II. Het antwoord van Felix Timmermans»xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Dr Weijden zond een nummer van het tijdschrift waarin zijn bijdrage verscheen aan Felix Timmermans met het volgende briefje :
Maastricht, 8 Augustus '43.
Weledelgestr. Heer,
Met dezelfde post veroorloof ik mij, U het laatste nummer van het tijdschrift «Der Wachter» te doen toekomen.
Ik meen te mogen aannemen, dat mijn artikel «Felix Timmermans und Adalbert Stifter», dat U hierin zult aantreffen, Uw belangstelling zal wekken.
Met de meeste Hoogachting,
Jos Weijden
Felix Timmermans antwoordde hem het volgende :
Lier, 24 Oogst 1943.
Hooggeachte Heer Dr Jozef Weijden !
Inderdaad ik heb uw artikel in «Der Wachter» met veel belangstelling gelezen, zelfs met des te meer belangstelling, daar ik van Adalbert Stifter nooit iets gelezen heb (buiten de kleine novelle «Das Heidedorf») en heb ook nooit over het werk «Der Narrenburg» horen spreken.
Hoe komt het dan dat het gedeelte, «De Twee Broeders» uit de Familie Hernat, volgens U, zoveel punten van overeenkomst heeft met de Narrenburg ?
Eenvoudig doordat het werkelijk leven Adalbert Stifter in grote lijnen, in dit geval, heeft nagebootst (voortgaande op uw relaas van dit boek).
Vooreerst, toen ik jong was, heb ik soms van stedelijke drama's, met en zonder bloed, tussen twee broeders om een vrouw, gehoord. Dat maakte steeds een diepe indruk op mij. Later zag ik het drakerig drama «Roze Kate» en later kwam ik zeer onder de indruk van Maeterlinck's werk «Pelleas et Melisande».
Ik heb dikwijis verlangd om zo'n broederroman te kunnen schrijven. Maar de geschikte stof ontbrak mij. Tot ik ze in Holland vond. Tijdens mijn voordrachtreizen in Holland tussen '23 en '30 kwam ik ook in Waalwijk, en deed met de vrienden Jos Verwiel, Theo Van Delft, kunstschilder, e.a. Waalwijker uitstapjes per auto in de omgeving, en zoals dat veel gebeurt zijn de vrienden steeds gedienstig met bizondere onderwerpen aan de schrijver te brengen.
Zo vertelden zij mij de histories van het kasteel van Heeswijck en van Loon op Zand (Brabant). Ik ben met hen die twee kastelen gaan zien, en daar had ik nu ineens de langgezochte stof, eenvoudig door een kruising te doen met de bewoners der twee kastelen, en ze als broeders te laten optreden. De Heer Jos Verwiel gaf mij nadere inlichtingen, die ik hier voor U overschrijf. Ik hoop wel dat het uwe belangstelling zal gaande maken.
Ik vroeg in de margina's enige toelichtingen, Uit het geheel zal het U opvallen dat men daarom nog niet Adalbert Stifter moet lezen, om een roman als «De Familie Hernat» te schrijven.
U zelf, Hooggeachte Heer Dr Weijden, als Nederlander kan U ter plaatse overtuigen : 't zij bij Jos Verwiel en Theo Van Delft, die beiden in de Langstraat te Waalwijk wonen, en U gaarne van dienst zullen zijn. Het kasteel van Heeswijck bestaat nog en is gemakkelijk te bereiken, alsook de ruïne van 't kasteel van Loon op Zand. Vóór mij heb ik er een prent-postkaart van liggen, uitgegeven door Leo Sikkers te Drumen.
Voor andere gedeelten van de Familie Hernat, het eerste en het derde deel, heb ik de gekende historie, (natuurlijk omgewerkt), van een gekende Lierse familie gevolgd. Indien U hier zin in hebt, wil ik U die gegevens daarover schrijven.
Verdere overeenkomsten van dagboeken, corridors, maneschijnen, liefdesontboezemingen zijn de gewone lieux-communs, die in elk kasteelboek zullen te vinden zijn.
