Felix Timmermans de kinderlijk eenvoudige.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Door Jef Crick - Huldealbum 1947-1957.
Er staat geschreven dat men de eenvoud van een kind moet bezitten om het rijk Gods binnen te treden. Op een ander plan zou men kunnen verklaren hoe de kinderlijke eenvoud de kunstenaar toelaat, als een soort van openbaring, al het mysterieuze en subtiele van het sanctuarium der Schoonheid te aanschouwen en te verwoorden.
Sinds jaren troont in mijn schrijfkamer de prachtige kop van Guido Gezelle, zoals de grote beeldhouwer Julius Lagae hem beitelde. Men wordt het nooit moe op te kijken naar dit sereen en diep peinzend gelaat dat zulk een heerlijke eenvoud des harten ademt. Want wie onder onze grootste en zuiverste zangers heeft ooit zo dicht de eenvoud van het kind benaderd als Guido Gezelle ? Eenvoud zal immer het kenmerk blijven van alle echte grootheid. Grootheid van geest, hart en ziel. Deze drieëenheid heeft onze enige Franciskaanse Guido Gezelle op sublieme wijze in zijn leven en kunst verwezenlijkt.
Als ik denk aan Guido Gezelle, denk ik aan Felix Timmermans. De Felix Timmermans van « De Harp van Sint Franciskus », « Het Kindeke Jezus in Vlaanderen », de gedichtenbundel « Adagio ». De atmosfeer dezer gedichten, een dialoog met God en de eeuwigheid, heeft de jonge begaafde beeldhouwer Maurits Van Reeth geïnspireerd bij het modeleren van een nobele en indrukwekkende Felix Timmermans-kop, waarin de geheimzinnige bron van het zielsleven zo rijk aan het wellen gaat.
Mag ik opbiechten welk een innig genot het mij is de koppen van Guido Gezelle en Felix Timmermans in mijn dagelijkse omgeving te bezitten ? Ik heb de indruk dat zij zo wonderwel bij elkaar passen, en een harmonie van gedachten en gevoelens scheppen die tot het diepste van ons Vlaams wezen spreken.
Doorheen alle blijkbare kontrasten zijn er zovele schakels die de auteur van « Pallieter » met de dichter van « Rymsnoer » en « Tydkrans » verbinden. Guido Gezelle, kind van het mystieke Brugge, stond ten slotte in een nauw geestelijke gemeenschap met Felix Timmermans, die zo verliefd was op de mystiek onzer begijnhoven, en over wiens «Pallieter» Maria Viola destijds schreef :
Fijn en geurig als een oud Meiliedeken gaat in dit boek het leven open. Een boek van alomvattende menselijkheid, een menselijkheid die te dieper voert daar zij gevangen word binnen de kleine spiegel van Vlaanderens groot geloof uit te varen naar de Eeuwigheid.
Maria Viola had met haar uitgelezen vrouwelijk artistiek temperament zo diep aangevoeld hoe het verhaal «Pallieter» zich aanhoudend beweegt in de oneindigheidssfeer der natuur, en koers zet naar iets eeuwigs. Hier staan geen grenzen aan de vreugde van het leven, waaromheen aanhoudend de lucht waait van het heelal, en waarboven het licht en de wolken drijven van Gods schepping.
Zo kan men vrank de stelling verdedigen dat doorheen dat prachtig pikturaal natuurepos, waarin als het ware al de registers van een gezonde zinnelijkheid worden opengezet, een mystieke adem vaart. Jawel, het krijgt zo vaak de klank van een oud en geurig Meiliedeken, zoals Maria Viola schrijft, en het feit dat de geniale auteur van dit boek, vele jaren later, gelouterd door het leed, de dichter zou worden van « Adagio », lijkt ons een gans natuurlijk psychologisch feit.
Het zuivere mystieke slotakkoord van een uitzonderlijk kunstenaarstemperament dat, evenals de Schelde in de Zee, uitmonden gaat in God door de drang van zijn oer-Vlaams instinct.
Een instinct dat Pieter Bruegel en Memlinc, het aardse en het hemelse verbindt.
Trouwens, met zijn zo onstuimige Pallieter-figuur, die triomfant haar intrede deed in de wereldliteratuur, heeft hij een soort van übermens geschapen, een figuur met een haast onbeperkt levenspotentieel, zoals zij alleen uit de fantasie van een groot kunstenaar kon groeien.
In werkelijkheid was Felix Timmermans allesbehalve een geweldenaar. Het paard Beiaard dat hij met zulke epische allures door zijn verhaal laat draven, zou hij stellig niet bereden hebben. Neen! Hij, de gevierde schrijver, de fascinerende verteller, die aan zoveel kracht en dynamisme gestalte gaf, stond tegenover het leven met de broosheid en de kwetsbaarheid van een kind. Hij mocht het woord van een ander beroemd schrijver tot het zijne maken :
«Ik verschijn onbeschroomd voor al de groten dezer aarde, maar het geruis van een blad kan me doen trillen. Deze mysterieus-subtiele ontvankelijkheid en ontroerbaarheid, die de kern van zijn wezen uitmaakten, doen onze waardering en liefde voor hem nog stijgen. Vanaf het eerste kontakt kwam men zo totaal onder de bekoring van de grote simpelheid en gulheid die hij uitstraalde. Bij hem geen zweem van hoogmoed of superioriteitsgevoel!
