastoor uit den Bloeienden Wijngaert
  • Felix Timmermans over den Vlaamschen humor
  • Adagio - Lia Timmermans
  • De nachtelijke Dauw - Felix Timmermans
  • Felix Timmermans geschilderd door Tony Claesen - 2018
  • De Nood van Sinterklaas - Felix Timmermans
  • De Vlietjesdemping te Lier - Felix Timmermans
  • Pallieter naast Boerenpsalm
  • Pallieter in het klooster - Cees Visser
  • Info FT Genootschap
  • F T Fring bestaat 25 jaar
  • Timmermans en de Muziek - Daniël De Vos
  • Fons De Roeck
  • Is Timmermans Groot ? - Felix Morlion O.P.
  • Renaat Veremans vertelt - José De Ceulaer
  • Vacantie bij de oude boeken - Gaston Durnez
  • Foto's van Oude Lier 1
  • De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt
  • Brief Gommer Lemmens - 11/06/2013
  • 70 jaar geleden ....
  • Overlijden van de Fé
  • Luisterspel Pallieter 2016
  • Bibliotheek van de stad Lier
  • Anton Thiry - Gaston Durnez
  • postkaarten
  • Een Mandeke Brabants fruit
  • Clara Timmermans overleden
  • Covers van Pallieter
  • Pallieter en Felix Timmermans
  • Toespraken 25/6/2016 - Kevin Absillis, Kris Van Steenberge en Gerda Dendooven
  • De Lierse Lente - Ronald De Preter
  • Felix Timmermans - Emiel Jan Janssen
  • Pallieter honderd jaar - Gaston Durnez
  • Adagio - Frans Verstreken (Hermes)
  • Pallieter, een aanval en verdediging
  • Foto's 1
  • Driekoningen-Tryptiek - Jacques De Haas
  • Over Pallieter (25/01/1919)
  • Timmermans' werk in het buitenland
  • De Eerste Dag - Felix Timmermans
  • Het Kindeke Jezus in Vlaanderen
  • Fred Bogaerts - Felix Timmermans
  • De Harp van Sint Franciscus - Gabriël Smit
  • Timmermans en Tijl Uilenspiegel
  • Felix Timmermans ter Gedachtenis
  • De Vlaamse Timmermans - Paul Hardy
  • Timmermans was Einmalig - José De Ceulaer
  • Levenslied in schemering van de dood - Gaston Durnez
  • Expositie in De Brakke Grond te Amsterdam
  • Bij de Hilversumsche Gymnasiastenbond
  • Timmermans als schilder en tekenaar - W.A.M. van Heugten
  • De onsterfelijke Pallieter - Tom Vos
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Felix Timmermans
    Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
    17-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans de Biograaf - Armand Boni

    Felix Timmermans – De Biograaf

     

    Door Armand Boni  -  Huldealbum 1947 - 1957

     

         Toen ik mij voornam de grote Lierse kunstenaar als biograaf te beschouwen en als zodanig aan het publiek voor te stellen, werd ik mij plots bewust van het feit, dat ik mij wellicht voor een overdreven of verkeerd opgevatte opgave had gesteld. Ik herlas de zoveelste keer zijn « De harp van Sint Franciscus », zijn « Pieter Bruegel » en zijn «Adriaan Brouwer », drie werken, die als object eenzelfde personage hebben; in de geest van de schrijver wel een soort levensbeschrijving.

         Felix Timmermans is geen historicus, ook geen biograaf in de strikt wetenschappelijke zin van het woord. Ruim opgevat horen de hogergenoemde boeken thuis in de categorie van de zogenaamde « vies romancées »; een letterkundig genre, dat na de eerste wereldoorlog letterkunde en exacte geschiedenis met elkander poogt te verzoenen.

     

         Maar wie de biografieën van een André Maurois, een Stefan Zweig, een Emil Ludwig, die als de voornaamste voorvechters van de «vies romancées» gelden heeft gelezen, zal zich afvragen of Felix Timmermans met zijn bijdragen over Sint Franciscus, Pieter Bruegel en Adriaan Brouwer nog wel naar de reeds zo omstreden «vies romancées» mag streven.

         Mommsen en Huizinga, die Maurois, Zweig en Ludwig negeerden, zouden vast en zeker Felix Timmermans aan de dijk hebben gezet.

     

    Jan Romain noemt in zijn handleiding over de biografie de kenmerken op van de moderne levensbeschrijving:

         1) onbevangenheid of waarheidsdrang,

         2) streven naar psychologisch doordringingsvermogen,

         3) streven naar synthese.

    Deze kenmerken spitsen zich toe in een streng individualistische sfeer. De biograaf heeft als enig studieobject zijn individueel personage.

    Al het andere daarbuiten is franje en begeleiding.

     

         Indien wij aan de hand van deze kenmerken een biografisch onderzoek doen over de trits van Felix Timmermans, dan kunnen wij de titel « Felix Timmermans, de biograaf » niet alleen verdedigen, maar ook begroeten. Weliswaar neme de lezer eerst een historische biografie over de heilige van Assisi ter hand, documentere hij zich over Pieter Bruegel en Adriaan Brouwer, en het feit indachtig dat een « vie romancée » meer tot de letterkunde dan tot de eigenlijke geschiedenis behoort, zal hij de personages van Felix Timmermans leren aanvaarden, ook in het raam van de geschiedenis. Niemand minder dan Felix Timmermans zelf zou met de hoogklinkende benaming «biograaf» eens guitig gelachen hebben, maar toch zou hij een tegenstander boos bekeken hebben, die hem zijn Franciscus, zijn Bruegel en Brouwer voor onecht of onjuist zou verklaard hebben.

     

         De moderne biografie is geen geschiedenis. De lezer zoeke tevergeefs in de drie biografieën van Timmermans naar een enkele datum. Zeer juist gebruikt de Lierse portrettist de geschiedenis als een decor. De periode, waarin de personages leefden, vormt de achtergrond. Vooraan, op het podium, maar essentieel met het decor verbonden, evoluëren de scherp-getekende individuen. Franciscus stapt fris en levendig uit het decor van de 13de eeuw. Bruegel en Brouwer doen het eveneens uit de woelige nederlandse strijd tegen de overheersing van Spanje. Het historisch decor, dat Timmermans ophangt, is gedrenkt in zijn persoonlijke picturale visie. Het is een stuk meesterlijke plastiek, des te meesterlijker omdat het naast de algemeen geldende geschiedkundige feiten, de persoonlijke stempel draagt van een buitengewoon begaafd kunstenaar, die al het oud-gekende fris en nieuw kan voorstellen. Men zoeke in zijn schildering geen klassieke terminologie. « De harp van Sint Franciscus » is geen studie van het veelomstreden franciskanisme. Toch heeft Timmermans Franciscus en broeder Elias als tegenstrevers volledig uitgetekend met de trefzekere patetiek, waartoe hij als mystiek schilder in staat was. Zie bijvoorbeeld de tekening op bladzijde 180. Zij stelt de kaart Hartenheer voor. Naar boven, een monnikskop en een wit hart, naar onder een gekroonde koningskop en een zwart hart. Hoe weinig klassiek, hoe weinig academisch, maar hoe juist gezien, met de hierbij horende tekst:

     

    — « Angelo zuchtte. Toen ze op 't Stukse aankwamen scheen Elias den Heer te zijn met drie beklodderde knechtjes. Er was groote vreugde bij 't weerzien van hunnen geestelijken vader, maar met dien Elias waren zij niets meer op hun gemak. Die deed zoo geleerd.

    Broer Jeneverstruik die grooten beer, schuwde hem seffens, en Broer Jaak bezag hem wantrouwig, als ging hij er nen klop van krijgen. Maar Broer Hoed vond het een man naar zijn goesting. Een menheer ! »

     

         Het drama van Franciscus' persoonlijkheid als mens en als ordestichter weet Felix Timmermans tot een tragedie op te voeren zonder pretentie en geleerde betogen.

    Zoals Bruegel zijn « mannekens » schilderde naar de werkelijkheid met een klad humor en dikwijls een boertige lach zonder zich te willen verheffen boven de waarachtige vormgeving, zo schreef Timmermans, goedlachs, populair, met een mondvol volkse uitdrukkingen en eigen gevormde woorden over de meest tragische dingen. Hij vergleed van de lach naar de ernst en zelfs, als hij zijn woorden deed lachen als de mannekens van Bruegel, toch kerfde hij allengs verder en dieper het beeld van zijn personage uit. Zo toverde hij voor ons die Umbrische en ook Vlaamse Franciscus. Wie uit historische werken Franciscus kent, zal de Franciscus van Timmermans' kunstvisioen niet onecht vinden, zelfs als zouden sommige kieskeurige lezers over ettelijke uitdrukkingen struikelen.

     

         Het non-conformistisch menselijke van Franciscus vinden wij ook in zijn Pieter Bruegel en Adriaan Brouwer. Ik weet niet of Timmermans dit element in zijn Franciscus speciaal heeft willen beklemtonen. Maar het staat als een paal boven water, dat mutatis mutandis zijn Franciscus, zijn Bruegel en Brouwer hierin elkaar als druppelen water gelijken. Ze zijn non-conformisten, spontane persoonlijkheden, wars van wet en gebondenheid. Zij verkiezen op eigen vleugels te vliegen. Zij blijven zichzelf tot het uiterste. Dat was Timmsrmans' hartskeuze. Daardoor voelde hij zich tot deze trits aangetrokken zonder de daarbij horende visioenen te vergeten. In Assisi's heilige trof hem het meest de breed-spontane bron van Franciscus' menselijkheid. Het Umbrische licht zorgde voor het passend decor. Franciscus is niet voor te stellen in de schaduw. Franciscus baadt in het volle licht. In dit licht plaatste Timmermans de evangelische vrijheid en de blijmoedigheid van de pure Franciscaanse ziel. Daar was geen plaats voor codificatie volgens het plan van de oud-notaris Broeder Elias. Franciscus' figuur schilderde hij boven de dorre wet uit in de sfeer van het zuiver spontaan idealisme. Uit al zijn gevarieerde kleuren penseelt Felix Timmermans een geest, de subtiele, de zwevende, de zonnelicht-ademde zoon van Assisi, de troubadour van het evangelic.

    Zo heeft Timmermans hem, historisch verantwoord, gezien. Hij is er in geslaagd de Umbrische heilige uit de natuur naar de mystiek van de bovennatuur op te voeren. Wie nu, na aandachtig deze Franciscus-figuur op de voet te hebben gevolgd, zal het aandurven Timmermans' psychologisch doordringingsvermogen in twijfel te trekken ? En de synthese dan ! Is «De harp van Sint Franciscus» niet een geweldige synthese van Assisi's persoonlijkheid ? De historicus is vast en zeker niet tevreden. Het boek is geen geschiedenis. Maar de heilige in zijn boetekleed en blote voeten staat voor ons, de heilige die alles verzaakte, de heilige die niet liet tornen aan de inspraak van de Geest, die het Franciskanisme in de wereld bracht als de noodzakelijke hernieuwing van het evangelie. Dat heeft Timmermans' zuiver coloriet en diens zuivere ongebonden ziel in het leven geroepen.

    En dat is ten slotte ware biografie, de levende geest van een gestorven personage oproepen tot een werkelijke brand, waarin wij ons kunnen warmen.

         Zo heeft Felix Timmermans ook Bruegel en Brouwer opgeroepen als de idealisten van een persoonlijk en eigen palet. Hij voelde zich met beide laatste wellicht nauwer aanverwant dan met de hemelbestormende Franciscus. Wat zijn mystiek-aangelegde ziel in Franciscus begeerde, dat vond hij ten overvloede als breed-humaan element in zijn Bruegel en Brouwer. Hij was zelf schilder. Het schilderen ging hem vaak beter af dan het schrijven. De publicatie van zijn brieven aan zijn vriend Flor Van Reeth in het boek van Denijs Peeters bewijst ons dit. Hij kende Bruegel en Brouwer als kunstgenieter, vooraleer hij over hen begon te schrijven. Het schrijven was het in lettervorm gieten van een schildervisioen. Het schrijven was bestemming en richting geven aan een levensdroom. Felix Timmermans schreef niet om een romannetje op de markt te brengen. Alles wat hij schreef werd toch gekocht en gelezen. Zo niet. Zijn Bruegel en Brouwer zijn uit zijn eigen doeken en kaders op zijn schrijftafel gesprongen. En zo pleegde Timmermans hier ook echte biografie. Wat die mannen bezielde, hun ziel, dat beschreef hij. Eenvoudiger kan ik het niet zeggen. Het sterkst van al wellicht heeft hij zijn Brouwer getekend, tegenover de weifelende Bruegel de volle uitgesproken Geus, de bewust aan lager wal geraakte democraat, de koppige verdediger van de floklore tegenover de vlezen van Rubens en anderen. Met de schaarse details over de historische figuur heeft Timmermans de oppositie tegen de Renaissancisten willen beklemtonen, die het inheemse door het uitheemse wilden vervangen. Felix Timmermans neemt hier de verdediging op van de misprezen gotiek. Brouwer spreekt in de ik-vorm. Een dagboek.

    Des te sterker als uitdrukking dan Bruegel en Franciscus.

     

         — « Alles bijeen genomen gaf het mij toch een knak. Ge kondt niet meer in de « Robijn » komen of met den eenen of anderen schilder spreken, of 't ging over de blijde intrede van dien fameuzen Prins-kardinaal. Ze teekenden met krijt op de tafel en op den grond, wat ze verzonnen hadden. Ze lieten schetsen en krabbels zien, er was geloop van d'eene werkplaats naar d'andere, onderlinge uitleg, geredetwist en gezeever, een eeuwige weg-en-weer naar Rubens, om inlichtingen en richtingen te krijgen. De hooge burgerij werd gaarne in de werkhuizen der ontwerpers binnengelaten, er moest immers gepronkt en gestoefd en onderduims en met de ellebogen gewerkt worden, om 't beste, 't schoonste en 't duurste werk te krijgen. Ik kroop terug, buiten al dat gezwam, aan mijn werk en in mijn kavitjes en pistaveernen. Daar vondt ge immers nog menschen met het hart op de hand, grof maar uit den heele, lijk een schop akkergrond. Ik was ook veel in de eenzaamheid der velden en bosschen, voor mijn landschappen, waarin ik meer en meer zin kreeg, maar niets van verkocht. Zoodat ik mij weer diep in de schulden stak, en mijn arm boeltje voor den tweeden keer werd aangeslagen »

     

         Dit laatste is naar ons oordeel het meest directe geschrift van Felix Timmermans. Hoe diep heeft hij de ziel van de bedronken Brouwer doordrongen ! Hoe scherp is de taal die Brouwer spreekt, de taal van een gans geslacht, dat gevaar loopt zijn eigen grootheid te laten vergaan in bekoorlijke uitheemse sier, die toch import blijft. Het is alsof Felix Timmermans in dit laatste boek zich te weer heeft willen stellen tegen de elementen van vreemde aard, die de eigen schoonheid bedreigen.



     Fragmenten uit het leven van Tijl Uilenspiegel !

    ***********

    17-02-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gesprekken met Felix Timmermans - Eugeen Yoors

    Gesprekken met Felix Timmermans.

     

    Door Eugeen Yoors  -  Huldealbum 1947-1957

     

         — « Zie eens naar die koe » zei mij Felix Timmermans, « zij staat daar in een plas en herkauwt maar door terwijl zij naar de kalvarie staat te zien. Zij beziet de kalvarie, maar wat zij ziet heeft voor haar geen betekenis. »

    Ik hernam : « Zo zien nu ook de mensen van onze tijd naar de schepping en het kruis en zij zien die niet. »

     

         Felix Timmermans had de genade gekregen de dingen te zien in hun werkelijkheid, in het mysterie van hun diepere werkelijkheid. Hij heeft ons geleerd de ogen van onze ziel te gebruiken en niet de dingen aan te staren gelijk die koe waarop hij mijn aandacht trok.

    Van Assise bracht Felix Timmermans, als een erfdeel van de Poverello, de gave die rechtstreeks in voeling brengt met de aarde, het water, de mens en de dood. « Mijn zuster de dood », met het zichtbare en het onzichtbare.

    In het begin van onze kennismaking was het mij moeilijk Felix Timmermans te begrijpen.

    Ik kwam toen pas uit Spanje waar ik van mijn eerste levensweken tot mijn twintigste jaar vertoefde. Wij waren zo verschillend van aard : hij uit het noorden, ik uit het zuiden.

    — « Bij ons » zei mij eens Felix Timmermans « bidden wij met gevouwen handen en de ogen goed toegesloten. « En ik zei : « Ik bid jubelend, rechtstaand en de ogen wijd open, maar komt het er op aan op welke manier wij bidden ? als elk van ons maar bidt in waarheid en met heel zijn ziel ? »

    Vanaf dat ogenblik hebben wij elkaar volkomen begrepen, want beide waren wij dwars van alle geveins, van schijnheilige woorden en gebaren en gefingeerde nederigheid. Wij voelden zo dat ieder vogel zingen moet zoals hij gebekt is en dat juist in de oprechtheid de waarde ligt van die zang.

    Ik herinner mij, hoe ik Felix Timmermans, in een vlaag van misnoegdheid zei : « Waar is de vreugde, de geestdrift, het gevoel van waardigheid en fierheid dat God de mensen in de ziel heeft gelegd ? Wat hebben zij er mee gedaan ? Zijn wij mensen niet de kinderen van het licht, van het stralende licht? Ook Kristus' kruis is er een van vuur, lichtend over de wereld tot het einde van alle tijden. Waarom dan kruipen de mensen als dieren in vrees voor de drukkende last van het noodlot ? Zijn wij niet vrijgemaakt door Kristus ? Geloven de mensen dan niet meer aan de verlossing, zonder dewelke inderdaad de wereld failliet zou zijn ? — Zij die hun houvast verloren hebben kompliceren het leven dusdanig, dat zij er als in een doolhof verloren lopen. De grens tussen goed en kwaad is zo vervaagd in hun begrip, dat zij uit de zaken niet meer wijs worden. Hoe zien wij in onze tijd slap erotisme de plaats innemen van sterke zuiverheid ; onverschilligheid die van geestdrift en vreugde. In het geheugen van vele mensen is de geest van negatie binnen gedrongen ; in de kunst in het ontbindingsproces zichtbaar ingetreden met de deformatie van Gods edelste scheppingsvormen wat aanduidt wat er in de ziel omgaat van wie het kunstwerk schiep. » En zo ging ik voort om in het hart van mijn vriend alles uit te storten wat mij zo pijnlijk aandeed in wat gebeurde in de wereld buiten ons.

    Dan kwam in ons gesprek Felix Timmermans aan de beurt, en zonder grote woorden te gebruiken, vertelde hij mij van het leven van simpele mensen en van hunne eenvoudige goedheid, van de gelovige rechtzinnige mensen in Gods edele schepping. « De simpele goedheid van die mensen is hun natuurlijk en zij is groot » zei hij. En ik voelde dat in die sfeer Macbeth, noch Hamlet's « to be or not to be », noch Shylock's problemen een plaats hadden.

     

         Dat was in de dagen dat wij ons bootje lieten drijven op het water en dat ik de Nethe leerde liefhebben en de stille, ondramatische landschappen langs haar oevers, die Felix Timmermans in zijn werk op een zo ongeëvenaarde manier heeft doen leven en dromen.

         Gedurende de eerste wereldoorlog zat ik als gevangene in een kamp waar het eten schaars en oneetbaar was. Wij werden er haast allen ziek. Daar werd mij als gezelschap « Pallieter » toegezonden. De vreugde die hij mij bracht kan niet in woorden worden omgezet. Ik had het in de vooroorlogse jaren weten ontstaan en gedeeltelijk in zijn groei gevolgd. Niet alleen door mij werd het boek gelezen. Het werd door mijn medegevangenen verslonden en als stralen van een zon danste de Pallieteriaanse geest binnen in de sombere ellende van het kampleven. Zij die begeesterd werden door Pallieter, bleven optimist, ontdekten de vreugde die in het leven en de natuur verscholen ligt. Mijn makkers begonnen alles op een nieuwe manier te zien en te beleven, terwijl anderen zich lieten gaan en meegesleept werden door de wanhoop. Sommigen verhingen zich, anderen werden krankzinnig, een paar sneed zich de keel over. Mij wees de inhoud van de boek op de geweldige verantwoordelijkheid van de kunstenaar die met zijn werk andere mensen benadert. Een ontzenuwend boek, zoals wij er heden ten dage zoveel zien verschijnen, zou het dodencijfer in ons kamp waarschijnlijk opgedreven hebben.

         Pallieter werkte niet alleen op moreel gebied. Hij speelde zelfs op materieel gebied een voorname rol. Een van ons was op het gedacht gekomen om gedurende de maaltijden uit Pallieter hard op te lezen. En zo, terwijl wij onze afschuwelijke soep uitlepelden, aten wij in de geest heerlijke tomatensoep met frikadellen, gebraad met appelmoes en meerdere lekkere spijzen die de lektuur ons bijbracht. Buiten zijn weten om, was Felix Timmermans onze fourrier geworden. Hij bevoorraadde ons met zinnebeeldig voedsel, dat ons goed deed.

    Een herinnering uit een vroegere tijd, van vóór de eerste wereldoorlog komt mij te binnen.

         Er was een tentoonstelling te Boechout bij Antwerpen waaraan ik deel nam.

    Felix Timmermans kwam er naartoe vergezeld van een stil, mooi, lief meisje aan wie hij veel aandacht schonk. Ik stelde op die tentoonstelling een Beethovenkop ten toon, getekend in sanguine op perkament.

    — « Da's schoon » zei Felix Timmermans « zo iets zou ik willen hebben.»

    — « Da geloof ik » antwoordde het meisje « ik ook. » De dag nadien stonden zij weer voor de Beethovenkop en herhaalden opnieuw wat zij de vorige dag hadden gezegd.

    Ik vroeg mij af welke de verhouding tussen die twee was en om dit te weten, vertelde ik hen dat ik gedurende de voorbije nacht gedroomd had dat zij beiden ruzie hadden gemaakt voor die tekening, die ik per toeval aan elk van hen afzonderlijk als geschenk had beloofd.

    Door deze belofte in het nauw gedreven, had ik nochtans spoedig een schitterende oplossing gevonden met hen voor te stellen samen te trouwen.

    — « Dat zullen wij dan maar doen » zei de lachende Felix Timmermans en Marieke knikte.

    Zo vernam ik tot mijn grote vreugde dat die twee elkaar liefhadden en gingen trouwen.

    Op die wijze kwam mijn Beethovenkop hij hen terecht.

    Vele jaren later bij het stichten van « De Pelgrim » zei Felix Timmermans « ge doet mee hé». Mijn eerste reaktie was : « Neen, ik doe niet mee. Als men twintig jaar is, moet men elke dag iets nieuws stichten, en dat hebben wij dan ook gedaan. Nu ben ik er vijf en veertig en ik heb helemaal geen tijd meer. Ik moet werken. Die men zijn sikkel staat in het zicht en ik heb nog veel te doen. En gij weet ook dat op een einde een nieuw begin volgt en dat dit ook voorbereiding vraagt. »

    — « Gij weigert uit hoogmoed » antwoordde Felix Timmermans en hij fronste zijn wenkbrauwen. Hij had de gevoelige plek bij mij geraakt. En ik vloog uit : « neemt gij mij dan voor een idioot ! Alleen idioten zijn hoogmoedig ! »

    — « Neem dan aan » antwoordde Felix Timmermans en ik nam aan. Later was ik blij (en hoe blij) dat ik had aangenomen om mee te doen.

         Wij, Pelgrims, werden allen vrienden, die eensgezind voor wat het doel betrof, dezelfde weg volgden, werkend en scheppend in de katolieke zin, op onze Pelgrimagie naar het Huis des Vaders, waar nu een aantal van onze broeders is aangekomen. Ik denk hier in de eerste plaats aan Felix Timmermans zelf en verder aan Ernest van der Hallen, Frederik van Eeden, Giovanni Papini, Singrid Undset, Johannes Joergensen om er maar enkelen te noemen.

    Voor hen is « het nieuwe begin» begonnen.

    Zij zijn ons voorafgegaan in een Hogere Dienst, waarin wij hopen met hen te mogen medewerken wanneer de tijd daarvoor eemnaal gekomen is.


                                
     

    **********

    16-02-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans de kinderlijke eenvoudige - Jef Crick

    Felix Timmermans de kinderlijk eenvoudige.

     

    Door Jef Crick  -  Huldealbum 1947-1957.

     

         Er staat geschreven dat men de eenvoud van een kind moet bezitten om het rijk Gods binnen te treden. Op een ander plan zou men kunnen verklaren hoe de kinderlijke eenvoud de kunstenaar toelaat, als een soort van openbaring, al het mysterieuze en subtiele van het sanctuarium der Schoonheid te aanschouwen en te verwoorden.

         Sinds jaren troont in mijn schrijfkamer de prachtige kop van Guido Gezelle, zoals de grote beeldhouwer Julius Lagae hem beitelde. Men wordt het nooit moe op te kijken naar dit sereen en diep peinzend gelaat dat zulk een heerlijke eenvoud des harten ademt. Want wie onder onze grootste en zuiverste zangers heeft ooit zo dicht de eenvoud van het kind benaderd als Guido Gezelle ? Eenvoud zal immer het kenmerk blijven van alle echte grootheid. Grootheid van geest, hart en ziel. Deze drieëenheid heeft onze enige Franciskaanse Guido Gezelle op sublieme wijze in zijn leven en kunst verwezenlijkt.

     

         Als ik denk aan Guido Gezelle, denk ik aan Felix Timmermans. De Felix Timmermans van « De Harp van Sint Franciskus », « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen », de gedichtenbundel « Adagio ». De atmosfeer dezer gedichten, — een dialoog met God en de eeuwigheid, — heeft de jonge begaafde beeldhouwer Maurits Van Reeth geïnspireerd bij het modeleren van een nobele en indrukwekkende Felix Timmermans-kop, waarin de geheimzinnige bron van het zielsleven zo rijk aan het wellen gaat.

         Mag ik opbiechten welk een innig genot het mij is de koppen van Guido Gezelle en Felix Timmermans in mijn dagelijkse omgeving te bezitten ? Ik heb de indruk dat zij zo wonderwel bij elkaar passen, en een harmonie van gedachten en gevoelens scheppen die tot het diepste van ons Vlaams wezen spreken.

         Doorheen alle blijkbare kontrasten zijn er zovele schakels die de auteur van « Pallieter » met de dichter van « Rymsnoer » en « Tydkrans » verbinden. Guido Gezelle, kind van het mystieke Brugge, stond ten slotte in een nauw geestelijke gemeenschap met Felix Timmermans, die zo verliefd was op de mystiek onzer begijnhoven, en over wiens «Pallieter» Maria Viola destijds schreef :

     

         Fijn en geurig als een oud Meiliedeken gaat in dit boek het leven open. Een boek van     alomvattende menselijkheid, een menselijkheid die te dieper voert daar zij gevangen word binnen de kleine spiegel van Vlaanderens groot geloof uit te varen naar de Eeuwigheid.

     

    Maria Viola had met haar uitgelezen vrouwelijk artistiek temperament zo diep aangevoeld hoe het verhaal «Pallieter» zich aanhoudend beweegt in de oneindigheidssfeer der natuur, en koers zet naar iets eeuwigs. Hier staan geen grenzen aan de vreugde van het leven, waaromheen aanhoudend de lucht waait van het heelal, en waarboven het licht en de wolken drijven van Gods schepping.

         Zo kan men vrank de stelling verdedigen dat doorheen dat prachtig pikturaal natuurepos, waarin als het ware al de registers van een gezonde zinnelijkheid worden opengezet, een mystieke adem vaart. Jawel, het krijgt zo vaak de klank van een oud en geurig Meiliedeken, zoals Maria Viola schrijft, en het feit dat de geniale auteur van dit boek, vele jaren later, gelouterd door het leed, de dichter zou worden van « Adagio », lijkt ons een gans natuurlijk psychologisch feit.

    Het zuivere mystieke slotakkoord van een uitzonderlijk kunstenaarstemperament dat, evenals de Schelde in de Zee, uitmonden gaat in God door de drang van zijn oer-Vlaams instinct.

    Een instinct dat Pieter Bruegel en Memlinc, het aardse en het hemelse verbindt.

         Trouwens, met zijn zo onstuimige Pallieter-figuur, die triomfant haar intrede deed in de wereldliteratuur, heeft hij een soort van übermens geschapen, een figuur met een haast onbeperkt levenspotentieel, zoals zij alleen uit de fantasie van een groot kunstenaar kon groeien.

         In werkelijkheid was Felix Timmermans allesbehalve een geweldenaar. Het paard Beiaard dat hij met zulke epische allures door zijn verhaal laat draven, zou hij stellig niet bereden hebben. Neen! Hij, de gevierde schrijver, de fascinerende verteller, die aan zoveel kracht en dynamisme gestalte gaf, stond tegenover het leven met de broosheid en de kwetsbaarheid van een kind. Hij mocht het woord van een ander beroemd schrijver tot het zijne maken :

    «Ik verschijn onbeschroomd voor al de groten dezer aarde, maar het geruis van een blad kan me doen trillen. Deze mysterieus-subtiele ontvankelijkheid en ontroerbaarheid, die de kern van zijn wezen uitmaakten, doen onze waardering en liefde voor hem nog stijgen. Vanaf het eerste kontakt kwam men zo totaal onder de bekoring van de grote simpelheid en gulheid die hij uitstraalde. Bij hem geen zweem van hoogmoed of superioriteitsgevoel!

     

         Wij hebben hem vaak bezocht, toen hij in zijn volle fleur schreef, tekende of schilderde, en zijn vermaardheid aldoor crescendo ging. Zijn eenvoud en gemoedelijkheid bleven immer ongerept. Men voelde ze in zijn handdruk. Men las ze in de trekken van zijn gelaat.

    Men hoorde ze in de rustige, bijna bedeesde klank van zijn stem. Zij leefden in elke klop van zijn hart. Zij gaven zijn machtige en veelzijdige persoonlijkheid een aureool van innerlijke schoonheid en goedheid die onvergetelijk blijft.

         Ik vergeet nimmer een herfstdag in 1927 bij hem doorgebracht, toen hij ons de eerste stukken uit het handschrift van zijn « Pieter Bruegel » voorlas. Achter ons ronkte zachtjes de Mechelse stoof. In de kamer hing het mistroostige licht van de Oktoberdag, waarin bij pozen de stem van een Lierse klok gonsde. En voor mij zat de goede Felix Timmermans, die traag de breed beschreven vellen van zijn nog onuitgegeven Pieter Bruegel-roman door zijn mollige handen liet schuiven, terwijl hij met zijn malse stem een reeks van bonte types in het leven riep, als de Tomadpad, met zijn vuile schapenpels; Pater Cornelis, met zijn kaalkop, «klotsachtig gelijk een pond boter» ; smalle Lowie uit de windmolen, met zijn « radijs-rood » gezicht... Dit was geen lektuur. Het was een vertelsel. En terwijl Felix Timmermans vertelde, roerde er geen rimpeltje in zijn sereen gelaat, waarin de brede fijn gesneden mond en de brede neusvleugels, — als gedurig paraat om al de aromen der schepping op te snuiven, — zo karakteristiek aandeden. Wat me echter vooral trof was die atmosfeer van niet te verwoorden innigheid waarin zijn fleurige joviale kop baadde.