«In wiefern manches davon auf allegemein-romantische Einflüsse zurückzuführen ist...» moet hier wel in aanmerking komen. Er is hier dus geen kwestie van invloed, niet de minste. Toevalligheid ook niet. Zo iets verzint men niet. Het is eenvoudig het opschrijven van gebeurtenissen.
Ik hoop, Hooggeachte Heer Dr Weijden, dat mijn schrijven U mag overtuigen, want 't is juist het oorspronkelijke dat de schrijver ons biedt, dat hem kenmerkt. Daar is hij vóór alles fier op. U kan van deze gegevens gebruik maken voor de lezers van «Der Wachter».
Hopende Uw indruk over 't een en 't ander te vernemen, groet ik U met de meeste hoogachting.
Uw Felix Timmermans
Op die brief, welke Felix Timmermans samen met de vermelde documenten verzond, antwoordde Dr Weijden het volgende :
Maastricht, 15 October 1943
Weledelgestrenge Heer,
Met zeer grote belangstelling heb ik van Uw schrijven en de bijgevoegde afschriften kennis genomen. Daar ik enige tijd niet heb kunnen werken door zwemongeluk, waarbij men mij bewusteloos uit de Maas gehaald heeft heeft mijn schrijven vertraging ondervonden, die U wel zult willen verontschuldigen.
Ik heb nu gelegenheid gehad het geheel eens nauwkeurig te bekijken en laat ik maar meteen met de deur in huis vallen, overtuigd ben ik, hoezeer het mij voor U spijt niet!
Zonder twijfel vormen de door U gezonden afschriften van de brieven van de Heer Verwiel een belangrijke bron voor de «Familie Hernat». En in zoverre zijn ze zeer interessant. Maar door deze bron worden toch maar enkele van de talrijke overeenstemmingen tussen de «Familie Hernat» en «Die Narrenburg» verklaard, Verreweg het grootste deel van die overeenkomsten, komt in de door U aangegeven bron niet voor. Ze kunnen dus onmogelijk daarvandaan komen. Het zal U bij vergelijking bovendien opgevallen zijn, dat het meermalen voorkomt, dat een afwijking in de «Familie Hernat» van de door U aangegeven bronnen, juist in de «Narrenburg» voorkomt. Dat is toch wel zeer merkwaardig.
Wanneer U de overeenkomsten in corridors, liefdesontboezemingen, enz. «als de gewone lieux-communs» in kasteelboeken wilt verklaren, meen ik toch te mogen aannemen, dat U hiermede te ver gaat, daar juist deze overeenkomsten tot in bijzonderheden gaan. Dat zou dan toch wel groot toeval moeten zijn.
Dit geldt ook voor Uw verklaring, dat «het werkelijk leven Adalbert Stifter in grote lijnen in dit geval heeft nagebootst». Stifter heeft zijn novelle ook voor een deel naar het werkelijke leven geschreven. Dan heeft dus het werkelijk leven twee keer ongeveer hetzelfde gegeven. Dit is ook wel toevallig, hoewel natuurlijk mogelijk.
Alles bij elkaar genomen, meen ik echter toch aan een invloed van Stifters novelle op Uw werk te mogen en te moeten vasthouden. Ik ben dan ook zeer verbaasd over Uw verklaring, dat U de «Narrenburg» nooit heeft gelezen. Gaarne nam ik aan, dat U deze verklaring te goeder trouw heeft afgelegd. Zou hier echter geen vergissing in het spel kunnen zijn ? Het is toch mogelijk, dat U deze novelle eens vluchtig gelezen heeft, misschien jaren geleden, zodat U zich dit niet meer herinnert. Men kan toch moeilijk alles onthouden, wat men ooit in zijn leven gelezen heeft. Hierop zou dan van toepassing zijn, hetgeen ik in mijn artikel schreef : «Unbewusst und unabsichtlich können mehr oder minder starke Einflüsse eigener Lektüre von einem späteren Dichter innerlich verarbeitet werden, die dann wieder in einem eigenen Schaffen zur Geltung kommen, irgendwie und irgendwann. Das gehört mit zu den Geheimnissen des schöpferischen Prozesses».
