Felix Timmermans De Biograafxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Door Armand Boni - Huldealbum 1947 - 1957
Toen ik mij voornam de grote Lierse kunstenaar als biograaf te beschouwen en als zodanig aan het publiek voor te stellen, werd ik mij plots bewust van het feit, dat ik mij wellicht voor een overdreven of verkeerd opgevatte opgave had gesteld. Ik herlas de zoveelste keer zijn « De harp van Sint Franciscus », zijn « Pieter Bruegel » en zijn «Adriaan Brouwer », drie werken, die als object eenzelfde personage hebben; in de geest van de schrijver wel een soort levensbeschrijving.
Felix Timmermans is geen historicus, ook geen biograaf in de strikt wetenschappelijke zin van het woord. Ruim opgevat horen de hogergenoemde boeken thuis in de categorie van de zogenaamde « vies romancées »; een letterkundig genre, dat na de eerste wereldoorlog letterkunde en exacte geschiedenis met elkander poogt te verzoenen.
Maar wie de biografieën van een André Maurois, een Stefan Zweig, een Emil Ludwig, die als de voornaamste voorvechters van de «vies romancées» gelden heeft gelezen, zal zich afvragen of Felix Timmermans met zijn bijdragen over Sint Franciscus, Pieter Bruegel en Adriaan Brouwer nog wel naar de reeds zo omstreden «vies romancées» mag streven.
Mommsen en Huizinga, die Maurois, Zweig en Ludwig negeerden, zouden vast en zeker Felix Timmermans aan de dijk hebben gezet.
Jan Romain noemt in zijn handleiding over de biografie de kenmerken op van de moderne levensbeschrijving:
1) onbevangenheid of waarheidsdrang,
2) streven naar psychologisch doordringingsvermogen,
3) streven naar synthese.
Deze kenmerken spitsen zich toe in een streng individualistische sfeer. De biograaf heeft als enig studieobject zijn individueel personage.
Al het andere daarbuiten is franje en begeleiding.
Indien wij aan de hand van deze kenmerken een biografisch onderzoek doen over de trits van Felix Timmermans, dan kunnen wij de titel « Felix Timmermans, de biograaf » niet alleen verdedigen, maar ook begroeten. Weliswaar neme de lezer eerst een historische biografie over de heilige van Assisi ter hand, documentere hij zich over Pieter Bruegel en Adriaan Brouwer, en het feit indachtig dat een « vie romancée » meer tot de letterkunde dan tot de eigenlijke geschiedenis behoort, zal hij de personages van Felix Timmermans leren aanvaarden, ook in het raam van de geschiedenis. Niemand minder dan Felix Timmermans zelf zou met de hoogklinkende benaming «biograaf» eens guitig gelachen hebben, maar toch zou hij een tegenstander boos bekeken hebben, die hem zijn Franciscus, zijn Bruegel en Brouwer voor onecht of onjuist zou verklaard hebben.
De moderne biografie is geen geschiedenis. De lezer zoeke tevergeefs in de drie biografieën van Timmermans naar een enkele datum. Zeer juist gebruikt de Lierse portrettist de geschiedenis als een decor. De periode, waarin de personages leefden, vormt de achtergrond. Vooraan, op het podium, maar essentieel met het decor verbonden, evoluëren de scherp-getekende individuen. Franciscus stapt fris en levendig uit het decor van de 13de eeuw. Bruegel en Brouwer doen het eveneens uit de woelige nederlandse strijd tegen de overheersing van Spanje. Het historisch decor, dat Timmermans ophangt, is gedrenkt in zijn persoonlijke picturale visie. Het is een stuk meesterlijke plastiek, des te meesterlijker omdat het naast de algemeen geldende geschiedkundige feiten, de persoonlijke stempel draagt van een buitengewoon begaafd kunstenaar, die al het oud-gekende fris en nieuw kan voorstellen. Men zoeke in zijn schildering geen klassieke terminologie. « De harp van Sint Franciscus » is geen studie van het veelomstreden franciskanisme. Toch heeft Timmermans Franciscus en broeder Elias als tegenstrevers volledig uitgetekend met de trefzekere patetiek, waartoe hij als mystiek schilder in staat was. Zie bijvoorbeeld de tekening op bladzijde 180. Zij stelt de kaart Hartenheer voor. Naar boven, een monnikskop en een wit hart, naar onder een gekroonde koningskop en een zwart hart. Hoe weinig klassiek, hoe weinig academisch, maar hoe juist gezien, met de hierbij horende tekst:
« Angelo zuchtte. Toen ze op 't Stukse aankwamen scheen Elias den Heer te zijn met drie beklodderde knechtjes. Er was groote vreugde bij 't weerzien van hunnen geestelijken vader, maar met dien Elias waren zij niets meer op hun gemak. Die deed zoo geleerd.