         Hoe intens voelde ik aan dat hier niet alleen een bij uitstek begaafd verteller voor mij zat, doch tevens een ideaal echtgenoot en huisvader, want dit alles lag als goud in de smeltkroes van zijn kunst gepuurd ! Geen auteur heeft wellicht als hij een zo broodnodige behoefte gehad aan de intimiteit en sereniteit van huiselijk leven en geluk om uiting te kunnen geven aan zijn scheppingsdrang. Dit ook was een diep Vlaamse trek van zijn wezen. Meer dan eens vertrouwde hij ons toe : «Ik zou niet rustig aan mijn schrijftafel kunnen zitten indien ik moest weten dat er mijn Marieken en mijn kleinen iets schort. »

         Het was inderdaad zijn opperste verlangen steeds om zich heen een harmonische atmosfeer te voelen van liefde, geluk en vertrouwelijkheid, welke op het diapason van zijn ultra ontvankelijke ziel was afgestemd.

     

         Uit die poëzie van de Vlaamse haard putte hij aanhoudend de inspiratle voor de weergaloos kleurige vertellingen, niet alleen met het woord, doch ook met water- en olieverf geschapen. Want men weet hoe hij even hartstochtelijk graag schilderde als schreef. In deze rijke uitingen van zijn kunst betrok hij al het karakteristieke en eigenaardige van zijn volk, evenals al het religieuze dat met zulke fijne schakeringen onder een bijwijlen uiterlijk ruwe schors verborgen zit. Men denke maar even aan zijn « Waar de sterre bleef stille staan

         Hij, de grote kindervriend, en vriend van alle deemoedigen en eenvoudigen, heeft de mensen met een kinderlijk hart lief gehad.

         Het leven is mild voor hem geweest, maar uiteindelijk bracht het zware physische en morele beproevingen. In dit donker uur heeft zijn ziel als een schoon licht geschitterd. Terwijl zijn geknakt hart de angstige strijd met de tijd leverde, en zijn honger naar schoonheid niet te stillen was, kwam er, als een Rembrandt-klaarte, iets van eeuwigheid over hem. In die klaarte prevelde en bad hij zijn « Adagio », met een Gezelliaanse, neen met een soms Beethoviaanse diepte en innigheid, waarin Vlaanderen de roerendste echo's van een eeuwenoud geloof beluistert.

     

         Zo mocht dan onze grote en geliefde Felix Timmermans, in het ultieme uur der levensdeemstering, met de naakte eenvoud en vertrouwen van een kind Godewaarts gaan :

     

    Ik zeil langs regenbogen

    Gods stilte tegemoet.


                      

    *****

    16-02-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De dichter Felix Timmermans - José De Ceulaer

    DE DICHTER FELIX TIMMERMANS.

     

    Door José De Ceulaer  -  1957

     

    Wie de naam Felix Timmermans hoort, denkt meestal in de eerste plaats aan «Pallieter» of «Boerenpsalm». Zijn literaire roem dankt hij in hoofdzaak, zoniet uitsluitend, aan zijn prozawerken : zijn korte verhalen en zijn « lange » verhalen, waarvan de meeste slechts in de ruimste betekenis van het woord, romans kunnen worden genoemd.

         Als verteller, als toneelschrijver, als schilder, tekenaar en illustrator, als voordrachtgever heeft hij tot ver buiten de grenzen van ons taalgebied roem verworven. Als dichter bleef hij tot aan zijn dood een onbekende. Slechts toen zijn postume verzenbundel «Adagio» verscheen, heeft men ontdekt dat Felix Timmermans ook een dichter was. Geleidelijk begint men zelfs tot de vaststelling te komen, dat hij eigenlijk altijd in de allereerste plaats een dichter geweest is, ook, en vooral, wanneer hij proza schreef. Hij had de uitzonderlijke gave om de dingen om zich heen te bekijken en te beschrijven alsof er nog geen namen voor bestonden. Hij had een dichterlijke visie op de dingen. Daaruit ontstond zijn originele beeldspraak. Wanneer men weet dat Felix Timmermans zelf eens gezegd heeft « Een boek is de inhoud van een hart», dan kan men ook begrijpen waarom zijn prozawerk een uitgesproken lyrisch karakter had. Zelfs in verscheidene titels van zijn boeken komt het tot uiting. Het woord « Pallieter » word een associatie van klanken, hij bezingt Sint-Franciscus op een « Harp » en het epos van de Vlaamse boer wordt een « Psalm ». Aan zijn meest poëtisch verhaal geeft hij de titel van een lied : «Ik zag Cecilia komen». Niet toevallig, en zeker niet ten onrechte, heeft de Zwitserse dichter en criticus Dr. Siegfried Stretcher zijn uitstekend essay over de Lierse auteur betiteld : «Timmermans, der ewige Poet».

         Timmermans was een dichter in proza, in het aanschijn van de dood schreef hij zijn geestelijk testament in versvorm neer, maar ook vroeger had hij reeds verzen geschreven. Hij deed zelfs zijn intrede in de literatuur met een verzenbundel. Die eerste gedichten zijn weinig bekend en daarom is het zeker niet ongepast er even de aandacht voor te vragen.

         Laten we eerst zijn gedichten even situeren en indelen. Tussen 1905 en 1911 publiceerde Felix Timmermans 52 gedichten, in zijn laatste twee levensjaren schreef hij er 45, waarvan er 33 werden gebundeld in zijn postuum uitgegeven Adagio. In de tussenperiode, van 1911 tot 1945, schreef hij, buiten zijn omvangrijk dierenepos Boudewijn, slechts 5 gedichten. Chronologisch kan men dus twee duidelijk afgescheiden perioden onderscheiden. Hij ving zijn literair werk aan met verzen en hij sloot het ook met verzen af, maar, naar de vorm, was hij in hoofdzaak een prozaschrijver.

     

    Zijn literair debuut

         De 52 gedichten die Felix Timmermans in zijn eerste periode schreef, zijn duidelijk in twee groepen te scheiden. De eerste groep omvat 26 gedichten, gepubliceerd in « Lier Vooruit». De uitgever van dat Lierse tweemaandelijks tijdschrift gaf in 1907, onder de titel «Door de Dagen», 24 van die gedichten uit als nieuwjaarsgeschenk voor de abonnees (1). Twee van die gedichten werden ook opgenomen in «Dietsche Warande en Belfort», een in «Vlaamsche Arbeid » en een in « Het Vlaamsche Land »

    De poëtische waarde van deze vrij onbeholpen geschreven verzen is zeer gering. Het zijn schilderijtjes in verzen, die reeds getuigen van een scherp observatievermogen en een sterk ontwikkelde zin voor kleur. Bij het beschrijven van de mens geeft hij doorgaans slechts één detail, niet met de bedoeling daardoor de mens te karakteriseren, maar omwille van het eigenaardige, het pittoreske van het detail zelf. Zijn gevoelens zijn beperkt tot een warme, medelijdende goedheid tegenover armen, bedelaars, eenvoudigen, ouderlingen, kinderen en dieren. De dichter voelde zich aangetrokken door de sneeuw, de stilte van een klooster, een oude burcht, een kerkhof en het begijnhof. De meeste van die motieven komen later terug in zijn prozawerk. De meest karakteristieke eigenschap die deze verzen reeds aan het licht brengen, is zijn zintuigelijke ontvankelijkheid, vooral gericht naar het picturale, en meer bepaald naar het kleurige en het pittoreske. Ze verraden ook reeds zijn eenvoudig, warm en goed hart. Over zijn eerste verzenbundeltje schreef hij later zelf : « 't Is allemaal slechts gezien, louter gezien. En voor zo goed ik kon kleurig willen uitbeelden. » En verder getuigde hij nog : «Alleen maar gezien, te arm weergegeven, en dan, en dat vooral, te erg onder de invloed van O. K. De Laey»

     

    Geforceerd pessimisme, levensangst en geloofstwtjfels.

         Ofschoon het eerste gedicht van F. Timmermans, « Graf », in 1905 verscheen en « Door de Dagen » pas in 1907 werd uitgegeven, dateren zijn eerste verzen van 1905, zoals vermeld op de laatste bladzijde van zijn eerste bundel. Wat de vorm, en vooral wat de inhoud betreft, verschillen ze merkelijk van de latere gedichten die hij tussen 1905 en 1911 publiceerde in tijdschriften als Vlaamsche Arbeid, Dietsche Warande en Belfort, De Vlaamsche Kunstbode, Ons Leven, Nieuw Leven, Vlaanderen, De Boomgaard, De Vlaamsche Gids en Van Onzen Tijd.

         Felix Timmermans was twintig jaar oud toen hij in 1906 kennis maakte met de architect Flor Van Reeth. Omstreeks die tijd kwam hij ook sterk onder de invloed van de Lierse luministische schilder Raymond De la Haye. Er brak voor hem een periode aan die beslissend was voor zijn geestelijke vorming en voor zijn literair werk. In Flor Van Reeth ontdekte Felix Timmermans een geestesverwant, die, evenals hij, dweepte met Sar Peladan, J.K. Huysmans, Verlaine en Maeterlinck.

    Raymond De La Haye wijdde hem in de astrologie, de theosofie, het kabalisme en het occultisme in. Dergelijke lectuur bracht zijn geest volkomen in de war. Geloofstwijfels kwelden hem en hij werd aangegrepen door hetgeen Maeterlinck «la peur de vivre» heeft genoemd. In de stilte en de eenzaamheid van de trappistenabdij te Achel ging hij vruchteloos naar gemoedsrust en geestelijke vrede zoeken. Tenslotte werd hij van zijn geestelijke ziekte genezen door een lichamelijke ziekte. Een heelkundige bewerking veranderde zijn enigszins wellustig gekoesterde angst voor het leven in een reële vrees voor de dood, die hem weer deed verlangen naar het leven. Uit dat verlangen groeide «Pallieter», het levend symbool van zijn geestelijke bevrijding. In 1911 begon hij zijn «Pallieter » te schrijven. Hij was toen 25 jaar oud. In oktober 1912 trad hij in het huwelijk. In 1914, juist voor de eerste wereldoorlog uitbrak, voltooide hij «Pallieter». Een nieuwe periode van zijn leven was aangebroken. Zijn geestelijke groeiperiode lag achter de rug. Hij was zichzelf geworden.

     

         In 1911 sloot hij ook de eerste periode van zijn dichtwerk af. Het is noodzakelijk dat alles te weten om zijn gedichten te begrijpen en een dieper inzicht te krijgen in het ontstaan en de betekenis van Pallieter. Veel directer dan in zijn « Schemermgen van de Dood » heeft Felix Timmermans zijn geestes- en gemoedstoestand geopenbaard in zijn verzen, die meestal kunnen worden beschouwd als symbolische belijdenislyriek, belangrijker als belijdenis dan als vorm van lyriek.

     

         De eerste twee gedichten die behoren tot de tweede groep van zijn eerste periode, « De Keersen » en « De Doode », verschenen in de jaargang 1905-1906 van «Vlaamsche Arbeid», vóór zijn eerste verzenbundel werd gepubliceerd en voor verscheidene van de daarin voorkomende gedichten verschenen. Ze werden nochtans later geschreven. Eigenlijk vormen ze, samen met «De Non», in 1906 verschenen in «De Vlaamsche Kunstbode», een overgang tussen de twee groepen gedichten van zijn eerste periode. Ze zijn niet meer zuiver picturaal, er wordt een stemming gewekt, een mysterieuze atmosfeer, zoals blijkt uit de laatste strofe van « De Keersen » :

     

                De tonen slieren eendig weg

                en slijpen langs de gangen.

                en blijven in de nissen van

                de doode zalen hangen...

     

         In « De Doode » overheerst een geforceerde sombere stemming. Voor het eerst raakt Felix Timmermans hier een geloofsprobleem aan.

    Bij het lijk van een meisje dat zelfmoord gepleegd heeft, stelt hij de vraag :

     

                Maar zal mijn liefderijk gebed

                heur ziele kunnen laven !

     

         In « De Non » ondergaat de dichter de wijding en de rust van een kloosterzuster, die in de schaduw van een treurwilg zit te bidden :

     

                Zij houdt een boek met negentien sloten,

                waaruit ze een zoete bede bidt,

                die 't geuren doodt der purpre blomme,

                die op mijn zieledrempel zit.

     

         Met de in 1906 geschreven «Verzen», die hij eerst in « Vlaamsche Arbeid » en later onder de titel « Smartelied » in « Lyrana » publiceerde, heeft hij zich definitief afgewend van zijn eerste «picturale» verzen. De ziekelijke wellust waarmee hij zich overgeeft aan een geforceerde «Weltschmerz» blijkt duidelijk uit de laatste strofe :

     

                'k Heb àlles, àlles afgebroken

                hetgeen ik ooit bewierookt had...

                Maar 'k heb mijn wit geluk gevonden

                in 't kleed van wee dat mij omvat !

     

    In « O Jezus» bidt hij :

     

                maak van mijn affe ziel de verschgeboren lelie

                die biddend, in den regen van uw nat mag staan !

     

         «Het Na-licht» is een weemoedige herinnering aan het geluk van zijn « vroom kinderhart», toen zijn ziel « zwom » «in 't hoogst genot», dat er in bestond, dat hij zich voelde « als een jonge God », omdat hij God in zijn ziel wist leven. Ook in «Wijsheid» herinnert hij aan het rustige geluk dat hij vroeger genoot en drukt hij het verlangen uit van zijn hart naar «het eindlijk rustbed van zijn eeuwig zoeken ».

         Een van zijn merkwaardigste gedichten uit die periode is «Menschelijkheid», dat een beeld geeft van zijn geestelijke ontreddering en zijn onevenwichtigheid, maar waarin wij tevens reeds een eeuwigheidsverlangen vinden dat veel later oprechter, zuiverder en pregnanter zal worden uitgedrukt in « Adagio » :

     

                Ik, die mij somtijds klein voel in dit groote Leven

                dier duizend zonnen, boven dees mijn doodgaand hoofd,

                en moedloos dwaal omdat ik hier als mensch moet leven

                en mij geen hooger doel van wezen schijnt beloofd...

     

                -Kan plotseling zooals een vuur omhooge klimmen

                wanneer ik voel en weet, dat in mijn hert getroond,

                standvastig en steeds levend zonder aardsche kimmen,

                vol ongekenden luister Godes beeltnis woont.

     

                Ik voel mij rijzen dan en ken noch tijd, noch dagen

                'k Ben gansch alleene, 'k heb noch vriend noch vijand meer...

                De wereld is vergaan, en al het menschlijk zeer

                en blij mag nutloos van zijn tijdiijk-zijn gewagen !...

                En needrig knielt het heelal voor mijn voeten neer !...

     

                Wee ! dat ik al die schoonheid in mijn vleesch moet dragen !

     

         In «De Reiger» drukt hij zijn twijfels en zijn pessimisme het scherpst uit. De reiger is voor hem een symbool. Zoals de reiger door de late avond zweeft zonder dat hij weet waarheen of waarom,

     

                Zoo zweeft uw eigen leven langs de menschen heen

                en voelt hoe diep in zich dat smart-mysterie weenen :

                Gij draagt omdat gij moet, het leven om uw leên,

                al weet gij niet waarom, al weet gij niet waarhenen.

     

         Waar Felix Timmermans in « Doodsbede » de dood « de Moeder van het Leven » noemt en schrijft :

     

                Ik heb u steeds bemind en uit den moederschoot

                rees ik slechts op om aan uw borst te sterven ! Dood,

     

    worden we sterk herinnerd aan wat Maeterlinck schreef in «Le Trésor des Humbles» (1904) : « C'est notre mort qui guide notre vie et notre vie n'a d'autre but que notre mort. Notre mort est la moule où se coule notre vie et c'est elle qui a formé notre visage».

    In « De Boomen » drukt hij zijn zwaarmoedig pessimisme aldus uit :

     

                Maar wee ! Ik weet mij 't heilig Licht

                            en 't Leven groot verloren,

                en zelfs in Dood en Eeuwigheid

                wordt er geen Lent of Levenstijd

                            meer in mijn ziel geboren !

     

         De laatste gedichten uit die periode wijzen duidelijk een ommekeer in zijn gemoeds- en geestestoestand aan. In dat opzicht is een vergelijking tussen twee gedichten die hij « Lente » betitelde, merkwaardig.

         Het eerste dateert van 1909 en verscheen in 1910 in « De Vlaamsche Gids». In de eerste strofe stelt hij de komst van de lente vast in de natuur. In de tweede strofe stelt hij de vraag :

     

                O Heer, zal er in mij, die reeds zoo lang

                mijn open handen voor uw zegen bood,

                ook van de Lente lets dringen ?...

                Ik kan bijna niet meer en 'k word zoo bang

                dat ik mijn oor zal nijgen naar den Dood,

                dien 'k diep in mij hoor zingen.

     

    De derde en laatste strofe eindigt aldus :

     

                O Heer, zie dit mijn arme leven aan !

                Want zoo 'k verloren dwaal, zult Gij de schuld

                van mijn verdoemenis dragen !

     

     

         Nu is het wel interessant te weten, dat Felix Timmermans achteraf in zijn exemplaar van het tijdschrift de woorden «zult Gij » geschrapt heeft en vervangen door de zachtere en vagere term : « wie zal». In de jaargang 1910-1911 van «Van Onzen Tijd » publiceerde Felix Timmermans een tweede « Lente », die een totaal andere stemming uitdrukt. Het is zeer duidelijk, dat de dichter zich heeft losgemaakt van zijn levensangst, zijn zwaarmoedigheid, zijn pessimisme en zijn geloofstwijfels. Hier komt de bevrijde mens aan het woord, die de natuur en de waarde van het leven heeft ontdekt, die alle zorgen en alle problemen van zich afwerpt, die reeds in de roes van levensblijheid verkeert waaruit het hem mogelijk was een werk als « Pallieter » te schrijven.

     

                Er is iets dat te huivren staat

                in 't bleeke blauw der luchten

                en ver langs bosch en beemden gaat

                lijk groote, blijde zuchten.

     

                Iets dat den donkren grond van 't woud

                beroeren komt en kwellen,

                en 't naakte, uitgedorde hout

                doet rieken en doet zwellen.

     

                En op een dampen morgen staat

                in 't land de Lente weder,

                en zie ! het hart der aarde gaat

                van vreugden op en neder.

     

                't Is blauw en goud en levend groen,

                't zijn haan- en vooglenklanken !...

                O zon, wat kan 'k nu anders doen

                dan u en God bedanken !...

     

         Samen met die « Lente » publiceerde hij « Zonnedood », waarin de invloed van Gezelle duidelijk merkbaar is, en « Omgehakte Boomen ».

         Tussen die drie spontane en levensblije natuurgedichten. en zijn vorige geforceerde, zwaarmoedige belijdenislyriek vormen de twee in de jaargang 1909-1910 van « Vlaamsche Arbeid» gepubliceerde gedichten, «Avond» en «De Arme Visscherschuit», een overgang.

    Het zijn twee rustige stemmingsbeelden. Het eerstgenoemde is ongetwijfeld het beste :

     

                De zoetheid van de avond daalt op 't veie land

                waar alles rustig wordt. De groote zonne brandt

                haar allerlaatsten gloor in gulden glanzing uit.

                Een verre herder die in zijnen horen tuit.

                De Neeth is kalm en blauw. De zilvren mane beeft

                haar stralen in den damp die op de weiden zweeft.

                De vrede en zegen langs de donkre boomen gaat

                en in mijn biddend harte God zich voelen laat.

     

    Van Boudewjn tot Adagio.

    Met Pallieter koos Felix Timmermans definitief de weg van het proza. Nochtans schreef hij in 1917 en 1918 nog een merkwaardig dierenepos, «Boudewijn», in de trant van Reinaert de Vos. Het is een satire met algemeen-menselijke draagwijdte, waarvoor hij geïnspireerd werd door de strijd van het Vlaamse volk tegen vreemde overheersing en verfransing.

    Voor het kerstnummer van «De Amsterdammer» schreef hij in 1922 een lang episch gedicht, «De Herder », en het volgende jaar publiceerde hetzelfde week-blad een kerstlied, « De Herder kens », waarvoor Renaat Veremans de muziek schreef. Het duurde dan weer tot 1934 vóór er nog een gedicht van zijn hand verscheen : «Sint Petrus». Het volgende jaar publiceerde hij nog twee gedichten : «Herfststilte», een natuurgedicht, en «Toen ik jong was zag ik... », een kort stemmingsbeeld.

    Het is best mogeiijk, dat Felix Timmermans nog slechts bij uitzondering gedichten zou geschreven hebben, indien de omstandigheden hem er niet toe gedwongen hadden de versvorm te verkiezen boven de prozavorm. Sedert zijn eerste ernstige hartcrisis, op 6 augustus 1944, moest hij zoveel mogelijk alle emoties en inspanningen vermijden. Ofschoon hij nog tal van plannen had voor nieuwe werken, zoals zijn brieven uit die tijd getuigen, liet zijn gezondheidstoestand hem niet toe werk van langere adem te schrijven. Herinner u zijn uitspraak : «Een boek is de inhoud van een hart». Wanneer hij schreef was zijn hart zodanig bij zijn werk, dat iedere intense en volgehouden inspanning hem fataal had kunnen worden. Hij heeft na 1944 dan ook enkel zijn reeds persklare geromanceerde biografie van Adriaan Brouwer nog omgewerkt. Voor het overige was hij aangewezen op gemoedsuitingen die minder inspanningen vergden. Daarom greep hij terug naar de versvorm en schreef hij de spontaan uit zijn gemoed opwellende gedichten waarvan de meeste gebundeld werden in zijn «Adagio». Ze werden gebeden, moeizaam gepreveld op de grens tussen tijd en eeuwigheid, een gelaten afscheid van de aardse dingen, een mystiek vervloeien in God.


    (1)
    De ondertitel van «Door de Dagen» is: «Indrukken van Polleke van Mehr». Polleke was de eerste naam van Leopoldus, Maximilianus, Felix Timmermans. Zijn vader heette Gommaar, naam afkomstig van de schutsheilige der stad Lier, de H. Gummarus of Gommarus, die, volgens de legende, de stad zou gesticht hebben. De naam wordt te Lier gewoonlijk uitgesproken zoals in het Frans : Gommaire, afgekort tot «Goemmer» of «Maire».


                                                                  ************

    04-02-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Uit Zilveren Verpozingen - Felix Timmermans Kring

    Verschillende bijdragen uit het tijdschrift van de
    Felix Timmermans Kring
    Zilveren Verpozingen : nummer 42
    december
    2011.
    =========


    Vertelsels voor Janneke en Mieke.

    Felix Timmermans en de jeugdliteratuur.

     

    Door Etienne De Smedt

     

    In deze bijdrage willen wij even grasduinen in het literair en grafisch werk van Timmermans, bestemd voor kinderen. Wij streven geen absolute volledigheid na en leggen onszelf tevens enkele beperkingen op. Zo zullen wij het niet hebben over vertalingen, ook niet over verhalen, opgenomen in tijdschriften of bundels, wanneer zij later apart in boekvorm zijn verschenen.Ten slotte bespreken wij enkel het werk dat nog tijdens Timmermans' leven het daglicht zag.

    Wij onderscheiden enkele duidelijk herkenbare categorieën en steken van wal met :

     

    A. Werken waarvan tekst en illustraties van Timmermans zijn.

    Het Keerseken in de Lanteern:  P.N. Van Kampen en Zoon-1924.

    In deze bundel voor volwassenen vinden wij toch twee verhalen, die duidelijk voor kinderen zijn bedoeld: De Nood van Sinter-Klaas met drie illustraties en Het Verksken met één illustratie. Dit laatste kreeg zelfs een opdracht mee: Voor mijn twee kinderkens Cecilleken en Clarreken.

    Pijp en Toebak:  Davidsfonds-1933

    Ook in dit boek voor volwassenen staan, zoals Timmermans het zelf schreef: twee vertellingen voor mijne kinderen. Het betreft hier De Uil, die twee tekeningen meekrijgt en Het zegevierend Haasje dat het met één illustratie moet stellen.     

    Vertelsels-deel 1: De Kinkhoren-1942.

    Hier krijgen de vijf opgenomen verhalen telkens een prachtige, vollebladzijde illustratie mee. Het zijn: Het Verksken als Kluizenaar en Perlamoena samen met De Juwelendiefstal en ook De goede Helpers. Het laatste, Het Verksken, werd reeds eerder opgenomen in Het Keerseken in de Lanteern.

     

    B.  Illustraties bij het werk van een ander auteur.

    Wonderland: N.V.Leeslust-van 1923 tot 1926.

    Van Maria Belpaire, Hilda Ram en Louisa Duykers werden tijdens die periode, verhalen gebundeld in acht boekdeeltjes. Er verschenen zelfs meerdere drukken van! Timmermans leverde hier een opvallend werk: hij maakte een titel-illustratie die dienst deed voor de acht boeken en dan nog acht tekeningen voor elk deel. Samen dus niet minder dan 65 illustraties!

    Hier is gebeurd   (1923) - Daar was eens  (1924) - Bim Bam Beieren  (1929)

    Voor deze reeks kinderboeken met anonieme versjes, verzameld door Hendrik Van Tichelen, illustreerde Timmermans elk versje en ontwierp een cover voor elk boek. Zo komen wij tot een verbazend totaal van weer 45 tekeningen!

    Duimpje's verdere Lotgevallen: N.V.Leeslust-1924.

    Anton Van De Velde mocht zich gelukkig prijzen want voor zijn boek tekende Timmermans niet minder dan 24 illustraties en een titelprent!

    Kinderspelen: uitg. Janssens-1936

    Dit werkje met versjes van Marie Gevers is een vertaling van haar Jeux d' Enfants uit 1929. Timmermans zorgde toen reeds voor een titelplaat en een prent voor iedere maand.

    Vertelselkens van ons Land: De Kinkhoren.

    Het moet wel een heel bijzondere samenwerking zijn geweest: vijf verhalen van Lia Timmermans met vijf vollebladzijde illustraties en een titelprent van haar vader.

     

    C. Werk van Timmermans met illustraties door anderen.

    Het Kleuterboek: Prometheus Den Haag-Die Sonne Antwerpen-1924.

    Voor dit door verzamelaars zeer gezochte boekje, schreef Timmermans vijftien, voor hem toch wel ongewone versjes. Zij lijken wel bedoeld om te worden voorgelezen voor de allerkleinsten. Ook de prachtige illustraties, die volgens sommigen gedeeltelijk met de hand zijn ingekleurd, vormen een verhaal op zich. Het boek vermeldt slechts: Prenten door Tom. Langdurig zoekwerk door velen en een beetje toeval hebben het raadsel opgelost: het gaat hier om een nichtje van....Sigmund Freud:  ( Tom ) Martha Gertud Seidmann-Freud.

    Vertelsels-deel 2:   De Kinkhoren-1944.

    Er volgen nu, kort na mekaar, drie werkjes van Timmermans, geïllustreerd door Tonet.

    Dit eerste bevat vijf verhalen waarvoor Tonet telkens een vollebladzijde prent ontwerpt.

    Het verhaal, De Nood van Sinter-Klaas, troffen wij eerder reeds aan in Het Keerseken in de Lanteern.

    Anne-Mie en Bruintje:   De Kinkhoren-1944.

    Dit verhaal illustreert Tonet met vier vollebladzijde tekeningen en zij ontwerpt ook nog de cover. Een detail: in dit boekje signeert zij haar werk met Tony Tim!

    Vertelsels-deel 3:  De Kinkhoren-1945.

    Zoals ook in deel 2, zijn er hier vijf volle bladzijde illustraties. Het verhaal, Het zegevierend Haasje, zagen wij reeds in Pijp en Toebak.

     

    Slot

    Ook al zegden wij in de inleiding, geen uitgaven te vermelden van bundels waarin ook werk van anderen is opgenomen, toch willen wij hier één uitzondering maken.

    De uitgeverij Snoeck Ducaju en Zoon uit Gent vatte het plan op om werk van Vlaamse auteurs uit te geven en daarbij speciale aandacht te besteden aan illustraties en typografie.

    De eersten die toezegden, mee te willen werken aan deze onderneming, waren Herman Teirlinck, Gerard Walschap, Felix Timmermans en Ernest Claes.

    Later zouden nog andere auteurs zoals Maurice Roelants en August Van Cauwelaert toetreden. Deze reeks kreeg de naam Blauwe Snoeckjes. Van Timmermans verscheen hierin de derde druk van Minneke Poes.

    Als 't ware om de eerste vier auteurs te danken, verscheen in 1943 een luxueuze uitgave op groot formaat: Vertelsels voor Janneke en Mieke. Van ieder van hen werd een verhaal opgenomen en zij mochten vrij de illustrator van hun werk kiezen.

    Van Timmermans werd het nooit eerder gepubliceerde De Dag der Dieren opgenomen.

    En natuurlijk mocht dochter Tonet zorgen voor de illustraties. Het mag gerust worden gezegd: zij haalt hier eer van haar werk!

    En...hoor ik daar al iemand zeggen, heeft zoon Gommaar dan niets van zijn vader geïllustreerd? Zeker, maar dat was na diens dood in 1947 en zoals we in de inleiding al zegden...

     

     

    ***********

    VAN ALMANAKKEN EN KALENDERS

     

    Door Etienne De Smedt

     

    De volksmond maakt door de band weinig of geen onderscheid tussen almanakken en kalenders. In de uitgeverswereld zijn dit echter twee totaal verschillende zaken. Met een kalender bedoelt men hier de praktische wegwijzer doorheen het jaar, al of niet geïllustreerd, met dagelijkse, wekelijkse of maandelijkse afscheurblaadjes. Soms staat het jaaroverzicht zelfs op één enkel blad. Wanneer men het echter over een almanak heeft, gaat het over een boekvorm waarin natuurlijk een kalender is verwerkt maar waar tevens allerlei verhalen, wetenswaardigheden en illustraties te vinden zijn. Het mooiste voorbeeld hiervan is ongetwijfeld de alom gekende Snoeck's Almanak.

    Dit gezegd zijnde, kunnen wij samen eens nagaan in hoever dit betrekking heeft op Timmermans.

    Wij steken dan maar van wal met de kalenders en beginnen met de door hem ontworpen en door verzamelaars zeer gezochte reeks Pallieterkalenders. Het gaat hier telkens over een uitgave met een beperkte oplage.

     

    De Pallieterkalenders verschenen van 1926 tot 1933, in totaal dus acht keer. Sommige zijn algemeen, andere gaan rond een thema. Zo is er 1929: Het Stadje, voor 1930: Het Landschap, in 1931 is er een Franciscuskalender, in 1932 verschijnt de Verhalenkalender en ten slotte voor 1933: Het Landelijk Leven.

    Normaal is er voor elke maand een prent waarvan de kleuren gedeeltelijk gedrukt zijn en gedeeltelijk met de hand ingekleurd door onbekende amateur-medewerkers.

    In deze reeks zitten twee buitenbeentjes. Zo bevat de kalender voor 1933 slechts zes prenten: één per twee maanden. De kalender voor 1932, de zogenaamde Verhalenkalender heeft dan weer niet alleen twaalf prenten maar ook elke maand een verhaaltje rond een of andere vreemd personage.  Bij deze kalender werden de kleuren volledig gedrukt. Dit exemplaar is het minst zeldzame, gewoonweg omdat de oplage ervan veel groter was en zelfs niet uitverkocht geraakte.