In mijn artikel is dan ook geen sprake van plagiaat, dat heb ik uitdrukkelijk vastgesteld: «von bewusster Abhängigkeit oder sklavischer Nachahmung nicht die Rede sein kann» en verder : manche Teile des Romans mit der Narrenburg keine nähere Berührung aufweisen». Het oorspronkelijke van U «dat de schrijver kenmerkt» en waarop hij «vóór alles fier» is komt dus door mijn artikel niet in het gedrang, immers «Kein Dichter is ohne literarische Vorfahren denkbar. Auch die grössten lassen selbst in ihren besten Werken Spuren von Vorbildern erkennen». Het ging mij hier er dus om, eenvoudig om een dergelijke literaire invloed vast te stellen.
Het ligt echter in mijn bedoeling na Uw schrijven een tweede artikel in de «Wachter» te doen verschijnen. Om twee redenen : ten eerste omdat U naar mijn mening daarop recht heeft en ten tweede, omdat Uw uiteenzettingen literair zeer interessant zijn. Ik zal in dit artikel het grootste deel van Uw schrijven en de brieven van de Heer Verwiel opnemen, gebruik makende van de door U gegeven toestemming. Echter ook mijn mening in bovengenoemde zin er aan toevoegen.
Dit artikel zal vermoedelijk in het nummer van Januari a.s. opgenomen worden. Ik zal het U dan direkt doen toekomen.
Met hartelijke groet en de meeste hoogachting
Uw Jos Weijden
III. De ware bronnen van «De Familie Hernat»»
Wanneer men de door Dr Weijden aangehaalde punten van overeenkomst tussen «De Narrenburcht» en «De Familie Hernat» wil weerleggen moet men eerst het bijkomstige scheiden van het essentiële. Tot dat laatste behoort de eigenlijke stof in grote lijnen en ook de gedachteninhoud.
Waar haalde Timmermans de stof voor zijn roman? De stof van deze «familiekroniek», zoals de auteur zijn werk aanvankelijk wou betitelen, vond Timmermans, zoals hij zelf in zijn brief schrijft, in de geschiedenis van de bewoners der kastelen van Heeswijck en van Loon op Zand.
In een brief van dhr Jos Verwiel, geschreven op 8 Juni 1925, lezen we o.m. dat een bewoner van het kasteel van Loon op Zand «naar Turkije reisde, Mahomedaan word, niet minder dan twee vrouwen mee naar Holland kon nemen en daarom maar alleen terugkwam».
Hij schrijft verder dat deze «hier als een Turk leefde, altijd een fez droeg, zijn paarden zonder hoefijzer bereed, een vrouw in de gevangenis trouwde, later met deze vrouw zelf een kasteel begon te bouwen, zelf hiervoor tekeningen maakte, zelf metselde, stenen sjouwde, enz., tijdens het bouwen drie jaar in een houten hutje woonde, toen ging inzien dat hij geen geld genoeg had om deze middeleeuwse burcht geheel te voltooien...» Toen zijn vrouw stierf is hij de wereld ingegaan en heeft hij alles achtergelaten. Na 15 jaar heeft hij niets meer van zich laten horen. Die figuur diende klaarblijkelijk als model voor de Arnold-figuur in Timmermans werk. Het derde en meest essentiële argument van Dr Weijden houdt dus geen steek. De bouw van het Oosters kasteel door Arnold vindt men immers weer in de door Timmermans gebruikte bron. Timmermans diende hiervoor «De Narrenburcht» niet te lezen.
