Uit: In de naam van de zoon
“Beter dan op het scherm te kijken, laat ik me gidsen door de Fransman op mijn boordcomputer die zo opgewekt klinkt dat een hellevaart een zegetocht lijkt.
Via slingerende wegen over beboste heuvels, door wijngaarden en dorpen met vakwerkhuizen waarvan ik de namen ken van de drijvende etiketten in mijn moeders ondergelopen wijnkelder, is hij het die me door de Elzas richting Zwitserland leidt.
Een enorme omweg, maar toch laaf ik me aan iedere bocht die ik neem, het is als diep ademhalen. Voor het eerst ben ik alleen op weg naar de plek waarvan ik nog steeds niet kan geloven dat die werkelijk bestaat. Terwijl de zon ondergaat, veranderen de heuvels en bomen en huizen in schaduwbeelden. Ik zie de koffiekan, de theepot, de suikerpot in zwart basalt, met op de deksels de weeping widows. Het Wedgwood-rouwservies, alle familiepijn zat erin.
Als kind verstopte ik het als we op vakantie gingen. Het idee dat het gestolen zou worden vond ik onverdraaglijk. Voorzichtig wikkelde ik het in krantenpapier en zette het in een doos op de kruipzolder.
‘De kans dat je het breekt is groter dan dat iemand het pikt,’ zei mijn moeder laconiek.
Haar kon het niet schelen, zij was nergens aan gehecht, zelfs niet aan het leven.
Toen ik in de jaren negentig in Brussel woonde, bewaarde ik het servies in een doos in de kelder onder mijn kunstgalerie. Een van de werkmannen moet het hebben meegenomen. En ook de doos met de Märklin-trein, de locomotief, de wagonnetjes.
Mijn aantekeningen, drie dozen vol waarin ook de envelop met foto’s en brieven van Bernhard, zijn in de loop der jaren in die vochtige kelder vermolmd, toen ik verhuisde heb ik het als compost op een kruiwagen geschept. Vruchtbaar was het.
Het navigatiescherm schakelt over op de donkere nachtstand. Er valt geen stad, geen rivier, geen berg op te herkennen. Een militair zou ermee verdwalen, maar voor mij is het een perfect instrument. Ik laveer tussen zwart en wit, binnen en buiten, alles en niets.
De eerste nacht logeer ik in het oude familiehotel aan het Meer van Zug waar ik als kind met mijn moeder ben geweest. Het restaurant is al dicht en vanaf mijn balkon zie ik alleen de nacht met hier en daar een lichtje. Mijn druiven en noten zijn op, ik kan van de honger niet slapen.
Ik zie mijn moeder weer staan bij het raam, ze tilt de vitrage opzij en kijkt naar het terras beneden. Bernhard kan ieder moment daar zijn. Ze bestelt iets te drinken, het is haar zoveelste glas. Ze vertelt dat de hoge berg in de verte naar Pilatus is vernoemd.”
Oscar van den Boogaard (Harderwijk, 30 mei 1964)
De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.
Negentien
Die zomer in Culpepper was er alleen maar wit te eten:
bloemkool, bot, witte saus, wit ijs.
Ik sloop rond met een oudere man die me niet vertelde
dat hij getrouwd was. Ik was de baby, dronk rum-cola
terwijl de mannen wiet rookten die ze van de campers hadden gestolen.
Ik sloop met mijn geliefde naar met gif begroeide velden en kampeerbusjes.
Ik sliep nooit. Om de twee weken keerde ik terug naar de stad,
zwart en stoffig, met een vuilniszak vol vuile kleren.
Op mijn negentiende was het mijn eerste zomer weg van huis.
Zijn baard rook muf. Zijn ogen waren zwart. “De dames zijn dol op mijn haar,”
zei hij, en ik glimlachte als een dwaas. Hij wist alles
over marihuana, hoe droog het moest zijn om te branden,
hoe je het moest pletten, eraan moest ruiken, de zaadjes eruit moest halen. Hij zei
dat hij dat allemaal in Vietnam had geleerd. Hij bracht zijn zoon mee op bezoek
na een van zijn vrije dagen. Ik had me nooit een moeder voorgesteld.
“Mag ik een kus stelen?” zei hij, de eerste innige nacht in het veld.
Ik vroeg en vroeg naar Vietnam, hoe elk litteken aanvoelde,
hoe de strijd was, hoe de jungle rook. Hij luisterde
veel naar Marvin Gaye, was alles wat hij zei, en greep
tussen mijn benen. Ik zou voor de ochtend naar mijn bedje kruipen.
Ik zou dat witte eten eten. Dit was voordat ik begreep
dat niets in één klap kapot kon gaan. Een plotselinge
harde storm stak die nacht op; hij schoot de bus in.
“De regen klonk precies zo,” zei hij, “daar op de daken.”
Vertaald door Frans Roumen
Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)
Zie voor nog meer schrijvers van de 30e mei ook mijn blog van 30 mei 2020 en eveneens mijn blog van 30 mei 2019 en ook mijn blog van 30 mei 2017 en ook mijn blog van 30 mei 2015 deel 2.