     

    In 1950 verschijnt een kalender, uitgegeven door de Felix Timmermans Boekenclub, een van de voorlopers van de vele boekenclubs die later zouden opduiken. Deze lijvige kalender is, met teksten en illustraties, volledig gewijd aan de belangrijkste vertegenwoordigers van de Nederlandse literatuur.

     

    Dat de interessesfeer bij de jeugdbewegingen in 1957 wel verder reikte dan de huidige fuifrage, blijkt uit de uitgave dat jaar van een Timmermanskalender door de VKSJ en de KSA. Dit was hun bijdrage om te herdenken dat de grote auteur tien jaar voordien overleed.

    In 1968 deed ook de Uitgeverij-Boekhandel Van In uit Lier een duit in het kalenderzakje. Er verscheen toen een Felix Timmermanskalender met elke maand een prent, gekozen uit een van de acht Pallieterkalenders.

     

    De Standaard Uitgeverij bracht in 1980 een heruitgave op de markt van de Verhalenkalender uit 1932, die hierboven beschreven wordt. Het enige verschil met de originele editie is de volgorde van de verhalen.

    In 1986 verscheen dan een Felix Timmermansjaar-Kalender, op één groot blad met weer eens twaalf  illustraties uit de Pallieterkalenders. De oplage moet zeer groot zijn geweest en er waren twee versies, een gewone en een luxueuzere.

    Jaarlijks geeft de uitgeverij Meulenhoff uit Amsterdam een Dagkalender van de Poëzie uit. Het betreft hier een scheurkalender met een gedicht voor elke dag. In de uitgave 2001 vind je op 9 april, Uitkoom van Timmermans. Het is een vers uit het Adagio-archief dat echter niet werd opgenomen in de definitieve uitgave.

     

    In de befaamde reeks kalenders van Lou Nagels verscheen in 2003 ook een Felix Timmermanskalender. Ernest Claes was in 2000 aan bod gekomen en in 2004 was Willem Elsschot aan de beurt. Elke maand is er een originele tekening van een personage uit het leven van de grote Lierenaar.

    Ook de kinderen Timmermans lieten zich niet onbetuigd. In 1990 kwam Gommaar Timmermans voor de dag met een Verjaardagskalender met één tekening per twee maanden.

    Voor het  jaar 2007, bood de gilde De Heren van Lier, een kalender aan met elke maand een reproduktie van een werk van Tonet Timmermans.

    Vermelden wij nog twee Lierse kunstenaars aan wie een kalender werd gewijd. Dan is daar in de eerste plaats een Opsomerkalender, in 1969 uitgegeven bij Van In in Lier met elke maand een reproduktie van zijn werk.

    Zo deden ook De Heren van Lier in 2005 voor de schilder uit het begijnhof, Lode Verhoeven.

    Wij streefden hier geen volledigheid na maar zijn toch dankbaar voor iedere aanvulling!

    Voor 2009 bracht de kalligrafievereniging Die Scoone Letter, een Timmermanskalender uit ter gelegenheid van onze 36ste ledendag en de daaraan verbonden tentoonstelling. Het gaat hier om een beperkte oplage: vijftig ex. genummerd met Arabische cijfers van 1 tot 50 en tien ex. voor de samenstellers, genummerd met Romeinse cijfers van I tot X.

     

    En nu over naar de almanakken!

    De belangrijkste in dit genre, voor wat betreft Timmermans, is zeker de jaarlijkse Insel Almanach, uitgegeven door de gelijknamige Duitse uitgeverij. Het eerste nummer hiervan verscheen in 1906. De Tweede Wereldoorlog en zijn naweeën, was de oorzaak van een onderbreking van 1941 tot 1951. In niet minder dan vijftien jaargangen verscheen een bijdrage van Timmermans. Soms betrof het een fragment uit een van zijn werken, een andere keer werd een van zijn kortverhalen opgenomen. We weten met zekerheid dat deze reeks doorliep tot het jaar 2000. Of het daarna nog verder ging, konden wij nog niet achterhalen. 

    Een andere jaarlijkse uitgave was de Almanak der Heremans' Zonen, een publicatie van Het Taalminnend Genootshap van de Gentsche Athenaeumstudenten. In de almanak voor 1923 vinden we van Timmermans de complete tekst van De Nood van Sinterklaas, ruim een jaar voor dit verhaal werd opgenomen in Het Keerseken in de Lanteern.

    In 1929 verschijnt er bij de befaamde Antwerpse uitgever Buschmann een werkje van Marie Gevers. Zij schrijft voor elke maand een versje over een kinderspel dat toen rond die tijd gespeeld  werd. Timmermans maakte voor elk vers een aangepaste illustratie. Het geheel kreeg de titel: Almanach Perpétuel des Jeux d' Enfants. Het woord almanak is hier een beetje dubbelzinnig gebruikt omdat er helemaal geen kalender in voorkomt.

    In 1936 verschijnt er van dit werkje een mooi uitgegeven vertaling door Willem Gijssels onder de titel: Kinderspelen, een versje voor elke maand. Ook nu wordt er gebruik gemaakt van Timmermans' illustraties maar weer is er geen kalender te bespeuren!

    Het is de uitgeverij Staackmanns uit Leipzig die orde op zaken stelt. In de almanak voor 1938 worden de versjes van Marie Gevers vertaald door Helmut Bockmann, worden ook de tekeningen van Timmermans opgenomen en vind je naast vele andere teksten eindelijk een kalender! Het geheel krijgt, alle Deutsche Gründlichkeit in acht genomen, de titel: Immerwährenden Kinderspiel-Kalender von Marie Gevers und Felix Timmermans.

    Het bekendst bij het grote publiek zijn ongetwijfeld de Snoeck's almanakken. In 1943 wordt in Snoeck's Grote Almanak, het verhaal De Bende van de onzichtbare Hand opgenomen. Een jaar later zal dit verhaal een plaats krijgen in Vertelsels II. In Snoeck's Kleine Almanak van 2004 zal het opnieuw aan bod komen.

    Een van de almanakken met een zeer lange looptijd is de Volksalmanak Sint-Antonius. Het exemplaar dat ik bezit, was bedoeld voor 1950 en het ging toen reeds om de 51ste jaargang! Dat jaar werden zelfs twee verhalen van Timmermans opgenomen :

    De Goede Helpers, dat reeds eerder gebundeld was in Vertelsel I en Jef Soldaat, dat al een plaatsje vond in Vertelsels II.

     

    We zeiden het reeds: we streefden geen volledigheid na maar, aanvullingen worden natuurlijk steeds in dank aanvaard.

     

    *********

    Uit mijn Rommelkas.                    deel 1

     

    Door Etienne De Smedt 

     

    De goede Fé zal het mij zeker niet kwalijk nemen dat ik voor deze bijdrage de titel koos van zijn boekje dat in 1922 verscheen bij Van Kampen en Zoon in Amsterdam. Daar komt nog bij dat ik de bedoeling heb, als de toekomst en de omstandigheden het toelaten, nog meerdere bijdragen te laten verschijnen onder deze titel.

    In de loop der jaren is mijn Timmermansarchief, met de hulp van de vele vrienden, uitgegroeid tot een indrukwekkend geheel. Steeds maar ben ik zoekende naar een betere methode om alles overzichtelijk te houden. En toch…wanneer iemand voor de eerste keer mijn archiefkast ziet, zal die waarschijnlijk denken: wat een rommelkas!

    Maar er is ook zoiets als een diepe vreugde, wanneer je, na jaren, nog eens een of andere map openslaat, daarin een document te ontdekken waarvan je het bestaan reeds lang was vergeten.

    En in deze vreugde wil ik jullie hier voor het eerst laten delen.

     

     Het betreft ditmaal een zeldzame kopie van een mooie en belangrijke brief. Het is een schrijven van Monseigneur Giuseppe Pronti. Deze naam zal waarschijnlijk bij sommigen onder jullie een belletje doen rinkelen. Vooraleer de brief in kwestie eens grondig te bekijken, toch eerst enkele gegevens over deze monseigneur die ik hier bijeen sprokkelde.

     

    En dan laten wij eerst Timmermans zelf aan het woord, wanneer hij tijdens zijn ‘appelsienenreis’, de eerste avond in Assisi, een beetje ronddwaalt en eigenlijk de weg kwijt raakt en daar geholpen wordt door een jonge priester.

    Hij is blij ons te mogen helpen en Frans te kunnen spreken. Hij spreekt het met een Italiaans accent, met een fluwelen mond. Er wordt verteld over Sint-Franciscus, kunst en letterkunde. Deze jonge priester, Don Giuseppe Pronti, is na een goede twintig minuten onze hartelijke vriend.

    (Een vriendschap die beiden een leven lang zullen onderhouden!)

     

    En wij laten nogmaals Timmermans aan het woord. Ditmaal is het de tekst, die hij liet afdrukken na de slotzin van zijn Harp van Sint-Franciscus.

    Deze dingen heb ik mij zo voorgesteld, nadat ik de boeken gelezen had, die de geleerden over zijn schoon leven hebben geschreven. Zo zag ik het gebeuren. En ik draag deze verbeeldingeskes op aan mijn vrouw en mijn kinderen, aan de Eerwaarde Heer Giuseppe Pronti, uit Assisië, en aan enkele simpele mensen uit onze straat, ter ere van Sint-Franciscus.

     

    In zijn Kroniek van Felix Timmermans, noteert José De Ceulaer dat Giuseppe Pronti in 1938 bisschop werd gewijd en dat hij enkele malen Timmermans in Lier heeft bezocht.

    De Ceulaer schrijft ook dat Pronti in 1957 aanwezig was in Lier op de Timmermansherdenking maar, zoals wij zullen zien, spreekt onze brief dat tegen!

     

    In zijn Biografie vermeldt Gaston Durnez dat Timmermans in 1930, door toedoen van Don Giuseppe Pronti, lid werd van de Società internazionale di Studi Francescani.

     

    Nog een detail: op het herinneringsprentje van onze derde ‘appelsienenreis’ uit 1998, konden wij, met dank aan Gommaar Timmermans, een foto afdrukken van Timmermans met Don Pronti.

    (Nota: Don wordt gebruikt voor een priester, na de bisschopswijding wordt het Monsignore)

    Maar de beste getuigenis over Monseigneur Pronti vinden wij in een bijdrage van Mgr.Daem, toenmalig bissschop van Antwerpen, voor het jaarboek 1975 van het Timmermans Genootschap.

    Mgr. Pronti had kennissen in Antwerpen en bezocht van daaruit enkele malen Timmermans in Lier. Hij verbleef ook enkele malen bij Mgr. Daem en toonde zich een grote bewonderaar van Franciscus. Beide bisschoppen hebben elkaar regelmatig ontmoet tijdens het concilie.

    Ook nog leuk om weten: Mgr. Pronti stond aan het hoofd van een klein bisdom in de buurt van Assisi, Nocera Umbra. Toen de bisschop van Antwerpen daar eens een weekend doorbracht; werd hij door Mgr.Pronti aangesteld als kanunnik van de plaatselijke kathedraal!

     

    En nu eindelijk onze volle aandacht voor de brief. Hij is gesteld in een eenvoudig en goed verstaanbaar Frans. Tijdens zijn jonge jaren was Don Pronti leraar Frans.

    Hij ondertekende de brief zelfs met de Franse versie van zijn naam: Giuseppe in het Italiaans is Jozef in het Nederlands en dus Joseph in het Frans.

    Maar wat opmerkelijker is: hij vertaalde het vers dat op de titelbladzijde van Adagio staat eigenhandig in het Frans. Daarvan kunnen wij zo goed als zeker zijn vermits er toen nog geen Franse versie op de markt was! Wij geven hier toch maar de vertaling van de brief en gebruiken voor het vers de tekst van Timmermans.

     

    Een raadsel dat tot op heden een raadsel bleef; is de zin die achteraf in Lier onder de brief geschreven is. Wij hebben een goede reden om aan te nemen dat het de Lierse archivaris Arthur Lens was, die hem schreef: Deze tekst mocht op de Akademisch zitting van 16 juni 1957 niet voorgelezen worden vanwege de Burgemeester Dr. J. Van Hoof.

    Misschien kan iemand uit Lier een beetje licht brengen in deze duistere zaak. Het enige dat iemand ons kon vertellen was, dat J. Van Hoof, zelfs toen hij nog schepene was, een afkeer liet blijken tegenover Timmermans. Maar dan nog vind ik dit onbegrijpelijk!

     

    ************

     

     

    Nocera Umbra, 10 juni 1957

     

    Aan de stad Lier

    Aan de familie Timmermans

    Aan de vrienden van ‘De Pelgrim’

     

     

     Het spijt mij zeer niet te kunnen deelnemen aan de grandioze viering die de stad Lier voorbereidt ter ere van onze grote vriend, Timmermans, bij gelegenheid van de tiende verjaardag van zijn overlijden.

     

    Maar ik wil aanwezig zijn met enkele woorden en met mijn herderlijke zegen die ik van ganser harte zend aan zijn familie, en aan al de leden van de katholieke vereniging ‘De Pelgrim’.

     

    Mijn naam is speciaal verbonden aan een van de boeken van de grote overledene, door hetwelk hij een voorname plaats heeft tussen de katholieke Nederlandstalige schrijvers : De Harp van Sint-Franciscus.

     

    Het is goed dat zich in deze viering een stem voegt bij de andere, een die komt uit Italië, uit Assisi, uit de streek van de grote heilige tot wiens glorie hij het mooiste lied verhief uit zijn schilders- en dichtersziel, waarvan de gevoeligste noten weerklinken in zijn laatste werk: Adagio.

     

    Zonder twijfel heeft hij, denkend aan De Harp van Sint-Franciscus, op het einde van zijn leven, gezongen voor God:

     

                Ik ben een snaar op Uwe harp

                en ik wacht op ’t roeren van Uw vingeren

                om ook mijn klank doorheen ’t gerank

                van Uwe symfonie te slingeren.

     

    Op deze verjaardag voelt men dat die snaar nog steeds blijft trillen om ons de zachtheid van zijn lied en van zijn hart te geven.

     

    Joseph Pronti

     

    *******************

    03-02-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Uit Zilveren Verpozingen nr42

    Citaten uit brieven van Lou Aspeslagh

    aan zijn verloofde

    Lia Timmermans

     

    Mon Van den heuvel - Etienne De Smedt

     

    Misschien is er niets zo privé als brieven tussen twee personen. Nog delicater is het wanneer het liefdesbrieven betreft! Wij waren ons daarvan ten zeerste bewust toen wij, door toedoen van ons bestuurslid Mon van den heuvel, inzage kregen in ruim tachtig brieven, geschreven tussen 1938 en 1942. Onze bedoeling, en ook de enige, was: konden wij in die brieven iets vinden dat de familie van Felix Timmermans betrof en dat interessant was voor de vrienden van de grote Lierenaar.

    Het is ook op die wijze dat wij jullie vragen de onderstaande citaten te lezen.

     

    Onze twee hoofdpersonages leerden mekaar kennen toen Lia school liep in Antwerpen in het befaamde Sint-Lutgardis Instituut terwijl Lou studeerde aan de Sint-Ignatius Hogeschool.

    Lia moet toen zestien-zeventien geweest zijn en Lou twintig. Het werd een vriendschap, die groeide naar verliefdheid en uitmondde in een verloving en een huwelijk.


                       
     

    Voor alle duidelijkheid eerst nog enkele gegevens voor een beter begrip.

    Het (waarschijnlijke) begin van de kennismaking: 1936-37

    Officiële verloving: 9 augustus 1942 ( dag op dag Lia’s 22ste verjaardag!)

    Huwelijk: 5 september 1942

    Overlijden Lia: 15 juni 2002

    Overlijden Lou: Oostende, 17 juli 2006

     

               

    Het lezen van de brieven leverde niet veel problemen op daar Lou een sierlijk en duidelijk handschrift had. Hij maakte het ons wel moeilijk om ze in kronologische volgorde te krijgen daar zijn datering vaak onvolledig was of helemaal ontbrak.

     

    1938

     

    Lia laat hem Levensbloesem van Stijn Streuvels lezen maar hij vindt het een van diens mindere werken.

    Lia laat hem het pas verschenen Ik zag Cecilia komen lezen en hij reageert als volgt: “ Ik zat natuurlijk steeds met u in mijn hoofd maar als op ’t laatst Cecilia sterft; heb ik maar een onbekend persoon in de plaats gesteld want dat zou nu toch al te treurig zijn! ” 

    Het is augustus en de familie Timmermans is aan zee.

    Ze hebben samen Lia’s 18de verjaardag gevierd.

    Lia, Lou en enkele vrienden gaan naar een galabal van het V.B.O. en Timmermans gaat mee. Hij vroeg of hij in ‘pit’ (smoking) moest komen maar omdat hij toch niet op de dansvloer komt; was dat niet nodig.

    Lou spreekt zijn bewondering uit over de vlotte manier waarop Timmermans zijn tafelgenoten onderhield. Timmermans vertelde ook dat hij zopas benoemd was tot Officier in de Kroonorde.

    Lou belooft om foto’s van het bal mee te geven voor Lia’s ouders.

    In meerdere brieven brengt Lou zijn groeten over aan gans de familie en vergeet daarbij gewoonlijk ……., de meid niet.

     

    1939

     

    Op 22 januari kennen ze mekaar 31 maanden. Een vlug rekensommetje leert ons dus dat de vriendschap dateert uit de zomer van 1936.

    Lou maakt een afspraak om met Lia en Clara te gaan schaatsen.

    Hij vraagt bezorgd naar de gezondheidstoestand van Marieke en de Moemoe.

    Lou schrijft troostende woorden aan Lia bij het overlijden van de Moemoe op 12 februari.

    Komt Lia en Clara in Minneke Poes ophalen voor een uitstap.

    Vraagt of Lia zin heeft om in Lier mee te gaan naar de Pallieter Revue.

    Dina (Prutske), dochter van Stijn Streuvels, behoort blijkbaar tot de vriendenkring van zowel Lia als Lou en zal enkele keren in Minneke Poes logeren.

    Lia is nu 19 jaar en beiden studeren nu in Leuven. De familie Timmermans verblijft nog steeds in Bouwel.

    Lou vraagt of Lia tijdens de vakantie voor enkele weken mee wil gaan naar Parijs om hun Frans bij te schaven maar vreest dat zij van haar ouders niet zal mogen (en dat had hij goed geraden!).

    Voor zijn 9de verjaardag krijgt Gommaar van Lou een kaartje uit Parijs.

    Van uit Parijs groet Lou de ganse familie Timmermans en vergeet zelfs de hond Dako niet!

    Na een bezoek ten huize Timmermans, vraagt Lou aan de toen negenjarige Gommaar of hij nog eens terug mocht komen. Toen reeds moest Gommaar niet lang nadenken over een snedig antwoord: “ Natuurlijk, want dat heeft ons Lia geren! “.

    Lou komt op Pinkstermaandag met de fiets naar Minneke Poes in Bouwel en vraagt haar of ze hem tegemoet wil fietsen.

    Wat zou onze erevoorzitter, Clara Timmermans, trots geweest zijn indien ze had kunnen lezen wat Lou over haar schreef: “ Ik vind het een lief kind, echt zo een lief kopje en schattig van natuur, gelukkig is het je zuster en ik ben er echt fier op! “.

    De familie Timmermans woont nog steeds in Bouwel terwijl de geruchten over een nakende mobilisatie steeds hardnekkiger worden.

     

    1940

     

    Vraagt om zijn beste wensen ook over te maken aan Clara, Tonetje, Gommerke, vader en moeder.

    Lia heeft hem geschreven hoe ze thuis de oudejaarsavond 1939-1940 hebben doorgebracht.

    Schrijft dat hij gevraagd is om lid te worden van het V. N.V. Hij heeft wel zin maar zijn ouders zijn er tegen. Hij leest nog steeds het blad Volk en Staat, een blad dat later in de collaboratie zal gaan. Hij doet de groeten aan Clara, Tonet en de familie Paaps.

    Hij noemt hun verlovingstijd Het noviciaat van het huwelijk!



     

    Er zijn ook nog een paar brieven uit 1941 en 1942, samen met enkele waarvan de datering onmogelijk bleef maar stonden geen meldenswaardige fragmenten in.

    Voor het overige kunnen wij slechts afwachten of er ooit een bestemming wordt gevonden voor deze briefwisseling.

     

    ****************

    02-02-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Al mijn Dagen, Felix Timmermans - Ingrid van de Wijer

    Al mijn Dagen – Felix Timmermans 1886 – 1986.

     

    Door Ingrid van de Wijer

    Uit Dietse Waranda & Belfort – 131 jaargang;  2/86.

     

    Eigenlijk heeft hij het ooit zelf in een van zijn eerste boeken geschreven, Felix Timmermans, toen hij over zijn rommelkas vertelde. Dat het verleden in zijn huis nog tastbaar in de schuiven ligt. «Daar liggen al mijn dagen,» schrijft hij, «al mijn zoete en droeve herinneringen, mijn verdriet en mijn geluk, 'mijne uren'»1. De tekst is van 1919. Toen al hield de schrijver ook eigen manuscripten in kleine pakjes bijeen, «in de stille kamer, in het gouden licht dat door de honinggele gordijnen, aarzelend, als op kousen, naar binnen zift» (8).

    Hij bewaarde alles wat hij schreef, ook wat «hap snap geschreven is, spontaan en onvolledig, invallen, beelden, historietjes, dingen die nooit dag hebben gezien, maar die, als hun zinnen verlengd zullen zijn, de beelden wat meer relief [sic] krijgen, en hier en daar de woorden afgekapt en bestippeld met komma's, ietsjes zouden zijn, die dan eenen of den anderen verren liefhebber zouden kunnen genoegen» (12-13).

    Tot lust van het literairhistorisch onderzoek uit latere decennia.

           Rond Driekoningen van het jaar 1926 verhuisde Felix Timmermans met vrouw en (toen twee) dochtertjes Lia en Clara naar de De Heyderstraat 30, alweer te Lier. Hij zou er blijven wonen en werken tot aan zijn vroege dood in 1947. De rommelkas verhuisde mee, en met haar manuscripten, heel veel manuscripten. In zijn werkkamer boven, met uitzicht op de tuin en op de torens van Lier, groeiden zij door de jaren tot een onwaarschijnlijke hoeveelheid aan. Niet enkel het «hap snap»-werk waarvan sprake in Uit mijn rommelkas - het kladwerk of eerste schetsen van verhalen of romans, de rudimentaire plannetjes en korte notities i.v.m. romanintrige of decoropstelling - maar ook heel wat definitieve manuscripten, typoscript, naast herwerkingen van handgeschreven tekst of van gedrukte stukken (soms, niet altijd, de voorpublikatie), drukproeven met en zonder auteurscorrecties... Het is er nog allemaal : de zovele onderscheiden stadia van nagenoeg het hele œuvre, bijeengeschreven op papier van alle mogelijke soorten en formaten. Van vlugge krabbels op de achterzijde van vergeelde omslagen of oude kaartjes, over handgeschreven stukken, soms met enorme hoeveelheden doorhalingen en tussenvoegingen, tot typoscript of zorgvuldig overgepende teksten in nette schriften. Van de manier waarop de werken van de auteur tot stand kwamen, spreekt het archief boekdelen. O.m. voor een wetenschappelijke varianten studie ligt hier een schat aan origineel onderzoekmateriaal bijeen. Duizenden bladzijden tekst getuigen in stilte van de bij Felix Timmermans zelden vermoede hardnekkigheid waarmee hij telkens weer het beste wilde voor zijn boeken. Het typeert een groot schrijver dat ondanks, of moeten we zeggen uit de vele herschrijvingen een taal is geboren die in haar ongekunsteldheid moeiteloos uit de pen van de auteur lijkt gevloeid. Lijkt gevloeid.

           In 1983 stelden de erven Timmermans voor het eerst en eenmalig dit werkkamer-archief van hun vader als geheel voor studie open. Het was de bedoeling voorgoed vast te leggen wat is bewaard, en de weg te effenen naar later onderzoek van het erfgoed door de aanleg van die wetenschappelijke inventaris. De uitwerking van het project werd ons door de erven toevertrouwd, o.m. omdat wij binnen de Leuvense Alma Mater op een dissertatie over tekstedities en archivalische materies promoveerden. Het onderzoeksfonds van de K.U.Leuven verleende voor het academiejaar 1983-84 onmiddelijk een werkingstoelage in de vorm van een Aanmoedigingsbeurs, die het mogelijk maakte de duizenden stukken manuscript op foto of kopie vast te leggen vóór ze weer verdwenen in de bankkluizen waarin ze sinds kort zijn geborgen. Zo kon het oorspronkelijke archief als eenheid gevrijwaard blijven, de nalatenschap intact worden gehouden. Komen de oorspronkelijke manuscripten misschien ooit in de diaspora van de meestbiedenden terecht, dan bestaat toch nog altijd dit wetenschappelijk instrumentarium in kopievorm, waar uiteindelijk geen Timmermansstudie nog omheen kan.

           Op 26 oktober 1985 stelden wij de wetenschappelijke inventaris voor tijdens de herfstvergadering van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal-en Letterkunde en Geschiedenis. Hij wordt in de Handelingen 1986 gepubliceerd. Er blijkt uit hoe, naast heel wat onuitgegeven items, die veelal uit de vroege jaren 1900 dateren, voor ongeveer alle grote werken van Timmermans de verschillende stappen van de creatie aanwezig zijn, van invallen óver werkmanuscripten en «definitieve» versie, naar verbeterde drukproeven mét herschrijvingen en soms nieuwe versie. Vooral manuscripten (ook heel voorlopige, naast werkdocumenten en definitieve handschriften) en typoscript van in boekvorm verschenen werk zijn bewaard : er zijn hopen handschriften van afzonderlijk verschenen werken of stukken uit bloemlezingen en bundels, enkele sporadische bijdragen van de auteur in huldealbums, een paar voorwoorden, verder schetsen en verhalen die een tweede leven kenden in gelegenheidsuitgaven (verzamelwerken en bloemlezingen, de zgn. «Kerst- en Winterboeken»). Naast onuitgegeven werk en archivalia i.v.m. in boekvorm verschenen werk, zijn er de handschriften en typoscripten van bijdragen voor periodieken.

    Bedoeld zijn : nieuwe bijdragen, gedeelten van een werk dat Timmermans in voorpublikatie afstond, nieuwe drukken van eerder verschenen verhalen of fragmenten. Er zijn er veel, en ze zijn moeilijk te ordenen. Veel zijn er omdat Timmermans altijd verzen en verhalen heeft geschreven, verslagen en besprekingen, polemieken en journalistiek, liederen, schetsen, novellen of sprookjes en toneelwerk. Doorheen de jar en vonden zij in niet minder dan honderd periodieken een onderkomen. Het betere werk werd af en toe tot boek gebundeld. Het weze tussen haakjes gezegd dat Dietsche Warande & Belfort een van de eerste tijdschriften uit het Nederlandse taalgebied is geweest dat de auteur een forum bood.

    In 1906 al - Timmermans publiceerde voor het eerst in 1904 - nam het een bijdrage op van een schrijver die nog tot na 1916 (het verschijnen van Pallieter) zou moeten wachten op echte erkenning. Moeilijk te ordenen dan zijn de archivalia die op dit deel van Timmermans' œuvre betrekking hebben omdat de schrijver de manuscripten van korte bijdragen zelden van een titel voorzag, zodat men eigenlijk alleen op basis van de inhoud het stuk moet proberen te identificeren. Daarbij komt dan nog eens dat eenzelfde bijdrage niet zelden onder verschillende titels is gepubliceerd, zij het dan meestal met toetsen van herwerking.

    Een archief dat uit zijn voegen barst van het onuitgegeven werk, van het materiaal m.b.t. in boekvorm verschenen werk of bijdragen voor periodieken, wat betekent dat dan concreet ? Dat betekent b.v., om enkele items van uitzonderlijke waarde uit te lezen, dat van Adagio nog een wemeling van werkmanuscripten bestaat, in vier schriften of op een groot aantal losse blaadjes van uiteenlopend formaat. Dat men in die manuscripten varianten vindt voor nagenoeg ieder gedicht dat in de uiteindelijke versie van het werk een plaats kreeg, naast een aantal nooit gepubliceerde gedichten, die blijkbaar ooit voor Adagio werden geschreven maar er nooit in terecht kwamen. Dat betekent b.v. ook dat van Boerenpsalm een map met «Kladden en herschrijvingen» bestaat, dat de auteurscorrecties op de voorpublikatie van het werk in De Nieuwe Gids zijn bewaard, dat het volledige typoscript nog bestaat in een map met erop «Overklop Boerenpsalm Felix Timmermans», en dat er nog een volledig manuscript van de definitieve tekst is dat qua lay-out en handschrift zo mooi is, dat we een facsimile editie ervan overwegen. Van Timmermans' inmiddels bijna onvindbaar geworden eerste werkje Door de Dagen dat hij - met een knipoogje naar zijn vader - onder de schuilnaam Polleke van Mher bij Van Hoecke te Lier publiceerde (1907), is een meer-dan-volledig manuscript gebleven : een gekartonneerd schrift met linnen rug bevat niet alleen nagenoeg alle gedichten van de publikatie (zij het in een andere volgorde) maar ook enkele nietbekende. Op de eerste pagina van het schrift krijgt men daarbij een alternatieve titel voor het werk (die nooit werd gebruikt) : «Boskooltjes». Slechts op de tweede bladzijde leest men «Deur de dagen».

           En dan is er Pallieter. Waarvan een immense hoeveelheid kladden en herschrijvingen, tot op snippers en gescheurde papiertjes toe. Pallieter ook, overgepend door de auteur, kalligrafisch bijna, in een groot schrift, in twee nette kolommen per bladzijde. Pallieter-stukken zoals verschenen in voor-publikatie in De Nieuwe Gids, met in margine bewerking naar het boek toe. Of een partiële definitieve versie in handschrift van Marieke, Timmermans' vrouw. Verder een volledig manuscript en typoscript van de «Rolprent» (57 shots).

    En nog eens een «Overklop» van de Pallieter Rolprent. Een getypt scenario van de film Pallieter, gedateerd en gesigneerd 1935, en een volledig typoscript met aantekeningen op de rechterbladzijden.

    Een kort stukje ten slotte over de antecedenten van Pallieter (onuitgegeven).

    Van De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt is dan weer een van de allereerste manuscripten (stadia van de roman) bewaard in een handschrift met heel wat verbeteringen, en een aantal andere manuscripten op blaadjes van alle mogelijke formaten, naast het volledige definitieve handschrift.

    Van het onuitgegeven werk zijn verder zeker nog het signaleren waard :

    het schrift met Proza stukken. Herinnerringen [sic]. Schetsen, novellen en gedachten. Uit het verleden, dat zeer vroeg werk bevat (ca. 1902) ; het handschrift van Miskend. Tooneelspel in een bedrijf (oorspronkelijk) en van De Zending. Treurspel in een bedrijf (1909-1910), dat Timmermans later de titel Helta gaf. Daarnaast een schriftje met het manuscript van een roman, Opgestoken, gedateerd Lier 1903 en opgedragen «aan mijnen boezemvriend Willem De Winter (19 december)» ; en een schrift vol Bottende Loverkens, gevoelerige, romantisch-impressionistische gedichten van een jonge Timmermans. En bovenal : de dagboeken.

    In het archief zijn dagboekaantekeningen van Timmermans bewaard die twee periodes uit zijn leven bestrijken. Ze staan opgetekend in een schriftje van zowat 15 bij 22 en op een aantal losse gelijnde bladen. Het gekartonneerde schrift, eveneens gelijnd, bevat aantekeningen van 18 juni tot 18 december 1919, van 22 november 1924 tot 21 maart 1925 en van 22 September 1925 tot en met 23 november van datzelfde jaar.