Hij hoefde dat evenmin voor wat de manier van bouwen betreft. In een door Jos Verwiel voor Felix Timmermans opgetekende «Geschiedenis der laatste bewoners van Heeswijck's kasteel», die hij bij zijn brief voegde, lezen we immers dat een der bewoners het kasteel liet verbouwen en vergroten en «op stijl word niet zozeer gelet». Het besluit van Dr. Weijden als zou «zulke grote overeenstemming» in het feit van het bouwen, het gebouw zelf, de manier en de duur van het bouwen «niet aan het toeval te wijten zijn» lijkt ons bijgevolg ongegrond, vermits men de bron voor dat deel uit Timmermans' werk duidelijk kan aanwijzen.
De «druppel zon» in het bloed der Hernats brengt Dr Weijden in verband met de «druppel bloed», die de handelingen der Scharnasts verklaart. Als inspiratiebron moeten we evenwel de geschiedenis der Lierse familie de Piza aanwijzen. Over die familie werd Timmermans door de Lierse stadsarchivaris Juul Van In gedocumenteerd op zijn eigen verzoek. Tot die documentatie behoort een brief van Marie de Piza aan haar broer Francois. Hierin schrijf ze : «...et je crois si vous aviez une goutte de sang noble dans vos veines...»
Hoefde Timmermans dus de idee van de druppel bloed uit «De Narrenburcht» te halen, wanneer de uitdrukking woordelijk in de door hem gebruikte bron voorkomt? Timmermans spreekt daarenboven niet over een druppel bloed, maar over een druppel zon in het bloed, wat niet hetzelfde is. Dat het bloed voor een deel iemands daden bepaalt en verklaart is geen nieuwe idee van Stifter, maar een sedert eeuwen erkende algemene wet.
Dat Timmermans de geschiedenis der familie de Piza als bron gebruikte blijkt duidelijk uit de overeenkomst tussen de figuur van baron de Piza en Karel-Jan en uit die tussen diens «homme d'affaires» Hagelsteen en Adriaan Ruytenbroeckx.
Uit de documentatie van Timmermans konden we opmaken dat Pedro Francesco de Piza, die op het eiland Majorca werd geboren op het einde der 17de eeuw, op 24 Maart 1770 tot gouverneur benoemd werd te Lier, waar hij op 2 April 1774 overleed.
Hij liet vier dochters en twee zonen achter. Toen die twee zonen overleden waren bleef er slechts een neef, die in het Oostenrijks leger was, achter. In geldzaken was hij onervaren. Hij werd dan ook bedrogen door zijn «homme d'affaires» Hagelsteen, die om de twee weken 50.000 F trok en er hem slechts 5.000 F van opstuurde. Aldus ging de Piza ten onder. Hij werd dagbladverkoper en eindigde als straatkeerder te Brussel. Zoals Timmermans zelf verklaarde en zoals duidelijk blijkt in het boek behoort de geschiedenis van het geslacht de Piza samen met die van de bewoners der kastelen van Heeswijck en Loon op Zand tot de bronnen waaruit de stof voor «De Familie Hernat» werd geput. Waarom zou hij dan de stof voor zijn «familiekroniek» in «De Narrenburcht» moeten zijn gaan zoeken ?
Heeft het dan nog wel zin een verband te gaan zoeken tussen details in de behandeling van de stof voor beide werken ?
Wanneer Dr Weijden er b.v. op wijst dat de ontdekking van de echtbreuk in beide gevallen tijdens de nacht gebeurt, dan zouden we kunnen vragen of dat niet de meest normale tijd is waarop dat zou kunnen geschieden. Wanneer hij er op wijst dat Arnold en Judook beiden hun geliefden op reis vinden, dan moeten we erkennen dat we slechts een zeer los verband zien tussen een reis naar Indie en een «reis» naar Leuven, voor zover we die laatste uitstap een reis mogen noemen. Al even weinig verband zien we tussen een herbergmeid uit Leuven en een Indische paria. Moest Timmermans in «De Narrenburcht» lezen dat Judook aan de paria zegde : «... ik zal u vruchten en spijzen brengen en gij reikt me de kruik met water», om er aan te denken de Leuvense herbergmeid «spijs en drank» te laten brengen, want is er iets normaler ? Was het niet even normaal dat Arnold te paard vertrok ? Hij kon toch evenmin als Sixtus uit de Narrenburcht te voet uit het slot vertrekken. Is het dan nodig er op te wijzen dat ook de bewoner van het kasteel van Loon op Zand volgens de documentatie van Verwiel te paard reed ?
