|  Gaston Burssens (18 februari 1896  29 januari 1965) 
 
 
 
 De Vlaamse dichter en schrijver Gaston Burssens werd geboren in Dendermonde op 18 februari 1896. Hij deed zijn middelbare studies aan het atheneum te Mechelen, waar hij les kreeg van o.a. Maurits Sabbe. Tijdens Wereldoorlog I nam hij, samen met Wies Moens en Paul van Ostaijen, deel aan het Activisme en studeerde hij enige tijd aan de door de Duitsers vernederlandste Gentse universiteit. Na de wapenstilstand kwam hij trouwens in de gevangenis terecht. Hierna werkte hij in een bedrijf in granen. Hij vestigde zich te Antwerpen en richtte zelf een fabriekje op. Zij eerste gedichtenbundel "Verzen" verscheen in 1918. De invloed van het Duitse expressionisme was reeds merkbaar. De dadaïstische en surrealistische stromingen kregen echter steeds meer invloed op hem. De vrucht hiervan werd "Piano" (1924), dat gelijkenis vertoont met "Bezette stad" van P. van Ostaijen. Beide dichters waren trouwens met elkaar bevriend. Gaston Burssens stak heel wat energie in het afdwingen van respect en waardering voor het werk van zijn vriend P. van Ostaijen, ook na diens dood.
 Op latere leeftijd, na zelf heel wat tegenslagen te hebben gekend, na het verlies van zijn eerste echtgenote, keerde Gaston Burssens terug naar de belijdenislyriek en de poëzie in haar meer traditionelere vorm, zoals in "Ode" (1954) en "Adieu" (1958).
 Hij ontving tweemaal de Driejaarlijkse Prijs voor Poëzie (periodes 1950-52 en 1956-58). Gaston Burssens schreef ook proza, zo o.a. essays en hij beoefende ook de schilderkunst.
 