    José De Ceulaer beschrijft dit dagboek in een van de Jaarboeken van het Felix Timmermans-Genootschap, maar spreekt ten onrechte van twee schriften (Getuigenissen, Jb. 1974, p. 85). Er is inderdaad maar één enkel schrift, waarin de periode 18 juni 1919 - 18 december 1919 vooraan is opgetekend, de beide andere achteraan, op de kop. Hij publiceerde fragmenten uit wat is bewaard in de bijdrage Het Scheveningse dagboek, in : Pallieter in Holland (Jb. FTG 1981, p. 121-133) - betreft de periode 18 juni - 18 december 1919. Naar de perioden 22 november 1924 - 21 maart 1925 resp. 22 September 1925 - 23 november 1925 verwijst hij alleen in zijn Kroniek van Felix Timmermans 1886 - 1947 (Orion 1972, p. 83-89 resp. 91-92). Het is de tijd van de spreekbeurten in Nederland, de tijd ook dat aan Brueghel wordt geschreven. Nu is in het archief ook bewaard - en dit is volledig nieuw materiaal - een aantal losse bladen waarop dagboeknotities uit precies die periode die in het vorige schrift ontbreekt : 30 maart 1925 tot 21 September 1925. Het zijn de maanden van Timmermans' reis naar Italië (23 april - 14 met) met zijn vrouw en zijn zusters Emma en Rachel - de auteur wilde het land leren kennen om Sint-Franciscus te kunnen schrijven. Maanden van voordrachten over Brueghel en De Sterre doorheen Vlaanderen en Nederland en van vakantie met vrouw en kinderen te Wenduine aan zee2. De zomer van '25. Er wordt aan Brueghel geschreven.

           Op 4 Oogst vermeldt Timmermans : «Opnieuw, heelemaal opnieuw aan Brueghel begonnen, op het Begijnhof». En op 18 augustus : «'s Morgens op het begijnhof gewerkt aan Brueghel (Ook in de Ik-vorm geprobeerd)». Er worden tekeningen gemaakt ook. En er zijn contacten met Isidoor Opsomer en Gustaaf Van de Woestijne (6 September). 20 September vermeldt het bezoek van Cam. Huysmans, met vrouw, en Opsomer. Jan Gregoire en Van Delft maken in die dagen op het Begijnhof een portret van de schrijver.

    Timmermans werkt ook aan Oranjebloemekens, een verhaal dat in het Vierde Winterboek van de Wereldbibliotheek (1925-1926) zou verschijnen (p. 5-10), in 1929 in Jong Dietsch-land werd opgenomen als De oranjebloesems (III, 1929, nr. 51-52 (25 december), p. 838-840) en herwerkt verscheen in : Pijp en Toebak (1933) on-der zijn eerste titel.

    In De Maasbode publiceert hij van 12 juni tot en met 28 juli een beschrijving van zijn Italiëreis. In 1926 zou het verhaal in boekvorm uitgegeven worden als Naar waar de appelsienen groeien. De drukproeven, zo noteert hij in zijn dagboek, worden op 28 Oogst verbeterd.

           Hoe mooi leven en werk bij Timmermans dooreenvloeien, merkt men wanneer men zijn Appelsienen-boek naast het dagboek legt. Het dagboek breekt af in de trein op weg naar Italië. Naar waar de appelsienen groeien begint bij dat vertrek. Een kleine overlapping is er : de treinreis. Ze is in dagboek en boek beschreven. Nagenoeg gelijklopend.

    23 april meldt : «Vertrokken. Van af Namen geen bloei op de boomen (...) t' huis rapenzaad booin en in bloei, pruimelaar, peren en kersen, en (...) bloesem. Hier niets.

    Azijnzon, in Aarlon honinglicht. In Restaurantwagon veel koppels, ge ziet dat de vasten uit is, en het trouwen mag. Ze nijpen, pinken, streelen, flodderen. Ook een in ons Compartiment. Ons Emma zegt : De sukkelaars na zes weken is 't andere peper (...)». In het boek wordt dat : «Achter de zwarte hagen der bogaards zitten de perzikebomen in 't roos, en reeds perelaren in 't wit ; tussen de groene en bruine plekken van 't veld, die zijn als tapijten, trompet het rapezaad als een geelkoperen muziek (...)»3.

    En even verder : «Het is nu wel een azijnzonneken, maar de twee vorige dagen van honinglicht, hebben het groen en de bloemen uit den grond getokkeld (...).

    In elk compartiment zit een minnend koppel. Hei ja ! 't is waar ook ! We zijn na Pasen, 't heeft huwelijken geregend ! (...) Ze nijpen in elkaars vingeren, pinken tot elkaar, ze strelen met hun handen, ze strelen met bun ogen, ze verdrinken in elkanders hart.

    'De sukkelaars', fezelt een mijner zusters, 'binnen twee weken is het nieuw er af'»4.

    Zo wemelen werk en werkelijkheid fascinerend door mekaar. Na de reis door het land van Dante gaat het weer naar Lier, en naar het dagboek. 24 april tot 14 mei zijn de dagen die in de dagboeknotities ontbreken ; wat dan gebeurt, leest men in Naar waar deappelsienen groeien. Donderdag 14 mei meldt het dagboek : «t' huis van de reis».

           Nog twee opmerkingen moeten volledigheidshalve in verband met de dagboeken gemaakt. Vooreerst dat van de periode 28 februari 1925 tot 26 maart inclusief naast de vollediger dagboeknotities ook korte aantekeningen zijn bewaard op een achttal losse blaadjes. Het gaat hier ongetwijfeld om pro-memorie-papiertjes, die wilden vastleggen wat de auteur liever niet wilde vergeten op te tekenen in zijn dagboek.

    Voor de periode 22 maart -26 maart vormen zij de uitsluitende informatie, want het uitgeschreven dagboek uit die tijd breekt op 21 maart af. Ten slotte nog dit. Er heeft ooit nog een ander dagboek van Timmermans bestaan. Het bestreek de dagen van 3 april 1930 tot 17 mei van dat jaar. José De Ceulaer stelde het in 1974 nog voor in het Jaarboek van het Genootschap (p. 85-94) en publiceerde eruit. Het is niet duidelijk of het origineel nog bestaat en waar het zich thans bevindt. Uit een tweede verloren gegaan dagboek (niet gesorteerd) citeert Lia Timmermans in Mijn Vader een paar fragmenten (p. 162 en p. 197-198).

    Dat het archief als geheel, en de dagboeken en dagboekfragmenten in het bijzonder een interessant beeld geven van Felix Timmermans' schrijverschap en persoon zal allengs duidelijk zijn. Nu dit jaar het eeuwfeest van de geboorte van de auteur wordt gevierd, lag een editie van materiaal uit dat archief eigenlijk wat voor de hand.

    Deze zomer nog verschijnt de uitgave bij Den Gulden Engel5.

    Zij brengt een studie van het archief, met complete inventaris van alle stukken, voorafgegaan door de wetenschappelijke geannoteerde editie van de dagboeken en dagboekfragmenten van de auteur, hier voor het eerst in een band bijeengebracht. De opzet is biografisch, waarbij 4e periodes waaruit dagboeken bekend zijn uitvoeriger in het licht worden gesteld. Een groot aantal tot nog toe niet gepubliceerde foto's dat uit de familie-albums is bijeengezocht, zal dit deel van de uitgave illustreren. In het eerste luik van het boek, dat de studie van het archief bevat, wordt een uitgebreide reeks reproducties van de interessantste archivalia gegeven, zodat ook visueel het beeld wordt bewaard van een brok literatuurgeschiedenis die nu al niet meer in haar originele vorm toegankelijk is.

    Al mijn dagen hebben wij het boek genoemd. Naar het citaat vooraan deze bijdrage.

    Al mijn dagen ook als een verre echo van de titel van Timmermans' allereerste werk in boekvorm, Door de dagen. En omdat het ten slotte om dagboeken gaat, spil waarrond al de dagen van Timmermans verteld worden, van 1886, jaar van zijn geboorte, tot 1947, zijn vroege dood. De dagen van een man die zelf ooit in een brief schreef dat hij «in een (...) tekeningske of in een vertelske heel zijn hart omschudt»6, maar van wie het werk ook, om een prachtig beeld te gebruiken van die andere grote uit onze letter en, de «smart» kende van «'n graankorrel in 't ontkiemen»7. «'t Is er ook zoo niet in een geut uitgeloopen lijk het gedrukt staat», noemde Timmermans het zelf toen hij in Uit mijn rommelkas over het ontstaan van Pallieter vertelde8. De bedenking geldt voor meer dan alleen Pallieter.

    Getuige het archief.

     

    NOTEN

    1 - Uit mijn rommelkas. Rond het ontstaan van «Pallieter» en «Het Kindeken Jezus in Vlaanderen». P.N. Van Kampen &. Zoon, Amsterdam 1922, p. 9. Verder in het artikel verwijzen de cijfers tussen haakjes naar deze uitgave. Uit mijn rommelkas kende een voorpublikatie in 1919.

    (Mijn rommelkas zelf, in : Het Vaderland 1919, nummer van 19 oktober).

    2 - Tijdens de vakantie zelf worden geen aantekeningen gemaakt.

    20 juni vermeldt : «Met vrouw en kinderen naar Wenduyne vertrokken.

    Daar gebleven tot 31 July».

    3 - Geciteerd naar Naar waar de appelsienen groeien zoals opgenomen in : Felix Timmermans Omnibus, Van Kampen & Zoon, Amsterdam 1964, p. 493-609. Citaat p. 496.

    4 - Naar waar de appelsienen groeien, o.c., p. 496-497.

    5 - De editie komt tot stand mede dank zij de financiële steun van de Bank J. Van Breda &. Co., de Kredietbank, C &. A België en het Provinciebestuur Antwerpen (Provinciale Cultuurdienst). De Vereniging van Vlaamse Letterkundigen verleende een symbolische steun. Naar het Onderzoeksfonds van de K.U.Leuven gaat onze dank voor de initiële steun bij het project.

    6 - Brief van Felix Timmermans aan Rik Cox, gedateerd 2 november 1926. Opgenomen in de Kroniek van Felix Timmermans, o.c., p. 98.

    7 - Het citaat is van Multatuli. «Als 'n graankorrel spreken kon, zou ze klagen dat er smart ligt in 't ontkiemen» (uit Idee 30).

    8 - Uit mijn rommelkas, o.c.,-p. 51.


           



    *******************

    01-02-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Ster van de Fee 2011

    TIJDELIJKE TENTOONSTELLING:

    DE STER VAN DE FEE

    KERSTMIS IN DE WERELD VAN TIMMERMANS


                                    


    Samengesteld door Griet Van Opstal

    INLEIDING

     

    DE STER VAN DE FEE

    Timmermans zei ooit: ‘Heel mijn werk draait en waait rond Kerstmis’

    Onder zijn eerste probeersels én zijn laatste verzen treffen we kerstgedichten aan. Dat het mysterie van de heilige nacht hem heel zijn leven bezighoudt, bewijzen de vele gedichten, tekeningen, schilderijen, verhalen, toneelstukken en gelegenheidswerken over het thema kerst.

     

    Timmermans’ verhaal over drie zwervers die zich op kerstavond verkleden als ‘de drie koningen’ is nog steeds een stuk cultuurgoed van iedereen. Geen Kerstmis gaat voorbij of ‘De Ster’ wordt in ons land op de planken gebracht. De herkenbaarheid maakt het verhaal tijdloos en toegankelijk. Het toneelspel krijgt bewerkingen voor radio en televisie en wordt verfilmd.

    Aan de basis van het stuk ligt Timmermans’ kortverhaal ‘Driekoningentryptiek’ uit 1923. Nog ouder is ‘Het kindeken Jezus in Vlaanderen’ dat tijdens de Eerste Wereldoorlog verschijnt en van hem dé kerstauteur in Vlaanderen maakt.

     

    OVERZICHT VAN HET KERSTTHEMA IN HET WERK VAN TIMMERMANS

    1905: gedicht Kerstnacht - Kerstmis (Door de dagen, 1907)

    1906: gedicht Sneeuw (Door de dagen, 1907)

    1906: gedicht Wintervreugde (Door de dagen, 1907)

    1907: gedicht Wintersprookje

    1907: lied Driekoningsliedeken

    1910: verhaal Annunziata (Begijnhofsproken, 1911)

    1911: verhaal Het fonteintje (Begijnhofsproken, 1911)

    1914: passage Sneeuw uit Pallieter

    1915: opiniestuk De Kerstmis van Vlaanderen

    1916: verhaal Het Kindeken Jezus in Vlaanderen (fragmenten)

    1917: boek Het Kindeken Jezus in Vlaanderen

    1919: verhaal Een kerstnachtgelijkenis (herwerkt voor Driekoningentryptiek, 1923)

    1921: voordracht Over ’t Kindeken Jezus in Vlaanderen

    1921: verhaal De kerstmis-sater (Het Keerseken in de Lanteern, 1924)

    1921: verhaal De twee sterren (herwerkt voor Driekoningentryptiek, 1923)

    1922: boek Rond het ontstaan van ‘Het Kindeken Jezus in Vlaanderen’ in: Uit mijn       rommelkas

    1922: verhaal De herder

    1923: boek Driekoningentryptiek

    1923: gedicht De herderkens

    1924: verhaal En als de ster bleef stille staan … (fragment)

    1925: verhaal En als de ster bleef stille staan

    1925: boek En waar de ster bleef stille staan …

    1925: verhaal Het kerstmiskonijn (Pijp en Toebak, 1933)

    1928: verhaal Kerstsneeuw

    1929: verhaal De kerstmisroos

    1930: tekening bij middeleeuws Kerstliedeken

    1931: opiniestuk Wat ‘Het Kindeken Jezus’ geven wil (over: En waar de ster bleef           stille staan)

    1932: verhaal De Kerstmis te Greccio (De harp van Sint-Franciscus)

    1932: verhaal Het einde van een roman

    1935: verhaal Van een pasgeboren kindeken. Nieuwe streek van Lange Wapper

    1936: verhaal De goede helpers (Vertelsels I, 1942)

    1938: kunstbeschouwingen O kerstnacht schooner dan de dagen ...

    1939: verhaal Herinnering (aan een driekoningenviering)

    1941: verhaal De herder (Minneke Poes, 1942)

    1943: boek Een lepel herinneringen

    1946: gedicht Maria zingt in gouden avondstond (Adagio, 1947)

     

    KERSTWERK JAREN ‘10

    Onder het pseudoniem Polleke van Mehr publiceert Timmermans in 1907

    ‘Door de dagen’, een bundeling van eerder verschenen gedichten. ‘Sneeuw’, ‘Kerstmis’ en ‘Wintervreugde‘ hebben de winter en Kerstmis als onderwerp. Ook het lokale geschiedkundige tijdschrift Lyrana neemt kerstgedichten van hem op. Duidelijk activistisch van toon is ‘De Kerstmis van Vlaanderen’ (1915) in De Vlaamsche Post waarin Timmermans pleit voor de zelfstandigheid van Vlaanderen. Tijdens zijn gedwongen verblijf in Nederland, gevolg van zijn activisme, publiceert Timmermans ‘Een kerstnachtgelijkenis’ (1919) in De Amsterdammer.

     

    De verbinding tussen het kerstgebeuren in Vlaanderen en de politieke actualiteit maakte hij eerder ook in ‘Het kindeken Jezus in Vlaanderen’ (1917).

     

    HET KINDEKEN JEZUS IN VLAANDEREN

    Hoewel gepubliceerd in 1917, na ‘Pallieter’ dus, noemt Felix Timmermans

    ‘Het kindeken Jezus in Vlaanderen’ zijn eerste boek. Het onderwerp draagt hij al van in zijn kinderjaren mee.

    In ‘Uit mijn rommelkas’ (1922) schrijft Timmermans over het ontstaan van ‘Het kindeken Jezus in Vlaanderen’. Inspiratie voor het verhaal haalt hij uit een wandeling door Brugge, de vertellingen van zijn vader, de gebeden van zijn inwonende schoonmoeder en de schilderijen van de Vlaamse Primitieven en Pieter Bruegel.

     

    Timmermans laat het boek beginnen met de Boodschap en eindigen met de terugkeer uit Egypte. Het is een serie tafereeltjes met figuren en gebeurtenissen in het vertrouwde landschap van de Kempen en Vlaanderen. De kleine stad Nazareth ligt op de oevers van de Nete; Gent en omgeving doen dienst als Jeruzalem en Bethlehem. Buurland in het noorden, Nederland, is Egypte.

    Innige en diepzinnige passages overheersen, hoewel de oorlog duidelijk aanwezig is. In een fragment beschrijft Timmermans de blinde herder Judocus die te arm is om een kado aan te bieden. Tijdens het spelen van een melodie op zijn oude viool kan hij het Kind zien als een wonder licht. Hiermee raakt Timmermans de gevoelige snaar van de lezer.

     

    Het eerste hoofdstuk van het boek verschijnt in De Nieuwe Gids van juni 1916, alvorens het in 1917  in boekvorm uitkomt bij Van Kampen en Zoon in Amsterdam.

    Anton Kippenberg vertaalt ‘Het kindeken Jezus’ naar het Duits: in 1919 is hiermee het eerste boek van Timmermans op de Duitse markt een feit.

     

    CITATEN

    “Op een zomerdag kwam ik in ’t museum van Brussel en zag daar de werken van Breughel. Ik heb zelden zo verschoten; ik stond daar te rillen van geluk, het deed mijn zo’n goed alsof ikzelf die dingen geschilderd had. Dat was nu het leven van Jezusken, zoals ik het altijd had verlangd te zien! Dat was mijn droom in vlees! (...)

    Als ik thuiskwam, verrukt en vervuld door die grootse, gelukkige visie, besloot ik elk onderwerp van Breughels evangelies in gedicht om te zetten.”

     

    TONEELBEWERKINGEN

    Henri Brochet bewerkt in 1929 de Franse vertaling van Neelf Doff voor toneel.

    Twee jaar later vertaalt de Vlaamse regisseur Anton Van de Velde deze bewerking naar het Nederlands. Hij regisseert het stuk voor het legendarische Vlaamse Volkstoneel in 1931  in Brussel. De opvoering is een groot succes.

    Dr. Karl Jacobs schrijft op zijn beurt in 1933 een toneelbewerking in het Duits.

    Felix Timmermans vertaalt ‘Das Jezuskind in Flandern’ naar het Nederlands en laat het in 1934 publiceren. Op 26 december 1936 voert de Antwerpse KNS het stuk op.

    Jozef Contrijn bewerkt het verhaal in 1939 tot luisterspel. Op kerstavond 1946 zendt ook de Franse radio ‘L’enfant Jésus en Flandre’ uit. In 1960 neemt de Duitse televisie ‘Nazaret ligt aan de Nete’ op.

     

    DRIEKONINGENTRYPTIEK

    Het kerstthema blijft fascineren. Voor de novelle ‘Driekoningentryptiek’ herneemt Timmermans twee eerdere legendes: ‘Een kerstnachtgelijkenis’ uit 1919 en ‘De twee sterren’ uit 1921. Het boek verschijnt in 1923, krijgt een Duitse vertaling in 1924 en een Franse in 1931. Voor de tweetalige Frans-Nederlandse uitgave uit 1935 verzorgt Edgard Tytgat de houtsneden.

     

    ‘Driekoningentryptiek’ schetst het beeld van de nietige mens die zijn geluk gaat zoeken waar het niet te vinden is. Hij loopt verkeerd en toch vindt de mens, als hij van goede wil is, genade in Gods erbarmen.

    In het eerste luik, de eerste Kerstmis, gaan een herder, een palingvisser en een bedelaar op tocht met kerstster en kerstliederen.

    Suskewiet is de vereenzaamde, naar mystiek neigende herder, Pitjevogel de snoevende, opstandige maar hulpeloze palingvisser en Schrobberbeek de doorwinterde bedelaar en kippendief. Ze raken de weg kwijt, komen bij een kar en geven de opbrengst van de avond aan de arme familie.

    Een jaar later, tijdens de tweede Kerstmis, wil de herder alleen nog maar gaan zingen om de opbrengst te schenken aan mensen in nood. Hij kan niet mee, want hij is ziek. ‘s Nachts komt het kindje Jezus hem halen. Zijn vrienden vinden hem dood in bed.

    Nog een jaar later blijkt dat de twee overgebleven vrienden uit elkaar zijn gegroeid. De palingvisser heeft zijn ziel aan de duivel verkocht, de bedelaar heeft geen geld maar is erg gelovig. Op kerstnacht ontdekt hij dat alle mariabeelden zijn verdwenen, uitgezonderd een Onze-Lieve Vrouwebeeldje van Zeven Weeën.

    Hij draagt haar naar het kruisbeeld van Jezus.

     

    CITATEN

    “Later zag ik bij driekoningendag de drie koningen met hun kartonnen ster van huis tot huis gaan en hoorde hen, onder meerdere oude liedjes, ook dit zingen.

    Die mannen zijn mij steeds bijgebleven in mijn herinnering. Ze waren arm, riekten zuur en vuil en hun kapotte doorgenevelde stem klonk triestig en komiek. (...)

    De drie mannen met hun lied bleven in mijn herinnering, alsof ze er in geschilderd stonden. En toen ik later boekjes begon te schrijven dacht ik wel eens aan die mannen.

    Hun herinneringsbeelden kwamen steeds weer aan mijn verbeelding kloppen.”


    Timmermans herinnert zich het sterrelied dat zijn vader zo vaak zong :

     

    Wij zijn de drie koningen met ene ster,

    wij komen gerezen van al zo ver.

    Wij gingen en zochten overal

    over berg en over dal.

    En waar de ster bleef stille staan,

    daar zijn w’ alle drie binnengegaan

     

    KERSTWERK JAREN ‘20

    ‘De kerstmis-sater’ (1921) is een duivelssage. Met kruis en processie worden spookdieren, bosgeesten, nimfen en gedrochten verdreven uit de Begijnenbossen. De ouder sater wreekt zich op Stans, die op kerstavond bevalt van een harig kind met bokkepoten.

    In het kerstgedicht ‘De Herder’ (1922) vindt de hoofdfiguur in de kerststal de Man van Smarten met de doornenkroon en de kruiswonden. ‘Het kerstmiskonijn’ (1925) wordt later als verhaal opgenomen in Pijp en toebak (1933). ‘De kerstmisroos’ (1929) is een gelegenheidsstuk over de kruisbloemige woestijnplant die, op kerstavond in het water gezet, bloeit tegen middernacht.

     

    KERSTWERK JAREN ‘30

    In 1930 voorziet Timmermans het middeleeuwse ‘Kerstliedeken’ van een tekening dat als een afzonderlijke druk aangeboden wordt. ‘Het einde van een roman’ (1932) is het intrieste verhaal van Roos Luijten, die haar laatste dagen slijt in een godshuis.

    Buiten de tijdsdaanduiding is het nauwelijks een kerstverhaal. Sprankelend van humor en raak getypeerd zijn dan weer ‘De Goede Helpers‘ (1934), die de Heilige Familie helpen vluchten voor Herodes.

     

    EN WAAR DE STER BLEEF STILLE STAAN

    ‘De Ster’ is de toneelbewerking van de novelle ‘Driekoningentryptiek’ (1923). Timmermans schrijft de scènes en dialogen samen met de joodse Nederlander Eduard Veterman.

    Opdrachtgever is Prosper Thuysbaert, een notaris uit Lokeren die Timmermans overtuigt om voor zijn amateurgezelschap iets te maken in de trant van de mysteriespelen van Henri Ghéon. Maar Timmermans ziet het mirakel liever bij gewone mensen dan bij heiligen gebeuren en besluit zijn eigen kerstlegende als basis te gebruiken voor een toneelspel.

    De kracht en het succes van ‘De Ster’ liggen in een zonderlinge combinatie van realiteit en fantasie: het is een legende beleefd door alledaagse mensen. De verrukkelijke waarachtigheid en de zuiver poëtische eenvoud maken dat wij ons nog steeds herkennen in de drie schooiers die als koningen met kronen uit blik dwalen door de ongure sneeuwvelden van het bestaan.

    In afwachting van de eerste opvoering en de publicatie van ‘De Ster’ verschijnt een eerste fragment in 1924  in het tijdschrift Pogen. Nadien volgen een Duitse vertaling (1926), een Franse (1928), een Sloveense (1932) en een Nederduitse (1934).

     

    CO-AUTEUR EDUARD VETERMAN

    Samen met Eduard Veterman schrijft Felix Timmermans drie toneelstukken: ‘Mijnheer Pirroen’ (1922), ‘En waar de ster bleef stille staan’ en ‘Leontientje’ (1926). Ze leren elkaar kennen in Den Haag. Veterman is een Nederlander van joodse afkomst en schrijft aanvankelijk onder de schuilnaam D. Rawde. Hij beheerst alle aspecten van de toneelkunst: hij vertaalt, bewerkt en schrijft, hij acteert en regisseert, hij ontwerpt zelfs decors.

     

    EERSTE OPVOERING

    ‘De Ster‘ wordt voor het eerst opgevoerd op 5 februari 1925  in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag door het Verenigd Rotterdamse Hofstadtoneel onder leiding van Cor Van der Lugt Melsert. De creatie kent een enorm succes. Na vier voorstellingen, waarvan Koningin Wilhelmina er één bijwoont, verhuist de productie naar Rotterdam en spelen de acteurs ook hier voor een nokvolle schouwburg.

    De Standaard schrijft op 13 februari: “Een toneelgebeurtenis: de triomf van Timmermans’ Mirakelspel in Nederland!”. De Nederlandse pers is niet onverdeeld positief, maakt voorbehoud bij “het dwaze volksgeloof” en “de malligheden” in het stuk, maar prijst de vrome intentie en de plechtige wijding van enkele zuivere taferelen.

     

    TRIOMFTOCHT IN VLAANDEREN

    Op 22 september 1925 voert het Vlaams Volktoneel ‘De Ster’ voor het eerst in Vlaanderen op. De regie is in handen van Johan De Meester. Op 23 februari 1930 geeft de groep in Brussel zijn honderdste voorstelling.

    In 1935 komt het stuk op het programma van de Antwerpse KNS, in 1940 van de Gentse Schouwburg en in 1949 opnieuw in Antwerpen met decors van Fred Bogaerts en als regisseur Maurits Balfoort.

    De Brusselse KVS speelt het in 1950, 1952 en 1957. Huib Van Hellem regisseert en de hoofdrollen zijn voor Nand Buyl, Cyriel Van Gent en René Peeters.

    In 1966 brengt het Reizend Volkstheater ‘De Ster’ nogmaals in de KNS, dit keer in een regie van Line Geysen.

    De Vlaamse Televisie zendt in 1953 en 1956 bewerkingen van Fred Engelen uit.

    In 1964 volgt dezelfde versie onder regie van Cyriel Van Gent. De poppenfilm van Mark Liebrecht komt in 1974 op het scherm.

    Nog steeds nemen vele toneelgroepen het stuk op in hun programmatie.

     

    HET BUITENLAND

    In 1926 komt de Duitse vertaling van Anton Kippenberg op de markt. ‘Das Spiel von den heiligen drei Königen’ wordt op 30 mei 1927 voor het eerst opgevoerd.

    Vanaf 1953 reist een groep Vlaamse studenten onder de naam Flämische Weihnachtsgesellen rond met ‘ De Ster’ door Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en Denemarken. Vanaf 1957 voert Maurits Balfoort de regie. Tijdens het seizoen 1960-1961 zijn ze aan hun honderdste opvoering toe.

    ‘De Ster’ speelt jaren na elkaar in Frans-Vlaanderen.

    Het Basler Marionettentheater brengt sinds 1944 het Triptychon, een aanpassing voor poppenspel door Richard Koelner.

     

    MECHELS MINIATUUR THEATER

    In het najaar van 1984 gaat ‘De Ster’ in première bij het MMT. Mandus De Vos speelt Pitje Vogel, Manu Verreth de rol van Schrobberbeek en Tuur De Weert, Suskewiet. De regie is in handen van René Verreth.

    Twaalf opeenvolgende seizoenen staat de productie op de affiche.  In totaal kent

    ‘De Ster’ 256 opvoeringen in Mechelen en 12  in Boom, een unicum in de Vlaamse theatergeschiedenis.

     

    SCHOOLBOND LIER

    De sinds 1894 actieve toneelvereniging Schoolbond Lier had ‘De Ster’ zes keer op het programma: in 1972, 1978, 1986, 1991, 1997 en 2005. Telkens was de regie in handen van Jan Verbist. Drie keer in 1972, 1986 en 2007 hadden de voorstellingen plaats in het kader van een stedelijke Timmermansviering.

    In 1986 tekent Gommaar Timmermans de decors.

     

    KERSTWERK JAREN ‘40

    ‘Kerstverhaal’ uit Ons Land (1942) verscheen ook als ‘De herder’ in Minneke Poes (1942). Het verblijf in de vakantiewoning in het landelijke Grobbendonk geeft Timmermans inspiratie. In een Kempens dorp komt Jezus preken over de eenvoud van de harten.

    Eén van zijn luisteraars is de oude herder, die indertijd het kind in de kribbe had gezien. In ‘Een lepel herinneringen’ (1943), opgedragen aan zijn zoon Gommaar, haalt Timmermans nog eens jeugdherinneringen op, een herhaling van wat hij hierover eerder schreef: de verhalen van zijn vader over de kerstmistijd, de herders en de drie koningen; het zingen als kind, verkleed als de zwarte Melchior, één van de drie koningen. Het boekje is interessant omdat het in handschrift met illustraties is uitgegeven. Tekst, tekeningen, doorhalingen en verbeteringen zijn met elkaar vergroeid. In zijn postuum uitgegeven dichtbundel ‘Adagio’ zingt Maria in gouden avondstond, met het kind op haar schoot. Alles lijkt lieflijk idyllisch, maar dat is slechts schijn, want “in de schaduw sluipt de dood.”

     

    ****************

    10-01-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans, 50 jaar - Filip De Pillecijn



    Felix Timmermans, 50 jaar.

    Door Filip De Pillecijn

    Uit  Ons Volk – jaargang 22 – 5/07/1936

     

    Toen wij op de Markt te Lier kwamen, verleden Zondag, was er volk, muziek, gewoel, masten met wimpels en op de pui van het Stadhuis autoriteiten en vrienden van autoriteiten, die welgevallig op dit alles toekeken.

         't Is voor Felix Timmermans, dachten wij. Timmermans is binnen een paar dagen vijftig jaar oud. Hij wordt gevierd. Ze halen hem nu zeker naar 't Stadhuis, waar hij feestelijk ontvangen wordt met redevoeringen en eerewijn. Dat hoort zoo. Voor de zooveelste maal in ons leven waren wij abuis. Timmermans zat thuis een pijp te rooken in huiselijke Zondag-stemming en op de Markt reden mannen op fietsen steeds maar rond.

         En van die vijftig jaar scheen Felix Timmermans zich niet bijster veel aan te trekken.

    ***

    Eigenlijk is er niet veel voordeel bij vijftig jaar te zijn. Maar bij Felix Timmermans zal dit niet alleen de middaghoogte van het leven, maar tevens die van zijn werk zijn. Wij kunnen hopen en wenschen dat hij nog sterker werk zou voortbrengen, maar toch moeten wij vaststellen dat zijn volledigste boek zijn jongst-verschenen was. En dat dit werk als een logische uitgroei van zijn voorgaande is.