Broer Jeneverstruik die grooten beer, schuwde hem seffens, en Broer Jaak bezag hem wantrouwig, als ging hij er nen klop van krijgen. Maar Broer Hoed vond het een man naar zijn goesting. Een menheer ! »
Het drama van Franciscus' persoonlijkheid als mens en als ordestichter weet Felix Timmermans tot een tragedie op te voeren zonder pretentie en geleerde betogen.
Zoals Bruegel zijn « mannekens » schilderde naar de werkelijkheid met een klad humor en dikwijls een boertige lach zonder zich te willen verheffen boven de waarachtige vormgeving, zo schreef Timmermans, goedlachs, populair, met een mondvol volkse uitdrukkingen en eigen gevormde woorden over de meest tragische dingen. Hij vergleed van de lach naar de ernst en zelfs, als hij zijn woorden deed lachen als de mannekens van Bruegel, toch kerfde hij allengs verder en dieper het beeld van zijn personage uit. Zo toverde hij voor ons die Umbrische en ook Vlaamse Franciscus. Wie uit historische werken Franciscus kent, zal de Franciscus van Timmermans' kunstvisioen niet onecht vinden, zelfs als zouden sommige kieskeurige lezers over ettelijke uitdrukkingen struikelen.
Het non-conformistisch menselijke van Franciscus vinden wij ook in zijn Pieter Bruegel en Adriaan Brouwer. Ik weet niet of Timmermans dit element in zijn Franciscus speciaal heeft willen beklemtonen. Maar het staat als een paal boven water, dat mutatis mutandis zijn Franciscus, zijn Bruegel en Brouwer hierin elkaar als druppelen water gelijken. Ze zijn non-conformisten, spontane persoonlijkheden, wars van wet en gebondenheid. Zij verkiezen op eigen vleugels te vliegen. Zij blijven zichzelf tot het uiterste. Dat was Timmsrmans' hartskeuze. Daardoor voelde hij zich tot deze trits aangetrokken zonder de daarbij horende visioenen te vergeten. In Assisi's heilige trof hem het meest de breed-spontane bron van Franciscus' menselijkheid. Het Umbrische licht zorgde voor het passend decor. Franciscus is niet voor te stellen in de schaduw. Franciscus baadt in het volle licht. In dit licht plaatste Timmermans de evangelische vrijheid en de blijmoedigheid van de pure Franciscaanse ziel. Daar was geen plaats voor codificatie volgens het plan van de oud-notaris Broeder Elias. Franciscus' figuur schilderde hij boven de dorre wet uit in de sfeer van het zuiver spontaan idealisme. Uit al zijn gevarieerde kleuren penseelt Felix Timmermans een geest, de subtiele, de zwevende, de zonnelicht-ademde zoon van Assisi, de troubadour van het evangelic.
Zo heeft Timmermans hem, historisch verantwoord, gezien. Hij is er in geslaagd de Umbrische heilige uit de natuur naar de mystiek van de bovennatuur op te voeren. Wie nu, na aandachtig deze Franciscus-figuur op de voet te hebben gevolgd, zal het aandurven Timmermans' psychologisch doordringingsvermogen in twijfel te trekken ? En de synthese dan ! Is «De harp van Sint Franciscus» niet een geweldige synthese van Assisi's persoonlijkheid ? De historicus is vast en zeker niet tevreden. Het boek is geen geschiedenis. Maar de heilige in zijn boetekleed en blote voeten staat voor ons, de heilige die alles verzaakte, de heilige die niet liet tornen aan de inspraak van de Geest, die het Franciskanisme in de wereld bracht als de noodzakelijke hernieuwing van het evangelie. Dat heeft Timmermans' zuiver coloriet en diens zuivere ongebonden ziel in het leven geroepen.
