Met Pen en Penseelxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Door Jo Cooymans
Ter gelegenheid van de tentoonstelling te Lier in 1986
Felix Timmermans was een artiest met Internationale faam. Hoewel hij bij de meesten vooral als schrijver bekend is, hanteerde hij ook erg verdienstelijk pen en penseel. Zijn plastisch werk vormt een schone eenheid met zijn letterkundig uvre. De schilder bleef meestal in de schaduw van de schrijver; toch kreeg hij als plastisch kunstenaar zowel vóór als na zijn dood grote internationale erkenning. Bovendien komt zijn veelzijdigheid niet alleen tot uiting in de thema's die hij in zijn kunst verwerkte, maar ook in de aangewende technieken.
Het ligt niet in onze bedoeling een volledige studie noch een inventaris van Timmermans' uvre te maken. Een algemene inleidende beschouwing op zijn kunstenaarschap lijkt hier meer aangewezen.
Timmermans leefde van 1886 tot 1947. Het was een tijd van sociale wantoestanden, van lage lonen, van grote gezinnen, van het rijke Roomse leven, van belangrijke uitvindingen en van twee wereldoorlogen. Tot een bepaalde letterkundige richting kan hij moeilijk gerekend worden. Ondanks de elkaar opvolgende stromingen is hij steeds origineel gebleven. Tegen de achtergronden van zijn beeldend kunstenaarschap schoven vele -ismen voorbij. Ook hier is hij zichzelf gebleven, wat wellicht zijn grootste verdienste was.
Felix was een geboren Lierenaar. "Lier is goede grond", zei hij ooit. Ondanks zijn grote bekendheid en zijn kosmopolitisme was hij een gemoedelijk man die sterk meeleefde met het reilen en zeilen van Lier. Het is daarom begrijpelijk dat zijn stad vaak een rijke inspiratiebron was. Vele verhalen spelen zich in Lier of omgeving af. Menig gebeuren legde hij vast in boekvorm, tekening, aquarel of schilderij.
Hij werd sterk geboeid door de geschiedenis van Sint-Gummarus, patroonheilige van de stad, en van het oude Lier rond de eeuwwisseling. Het begijnhof, "de amandelboon van Lier", met zijn mystieke sfeer, kreeg een aparte plaats in zijn werk. De wind- en watermolens, de afspanningen, vlietjes, palingvissers en vele andere motieven uit zijn werken zijn op de dag van vandaag bijna alle verdwenen.
Het nijvere Lier leefde toen van kant, borstels, messen, muziekinstrumenten en vlaaikes.
Felix was trouwens de zoon van een kanthandelaar en tekende al heel jong kantpatronen.
Zo komt zijn voedingsbodem uit zijn werken naar voren.
Zo tekende, schilderde... en beschreef hij het meermaals. Daarom alleen al zal zijn geestelijk erfgoed voor de Lierenaars altijd meer betekenen dan voor de anderen. Anno 1986 worden de Schapekoppen nog dagelijks vereenzelvigd met Pallieter en Lierke Plezierke.
Het tekenen of het bezig zijn met pen of potlood zat bij Timmermans al van jongsaf in het bloed. Schreef hij niet: "geen papier of lege plek of er stond seffens een manneke op" ?
Niet toevallig dat hij zowel in "Pieter Bruegel" als in "Adriaan Brouwer" de hoofdpersoon al op jeugdige leeftijd liet tekenen en schilderen. En schreef hij niet dat hij op school, in zijn 'gewijde' geschiedenis, rond de kleren van de vrouwenfiguren een kapmantel tekende, zoals zijn moeder er nog een droeg?
Liever dan snoep kocht hij mannekesbladen van Epinal, die hij natekende, voorzien van hevige kleuren. Toen reeds manifesteerde zich die onontkoombare drang om te tekenen en te schilderen. Toen hij bovendien Bruegel ontdekte en Consciences "Hoe men schilder wordt" las, kreeg zijn roeping vaste vorm: hij zou schilder worden! Geen gewoon schilder, maar een artiest van groot formaat... Zijn basisopleiding kreeg hij aan de Lierse tekenschool, waar hij met alle tekenattributen kennismaakte: "vanaf de cirkel met de blote hand, via Jupiter met zijn krullen, en Apollo met het vijgenblad, tot aan het stilleven met de eeuwige tinnen schotel en de doorgesneden rode kool".
Hij kwam er echter niet toe zijn studies te voltooien. In een dagboeknotitie van 1919 schrijft hij hierover: "gemakzucht heeft mij beroofd van tekenen en schilderen en algemene ontwikkeling, en mij in zekere zin ungebildet gelaten, maar heeft in mij een zuivere, onkritische aanvoeling gelaten, die frisheid en sappigheid aan mijn werk geeft. Wat was nu het beste geweest?" Wie zal het ooit weten ?