    De kritiek is dikwijls hard voor een kunstenaar die rijkelijk voortbrengt zooals Felix Timmermans. Men verwacht een aanhoudende stijging en waar die zich niet voordoet, wordt het oordeel bitter. Lang is reeds de tijd die ons scheidt van « Symforosa .» en « Pallieter » — en langen tijd reeds was de kritiek weinig aanmoedigend voor Timmermans. Tot, onverwacht en verrassend, de « Boerenpsalm » weerklinkt met sterken, persoonlijken klank en dadelijk als zijn beste werk wordt uitgeroepen.

         Timmermans heeft dit voor dat hij nooit getracht heeft de wegen te verlaten waarop hij zich natuurhjk bewoog ; een deel van de kritiek is steeds geneigd te zeggen : « Kunt gij niet wat anders? » En gewoonlljk wordt dit « anders » een ramp voor den schrijver die naar die raadgeving wil luisteren.

         Het is omdat hij, niettegenstaande alles, aan zichzelf en zijn kunst is getrouw gebleven, dat hij ten slotte zijn werk heeft kunnen bekronen met den heerlijken « Boerenpsalm ». Zooals zijn vijftig jaar een schoon stuk leven afsluit, komt « Boerenpsalm » als een glanspunt van een schoon stuk literairen arbeid.

    ***

         Misschien wachten ze tot Timmermans zestig jaar is om hem openlijk- en met ceremonie te huldigen. Zoo gebeurde met Streuvels en Toussaint van Boelare — veel stiller en in meer beperkten kring met Verschaeve. Claes werd gevierd toen hij vijftig jaar werd. zoodat de regel van de literaire verjaarfeesten nog niet heelemaal vaststaat.

    In ieder geval Lier heeft nu toch een mooie tijdsruimte voor zich om zich tot de plechtigheid voor te bereiden. En Timmermans om nog een heel stel werken te schrijven die op de hoogte blijven van zijn « Boerenpsalm ».

         Hij is nu gekomen op dit punt waarop vele onzuiverheden uit zijn vroeger werk zijn weggevallen; het anecdotische ruimde plaats voor ruim en algemeen menschelijke; zijn taal behield haar sappigheid en zijn visie dit onverwachte die een van de voornaamste bekoorlijkheden zijn van zijn boeken; maar ze werden zuiverder, scherper, minder grillig. En het fragmentarische van zijn heimatkunst groeide samen tot een grootsch synthetisch werk van zijn streek en van zijn menschen.

         De blijmoedigheid is gebleven, de gulheid ook. Maar de uitbundigheid is verschoond tot stiller vreugde. In den man en in het werk. Die haarbos die steeds voor alle fotografen een buitenkansje is geweest, is nu tot een stemmig peper en zout geworden. Ik kan me zeer goed voorstellen hoe ze te Lier een zestigjarigen, spier-witten Felix Timmermans zullen vieren.

         En in de jongste foto's die van hem te zien zijn, krijgt ge naast den lachenden, breeden met zijn ganschen persoon lachenden Timmermans, ook een Timmermans die half weemoedig in zichzelf gekeerd is. Een ernstige, schoone kop — ernstig en schoon als zijn jongste boek. Zoo werd de wet van het leven op gelukkige wijze voelbaar in het werk van den kunstcnaar.

    Wat zal die rijpe wasdom ons nog geven?

     

         Officieel gevierd of niet, heel Vlaanderen door zullen de menschen denken aan hun Felix Timmermans, die Europeeër is geworden omdat hij een echte Vlaming was.

    Felix Timmermans, vijftig is de helft van honderd.

    Prosit met uw vijftig jaar.

     

    **********

    05-01-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    04-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lezing en herdenking - P.N. Van Eyck

    Lezing en herdenking

    Door P.N. Van Eyck

    Uit De Beweging. Jaargang 14. W. Versluys, Amsterdam 1918

     

    Het Kindeken Jezus in Vlaanderen, door Felix Timmermans.

    (Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon).

     

    Felix Timmermans is een begaafd schrijver die zijn persoonlijkheid heel verdienstelijk in zijn kunst verwerkelijkt, maar niet kan verhelpen dat hij, ‘op de kentering der tijden’ geboren, met zijn tot heden verschenen boeken eerder tot de laatsten der vorigen dan tot de eersten der komenden behoort.

    Laatsten en eersten, zij leven nu naast elkander en het publiek zal ze gemakkelijk verwisselen. Wie echter een nieuwe levensinhoud, een nieuwe levensvorm, en dus een nieuwe verbeeldingsvorm der kunst zien, zijn niet meer in staat hun volle lof te geven aan hen die, ook als laatsten hun eigenaardige bestemming vervullend, ongetwijfeld hun tijdgenooten willen schenken wat zij noodig hebben, maar aan hen, als aan zich zelf, in alle onschuld opium voor medicijn toedienen. Opium is Pallieters Vlaamsche Arcadia, opium Jozef en Maria's Kerstidylle aan de Nethe, en wij kunnen van Timmermans laatste, nog ongepubliceerde werk ‘De zeer schoone uren van juffrouw Symprosa, Begijntjen’, naar zijn titel te oordeelen, niets anders verwachten als dat het opium zal zijn gelijk zijn voorgangers. Opium verwekt schoone droomen, en geeft geluk voor een wijl, maar het toont werelden van damp wier schijnbevrediging vergaat als de rookwolk waaruit zij ontstonden. Ontwaakt, staat de droomer in zijn armzalige onwetendheid over het hoe of wat van zijn leven zoo weerloos als te voren, en met eenige wrok allicht tegen de goochelvreugde van daareven. Terecht, want enkel de waarachtige schoonheid, souverein in zich zelve, bevredigt en vervult, - hààr droom, als een sterke adem, doordringt de gansche ziel en voedt de inwendige krachten die het léven voeden. Zal ook Timmermans, die zoo vele menschen in deze jaren verblijd heeft met de reeds leuze geworden natuurlijkheid van zijn Pallieter, binnen eenige tijd zijn gemis....aan werkelijkheid moeten boeten door de spoedige onverschilligheid van zijn teleurgestelde bewonderaars? Ik vrees het.

     

    Na het verschijnen van zijn Kindeken Jezus staat Pallieter al niet meer alleen, en het karakter van dit nieuwe boekje dat niettegenstaande uiterlijke verschillen, en schoon in verschillende opzichten voortreffelijker belichaamd, hetzelfde is als van Pallieter, verzwakt de beteekenis van het laatste, dat nu ál te duidelijk niet de schepping blijkt van een vrije, vermogende geest die uit zijn overvloed de stof neemt voor een forsche, jonge levensvisie, maar het streng beperkt product van een streng aan eigen beperktheid gebonden persoonlijkheid. Het is, in substantie, feitelijk een herhaling, en herhalingen laat zich een publiek, dat bovenal, en in deze tijd misschien in het bijzonder, naar prikkels verlangt, niet welgevallen. Niet alleen blijft het herhalende geschrift zonder werking, maar het verstompt bovendien de prikkel die van het oorspronkelijke, thans herhaalde, aanvankelijk uitging.

    Gelukkig misschien. Het kan voor de literatuur weinig belang hebben of Timmermans' fantaisie voortgaat met van de Begijnhof naar Arcadia, van Arcadia naar Bethlehem, van Bethlehem weer naar de Begijnhof, en van deze wie weet naar welk ander wereldsch lustoord voor gevoelige gemoederen te dwalen. Het is voor eenmaal genoeg. Een sterke reactie der publieke opinie kan in den schrijver een krisis veroorzaken die op haar beurt weer een heugelijke vernieuwing tot resultaat heeft.

    Timmermans durft de werkelijkheid die hij om zich heeft en in zich vinden kan niet aan en daarom bouwt hij zich zijn eigen wereldjes die hem beter bevredigen en in rijker mate de aandoeningen geven waaraan hij behoefte heeft. Hij is niet de man die, pijnlijk beseffend hoe ver de natuurlijkheid uit het leven van enkeling en gemeenschap geweken is, door overwinning van zijn heden de grondslagen tracht te leggen voor een nieuwe, weer in diepste zin natuurlijke toekomst. Hij vlucht terug uit die schrille verscheurde wereld, terug naar Arcadia, naar naieve primitieviteit, naar begijnen en boerenbruiloften.

     

    Ook Pallieter was een vlucht, en een vlucht naar een natuurlijkheid die Timmermans zelf zich niet geheel kon verbeelden. Hij chargeert haar, forceert haar, en in zijn onnatuurlijke, ondernatuurlijke natuurlijkheid voelen wij de bekommering der verliefden die uit verlegenheid brutaal worden. Timmermans gebruikt voor zijn nieuw wereldje ditmaal bij voorkeur onderling tegenstrijdige bouwstoffen van allerlei tijdvak of herkomst, hij vertoont daarbij zelfs die typische epigoneneigenschap, dat hij in de soms gewelddadige saamvoeging van het tweesoortige als in een zeer bijzonder middel zijn kennelijk behagen schept, en dan met een kostelijke grap of een lieve gevoeligheid zijn kleurig gewrocht overpleistert, waar scheuren en gaten konden doen twijfelen aan de hechtheid van het bouwsel en de architectonische bekwaamheid van zijn maker. Eenmaal aangenomen dat het kerstverhaal in Vlaanderen handelt, aanvaard dus de noodzakelijke, misschien zelfs berekende moeilijkheden die op enkele punten de fusie van het Joodsche en het Vlaamsche onaannemelijk dreigen te maken - ik noem vooral de aanwezigheid der katholieke godsdienst vóór de geboorte van den God om wien zij ontstaan is, tot op de paradoxale noodwendigheid die aan een Roomsch priester de Joodsche besnijdenis oplegt van het kindeke Jezus, welks vleesch en bloed hij te voren aan de mis gegeten en gedronken heeft - zijn er nog plaatsen waarop Timmermans, hetzij door achteloosheid, hetzij door gebrek aan doordringingsvermogen de verbinding niet in die mate tot stand bracht als mogelijk geweest ware, onnoodige inconsequenties niet vermeden heeft of door zijn eigen pleizier over een sappige zet niet het gunstig moment wist af te wachten waarop hij haar zonder dwang aan het overige kon plaatsen. Ik geloof dat ook een fusie als Timmermans hier op het oog had den kunstenaar stellige wetten oplegt en dat hij zich vóór alles te hoeden heeft de vrijmachtigheid die in een genre als dit ligt opgesloten niet over de geheele uitwerking uittebreiden, niet in de eigenaardige willekeur van het kader een aanleiding te zien om dezelfde willekeur te laten heerschen over de stof die het kader vullen moet.

     

    Gelijk Pallieter is Het Kindeken Jezus een boek van (in hun inhoud en opeenvolging onmiddellijk aan het evangelie ontleende) tafreelen. Ook in het fragmentarische van Timmermans' werk zie ik een kenmerkende eigenschap van zijn verschijning.

    Hij is vooralsnog geen ‘bouwer’. Hij is evenmin een groot ‘vinder’. Zooals voor de schijnbaar zoo autochthone Pallieter literaire voorbeelden aan te wijzen waren - Gérard Kinnie deed het in zijn Bewegingkritiek van 1917 - zoo zijn er ook voor Het Kindeken Jezus. Timmermans doet opzettelijk wat voor Breughel een noodzakelijkheid was, en hij is niet de éérste. Anderen, Maeterlinck in Le Massacre des Innocents (Vers et Prose, 1o J. No. 1) Vermeylen in De wandelende Jood, Van de Woestijne in Janus zijn hem voor geweest. Ik zeg dit om aan te toonen hoeveel ‘literatuur’ er is in Timmermans' natuur. Er is niet minder literatuur in zijn gansche wijze van zien en voelen. Talrijk zijn de bladzijden, waar de situatie de bepaalde sentimenten, de bepaalde visies met zich meebrengt, die ons uit veel lectuur reeds heugen en die wij bij Timmermans terugvinden. Er is in ons hart ten opzichte van vele dingen een bepaalde ontroerbaarheid die met het diepere gemoedsleven nog weinig heeft uittestaan en het lijkt mij dat Timmermans te veel de aandoeningen van die ontroerbaarheid als materiaal heeft toegelaten en het in zijn lezers te veel op haar alleen verzien heeft.

     

    Het kan ten slotte niet anders, of hierin ligt een aan individueele willekeur onttrokken noodzaak, die hem in zijn persoonlijkheid en zijn kunstenaarschap bepaalt. Timmermans is een zacht, eenigszins weekhartig man, met een gemakkelijke en warme bewogenheid om land en luiden, en het licht op zijn land, en het leven in zijn luiden; een man met een zekere losheid van gedachte die hem vaak geestig maakt, met een groote gevoeligheid voor de humor en de grappigheid in het dagelijksch doen van zijn omgeving, of de omgeving die hij zich schept voor zijn boeken.

    Geen nerf, geen hartstocht, geen geest. Veel gemoedelijkheid, veel zenuw, veel zinnelijkheid. Maar deze nooit in de stralende, organische uitbundigheid die hij zijn Pallieter zoo gaarne had ingeschapen. Een prozaschrijver van tafreelen, fragmenten, korte stemmingbeschrijvingen. In deze ligt Timmermans' talent.

     

    In zijn landschappen mist hij het visioenaire van van Looy's mooiste stukken, het indringende van een van Schendel, het is alles stemming, innig gevoeld, vaak met een treffende volkomenheid uitgedrukt in zijn donzige, nooit pezige, altijd vloeiende zinnen. Hij is nog zeer een kunstenaar van het beeldende, door moeilijk ontleedbare associaties werkende ‘woord’; ook zijn proza mist de structuur die gemeenlijk den minnaar van ‘het woord’, ontzegd blijft. Ik denk mij liever de kunst waarin de structuur van het werk reeds de symbolische uitdrukking van zijn wezen en dat van zijn schepper is. Juist een kunst die leeft in en door die hartstocht, die geest, die monumentaliteit. Juist de kunst die zingt door de stem van dat diepste gemoedsleven, waar Timmermans in zijn vlottende gevoeligheid niet aan toekomt. Waaraan hij nochtans toekomen moest om de nieuwe figuur te zijn die wij met blijdschap begroeten zouden. Nu geeft hij slechts de verzwakte werkingen van een sensibiliteit die, reeds lang tot de abdicatie van haar korte alleenheerschappij gedwongen, naar verbintenissen zoekt door wier steun zij de schijn van een schoon bestaansrecht kan blijven handhaven. Maar verbindingen worden zulke verbintenissen nimmer. De diepe of verheven ontroering, waarnaar wij als de teekenen van een edeler menschelijkheid verlangen, kan zij niet worden. Al wat zij vermag te bereiken is ondanks alles haar eigen omhulde, verzwakte eigenaardigheid en, als resultaat van haar onvoldane zoeken, die tweeslachtigheid, die de bron is van Timmermans humor, maar tot een hoogere humor dan in Pallieter of Het Kindeken Jezus geboden wordt, niet licht in staat zal blijken.

     

    **************

    Kuddenwacht

     

    In de lommerte der boomen,

    uitgestrekt in 't hooge gras,

    lag een herder bij zijn kudde

    schapen, die aan 't grazen was.

     

    D'heete zonne, die heur stralen

    deur de dichte takken stak,

    blekte grilge gouden rondkens

    op zijn oud soldatenfrak.

     

    Nevens hem zwaar asemhijgend

    zat zijn zwerte schepershond,

    met dë ooren recht omhoog en

    neerstig kijkend om en rond.

     

    De oude herder sloot zijn oogen,

    sliep en snorkte lijk een paard

    en het zweet in vette lekken

    viel in d'haren van zijn baard.

     

    Aan zijn kop van onder de aarde

    kroop de snuit uit van een mol,

    en de hond die 't merkte sprong er

    op met een verwoed gegrol.

     

    In zijn witte tanden hield hij

    't beestje, schudde 't ovrentweer,

    en langs 't glanzend pelsken drupte

    't bloed in dunne streepkens neer.

                                                                                                 (Lier.   -  Felix Timmermans.)

     

     

    Menschelijkheid

     

    Ik, die mij somtijds klein voel in dit groote Leven

    dier duizend zonnen, boven dees mijn doodgaand hoofd,

    en moedloos dwaal omdat ik hier als mensch moet leven

    en mij geen hooger doel van wezen schijnt beloofd....

     

    Kan plotseling zooals een vuur omhooge klimmen

    wanneer ik voel en weet, dat in mijn hert getroond,

    standvastig en steeds levend zonder aardsche kimmen,

    vol ongekenden luister Godes beeltnis woont.

     

    Ik voel mij rijzen dan en ken noch tijd, noch dagen.

    'k Ben gansch alleene, 'k heb noch vriend noch vijand meer...

    De wereld is vergaan, en al het menschlijk zeer

    en blij mag nutloos van zijn tijdlijk-zijn gewagen!....

    En needrig knielt het heelal voor mijn voeten neer!....

    Wee! dat ik al die schoonheid in mijn vleesch moet dragen!...

     

                                                                                                  (Felix Timmermans.)

     

     

                                                    Voor Guido Gezelle

     

    Zooals een koning zijt gij langs het land gegaan,

    gekroond met 't blauw der lucht, gemanteld met het groen

    der boomen en beladen met het lied der vooglen,

    omwierrookt van den geur der nooitgetelde bloemen.

    Beglansd van zon en maneschijn en sterrenlicht,

    die aureolen kringden rond uw peinzend hoofd.

    Bemind van al wat roert in kruid en lucht en water...

    En in die weelde droegt ge uw koningstaf, uw ziele,

    het beeld van God, den Schepper van uw rijk, zoo vroom

    en heerlik dat ge een bloem in 's Heeren handen wierd!

     

                                                                        (Felix Timmermans.)
    ***************

    04-01-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lof van Felix Timmermans - Menno Ter Braak

    Lof van Felix Timmermans

     

    Door Menno Ter Braak

     

    Felix Timmermans bij ons en in Duitschland


    Voor ons Nederlanders, die op de hoogte zijn van de internationale litteratuur en door geen enkel vooroordeel behoeven te worden gedwongen om die orientatie kunstmatig te richten, doet het, na al die heftige uitvallen tegen de verjaagde auteurs te hebben gelezen, wel zonderling aan in het Duitsche boekenblad een verheerlijking aan te treffen van... Felix Timmermans. Ieder weet, dat reeds lang voor de ‘revolutie’ van 1933 het werk van dezen sappigen Vlaming in Duitschland druk gelezen werd in smakelijke vertalingen; zooals dat trouwens ook in ons land het geval was en is. Daarmee werd geen sterveling benadeeld en menigeen beleefde er veel plezier aan. Het werk van Felix Timmermans is geschikt voor consumptie op groote schaal; het munt in alles uit, waardoor een provinciale litteratuur slechts uitmunten kan: door leutige beschrijving, door verregaande gemoedelijkheid, door veel sentimentaliteit en niet minder gemoedelijke melancholie, door dialectwoorden en min of meer vieze situaties, door alles, kortom, waaraan men zich prettig kan warmen, wanneer men niets beters te doen heeft. Wij zijn daarom den heer Timmermans hier te lande hartelijk dankbaar voor één en ander en wenschen zijn boekenfabriek nog een lange en gelukkige productie toe.

     

                Echter: bij ons vergist men zich niet meer in de qualiteit van dit soort litteratuur. Wij weten zeer goed, dat Felix Timmermans in een behoefte voorziet en wij willen hem zelfs gematigd waardeeren als verteller en schilder van aardige tafereeltjes; maar ons wijsmaken, dat de maatstaven van den heer Timmermans ons litteraire pijl aangeven – daarin zal men toch niet gemakkelijk slagen.

    Niet aldus in het huidige Duitschland. Daar is momenteel de kategorie Timmermans de norm van de litteratuur in het algemeen, blijkens de hooggestemde lofzangen, die Die Literarische Welt aanheft. En omdat wij nu toevallig dezen Timmermans in ons midden hebben, hem kennen, weten wat hij wel en wat hij niet waard is, daarom is het zoo bijzonder nuttig, dat wij hem hier als wimpel zien geheschen op die ‘vernieuwde’ schuit in onze nabijheid. Hij geeft ons een houvast, dat vreemde, half- of onbekende namen niet kunnen verschaffen; hij demonstreert ons aan den lijve, zou ik haast zeggen, de ‘Internationale’ van het provincialisme, dat de kans schoon ziet om in verzet te komen tegen den Europeeschen geest, onder het motto, dat het ‘asphalt’ er mee gemoeid is.

    Men kan zich nu zelf deze vraag stellen: als de heer Felix Timmermans in de Duitsche letteren tot model wordt verheven, wat is in de Nederlandsche letteren dan eigenlijk geen ‘Asphalt’ en ‘Zersetzung’?

     

    Felix de geheimzinnige

               
    De schrijver van het lyrische opstel over Timmermans is een zekere Paul Natrath, die zijn betoog aanvangt met een gevoelig woord over de ‘Lesergemeinde’ van den goeden Vlaming, die zich steeds weer verheugt over het verschijnen van een nieuw deeltje.

    Er hangt als het ware een geheimzinnige sfeer om dezen dichter, om hem, die de eenvoudige dingen zoo bemint, die zoo geloovig is en toch zoo menschelijk, die zoo keurig schildert als een prentenboek en die zichzelf toch nooit kwijtraakt (helaas neen! M.t.B.). Misschien staat hij dikwijls zelf met iets van vroomheid voor het wonder in zijn binnenste, eerst misschien wat verbaasd en angstig, om daarna te glimlachen als een gelukkig kind, dat een geschenk heeft ontvangen.’

                Al deze liefelijkheid, die blijk geeft van geringe kennis van het Vlaamsche volkskarakter, is natuurlijk slechts een aanloopje om Felix Timmermans als ‘volksman’ te kunnen verheerlijken. ‘Pieter Bruegel’ lijkt den schrijver de beste spiegel van Timmermans zelf. ‘Is hij niet als deze schilder: vrij, eenzaam, zonder doel, met een verborgen vuur in het hart, vol heimwee en geluk?’ Kom, kom, heer Natrath, gij kent de Vlamingen niet! ‘Als Pieter bemint de dichter zijn land, zijn Vlaanderen van ganscher harte. Wij gelooven aan deze trouw en bewonderen haar.’

                Zoomin als Felix Timmermans, zouden wij er aan toe willen voegen, blijkt Natrath het genie van Bruegel te kunnen losmaken van het provinciale aspect; gelukkig was Bruegel meer dan alleen maar een Timmermans! Maar dat wenscht men om der wille van de liefelijkheid voorbij te zien: ‘Timmermans is uit den grond van zijn hart geloovig, zooals het volk van zijn land, zooals Pieter Bruegel, eenvoudig en vanzelfsprekend. Het geloof is er, en het geloof is noodzakelijk. De twijfel kan het niet overwinnen. “Het zit mij dieper in het hart,” zegt Pieter Bruegel, “dan alles, wat ik lees, hoor of zie. Slechts één weg is mogelijk: kinderlijk gelooven en vroolijk en deemoedig voortschrijden naar het licht, dat aan het einde brandt.” Maar ook zulk een geloof ontstaat niet zonder moeite. Het komt uit een wetend en strijdend hart

     

                Den laatsten regel van dit aandoenlijk en mystiek betoog kan ik niet nalaten te [cursiveren]. Felix Timmermans de weter en strijder! Neen, geachte biograaf, zoover zijn wij hier nog niet, en misschien (men moet voorzichtig zijn) zullen wij ook zoover niet komen! Men kan ons veel wijsmaken, maar een ‘Umwertung aller Werte’ met als eindpunt een wetenden en strijdenden Pallieter is nog allerminst aan den orde. Wij protesteeren voorloopig uit naam van ‘Asphalt’ en ‘Zersetzung’ tegen dit overigens leerrijke spel met de Nederlandsche litteratuur.

     

    *****************

    03-01-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lezing door Jaap Nicolai - deel 1

    Lezing “Felix Timmermans, de pelgrim”.

     

    Protestantse Wijkgemeente Vredeveld te Assen!

    Door Jaap Nicolai, januari 2009

     

          Deze lezing gaat over de Vlaamse schrijver Felix Timmermans die leefde van 1886 tot 1947. Het meest bekend werd hij door zijn boek Pallieter. Pallieter is een lofzang op de Schepping.

    Het boek is een al vitaliteit, het is een ode aan het leven beschreven in beeldende, lyrische stijl. Pallieter zelf is irreëel, ongrijpbaar, onvoorstelbaar, onmogelijk.

    Later begreep ik dat de Pallieterfiguur een projectie van verlangen was van Felix Timmermans zelf.

    Het boek begint met een hoofdstuk getiteld “een fijne morgen in mei”. Pallieter wordt wakker en het voorjaar is begonnen. Van puur enthousiasme rent hij in zijn blootje naar buiten, rolt door het bedauwde gras,en springt de rivier de Nethe in.

          Voornamelijk zien we hen bewonderen, genieten en danken. Al wat natuurlijk, schoon, goed en zoet is, verwerkt hij met enorme levenslust, energie en intensiteit. Pallieter leeft het leven in al zijn uitbundigheid, maar kent ook momenten van inkeer. In zulke momenten trekt hij zich terug in de stilte, de eenzaamheid ,de nacht om de innerlijke vrede over zijn hart te voelen druppelen.

    Als hij naar de nachtelijke sterrenhemel staart, overvalt hem, de man zonder vrees, plots de schrik voor die ontzaglijke kosmos, en hij zei met een zucht: ”O zaad van God, ge doet me beven”. En als Pallieter eens een boom inklimt en de schoonheid van het landschap aanschouwt,is hij “aangedaan tot in het klokhuis van zijn ziel”

          Pallieter leert Marieke kennen en geniet met haar in de maannacht,ze trouwen en krijgen een drieling.

    Wanneer Pallieter verneemt dat de rivier de Nethe gekanaliseerd wordt, ziet hij dit als onvergeeflijke schending van het landschap. Hij kan niet meer blijven en trekt met vrouw en kinderen met een huifwagen de wijde wereld in “zoals de vogels en de wind”.

    Een paar jaar voordat Timmermans Pallieter schreef , schreef hij een heel ander boekje, getiteld “Schemeringen van de dood” De toon van dit boek was niet te vergelijken met die van Pallieter.

    Was die toon in Pallieter vreugdevol en optimistisch, in de verhalen van Schemeringen overheerst een noodlotssfeer; alles en allen zijn bevangen door het mysterie van de dood. De toon is donker en pessimistisch. Er is geen hoop, alleen noodlot. Er zijn geen kleuren, alleen grijze tinten..

     

    Hoe kon een schrijver zulke totaal verschillende boeken schrijven?

    Wat was er met hem gebeurd?

    En had dit misschien te maken met “iets religieus?” een “religieuze ervaring?”.

    In zijn verdere schrijversloopbaan zien we dat Felix Timmermans een religieuze zoeker is, een Pelgrim.

    Zijn boeken weerspiegelen steeds een facet van zijn geloofsbeleving. Uiteindelijk, aan het eind van zijn leven, lijkt hij op een mysticus die zijn leven besluit met de dichtbundel Adagio, de ultieme uiting van Timmermans’ innerlijke zieleleven en uiting van zijn doorleefd geloof.

    Een gedicht dat hier een voorbeeld van is, is het gedicht “De kern van alle dingen”

     

    De kern van alle dingen

    is stil en eindeloos.

    Alleen de dingen zingen.

    Ons lied is kort en broos.

     

    En donker zingt mijn bloed,

    Van heimwee zwaar doorwogen.

    Ik zeil langs regenbogen

    Gods stilte tegemoet.”

     

          In het verdere verloop van deze lezing zal ik wat meer vertellen over de schrijver Felix Timmermans zelf en over de belangrijkste werken die hij schreef. De persoonlijke en religieuze ontwikkeling zal dan duidelijk worden. Ingebed in de lezing citeer ik steeds stukjes van zijn proza, zodat u een indruk krijgt van zijn schrijfstijl.

    Felix Timmermans werd op 5 juli 1886 geboren als dertiende kind van de kanthandelaar Gommaar Timmermans en Angelina Van Nueten in het middeleeuwse stadje Lier,even ten oosten van Antwerpen.

    Zijn zonnige en zorgeloze jeugd had hij vooral aan zijn vader te danken, een joviale levenslustige man. Hij had veel fantasie en vertelde de kinderen de meest wonderbare verhalen.

    Als zodanig was hij ongetwijfeld de eerste inspiratiebron voor Felix, die door hem al vroeg in aanraking kwam met allerlei verhalen die de fantasie en verbeeldingskracht prikkelden

     

          Rond de leeftijd van 19 jaar is Felix nog op zoek naar zichzelf. Hij wil schrijven en zijn eerste publicaties laten zien dat hij door het mysterie der dingen aangetrokken wordt. Hij schermt met religieuze symbolen. Godsdienst en mystiek spreken hem aan vanwege de esthetische mogelijkheden.

    Rond deze periode komt Felix in contact met de schilder Raymond de la Haye (1882-1914).

    De makkelijk te beinvloeden en zoekende Felix komt danig onder invloed van deze de la Haye te staan.

    Niet in het minst door zij uiterlijk “zijn verschijning met lange baard had op zichzelf iets apostelachtigs”, maar vooral om wat hij zei. Timmermans beschrijft: “Hij vertelde over dingen waarvan ik nooit had gehoord of gedroomd. Met een innerlijke overtuiging vertelde hij over Astrologie,Theosofie en Kabbalisme. Hij sprak over de schoonheid en het doel van het Heelal, over de elementen, het zieleleven, de Godsdiensten en bracht alles onder het licht van een mystiek, waarvan ik nooit een woord had vernomen…Zijn woorden maakten een zalvenden, geweldigen indruk op mij. Het nieuwe inzicht in het leven, het mysterieuze verband der dingen.

    Het was als een nieuw licht dat over mijn leven schoof”.

     

          Felix zocht naar de Waarheid, maar dreigde verstrikt te raken in een web van traditionele en nieuwe inzichten waartussen hij uiteindelijk geen keuze kon maken:Hij schrijft:”Men snakt en slikt naar de Waarheid, die vrij maakt, en men wanhoopt tevens, juist als een verdoolde dorsteling in de woestijn. Het ene gedeelte van uw hart is theosoof, het andere katholiek, en het geheel hunkert naar de mystiek. Zoo,n toestand knakt de zielevrede”. In deze periode van onzekerheid, zoeken en ook existentiële angst, schrijft Timmermans zijn boek “Schemeringen van de dood”

    De vragen die hij in deze novellen stelt zijn:Welke betekenis heeft het leven? Heeft de mens een vrije wil of is hij slechts de speelbal van het noodlot? Is hij verantwoordelijk voor zijn daden?

    En wat te denken van de Goddelijke Voorzienigheid? De novellen ademen een sfeer van verschrikking en huiver voor duivel en dood.

    Felix is het geloof in een persoonlijke God verloren. In een brief aan zijn vriend Flor van Reeth schrijft hij: ”Indien ik aan God geloven moest, dan zou ik hem bedenken als een het al-zijnde dat in alles het leven geeft,’t is het leven zelf”.

     

          Felix heeft niet meer het gevoel “partner van een levende God” te zijn. Hij voelt zich veeleer partner van de Dood “klein en verloren” in een zwijgende kosmos. In 1911 belandt Felix Timmermans in het ziekenhuis met ernstige darmproblemen. Er blijkt zelfs een operatie nodig te zijn, waarna ernstige complicaties ontstaan.