Om te schrijven dat het kasteel der Hernats niet mocht verkocht worden moest Timmermans niet lezen dat de Narrenburcht «niet geopend en onaangeroerd» moest blijven, want in de geschiedenis van de familie Van den Bogaerde, die het kasteel te Heeswijck bewoonde, kunnen we lezen, dat de laatste bewoner in zijn testament schreef : «dat geheel het kasteel met de verzamelingen in dezelfde toestand als op het ogenblik waarop hij zou sterven gedurende tachtig jaren moest blijven».
Behoort er bij een kasteel geen levensbeschrijvmg van de bewoners, al of niet onder de vorm van een dagboek, en een portrettengalerij, die ook een schilder veronderstelt ?
Naar de door Timmermans aangewezen bronnen kan niet alleen worden verwezen voor de punten die Dr Weijden in verband brengt met details uit de Narrenburcht, ook andere details die in Stifters werk niet voorkomen wijzen die bronnen aan. Zo word ook de bewoner van het kasteel van Heeswijck blind op vijftigjarige leeftijd.
Tenslotte wees Dr Weijden ook nog op de analogie tussen bepaalde philosofische beschouwingen in beide werken. Beide auteurs bezinnen zich bij de beschouwen van het heelal over de zin en het doel van de schepping en het leven, stellen de harmonie erin vast maar erkennen dat ze het waarom niet kennen en ook niet zullen te weten komen. Is dat tenslotte geen eeuwige vraag, die ieder die zich bezint eens stelt? Timmermans stelt ze niet alleen in «De Familie Hernat», ze hield hem voortdurend bezig in zijn laatste levensperiode en we vinden ze dan ook in ieder van zijn laatste werken.
Ze inspireerde Timmermans tot «Ik zag Cecilia komen», dat in 1938 verscheen. Bij een wandeling over de Weefberg te Averbode in gezelschap van Renaat Veremans kwam plots de volgende vraag in hem op : «Als het hier regent, welke druppel gaat er naar de Demer, en welke naar ginder ?» Die simpele vraag had een diepe betekenis. De regendruppel was in de geest van Timmermans het symbool van het leven in het algemeen en dat van de mens in het bijzonder. In feite vroeg Timmermans zich af : waarom zijn we zoals we zijn, waarheen gaan we en waarom, wie of wat bepaalt onze richting ? Evenals in «De Familie Hernat» is de beschouwing van de orde in de natuur en de natuurverschijnselen de aanleiding tot die vraag. Daar is het de beschouwing van de sterren, hier die van een regendruppel.
In het verhaal zelf raakt hij het probleem aan in het «Lied van God», waarin hij de schoolmeester laat schrijven : «Zo is het leven der mensen. Door een niet soms, en het leven gaat een andere toekomst in. Doch alles smelt weer samen in de harmonie van God. Mensen, gebeurtenissen, dood en leven, het zijn alles slechts klanken van zijn lied, waarvoor men zwijgt en dat men slechts al knielend kan beluisteren.»
Hij laat verder de jonge man, die zijn leven vertelt, het volgende zeggen : «Ik weet het, ik ben slechts een speldeprik in de oneindige ruimte en toch is het alsof alles om mijnentwil gebeurt.»
Voor de vraag of wij ons eigen leven in handen hebben ofwel een Hogere Macht, die onze schreden leidt, vindt hij geen opiossing : «Ach, een mens is een raadsel. Waarom ben ik naar hier gekomen ? Om mijn opstijgend geluk wetens en willens te vernietigen.