Timmermans was voor alles een autodidact. Hij leerde en evolueerde onder invloed van zijn kunstvrienden. In de huldetoespraak die hij meld bij de benoeming van Isidoor Opsomer tot Baron, vertelt hij hoe hij deze als jeugdige knaap tot voorbeeld koos.
Ook Raymond de la Haye oefende een sterke invloed op hem uit, zowel door zijn ideeën als met zijn schilderdoeken. Hij verruimde Timmermans' inzichten en leerde hem, naast theosofie en oosterse wijsheden, de natuur van het Netelandschap proeven.
Boerderij in Bouwel
In het boekje "Uit mijn rommelkas" heeft hij deze geestelijke crisis beschreven. In die tijd leerde hij ook architect Flor Van Reeth kennen. Zij voelden zich tot elkaar aangetrokken door de mystiek in hun beider werken en stimuleerden elkaar.
Uit die tijd dateren zijn diabolische tekeningen, zijn eerse mystieke gedichten, de tragedie "Holdijn" en de sombere "Schemeringen van de dood".
In 1911 moest Timmermans een heelkundige ingreep ondergaan, waarbij zich verwikkelingen voordeden, zodat de dokters voor zijn leven vreesden. Toen hij besefte dat zijn leven aan een zijden draadje hing, ontwaakte plots in hem een sterke levensdrang. "...lijk een vis naar water snakt, zo snakte ik naar 't leven!... ik trachtte naar felle kleuren, schitterende klanken en jubelende luchten!" Toen werd in zijn geest Pallieter verwekt. Het door hem zelf geïllustreerde boek verscheen in 1916 en was het eerste uit een lange rij.
Timmermans dweepte met de schilderkunst van de Vlaamse Primitieven, en van Pieter Bruegel over wie hij trouwens al lang een boek wou schrijven. Die Vlaamse meesters, de verhalen van zijn vader en de "mysteries", die zijn schoonmoeder bij de rozenkrans bad, inspireerden hem tot "Het kindeke Jezus in Vlaanderen". Vele passages uit het boek heeft hij meermaals op doek gebracht, zoals de drie koningen, de aanbidding van de herders en de vlucht naar Egypte, stuk voor stuk juweeltjes van vertel-schilderkunst.
In 1918 verscheen "De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen", een pareltje van poëtisch proza, waarvoor hij in 1922 de staatsprijs voor letterkunde kreeg. In december van hetzelfde jaar verbleef hij in Nederland en maakte er kennis met Anton Pieck, die hem leerde etsen en houtsnijden.
In "Het Vaderland" schreef hij : " 'k heb veel futuristische en andere -istische schilderijen gezien, en al bewonder ik hun streven, 't komt mij toch altijd voor, dat ze de simpele geest van de Gotieken, Bruegel, Noorse beeldekens, Noorse boerenschilderingen niet bereiken. 't Komt omdat die mannen werkten zoals zij konden en niet zoals zij wilden.
En de ultramodernen doen juist het tegenovergestelde". Naast Pieck sprak ook "den zachten" Jan Toorop hem erg aan. Uit verschillende dagboeknotities blijkt dat deze Hollandse periode zeer vruchtbaar is geweest.
In 1921 verscheen het romantische liefdesverhaal "Anna-Marie". Twee jaar later verscheen "De pastoor uit Den Bloeyenden Wijngaerdt" en de kerstlegende "Driekoningentryptiek", die als toneelbewerking "En waar de ster bleef stille staan" een wijde bekendheid verwierf.
In 1925 hield hij met o.m. Flor Van Reeth en Ernest Van der Hallen de Pelgrimbeweging boven de doopvont. "Wij zullen de kunst als vuur onder de mensen dragen. De Pelgrim moet de schoonste brok, de geestelijke wacht van Vlaanderen worden!" schreef hij hierover later in een brief aan Flor Van Reeth. In het heilig jaar 1925 trok hij samen met zijn vrouw Marieke en zijn zusters Emma en Rachel naar Italië, het land van Sint-Franciscus, over wiens leven hij een boek wou schrijven. Zijn reisindrukken liet hij na in "Naar waar de appelsienen groeien".
Na jaren van voorbereiding verscheen in 1928 eindelijk "Pieter Bruegel, zo heb ik U uit uw werken geroken", met niet minder dan 78 illustraties van eigen hand. "De harp van Sint-Franciscus", de geromanceerde biografie van Franciscus van Assisie, voltooide hij in 1931.