    Zo ernstig zelfs, dat zijn leven direct in gevaar komt; hij ontvangt dan ook de laatste sacramenten. Felix begreep dat het ernst was, en de doodsangst greep hem aan.

    Jarenlang had hij “geflirt” met de dood, had zich met de doodsgedachte vertrouwd gemaakt.

    Tot het eigenlijke probleem van de dood was hij nooit doorgedrongen. Nu was het menens, en Felix voelde dat hij aan zijn vroegere theorieën en redeneringen niets had. Plotseling besefte hij het zinloze van zijn leven tot nu toe. Hij had altijd iets achter de dingen gezocht, had geleefd in een andere dimensie, in een vreemde wereld.

    Het kwam hem nu voor dat hij vergeten was te leven, en die gemiste kans wilde hij goedmaken.

     

          In die moeilijke tijd besluit hij dan te kiezen voor het leven. En, zo lijkt het, het leven kiest voor hem,want zienderogen geneest Felix. Het lijkt alsof een knop is omgedraaid, Felix kan, nog herstellende op het ziekenhuisbed, genieten en bewonderen. Hij geniet van de kleur en de geur van twee hyacinten in een potje, van de zon op zijn bedsprei, van de frisse lucht die met haar geuren door het open raam naar binnen komt. Hij zegt: “Ik voelde de grote zonde van mijn leven. Ik had verkeerd geleefd ,ik had in een kelder gezeten, terwijl boven mij het leven gonsde, en de goedheid als een lenteregen over de akkers druppelde.”

    Vier jaar later schrijft Felix dan Pallieter, de ode aan het nieuw hervonden leven, dat een genezende en vormende invloed op zijn persoonlijkheid had. Hij zegt hierover:”Alles bij elkaar genomen is Pallieter niets anders dan een kreet van een verloste ziel, die terug in het leven, het geluk, de vreugde, de goedheid, de liefde en het licht ziet en in loutere bewondering staat voor God en wat Hij gemaakt heeft”

     

          Een jaar later in 1915 blijkt Timmermans psychologisch niet opgewassen te zijn tegen de moeilijke omstandigheden van de Eerste Wereldoorlog. Om zich innerlijk te beveiligen heeft Felix het geloof nodig, maar geloof, nog zonder grondige geloofsmotivering of bezinning, dit zou pas veel later volgen.

    Nee, Timmermans keert voorlopig terug naar het geloof van zijn jeugd, meer en meer gaat hij terug naar zijn verleden. Vooral de blijde mysteries en de verhalen van vroeger bezorgen hem een intens geluksgevoel.

    Een wereld doorwasemd van wierook en bloemengeur, waarin de schoonheid van hemel en aarde gestold was.

    De verhalen van vroeger, de mysteriën, geprojecteerd in zijn eigen Vlaanderenland. Zo begon Felix Timmermans in 1916 aan zijn Het Kindeken Jezus in Vlaanderen. In dit boek situeert Timmermans het kerstverhaal in Vlaanderen, vooral onder invloed van verhalen en herinneringen uit zijn kindertijd, maar ook van de schilderijen van de Vlaamse Primitieven en van Pieter Bruegel. Net als in Pallieter zingen in dit boek de vogels, geuren de bloemen en bloeit de Vlaamse aarde met een ongekende pracht, maar nu ter ere van Maria en haar kindeke.

     

          In 1924 verschijnt “ De Pastoor uit den bloeyenden Wijngaard “ dat verhaalt over het eenvoudige,diepgelovige meisje Leontientje, dat verliefd wordt op de ongelovige Isidoor. Een voor die tijd problematische situatie.

    De pastoor wordt ingeschakeld om te proberen Isidoor te bekeren,maar dit mislukt. Isidoor wil wel graag geloven, maar zijn verstand weigert het te aanvaarden.

    Voor Leontientje begint een zware gewetensstrijd, zij wil niet trouwen met een ongelovige, maar zij wil ook geen afstand doen van haar geliefde. Zij probeert de liefde uit haar hart te bannen, maar door deze strijd wordt ze ziek en overlijdt ze. Door haar strijd en dood is Isidoor zo ontroerd dat hij tot geloof komt.

    Timmermans heeft hierbij mogelijk zichzelf geprojecteerd in Isidoor, de zoeker.  Isidoor wil graag geloven, leest de mystieken, de evangeliën, reflecteert met de pastoor, maar kan niet tot geloven komen. Net zoals Timmermans zelf in zijn schemertijd.

     

          De transcendentie van deze historie zit hem er nu in dat Timmermans Leontientje maakt tot een soort van partner van Jezus, in de zin dat ook hier sprake is van een soort van verzoenend lijden. Leontientje brengt het ultieme offer,en dit leidt tot de genade van het geloof bij Isidoor. Als Leontientje  verzwakt en langzaam aan het wegglijden is, ziet Isidoor haar serene vrijheid en onthechting aan het leven: Timmermans schrijft:

    “Welke rijke geestelijke kracht moet haar doorlichten!….En nu deze dood van zijn lieveken…nu hoort hij den klank van het geloof, nu ziet hij het licht van het geloof.  “Het is licht om u Isidoor” zegt ze verheugd met kwijnende stem.”Men moet nog maar eens diep geloven Isidoor, een keer en men gelooft voor altijd….zoals men maar eens diep lief moet hebben en men voor altijd lief heeft”.

     

          Op Leontientje 's sterfdag breekt de zon door de wolken, de korenvelden geven een gouden kleur en dan staat er een enorme regenboog boven de molen op de heuvel. Als zij haar laatste adem uitblaast schrijft Timmermans: “Ineens piept een zwaluw, vliegt wild de kamer in, ritst er weer uit, en verdwijnt recht omhoog in de lucht” Maar in oktober zijn de druiven rijp en de pastoor zegt: “de druiven moeten vandaag nog af, als ik wacht tot overmorgen zit er de barst misschien al in, en morgen hebben we geen tijd, want er heeft hier morgen in de pastorij een groot doopfeest plaats”.

    Timmermans ziet de zin van het lijden en “offer” in het symbool van de druif, die afgesneden en geperst wordt om wijn te worden. Natuur- en Christusmystiek zijn in dit werk tot rijpheid gekomen:de wervende en kritische kracht van echt geloof is niet te vinden in theologische argumenten of dichterlijke beschouwingen of in mystieke literatuur, maar in het levende goede voorbeeld van offervaardige liefde. Tot dit inzicht is Timmermans gekomen en wil er in dit “boek van het geloof”, zoals hij het noemt van getuigen.

     

          Nu kan hij zich wijden aan zijn volgende boek, de biografie van een voorbeeld die hem als gelovige inspireerde: Franciscus van Assisi. Dit boek heet “De harp van St. Franciscus” en werd voltooid in 1932.

    Timmermans heeft eigenlijk altijd al een hang naar Franciskus gehad, al vanaf zijn jeugdjaren, toen zijn grootvader veelvuldig over hem vertelde.

    Ondanks de zeer zorgvuldige voorbereiding ademt  St. Franciskus niet de sfeer van een wetenschappelijke studie. Van de eerste tot de laatste regel ademt het werk Timmerman’s persoonlijke stempel. Timmermans heeft ten diepste de ziel van Franciskus willen peilen, juist omdat hij zich zo verwant met hem voelde. De ziel van Franciskus komt terug in de titel “De harp van St. Franciskus” Timmermans ontleende deze titel aan het motto dat Sabattier zijn biografie meegaf; ”Wie waarlijk monnik is, acht niets het zijne, tenzij zijn harp” Dat vindt Timmermans een prachtig beeld. Hij laat op blz. 257 Franciskus zeggen:”Een minderbroeder mag niets hebben dan zijn harp, dat is de ziel waarmee hij God gedurig looft”.

     

          Na de Natuur- en Christusmystiek van Pallieter en Het Kindeke Jezus in Vlaanderen en het mysterie van de menselijke liefde in De Pastoor uit den Bloeyenden wijngaard kijkt Timmermans nu meer in zichzelf, zoekt een identificatiefiguur en vindt die in Franciskus, met wie hij zich erg verwant voelt.

    Franciskus, die Jezus heeft “gezien’er zich door aangesproken voelde. Zich geroepen voelde met een duidelijke opdracht, uiteindelijk zelf het levend beeld van de Gekruisigde werd en zijn Zonnelied zingt. Een lied van bewondering en dank voor het leven en de schepping, een lied van verbroedering met de elementen, aarde, wind, water en vuur, die voor hem hun bedreiging verloren hebben.

    Timmermans heeft als “leek” en als dichter dit Zonnelied nagezongen en meegeneuried.

    Later, aan het eind van zijn leven zal hij in zijn dichtbundel “Adagio”zelf dicht in de buurt van het Zonnelied komen.

     

          In de zomer van 1935 verschijnt de roman Boerenpsalm .In dit werk staat nu eens niet een heilige of een geestelijke of een mythische Pallieter figuur centraal. In Boerenpsalm wil Timmermans de zieleroerselen van de doodgewone mens peilen. Die gewone mens is in dit werk de boer.

    Timmermans schreef er later over :“Boerenpsalm is een werk dat ik reeds vele jaren in mij meedraag. Ik bewonder den boer, ik vereer hem.

    Een ding weet ik goed, zo’n werk zou ik twintig jaar geleden niet geschreven kunnen hebben. Daar is eerst leven, en verwisseling van licht en donker voor nodig. Als men zoo naar de vijftig gaat”.(Een lepel herinneringen).

          Wortel, de boer in het verhaal, is een stoere, onverzettelijke Vlaamse boer, vergroeid met grond en beesten. maar ook intens genietend van zon, regen, het geurige hooi, het rijpende koren en de vallende bladeren.

    Wortel heeft iets van de eeuwigheid van de natuur in zich. Hij weet zich opgenomen in de onverbrekelijke cyclus der jaargetijden door te zaaien, te maaien en te oogsten. Zolang hij werkt heeft de dood geen recht op hem. Wortel is ook een gelovige, hij vecht, hij valt dikwijls, maar staat steeds weer op.  En daarop ligt in dit werk de nadruk, want juist hier komen geloof en genade tot hun recht. Ondanks alles volhouden en vertrouwen op Gods hulp en barmhartigheid. Wortel staat steeds in contact met God, hij bidt als hij met zware stappen zijn land afgaat.

          De relatie die Wortel met God, en dan vooral met de gekruisigde Jezus heeft, wordt door Timmermans uitgebeeld in het proces van het uit het hout snijden van de gekruisigde Jezus. Wortel doet aan houtsnijkunst,vooral de lange winteravonden heeft hij daar tijd voor. Heel zijn verder leven zal hij aan zijn “Kruislieveheer” werken. Timmermans laat Wortel hier zeggen :

    “Voor wien? Voor wat? Uit eigen plezier? Of omdat een mensch door al zijn miserie zoowat op O.L. Heer begint te gelijken?

    Christusgeloof en passievroomheid krijgen hier vorm in het uitbeelden van de lijdende Christus in een blok hout. Wortel zegt:

          Gij zijt onder mijn handen maar een stuk hout, maar Gij wordt stilaan levend meer en meer.

    Gij wordt iets waar ik van ga houden en tegelijk bang van wordt. Bij het “heilige werk”, dat moeizaam is houdt Wortel zijn meditaties, denkt over zijn leven na en spreekt met Jezus. Als de lente komt, is er geen tijd meer en legt hij het stuk hout op zolder. Maar als groot verdriet hem overkomt, zijn zoon pleegt zelfmoord, haalt hij de Kruisenlieveheer weer van zolder. Als later zijn vrouw overlijdt denkt hij : “Nu wist ik het, die Jezus zou ik op het graf van ons Fien zetten”

          De religieuze draad door Wortels leven is het uitbeelden, het navolgen van Christus met vallen en opstaan.

    Hij heeft Jezus als partner, hij wil hem ogen geven: door Hem gezien worden. Wortel heeft het gevoel van partnerschap, niet alleen met de lijdende Christus, ook met de scheppende God. God is de partner van Wortel, de “moeder” van zijn kinderen.

    Wortel zegt : “Ik zal voor U het veld beploegen. Zegen mijn handen, zegen mijn hart. En geef mij die zware gerustigheid en die brede berusting waarmee een boer kan werken en werken moet. Doe er op tijd wat zon en regen  bij. En dan zal ik voor U het brood voor de hostiën en het brood voor den mensen hun boterhammen, blij en fier uit de grond halen”.

    Terwijl het geloof in de goddelijke Voor-zien-igheid onuitgesproken in dit boek voorhanden is, wordt hier voor de eerste maal het thema aangegeven, dat later in Adagio meer uitvoerig ter sprake zal komen: ”God in ons.”.

    “Als God in ons doorbreekt kan de grootste zondaar heilige worden”  lezen we op blz. 41. Je kan natuurlijk uitgebreid speculeren over de vraag “hoeveel Timmermans er in Wortel zit”. Feit is dat Timmermans op 60-jarige leeftijd voor Adagio het volgende gedicht schrijft”

     

    ’t Kruis staat eenzaam in de velden,

    door mijn zware boerenhand

    uitgesneden en gebeeldhouwd

    en godvruchtig neergeplant.

     

    Jezus is voor ons gestorven

    En misschien ook voor mijn veld

    Al onz’ haren en de sterren

    Ook het zaad heeft hij geteld.

     

    Heer laat ons elkander helpen

    Gij die ’t stroo niet hebt miskend,

    Geef mij ’t zaad, i  geef de tarwe

    Voor Uw Heilig Sacrament.

     

          In 1937 verschijnt "Ik zag Cecilia komen",een korte novelle, waarvan Timmermans tevoren aankondigde als “een liefdesverhaal, dat kort zal zijn, maar zeer fijn bewerkt, iets als een zang, een gedicht in proza’.

    De ik-persoon is een jonge man die de gezonde Kempense lucht is gaan opzoeken, om te herstellen van een ernstige longziekte. Aanvankelijk valt de scheiding van zijn verloofde Roelinde hem zwaar, maar dan ontmoet hij Cecilia. Zij is de enig overgebleven dochter van de zwaar beproefde dorpsonderwijzer die zijn vrouw en zeven kinderen heeft verloren. De jonge man wordt verliefd op het tere en eenvoudige meisje, maar hij wil zijn verloofde trouw blijven. Door een gezamenlijke wandeling in de regen is Cecilia echter ziek geworden.

    De doktor geeft nog weinig hoop. De jongeman vertrekt om ergens ver weg aan de Maas het enige geneesmiddel te halen, dat haar wellicht nog kan redden. Als hij terugkeert is Cecilia echter al gestorven.

    Nu heeft hij de moed om van zijn voorgenomen huwelijk met Roelinde af te zien, want heel zijn leven is enkel nog een verlangen naar de dood, om voor eeuwig met Cecilia “een lied en een stilte te zijn” 

          Het mysterie van de menselijke levensloop, het raadselachtige in de mens heeft Timmermans al vroeg geboeid. De vraag naar het “waarom’ in de wereld en mensgeschiedenis.

    Hij schrijft :“Onze ogen kunnen niet in de zon zien, en God is te stralend om de gebaren van zijn wil te kunnen volgen”

    De Voorzienigheid wordt hier ter sprake gebracht. Timmermans schrijft : “Wij mogen het verloop van de gebeurtenissen geen naam geven. Zie, ik trek een denkbeeldige lijn in het midden van deze hoogte. Als het nu regent, loopen de druppels die rechts vallen, naar de Nethe, en die links vallen naar de Demer. Een kleinigheid van wat wind, het verroeren van een kruidje, een steentje dat in den weg ligt, en de ene druppels vallen links en de andere rechts, ene andere bestemming tegemoet. Zoo is het leven der menschen. Door een niet soms, en het leven gaat een andere toekomst in. Doch alles smelt weer samen in de harmonie van God. Menschen, gebeurtenissen, dood en leven, zijn alles slechts klanken van zijn lied, waarvoor men zwijgt en dat men slechts knielend kan beluisteren"”

          De “toevallige” ontmoeting van de hoofdpersoon en Cecilia zal hun beider leven veranderen.

    De eerste liefde van de hoofdpersoon was een “gemaakte” en “hebberige” liefde :”zonder u Roelinde is het leven de moeite niet waard” zegt de hoofdpersoon De liefde van Cecilia overkomt hem, wordt hem geschonken: Timmermans schrijft  : “Zij heft de ogen op:zacht, eenvoudig bezien ze mij. Maar het is de morgen en het is de nacht. Het is de eeuwigheid. Voor dit is er nooit iets geweest. De zaligheid breekt open voor zijn leven…”.

    De dood heeft haar bedreiging verloren want “dan zullen wij een lied en een stilte zijn”. De novelle eindigt op de kamer van de hoofdpersoon. Cecilia is gestorven en begraven.  Hij schrijft naar huis dat hij heel de winter hier zal blijven.

     

          Er is nu geen sprake meer van de Kruisenlieveheer, in deze novelle geen spoor meer van Christus-vroomheid. Het gaat in deze novelle om ”Het Lied van God”: God is aan het werk in het heelal, in de natuur en in de mensenziel. Het “zien” bij Timmermans is nu een “zien van het onzienlijke”.

    De dingen en de mensen laten sporen zien van een diepere, hogere, mysterieuze werkelijkheid en “wij beluisteren het in elkander’s ogen”  De Voorzienigheid, en het mystieke luisteren naar Het Lied van God, en zelf een klank in dat lied te zijn. Dat is wat Timmermans in deze prachtige novelle wil aanstippen. Later, in de dichtbundel Adagio zal dit nog duidelijker worden. 

     

         

    02-01-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lezing door Jaap Nicolai - deel 2

          Rond 1942 gaat de gezondheid van Timmermans hard achteruit. Een sluimerende hartkwaal gaat hem geleidelijk aan meer parten spelen. Het is rond deze tijd dat Timmermans zich voor gaat bereiden op wat zijn laatste grote roman zal worden: Adriaan Brouwer. Zelf een verdienstelijk schilder, was Timmermans geïnteresseerd in de oude meesters. Het moet zo zijn dat Timmermans veel van zichzelf in Brouwer heeft herkend, erdoor werd aangesproken. Hoewel Brouwer ogenschijnlijk heel ver van Timmermans afstond.

     

          Adriaan Brouwer behoorde tot de groten van de Antwerpse schilderschool, Rembrandt en Rubens bezaten werk van hem. Brouwer werd geboren in 1605. Hij begaf zich zijn hele leven in kringen van toneelspelers en kunstenaars, een vaste woonplaats had hij niet. Hij werd de minnaar van een getrouwde vrouw. Hij ging zich vaak te buiten aan drank en verdovende middelen (toeback met hennep vermengt, Belladonna genaamd)

    Hij stierf in 1638 tijdens een pestepidemie in een armengasthuis. Hij was totaal afgeleefd,verslaafd aan drank en verdovende middelen.

    Brouwer vertelt in deze levensroman zijn leven terwijl hij op zijn sterfbed ligt. Het boek begint dan zo; “Nu lig ik hier in het gasthuis, neergeslagen op het strooi van den arme. Adieu leven en kunst. Liever jong en vol vlam de put in ,dan verslenst als een oude dendereer aan zijn doodskist te zitten denken. Met een beetje moeite had ik kunnen leven als een grote mijnheer met kanten kraag, en roem en fortuin binnenrijven .Een deftig speculatie-ventenleven. Ik doe niet mee. Ik ben van anderen deeg gebakken. Er zat een onrust in mij naar vrijheid en opstand; een drift naar hevige dingen, naar geweldig plezier, en een diep heimwee naar ik weet niet wat. En dan, bij God! Door heel mijn wezen een hartstocht om te schilderen, om eeuwig en altijd te schilderen”.

          Aan het eind van het boek laat Timmermans Brouwer dan zeggen : “En nu wacht ik naar het toevallen van mijn ogen. Ik ben misschien geweest wat ik moest zijn? We kunnen er misschien niets aan doen? Of ge heilig zijt, kunstenaar of ketellapper? Ik ben mislukt als mens. Mijn kunst niet. Ik ben dan toch iets komen doen…

    Kom, laat het nu stil worden. Wij kletsen teveel over die dingen .Ik heb maar een wens, zo zachtjes kunnen uitdoven, met de hand van Isabelle in mijn hand.”

    Stilte heeft in deze roman niets van haar betovering verloren, en ook het geloof in de Voorzienigheid : “God’s wegen! Wat heb ik daar dikwijls aan gedacht en over gepeikerd Veel werk maakt Brouwer van zijn geloof niet, maar tussen zijn talloze avonturen in klinkt de ernstige ondertoon van en kort gebed.”Het leven is vuil en lelijk ,ik ook, maar tussen de plooien zit er iets goddelijks en ’t is dat wat wij er met onze verf willen uithalen en laten zien”

     

          Het levensverhaal van Brouwer heeft Timmermans met hart en ziel en alle passie geschreven. We kunnen ons afvragen of dit nu“de echte Brouwer” is die hij beschrijft. Het is waarschijnlijk wel de echte Timmermans, nergens liet hij zo diep in zijn geestesleven peilen. Veel van zijn ideeën komen in het boek terug. Timmermans’ dochter Lia zal hier later over schrijven: ”Dit is het boek waarin men vele gedachten van vader terugvindt.

    Er zijn vele dingen in, die vader in den mond van Brouwer legt, omdat hij veronderstelde dat Brouwer er zo over dacht... (Mijn Vader)

    Door Brouwer zijn levensbiecht te laten spreken op zijn sterfbed kon hij de inhoud van de roman verrijken met levenswijsheid die hij zelf had verworven. Ook Timmermans voelde door zijn hartziekte de krachten tanen.

    In Adriaan Brouwer is het Gods Voorzienigheid die het “altijd zo in elkaar steekt, dat het bobijntje zo afloopt dat de twee uiteinden van den draad in Zijne handen terechtkomen. “God’s wegen zijn onnaspeurbaar”.

    Timmermans lijkt hierbij in de roman uitgegaan te zijn van de stelling dat onze gebreken een deel zijn van onze kracht. “Elk mens heeft zijn vogel, en heeft een steen in zijn hart liggen. Naar die zotte vogel luistert men, en men doet van alles om het gewicht van de steen niet te voelen. Onze gebreken zijn een deel van onze kracht”.

    En weer stelt Timmermans de steeds terugkerende vraag, voor hoever de mens wil heeft of voorbestemd is om een bepaald lot te ondergaan. Dat de mens niet alles aan de Goddelijke Voorzienigheid moet overlaten maar ook zelf zijn best moet doen. Uiteindelijk lijkt Timmermans tot de conclusie te komen dat Gods wegen inderdaad onnaspeurbaar zijn, maar, zo laat hij Brouwer zeggen::”Een ding kan God mij niet verwijten, dat ik hem teveel aan zijn mouw getrokken heb voor tandpijn, geld en andere nutteloze dingen. Ik heb hem laten doen Ik ben mislukt als mens. Mijn kunst niet. Ik ben dan toch iets komen doen.”

    Wat overblijft is stilte, luisteren in stilte ”Kom, laat het nu stil worden”

    Brouwer zegt: “Zoo tegen den dood aan begint het stil te worden.En die stilte komt, ik voel ze als drup voor drup immer voller in mijn geest opstijgen…..”

     

          Hoewel we veel van Timmermans’ proza lyrisch proza kunnen noemen, had hij zich behoudens in zijn jonge jaren nooit serieus met het schrijven van gedichten bezig gehouden. Zo rond 1945 gaat Timmermans’ gezondheid verder achteruit, zijn hart verzwakt zienderogen. In deze laatste moeilijke jaren schrijft hij zijn gedichtenbundel “Adagio” Adagio is de ultieme uiting van Timmermans’ innerlijke zieleleven, de verwoording van zijn persoonlijke gemoedsstemming en van zijn beproefd Godsgeloof. Naast  natuurmystiek staan het eeuwigheidsverlangen en de godsrelatie in Adagio centraal..

    De Adagio spiritualiteit heeft een uitgesproken kosmisch accent. 

    In deze gedichten heeft Timmermans zichzelf open en in alle vrijheid uitgesproken:”Ik heb gevoeld dat een gedicht een belijdenis is uit het diepste” en “’t Gaat tussen God en mij”, schrijft hij aan zijn vrienden..

     

          Dochter Clara vertelde later: ”Adagio heeft vader voor zichzelf geschreven. Al biddend en op zijn ziekbed.

    Hij las ons van tijd tot tijd wel eens een vers voor, maar niet om ons iets mee te delen. We voelden dat aan, hij betrok ons er niet in. De afstand tussen hem en ons was al te ver en te groot geworden. Onze jeugd, gezondheid en onervarenheid vormden een kloof, die vaders werk niet kon overbruggen. Het waren indrukken en conclusies van een heel leven en vruchten van strijd, lijden en ervaring. Hij wist dat we niet konden begrijpen, we moesten alles nog beleven”.

     

          Volgens Albert Westerlinck heeft Timmermans zijn Adagio gedichten geschreven in het versterkte bewustzijn van de ijdelheid en de vergankelijkheid van het menselijke bestaan : “Ik ben een steenen pijp,die ieder uur kan breken en elken dag voor U een nieuwe zeepbel blaast’ (Adagio no.8)

    De herfst en de avonduren nodigen uit tot stilte en bezinning. Reeds in zijn vroege werken vinden wij de natuurbeelden van herfst en avond, die oproepen tot ingetogenheid en weemoed om de vergankelijkheid.

    In de Adagio gedichten wordt deze weemoed een bron van dieper geestelijk leven en zelfkennis. Het heimwee naar een oneindig geluk heeft hem altijd voortgejaagd. Nu dringt het besef door dat God steeds riep:”Ik ken uw heimwee!”. De vertwijfeling gaat nu wijken voor vertrouwen.

    Timmermans schrijft :

    “Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt

    en zegen ook zijn vruchten

    Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten.

    Ik ben bereid”

     

    Nu komt Timmermans in een volgende fase, de fase van de stilte. De stilte die hem toch altijd had geinspireerd, en waarvan hij had gehouden en naar verlangd. De stilte die voor hem zo moeilijk bereikbaar scheen, boordevol zittend met gedachten en gevoelens. Maar reeds in Pallieter en Het Kindeke Jezus in Vlaanderen is stilte al een bron van ingetogenheid en religieuze beleving. In Adagio heeft hij er een heel gedicht aan gewijd :

     

    “Ik hou van de nevel bij de val der blaadren;

    het stemt tot weemoed om ik weet niet wat.

    Verlangen en betreuren glimmen mat,

    Het hart zwijgt loom in ’t struikgewas der aadren.

     

    Dit is de stilte ,die ’t geluk laat naadren.

    Het ver geluk, dat iets van God bevat,

    Maar telkens als een zeepbel openspat

    Bij al ’t gedruisch, dat wij in ons vergaren..

     

    Nu ’t stil is, wordt mijn ziel de zeekinkhoren

    Waarin ik god die door de heemlen bruist,

    Beluister, en zijn hoog bestaan kan horen.

     

    O broos geluk, dat in mijn ziele suist,

    En uit wat stilte en weemoed wordt geboren,

    Maar door dit hart straks weer zo snel verhuist”

     

          Gods stilte,waarin we worden opgenomen, het land aan de overzij, de grens van de menselijke existentie; Timmermans heeft er zijn hele leven maar vooral in de Adagio periode naar gezocht.

    In zijn gedichten heeft hij zijn innigste gevoelens verklankt. In de stilte, in de diepte, in de eenzaamheid van de eigen ziel is God als “grond van mijnen grond” uiteindelijk te vinden.

     

    “k Zocht U achter d’hemelrondten,

    In der sterren harmonij,

    In profeten,in ’t doorgronden

    En in ’t zoeken

    Wat de boeken

    En de wijzen ons verkonden.

    ‘k Zocht U altijd buiten mij,

    tot het leven mij verwondde,

    en ik U o zaalge stonde,

    in mijzelven heb gevonden.”

     

    “God is in iederen mens, wij zelf moeten hem daar gaan zoeken. Hij wacht ,is dat nog niet genoeg?”-“Wij moeten eerst de muur afbreken om Hem er uit te halen”-“God roept in ons, maar wij gaan altijd naar buiten luisteren”

          En het laatste dat hij opschreef : “Ga zelf opzij staan en God treedt binnen”.

    Langzaam ontwaarde hij voor zichzelf de kern van het bestaande. De zichtbare wereld is als het ware slechts uitvloeisel en omhulsel van het goddelijk Zijn. Vandaar zingen bloed en dingen een lied van heimwee naar hun kern, hun oorsprong en eindpunt. Het vergankelijke snakt naar het onvergankelijke, het onvolkomene naar het volmaakte, het schepsel naar zijn Schepper, het broze omhulsel verwijst naar de kern, het lied van al wat leeft is een kinkhoren waarin ruist de stilte van God.

    Tenslotte fluistert Timmermans dan het gedicht waarin hij, denk ik, alles zegt wat hij te zeggen heeft. Het is zijn afscheid van het leven. Hij had het land aan de overzij herkend:

     

    “De kern van alle dingen

    is stil en eindeloos.

    Alleen de dingen zingen.

    Ons lied is kort en broos.

     

    En donker ruist mijn bloed,

    Van heimwee zwaar doorwogen.

    Ik zeil langs regenbogen

    Gods stilte tegemoet.

     

    ******************

    01-01-2012 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (6 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kaligrafie
    Anna Marie
                   

    20-12-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Begijnhof - Felix Timmermans

    HET BEGIJNHOF.

     

         Het Begijnhof is d'amandelboon van Lier. En, om den smaak en den reuk goed te bewaren, ligt ze wat bezijds onder de frissche gordijn der Begijnenvest tegen de Nethe, vlak in den waai der velden, maar omsloten en bewaakt door met klimop bewassen muren en zwaargegrendelde poorten.

    Daarachter, onder het feestelijk torentje, in de o'ude huizen, waar 's nachts oude herinneringen over de trappen kraken, bloeit de blanke bloesem der vrome begijnenzielen.

         De stilte en de eenzaamheid glijden over de bleeke kasseikens langsheen de witte straten, De huizen staan er als onder water, als rechte planten in een vijver.

    Het geloof houdt alles wit en stil. Het geloof suist rond den calvarieberg, waar in een proper hofken, onder een blauw portaal, Jezus dood ligt in den witten schoot zijner moeder ; het geloof zweeft doorheen de dichte traliën, waarachter een Ecce-Homo gevangen zit, en 't prevelt uit de namen die op de deuren geschilderd zijn:

    «De Wijngaerdt des Heeren, 't Zoete Naemken Jezus, Berg Thabor, De Vlucht naar Egypte».

         De stilte is een olie; nu en dan borrelt ze op, en uit den taartigen à-jouren toren wellen dan klokkengalmen open. De witte stille straten zijn een kleurig getijdenboek, verlucht met de naïeve tafereelkens van Jezus bitter lijden.

    Oud en ingevallen zweeten de klamme huizekens, maar daarbinnen achter de zieke, vochtige steenen, achter de batisten gordijntjes en de roode geraniums, verjongt zich de geest, gebogen over het geurige boekje van Thomas à Kempis. Moe van zooveel eeuwen te staan hangen de muurkens voorover, en als de kreunende poortjes opengaan, laten ze frissche hofkens zien die de aankondiging aan Maria verwachten.

         De stappen klinken in de smalle straatjes, verbaasd over hun eigen lawijd, en een begijntje dat achter een venster zit te borduren, weet niet of ze U moet goeden dag knikken, en als ge al lang voorbij zijt doet z' het toch maar.

    Zij zijn gewoon van slechts O. L. Heer en de stilte te groeten.