 
 Zee  De zee hier is de zee  Zij werd geboren in t jaar Onzes Heren  Plus minus nul en nul is zij gebleven  De Grote Nul die zij gebleven is  Door alle eeuwen van belijdenis  Van nul is nul en één plus één is twee    De zee hier is de zee  Die nul geboren is en nul gebleven  Maar dwaas is en gedwee  Want zij is niets van wat men heeft geschreven  Het niets waarvan men zegt dat het oneindig is  En niets oneindig dat niet eindig is    Hier is de zee en zij is hier  Alleen van water zout en wier  Van krabben kwallen schollen en garnalen  Maar niet van zeemeerminnen en koralen  Misschien ¬ maar het is niet bewezen  van sardijnen En zeker niet van haaien en dolfijnen    En honden paarden koeien leeuwen en sirenen  Jawel sirenen zegt men met één oog  In al de kleuren van de regenboog  En zwijnen  met rozige schubben bovendien   En katten  heb je van je leven  Zeg Kees heb jij ooit katten in de zee gezien    Jawel jawel maar in de bioscoop  Maar daar helaas is alles zoveel fraaier  Men ziet er geel- en blauwgelakte papegaaien  Die ons doen twijfelen aan geloof en hoop  Waarvan de beelden om en ommedraaien  In t kleurenprisma van een telescoop    Ach laten wij het houden bij de deining  Bij deze deining die niet eeuwig is  Maar eeuwig schijnt als een verschijning  Van eind en van begin lijk d ergernis  En herbegint en weder eindigt als de waan  Die eind krijgt en begin bij komen en bij gaan    En als wij gaan begint het  als wij komen  Dan eindigt alles nog in wonderdromen  Er zijn helaas geen papegaaien in de zee  Laat ons alleen maar spelevaren  Al op de baren  Van zilver of verguld op snee    Laat ons maar spelevaren in de wind  Terwijl ze speels is als een kind  Wijl ze wellustig als een rijpe dame  Haar jonge minnaar zal bekwamen  In t spelen van een liefdespel  Dat welig deint op wee en wel    En als het spel is uitgespeeld  En alle liefde rustig wordt  En zij zich in haar eigen stilte stort  Zie dan haar wateren in dit waterbeeld  Van groen tot grauw van luw tot loom  Ondiep misschien en zeker zonder boôm   Zie dan haar wateren in dit waterglas  Waarin een storm zij heeft geschonken  Haar zeilen dansen en haar lichten vonken  Haar éne horizon die horizonnen was  Toen men haar eeuwig noemde  En haar aanbad en haar verdoemde    Toen zij van ons was en de vissers En van de vissen de geheimen onder ons Want waar ligt het geluk van ons de gissers Dan in het gissen met een vaderons Of met een vloek o spiegelvlak van woede Als toen een storm van lust ons voor de rust behoedde   Het was de tijd dat men zo onbezonnen  Zijn liefje wonder de verhalen deed  Van al die sterren en van al die zonnen  Waarvan de glans langsheen de deining gleed  t Is goed zo aan uw liefje de verhalen  Van al die wonderen te herhalen    Het wonder van de witte zeekonijntjes  En van de dartelblinkende sardijntjes  Waarvan het zielig is dat men z in blikjes doet  Van t koude bloed  ¬ Zij lacht u ongelovig tegen   Der lokkende sirenen    En nog van zoveel zoveel meer en meer  Het was een tijd van lieflijk liegen  Waar op het deinen wij ons lieten wiegen  Mee met het wiegen van een dwaas geredeneer  Dat heenging met de vloed en met de ebbe keerde  Tot we niets meer begeerden    Het was de tijd van onbegonnen jeugd En onbezonnen wijsheid Van toen wij van de grijze deugd De deugdelijke grijsheid Zo maar voor t happen gooiden aan de kwallen Wij niet alleen wij allen   Wij streelden toen een golf van blonde haren  En strelen nu een golvend lichaam mee  Tot het gewiegd wordt op de baren  En stijgt en stijgt naar hoger zee  En wegglijdt in de weke wonderheên  En zelf wordt een sireen    En kom en laat u lokken  Naar doverzijde van uw nuchterheid  De schaduwzijde van uw veiligheid  De warmte van haar lokken  Zoals die vroeger was  De trage welving van een zeegewas    Zo is zij ons ontstaan van ieder beeld ontbonden  Ontdaan van ieder woord dat was  Wel blijft het beeld zo ongeschonden  Maar broos als glas  Want eens heeft men op t strand een hoorn gevonden  Waar men in horen kon dat zij nog anders was.     De Nederlandse dichter,vertaler en schilder Huub Beurskens is geboren in Tegelen op 18 februari 1950. Zie ook mijn blog van 18 februari 2007.
 Behandeling van de mannelijke boom Om zonder te kunnen lopen omzonder ogen neus en oren hevig
 verliefd te worden opeen vrouwezonder ogen neus en oren al even
 hevig allenig geworteld verre vanzijn mogelijkheden haar te betasten
 met zijn twijgen bast of blaadjes laat hijzijn mannelijkheid ontbloeien opdat van
 haar opengevouwen hem komen bekrioelentongen likken snuitkevers nectarvogels
 honingopossums om dan weerom haarte gaan bekruipen aaien kussen o om zo
 verliefd te kunnen blijven als nu zou ik jezo willen staan neuken in alle vier seizoenen.
     De Franse dichter en essayist André Breton werd geboren in Tinchebray in het departement Orne op 18 februari 1896. Zie ook mijn blog van 18 februari 2007.   Tournesol  La voyageuse qui traverse les Halles à la tombée de l'étéMarchait sur la pointe des pieds
 Le désespoir roulait au ciel ses grands arums si beaux
 Et dans le sac à main il y avait mon rêve ce flacon de sels
 Que seule a respiré la marraine de Dieu
 Les torpeurs se déployaient comme la buée
 Au Chien qui fume
 Ou venaient d'entrer le pour et le contre
 La jeune femme ne pouvait être vue d'eux que mal et de biais
 Avais-je affaire à l'ambassadrice du salpêtre
 Ou de la courbe blanche sur fond noir que nous appelons pensée
 Les lampions prenaient feu lentement dans les marronniers
 La dame sans ombre s'agenouilla sur le Pont-au-Change
 Rue Git-le-Coeur les timbres n'étaient plus les mêmes
 Les promesses de nuits étaient enfin tenues
 Les pigeons voyageurs les baisers de secours
 Se joignaient aux seins de la belle inconnue
 Dardés sous le crêpe des significations parfaites
 Une ferme prospérait en plein Paris
 Et ses fenêtres donnaient sur la voie lactée
 Mais personne ne l'habitait encore à cause des survenants
 Des survenants qu'on sait plus dévoués que les revenants
 Les uns comme cette femme ont l'air de nager
 Et dans l'amour il entre un peu de leur substance
 Elle les intériorise
 Je ne suis le jouet d'aucune puissance sensorielle
 Et pourtant le grillon qui chantait dans les cheveux de cendres
 Un soir près de la statue d'Etienne Marcel
 M'a jeté un coup d'oeil d'intelligence
 André Breton a-t-il dit passe
             De Afro-Amerikaans schrijfster Toni Morrison werd geboren op 18 februari 1931 in Lorain, Ohio. Zie ook mijn blog van 18 februari 2007.   Uit: The bluest eye   Nuns go by as quiet as lust, and drunken men and sober eyes sing in the lobby of the Greek hotel. Rosemary Villanucci, our next-door friend who lives above her father's cafe, sits in a 1939 Buick eating bread and butter. She rolls down the window to tell my sister Frieda and me that we can't come in. We stare at her, wanting her bread, but more than that wanting to poke the arrogance out of her eyes and smash the pride of ownership that curls her chewing mouth. When she comes out of the car we will beat her up, make red marks on her white skin, and she will cry and ask us do we want her to pull her pants down. We will say no. We don't know what we should feel or do if she does, but whenever she asks us, we know she is offering us something precious and that our own pride must be asserted by refusing to accept.  School has started, and Frieda and I get new brown stockings and cod-liver oil. Grown-ups talk in tired, edgy voices about Zick's Coal Company and take us along in the evening to the railroad tracks where we fill burlap sacks with the tiny pieces of coal lying about. Later we walk home, glancing back to see the great carloads of slag being dumped, red hot and smoking, into the ravine that skirts the steel mill. The dying fire lights the sky with a dull orange glow. Frieda and I lag behind, staring at the patch of color surrounded by black. It is impossible not to feel a shiver when our feet leave the gravel path and sink into the dead grass in the field.      De Nederlandse dichter Bart FM Droog werd geboren in Emmen op 18 februari 1966. Zie ook mijn blog van 18 februari 2007.   BENZINE, BENZINE 
 Merk dagen van andere kant
 slaap als mensen waken, werk
 bij het woelen van volk in volle
 verre wijken, uitgeweken leef ik
 