Ben ik het nu die handel of is het iemand anders in mij ? Ik kan aan mijzelf niet meer uit. Het is alsof ik op een hoog huis sta waarvan ik ga afspringen, waar ik afspringen moet.» De schoolmeester lost de vraag niet op, maar hij zegt het volgende : «'t Leven is hard, jonge man, als men het niet door het licht van de geest ziet, is er niet door te geraken.» (1)
(1) «Ik zag Cecilia komen», blz. 63. Bij Timmermans breekt tenslotte toch altijd het «lebensbejahende» element door. Vgl. het slot van Boerenpsalm en in «De Familie Hernat» het antwoord van Karnol, als men hem zegt : «Karnol, ik vraag mij af, waarom we leven» : «Omdat we altijd denken, 't zal wel beter worden» (blz. 265).
Het probleem van de vrije wil en van de verantwoordelijkheid van de mens voor zijn daden vormt de kern van «De Familie Hernat», waarin Timmermans in verband hiermee de volgende woorden van Z. Em. Kardinaal Van Roey aanhaalt : «Oneindig hoog boven ons oefent de goddelijke Voorzienigheid haar onzichtbare oppermacht uit en, terwijl Zij de stervelingen volgens de grillen van hun vrijheid laat woelen, leidt Zij hun inspanningen en ondernemingen langs wegen, die Zij alleen kent en kiest.»
Ook in «Adriaan Brouwer», waarin hij wil aantonen dat onze gebreken een deel van onze kracht zijn, raakt hij die problemen aan. Zo laat hij de schilder redeneren : «Ik houd van uitersten. Het leven is een soep, met vier troostende mergpijpen in : de drank, de liefde, de toebak en de kunst. En daar heb ik het mijne van genomen. Heb ik nu verkeerd geleefd ? Dat zullen wij God en de mulder laten beslissen. Maar het zat in mijn bloed gegoten van zo te zijn. Elke mens heeft zijn vogel, en heeft een steen in. zijn hart liggen. Naar die zotte vogel luistert men en men doet van alles om het gewicht van de steen niet te voelen. Ik had een slordige ziel. Ik had dat zo misschien nodig voor mijn kunst, lijk Rubens zijn hete hoogmoed. Onze gebreken zijn een deel van onze kracht». (Adriaan Brouwer)
Dat we zelf onze wegen niet vooraf kennen maar dat de Voorzienigheid ons leidt vinden we nog weer in de volgende uitlatingen :
«Hoe God mij in de schone zin bij de neus geleid heeft tot bij hem !» «Ge ziet Gods wegen zijn onnaspeurbaar ! Gods wegen ! Wat heb ik daar dikwijls aan gedacht en over gepiekerd». «Hoe is het leven toch ineengedriegd ? Ge vraagt u af : wat is van ons, wat is van God ?» «Ik ben misschien geweest wat ik moest zijn ? We kunnen er misschien niet aan doen ? Of ge heilig zijt, kunstenaar of ketellapper ? God blaast u lijk de zaadjes van de suikerij op de wereld, en ge moet voor de dag komen met wat Hij u heeft meegegeven.
Er is een gremel eigen wil bij».
Uit die aanhalingen blijkt duidelijk dat de philosofische overwegingen in «De Familie Hernat» volkomen tot de eigen ideeënwereld van Timmermans behoren en geen verband hebben met de min of meer gelijkaardige overwegingen van Stifter in «De Narrenburcht», waarvan die niet de essentie vormen, wat wel het geval is bij Timmermans.
Timmermans werk gaat dieper en is grootser opgevat, ofschoon het niet harmonisch uitgebouwd is tot een evenwichtig werk zoals b.v. «Boerenpsalm» en «Adriaan Brouwer». Er is enkel een overeenkomst tussen de in Stifters novelle behandelde stof en die van Timmermans' roman. Dat er ook in de behandeling van die stof overeenstemmende details zijn, is logisch.
De bronnen van «De Familie Hernat» liggen echter geenszins in «De Narrenburcht» en van enige invloed kan er ook geen sprake zijn.
Jose De Ceulaer
(overgenomen uit 't Land van Rijen)
********************
|