    Elk straatje ziet op vrede; paaschroode daken lachen in de lucht, en er zijn er daarbij die heelemaal groen befluweeld zijn van zacht mos, om artistenfrakskens van te maken, — oude druivelaars kaderen hunnen wijnzegen rond de vensters, klimop warmt zich rond de scheefgewassen schouwpijpen, waarop de merels zoo gaarne komen fluiten, en rankrozelaars laten zich naar het verdiep, waar de bedden staan, gaan rieken,.


           
            ( Lode Verhoeven 1920 - 2002 ) 


        
    Roode baksteenenhuizen met witte manchetten, lachen verrassend ten einde van een straatje. De trapgevels hun zolderdeurken zijn als gesloten oogen, en als z' open gaan is de pupil een kat. En altijd de musschen die ongenadig de eene. eentonige snaar van de stilte betokkelen: tjip. tjip, tjip... tjip, tjip...Ze dansen over de straat, wippen in de dakgoten, gaan drinken in de marmeren straatpompbakken, en krioelen in de majestatische begijnenvest, die als 't Begijnhof in heur armen draagt, en in alle huizen binnen ziet. Daar woont ook de nachtegaal, die 's nachts zijn koninklijke perelenkransen over de begijnhofstilte drest. En hoog boven die tevredene nederigheid jubelt de kerk hoog en groot in volle Brabantsche krullenweelde, als een galante markiezin...


        
    Hier wandelt de mystiek in burgerkleeding rond,. Elke begijn staat voor heur eigen potteken; zij kunnen zelf naar de markt en kruidenier hun erwtjes en engelsche vijgen gaan halen. Ruysbroeck is gemengeld met een pond worsten. Zij hebben hun klein huishouden, en hun nederige meubelen, hun hofken, en koperen kandelaars te verzorgen, en de groote tik-tak horlogie op te winden.

         Het kloksken in den toren roept hen verschillende keeren naar de kerk vol luisterlijk zilver en begijnenproper geblonken, waar zij in witte lakens gehuld hun gebeden bidden voor in den hemel te komen, voor de vagevuurzieltjes, voor hunnen kanarievogel en tegen de ratten en muizen. Alles is simpel bij hen, ook hunne plezieren; levens der heiligen lezen, met de loto spelen voor pepernoten, strooisel snijden voor de aanstaande processie, die een klinkende dag is in hunne egale vredigheid, en gaan wandelen over de kathedrale Begijnenvest, naast de witte Nethe.

         Een kinderlijk reglement stippelt hun leven af : geen honden houden, des Zondags niet van het hof komen, met geen man aan tafel eten. En als dit wit levensbobijntje afgeloopen is, worden ze begraven met 'n witte bloemekenskroon op het hoofd, en nedergelegd in den lommer van die kerk, waar een hofken boven hun lichaam groeit. Het water hunner blanke zielen wordt van boven efkens gerimpeld, door de wereld die er over ritst, maar dieper staan de witte bloemen van hun geest, ongestoord zich rekkend naar God en zijn zoete heiligen.

    De geur van 't geloof waait uit hunne witte kappen, en staat recht als een zuil uit den hemel, recht op de roode daken en de oude muren, wit en stil als een gedurige Zondag.

     

    Felix Timmermans.

    *********

    19-12-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lierke Plezierke - Van een bruiloft en een Pallietestoet

    Lierke Plezierke

    Van een bruiloft en een Pallieter-stoet.

     

    Uit de Nieuwe Rotterdamse Courant 12 juni 1928  -  avondblad

     

         Waar de drie kronkelende Nethen een zilveren knoop leggen; waar plots het spekbuikige, overvloedige Brabant zich scheidt van ’t mijmerend, magere kempenland, daar is het.

    Daar troppelt Lier met zijn roode daken en witte punt en krolgevelen, met zijn torentjes, tuintjes, straten en bruggen uit het weerspiegelende, olijfgroene water op, eenvoudig, rustig, kleurig, zonnig en gelukkig als een droom van Vermeer van Delft.... zoo begint Felix Timmermans zijn boekske Schoon Lier waarin hij met kunstenaarsliefde en hartelijken burgerzin heeft geschreven over al het heerlijke van zijn stad, waaraan hij verknocht is met de uitbundigheid van zijn plezante Vlaamsche wezen en de warmte van sterk volkseigen gevoel. "Lier's animator" is de eere-titel, waarin de voorzitter van den Vlaamschen-Toeristenbond vanmiddag zijn verdiensten voor stad en gewest heeft saamgevat en dien hij welgedaan gnuivend heeft geïncasseerd als een boogschutter van het Sint Sebastiaansgilde een gewonnen hoogvogel. Want hij wil het weten, dat niets boven Lier hem aan het harte gaat. Reisde het niet in hem mee, aldoor, toen hij trok naar waar de appelsienen groeien!

    Gij zijt schoon ook mijn stedeken Lier. Ik heb u niet verlaten, ge zijt rond mij gebleven, en 't is of ik van uit het venster van een uwer puntgevels Italië heb zien voorbij wandelen....

    Voor zijn stad heeft hij veel gedaan en beiden zijn er wel bij gevaren. Ze gaf hem onuitputtelijke stof tot schrijven en zijn boeken droegen haar naam en den reuk van haar begeerlijkheden over de grenzen naar verre landen — bijna zoo alom en in alle hoeken als de naam van de Hollandsche stad Schiedam in kruiken over de wereld is gegaan. In het Fransch, het Duitsch, het Engelsch, het Italiaansch. het Poolsch, het Tsjechisch, het Hongaarsch, het Zweedsch is Timmermans' werk nu al vertaald.

         Door de stille De Heyderstraat loopt de vreemdeling en als hij opkijkt tegen een gezelligen lichten gevel: "Ja. mijnheer," zegt ongevraagd gedienstig en met trots een vrouwtje uit het volk, "daar woont Pallieter!"

    Zoo één zijn Lier en Felix Timmermans. En daarom kon de gouden bruiloft van eenvoudige Liersche menschjes uitgroeien tot een folkloristisch Pallieter festijn.

    ***

         Twee jaren geleden al zijn in diezelfde De Heyderstraat, waarop de spitse Kluizekerk der Dominikanen neerziet als een trouwe wachter, de koppen monkelend bij elkaar gestoken.

    In de Zomermaand van '28 zou NettekeVerstraete vijftig jaar getrouwd zijn en die moest nu eens werkelijk in een gouden zonnetje worden gezet! Een comiteit werd gevormd met natuurlijk een voorzitter, een ondervoorzitter, een schrijver, een schatbewaarder en vele leden, waarbij de man van het initiatief: mijnheer Frans Voet, die op de tram het geld ontvangt iederen keer als er iemand in zit. Timmermans, bovendien gebuur, was heet van de partij, dat spreekt van zelf. In het "Herderinneken", in den "Volksvriend", in het "Café Royal" en bij Stans de Koninck werden wekelijks pinten gedronken en beraadslagingen gehouden over de beste wijze, om het jubileum der vennootschap Van Peborgh-Verstraeten te vieren. Want Piet van Peborgh is de man van Netteke, met wie hij de halfeeuwsche "overwinning op de wispelturige liefde" heeft behaald, zooals Timmermans de prestatie noemt vanwege het feit, dat het te Lier van opgeruimdheid zoo overloopt.

         Een groot feest moest het worden! Een feest met een stoet, toepasselijk en symboliek.

    Een allegorische voorstelling van Piet's eerzame beroepen van huidenvetter en turfverkooper, dan wel het huwelijk door alle tijden, van Eva tot Netteke, zijnde van het vijgeblad tot het zwarte hoedje met keelebanden! Totdat een der leden, op het lumineuze idee van een Pallieterstoet is gekomen en toen burgemeester en schepenen bereid bleken, ook de Reuzen te laten uittrekken uit hun stoffige bergplaats, om mee te dansen op Netteke's bruiloft, kon een schuimende pint het accoord bezegelen.

         Toen de mannen het eens waren, zijn de vrouwen en de kinderen er aan te pas gekomen. En maanden lang hebben jong en oud. rijk en arm, in opgeruimde eendracht ieder het zijne gedaan : de meest fantastische en kleurigste pakken ineen geflikt, papieren rozen en slingers gemaakt en naar hartelust gedicht ter grootere en aldoor grootere eere van het bruidspaar. Bernard Janssens was geheimzinnig bezig om de Reuzen te kalefaten. Hij heeft ze, zei Timmermans, gckamd en geschoren, hun peerdshaar getrest, gefriseerd en gekeperd — hij heeft ze gepommadeerd, gekleed en verzorgd tot in de puntjes, hun nagels gekuischt, zelfs Kinnebaba zijn snotneuzen schitterend doen blinken. Vandaag, eindelijk, was de dag der vreugd. Onze Lieve Heer was met Lier en schonk zonneschijn.

    En het werd "Lier van het smakelijk bier en van 't plezier en goede sier op een plezante manier"....

    ***

         Vanmorgen vroeg al wapperden van het stadhuis, de "notaris-deftige hersenpan van Lier", de drie vlaggen eendrachtig. De Belgische, de Leeuwevlag en de stedelijke kleuren.

    De muziekkiosk op de Groote Markt was gepavoiseerd en van burgerhuizen jubelde het dundoek in den genadigen zonneschijn. Langs de hoofdkerk met haar perperbustoren liepen we, de St. Gummarusstraat door en......

    Daar was het.

    Dadelijk aan de ingang van de De Heyderstraat wierp, boven den grond, een geweldige hoorn des overvloeds een fel-kleurigen regen van papieren roosjes op een kostelijke eerepoort.

    En naar avenant was heel de feestbuurt versierd, met slingers, vlaggen en allerlei dankbare palatie. "Leve het jubelpaar!," dat was kort en krachtig. Maar weten we niet uit "Schoon Lier" van Gommer Nollekens, den kuiper, kaponnendraaier en speculatieventsteker, die al zijn klanten rijmend geriefde en als het bier hem inspiratie gaf, bij gemis van papier zijn bevlieging in den maneschijn op een deur schreef, om z'n vers den volgenden morgen te komen afschrijven? Dichters heeft Lier er meer! Daar lazen we, tegen een gevel, hoe Netteke en haar Piet hebben gezwoegd voor hun kinderen :

     

    Vijf kleinen hielden ze over van

    Gods zegen op hun min.

    Ze zorgden voor den inslag en de kleeren van. 't gezin

     

    En was voor hun gezeven soms

    De broodkast bitter klein,

    Ze schikten 't dat de vasters toch

    "De jong" niet moesten zijn!

     

    "Deden ze het niet goed zeg?" dat was weer kortaf. "Proficiat Net en Piet" kordaat hartelijk, Maar Netteke's buitengewone diensten aan stad en land waren weer aandoenlijk berijmd. Want u moet weten, dat ze twee reputaties steeds heeft opgehouden : ze was een kranig borduurster en genoot vermaardheid in het aangenaam trekken van losse melktanden!

     

    Als ne melktant ons deed grijzen

    Zond ons moe tot Net de bruid

    Ja, die suste al onze smarte

    En trok gratis al het zeer er uit.

    Heden trekt men zonder vragen

    Tanden voor gelijk ook wien

    En thans komt de droefheid 't laatste,

    Als de rek'ning wij bezien.

     

    De anonieme ex-melktand-lijder heeft blijkbaar slechte ervaringen met wetenschappelijk gevormde mondartsen opgedaan!

    En ziehier den tekst van het artistieke werk van Netteke’s handen :

     

    Netteke Verstraete, die

    Door vrienden en geburen

    Gehuldigd wordt als gouden bruid

    Is een eerste in 't borduren

    Menig Princes met rozen praalt

    Verwekt door Net haar toovernaald.

     

    Met deze korte bloemlezing uit de dichtkunst der De Heyderstraat zullen we volstaan.

    Doch op "Den Oever" oftewel "Klein Venetie", zijnde een groep houten noodwoningen achter Netteke's huis — de kantwerksters, die daar wonen, waren als achterburen voor van de partij! — schuilt een levenswijs dichter :

     

    Dansen zingen, dat kan iedereen,

    Maar 50 jaar zijn vrouwtje minnen.

    Dat kan Piet alleen.

     

         Ook deze buurt was danig versierd. Wat met gekleurd papier al niet te tooveren valt en dan een paar bossen gele brem er tusschen, daar heeft het zonnetje plezier in!

    Het één-kamer-huisje van het bruidspaar bleef hermetisch gesloten en de deur ging schuil onder het baldakijn van stroo met papieren-rozen-borduursel. Maar van alle bewoners der feestwijk kon niemand het een moment binnen uithouden. Het was een gekrioel van voorbereiding vanwege de te vormen stoet. Timmermans, een gele stofjas over brock en vest van het officieële pak, liet zijn kennersblik gaan over de tractatie voor de jeugd, zijnde siroopstekken, neusjes, tikkenhanen op een stoksken, speculatieventen, brokken van Varenberg en wat meer de Liersche tongetjes streelt. We genoten de eer, even een vleeschbrood te mogen bewaken, zoo'n saucijs van een meter lang. "He, man, als je dat eet, moet je er met de vingers niet aankomen, anders hap je een stuk van je hand..."

         Praalwagens reden aan met snaterende jeugd. Reuzen en Reuzinnen verschenen op het terrein, begroetten elkander met hoffelijke buiging en sloegen alvast een flikkertje, grotesk van logge elegantie.

    ***



        
    Tien stappen en het bruidspaar was in de Kluizekerk. Immers, als het orgeI speelt, trillen de koffie-kommekes in de kast. Een plechtige hoogmis werd opgedragen. Kerkvaandels waren tegen de pilaren gehangen, bloemen en groen stonden ter weerszijden van het altaar en erachter kleurde de vlag van Lier. Op het Stadhuis heeft de burgemeester de talrijke vertegenwoordigers der pers, welkom geheeten. Hij legde nadruk op het door en door Vlaamsche karakter der stad Lier, waarop invloeden van buiten minder dan elders hebben gewerkt. Zoodoende bleven de herimeringen bewaard aan oude tijden van kunst, nijverheid en vermaak.

    En daar kwam dan eindelijk de stoet, weelde van kleur, jolijt van muziek, zang en dans.

    Voor de vele kijkers langs den weg verassend van vertrouwdheid.

         Gendarmen, trompetters en dan in twee rijen de "keersters" met haar versierde bezems.

    Er moeten er twee-en-vijftig zijn geweest, doch twee meer of minder, dat kan ook. Oud en jong waren er bij, maar vroolijk allemaal; recht en krom, dik en dun (Timmermans bezwoer, dat één de 130 Kg haalt), met en zonder knot. De suisse, met steek en staf, dirigeerde met den ernst van een Mengelberg het keerstersliedeke.

    Ziezoo, de weg was schoon geveegd en daar begon het eerst goed! De Liersche Reuzen bleken uitgebreid met een geweldige Charlot tot opening van dc Pallieter-groep. Gele rok, roode blouse, zwarte kapmantel, de Belgische kleuren. Fruitdragers van het Belofteland torsten een kolossalen druiventros als symbool der Pallietersche weelde. Een forsche Pallieter en een bekoorlijke Marieke repeteerden te paard hun huwelijk, aan bonte toomen geleid door de seizoenen, voorgesteld door vier groepen elk van vier kinderen.

    Daarachter volgden, smakkend van het te wachten smullen en smeren, de familieleden van Charlot; de vrouwen met strooien kaphoeden, de mannen in blauwen kiel met rooden zakdoek om den hals en gezellig hun pijpje smorend.

         Maar één Pallieter in zulk: een stoet? Hij kwam nog een keer. Nu in den huifwagen, Marieke naast hem met den drieling op schoot, Peterus de ooievaar vol belofte bovenop. Onder in den wagen tripten duiven in het stroo, konijntjes snuffelneusden en achteruit reikte Charlot haar sissende koekepan aan de beluste toeschouwers. En die twee daar, in het grappige hondenkarretje? O ja, miniatuur, maar ze waren het : de Pastoor van het Begijnhof, lezend in z'n brevier, en Fransoo de schilder met z'n palet en in z'n fluweelen kunstjasje.

    En daarachter een heele wagen met lieve kindertjes in het wit, voorraad na den eersten drieling....

    Hoort :

     

    Drie koningen met een ster

    Kwamen gerezen van zoo ver....

     

    Een bende kinderen, vele malen drie koningen met hun ster, alle verkleed met dolle fantasie, om het schoonste of koddigste. Het was de voorhoede van de echte goeie broers : Suskewiet, Pitje Vogel en Schrobberbeek, de amateurs van het estamineetje "In 't Zeemeerminneke".

    En de verbeelding ging naar En waar de sterre bleef stille staan.... Zeer geslaagd was het foorwageske, door Jozef getrokken, er in het Lieve Vrouwke met het kindeke.

    Lieve kind-engeltjes, wit en blauw en geel en rose gekleed, met zilveren vleugels, begeleidden den devoten stoet.

         Van de processie naar den draaimolen — het is echt Vlaamsch. Dadelijk na het foorwageske kwam een gezelschap liefdegodjes met een dwaas-grappigen Cupido : vleugels als zwanevlerken, plomp-groote schoenen, onevenredige spillebeenen, een rooden zakdoek om den hals, hoogen hoed op de grijnzende tronie. "De eenige betaalde figuur in den stoet," vertelde Timmermans ons later, "en hij is duur! Het is onze lijkbidder, die trouw aanzegt en als men niet open doet, roept hij zijn boodschap door de brievenbus...."

         Cupido? Hij was de voorbode van de groep Anne-Marie, vanwege den hutsepot van liefdeshistories in het boek van dien naam. En de groep was sehoon! Mijnheer Pirroen en de andere Dolfeijnen, in veelvervigen rok en met gekleurde hooge hoeden, sehreden statig met hun crinoline-dames. Mijnheer Pirroen smorend "as ne vapeur' met Jonkvrouwe Cesarine van St. Jan aan den arm. Al die mooie costuums waren te Antwerpen gehuurd.

    De laatste en omvangrijkste groep heette : Lierke-Plezierke. Ze stelde den Lierschen kalender der vroolijkheid voor, Sint Nicolaas met zwarten Piet voorop en onmiddellijk daarna zijn halfbroer St. Greef van de halfvasten. Vanwege de heiligheid was hier St. Gummarus mee in den stoet gekomen, als stichter der stad.

         Aan kermissen te Lier geen gebrek : Roggenbrood-, Schippekens-, St. Bernardus-, St. Annekens-, St. Margrietjes-, Kluize-, St. Gummarus- en H. Sacraments-kermis.

    Vroolijke muziek en dan een bont en bewegelijk maskeradevermaak, van een oprechte uitbundigheid en een volkseigen karakter, dat het even.... aandoenlijk was om te zien.

    Dat danste en sprong, wendde en keerde en blijmoedig gaf de zon haar zegen. Maskerade.... "Vischken-bijt" speelden hengelaars in hun trouwpak.

    Vermaak van heel het jaar en van elken Zondag. We zagen boogschutters en talrijke duivenmelkers en daar, statig op een wagen keek het belfort goedkeurend neer op volksgebruiken en spelen en lammeren blaatten den spot met den scheldnaam der Liersche bevolking.

    Frêle kwam het kopje der stedemaagd uitkijken boven op den hoog verheven Belgischen leeuw. Dan weer een praalwagen met den toren van de Sint-Gommaruskerk, de wijzerplaat verlicht. Het Welvaartschip was getuigd en bevlagd en bemand met vele vroolijke matroosjes.

         We zouden al te uitvoerig worden, als we alles van dit gedeelte in bizonderheden gingen noemen : de aanduiding van de winterspelen, van de lekkernijen, de zomervermaken, de kinderspelen. Waarlijk, het blijkt niet kwaad, in Lier jong te zijn! Maar wat we niet mogen vergeten, dat zijn de Reuzen, die voor het Stadhuis hebben gedanst. Goliath, de Reuzin, Kinnebaba hun zoon, Bonpapa, Bonmama, broer Jan, zuster Mie, de Moorsch en de Memmé. Vooral Goliath was prachtig met zijn vollen zwarten baard, z'n nijdige oogen en z'n blinkend harnas. En formidabel het Beiaardspaard met de vier Heemskinderen, zooals het reeds heeft meegehuppeld in den stoet van 1417! Naar traditie moet het door vier opeenvolgende jongens uit één gezin worden bereden (Timmermans : een vierimg is ook goed, ....maar jongens....).

    De Heemskinderen, schoon geharnast salueerden met hun daggen.

         Hier maakte de "cavalerie" (jongens op een stokpaard en slaande met varkensblazen) de weg vrij — daar danste een nar een sierlijken dans.

    Ten slotte kwam het bruidspaar in open rijtuig de oude kopjes verschrompeld onder platte pet en zwartbanden-hoedje; een lange rij van "caleizen'' met de familie; een rijtuig met het comiteit (hoera voor Timmermans). En toen was het uit.

    Het publiek vulde de Markt. De bossen molentjes en de luchtballons hielden nog iets vast van de kleurenpracht.

    ***

    Op het stadhuis is de pers onthaald op Liersche vlaaikens met toebehooren. We hebben het Begijnhof ( "den amandelboon van Lier") bezocht en gezien, hoe Timmermans er in "t Soete Naemken" heeft gewoond en Mr. Jan van Ruusbroec thans huist in de Hellestraat.

    Stil, vreedzaam en schoon was het er.

         Toen hebben we aangezeten aan een Pa1lieterige maaltijd, met gesuikerde rijstpap besloten. Schepen Van Hoof was er gastheer uit naam van het gemeentebestuur en hij heeft gesproken over Lier’s verleden, heden en naaste toekomst : Zondag a.s., wanneer de stoet opnieuw door de stad zal trekken in uitgebreide uitgave. Alle maatsehappijen zullen er met haar vlaggen bij zijn en de plaatselijke nijverheidstakken (kant, borstels schrijnen en muziekinstrumenten) komen uit. Komt naar Lier, want de Lierenaars zijn goed van harte (anders zouden ze geen Schaapskoppen heeten) en zoet van borst zijn ze (anders zouden er gecn Liersche vlaaikens zijn)

         Bij dezen maaltijd was het, dat dr. Stan Leurs zijn titel "Liers animator" aan Felix Timmermans heeft uitgereikt. Hij sprak over V1aanderen's folklore en hoopte, dat Licr daarvan een blijvend middelpunt en attractie zal worden. leder jaar kome men samen met Pallieter, Anne Marie, Pirroen, de Reuzen, bier, jolijt en plerier!

         Timmermans knikte goedkeurend. Na het gebruik van het voorgerecht, vischschotel en gebraden varkensstuk verklaarde hij zich "een beetje gevoed", maar tevens is het oogenblik gekomen, om zich op het groote bruiloftsmaal verder te gaan voeden,"

    Wij aten door, tot dat de heer Toussaint van Boelare uit naam van de gasten het slotwoord sprak. De stadsbeiaardier, de heer Fr. Chauvaux, heeft van 5 tot 6 uur een concert gegeven. Vanavond maakt de Kon. Harmonie "De Xaverianen" muziek op de Groote Markt.

         En in de De Heyderstraat zal het laat feest zijn. De buurt wordt verlicht met keerskes in een halven aardappel en lampions en fantastische schijnsels zullen oplichten door kunstig besneden pompoenen. En misschien zal er nog wel een laat buiten gebleven Reus meedansen op de wijs van den eenarmigen vent in den paardjesmolen te Bethleëm, toen het Kindeke Jezus in Vlaanderen was.

     

    Keere weerom reuzke, reuzke

    Keere weerom

    Reuzegom....

     

    **********

    15-11-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Felix Timmermans, De Dichter - J. van de Wiele

    Felix Timmermans, De Dichter.

     

    Uit Nieuw Vlaanderen – 19 augustus 1939

    Door Dr J. Van de Wiele


                                   
     

                Om tot het wezen van Felix Timmermans' kunst door te dringen, kennen wij voor den buitenlander geen beter werk dan de lyrische synthese van Adolf von Hatzfeld : « Felix Timmermans, Dichter und Zeichner seines Volkes. » Wie de buitengewone gevoeligheid van dezen Westfaalsen dichter kent, zal begrijpen hoe hij door haast louter gezichtsindrukken geleidelijk doordringt tot de ziel van Timmermans' kunst. Hij doorleeft de volheid van een avond op de Hoogstraat te Brussel, waar vanuit de kleine zijstraatjes. in dansende rijen, de volksmensen naar hem komen drummen ; hij zit in de trein en hoort een Vlaamse vriend oude wijsjes neuriën ; hij komt in de droomstille atmosfeer van het stadje Lier, en ziet het van op de vesten rond de Sint-Gommarus-toren liggen ; hij voelt hoe in dit volk de gods-dienstbelijdenis met zijn diepste wezen is vergroeid. Uit deze stemmingen, uit dit fluidium van mens tot natuur, van natuur tot mens, zien wij de speciale eigenaard opleven, zoals wij die in elk werk van Timmermans opnieuw aanvoelen.

                Wie de kunst van den schrijver van « Ik zag Cecilia komen » wil begrijpen moet ze lyrisch aanvoelen. Het is fout in Timmermans allereerst den verteller te zoeken, tenzij wij ons akkoord zouden verklaren over het diepe onderscheid tussen vertellen en verhalen.

    De verteller gaat uit van stemmingen, gaat uit van de ontvankelijk van gemoed bij zijn toehoorders. Het komt er bij het sprookje minder opaan wat de heks doet, dan hoe die heks ons wordt voorgesteld: dat verklaart het onmiddellijk succes van de gekleurde tekenfilmpjes, nochthans dynamisch in hun wezen. De dans van bloemen en vogeltjes in « Le Printemps » blijft oneindig langer bij dan de meest fantastische vondsten van Mickey. Het een schenkt ontroering en bewondering, het ander verbazing en verwondering.

                Zo dikwijls Felix Timmermans zich aan deze stemmingskunst overgeeft, zo dikwijls hij met volle grepen putten gaat aan die onuitputbare bron van lyrische inspiratie, schenkt hij ons bladzijden van 't puurste wat onze literatuur weet aan te wijzen. Maar in de dynamiek moet hij het afleggen. Het gaat niet op zijn « Anne-Marie » te veroordelen, omdat de ontwikkeling van de karakters der voornaamste hoofdpersonen zo fragmentair zou blijven, omdat de samenhang van het yerhaal zo los is. Anne-Marie, Corenhemel, Livinus, Swaen, Pirroen, Grain d'Or, zij allen zijn, zij worden niet. Men moet ze van de eerste beelden als het ware smaken, en pas dan kan men in de dooreenstrengeling van hun lotsverbondenheid de tragische conflikten aanvoelen. Wij zeggen wel degelijk van de eerste beelden, want ook daarin breekt Timmermans' lyriek altijd weer door : het is beeld, vergelijking, plastisch woord. Het zijn zintuigelijke indrukken, maar afgestemd op een bepaald gemoed. Dat zet hem in de rij van kunstenaars als de proza-dichter Karel van de Woestijne. Om terug te komen op Anne-Marie : het is van geen tel of er daar een paar levens ten gronde gaan.

    Men moet alleen die zovele personen zien leven en bewegen in dat stadje, in die kleurvolle tijd, en de snakerijen van de Dolfijnen, of het tragisch lot van Anne-Marie zijn niets anders dan de bepaalde kleurtinten, waar doorheen wij bij het terugdenken deze levens zien. Zo kan men bij Timmermans zonder verzadiging welkdanige bladzijde uit zijn werken herlezen.

    De smaak blijft.

                De zucht om zijn stemmingen tot een vastgesloten keten te maken, brachten Timmermans vanzelf bij de anekdote, bij de folklore. Veelal zijn ze van een verrassende sappigheid, zodat heel wat lezers er in lopen, en slechts die episodische toemaatjes gaan houden voor het wezen van zijn kunst, zoals men sommige details bij Brueghel voor de karakteristiek van den groten schilder houdt. Toch zijn zij dikwijls louter hors d'oeuvre, in die zin dat ze niets bij brengen om een bepaald individu of een toestand scherper te omlijnen. Wij. kennen Pirroen's koppigheid vanaf het eerste beeld, waar hij krophalzend opstaat in zijn pruimpurperen frak,—de anekdote met de lootjes voor de. tombola voegt daar niets meer bij. Om zijn kostelijke humor missen wij ongaarne een geschiedenisje als dat van Stafke die een Gustaf wordt — hoe heet ze ook weer ? — maar wij zullen ze liever niet vermelden wanneer wij spreken over Felix Timmermans' « kunst ».

    Nu hebben sommige mensen, op bezoek bij den dichter, juist hun vragen in deze richting gesteld, zodat uit de antwoorden moet blijken dat ook Timmermans veel belang hecht aan dat anekdotische. Dat schijnt ons een grove vergissing, en wie 's schrijvers ontvankelijkheid voor iedere oordeelvelling kent, moet begrijpen dat zijn dieper wezen vreemd staat tegenover al het te pralle uiterlijke. Tegenover sommige bladzijden uit zijn werken klinkt dit wel als een vloek, en toch... Men schrappe sommige « gebeurtenissen » rustig uit zijn Pieter Brueghel, of men late eenvoudig «Het Kanon» weg uit Pallieter. Maar men kan niet ongestraft welkdanige avondstemming schrappen, noch die honderden beelden van de herfst. En nu begint zelfs de tijd aan het uiterlijke beeld, aan dat portret zijn echte lijnen te schenken. De foto's van den bolleboos, met de waaiende haarbos, met de fonkeldonkere ogen gaf ons een onechten Timmermans te zien : wie de benevelde, zachte klank van die stem heeft gehoord, wanneer hij met u zacht zit te spreken, wie de tedere glans kent van die ogen, wie vooral nu de herfstdraden ziet glanzen door die dichte haarvlechten, ziet meer en meer den mens zooals hij is als kunstenaar.

                Nu was en is deze mens zo eng met zijn volk ,verbonden, zo aardverbonden, zo schollenfest, dat het niet anders kon of vele uitdrukkingen zouden hem in zijn kunst lelijke parten spelen. Bij honderdtallen kan men van die beelden ophalen, waarin hij blijk geeft van een sappige onsmakelijkheid, en die eens de verrassing van het eerst horen voorbij als zovele spatjes op de gaafheid zijner kunst blijven kleven. Waar dit niet het geval was ontstond vanzelf een glashelder meesterwerk, als 'n Symforosa. Het zou niet zo moeilijk vallen om stijlkritisch hier de verhouding van zuiver tot onzuiver vast te leggen, maar bij de rijpe scheppingsdrang van den kunstenaar is dit alleszins voorbarig werk.

    Felix Timmermans is een dichter, een lyrisch kunstenaar. Zijn werk is één hymne aan het leven, aan de aarde, aan de mystieke diepten der ziel, aan de zintuiglijke schoonheid.

    Waar hij toegeeft aan zijn intieme verbondenheid met den volksmens, waar hij zich leent tot een overdadig aanwenden van anekdotische elementen, loopt het spoedig spaak, al komt hij, moet hij steeds terug tot zijn zingende bewondering. Voor het eeerst dreigde het helemaal mis te lopen met Boerenpsalm, waar de vervoering van Wortel helaas al te aards gebroken werd door zijn op het randje af pathologische minnehandel. De taal was in dit werk dikwijls zo tegenstrijdig met het beoogde stemmingsgevoel van de « psalm » dat wij het werk in zijn geheel, niet in zijn sublieme afzonderlijke gedeelten, hebben afgewezen. Wij vreesden dat bij een verder toegeven aan de zucht naar verbazende incidenten de dichter Timmermans fataal moest ten onder gaan, en daarmede ook zijn kunst.