Timmermans heeft deze heilige meermaals uitgebeeld, en tekende zelfs een "Franciscus-kalender". In 1933 werd hij lid van de Koninklijke Vlaamse Academic voor Taal- en Letterkunde. Tijdens de zittingen vergenoegde hij er zich mee zijn collega's te schetsen.
Vele Vlaamse academici werden door hem in vaak ludieke poses gemodelleerd. Rond zijn vijftigste jaar verscheen ook "Boerenpsalm", waarover hij schreef: "zo'n werk zou ik twintig jaar geleden met kunnen schrijven hebben. Daar is eerst leven, verwisseling van licht en donker voor nodig".
In 1945 schreef Timmermans de geromanceerde biografie "Adriaan Brouwer". Het boek verscheen pas na zijn dood in 1948. Een werk over Jan Van Eyck "Plus est en vous" is onvoltooid gebleven.
Felix Timmermans overleed op 24 januari 1947. Kort na zijn dood verscheen "Adagio", zijn geestelijk testament. In deze verzenbundel verwoordt hij zijn innerlijk leven: zijn weemoed om het afscheid van de aardse dingen, zijn sterk verlangen naar de eeumgheid en zijn momenten van innig geluk om de mystieke aanwezigheid van God in zijn ziel.
Timmermans tekende altijd en overal. Dit blijkt overduidelijk uit zijn nagelaten papieren.
Op alles en nog wat zijn krabbels van hem te vinden. Zijn zwart-wit tekenwerk bestaat voor een belangrijk deel uit boekillustraties. Deze omlijste miniatuurtjes zijn eenvoudig, raak en in stevige contouren getekend. Zijn verluchtingen hebben dikwijls een symbolische betekenis, zodat ze bij verschillende teksten kunnen passen. Ze hebben een versierende functie en vrolijken de lectuur op. Over de illustraties in "Boudewijn" getuigde hij: "Deze onhandige tekeningen, primitief van uitzicht uit noodzakelijkheid des middels, en eenvoudig en simpel uit zwakte, heb ik gevuld met heldere, platte kleuren. Zij moeten zijn als kleine lachjes die door de tekst heentrillen en schellen".
Ook briefkaarten, brieven, geboortekaartjes, huwelijksaankondigingen "verluchtte" hij met grappige tekeningetjes. Hij maakte ex-librissen voor zichzelf en voor anderen.
Vaak vrolijkte hij zijn pentekeningen op met felle kleuren. De "Pallieterkalenders" die van 1926 tot 1933 bij De Sikkel in Antwerpen verschenen zijn hiervan uitmuntende voorbeelden. Ze werden vlot in Chinese inkt gepend en metfrisse "koleuren" opgevuld. Tegen een vrome achtergrond beelden zij volksverbonden taferelen uit. De zware omtreklijnen doen soms aan glasramen denken. De twaalf prentjes die Timmermans voor de firma Liebig tekende, vertellen op pittige wijze de belevenissen van Uilenspiegel. Ook de zes prentkaarten die hij voor de Nederlandse Bond tot Kinderbescherming maakte, ademen een volkse sfeer.
Naast aanplakbrieven en gelegenheidsprenten tekende hij ondermeer een wijzerplaat voor de Lierse Zimmertoren.
Het tekenwerk van Timmermans is helder, speels en spontaan. De folkloristische elementen, de gemoedelijke ronde lijnen en de Bruegeliaanse sfeer zijn typerend voor zijn inspiratie. Naast het procédé van het aquarel gebruikte hij de pasteltechniek. De ontwerpen voor de nooit uitgevoerde kruisweg voor het Lierse begijnhof zijn goede voorbeelden van zijn expressief talent. Timmermans gebruikte graag kunstvormen die snel resultaat opleverden. Vandaar dat zijn aandacht in mindere mate uitging naar etsen en houtsneden. Niettemin is "de heremiet" of "St-Gerlachus" een meesterlijk, middeleeuws aandoend etsje. Ook het grotere etswerk met o.m. de bekoring van Sint-Antonius, Johannes de Doper en de Beatrijscyclus vertonen een sterk narratief karakter. Daar hij de techniek van het houtsnijden erg moeilijk vond paste hij ze weinig toe. Het "Pompstraatje", dat in "Schoon Lier" afgedrukt staat, is een zeer geslaagde houtsnede. Slechts een tiental linos zijn er van hem bekend. De belangrijkste zijn de "Begijnevestpoort" en de map "Vrome dagen".