Wij hebben hem vaak bezocht, toen hij in zijn volle fleur schreef, tekende of schilderde, en zijn vermaardheid aldoor crescendo ging. Zijn eenvoud en gemoedelijkheid bleven immer ongerept. Men voelde ze in zijn handdruk. Men las ze in de trekken van zijn gelaat.
Men hoorde ze in de rustige, bijna bedeesde klank van zijn stem. Zij leefden in elke klop van zijn hart. Zij gaven zijn machtige en veelzijdige persoonlijkheid een aureool van innerlijke schoonheid en goedheid die onvergetelijk blijft.
Ik vergeet nimmer een herfstdag in 1927 bij hem doorgebracht, toen hij ons de eerste stukken uit het handschrift van zijn « Pieter Bruegel » voorlas. Achter ons ronkte zachtjes de Mechelse stoof. In de kamer hing het mistroostige licht van de Oktoberdag, waarin bij pozen de stem van een Lierse klok gonsde. En voor mij zat de goede Felix Timmermans, die traag de breed beschreven vellen van zijn nog onuitgegeven Pieter Bruegel-roman door zijn mollige handen liet schuiven, terwijl hij met zijn malse stem een reeks van bonte types in het leven riep, als de Tomadpad, met zijn vuile schapenpels; Pater Cornelis, met zijn kaalkop, «klotsachtig gelijk een pond boter» ; smalle Lowie uit de windmolen, met zijn « radijs-rood » gezicht... Dit was geen lektuur. Het was een vertelsel. En terwijl Felix Timmermans vertelde, roerde er geen rimpeltje in zijn sereen gelaat, waarin de brede fijn gesneden mond en de brede neusvleugels, als gedurig paraat om al de aromen der schepping op te snuiven, zo karakteristiek aandeden. Wat me echter vooral trof was die atmosfeer van niet te verwoorden innigheid waarin zijn fleurige joviale kop baadde.
Hoe intens voelde ik aan dat hier niet alleen een bij uitstek begaafd verteller voor mij zat, doch tevens een ideaal echtgenoot en huisvader, want dit alles lag als goud in de smeltkroes van zijn kunst gepuurd ! Geen auteur heeft wellicht als hij een zo broodnodige behoefte gehad aan de intimiteit en sereniteit van huiselijk leven en geluk om uiting te kunnen geven aan zijn scheppingsdrang. Dit ook was een diep Vlaamse trek van zijn wezen. Meer dan eens vertrouwde hij ons toe : «Ik zou niet rustig aan mijn schrijftafel kunnen zitten indien ik moest weten dat er mijn Marieken en mijn kleinen iets schort. »
Het was inderdaad zijn opperste verlangen steeds om zich heen een harmonische atmosfeer te voelen van liefde, geluk en vertrouwelijkheid, welke op het diapason van zijn ultra ontvankelijke ziel was afgestemd.
Uit die poëzie van de Vlaamse haard putte hij aanhoudend de inspiratle voor de weergaloos kleurige vertellingen, niet alleen met het woord, doch ook met water- en olieverf geschapen. Want men weet hoe hij even hartstochtelijk graag schilderde als schreef. In deze rijke uitingen van zijn kunst betrok hij al het karakteristieke en eigenaardige van zijn volk, evenals al het religieuze dat met zulke fijne schakeringen onder een bijwijlen uiterlijk ruwe schors verborgen zit. Men denke maar even aan zijn « Waar de sterre bleef stille staan.»
Hij, de grote kindervriend, en vriend van alle deemoedigen en eenvoudigen, heeft de mensen met een kinderlijk hart lief gehad.
Het leven is mild voor hem geweest, maar uiteindelijk bracht het zware physische en morele beproevingen. In dit donker uur heeft zijn ziel als een schoon licht geschitterd. Terwijl zijn geknakt hart de angstige strijd met de tijd leverde, en zijn honger naar schoonheid niet te stillen was, kwam er, als een Rembrandt-klaarte, iets van eeuwigheid over hem. In die klaarte prevelde en bad hij zijn « Adagio », met een Gezelliaanse, neen met een soms Beethoviaanse diepte en innigheid, waarin Vlaanderen de roerendste echo's van een eeuwenoud geloof beluistert.
Zo mocht dan onze grote en geliefde Felix Timmermans, in het ultieme uur der levensdeemstering, met de naakte eenvoud en vertrouwen van een kind Godewaarts gaan :
Ik zeil langs regenbogen
Gods stilte tegemoet.
*****
|