                Maar zie, daar heeft de kunstenaar weerwraak genomen, een heerlijke weerwraak : Cecilia. « Ik zag Cecilia komen, al bij den waterkant, — Ik zag Cecilia komen, met bloemen in haar hand ». Ziedaar het simpele motief. Maar hoe werd het uitgewerkt ! Dit is meer dan een psalm, het is een hymne, gaande van de hoogste extase naar de diepste, mannelijk gedragen smart. Het boek bewijst nogmaals hoe wij, ook op kunstgebied, kleingelovigen zijn. Waarom ontkennen dat wij een dergelijk etherisch gedicht nooit van een « dichter » als Timmermans hadden verwacht ? Bewijst ook dit niet dat ook wij waren gaan geloven dat hij vast zat aan de vette aarde ? Het zou een schennis zijn indien wij dit werk in detail gingen ontleden. Het is de juichkreet, het is de smartelijke zang van een twintigjarige, een jubelen van de reinste, van de meest onaardse liefde.

    Cecilia : zoals ze daar komt, « met bloemen in haar hand » al bij het ven. Dat ven, waarin de blanke gedaanten van monniken zich bij nevelavonden of maandoorschenen nachten weerspiegelen.

    Cecilia : zoals ze daar staat, met het betraande wezen in de bloeiende bloemen, blozend om de diepte van het eigen liefde-gevoel.

    Cecilia : bewust van een ongeoorloofde liefde, en toch zo zuiver, zo zonder smet, dat haar naam waardig is van de Zangeres die haar beschermheilige is hierboven.

    Cecilia : doorzichtig als amber, eerlijk brandend als de vlam van een kaars, volop vrouw zonder de minste droom van zinnelijkheid. Dat beeld te hebben geschapen na den groven zingenden Wortel stempelt Felix Timmermans tot een kunstenaar bij Gods genade.

    En hoe is hij, ondanks dit etherische gegeven, zichzelf gebleven.

     

    Lees deze paar zinnen : « De stilte hangt als een vogel over de wereld. De maan ritselt in een plas als het zichtbaar geluid van een zilveren fluit— « De maan zoekt en voelt naar teedere klanken ». Hoe voelt men als het ware aan zijn vingertoppen volgende beelden : « Mijne vreugde blonk als een doorgesneden vrucht » — « De zon verambert in het dalen » — « De witte abdij-toren stijgt als een paasch-kaars boven den heuvel der mastebosschen. »

     

    Wij vinden in deze hymne iets terug van de overtuigende lotsberusting van Leontientje, van de extatische verering van Pallieter, van de smartelijke aanbidding van Livinus Broederhert, en toch is alles anders. Wij zagen eens zeer tedere korfjes, door vrouwenhanden uit gevlochten kantwerk vervaardigd en, ondergedompeld in blanke suiker, versteend. De zon ging op de suikerkristallen spelen en schitteren, en immer meer ging dit kleine juweel voor onze ogen stralen. Het was zo broos dat wij het niet durfden aan raken, en toch was het tastbaar voor ons, en leek het zo vertrouwd. Zo vinden wij in Cecilia de innigste brieven weer, lijk wij ze in onze heerlijkste jeugdjaren gedroomd hebben te zullen schrijven, maar die onze proza-ruwe pen nooit schrijven kon. Er is iets in van de reinheid lijk die openbloeit in de zieltjes van een Communiekantje, wij denken aan Horieneke, maar alle aardse srnet, alle aardse werkelijkheid is hier ver, is hier eenvoudig niet aanwezig. Een lied.

                De ergernis om de vijf hoofdstukken hoge, maar holle liefderomantiek voor Roelinde is snel voorbij, maar wij zien ze onmiddellijk als noodzakelijke schaduwgrond voor het witte juweel van de liefde om Cecilia. Of er dan niet een paar pennespatjes zijn? Och kom, ook hierin is Timmermans niet heel en al aan zijn vroeger-ik kunnen ontsnappen, maar die spatjes zijn hoop en al een paar. Zo lazen wij minder gaarne uitdrukkingen of zinnen als ,volgende :

         « Ach ! kon ik versmelten in die heldere rust ! » is de eene zucht.

         « Mocht die kwelling eeuwig duren, » is de andere zucht.

         «... en ondertusschen groeit mijne liefde als een berg... »

         « De angst slaat op mij neer als een stad in watersnood. »

    Iemand zei ons dat dit werk teveel had van de Franse kunst. Wij hebben het dan herlezen. Maar bij die kleuren, bij die bewondering, bij die volle, zuivere passie, bij de atmosfeer vooral zoals ons die toezingt uit de melodie van dat oude lied : Ik zag Cecilia komen, — melodie die men hoort als uit de prille, ijl-tedere klanken van een spinet, kan men niet anders dan te zeggen : dit is, evenals zoveel passages in Timmermans' werk door en door Vlaamse kunst, kunst, — vermits men nu toch gewoon is bij Timmermans te gewagen van oude meesters, — die ons Memling, Metsys, van Eyck voor ogen tovert.

    Woord geworden doeken van Vlaamse primitieven.

    Een heerlijke weerwraak !

     

    Dr. J. van de Wiele.

     

    ***********************

    11-11-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Inleiding bij De Familie Hernat - Gommaar Timmermans

    Inleiding bij “ De Familie Hernat “

    Door Gommaar Timmermans

     

    Mijn vader moet een engelengeduld hebben gehad, want zelfs in mijn verste herinneringen zie ik mezelf nog zitten in zijn werkkamer hele schappen van zijn bibliotheek doorbladerend en hem steeds maar weer onderbrekend terwijl hij aan zijn werktafel zat en trachtte te schrijven. Hij was om en hij de vijfenveertig toen ik geboren werd en dus zie ik hem steeds als een oudere man.

    Toen ik zeven of acht jaar was had hij reeds een hartaanval gehad en moest het kalm aan doen. De foto's uit die tijd vertonen dan ook een aandoenlijke onbeweeglijkheid; wij zijn samen aan het bessen plukken, wij zitten aan een tafel in de tuin, vader wijst naar iets, ik zit op zijn knie, hij leest me iets voor of is aan het vertellen.

    Het meeste speelgoed dat hij voor me kocht was dan ook zo gekozen dat hij er toch samen met mij kon mee spelen; zoals een microscoop, toverboeken, een verrekijker, schelpen die als je ze in een glas water gooide open gingen en waaruit dan slingers van bloemen te voorschijn kwamen, of een stoommachine. Ik kan me de kersttijd niet voorstellen zonder de geur van houtalcohol, stoom en warme olie.

                                
    Vertellen deed hij veel : over zijn jeugd, zijn vrienden en kennissen en over Lier, zijn klein, mooi en nogal vervelend geboortestadje. Dat kleine, soms vriendelijk ontroerend, soms dom-wrede wereldje dat hij op grotere schaal op zijn reizen terugvond. Een wereldje met bedrogen dochters, carnavalfeesten, zelfmoorden, bankroeten, met verdiend, gevonden of gestolen geld en goed, kortom over de grote en kleine drama's en vreugden van hier en overal.

    Maar ook over sterren, de zee, bloemen en planten vertelde hij, en wel zó dat zelfs nu deze dingen het tegen zijn verhalen amper kunnen opbrengen.

    Daar ik een nogal zwaarmoedig kind was, had mijn vader wel eens de handen vol om mij over een of ander te troosten. Hij had daarvoor een zeer eigen stijl. Hij begon niet meteen dolgrappige verhalen te vertellen, het tegendeel was waar. Hij vertelde iets in de toonaard van mijn gemoed, doch naargelang het verhaal vorderde kwamen er tussentonen aan te pas.

    Zo bouwde hij laag na laag een omhulsel tot ik zonder het te weten en zelfs een beetje geschrokken mijn verdriet onderweg verloren had.

    Was ik echter ontroostbaar dan greep hij naar de noodrem en bakte appelbeignets, monstergrote reddingsboeien die hij met een breinaald uit de hete olie viste, en die ik met enige tegenzin opat; ik was er namelijk niet zo dol op, maar ik denk dat hij dat nooit vermoed heeft, ik heb het ook nooit openlijk gezegd.

    Ik was onmogelijk verwend, waarschijnlijk omdat ik de jongste en enige jongen thuis was.

    Ik mocht zelfs sommige van zijn schilderijen vernissen of zeggen wat er op een schilderij moest staan.

    Een van de dingen die mij het best is bijgebleven zijn de wandelingen die hij met me maakte langs de vesten van Lier; de pekinees die wij toen hadden was eigenlijk de initiatiefnemer van de wandelroute die wij volgden.

    Tijdens deze wandelingen werd maar weinig gesproken. Ik was als kind niet erg nieuwsgierig — vragen van wat is dit en wat is dat en zo, ik ben het ten andere nog niet — en mijn vader vond het waarschijnlijk toen nog niet nodig om me heel die wijde wereld uit te leggen.

    Wij bleven even staan bij een mierennest, hij wees met zijn wandelstok naar een koekoek die op een tak zat te roepen, naar een verre regenwolk die voorbij dreef of wierp een steen in de Nete om de weerspiegelende bomen te doen beven in de aldoor wijder wordende kringen. Regen kon ons van die wandelingen niet thuishouden, want vader wandelde even zo gaarne met slecht weer, ik ook, alleen onze eeuwig knorrige pekinees moest dan meestal gedragen worden daar hij niet door en ook niet rond regenplassen wilde.

    Alleen bij onweer bleven we thuis. Ik had er een heilige schrik van. Mijn vader vertelde dan met een hommelende stem terwijl hij aan de achterdeur naar de regen en het onweer stond te luisteren, over geweldige blikseminslagen steeds zeer ver van huis en waarbij iedereen meestal gespaard bleef; dat bij onweer de vissen niet willen bijten maar de palingen wel; hoe hij op zijn wandelingen met zijn vrienden verrast was door dondervlagen en in welke veldkapel of boerderij zij gingen schuilen; wat de boeren vertelden over donderstenen, heilichten en de wondere daden van Sint-Donatus; hoe er melk gedronken werd recht van de uier van de koe en als het ontij bleef aanslepen of gevangen zat tussen twee waters er de gewijde kaars en palmtakken aan te pas kwamen. Terwijl mijn vader vertelde veranderde het onweer stilaan van aanzien, het bleef even gevaarlijk maar meteen ook een avontuur even genietbaar als zonneschijn, als het tenminste niet te lang duurde.

    Voor mij was en blijft mijn vader iemand om bij te zijn, goed weer, slecht weer.


     

    ************

    18-10-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over een lange reis en een goed hart - J.L De Belder

    Over een lange reis en een goed hart

     

    Door J.L. De Belder

    Uit De Toerist – 1 december 1952

     

    Ja, ,het is al een hele tijd geleden... Het was in het najaar van 1935. Met twee zware valiezen boeken en kleergoed was ik te Lier in de trein gestapt en via Brussel en Luik ging het naar het « heilige » Keulen. Het was een onvergetelijke reis doorheen de landen van de Herfst, een reis vol weemoed en jong-gespannen verwachtingen.

    Keulen : de Dom, enorm en als verpletterend. De schatkamer. Het muzeüm. En dan een paar dagen naar Walberberg, om tochten te maken naar het niet zo verre Zevengebergte.

    Het sprookje van de Rijn. Overal werd de bruine wijn gekelderd. Romantische oogstfeesten bij de nruziek van fiedel en volksdansen. En ook : lange wandelingen door de Herfst, met Pater Carlos van Sante die, in illo tempore, in het mooie, moderne Dominikanerklooster te Walberberg verbleef. De omgeving deinde om beboste heuvels: goud en brons en rood en geel, purper, bruin en violet. En daarboven het mirakel van de najaarszon.

    Mijn eerste dagen in Duitsland bloeiden open in de doorzichtige wierookwalmen van het nevelig gouden Herfstlicht.

    Dan terug naar Keulen om vandaar met een bommeltreintje te vertrekken naar Marburg an der Lahn, waar mijn eerste semester zou beginnen en ik de kursns in de kunstgeschiedenis van Professor Hamann volgen ging. De sneltrein die uit Keulen vertrok kwam veel te laat in de nacht te Marburg aan. Daarom maar het bommeltreintje genomen. (zo iets doet men maar wanneer men twintig is).

    Het werd een lange historie. Het was Allerheiligen. Juist op het middaguur begon het overmoedige lokomotiefje zijn lange uithoudingstocht naar het Oosten.

    Via Siegen en Dillenburg ging het naar en door het land van Hessen, Midden-Duitsland in ; een land om er sprookjes mee te illustreren, een land «gevallen uit een Sint-Niklaas-droom»...

    Bijna tien uren aan een stuk.



    Illustratie van Tonet Timmermans

    In alle dorpjes, aan alle serieuze steenwegen of baanovergangen : stop. Dan bleef het astmatiek treintje kuchend en hijgend staan. De kaartjesknipper schrok zich bijna dood toen hij mijn reisbiljet onder ogen kreeg. De brave man kon er waarschijnlijk met de beste wil ter wereld niet bij dat ik de moed had meer dan negen uren in een bommeltreintje te willen zitten, wanneer ik, enige tijd daarna, in juist twee uren en vijf en vijftig minuten het zelfde trajekt met een D-Zug kon afleggen. Toen hij vernam dat ik vreemdeling was kende zijn erbarmen haast geen grenzen meer. Die namiddag, vooravond en avond kwam hij er zich telkens maar opnieuw van vergewissen of ik nog geen hulp of verzorging nodig had, of ik nog tot de levenden behoorde. Mijn prestatie scheen trouwens zonder voorgaande te zijn in de geschiedenis van de Duitse Reichsbahn. Ik kan mij niet meer herinneren hoe dikwijls die bezorgde beambte — die natuurlijk op deze manier zijn eigen verveling wou verdrijven — die dag en die avond met mij een praatje is komen voeren. Het moet in elk geval een respektabel aantal keren geweest zijn.

    Te Siegburg viel er twintig minuten op een of andere aansluiting te wachten. Dit evenement herhaalde zich trouwens op verschillende andere plaatsen. Met moed ging het echter telkens verder. Boeren en boerinnen in landelijke klederdracht stapten in, stapten enkele halten verder ook weer uit. Die namiddag heb ik tientallen en nog eens tientallen boerengezinnen voor mij en naast mij op de banken weten plaats nemen. De meeste vrouwen droegen bloemengarven of Allerzielenkorfjes bestemd voor de graven hunner doden.

    Grootvaders en -moeders. Boeren en boerinnen. En kinderen. De ganse namiddag en vooravond. Alle in hun bonte klederdracht. De vrouwen en de meisjes in witte voorschoot op een groene, met gele en rode roosjes afgezoomde en van duizend plooitjes voorziene, brede rok. 'n Schouderdoek in Rembrandt-kleuren. Witte kousjes aan de voeten en op het blonde haar : het kleine, vierkante mutsje van de streek. De mannen stijf in hun zwarte, keurigpassende boezeroenen en in hun wijde, zwarte broek.

    De vooravond van Allerzielen... De geur van chrizanten. De geur van bronzen najaarsblaren... Dodenherdenking. Inkeer...

    De veertigste (?) halte : Siegen. Een nieuw oponthoud van meer dan een half uur.

    De geboorteplaats van Rubens, bekeken van op het perronetje van een tot diepe melancholie stemmend spoorwegstation. Dan weer verder, verder..

    Verder. Nog een uur. Nog twee. Drie.

    En dan zijn we al half weg.

    Als het stilaan begon donker te worden — en het werd vroeg donker — begonnen de avondlampen te branden in de dorpen en de eenzame huizen langs de spoorbaan. Hoeven en stallingen aan de zoom van een bos of samengetroept rond een bornput bij de linde. En hier en daar een verlicht kerkhofje als een zacht-gouden klaarte in de dalende duisternis.

    Heuvels in de avond. Langoureuze bossen. Een kudde die naar huis keert.

    Weer een uur voorbij. Ik zat voor het eerst een kwartuurtje eenzaam in het kompartiment. Dan weer nieuwe gezichten en andere klederdrachten. Bloemen. Allerzielenkorfjes. Kaarsen.

    Dillenburg. Wachten op de aansluiting met een treintje dat waarschijnlijk nog wel een twintigtal kilometers zal te doen hebben voor het bij ons is. Het zoveelste praatje met de onvermoeibare kaartjesknipper. Hier woonden de Oranje's en werd de Zwijger geboren.

    Het slot staat er nog, maar daar was in de duisternis niets van te zien. De schemering was al een tijdje nacht geworden.

    « Einsteigen ! bitte ! ». Langs de spoorbaan was er niets meer te bemerken dan af en toe de voorbijschuivende klaarte van een dezolate petroleumlamp. Buiten op het land : de nacht...

    Dan maar een boek genomen, een van de enkele nieuw-verschenen werken die in mijn valies staken. Laat eens zien... Hier... « Boerenpsalm » van Felix Timmermans. Timmermans...

    Een week geleden had ik hem nog ontmoet. Ik zag hem bijna dagelijks. We waren geburen. Ik woonde toch juist het hoekje om. 's Morgens zag ik hem telkens naar de « Kluis » gaan, waar hij naar de mis ging. 's Namiddags deed hij soms zijn wandeling langs het Sas, het «Salon», waar wij, kollegestudenten, binst de vakantie niet weg te denken waren.

    Het gebeurde meer dan eens dat hij me efkens had binnen geroepen of een kort praatje had geslagen wanneer hij in de deur stond. Ik had hem meerdere keren bij Ernest van der Hallen gezien, op het Begijnhof, in « Mr. Jan van Ruyshroeck », waar het de bestendige rendezvous-plaats was van al die « post-romantiekers » : Flor van Reeth, « den John Coomans », Frans Mertens, de dikke Gommaar. Het was de tijd van mijn eerste lange broek, van mijn eerste aarzelende gedichten, die ook Felix Timmermans in hoogst eigen persoon al wel eens gelezen en waarschijnlijk uit pure goedhartigheid had goed gevonden... Voor mij was de schrijver van « Pallieter » en « Simforosa » in die dagen het toppunt van de literaire verworvenheid en van de te bereiken roem.

    Dus... « Boerenpsalm ». De fignur van boer Wortel kreeg voor mij voor het eerst gestalte tussen Dillenburg en Marburg, op een van heimwee zieke Allerheiligenavond, midden de boeren en boerinnen van Hessen-Nassau, die hun doden gingen bedenken met bloemen en met warm kaarslicht op de graven. Een avond dat men er te Lier overal mee bezig was koeken te bakken, pannekoeken. Alle straatjes in de volksbuurten geuren er dan van.

    De vooravond van Allerzielen... Ook Timmermans zou nu wel met z'n ganse familie rond de tafel zitten. Ik kon me zo goed z'n gezellig interieur indenken in de Heyderstraat.

    Met Marieke en de kinderen...

    Ook mijn moeder zag ik bezig. Of waren ze nu allemaal reeds de lange, lange rozenkrans aan 't bidden voor de zielerust van de overledenen ?

    Op zo'n avond, voor de eerste keer alleen van huis en ver weg...

    Ik las. Ik vergat. Ik vergat dat ik reeds bijna acht uren in een sukkeltreintje zat, dat het nu stilaan mijn keel was gaan uithangen. Ik vergat dat ik al verschillende dagen uit Lier weg was, dat ik hier alleen zat. dat ik de vrienden de eerste maanden niet meer zou terug zien, dat het een hele tijd zou duren eer ik Timmermans weer eens zou mogen ontmoeten... (zó lezen, zó kunnen opgaan in een boek kan men maar alleen wanneer men twintig; is en wanneer het boek u beet pakt !)

    Ik las. Boer Wortel had me vast. Timmermans had me vast. Ik telde al lang geen halten meer. Ik keek niet meer naar buiten, naar de gezichten voor mij. Ik zat op de hoeve van boer Wortel. Ik zat weer in Vlaanderen. Wetzlar en Stauffenburg vlogen — zonder mijn medeweten — voorbij. Het werd nacht, het werd laat... Het werd later. Ik las.

    Toen de gemoedelijke Schaffner mij — met een bijna zegevierende glimlach — op de schouders kwam kloppen. om mij er van te verwittigen dat Marburg eindelijk in 't zicht was en dat ik tenslotte dan toch loon naar arbeid zou krijgen, was ik juist de bladzijden aan 't lezen waar Timmermans « de Meertse buien het land doet trakteren met hagelbollen en straffe wind », las ik juist dat boer Wortel — de « buffel » — plannen maakte om dit voorjaar te trouwen met Frisine, die « jonge vrouw als een plakleer ».

    Eerlijk gezegd ik had nog graag een uurtje verder gereden en gelezen. Maar ik moest wel uitstappen. Het treintje had seffens zijn taak triomfantelijk achter de rug !

    Koffers uit het net. Deurtje open. Achter de uitleg verschaffende Schaffner naar buiten. Marburg an der Lahn...

    Eindelijk ! Met een zucht, neen, met duizend zuchten van verlichting sjorde ik mijn twee zware valiezen naar de uitgang toe, stijf van zo lang te zitten. 'k Gaf mijn ticket af, 'k ging door de verbruikzaal naar de uitgang toe, nog steeds denkend aan « Wortel », de boer met zijn artistenklauwen, die beelden snijdt, ook dankbaar denkend aan de schrijver die deze eeuwige boerenfiguur zo'n fors leven had vermogen in te blazen... die mijn Allerzielen-vooravond ten slotte nog van veel heimwee en eenzaamheid had bevrijd. Wat zal ik me gelukkig voelen wanneer ik weer de kans krijg Felix Timmermans om dit boek persoonlijk te danken.

    Toen zette ik even mijn valiezen neer om uit te blazen. Boeken wegen zwaar. En dan opeens voelde ik dat ik bleek werd. Ik stond plots als aan de grond genageld.

    Neen !?... dat is onmogelijk !. Droom ik ! Die gestalte daar voor me ? Dit gezicht. Dit mat-bleek, met zwierige haren omwuifd gelaat onder de brede hoed... En dan die twee ondervragende, bruine ogen, die eerst verwonderd doen, maar dan tegemoedkomend glimlachen. Een aarzeling aan mijn kant. Ook de eerder kleine, korpulente heer daar aarzelt nog even. Maar dan is er plots geen twijfel meer mogelijk : Felix Timmermans !

    Felix Timmermans, met naast zich een reeds oudere, stijfdeftige heer in zwarte jas, op vijf stappen van mij. Beiden waren uit het treintje gestapt, mijn treintje uit Keulen en Siegburg en Dillenburg en 'k weet niet hoeveel andere statiekens en baan-overgangen onderweg, mijn treintje van meer dan negen-uur-aan-een-stuk, mijn treintje van de kennismaking met boer Wortel (terwijl ik zat te lezen had ik misschien rug aan rug gezeten met de schrijver van dit overrompelende boek !), het bommeltreintje van de boeren en de boerinnen dat Timmermans en ondergetekende door Hessen-Nassau had gevoerd, dat de Heyderstraat en de Kluizestraat te zamen had gebracht in de avond-gelagzaal van bet Marburger Bahnhof, op honderden kilometers van het koekebakken-Lier, van de Nazarethse dreef, van het kerkhof en van Pier Moustache.

    Ongelooflijk en toch waar !

    Na het gewirwar mijner eerste dagen in het Rijk, nadat ik de D-Zug had laten vertrekken zonder mij, na al die vele, vele gezichten van Allerzielengangers onder weg, was dat bijna providentieel .. bijna een echte novelle van Boenin.

    Ik had Timmermans wel om de hals kunnen vliegen. Ik voelde me niet meer alleen. Ik was precies weer thuis.

    Is dat nu echt ?... Mijnheer Timmermans ?

    Ik aarzelde toch nog even. Maar de goede, hartelijke en trouwe Lierenaar — nooit zou men het hem aangezien hebben dat hij een auteur was met een wereldvermaardheid, wiens boeken toen reeds in veertien of vijftien talen waren vertaald — was reeds een paar stappen naar me toegekomen en had z'n hand uitgestoken.

    Wel, wel... dat is nu eens een verrassing, he. Het is of we samen uit 't Kluizelof komen.

    Dan stelde, hij me voor aan zijn medereiziger, een der direkteurs van het Insel-Verlag, wiens naam ik vergeten ben. Bijna juichend vertelde ik Timmermans van mijn Wortel-ontdekking. Ik geloof dat ik de woorden vond die zijn hart efkens beroerden, want hij antwoordde me niet onmiddellijk toen ik hem danktc om die laatste uren die ik lezend en gelukkig had doorgebracht in mijn ongezellig trein-kompartiment... Al pratend en ik zelf nog niet geheel bekomen van m'n verbazing, waren we inmiddels buiten gekomen waar een auto op de «Flamische Dichter» en zijn begeleider stond te wachten. Ook ik mocht mee tot aan het hotel en nadien zou de chauffeur me wel naar de Rotenberg brengen, waar m'n hospita zich rond dit uur waarschijnlijk reeds afvroeg waar haar gast uit Vlaanderen bleef.

                Toen we door het spaarzaam verlichte speelgoedstadje reden vertelde Timmermans dat hij reeds enkele dagen in Duitsland was om er voordrachten te houden. Die namiddag was hij even naar het nabijgelegen Giessen geweest en morgen moest hij een voordracht houden in de aula van de universiteit, een lezing uit eigen werk. Deze letterkundige gebeurtenis vond p1aats op verzoek van de filologische fakulteit en dit (naar ik de volgende dag op de affiches kon vernemen) bij wijze van eerste lezing en tegelijkertijd als feestelijke inzet van de reeks Internationale, letterkundige voordrachten die het « gebildete » Marburg die Winter zou te horen krijgen .(1) Van zijn komst naar Marburg wist ik niets af... en dat hij mij zou hebben ontmoet in het stadje der beruchte Disputaties, van Luther en Zwingli, van de Heilige Elisabeth van Hongarije, had de schrijver van « Boerenpsalm » al evenmin voorzien.

    De verrassing en (ik mag het gerust zeggen) de wederzijdse vreugde waren er niet minder om !

    De volgende dag hebben wij samen door het poppenstadje gewandeld. Iedere hoek is een enscenering voor Faust. Marburg is wellicht het enige Duitse stadje waar ook de inwoners nog de landklederdracht dragen. Ik voelde me als een jongen die mee uit wandelen mag met zijn oom uit Amerika. En fier dat ik was ! In elke boekwinkel — en iedere straat te Marburg die zich zelf respekteert heeft er vijf of zes ! — lagen er stapels vertalingen van de boeken van Felix Timmermans en grote foto's van hem voor de uitstalramen, D'r was er maar een die dit niet scheen te merken en dat was de schrijver van die boeken zelf.

                Ik kon me geen gemoedelijker en betere gids indenken. Gedurende dit uur (ver van alle officiëel gedoe van hoog-gehoede en zwart gehandschoende professoren, docenten, stadtbehörden enz, waar hij in zijn hotel het slachtoffer van was) heb ik de echte Timmermans leren kennen ; de goede, milde natuur ; de man met het grootste hart en de mildste ziel uit onze moderne, Vlaamse letterkunde. En wat hij al niet wist over dit schilderachtige stadje, dat in terrasvorm tegen de berg ligt aangeleund !.., Over de trotse burcht daarboven, over Sint Elisabeth die hier gewoond heeft en de melaatsen verzorgde, die er stierf als « beeldschoon, heilig meiske van amper twee en twintig jaar ».

    Wij hebben samen het slot bezocht en de gisants in het koor van de wondermooie Elisabethkirche.

                En als we de trappen opgeklommen waren naar de burcht en van daar boven het heerlijke panorama bewonderden op het onvergetelijk mooie Lahn-land, toen ben ik gewaar geworden — aan zijn naïeve, opgetogen woorden — dat de schrijver van «Symforosa» en van « Palliete » niets anders was dan een stille dichter met een uiterst kwetsbare ziel (voor alle schone dingen) en met ogen die alles, maar dan ook letterlijk alles zagen.

    Met twee woorden, desnoods met één enkel kon hij de tipische karakteristieken wijzen van het land, het landschap en de speelgoedstad onder aan onze voeten. Pas wanneer hij het had gezien voelde ook ik dat zijn woord het enig juiste was dat paste op het zoëven bewonderde.

    Hoe dikwijls heb ik er later moeten aan denken — toen ik op m'n eentje op dezelfde plaats stond te dromen : Dit ene uur en die onverwachte ontmoeting met hem waren inderdaad nog een veel langere bommeltreinreis waard geweest.

     

    *****

    's Avonds was de plechtige aula van de oudste Evangelische universiteit van Duitsland barstensvol gelopen. Voor mij was alles nieuw. Hij bewoog zich op z'n gemakje tussen al die deftige heren en dames. En toch wist ik dat hij innerlijk vol onrust was. Had hij het me daarstraks zelf niet verteld ! De deken der filologische fakulteit leidde hem in.

    Ik voelde me fier. Als Lierenaar, als « gebuur »... als Vlaming.

                Timmermans sprak over « Schoon Lier ». Ik was die avond de enige die hem ten volle begreep.

    Hij vertelde, in z'n sappig plat-Duits (meer Liers dan Duits), over het ontstaan van Pallieter.

    Ik was de meest trotse en de gelukkigste onder al de aanwezigen. En ten slotte las Felix Timmermans voor uit « Boerenpsalm » en juist het vervolg, daar waar ik bij de lektuur van het nieuwe boek gekomen was.

    Ik weet nog heel goed dat ik toen twee tranen over mijn kaken voelde rollen, wanneer hij dit kapittel begon te lezen. Want ik had hem gisterenavond verteld waar ik gekomen was.

    Nu nog word ik er warm bij wanneer ik er aan denk dat Timmermans wellicht precies dit gedeelte gelezen heeft om me te laten voelen dat bij mijn gezegde en mijn dank van gisterenavond zo maar niet vergeten was... Hij wist immers dat ik ergens tussen het publiek naar hem zat te luisteren.

    En in de jubilalie die spontaan en hartelijk opklonk bij het einde zijner geapprecieerde lezing ging m'n aarzelend handgeklap voorzeker verloren. Maar niemand heeft ooit geweten, zelfs niet de naast-zittende toehoorders, zelfs Timmermans niet, dat mijn hart beefde van geluk, omdat ik toen aan den lijve mocht ondervinden en aanvoelen welk ingoed en zuiver mens Felix Timmermans was en hoe hij steeds — in het buitenland — overal waar hij kwam — geweest is. De eenvondige doch respektabele afgezant van het gezonde, heerlijke en schoon-gebleven Vlaanderen !

     

    (1) Na F. T. kwamen er dat jaar nog heel wat, gevestigde, literaire reputaties aan het woord, o.m. de Ijslandsche hereboer-dichter Gunnar Gunnarsson wiens « Advent » toen furore maakte, Ernst Wiechert, die juist « Die Majorien » geschreven had, de Roemeen H. Zillich e.a.

     

    **********

    16-10-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De processie (schilderij)
           
            De Processie

    15-10-2011 om 00:00 geschreven door Mon

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Archief per maand
  • 05-2023
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 06-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 05-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 04-2009
  • 09-2008
  • 06-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 12-2007
  • 10-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 01-2006
  • 05-1982


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Over mijzelf
    Ik ben Mon Van den heuvel
    Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
    Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 79 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.

    Een interessant adres?

    Mijn favorieten websites
  • Thuispagina Louis Jacobs
  • Guido Gezelle
  • Ernest Claes Genootschap
  • Oscar Van Rompay
  • Felix Timmermans Genootschap
  • Schrijversgewijs
  • Kempens erfgoed

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!