 in mijn coole wagen zakenblauw
 de hits die me raken te draaien
 bij het steady cruisen door dit
 bloeddronken continent
 
 zoek ik niets, verwacht nog minder
 dan een vroeg geruimd graf
 honden die mijn botten knauwen
 en een vrouw die niet vergeten kan.
         NA DE LAST POST  Als de rookflarden van het laatste saluut verwaaiden het getrompetter verstorven is, wat rest er dan?
   het lege bed, de lege stoel, het bord dat leeg bleeftientallen jaren lang rusten ze ver van huis en hier
   en hun makkers die mazzel hadden, terugkwamenmet verhalen die geen wilde horen, decennia
 
 wind ruis bomen buig breng ons de gesneuvelden
 hun lachende gezichten, hun ongeschonden lijven
   die voortleven zolang wij leven en herinnerendat eens dat lege bed, die lege stoel, dat lege bord
   een mens behoorden die op Mars' ordersontnomen is wat niet ontnomen mag.
           De Amerikaanse schrijfster Jean Marie Auel werd geboren op 18 februari 1936 in Chicago. Zie ook mijn blog van 18 februari 2007.   Uit: The Mammoth Hunters   Trembling with fear, Ayla clung to the tall man beside her as she watched the strangers approach. Jondalar put his arm around her protectively, but she still shook.
 He's so big! Ayla thought, gaping at the man in the lead, the one with hair and beard the color of fire. She had never seen anyone so big. He even made Jondalar seem small, though the man who held her towered over most men. The red-haired man coming toward them was more than tall; he was huge, a bear of a man. His neck bulged, his chest could have filled out two ordinary men, his massive biceps matched most men's thighs.
 
 Ayla glanced at Jondalar and saw no fear in his face, but his smile was guarded. They were strangers, and in his long travels he had learned to be wary of strangers.
 
 "I don't recall seeing you before," the big man said without preamble. "What Camp are you from?" He did not speak Jondalar's language, Ayla noticed, but one of the others he had been teaching her.
 
 "No Camp," Jondalar said. "We are not Mamutoi." He unclasped Ayla and took a step forward, holding out both hands, palms upward showing he was hiding nothing, in the greeting of friendliness. "I am Jondalar of the Zelandonii."
     
 
   Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 18 februari 2007.   De Griekse schrijver Níkos Kazantzákis werd geboren in Heraklion op  18 februari 1883.    18-02-2008 om 20:37 
geschreven door Romenu  
 |