Flor Van Reeth getuigde: "Het schilderwerk van Felix Timmermans is doordrongen van een mystieke sfeer, alles wordt overgoten met Brabantse vettigheid en een joviale renaissance-devotiegeest". Alle schilderijen zijn fris en intuïtief van opbouw en de kleuren zijn harmonieus. Ze worden gebruikt om het vertelsel "in de verf te zetten". De invloed van de oude meesters is zeer duidelijk terug te vinden in Timmermans' werk. Volgens von Hatzfeld beschouwde Timmermans zichzelf als een late primitief.
Toen hij Bruegel ontdekte vielen hem de schellen van de ogen: "het was nu niet meer alsof ik tegenover een koning (waarschijnlijk Rubens) stond, maar als een kind, dat plotseling zijn ouders weervindt". In de traditie van de oude volksschilders borstelde Timmermans ontroerend naïef ontelbare christelijk-mystieke onderwerpen. Zijn schilderwerken zijn uitgesproken episch, denken we maar aan het schilderij "het huisje van verlangen" dat hij trouwens op aangeven van zijn vierjarig zoontje Gommaar schilderde. Naarmate hij ouder werd moest de ziel in zijn werk de plaats ruimen voor de stiel.
Zijn bijzondere voorliefde voor olieverf wordt in Adriaan Brouwer smakelijk beschreven, bij het lezen komt het water of de olie je in de mond staan:
"Olieverf! De reuk alleen reeds doet mild aan als wijn. Olieverf, smijig, en zacht en toch tegenstrevend en koppig. Olieverf, de verf, geprezen ver boven krijt en waterkleuren.
Geen verf gaat zo indiep, kan tevens zo teer en krachtig, warm gloeiend, koel, vol, zat en edel zijn. Ze luistert naar het minste, en geeft het minste heerlijk weer. Er is een leven voor nodig om in hare mysteriën te dringen en hare mogelijkheid kent geen grenzen. Gelijk een bie naar den honing riekt, zo wil ik naar de verf rieken!" Ook in zijn verzenbundel Adagio drukt hij op een erg poëtische wijze zijn kleurenliefde uit :
"Met rood en blauw op gouden grond
maal ik mijn englen en Madonen,
en wat men van ons Heer verkondt,
'k meng er nog wat groen en purper bij
voor 't loof en gods doorboorde zij... "
Volgens zijn dochter Lia waren zijn lievelingskleuren kermiswit, geel van Siena met een tikje oker, diep middeleeuws blauw, licht purper als van seringen, maneschijngroen en bovenal een vinnig vermiljoen of goddelijk karmijn. Een van de geliefkoosde thema's van Timmermans was het "Belofte Land". Hij schilderde en tekende het meermaals. Inspiratie hiervoor had hij gevonden in de gevelsteen van een thans nog bestaand cafe aan de Begijnhofstraat.
Ook processies en stillevens komen dikwijls voor.
Net als zijn literair werk behoort Timmermans' picturaal werk niet tot een bepaalde stroming. Belangrijke kenmerken ervan zijn de religiositeit en de volksverbondenheid van zijn onderwerpen. Omstreeks de jaren dertig verschuift de klemtoon in zijn beeldend werk van het narratieve naar het poëtische. Landschappen, stillevens, portretten, reisschetsen, winterlandschappen en Lierse hoekjes verschijnen soberder en gevoelvoller op doek, paneel of papier. De natuur speelt een belangrijke rol, vooral de sneeuwlandschappen waarbij die van het Netegebied zijn voorkeur wegdroegen.
Zijn veelzijdigheid en zijn voortdurend zoeken blijken uit de grote verscheidenheid van aangewende technieken. Hij schilderde zowel met olieverf als met tempera op hout, doek en papier. Ook in zijn boeken kwam de schilderkunst ruim aan bod.
Hij legde niet alleen de schilderszielen van Bruegel en Brouwer bloot, maar voerde ook een schilderende Fransoo (in "Pallieter") en Victor (in "Bij de Krabbekoker") ten tonele.
Vaak beschreef hij ook schilderijen in zijn boeken. In "De pastoor uit Den Bloeyenden Wijngaerdt" heeft hij het over 'De Ware Wijngaard Christi' uit de kerk van Aarschot.
In "Schoon Lier" beschrijft hij een gotieke tryptiek. Zijn bewondering voor de schilderkunst getuigt van een gedegen vakkennis. Timmermans was een 'kenner' en had bovendien het voordeel van alles beter aan te voelen doordat hij zelf schilder was.
Het is vandaag de dag duidelijk dat de plasticiteit van Timmermans' letterkunst en de lyriek van zijn schilder- en tekenkunst slechts konden gedijen in die ene onscheidbare en bescheiden kunstenaar.
Mogen zijn werken U aanspreken, boeien en binnenleiden in zijn wondere wereld.
Jo Cooymans
Stadsbibliothecaris
18 april 1986
De Alliersche Kapel
|