En dat is ten slotte ware biografie, de levende geest van een gestorven personage oproepen tot een werkelijke brand, waarin wij ons kunnen warmen.
Zo heeft Felix Timmermans ook Bruegel en Brouwer opgeroepen als de idealisten van een persoonlijk en eigen palet. Hij voelde zich met beide laatste wellicht nauwer aanverwant dan met de hemelbestormende Franciscus. Wat zijn mystiek-aangelegde ziel in Franciscus begeerde, dat vond hij ten overvloede als breed-humaan element in zijn Bruegel en Brouwer. Hij was zelf schilder. Het schilderen ging hem vaak beter af dan het schrijven. De publicatie van zijn brieven aan zijn vriend Flor Van Reeth in het boek van Denijs Peeters bewijst ons dit. Hij kende Bruegel en Brouwer als kunstgenieter, vooraleer hij over hen begon te schrijven. Het schrijven was het in lettervorm gieten van een schildervisioen. Het schrijven was bestemming en richting geven aan een levensdroom. Felix Timmermans schreef niet om een romannetje op de markt te brengen. Alles wat hij schreef werd toch gekocht en gelezen. Zo niet. Zijn Bruegel en Brouwer zijn uit zijn eigen doeken en kaders op zijn schrijftafel gesprongen. En zo pleegde Timmermans hier ook echte biografie. Wat die mannen bezielde, hun ziel, dat beschreef hij. Eenvoudiger kan ik het niet zeggen. Het sterkst van al wellicht heeft hij zijn Brouwer getekend, tegenover de weifelende Bruegel de volle uitgesproken Geus, de bewust aan lager wal geraakte democraat, de koppige verdediger van de floklore tegenover de vlezen van Rubens en anderen. Met de schaarse details over de historische figuur heeft Timmermans de oppositie tegen de Renaissancisten willen beklemtonen, die het inheemse door het uitheemse wilden vervangen. Felix Timmermans neemt hier de verdediging op van de misprezen gotiek. Brouwer spreekt in de ik-vorm. Een dagboek.
Des te sterker als uitdrukking dan Bruegel en Franciscus.
« Alles bijeen genomen gaf het mij toch een knak. Ge kondt niet meer in de « Robijn » komen of met den eenen of anderen schilder spreken, of 't ging over de blijde intrede van dien fameuzen Prins-kardinaal. Ze teekenden met krijt op de tafel en op den grond, wat ze verzonnen hadden. Ze lieten schetsen en krabbels zien, er was geloop van d'eene werkplaats naar d'andere, onderlinge uitleg, geredetwist en gezeever, een eeuwige weg-en-weer naar Rubens, om inlichtingen en richtingen te krijgen. De hooge burgerij werd gaarne in de werkhuizen der ontwerpers binnengelaten, er moest immers gepronkt en gestoefd en onderduims en met de ellebogen gewerkt worden, om 't beste, 't schoonste en 't duurste werk te krijgen. Ik kroop terug, buiten al dat gezwam, aan mijn werk en in mijn kavitjes en pistaveernen. Daar vondt ge immers nog menschen met het hart op de hand, grof maar uit den heele, lijk een schop akkergrond. Ik was ook veel in de eenzaamheid der velden en bosschen, voor mijn landschappen, waarin ik meer en meer zin kreeg, maar niets van verkocht. Zoodat ik mij weer diep in de schulden stak, en mijn arm boeltje voor den tweeden keer werd aangeslagen »
Dit laatste is naar ons oordeel het meest directe geschrift van Felix Timmermans. Hoe diep heeft hij de ziel van de bedronken Brouwer doordrongen ! Hoe scherp is de taal die Brouwer spreekt, de taal van een gans geslacht, dat gevaar loopt zijn eigen grootheid te laten vergaan in bekoorlijke uitheemse sier, die toch import blijft. Het is alsof Felix Timmermans in dit laatste boek zich te weer heeft willen stellen tegen de elementen van vreemde aard, die de eigen schoonheid bedreigen.
Fragmenten uit het leven van Tijl Uilenspiegel !
***********
|