Hendrik Marsman (30 september 1899  21 juni 1940)
 
Vrees 
 
Ik vraag mij af 
hoe lang het nog duren zal 
dat ik als een bal 
heen en weer word geslingerd 
en van vreezen verval 
tot steeds dieper vreesachtigheid 
en hoe kort is de tijd 
dat ik als een bevende voorjaarswingerd 
tegen den machtigen muur van het leven hang! 
 
waarvoor ben ik bang? 
 
ik ben bang voor het uur 
dat de dood mijn lichaam ontbinden zal 
en mijn ziel wordt gezet in het vuur, 
ik ben bang dat ik staan zal tegen den muur 
en dat de kogel niet missen zal...
ik ben bang, dat ik noch in den duur 
noch daarna in de schaduwen van het Dal 
den weg naar het hart des levens 
meer vinden zal -
 
ach, de vreezen zijn zonder tal...
 
 
 
Maannacht 
 
De maan breekt de wolken uiteen; 
en stroomende uit die wel breken 
kolken en kreken, gletschers en meren 
naar alle verten uiteen.
 
de aarde is klein en alleen, 
een slingerend schip in het ruim, 
dat zich stampend en schuin 
overstag gaand in doodsangst 
kampende boven houdt 
op het kolkende water des donkers 
onder het stormende schuim.
 
ik lig in het ruim naast een vrouw.
haar borsten rijzen en dalen; 
zij slaapt, zij denkt nu alleen 
in haar droomen aan het geluk; 
hoe vredig haar ademhalen: 
zij weet niets van den nood 
van ons schip, zij hoort 
de seinen niet gillen, 
noch het angstige fluiten driemaal 
als een signaal 
van den dood.
 
gun mij nog twee uren slaap, 
ik kan zoo niet blijven waken 
 
- neem dan nu afscheid van haar, 
misschien zult gij den morgen niet halen, 
tenzij in een ander land....
 
ik schuif mijn hand in haar hand 
- zie, even beven haar wimpers, -
- zoo liggen wij naast elkaar 
als tweelingen, sluim'rende kinderen -
zullen wij elkaar niet meer vinden 
dan zij mij dood - of ik haar?